Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
II. ProblemenGa naar eindnoot(10)Voor zeer velen van mijn landgenoten is het probleem ‘vakantie’ dit jaar veel moeilijker op te lossen dan andere jaren. Als de kinderen, de laatste weken van het schooljaar, de heerlijkheden nog eens ophalen van verleden zomer, aan de kust, in de Ardennen of verder nog, en aan het regelen gaan wat ze op diezelfde plaatsen dit jaar allemaal zullen doen, en vragen of ze dààr of dààr naartoe trekken, dan doet moeder halvelings of ze het niet hoort, terwijl ze vroeger toch zo leuk hielp plannetjes te smeden en er zelfs zozeer in opging, dat de kleinen het dubbel heerlijk vonden. Nu blikt moeder zo maar eens even over de tafel, verlegt hier wat, raapt daar iets op van de vloer en vermijdt vader in de ogen te zien. Ja, moeders goede hart wordt er een beetje dik van, niet alleen om de kinderen, maar ook en vooral om vader. Ze waagt het zelfs niet, hem te vragen of het dan misschien geen veertien dagen zou kunnen, als een maand te lang is. Als vader eindelijk laat horen of ze deze keer niet liever eens voor een week bij tante Greta in de Kempense bossen op bezoek zouden gaan, vindt moeder dat opeens een schitterend idee en schijnt de ontgoocheling in de ogen van de kinderen niet te zien.
De ambtenaren zijn gewend aan een zuinig leven. Ze zetten de tering naar de nering. | |
[pagina 146]
| |
Zij weten precies waarover zij iedere maand kunnen beschikken en tegenover het ‘zuinig moeten leven’ staat dan toch ook de zekerheid, de vastheid, dat er iedere maand ‘zoveel’ is, dat ze hun huishoudelijk bestaan op een vaste grondslag kunnen inrichten. Het heeft dus zijn goede en zijn minder goede kant. Een ambtenaar, die van zijn salaris moet leven, zal geen auto kunnen houden, zal geen villa langs het strand laten bouwen, zijn vrouw zal geen dure bontmantels dragen en hij weet ook, dat hem de kans niet zal geboden worden in de toekomst rijk te worden. Hij zal een gewoon, stil leven leiden, zijn behoeften gaan niet verder dan wat hij bereiken kan en zo wordt hij met de jaren een vredig, bedaard mens, geregeld als een klok, zonder gevaarlijke hartstochten, zonder dwaze instincten. Voor een zeker soort mensen, - berouwvol klop ik hierbij op mijn borst, - is hij vaak een onderwerp van spot. Ze beschrijven zijn ietwat van kleur verschoten jasje, zijn niet-modische schoenen en das, zijn eeuwige pijp, zijn regelmatig pintje bier, maar heel kalm, heel gezapig laat hij dat over zich heen gaan, glimlacht hartelijk en denkt altijd, dat men het op iemand anders dan op hemzelf gemunt heeft. Zijn hart wordt niet wrokkig, hij is niet jaloers wanneer hij een van zijn vroegere studievrienden in een auto ziet voorbij rijden, met een mooie, modieus geklede dame naast zich, met kinderen die eruitzien als uit de hemel gevallen engeltjes, neen, hij is niet jaloers. Evenmin als zijn vrouw jaloers is. Wel is het waar, dat zijn leven wat ver- | |
[pagina 147]
| |
vlakt, wat eentonig is, maar hijzelf lijdt daar zeer weinig onder en hijzelf moet toch zijn eigen leven leiden, niet de anderen, die over die vervlakking en eentonigheid spreken of schrijven. Er is een zekerheid, een rust in zijn matige stap en in zijn wezen, dat hem onmiddellijk herkennen doet. Die zekerheid zal hem bijblijven tot aan zijn dood. Hoevelen van de autorijdenden, die modieuze vrouw en engelenkindertjes bezitten, zouden nu niet in de plaats willen zijn van die geruste ambtenaar?
