Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
XVII. Kwart voor tweeGa naar eindnoot(30)IN DE KAMER: twee mannen en één paardekop, zijnde de twee mannen de heren Winandy, die met de jaren de kleur krijgt van de peperkoek van Verviers, door hem vertegenwoordigd in de Kamer, en de heer Max, grijs van jaren. De paardekop is een onbekende Waal van de laatste parlementaire lichting. IN DE TRIBUNES: Mensen, niet anders dan mensen, waarvan men hoofd en buste ziet. Die zijn gekomen, niet uit belangstelling voor 's lands eer en welzijn, maar in de hoop, dat communisten en Rexisten elkaar op hun parlementaire smikkel zullen slaan. De aanwezige dames zijn niet bijzonder mooi, al moet ik erbij voegen dat de oudste dames op de eerste rij zitten en de jongere en meer ontroerende exemplaren op de tweede rij, dus minder zichtbaar. Dat is parlementaire gewoonte en beleefdheid. IN DE KOFFIEKAMER: Aan een tafeltje vijf socialisten, die niets zeggen, met koffie; aan een tweede tafeltje vier socialisten, die allemaal tegelijk praten, met koffie en Kamiel. Een paar katholieken. De heer Housiaux, van Dinant, vraagt aan zijn collega Raemdonck, van Lokeren, wat hij denkt over Rex, en zodra collega Raemdonck, zoeterig glimlachend, teruggefluisterd heeft dat men, ja, toch... voyez-vous,...on ne sait jamais... il faut tenir compte, en aldus klaar en kordaat zijn mening heeft gezegd, is de heer Housiaux het even energiek en overtuigd met hem eens, dat het inderdaad zó is. | |
[pagina 270]
| |
Kamiel wordt met de dag lelijker en ascetischer. Om het met één woord te zeggen: hij ziet er ‘afgetoekt’ uit, zijn gezichtsvel hangt slap en los over zijn wangbeenderen, langs zijn rechtermondhoek krassen drie diepe, onregelmatige rimpels, langs zijn linkermondhoek slechts twee rimpels. Dat heeft voor gevolg, dat Kamiels rechteroor eveneens enigszins getrokken is. De oorzaak van die rechterrimpels en dat rechteroog zal wel zijn, dat Kamiel langs die kant meer gezondigd of meer gelogen heeft. De twee misschien. In de rookzaal, in de leeszaal, verspreide en samenhokkende collega's. En bij allemaal iets onzekers, wankeligs, ze weten niet wat of hoe, regering, Rex, nieuwe partijen, legerwet... Alleen de Rexisten vormen een lachende, prettige groep. Dat is altijd zo, daags nadat je oorvegen gekregen hebt. Heyman spreekt met wijd open ogen, waaraan hij een heilige vlam van geloof tracht te geven, en die diepe indruk maken op een toehoorder, die hem voor de eerste keer hoort, maar die vriendelijk doen glimlachen de tweede keer. In een zetel slaapt Monsieur Poncelet. René De Bruyne, zogenaamd christen-democraat van Brugge, rookt een heel slechte sigaar, staart voor het raam naar het melancholieke park. De heer Joris van Antwerpen praat met minister Bovesse. Duidelijk staat op zijn gezicht te lezen, dat hij nog immer bereid is een portefeuille te aanvaarden als het absoluut noodzakelijk is voor 's lands heil. Het is altijd noodzakelijk. | |
[pagina 271]
| |
Twee uur en vijf minuten. De kamerwachters zetten zich op een rij, blinkend van gouden knopen en kettingen. De heer Vouloir, oudste kamerlid, voldaan burger en katholiek, klimt op de tribune. Daarmee begint de eerste vergadering van het nieuw parlementair jaar. In de grote ronde Kamer valt het licht schraal en grijs, recht van boven uit het zoldering-raam op de muren, de banken, de hoofden. Een hard, onsympathiek licht. Het glijdt mager langs de vuilwitte kolommen en ketst vaal terug op de zwarte banken. De gezichten staan bleek boven die zwarte banken. En is het nu op al die gebogen gezichten de povere glans van dat gezeefde najaarslicht, dat neervalt van boven en de lichte schaduw van de wenkbrauwen tekent over de bovenwang, is het al onbewuste uitstraling van iets angstigs, onzekers, iets van een vraag die verstard is als steen op deze gezichten, een vraag die ieder zichzelf stelt en alleen VOOR ZICHZELF? Ik weet het niet, maar wie niet ziet hoe oud al deze mensen zijn, hoe ze zich neerzetten, zij zich laten neervallen tussen de banken, met een gebaar of ze nooit meer zullen opstaan van die plaats; hoe, als ze rechtstaan, zij dit doen met een beweging van pijn, van vermoeienis, van geen belang te stellen in iets; - wie dat niet ziet, weet ook niet dat al deze mensen, behalve de Onschuldigen en de Eenvoudigen van Geest, in hun binnenste overtuigd zijn van hun absolute, hun algehele, alles omvattende nutteloosheid! |
|