ontstaan. Zij wilde zich eerst onontbeerlijk maken bij haar meesters, eenvoudig om er te kunnen blijven. Zij vond dit rustige, mooie heerenhuis, met den zonnigen tuin achter de keuken, met de stille menschen die nooit schreeuwden, nooit bevelen gaven, alleen vroegen, met haar handen vol van den ochtend tot den avond met werk dat zij graag deed, en dat haar nooit te zwaar was, zij vond dit een paradijs vergeleken bij haar tehuis, bij haar half doorzopen vader. Ja, die jeugdige maagd had nu eenmaal geen ander ideaal.
Maar naast haar sexeloos temperament, dat haar alvast als een verdienstelijke kwaliteit, tenminste in haar toestand, kon aangerekend worden, bezat deze kuische dienstbode een koel berekenend verstand. Zij zag alles vooruit. Wonderbaarlijk zooals zij alles vooruitzag. In al wat zij deed dacht zij aan wat er kon uit volgen, wat er verder moest mee gebeuren, en zij handelde en sprak met een vooropgezet plan. Zoo kwam het dat zij uiterst zelden een vergissing beging en onuitstaanbaar was voor degenen, die deze eigenschap niet bezaten.
Een andere eigenaardigheid van haar: bij Keyaerts, den slager, was zij stug terughoudend, kort en afgemeten, bij Marie Truyens, in den specerijenwinkel, vriendelijk en tegemoetkomend, en dat heeft zij zoo haar leven lang