Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Brussel, 28 augustus 1927Ga naar eindnoot(15)Op 23 augustus werden te Antwerpen, de bakermat van zo talrijke kunstenaars waarvan de namen sedert eeuwen over de wereld schitteren, de feestelijkheden ingezet ter herinnering aan de 350ste verjaring van Rubens' geboorte. Het zijn feesten, zoals alleen de schone Scheldestad kan inrichten, waar de magistraat, telkens wanneer het geldt een der grote zonen van Antwerpen te eren, op de ruimste medewerking rekenen kan van alle sinjoren, groten en kleinen, rijken en armen. Er is een reusachtige oude burcht opgericht, met vier poorten die de vroegere stadspoorten verbeelden. De bewoners van de wijk zullen daar rondwandelen in kostuums uit de 16de eeuw. Er is een Vlaamse kermis, waaraan alle artiesten van de stad hebben meegewerkt. Er wordt een openluchtvertoning gegeven, door de Koninklijke Rederijkerskamer ‘De Violieren’, van het abele spel ‘Lanceloet ende Sanderijn’. Een kindercantate, oude Vlaamse dansen (blokjesdans, matrozendans, bezemdans etc.); de Poesjenellenkelder geeft een galavertoning, waarbij de tussenpozen zullen opgeluisterd worden door concerten van ‘De Gust’ op zijn trekorgel, en tussendoor telkens weer hulde aan Rubens, de Rubenscantate van Peter Benoit, levende beelden die Rubens voorstellen van in zijn kinderjaren tot aan zijn | |
[pagina 172]
| |
dood, en het mooiste: de Ommeganck, met reuzen en reuzinnen, dolfijnen, wagens, ruiters, maagden, muziek en nog veel meer. Daar dit nu juist in de tijd valt, dat de toeristen bij tienduizenden ons land bezoeken, zal Antwerpen overstroomd worden door Amerikanen, Engelsen, Spanjaarden en vooral Hollanders. Ja, vooral Hollanders. Want iedere keer dat Antwerpen iets inricht van die aard, zijn de treinen van Rozendaal naar België te klein om al de noorderbroeders van Brabant en het Bovenmoerdijkse naar de Scheldestad te brengen. Al die vreemdelingen zullen de getuigenis afleggen, zo zij het nog niet deden of niet wisten, dat Antwerpen niet alleen een der eerste havensteden van de wereld is, - want wie brengt er niet eens een bezoek aan de Schelde en de dokken? - maar dat het tevens een kunststad is, die haar beroemde telgen in eer houdt. ‘De grootvorst van de Vlaamse schilderkunst heeft nu weer van zijn Moederstad bezit genomen. Ieder Antwerpenaar voelt met fierheid de bestendige aanwezigheid van Rubens' geest, in zijn kerken, in zijn musea. Maar op deze gedenkdagen vaart er door het Antwerpse volk als een blijde rilling en het weerstaat niet aan de drang om in overvloed van kleur, licht, muziek, zang en volksfeesten zijn vreugde te uiten over zijn beroemde zoon, waarop het zo trots gaat.’ Met ongeveer deze woorden opende de burgemeester van Antwerpen, de heer Van Cauwelaert, staande naast het standbeeld van Rubens, de herdenkingsplechtigheden. | |
[pagina 173]
| |
En zo te Antwerpen de man uit het volk evenzeer als de ontwikkelde burgerzoon, Rubens een zo spontane liefde toedraagt, meer in voeling blijft met deze aristocraat der Vlaamse renaissance dan met Jordaens, Teniers of Brueghel, waarvan de kunst nochtans veel volkser is, dan is dit omdat zij in Rubens erkennen: de macht van het leven. Het volle, rijke leven, in alle uitingen van zijn allesomvattend schildersgenie, het leven in zijn rijkste en geweldigste vorm. Rubens' kunst is als zijn eigen persoon, de fiere, zelfbewuste, volbloed Vlaming, die zijn afkomst, zijn moederstad, zijn volksgemeenschap trouw gebleven is. Hij was de lieveling der koninklijke hoven, maar hij bleef onafhankelijk, zichzelf, ondanks alle verlokkingen, een noeste werker, die zijn forse persoonlijkheid voor niets prijs gaf. Ons volk bemint hem, omdat het, hoe hoog ook zijn kunst boven alle eenvoudig begrip staat, de zedelijke verwantschap met Rubens begrijpt, die de verpersoonlijking is geworden van zijn eigen volksaard.
