| |
| |
| |
VI.
Zoo zijn dan de dingen hun gang gegaan. Daar was, zegde ik, met te trouwen omzeggens niets veranderd in het leven van Louis Parmentier en van Emma Beuckelaers. Ook in het leven van Clementine scheen uiterlijk niets veranderd, dezelfde toewijding en zorg waarmede zij in het notarishuis haar meesteresse had omringd, bracht zij over op het getrouwde paar van het kasteelke. Daar heerschten nu volmaakte orde en regelmaat. Zelfs in de kamers van het huis, die nooit werden gebruikt, zooals het salon en de groote logeerkamer, was er geen stofje op een meubel te ontwaren. De tuin werd onderhouden door iemand uit het dorp, Jan Saenen, en twee namiddagen in de week kwam een vrouw helpen voor den schoonmaak. Voor de rest werd alles gedaan door Clementine.
Uiterlijk niets veranderd. Maar inwendig had Clementine haar levensdoel verruimd. Met de juffrouw en de erfenis Was het mislukt, zij was getrouwd. Maar kinderen zouden er wel niet komen van zoo'n huwelijk, zij glimlachte misprijzend als ze er aan dacht. Van de
| |
| |
familie van mijnheer Parmentier had zij nooit iets gehoord, er nog minder van gezien, zelfs niet op den dag van hun huwelijk. Madame bleef er even bleek en zwak uitzien, mijnheerke was veertien jaar ouder dan zij en zag er evenmin uit alsof hij lang zou leven. Waarom zou de erfenis.... van madame en van mijnheerke.... samen niet in haar geheel.... overgaan op Clementine?.. Ja, waarom niet?.... Kwestie van er zich voor in te spannen.... Zoo had zij haar droomen laten gaan, en zich aangepast aan nieuwe toekomstmogelijkheden.
Men kan dit nu dwaas noemen, gezocht, gek, het was in ieder geval zoo. Van kinds af aan stond het bij Clementine vast dat zij eenmaal aan het klein armoedig leven van haar omgeving zou ontkomen, eender op welke wijze. Zij had van niets anders gedroomd dan van later rijk te zijn en haar verbeelding hield zich in den dag ook met niets anders bezig. In den grond van haar hart wist ze dat, om daartoe te geraken, zij tot alles in staat zou zijn. Daarvoor heeft zij, met een volharding die ik heldhaftigheid noem, veertig jaar lang, tot aan de eindkatastroof, een vriendelijkheid en een trouw aan den dag gelegd, die niet tot haar aard behoorden.
Maar één had haar spoedig doorzien, door en door, - mijnheerke. En dát heeft Clementine nooit begrepen.
| |
| |
Hij liet zich door de twee vrouwen dienen en verwennen als een prins. Zoolang zij dit maar doorzetten was het hem tamelijk eender wat ze verder deden. Als hij, met het jachtgeweer aan den schouder, over de boschwegen wandelde, en een sigaar rookte, en even nadacht, glimlachte hij geniepig. Hij was voldaan over zich zelf, mijnheerke, en hij zag de dingen zooals zij waren. En als hij in zijn huis Clementine stiekem in het oog hield, en hoorde of zag hoe zij het zijn vrouw en hem zelf in alles trachtte naar den zin te maken, grinnikte hij van innerlijk plezier. Zijn smalle scherpe kin stak dan nog meer vooruit, zijn lippen waren vast opeengenepen, en zijn grijze varkensoogjes werden nog kleiner. Van de eerste week af had hij doorschouwd en gevoeld dat die onderdanige toewijding een doel had, een scherm was waarachter iets anders gebeurde. En langzamerhand heeft hij dat ‘iets anders’ ook geraden.
Zooals Clementine voorzien had, stierf madame Parmentier nog voor zij vijftig was. Eenige maanden voor haar dood had zij op een avond gezegd: ‘Clementine, ge moet niet ongerust zijn voor uw ouden dag, wicht.... Ge zult later goed zijn.’
- ‘Wat wilt ge daar mee zeggen, madame?’ vroeg
| |
| |
Clementine zeer onnoozel, al begreep zij het volkomen, en al klopte haar hart.
- ‘Wel, ik heb er met ons mijnheerke over gesproken..... We hebben geen kinderen, en familie ook niet..... Na onzen dood zult gij geen zorgen hebben.’
- ‘Merci, madame.’ Zij trachtte toen een beetje te schreien.
In haar bed zei Clementine dien avond tot zich zelf ongeveer iets als: ‘Dat is één!’ Voor haar stond het vast, dat ‘het paart van madame’ reeds haar eigendom was.
Nummer twee was mijnheerke.
Toen madame Parmentier stierf maakte ze veel misbaar, zoolang mijnheerke in de nabijheid was. In de kerk, onder den lijkdienst voor madame, vond Clementine eindelijk tijd om over alles na te denken. Geen oogenblik was er in haar hart iets als verdriet om het heengaan van haar meesteresse opgerezen. Zij dacht zelfs daar, in de kerk, met een zekere vijandigheid terug aan de afgestorvene, aan wie zij nooit haar huwelijk had kunnen vergeven. Was zij niet getrouwd geweest, dan was nu het notarishuis van haar, Clementine. Nu bleef zij alleen met mijnheerke. Zij zou nu maar voortgaan, zooals ze gedaan had, hem omringen met alle zorg, hem het leven zoo aangenaam maken als het maar eenigszins kon.
| |
| |
Met een man ging dat nog gemakkelijker dan met een vrouw. Een man is van nature lui, een vrouw slechts bij uitzondering, als ze niets te doen heeft. En dan kon hij wel niet anders doen dan wat madame gedaan had, namelijk ‘zijn paart’ ook aan Clementine overmaken bij zijn dood. Ja, zij bleef nu alleen met mijnheerke. Hij was nu.... ja, laat zien.... hoe oud was hij nu.... Nog geen volle zestig.... En hij zag er niet uit of hij heel oud zou worden. Zij loerde zijdelings naar mijnheer Parmentier, die rechts van de lijkbaar, alleen, op de eerste rij stoelen zat, zij keek naar zijn mager halsje tegen den zwarten kraag van zijn jas, naar het bleeke dunne haar in een schraal kransje er boven, naar de kale vlek van zijn rond kopje.... Ja, acht of negen en vijftig....
