manier, gemakkelijker en lichtvaardiger schrijft dan over het karakter, de aard van een volk, waar hij vaak slechts oppervlakkig mee in aanraking komt.
De journalist, - en het strekt hem tot eer, - schrijft het liefst over uiterlijke dingen, die hij met de ogen ziet, met de oren hoort. Hij trekt daar dan wel enige conclusies uit, maar door de band waagt hij zich op dit stuk niet te ver of te diep.
De boekenschrijver wil interessanter zijn, hij wil tasten naar de ziel der dingen die hij opmerkt, hij wil de wortels van een volk blootleggen. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat als wij lezen wat een buitenlander over onze eigen volksaard, over onszelf schrijft, wij het hoofd schudden, kwaad, geërgerd, of met een spotlach.
Gewoonlijk volgen we, onbewust misschien, bij het beoordelen van een ander volk, een traditie. Ieder volk heeft, in het algemeen, zijn vast epitheton. Een Engelsman is altijd zo, een Fransman zo, een Italiaan zo. Daar gaan we niet van weg en het bestaat reeds eeuwen. Ik zal niet beweren, dat daarin nooit een zeker deel of deeltje waarheid ligt, of liggen kan. Wij schrijven dat klakkeloos na, omdat het zo algemeen gezegd wordt. Maar nu stel ik de vraag: hoevelen die aldus over Engelsen, Fransen, Italianen schrijven, hebben persoonlijk iets van die gestereotypeerde eigenschappen geconstateerd? Waarin, waaraan hebben ze dit gemerkt?
Voor een Hollander is een Vlaming altijd ‘gemoedelijk, sappig, opgewekt.’ Lieve deugd! Als ze eens wisten hoe ons de haren te berge rijzen van ergernis als we dat ‘sappig’ en ‘gemoedelijk’