Petrus Paulus Rubens werd geboren te Siegen (Duitsland) op 28 juni 1577. Zijn vader, schepen van de stad Antwerpen, was tijdelijk naar het buitenland moeten uitwijken, om te ontsnappen aan de vervolgingen van Alva. Na de dood van haar man keerde de moeder naar Antwerpen terug. De jonge Rubens werd er eerst als page opgeleid, | |
[pagina 174]
| |
maar weldra gaf hij zich helemaal aan de schilderkunst. Zijn eerste meesters waren Tobias Verhaecht, Adam Van Hoort en vooral Otto Venius. In de zomer van 1600 trok hij naar Italië en bestudeerde te Venetië de werken van Titiaan en Paolo Veronese. Hij leerde er de hertog van Mantua kennen en trad in zijn dienst. Vandaar vertrok hij naar Rome. Hij bezocht Madrid in 1605 in opdracht van zijn beschermer, bezocht Florence, Genua en Bologna. In 1608 kwam hij terug naar Antwerpen, om zijn zieke moeder te bezoeken. Hij werd hofschilder van hertog Albert en vestigde zich voorgoed te Antwerpen. Hij deed er een prachtig huis bouwen, dat weldra door een groot aantal later beroemd geworden leerlingen werd bezocht, en waar hij vorsten en diplomaten ontving. In 1609 trad hij in het huwelijk met Isabella Brant, van wie hij ons talrijke portretten heeft nagelaten, o.a. in het Mauritshuis te 's-Gravenhage. Zijn Oprichting van het Kruis en zijn Afdoening van het Kruis, beide in de kathedraal te Antwerpen, vestigden voor goed zijn roem. Hij werd in 1620 door Maria de Medici naar Parijs ontboden, om het Palais du Luxembourg te versieren met taferelen uit haar levensgeschiedenis, waarvan hij de schetsen meenam naar Antwerpen en ze daar voltooide. Bij Filips IV van Spanje en bij Karel I van Engeland vervulde hij kort daarop enige belangrijke diplomatieke zendingen. Te Madrid schilderde hij vele stukken en werd in | |
[pagina 175]
| |
hoog aanzien gehouden, zelfs tot de adelstand verheven. Later werden hem nog vele andere diplomatieke opdrachten toevertrouwd, en deze bladzijde uit zijn leven is zeker niet de minst belangwekkende. In 1626 stierf zijn vrouw en in 1630 hertrouwde hij met de zestienjarige Hélène Fourment, bij wie hij vijf kinderen had en waarvan het laatste na zijn dood op de wereld kwam. Rubens verbleef om beurten in zijn prachtig paleis in de stad, of op zijn landgoed. Hij schilderde daar vele landschappen, die behoren tot het beste van wat hij heeft voortgebracht. Hij overleed te Antwerpen op 30 mei 1640 en werd er op schitterende wijze begraven in de Sint-Jacobskerk. In 1843 werd er te Antwerpen een bronzen standbeeld opgericht en in 1877 werd het derde eeuwfeest van zijn geboorte, te Siegen en te Antwerpen, met grote luister herdacht. Rubens is de grootste historie-schilder die Europa aan deze kant van de Alpen heeft voortgebracht. Hij heeft de vormentaal van de Italiaanse laat-renaissance kunnen aanpassen aan de artistieke cultuur van de Nederlanden en heeft aldus een kunstvorm geschapen, die ook buiten Vlaanderen gedurende de 17de eeuw een reusachtige invloed heeft uitgeoefend. Zijn talent is in de eerste plaats monumentaal, decoratief. Hij groepeert meesterlijk en vreest nooit de meest gewaagde, vaak voor onze smaak te theatrale, gebaren en houdingen. Hij is, in tegenstelling met Rembrandt, levenslustig en niet somber, bont van kleur, zelden stemmig. | |
[pagina 176]
| |
