Toen De Witte werd verfilmd en andere verhalen
(1977)–Ernest Claes– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||
Op reis in een autocarGa naar eindnoot(2) | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
I. Nuttige aanbevelingenHet was met de ‘Vlaamse Toeristenbond’, de VTB. Dat is de sterkste toeristenvereniging van België en ik mag misschien wel zeggen: van België en Holland. Telt over de honderdduizend leden. Ik ben een van de oprichters. De VTB organiseert ieder jaar uitstappen naar alle landen van Europa en verder nog, heeft zijn eigen autocars en beschikt over een korps flinke gidsen. Die uitstappen naar ver en wijd staan maanden te voren aangegeven in het veertiendaagse orgaan ‘Toerisme’ (Paardenmarkt 70, Antwerpen). Zo krijgen de lezers daarvan tijdig kennis, kunnen kiezen, voor- en nadeel en centen wikken en wegen, en hebben daarna enkel een kaartje te schrijven: ik ga mee. En nu lazen wij in ‘Toerisme’ al in 't voorjaar: ‘Rondreis naar Tyrol. Veertien dagen.’ We lazen de dagindeling, in welke stad men die en die dag arriveerde, langs welke stromen, door welke dalen men reed, de bergen, de kastelen, allemaal steden, stromen, bergen met oude romantische namen, die ons in de schooljaren al deden dromen, romantische klanken, die wondere herinneringen wakker riepen. En mijn vrouw en ik, we lazen het nog eens, ieder in stilte. Dan merkte ik op een avond dat ze, met ‘Toerisme’ in de hand, in de atlas aan 't zoeken was. Zijzelf kwam juist langs me heen, terwijl ik op een papier - het was een doodsbrief - aan 't cijferen was. Toen spraken we erover. | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
Zij: dat ik van 't jaar zo hard gewerkt had en toch ook wel wat hebben mocht. Ik: dat het met onze gedevalueerde frank zo moeilijk werd om in het buitenland te reizen. Zij: en de slaapkamers moeten absoluut van 't jaar geschilderd worden en opnieuw behangen. Ik schaam me dood als mijn familie uit Holland komt. Ik: kan dat niet nog een jaartje wachten? Zij: dat zeg je nu al vijf jaar... en ik heb eigenlijk de schilder al besteld; hij zegt, dat we gedurende tenminste acht dagen de kamer niet kunnen gebruiken. Dat was een van die argumenten, waar een vrouw altijd op het laatste ogenblik mee voor de dag komt en waartegen niets in te brengen is. Ik nam terug mijn doodsbrief, rekende, zuchtte en toen hielp zij me met die berekeningen en mengde daartussen zoveel overtuigende redenen die met tekeningen en cijfers niets te maken hadden, ze bracht er zelfs onze eerste huwelijksjaren en de oorlog tussen, en ten slotte bleek het dat het vanzelf ging, en er helemaal niet zoveel te rekenen en vooral niet te zuchten viel. - Zo zijn nu eenmaal de vrouwen. Je kunt er nooit serieus mee redeneren en ze maken vooraf je ernstige opwerpingen zo nietig, dat je er niet eens mee voor de dag durft komen. Diezelfde avond werd er een kaartje geschreven naar de Vlaamse Toeristenbond: dat we meegingen met ons beiden. En dan hebben we verder iedere avond over die reis gesproken. Daarna hebben we toch nog een paar keren aan VTB geschreven, of de reis nu wel bepaald doorging. We hebben twee atlassen thuis, - (boeken | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
is het enige wat er in ons huis te overvloedig aanwezig is) - een nieuwe en een oude, en die werden voortdurend opengeslagen. Al wat we maar wisten over Frankfurt, Neurenberg, München, Augsburg, etc., werd nog eens besproken. Over valiezen zeg ik niets. Is uitsluitend het departement van mijn vrouw. Bevat argumenten waartegenover een goed echtgenoot niets anders kan doen, dan stom zwijgen. Geen greintje humor steekt er, voor mij toch, in een valies bij 't inpakken. Een man verneemt daarbij zo terloops, dat hij niet één behoorlijk paar sokken meer heeft, dat zijn reispet zou mogen vernieuwd worden, dat zijn dit, dat zijn dat... Neen, geen greintje humor. We kregen, een paar dagen voor de reis, een boekje met het omstandig reisplan, voorafgegaan van ‘Enkele nuttige aanbevelingen’. Nummer 4 van die nuttige aanbevelingen luidde: ‘Vergeet niet u te voorzien van zeep, kam, scheergerei, lichte overjas ofwel regenjas, vulpen, verrekijker, zonnebril’. Dat was dus alleen voor de ‘heren’ bedoeld. Voor de dames stond daar niets bij. Mijn vrouw beweerde, dat zij zulke aanbevelingen niet nodig had. Nummer 20 (Nuttige Aanbevelingen): ‘Onthoud u overal zorgvuldig van politieke gesprekken (vooral met u onbekende personen).’ Wij knikten instemmend. Duitsland: Concentratiekampen! Mijn vrouw zei: ‘Zie maar, dat je voorzichtig bent, jij met je politiek.’ Nummer 11: ‘Ga niet op reis om kritiek te kunnen maken...’ | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
28ste Nuttige Aanbeveling: ‘Een goed humeur is alles gewonnen, een slecht humeur is alles verloren...’