Zo bezit hij het overgrote voorrecht, nog te kunnen genieten van de bescheiden genoegens van het leven. En die zijn menigvuldig. Vooraan in het rijtje staat: de vakantie. Een paar weken aan zee of in een der mooie Ardense dorpjes, met vrouw en kinderen. Daarvoor wordt het hele jaar door gespaard. Zoveel voor de reis, zoveel per dag voor het pension en nog zoveel voor kleine, noodzakelijke uitgaven. Zelfs de witte broek van hem en het lichte zomerkleedje voor haar ontbreken niet, en de kinderen krijgen het gepaste speelpakje. Het klopt allemaal. Hoeveel keren moeder heeft moeten uitrekenen, van hoeveel dingen ze beiden afstand hebben gedaan met het oog op de zomervakantie, hoeveel meesterstukjes van uitsparingskunst er op elk gebied door hem en vooral door haar werden geleverd, zal ik maar niet proberen op te sommen. Maar met een licht hart werd dat alles gedragen. | |
[pagina 148]
| |
Ze blikten dan elkaar eens in de ogen: ‘Voor de vakantie!’ De goede, rustige tijd... Terug op zijn ministerieel kantoor deed de ambtenaar zijn werk met een tevreden gemoed; met het besef, dat het vaderland hem eerlijk en goed behandelde, en dat hij door zijn arbeid zijn dankbaarheid moest tonen.
Dat alles heeft een schok gekregen, zoals alles geschokt werd in deze nare tijden. Het ambtenaarssalaris werd eerst verminderd met 6%, enige maanden later nog met 10%, dan kwam verleden jaar in december de zogenaamde crisisafhouding van 3%. Hierop volgde een verhoging van velerlei belastingen, die op de ambtenaar terugsloegen zoals op alle andere burgers, en die kan worden geschat op andermaal minimum 10%. Begin mei 1933 vroeg de regering aan het Parlement drie maanden volmacht ‘om de financiële toestand van het land in orde te brengen’. Kamer en Senaat werden gesloten, de twaalf ministers waren zonder enige controle de baas over alles wat inkomen en uitgaven van de staat betreft. Van nieuwe belastingen zou geen spraak zijn, alleen van inkrimping der uitgaven. Onder die eerbiedwaardige reeks inkrimpingen werden de ambtenaarssalarissen getroffen met 5% vermindering van traktement. Daarbij besnoeiing op vele andere inkomsten, van gezinsvergoeding, van kindertoeslag, van reis- en verblijfvergoeding, | |
[pagina 149]
| |
van alle subsidies voor buitengewone prestaties, en de talrijken onder hen die als oorlogsinvaliden een pensioentje trokken, of als oorlogsveteranen enig voordeel genoten, zagen dit ook merkelijk verminderd. Zodat, alles samengenomen, de salarisbesnoeiing van de Belgische ambtenaren, op anderhalf jaar tijds, kan geschat worden op tenminste 36 à 37 percent. Ik kan daarover alleen maar zeggen, dat dit een zeer ernstige inkrimping is. Ik weet niet of er landen zijn, waar men op die weg, tegenover rijksambtenaren, zo ver zou durven gaan. Is daartegen dan niet geprotesteerd? Ja en neen. Het zou te onwaarschijnlijk klinken, moest ik ontkennend antwoorden, en het zou ook niet overeenstemmen met de waarheid. De inkrimpingen op het gebied van werklozensteun, van ouderdomspensioenen, van andere sociale uitgaven die met honderden miljoenen de rijkskas bezwaren, hebben heftig verzet uitgelokt vanwege socialisten en christen-democraten. Deze laatsten, die een drietal vertegenwoordigers in de regering tellen, traden in onderhandeling met hun ministers en wisten voor de werklozen, de ouderen van dagen, de grote gezinnen, merkelijke verzachtingen te verkrijgen. De inkrimping met 5% zou bovendien niet worden toegepast op de kleine wedden beneden de 10.000 frankGa naar eindnoot(11). Van hun kant hebben de socialisten geweldig kabaal gemaakt buiten de Kamer. Zij zijn in de oppositie en hebben in alle steden van het land manifestaties op touw gezet tegen de regering, tegen de verleende volmacht, tegen de inkrimpingen. Alle pijlen | |