Veel liet hij, vooral in zijn latere levensjaren, aan zijn leerlingen over. Toch kon hij, vooral in zijn portretten, buitengewoon minutieus tewerk gaan en zo heeft hij ook in dat opzicht menig kunstwerk geschapen, dat in innigheid of scherpte van karakteruitbeelding tot de meest schitterende voortbrengselen van de schilderkunst behoort. Vele van zijn beste stukken bevinden zich o.a. te Antwerpen in het Rijksmuseum, in het Mauritshuis en de verzameling Steengracht te 's-Gravenhage. Ook kan men zijn kunst leren kennen in de musea te Antwerpen, Brussel, München, Wenen, Parijs, Madrid, St.-Petersburg, Londen, Berlijn enz. Rubens hield ervan, zijn werken door reprodukties bekend te maken. Voor dat doel liet hij verscheidene zeer bekwame kopergraveurs voor hem werken, die onder zijn toezicht prachtige prenten naar zijn schilderijen hebben gesneden. Van zijn talrijke leerlingen noemen we slechts: Antoon van Dijck, Abraham van Diepenbeeck, Theodoor van Thulden, Frans Snijders, Gerard Seghers, Pieter Soutman, Erasmus Quellin, Cornelis Schut, Caspar de Crayer, Justus van Egmond, Theodoor Boeyermans, etc.
Om Rubens' kunst te willen schetsen, zijn grote moed en rijpe kennis nodig, en ik boog op het ene noch het andere. Er zijn namen, schreef Dr. Stubbe, die zwaar aan betekenis dreunen als gongslagen, die, nauwelijks uitgesproken, in onze verbeelding de herinnering | |
[pagina 177]
| |
wekken aan reuzenfiguren, rijzend aan de verre einders van het verleden, vanwaaruit zij het heden beheersen en richtend wijzen naar de toekomst. Dante, Michelangelo, Rembrandt, Beethoven, die door hun ziel voelden varen en door hun werk ontketenden, stormen van grootmenselijk leed; Rubens, Goethe, de hartstochtelijke zangers van groot-menselijke vreugde. Allen klommen op tot de hoogste toppen van het groot-menselijke, waar de mens, in zijn opgang naar het ideaal, door eigen kracht niet hoger kan. Maar Dante, Michelangelo, Rembrandt, Beethoven, vergaten al wat aan hun voeten lag, om met onblusbaar verlangen te staren naar het onbereikbare, eindeloze, boven hen, aan hun grootheid gekluisterd als Prometheus aan zijn rots, terwijl de gier van kwellend heimwee iedere dag hun zielsgeluk stukreet. Rubens daarentegen, als de Grieken, als later Goethe, als de neo-klassieken van alle tijden, vestigt op die hoogte de vlag van zijn breed-wapperend levensoptimisme. Hij ziet niet naar de ondoorgrondelijke ruimten daarboven, maar laat onbekommerd zijn blik gaan naar de wereld, rond en onder hem. Rubens vond die wereld schoon en goed, zoals hij ze te midden van de eerbewijzen, de weelde, de liefde ook die hem omringden, mocht bewonen. Hij vond alles schoon en goed, zoals hij het in zijn kunst herschiep naar de glansrijke dromen van zijn verbeelding. Dit optimisme was hem tot het einde toe mogelijk, omdat zijn leven tot het einde toe een geluksleven was. | |
[pagina 178]
| |
Hij bezat alle natuurlijke gaven, waarmee een sterveling kan worden bedeeld. Evenzeer met de ingewikkelde politieke vraagstukken als met de letterkunde en de meeste wetenschappen van zijn tijd vertrouwd, bovendien voorzichtig en wijs, waardoor hem door de aartshertogen Albrecht en Isabella en door de koning van Spanje meermaals hoogst belangrijke diplomatieke opdrachten werden toevertrouwd, werd Rubens van bij zijn eerste optreden als kunstenaar omstraald met een glorie, die nooit zo fel en trouw een genie bijbleef, en werd hij omringd door een hofhouding van leerlingen en bewonderaars. Antwerpen en Vlaanderen mogen fier zijn op hun roemrijke zoon. |
|