(Hier moest zij een oogenblik haar gedachtengang onderbreken omdat zij naar de menschen moest kijken die ten offer gingen, en zelf moest meegaan, met haar gezicht in de passende rouwplooi. Zij legde vijf cent in de schaal).
....kon hij zijn, meer niet.... En ineens schoot het bloed naar haar hoofd.... Hertrouwen!!....
Clementine stond plots stokstijf recht voor haar stoel. Zij hoorde niet eens dat er drie keeren gebeld werd
| |
| |
voor de consecratie. Haar handen klampten zich nerveus om haar kerkboek.... Hertrouwen!!.... Daar was, bij God, maar één middel om dit gevaar te vermijden.... Waarom.... zou mijnheerke.... niet.... hertrouwen.... met haar....??
Zij werd een oogenblik duizelig en moest de oogen sluiten. En daar die gedachte in haar hoofd schoot in de kerk, onder de lijkmis voor madame, dacht zij dat het een ingeving van God was en dat madame zaliger dat ook zoo wilde. Zij stapte daarna achter de lijkkist naar het kerkhof met een vuurrood gezicht, zij was de eenige die schreide, en terwijl zij aan het graf stond en de vijf onze-vaders meebad, begon ze reeds te denken aan de middelen die haar ten dienste stonden om Louis Charles Gérard Parmentier er toe te brengen met haar te trouwen, en aan de resultaten daarvan, en dat zij nog maar negen en veertig jaar oud was.
In dat leven van Clementine zijn drie duidelijk afgeteekende periodes merkbaar. De eerste was de tijd van af haar binnentreden in het huis van den notaris, - wat daar vóór lag telde niet mee -, tot aan het huwelijk van juffrouw Emma. Dan haar tijd op het kasteelke bij het getrouwde paar. En in het tijdperk dat daar nu op volgde, het derde, heeft Clementine werkelijk haar hoogtepunt
| |
| |
bereikt van doelbewust, koel overleg en hardnekkig volhouden. Deze drie fazen van haar bestaan stapelen zich, zonder tusschenvoegsel, op elkaar, de eene is de logische voortzetting van de andere. Maar telkens breidde het levensplan van Clementine zich uit, werd ruimer, het doel was meer omvattend en met meer zekerheid bepaald. Zooals zij vóór en na het huwelijk van juffrouw Emma geredeneerd had, zoo redeneerde zij nu: vermits zij reeds in het bezit was van de erfenis van madame, kon mijnheerke niet anders doen dan haar ook de zijne na te laten, en tegenover het gevaar van hertrouwen - ge weet nooit wat zoo'n oude zot in zijn laatste jaren nog kan uitsteken! - stond het middel: met mij trouwen.
Ja.
Al wat in haar lag aan ingeboren sluwheid en behendigheid, aan opoffering en toewijding, aan deugd en ondeugd, al wat haar vindingrijke geest, geprikkeld door haar verbeelding, kon uitdenken om eender op welke wijze mijnheerke tot haar te brengen, concentreerde zich dag voor dag, uur voor uur, op dit doel. Geen middel bleef ongebruikt, geen in haar vermogen liggende gevoelssnaar die niet werd beproefd, zoowel
| |
| |
slaafsche onderwerping als verdoken dreigement, het was een standvastige belegering van elken dag, met alle wapens, geduldig, geduldig, maar onverpoosd. Zelfs een zekere perversiteit, die nooit in haar merkbaar was geweest, haar nooit tot eenige handeling had geleid, haar gedachten of haar droomen niet eens had vertroebeld, riep zij nu ter hulp. En zeker is het, had zij met iemand anders te doen gehad dan met mijnheerke Parmentier, had zij een redelijk, normaal mensch voor zich gehad en niet dezen gevoelloozen geniepigaard, die haar doorzag, en die een grootere huichelaar was dan zij zelve - (bij haar immers was het zuivere natuur, bij hem bewuste, schijnheilige veinzerij) - zeer zeker, dan had Clementine veel kans gehad haar doel te bereiken, en eerlijkheidshalve zou ik van haar dan hebben getuigd: zij heeft het verdiend.
In deze laatste faze van haar leven is Clementine op haar manier groot geweest.
Zij had de flauwe hoop gekoesterd dat madame in haar testament of anderszins het een of ander misschien zou hebben geregeld van onmiddellijke uitvoering, te haren voordeele. Daar bleek echter niets van, vermits mijnheerke dat dan wel den eersten dag zou medegedeeld hebben. Madame had ook inderdaad aan haar
| |
| |
man niets anders gezegd dan: ‘Ge moet later voor Clementine zorgen.’ - ‘Natuurlijk,’ had mijnheerke geantwoord terwijl hij zich aan het scheren was en goed oplette zich niet in de kin te snijden.
|
|