Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
XV. Een parlementaire ‘tour de force’Ga naar eindnoot(28)Zo waar als ik hier zit, heb ik dertig uur aan één stuk door ‘gewerkt’. Ik zie van hier, hoe sommige lezers bij die eerste regel achterover in hun zetel vallen, met een ongelovige en voor mij beledigende schaterlach, hoe anderen dadelijk naar de laatste kolom kijken om te zien, welke naam er onder deze brief staat en bij het constateren van de naam ‘Claes’ mompelen: ‘Ach ja, als 't van die kant komt!...’ Hoe anderen nog, de ernstige en verstandige lezers ditmaal, opeens tot hun luie zoon zeggen: ‘Hoor eens hier, luiwammes, de Brusselse correspondent van mijn krant arbeidt dertig uur per dag. Dat is een man! Neem daar een voorbeeld aan, zonneklopper dat je bent!’ Waarschijnlijk zal jongeheer Luiwammes daardoor tot meer vlijt en plichtbetrachting worden aangespoord. Zelfs de hoofdredacteur van de krant, beeld ik me zo in, vindt in deze aanvangszin een wreedaardige aanleiding om mede-redacteurs, die na een zeker uur zogenaamd ‘moe’ zijn, op mijn aanmoedigend voorbeeld te wijzen. Dertig uur aan één stuk... Nog eenmaal, in vroegere jaren, heb ik zo'n ‘toeren’ uitgehaald. Toen was het zelfs nog langer en ook, net als nu, geweldig tegen mijn zin. Het was oorlog... Te vijf uur 's ochtends begonnen we te marcheren (marcheren is bij de troep: werken. In het burgerlijk leven noemt men dat, ten onrechte, wandelen, zonder ransel). Brandende augustuszon. | |
[pagina 252]
| |
Al ons oorlogstuig op de rug. Op de middag kwamen we ter bestemming, zijnde de rand van een bos. Dadelijk loopgraven aanleggen en al gravende eten. Dubbele arbeid dus, tenminste voor soldaten. Toen de loopgraaf gereed was, moest ik een uur ver met een karretje het een en het ander gaan halen. Tegen de avond moesten wij de doden begraven achter de loopgraaf en de gewonden wegbrengen. Toen het donker werd, vroeg de commandant enige mannen van goede wil voor een patrouille. Hij keek mij daarbij vlak in de ogen en wat kan een mens dan anders doen, dan zich heldhaftig aan te bieden. We verloren bij die patrouilletocht drie man. We lagen twee uur lang muisstil in een gracht, waarin weliswaar geen water stond, maar die toch erg nat was. Zal iemand beweren, dat het geen arbeiden is, 's nachts in een natte gracht te liggen? Probeer het dan maar eens. Een van mijn kameraden dutte zelfs een uurtje, en ook dàt noem ik arbeiden als het in een natte gracht gebeurt. De volgende dag, in de vroegte, werd onze loopgraaf door de vijand onder vuur genomen. Ze schoten verdekke de hele santepetik dooreen. Geen kwestie van nog te rusten of te slapen. Meer dan de helft van onze compagnie vond er de dood. Ondertussen: loopgraaf herstellen, gekwetsten helpen, eten gaan zoeken. Kwam de tweede nacht: hel, vuur en dood. De hele nacht op de been, agent de liaison gespeeld, moed ingesproken. En voor al die patriottische vlijt en die heldhaftigheid werd ik dan tenleste door de vijand nog gekwetst. | |
[pagina 253]
| |
Ja, ja, ‘held zijn’ is allemaal schoon en goed, maar plezant is het absoluut niet. Held ben je altijd tegen je goesting, zonder dat je het zoekt of wilt. Een heldendaad gebeurt altijd per toeval en de dader zelf is de eerste die erover verrast staat. Onder de oorlog heb ik eens een bitter gedicht geschreven, waar ondermeer in voorkwam (ik zeg ‘ondermeer’, omdat er natuurlijk ook nog wat anders in voorkwam):
Onze Duitse kameraden noemden ze ‘Barbaren’
En van ons schreven ze, dat wij ‘Helden’ waren.
Maar nooit werden op het bloedrode front
Die woorden gehoord uit een soldatenmond.
Om die vredelievende boodschap werd ik bijna gefusilleerd. Dat ging heel gauw onder de oorlog. Het waren vooral die onvaderlandse ‘Duitse kameraden’ die het hem deden.
