| |
| |
| |
IV. Wandeling door de Johannisthaler Studio's
Een reuzecomplex van hoge gebouwen, waarover de julizon al haar hitte stookt. Je kunt er in het begin geen kop aan krijgen hoe het allemaal ineenloopt en samenhangt. Er gaan zoveel mensen heen en weer, arbeiders in blauwe werkpakjes, heren in zijden hemden met lange dassen. Iedereen is op zijn lichtst gekleed.
Ik sta te midden van een heetgestoofd koertje. Twee vrachtauto's rijden binnen. Op de ene banken, stoelen, tafels, een herbergtoog en diverse andere voorwerpen, daarmee verband houdende. Op de andere een piano. Ik hoor ergens het stampen en daveren van zware machines: een elektrische centrale. Links en rechts rijzen hoge gevels op, rechts die van de eigenlijke studio's; links die van ik weet niet wat, maar uit honderden ramen klinken honderden verschillende geluiden, van schrijfmachines, van fonografen, van radio's, het droge ronken van iets dat op- of afgerold wordt, een dame zingt voor een open raam met pianobegeleiding en met hoge stem: ‘Ha...a...a...aaah...’ maar misschien is het een taal die ik niet versta. Iemand is aan het declameren.
Verder zingt een mannenstem, een mooie diepe bas, die telkens weer onderbroken wordt door iemand die hem dan weer voorzingt, altijd dezelfde voois, welke voor mij het plezier van die stem bederft.
Ergens is ook een man aan 't kijven, zo bijkanst lijk een Feldwebel in een kamp van krijgsgevangenen. Moest er opeens iemand zijn kop door een
| |
| |
van die ramen steken en roepen: ‘Nest, hoe gaat het?’ - het zou me niks verwonderen.
Een mooi meisje leunt over de reling van een balkonnetje, op de vijfde of zesde verdieping, en kijkt naar mij, dunkt me toch, met een triestig en verveeld gezichtje. Ze kan toch maar alleen het bovenste van mijn hoed zien. Ik blik eerbiedig naar haar op. Ze heeft bruine zijden kousen aan en witte schoentjes en de rest is navenant. Ze blikt onmiddellijk een andere richting uit. Achter haar in de kamer roept iemand. Ze is weg. De gevel is weer leeg, vol onzichtbare dingen en geluiden. Dat is de linkergevel.
Rechts, kleine ramen op de verdieping onder grote ramen. Een trap loopt schuin omhoog, geschminkte en ongeschminkte artiesten gaan daar op en af. Er is beneden een post van het Rode Kruis. Een lange, als onbetrouwbare Spanjaard geklede en geschminkte kerel komt op het koertje weg en weer wandelen met een schrijfboek in de handen. Hardop leert hij zijn rol. Want ik zal later vernemen, dat in vele films de artiesten maar te weten komen wat ze moeten zeggen en doen in de film, eens dat ze in de studio zijn. Zo gebeurt het ook in Amerika en waarom zouden de Duitsers dat ook niet kunnen?
Ik denk aan de vele lange en moeizame repetities, die wij te Antwerpen gehouden hebben voor ‘De Witte’.
Over het koertje komen nu twee geschminkte meisjes, in tere luchtige kleedjes. Je zou ze zo wegblazen, wat ik evenwel niet probeer. Ze zijn niet van onze troep. Ik doe uit puur respect mijn hoed af. Want ze doen preuts en blasé, precies of
| |
| |
ze Greta Garbo en Dolores Del Rio in hoogst eigen persoon zijn.
Sedert een paar maanden kan ik heus goed meepraten over filmstars, en verwar ik niet meer Marlene Dietrich met Jeannette Macdonald, zoals ik dat in het begin van dit jaar nog deed, en ik weet nu ook dat ze in de werkelijkheid bij lange niet zo mooi zijn als in de filmrevues.
