Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
VI. Meestere!Ga naar eindnoot(18)Motto: ‘Hij woog 210 pond en hij stonk.’ Vlaanderens wonderkind, het licht van Watou en de toverlantaarn van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, werd geboren te Proven, in het jaar 1882, op 7 april, feestdag van de heilige Hegesippus, van een wettige vader en een wettige moeder. Volgens het register van de burgerlijke stand kreeg de tere zuigeling, die nu Meestere is, drie deftige namen: Emilius, Lambertus, Cornelius. Hij woont te Watou, in de Vijfhoekstraat, nummer 6. Hij heeft twee kinderen aan zijn parochie en aan Vlaanderen geschonken, en van een struise vent als Meestere had men in die zin wat meer mogen verwachten. Zijn vrouw heet Zoewitje en ik moet zeggen, dat het een naam is die mij aangenaam aandoet, al is dit een zeer persoonlijke mening. Ik zou met deze burgerlijke biografische gegevens het hoofdstuk over Meestere kunnen sluiten, want alles wel overwogen is er over hem niets meer te zeggen en zal er niets meer van hem overblijven. Hij heeft nooit een andere reden van bestaan gehad, dan wat de burgerlijke stand van Proven daaromtrent vermeldt. Maar nu ik toch over hem schrijven wil, houd ik eraan vooraf te verklaren, dat ik voor Meestere een zeker gevoel van sympathie en bewondering koester, - weliswaar in bescheiden mate, - en | |
[pagina 196]
| |
ik bid u, waarde lezer, deze erkentenis van mijn diepere gewaarwordingen ten overstaan van Meestere doorlopend in uw geest te houden, waar ik verder over hem zal uitweiden. Indien er dus uit mijn bedaarde pen straks ontboezemingen vloeien, die op het eerste gezicht onheus of minder vleiend mochten lijken, zoals bijvoorbeeld: dromedaris, nijlpaard, dinosaurus, achtcilinder, wolkenkrabber en meer andere parlementaire uitdrukkingen van architecturale aard, dan verzoek ik u, dit niet in een al te letterlijke zin op te nemen. Overigens, ik zal mijn best doen een beperkt gebruik te maken van deze stijlfiguren. U zult meteen toegeven, dat het literair gesproken een overdreven dualisme zou zijn, een nijlpaard te vergelijken met Meestere, daargelaten nog de twijfelachtige smaak. Al zijn er in het oog springende trekken van overeenkomst, qua dikke poten, dikke huid, dikke hersens, enz., toch zal men inzien dat er enkele kwaliteiten zijn waarin nijlpaard en Meestere merkelijk van elkaar verschillen. Een nijlpaard heeft vier poten, Meestere helaas maar twee. Het nijlpaard leeft meestal onder water. Meester blijft meestal boven water, al zwemt hij ook wel eens tussen watertjes. U begrijpt dadelijk, geachte lezer, dat mijn vergelijking niet van zeer kwaadaardige aard is. Het gaat niet op, een zo markante figuur als die van Meestere, waarvan de invloed op de vaderlandse politiek, op het schrijfpapier van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, op de evolutie van landbouw, groenteteelt, lichaamsoefeningen en schermkust van een zo overwegende aard is, een figuur die tweehonderd en tien pond weegt zonder | |
[pagina 197]
| |
schoenen, kousen, broek of hemd, die gedecoreerd is met de overwinningsmedaille, die de zeer bijzondere geur van Vlaanderens vele landouwen in zijn kleren meedraagt, het gaat niet op, zeg ik, een personaliteit van dit gewicht in een paar trekken te behandelen. Ik wil het probleem ‘Meestere’ van zijn diverse zijden beschouwen, ik wil doordringen tot het diepere wezen van de mens, ik wil er het algemeen menselijk type in ontdekken. Want ik ken Meestere sedert lange jaren. Motto: ‘Il résulte de révélations dues au médecin américain C.A. Pierle, de Cienyon, que notre carcasse humaine ne vaut pas cher! Om Meestere te begrijpen ‘en plein épanouissement de sa personalité’ moet men hem zien uit de stoomtram stappen, die hem, op de dagen dat het | |
[pagina 198]
| |