Het begon, met te veranderen. We zouden zaterdag 10 augustus 1935 te Antwerpen, 1 uur stipt, vertrekken. Komt me daar zaterdagmorgen een expresbrief: ‘Op algemeen verzoek van de deelnemers vertrekken we eerst zondagmorgen 9 uur stipt.’ Achteraf ontdekte ik, dat geen enkele van de deelnemers dit gevraagd had. Omdat onze valiezen nu eenmaal klaar stonden, vertrokken we toch maar zaterdags. We gingen te Antwerpen logeren in ‘Hotel Carlton’. Daarna nog een pintje pakken. We zouden het ons maar meteen gezellig maken, als begin van de vakantie. Antwerpen was overrompeld door Hollanders, die zelfs te Antwerpen Frans willen praten. Je moet te Antwerpen maar even gaan zitten op het terras van ‘Campina’ om vrienden te ontmoeten. Die vragen dan dadelijk of je er eentje meedrinkt. Ik moet daar bijna nooit iets betalen. Hete nacht. Muggen bij duizenden. (Raam laten openstaan met licht aan!). Getoeter van auto's en gerinkel, gestamp en geschuur van trams. Eindelijk trams weg. Dan verminderen de auto's. Nu zijn er nog de Antwerpse pottenpakkers die naar huis zeilen. Eerst de goede burgerij. Je hoort het aan de luide lachende stemmen en de gilletjes van jongedames. Dan de middenstanders. Die praten altijd over ernstige zaken en hoe meer ze gedronken hebben, hoe ernstiger het onderwerp. Lijk dichters. Na dezen gaat het proletariaat naar huis. Het pro- | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
letariaat waggelt een beetje, zingt, is goed gehumeurd. Ik word wakker. Gerucht van ruziënde stemmen onder het raam. Ik ga even kijken. Er hangt al een lichte klaarte over de straat. Ik zie een man, met een zwart bolhoedje, een paar oorvegen geven aan een vrouw zonder hoed. Beiden zijn stomdronken. De man zegt: ‘Gij zie mij nie geerne!’ Het klinkt als een melancholieke liefdesromance. Op de rand van het dak, vlak voor me, zit een kat en kijkt met verbaasde katersogen naar die twee late vrijers. Dan kijken de kater en ik elkaar even in de ogen. 's Morgens praten we heel interessant over muggen en nachtlawaai. Ik vertel het geval van die kater. Dan ga ik naar de mis bij de jezuïeten, denk er meer aan Pater Ponekes die eens geschreven heeft dat ik pornografische neigingen aan de dag legde in mijn laatste boek. Er is een preek. Een vroom mens voor me slaapt. Ik koop een krant. Maar ik merk dat mijn hoofd niet meer bij het binnenlandse nieuws is, ik voel me al over de grenzen. Paardenmarkt, 70: Kantoren van de Vlaamse Toeristenbond. Een blauwgroene autocar wacht daar al. Ziet er niet splinternieuw uit, maar wel stevig. Mercedes-Benz, 90 paarden. Heeft die lange reis al een paar maal meegemaakt. Op zijn flanken staat zijn naam: Express. De chauffeur is een dikke, blozende, lachende jongen, en hij heet Free. Medereizigers arriveren een voor een. Jongeren en ouderen. Meestal bezadigde mensen; goed volk. Ik ken er niemand van. Ja, toch, Jef Pauwels, de toneel- | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
schrijver. En die pastoor daar, professor Polspoels, van de Leuvense Universiteit. En daar Dr. De Bie, met zijn dametje. Plaatsen zijn gekozen. Valiezen achterin de wagen. Kleinigheden in het net boven ons hoofd. Even voorstellen! Conversatie: ‘... 't zal schoon weer zijn!’ ‘... als 't maar niet te heet wordt.’ ‘... Marie, ik had mijn stok moeten meenemen!’ ‘Ik heb die reis al eens meegemaakt.’ ‘...’ Drie stevige waarborgen voor de reis:
Meer geruststellende factoren kan men op zulke reis al moeilijk bijeenbrengen. We zitten, eindelijk. Onze gids, meneer Verschueren, Mechelaar, neemt plaats naast Free. Hij heeft een aktentas vol Baedekers en wegkaarten. We hebben over steden en landschappen niets gelezen, omdat de gids ons dat allemaal zal verklaren. Ik zit vlakbij de ingang. Het heeft wel het nadeel, dat men telkens weer voor een laatkomer moet plaatsmaken, maar het voordeel dat er niemand voor me zit en ik mijn lange benen kan uitsteken. Mijn eerste sigaar! Mijn oud zonhoedje over mijn ogen. ‘Saluut!’ We zijn weg. Vierentwintig mensen, voor veertien dagen overgeleverd aan de handig- | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
heid van Free en de kracht van de motor. De zitplaatsen zijn goed. En we rijden door de zonnige straten van Antwerpen, zien de mensen ons met een verlangende blik aankijken. Op alle torens van Antwerpen luiden de zondagsklokken. Jeugdige fietsers trekken erop uit, jongens en meisjes, vol moed en ondernemingskracht. We zeggen eerst geen woord, omdat we het zo heerlijk vinden. Opeens roept iemand achter me: ‘Podorie! Nu heb ik mijn pijp vergeten!’ We lachen. Stond bij de ‘Nuttige Aanbevelingen.’ Op de brede weg naar Brussel een onafgebroken rij auto's uit Holland. Die trekken naar de Brusselse expositie. ‘Naar Oostland willen wij varen...’ Zalig! |
|