En nu, veertien dagen geleden, heb ik weer eens, mijns ondanks en fel tegen mijn zin, zo'n arbeidsprestatie afgelegd, moeten afleggen, allemaal voor het heil van het dierbaar vaderland. De loopgraaf was ditmaal de Kamer van Volksvertegenwoordigers te Brussel. Het begon op donderdag 11 mei, te 2 uur, en het duurde aan één stuk door tot vrijdagavond 8 uur. Het begon doodgewoon, met de plechtige mededeling van de kamervoorzitter, dat de zitting geopend was, en dat die en die brieven en boodschappen aan het Bureau waren gericht. Toen dat voorbij was, verklaarde hij, dat men zou overgaan | |
[pagina 254]
| |
tot de bespreking van het wetsvoorstel, waarbij de regering volmacht vroeg om orde te brengen in het berooide financiële huishouden van de staat. Waartoe die volmacht? Toen de regering haar begroting opmaakte einde 1932 voor het jaar 1933, deed zij dat met veel zorg en voorzichtigheid, rekening houdend met de onzekere toekomst op eender welk gebied van het staatsbeleid. Maar geen land ter wereld kan op dit ogenblik een vaste en zekere berekening opmaken van ontvangsten en uitgaven voor de twaalf volgende maanden. De toestand in handel en nijverheid, de geldmarkt de internationale verhoudingen, zijn zo onzeker, zo wankelig, dat op één dag de meest omzichtige financiële beslissingen in duigen kunnen vallen door een persberichtje van drie regels. Dit gebeurde ook bij ons. De opgemaakte begroting voor 1933 klopte perfect, dank zij anderhalf miljard frank aan nieuwe belastingen in de maand december jongstleden. Daar zouden x inkomsten zijn en y uitgaven. En x = y. Maar in de eerste drie maanden van 1933 bleek reeds, dat die x volstrekt niet de x wilde zijn, die men zich had voorgesteld, en y beantwoordde op verre na niet aan wat men in normale tijden van y zou mogen verwachten. De belastingen bleven onder de geraamde cijfers, ingevolge de verscherping van de crisis. De uitgaven stegen geweldig, vooral ingevolge de werkloosheid. De steunuitkering aan de werklozen steeg van 35 miljoen frank in de loop van 1932 tot 60 miljoen frank en meer, in de eerste maanden van | |
[pagina 255]
| |
1933. De regering zag in, dat er 600 tot 800 miljoen frank te kort waren op de voorzichtig opgestelde begroting. Wat nu? Om te vermijden, dat het land op een gegeven ogenblik voor een bankroet zou staan, om te vermijden dat op een schone dag vreemde mogendheden zich zouden moeten bemoeien met onze binnenlandse moeilijkheden, wat altijd gepaard gaat met zware politieke eisen en voorwaarden, andere dan financiële, - exempli gratia alle Oosteuropese staten (en Frankrijk is onze naaste buur!!) - om te vermijden dat wij op de economische conferentie, die deze maand te Londen geopend wordt, met gebonden handen zouden staan, moest onze regering onmiddellijke en doeltreffende maatregelen nemen. Nieuwe belastingen? Uitgesloten. De belastingmogelijkheden hebben in ons land wel ongeveer het maximum bereikt. Moest men de belastingschroef nog wat nijpender aandraaien, dan zouden ofwel de ‘slachtoffers’ in opstand komen, ofwel zou men de belastbare ‘stof’ vernietigen. Nu reeds is de toestand erg gespannen. Geen vermeerdering van inkomsten dus. Bijgevolg een vermindering van alle staatsuitgaven. Voor de meeste burgers van het land is dat ongeveer hetzelfde, want rechtstreeks of onrechtstreeks wordt iedereen erdoor getroffen. Maar om alle staatsuitgaven ineens te verminderen, zouden er op zijn minst een dertigtal wetten en Koninklijke Besluiten moeten herzien en gewijzigd worden, na bespreking door Kamer en Senaat. Wanneer men echter bedenkt, dat in ons demo- | |
[pagina 256]
| |
cratisch Parlement over een interpellatie betreffende een onnozele burgemeestersbenoeming in een onaanzienlijk Waals dorpje, drie zittingen lang gekletst en gebabbeld wordt, met redevoeringen en nog meer redevoeringen, twintig keer hetzelfde, dan kan men zich allicht voorstellen dat een bespreking over dertig en meer wetten en wetjes, waarvan sommige de politieke hartstochten tot het uiterste zouden opzwepen, op zijn minst een heel jaar zou duren. Dat kon eenvoudig niet. Er moest onmiddellijk, vlug opgetreden worden, anders was het nutteloos ermee te beginnen. Daarom vroeg de regering voor drie maanden volmacht, teneinde onverwijld de nodige maatregelen te kunnen treffen om de begroting van 1933 in evenwicht te brengen. Door geen enkel lid van Kamer of Senaat werd die vraag tot volmacht met geestdrift onthaald, hoe beperkt ze dan ook was in haar doel en haar duur. Het