De twee mij onbekende vrouwelijke beroemdheden gaan naar de kantine. Een ogenblik later ga ik ook naar de kantine - ik heb niets om handen op het ogenblik - om te zien wat ze daar doen. Je kan je wel voorstellen: voor de eerste keer dat een mens de gelegenheid heeft eens echte filmstars te zien
De ene, die ik voor Greta Garbo heb aangezien, zit voor een schotel poten-en-oren, waarvan het varken dat ze geleverd heeft zelf zou stom gestaan hebben. De andere, Dolores Del Rio naar mijn gedacht, drinkt een pint gelijk er in heel Zichem geen te vinden is. Met de nuchtere en ontgoochelende overtuiging, dat die twee binnen vijf jaar elk honderd kilo zullen wegen, ga ik weer weg en vertel aan niemand iets over mijn ontdekking. Achteraf leer ik, dat het twee ‘Komparsen’ of figuranten zijn en het dus niet nodig geweest was, dat ik zo eerbiedig mijn hoed afnam.
Op het uiterlijke mag een mens toch nooit oordelen, vooral niet bij 't vrouwvolk, dacht ik zo.
Toen we de danstent op Sint-Jans-kermis aan het verfilmen waren, zijn die twee stars ook bij ons opgetreden als figuranten, en de langste, Dolores Del Rio, heeft gedanst met René Veremans.
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
De Witte als Zichemse kwajongen werd in de gelijknamige film vertolkt door Jefke Bruyninckx, later acteur
| |
[pagina t.o. 33]
[p. t.o. 33] | |
Het zoete Demerlandschap rond Zichem en Averbode was een dankbaar decor voor de buitenopnamen van de film ‘De Witte’
De binnenopnamen gebeurden in de filmstudio's van de ‘International Film Distributors’ te Berlijn. Hier Ernest Claes op de Kurfürstendam samen met Renaat Veremans, die de muziek van de film toondichte
| |
| |
Voor mij een wagenwijd open poort en daarachter een brede gang. Door een dito poort aan de overkant van de gang zie ik op een gelijkaardige koer als de mijne, en daarachter weer open poorten en gangen en koertjes.
Ik sta nu in de gang.
Nooit in mijn leven zag ik een zo godzalige warboel, een chaotische rommel, als hier. De onmogelijkste meubelen, van alle vormen, stijlen en eeuwen, wapenschilden en naaimachines, een grote vogelkooi naast een slijpsteen, de buste van Keizer Augustus op een kerkstoel, in een waskuip ligt Napoleon op zijn rug naar de zoldering te kijken, op een ouwerwetse muurklok hangt de muts van een toreador. En overal plaatjes: Achtung! Ruhe! Arbeiders en operateurs gaan en keren, sjouwen en trekken, lossen en laden en rijden met wagentjes, - in stilte. Tegen de muren koperen asbakjes: Zigaretten hier ablegen.
Rechts nu een smalle gang, waarin de bureau- en toiletkamertjes van de artiesten uitkomen. Op iedere deur de naam van de bezetter. Ik ga recht de trap op. Gangen links en rechts, waar de artiesten zich verkleden. Où il y a de la gêne, il n'y a pas de plaisir, zou de Fransman zeggen.
In een van de kleedkamers een lawaai van alle duivels. Hier zitten mijn acht bengels, de Witte met zijn kameraden, de hoofdfiguren van onze film. Tjeef en Krol zijn aan 't vechten. Reden en oorzaak: Krol heeft van Ida Wasserman en Nora Gevers vier perziken gekregen. ‘Voor allemaal,’ heeft Ida Wasserman gezegd. Krol komt met die vier rijpe perziken binnen. En verbeeldt u nu eens: acht bengels die bezig zijn zich aan en uit te
| |
| |
kleden, die geschminkt zijn en ondertussen vier rijpe perziken moeten verdelen, zonder mes!
Zestien ogen kijken ernstig en stom naar de vier perziken in Krol zijn hand. Opeens zegt Krol: ‘Madame Wasserman heeft gezegd dat ik een hele perzik kreeg en dat jullie de andere drie moeten verdelen.’ Tegelijkertijd steekt hij er ook een in zijn mond.