[pagina 150]
| |
die zij in hun koker hadden, werden afgeschoten. Ze lieten door hun volgelingen een verzoekschrift tekenen, waarin de eis tot parlementsontbinding en nieuwe verkiezingen werd gesteld. Nagenoeg anderhalf miljoen handtekeningen werden daarvoor verzameld. Maar ‘het land’ bleef rustig. De socialistische leiders zagen zich gedwongen, met omzichtigheid tewerk te gaan. Zij wisten wel, dat het hun maar één woord kostte om een algemene staking over het hele land, zowel in de openbare diensten als in de privé-nijverheid, te doen uitbreken. Maar ze schrokken terug voor de nasleep van rampen, die daarmee gepaard zou gaan. Zij wisten even zeker dat, eens de beweging op gang gebracht, ze deze niet meer meester konden blijven, niet zouden kunnen leiden, maar wel dat ze als een vloedgolf over hun hoofd zou slaan en... de communisten de leiding in handen zouden nemen. Daarom zijn de socialisten in hun redevoeringen en manifestaties schaapjesachtig kalm gebleven. Het land bleef rustig. We hebben wel door de straten van Brussel, van Antwerpen, van Luik en Gent lange stoeten zien trekken met muziek, met vlaggen, met spandoeken waarop geprotesteerd werd tegen dit en dat, en geëeist werd zo en zo, maar alles bleef kalm, verbazend kalm. Waarom? Omdat iedereen, zowel burger als arbeider, christen-democraat als conservatief, ambtenaar en bediende, in de grond van zijn hart begreep, dat het niet anders kon, dat de regering die harde maat- | |
[pagina 151]
| |
regelen wel moest nemen om het land voor een ramp te behoeden. De Belg, zo Vlaming als Waal, is een staatsburger met veel gezond verstand. Spreekwoordelijk is geworden: ‘le gros bon sens belge’. In tijden, dat alles goed gaat, dat er welstand heerst, moet hij zijn hart kunnen ophalen, moet hij kunnen sputteren en klagen en manifesteren, en hij doet dat ook luidruchtig en met overtuiging. Maar komt de nood aan de man, dreigt er gevaar, heeft het Hoofd van de Staat hem zwart op wit bewezen dat er niet anders kan gehandeld worden, dan is er geen volk in Europa dat zich gemakkelijker schikt naar de omstandigheden, dat met een lichter hart de gevraagde offers brengt, en aan de zijde van de regering staat. Denk aan augustus 1914...
De drie maanden volmacht waren nog niet voorbij, toen de regering vroeg het Parlement opnieuw bijeen te roepen. Dat is nu deze week gebeurd. De ministers hebben uitleg gegeven over hun harde maatregelen, het hoe en waarom ervan verklaard, en de meerderheid van de kamerleden heeft haar vertrouwen in de regering beklemtoond. De socialistische oppositie heeft getracht wat rumoer te verwekken, zij heeft een reeks redevoeringen uitgesproken, - de ene dreigde met revolutie, de andere dreigde met hel en duivel, - maar iedereen heeft gevoeld, dat die oppositie niet ernstig was, dat er geen hart in stak. Enigen van hen zijn er zelfs voor te vinden, ook | |
[pagina 152]
| |
deel uit te maken van de regering, als hun dit moest gevraagd worden, zonder aan de maatregelen van financieel herstel ook maar iets te veranderen.
En vader en moeder, die dit jaar met de kinderen niet naar zee kunnen gaan, zeggen tegen elkaar: ‘Wij zijn nog bij de gelukkigen, God zij dank...’ |
|