Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
V. In de KamerGa naar eindnoot(17)Rechts van het ‘bureel’, heel hoog, is de tribune van de gewezen volksvertegenwoordigers, van de heren die niet meer herkozen werden en van waaruit zij ‘desnoods’ de vergaderingen mogen bijwonen. Links van het ‘bureel’, op dezelfde hoogte, is de Koninklijke Tribune, waar Zijne Majesteit ‘desnoods’ zou mogen zitten om de welsprekendheid van zijn onderdanen aan te moedigen, en waar Zijne Majesteit nog nooit gezeten heeft. Onder beide tribunes hangt een klok. ‘Hangt’ is het woord niet, ze zit binnen in de muur, men ziet alleen de cijfers en de wijzers als zwarte streepjes tegen het witte plaaster van de muur. Deze twee klokken zijn voor het vaderland van zeer ernstige betekenis. Zij spelen een niet te versmaden rol in de wetgeving; zij staan tussen de regels van de eerbiedwaardige Grondwet vermeld, waar deze zegt in artikel 70: dat de Kamer van rechtswege vergadert de tweede dinsdag van november. De tweede dinsdag, goed. Maar die dinsdag heeft, zoals alle andere dagen, vierentwintig uur. De Grondwet bepaalt geen uur, al is er wel onder verstaan, dat die vergadering op een zeker uur moet beginnen. Wie dat niet verstaat, is niet waardig Belg te zijn. Welnu, de twee klokken in de Kamer vullen de Grondwet aan, met dit aanvangsuur der vergadering aan te wijzen. Zo geschiedt het in normale tijden. Er zijn evenwel ook dagen, dat de twee klokken in | |
[pagina 191]
| |
een abnormale toestand verkeren, dat ze met geen mogelijkheid gelijke tred willen houden. Dat gebeurt, bijvoorbeeld, wanneer er een Vlaamse wet besproken wordt, wanneer een liberaal spreekt over ‘La Patrie’ of wanneer Meester Butaye spreekt over ouderdomspensioenen en frontstrepen. Dan is de klok onder de Koningstribune gewoonlijk vier minuten ten achter bij de klok van de afgedankte députés. Onder de vakantiedagen is de Koningsklok helemaal desparaat. Als dan de grote wijzer op VIII staat en de kleine op kwart voor III, en als het vijf keren slaat... dan is het juist XI uur. Maar verder is die klok zeer secuur.
Twee uur. Ze zijn allemaal daar, in de rookzaal, de leeszaal, in de wandelgangen en in het buffet, de nieuwe en de oude volksvertegenwoordigers. De ouderen laten zien, dat ze het allemaal kennen, doen los en joviaal, roken, praten met collega's, precies of ze daar gewonnen en geboren zijn. De nieuwe zijn schuchter, onhandig, houden zich dicht bij hun kennissen, kijken naar het nieuwe tapijt onder hun voeten, naar de portretten van de voorzitters en de borstbeelden van de eerste-ministers. Ze zien eruit als jonge, onschuldige kalveren, die staan te wachten op een kosteloze bioscoopvoorstelling. Eén uitzondering: Victor De Lille. Nu Hoste, de gevaarlijke veldwachter van Beernem, in de gevangenis zit, is De Lille overal op zijn gemak, daar | |
[pagina 192]
| |
er voorlopig naar geen andere moordenaars gezocht wordt. De socialist Branquart, een der meest humoristische verdedigers van ‘la culture française’, staat te praten met vier nieuwe collega's. Ze hebben het over de Vlaamse Hogeschool en over de boeren, die de Vlamingen zijn. Dan spuwt Branquart eventjes naast zich op het tapijt. De vier collega's zien dat, en ze krijgen nog meer respect voor Branquart. Om te tonen, dat ze geen schachten zijn, spuwen ze op hun beurt een paar keren op het tapijt. Voor de ingang van de zaal staat mijnheer Siffer, katholiek volksvertegenwoordiger voor Gent. Mijnheer Siffer is nerveus. In zijn kleine ogen ligt onrust. Hij is het oudste lid van de Kamer, de ouderdomsdeken, en op grond van die welverdiende eretitel moet hij de kamervergaderingen voorzitten, tot er een definitieve president is gekozen. Mijnheer Siffer is zich bewust van de zware verantwoordelijkheid, die op hem rust en daarom is hij zo nerveus. Sedert enige dagen heeft hij zijn rol herhaaldelijk gerepeteerd. Hij heeft van de Griffier der Kamer een lijstje gekregen, waarop alles staat wat hij achtereenvolgens te doen heeft, in het Vlaams en in het Frans, en dat geeft hem een zekere geruststelling. Geen wonder, dat mijnheer Siffer ouderdomsdeken is: hij is ook oud. Hij zakt ietwat door zijn knieën, zijn witte baard wordt schraal, zijn spits gezicht wordt kleiner, zijn neus lengt zich uit, zijn schouders stuiken naar voren, en zet daarop het zwarte, zelden geborstelde bolhoedje, dan heb je bijna het volmaakte type van een tamelijk vlaamsgezind Gents joodje. Hij heeft ook geen goede methode om | |
[pagina 193]
| |
zijn haar te kammen, zijn stem is weg, ze begint te verslijten. Dat neemt niet weg, dat mijnheer Siffer onder alle opzichten eerbiedwaardig is, dat hij zijn best doet om er overtuigd uit te zien, wat betreft zijn Vlaamse en katholieke principes.
Daar staan de Fronters of Vlaams-Nationalisten. Jeroom Leuridan heeft mooie Vlaamse tanden. Die maakt zijn weg in de politiek. Adiel De Beuckelaere zijn gezicht is breder dan het lang is, hij zwijmelt van het vet. Ward Hermans heeft een panneke-zute-melk-achtig-zeskantig gezicht, eigenlijk ongevaarlijk; zijn tanden zijn wat naar binnen gekeerd. Als die tanden iets vast hebben, zullen ze niet gemakkelijk lossen en daarom denk ik, dat Ward zijn leven lang député zal blijven. Herman Vos staat erbij met zijn zwarte baard en zijn bovennatuurlijke economische en internationale gedachten. Hij heeft een zeer zachtzinnig gemoed en een goede kleermaker. Romsée draagt een gestreepte broek, een zwart jasje en een gekleurd boordje: die kent zijn wereld nog niet. Bij zijn gedistingeerde scherpe neus had een wit boordje gepast. Daar is Mon Van Dieren, Nationalistisch Senator. Mon ziet er joviaal uit. Hij is eindelijk daar, waar hij komen wilde, en hij is beter op zijn plaats dan 80% van de anderen. Mon zal zijn snater wel roeren, in het Vlaams en in het Frans, zelfs in het Chinees als het nodig is. Zijn kostuum lijkt me echter niet nieuw en hij kon voorzeker beter geschoren zijn, voor die eerste dag. Met hem is meegekomen dokter Lindekens: slobkousen die een | |
[pagina 194]
| |
beetje te groot zijn, weinig haar, rats geschoren, dun, mager. En daar hebben we Meester Butaye. Meester Butaye is dik... Maar ik heb over die Westvlaamse Nationalistische volksvertegenwoordiger straks zoveel te vertellen, dat ik nu over hem zwijg. |
|