Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn
(1561)–Marcus Tullius Cicero– Auteursrechtvrij
[Folio 58v]
| |
zijn alle ghewinnen misprijslick, daer door men vanden luyden gehaet wert, als tprofijt der tollenaren ende woeckenaren. Ooc soo ist ghewin van alle huerlinghen, wiens arbeyt (ende niet conste) men coopt oft loont, onwaert ende veracht. Want het loon selfs is henluyden d'oorsake ende vergheldinghe van huer dienstbaerheydt. Sulcke comanschap is ooc snoode te achten, daermen coopt om terstont weder te vercopen: want si geen profijt en doen sonder te lieghen, so en vintmen seker niet leelijckers dan logenachticheit. Alle arbeyders doen een ongheachte handelinghe, noch den arbeyt en heeft niet in haer dat vry oft edel is. Maer noch zijnt d'alderverachtelijcxste ambachten, die tot de wellusten dienen, als die stuer vercopen, vleeschhouwers, cocx, pasteybackers, musceliaet vercopers, dansers, ende alderley maniere van teerlinck spel. Maer consten daer meer wijsheyts inne is, die oock nutter ende profijteliker zijn dan die andere, als die conste van medecijnen, van bouwen ende de leeringhe van eerlijcke saken, dees zijn den genen diese hanteren eerlick. De coopmanschap oock die cleyn is, is verachtelic: doch indien si groot ende oueruloedich is, veel dingen van allen weghen by brenghende, en isse niet soo seere te misprijsen: alsment dan vele luyden son- | |
[Folio 59r]
| |
der loghenen mede deylt. Ist dan dat die coopman eens versaet oft vernoecht zijnde hem seluen met alle tzijne (soo hy dick wt het diep vander zee ghescheept heeft in de hauene) wt de hauen te landewaerts ende tot de bouwerije voecht, so schijnt hy met recht lofwaerdich. Want men vint onder allen handelinghen (daermen gewinne wt soeckt) niet beters, niet oueruloedighers, niet soeters, noch niet dat eenen vryen edelen man beter betaemt, dan de landtbou. Maer ouermidts ick hier af genoech inden outsten Cathone gheschreuen hebbe, soo muechdy daer soecken, dat hier wel dienen soude. |
|