die op de tafel, en blikt dan verloren rond naar wat ze moet doen. En wanneer ze al de vertrouwelijke dingen van elken dag, van heel haar verleden, in den warmen schijn van het lamplicht om zich ziet, beseft ze de volle maat van haar ongeluk.
Dan is Clementine beginnen te kreunen, een bevend, hokkend geluid dat met korte halen door haar toegeschroefde keel gezogen kwam.... èheu.... ....èheu.... altijd door, met bijna niets menschelijks in den klank. Zonder dat ze wist wat zij deed, begon ze een paar borden en tassen te wasschen in de kom op den pompsteen. Als dat gedaan was kwam ze voor de kachel staan, aldoor kreunend - èheu.... èheu.... en legde de handen op de kromme handvatten van het deksel. Haar gezicht rond de oogen was nu dik rood opgezwollen. En ineens hield haar steunen op. Haar dwaze blik keek star, recht en hard, en met een plotsen stap was ze bij de tusschendeur, rukte die open, en stond in de kamer bij het lijk van mijnheerke Parmentier.
Naast het bed, op een tafeltje, stond een kruisefiks tusschen twee gewijde kaarsen, waarvan er een brandde. Het doode gezichtje van mijnheerke Parmentier, met de donkere holten om de ingevallen oogen, lag zoetjes op het kussen, met een kerkboek onder de kin om zijn