Tjeef vliegt uit: ‘Lelijke dief!’ en hij heeft Krol bij zijn haar. Als ze rechtstaan is er van de drie andere perziken niets meer te zien. De anderen houden zich onnozel en dat maakt Tjeef hels. Hij verwijt Krol, dat deze een mouwveger is van Ida Wasserman. De Witte zegt: ‘Als ze je beter moest kennen, manneke, met je jezuïetenogen...’
Opeens ontdekt Turke Leunes twee rode damesschoentjes in de kleerkast, daar waarschijnlijk vergeten door een vroegere artieste. ‘Van mij!’ zegt Turke. ‘Ieder de helft,’ zegt Fompe en hij grist hem een van de rode schoentjes uit de hand. Ruzie. Nieuw gevecht.
Juist kom ik binnen. Ik zie me verplicht, zelf de hand te leggen op die schoentjes. In een hoek staat Krol te kokhalzen.
‘Krol, wat is er met jou aan de hand?’
Niks. Krol heeft alleen maar in het vuur van het gevecht met Tjeef, de perzikpit ingeslikt, en die zit hem daar nu ergens te wringen. Krol wijst me met zijn vinger, waar ze zit.
De acht bengels zijn allemaal geschminkt. Het is snikheet in dat kamertje. Het zweet druipt van hun gezicht. Door dat vechten zijn bovendien niet alleen meer hun gezichten, maar hun hemd, hun armen, hun benen, alles is nu min of meer geschminkt. De
| |
| |
ene staat in zijn onderbroek, de andere in zijn hemd... Waarom filmen ze nu die kereltjes niet? ‘Witte, vind je 't plezierig te Berlijn?’
‘Ja, nogal, maar 't was in Averbode toch plezanter, zulle.’
Hier is Herr Braun, onze schminker met wie we te Zichem reeds kennis hebben gemaakt, de joviaalste Berliner van de hele bent. Onze artiesten zitten daar op een rij voor spiegels en schminken zichzelf, of komen onder de handen van Herr Braun. De donkere ogen van Ida Wasserman schijnen nog gevaarlijker in dat roze-rode gezicht, Nora Gevers' onschuldige blik is bijna weemoedig, ze hebben haar mooie haar al bijna strogeel gemaakt. Nu dat gezichtje nog. Wat schiet er eigenlijk nog van over?
Betty van Roey, met natuurlijke wimpers van een vinger lang, wil er toch nog valse wimpers bij hebben om er aldus nog verleidelijker uit te zien. Herr Braun lacht heimelijk om zoveel onschuld en zegt in het Berlijns iets van een ‘jutes Jesicht!’ en het een of het ander over haar haren en haar neusje, waarvan Betty alleen het woord ‘schön’ snapt.
Achtung! Ruhe! Stilte overal.
Terug in de grote gang, sta ik voor de hoge deuren van de twee ateliers van ‘Gruppe III’. Daarachter wordt ‘De Witte’ gedraaid, deze week. De producer John Vanderheyden heeft daar twee reusachtige hallen gehuurd voor veertien dagen, en dat kost per dag plus-minus 50.000 fr. Ja, ja, ik vergis me niet. Zo zijn er zes ateliers. Daarbij zijn er nog
| |
| |
zalen voor de muziek, voor de synchronisatie, voor de proeffilms, en een groot aantal ruime hokken voor de ‘Requisiten’, dat zijn al de meubels, kleren, voorwerpen die voor de verfilming kunnen nodig zijn en voor dewelke een apart heerschap is aangewezen.
Een hoge dubbele poort in staal. Daarin een kleinere, ook dubbel, ook in staal. Boven de poort een rood elektrisch gloeilampje. Op de poort de vermaning: Wenn rote Lampe brennt, ist jedermann Betreten des Ateliers verboten.