kamerzitting geweest is, van Poperinge naar Watou brengt. Het is, op de gewone uren van de dag, een gemoedelijk, onpretentieus, smerig stoomtrammetje. Maar zodra het voelt, dat Meestere zijn zeer honorabel ruggedeel op een van zijn banken heeft neergestreken, dan zet het als een haantje zijn kammetje omhoog, spuugt heelder wolken zwarte damp over de velden, doet zijn best om een voornaam air aan te nemen, alles van pure trots omdat het Meestere in zijn ingewanden draagt. En als het Watou nadert, fluit en tiert en rammelt het zoveel het kan: ‘Hier ben ik! Hier ben ik met Meestere! Opzij! Vlaanderen de Leeuw, wat Wals is vals is!’ En op het juiste uur houdt het stoomtrammetje stil op de hoek van de Poperingestraat. Daarbinnen zit Meestere. Van Brussel tot Poperinge heeft hij in zijn eerste-klaswagen domweg door het raam zitten kijken, naar het gezicht van de koeien in de weiden, en de koeien hebben van uit de weiden domweg naar Meesteres gezicht gekeken. Ziet hij in de Watouse stoomtram, te Poperinge station, supporters van hem zitten in de tweede klas, dan stapt hij ook in de tweede klas. Gewoonlijk reist hij zoals het hoort in eerste klas. En daar neemt Meestere, met een gezicht zo droog en ondoorgrondelijk als een ‘Leuvense tekstuitgave’, enige papieren uit zijn zwarte, dik opgevulde boekentas, en kijkt daarin met indrukwekkende attentie. Ik kan u verzekeren, dat deze houding en vooral die tas, telkens weer een geweldige indruk maken op de inboorlingen van Watou, die toevallig ook in de tram zitten en bovendien simpele geesten en vrome harten zijn. | |
[pagina 199]
| |
Zij blikken naar Meestere met respect en storen hem niet. Zij weten, dat hij op zulke ogenblikken bezig is met heil of onheil des vaderlands. Zij oordelen Meesteres verstand niet naar zijn gezicht, niet naar zijn buik, niet naar zijn redevoeringen of brieven, maar naar de dikte van die boekentas. Hoe dikker die tas, hoe groter Meesteres verstand. In die tas steekt onder de papieren een paar kousen, en hij brengt daarin ook, als goede huisvader, de modieuze boodschappen mee voor Zoewitje. De tram houdt stil, schuins voor de kerk. Plechtig stapt Meestere uit de wagen, de ontzagwekkende boekentas onder de arm, Rubenshoed een ietsje te ver naar achteren geschoven, de zwarte lavallière fladderend rond zijn rode oren. Hij stapt rechtop, gewichtig, voornaam, dik, en hij houdt op zijn gezicht zijn meest betoverende glimlach gereed. Van rechts, kant van de Smouthoek, komt een struise jonge man aangestapt. Hij neemt zijn klak af en groet al van verre: ‘Dag Meestere!’ ‘Dag Achieltje,’ groet Meestere terug, met een glimlach die aan Achieltje al zijn witte tanden doet zien. Van links komt uit het wethuis, waar het beneden herberg is en boven gemeentehuis, de nieuwe garde, opvolger van Serafien. Deze nieuweling werd benoemd tegen de kandidaat van Meestere, Camieltje Pover. Die strijd voor eer en recht, en de plaats van garde, is een tragische bladzijde uit de geschiedenis van de goede gemeente Watou. Als een kostbaar document, wordt in ieder gezin het gele strooibriefje bewaard, luidend: ‘De Eerste wettige Kandidaat Veldwachter, Pover Camille, aan de al zo | |
[pagina 200]
| |
dikwijls bedrogen en om de tuin geleide bevolking van Watou,’ dat naar de pappige stijl en de vele fouten te oordelen, van Meestere zelf is. Meestere heeft daarover in de Kamer geïnterpelleerd, toen er nog twee mensen en een paardekop aanwezig waren, om aldus te vermijden, dat er tegensprekers zouden opstaan om Camieltje Pover in het ongelijk te stellen. Maar de nieuwe garde moet beleefd zijn voor een lid van de gemeenteraad die bovendien ook député is en hij groet dus: ‘Dag Meestere!’ ‘Dag mannetje!’ En hij groet links en rechts, groot en klein, ouden en jongen, mannen en vrouwen, alleman, hij zou zelfs een ezel en een geitebok groeten uit pure goedhartigheid. Bij uitzondering maar noemt Meestere de naam, hij groet hen meestal allemaal met ‘dag mannetje’ of liever ‘mannege’ zoals ze dat te Watou zeggen. Zo laveert Baas Gansendonck over de markt, langs een monument voor de oud-strijders, naar zijn huis. Even werpt hij een blik op de herberg, het ‘Vlaams Huis’, daar rechts, dat Meesteres herberg is. Dan staat hij voor zijn deur. Meesteres woning heeft iets van Meestere zelf. Zij maakt dezelfde nietszeggende indruk, wil zich dik maken, haar buik vooruitsteken, allemaal net als Meestere, behalve dat ze smaller is. Zij heeft een witte gevel, een verdieping, een dubbele witte deur met twee trapjes-op. Naast die deur is een vierkant winkelraam want tot voor enkele jaren was het bij Meestere winkel in ellegoederen, die op zeer winstgevende wijze | |
[pagina 201]
| |
werd waargenomen door Lucietje-zaliger, Zoewitjes zuster. En op de deur een koperen plaat: MEESTER BUTAYE die door Zoewitje in gouden glans wordt gehouden. |
|