is geen klein offer: de macht afstaan, die hun door Grondwet en kiezerscorps werd verleend. Maar er was niet buiten te kunnen, de regering had gelijk. De twee fracties van de regeringsmeerderheid, - liberalen en katholieken, - hielden vergadering op vergadering, waar het soms heftig toeging. De vertegenwoordigers van de christen-democraten hebben maar op het laatste ogenblik hun verzet gestaakt, omdat zij zeer goed wisten dat hun groeperingen van geen volmacht wilden weten, uit vrees voor al te ingrijpende maatregelen inzake werklozensteun en ouderdomspensioenen. De socialistische groep, de oppositie, besloot het voorstel tot het uiterste te bekampen en daarin werden zij | |
[pagina 257]
| |
bijgestaan door de kleine groepen van Vlaams-Nationalisten en communisten. Toen de discussie aanving, stond het in ieder geval vast, dat de volmacht, wat er ook vóór of tegen gezegd werd, zou worden toegestaan, rechts tegen links. Dertig uur lang hebben ze daarop geredevoerd, gebabbeld en geparlasant, met een paar korte onderbrekingen van een half uur om aan het personeel toe te laten te gaan eten. Bijna vijfentwintig jaar woon ik alle vergaderingen van het Parlement bij en nooit heb ik tot hiertoe iets dergelijks beleefd. Ongeveer vijftig sprekers, vooral socialisten, hebben achtereenvolgens hetzelfde deuntje afgerammeld, dikwijls onvoldoende voor herberg of kiezersvergadering. In de nacht lagen driekwart van de achtbare heren in gangen en zalen op banken en zetels te slapen, in hun meest onvoordelige houding. Ofwel sliepen ze doodgewoon op hun plaats in de Kamer. Er zijn oude mensen bij, van in de zeventig tot over de tachtig. Een café, vlakbij het Parlement, bleef de hele nacht open ten gerieve van de kamerleden en deed schitterende zaken. Enkelen hadden zelfs, op zijn zachtst gezegd, wat al te diep in het glas gekeken. De openbare tribunes bleven stampvol. Rond middernacht werden ze ingenomen door dames en heren in avondkledij, die van de opera of de dancings terugkeerden en hun nachtplezier nog een tijdje wilden voortzetten in de parlementaire komediezaal. Alleman was vastbesloten tot het eind te blijven. Rond twee uur 's nachts ontstond dan nog een verwoede vechtpartij. Een socialist had het op zijn | |
[pagina 258]
| |
zenuwen gekregen met al te lang naar het kalme gezicht van de Minister van Financiën te kijken. Hij greep woedend een zachtzinnig slapende katholieke collega bij de baard. Daar volgden vuistslagen, schoppen, vloeken, schreeuwen en het enige vrouwelijke kamerlid, socialiste, gooide in de richting van de rechterzijde al wat haar onder de hand viel: wetboeken, inktpotten, tijdschriften, en uw dienaar had de eer het eerste projectiel van die edelachtbare afgevaardigde op zijn hoofd te krijgen, met name een zwaar parlementair handboek. Als welopgevoed mens heb ik het daarna aan de citoyenne teruggebracht met de woorden: ‘Madame, j'ai l'honneur de vous rapporter le Manuel Parlementaire que vous m'avez fait l'honneur de me lancer à la tête.’ Ik glimlachte daarbij hoofs. Zij trachtte ook te glimlachen. Rond vijf uur in de morgen, toen de lichten uitgingen en het verwonderde licht van de nieuwe dag binnendrong, zagen ze er allemaal twintig jaar ouder uit. En altijd-aan stond er daar intussen een meneer te praten: tegen dictatuur en ongrondwettelijkheid. Deze lange vergadering van dertig uur, die een karikatuur van een parlementaire bespreking was, heeft bij velen de overtuiging ingang doen vinden, - ofwel versterkt, - dat een Parlement, zoals het in de meeste Europese landen bestaat, niet bij machte is om praktisch wetgevend werk te verrichten. Het parlementarisme heeft een duw gekregen. Het regime is slecht georganiseerd. Bij het publiek verliest de volksvertegenwoordiging steeds meer de sympathie. Zijn er nog geen bewijzen genoeg, | |
[pagina 259]
| |
dat men niet met vuur mag spelen, dat een dictatuur voor velen, - en juist voor degenen die misbruik maken van de parlementaire vrijheid, - een ramp is? De Kamer is dus uiteengegaan tot juli. De groepen, commissies en afdelingen blijven intussen vergaderen. De regering heeft een tiental Koninklijke Besluiten laten verschijnen, waardoor ongeveer alle staatsuitgaven ernstig worden ingekrompen. Alleman protesteert. Iedereen vindt, dat hij meer getroffen is dan de anderen, vergaderingen, manifestaties, moties, klachten, zijn overal aan de orde van de dag. Maar dat soort activiteit kent men waarschijnlijk zo goed in Insulinde als wij in België. |
|