Boven alle deuren ziet u dat lampje, leest u de wijze woorden. Want het opnemen van de dialoog, van de klanken, geschiedt tegelijkertijd met het opnemen van de beelden.
Het eerste wat men heeft te doen, als men ergens wil binnen gaan, is opkijken of het rode lampje brandt.
Ik was zover geraakt op mijn inspectietocht, toen mij iemand zachtjes op de schouder tikte. Een uiterst beleefde heer vroeg mij wie ik was en wat ik daar deed, waarom ik nota's nam, en dat ik zijn vraag niet kwalijk mocht nemen...
Ik gaf hem de nodige ophelderingen, ik reikte hem mijn kaartje aan waarop enige ronkende titels staan, juist voor dergelijke aangelegenheden. Woorden als ‘Doctor’ en ‘Academie’ maken op een Duitser onfeilbaar diepe indruk.
Tien minuten later trad er een nog beleefder sinjeur op mij toe, noemde mij ‘Herr Professor’ - de enige titel die misschien niet op mijn kaartje stond - en of ik de heren van de Hogere Directie
| |
| |
de eer wilde aandoen, even met hen kennis te maken.
Langs gangen, koeren en trappen, waar ik in het voorbijgaan alle tien stappen boven de deuren las dat niemand er mocht binnen gaan zonder aangemeld te zijn, werd ik binnen geleid bij twee deftige heren, die mij met een sigaar hartelijk welkom heetten in Johannisthal en onmiddellijk begonnen te praten over Vlaanderen, over ‘Flachskopf’ - de titel van De Witte in de Duitse vertaling, en wat ik over hun ateliers dacht - (ik zei natuurlijk ‘Fabelhaft’ al had ik er nog geen voet in gezet) - en of het in mijn inzichten lag nog verder voor de film te werken, en of ze in Vlaanderen meer films gingen maken.
Tobis-Ton-Film bestaat nu drie jaar. Het is niet, zoals de UFA, een onderneming die zelf films maakt. Zij verhuurt haar goed ingerichte en georganiseerde installaties aan producers of verenigingen, die een film willen maken, en die dus zelf voor alles te zorgen hebben wat betreft scenario, artiesten, technisch personeel. Tweehonderd arbeiders zijn vast aan de instelling verbonden. Men ziet onmiddellijk de goede kant van de zaak voor degenen die niet over een eigen studio beschikken. Hoeveel films er reeds gemaakt zijn in Tobis, konden ze niet zo dadelijk zeggen. Op dit ogenblik werden er, behalve De Witte, nog twee andere films gedraaid terwijl een Hollands gezelschap de dialogen aan het synchroniseren was voor een film over de Zuiderzee.
Gemoedelijk zaten we over dat alles te praten. De filmproduktie maakt een zware crisis door, in Duitsland zowel als in Frankrijk, in Engeland, in
| |
| |
Hollywood. De scenario's zijn door de band te veel maakwerk, zonder ziel, aaneengeflanst door mensen die daar een ‘stiel’ in zagen en niet dachten aan kunst, aan iets nieuws, maar alleen aan: ‘Pakt het? Gaat het opbrengen?’
Dezelfde clichés werden steeds opnieuw gebruikt, het publiek kreeg er stilaan genoeg van. Eenzelfde thema werd tot vervelens toe behandeld, de groteske vergissingen, clowneries, verliefde toneeltjes en zoenerijtjes kwamen altijd weer terug. Het verfilmen van toneelstukken en romans had zijn goed en zijn kwaad, alles hing af van het scenario dat men eruit maakte.
De Jofa interesseert zich dus in principe niet rechtstreeks voor de films, die in haar ateliers worden gemaakt. Wel is zij altijd bereid een ernstige onderneming, die de nodige waarborgen biedt, te steunen.
Ik nam hoofs en vriendelijk afscheid. Ik had een hoop dingen geleerd op die eerste voormiddag en ik dacht bij mezelf, dat Vlaanderen maar een klein landeke was, maar dat voor de fantasie van een Vlaming de hele wereld kon openstaan.
|
|