Svend de padvinder
(1911)–Walter Christmas– Auteursrecht onbekend
[pagina 171]
| |
Negende hoofdstuk.
| |
[pagina 172]
| |
Ellen MarsvinGa naar voetnoot1) voorzag van torens, poorten en grachten; rondom is eene indrukwekkende verzameling van broeierijen, stallen, melkerijen, en woonhuizen - allen in dezelfde donkerroode tegelkleur. Reeds lang geleden verdween het middel-eeuwsche stempel der omgeving van 't kasteel. De grachten zijn bijna zonder water, een steenen overgang heeft de ophaalbrug vervangen; in plaats van ridders in harnas, van burchtwachters met hellebaarden, en edelvrouwen in stijve japonnen, wordt 't nu bewoond door hoogst moderne heeren en dames, knechts en koetsiers in livrei, terwijl auto's en lichte jachtwagens de karossen en draagstoelen hebben vervangen. En toch was er juist dien dag iets, dat deed denken aan die oude tijden, toen leenheeren en ridders op bevel van den koning, en met het oog op een veldtocht, de gewapende scharen van geharnaste ruiters en landsknechten lieten oproepen, en de krijgsmacht van kasteelen en steden samentrok, om te zamen in 't gelid op te trekken tot verdediging van 't land. De almanak wijst den 20en Juli 1916 aan. Nog is de oorlog tusschen Engeland en Duitschland niet verklaard, maar 't is iedereen duidelijk, dat 't beslissende oogenblik slechts eenige dagen uitgesteld is, omdat geen van de twee geweldige vechtersbazen zoover voorbereid is, dat ze er op los kunnen gaan. Wat Denemarken aangaat, is de mobilisatie ge- | |
[pagina 173]
| |
eindigd; al de opgeroepen manschappen van Jutland, zoowel als van de eilanden, zijn reeds naar Seeland overgebracht. En, terwijl er met koortsachtige haast gewerkt wordt om de vestingen rondom Kopenhagen en de Seelandsche legermacht klaar te maken voor den oorlog, krijgen Funen en Jutland tijd om aan hunne eigen zaken, hunne eigen verdediging te denken. Ofschoon de verhouding tusschen Denemarken en Duitschland officieel nog vreedzaam is, is er nauwelijks een, die aan de mogelijkheid van 't in stand houden hiervan gelooft. Daarbuiten op de groote Belt zweven lange rookstrepen de lucht in naar den bewolkten hemel. Van de vuurtorens op de Noord- en Zuidkust van Langeland, Frankeklint en Gulstav komen draadlooze mededeelingen, dat een Duitsch eskader van twintig torpedobooten, twee torpedojagers en vier groote oorlogsschepen, langzaam naar 't Noorden komt. Men heeft een zeker voorgevoel van het naderen van den oorlog, en men begrijpt, dat van nu af, totdat de rustige dagen weer terug komen, Denemarken, practisch gezien, in twee deelen gesneden is, zonder andere verbinding dan die, welke door de lucht teweeg gebracht kan worden. Kopenhagen en Seeland hebben de Westelijke deelen van 't land van hunne beste krachten ontbloot, en 't aan hen zelf overgelaten om zich zoo goed mogelijk te redden. Maar in de borst der brave bewoners van Funen en Jutland is geen spoor van bitterheid te vinden; zooals de natie het zelf geschikt heeft, zoo moeten ook de gevolgen gedragen worden. Nu komt het er maar op aan, dat iedere man zijn best doet, | |
[pagina 174]
| |
en dan moet men hopen, dat de Voorzienigheid de rechtvaardigste van alle zaken wil steunen - de strijd voor de redding van 't vaderland! De 20e Juli was vastgesteld tot monstering van al de strijdbare krachten, die Funen kon te velde brengen, en tot afdoende schikking van de manier, waarop deze krachten gezamenlijk zouden arbeiden. Op de vijf hoofdpunten van 't eiland verzamelden zich alle strijdbare mannen, die zich vrijwillig tot de verdediging beschikbaar stelden. Odense, Nyborg, Svendborg, Assens en Middelfart waren de steden van samenkomst; overal, in de stad zoowel als op 't land, rustte 't werk. Wat Nyborg aangaat, had het opperbevel besloten om het aanbod van den leenheer baron Holck, Holckenhagen als verzamelplaats te gebruiken, aan te nemen. Er was ruim plaats in de omgeving van 't slot; de geweldige voorraadschuren en stallen waren leeg en schoongemaakt, het groote grasveld ten westen van den weg, en de weilanden bij de bocht van Holckenhagen werden in gebruik gegeven als oefeningsplaats, en voor de inrichting van schietbanen. Op de boschrijke hoogte vlak bij de bezitting was een observatietoren opgericht en een reuzenmast voor draadlooze telegraphie Eene inzameling voor de vrijwillige verdediging had in tien dagen ruim een kwart millioen kronen opgebracht en 't geld bleef maar steeds toestroomen. Burgers en edelen, bezitters en verpachters van groote en kleine boerderijen, legden alle een groote offer- | |
[pagina 175]
| |
vaardigheid aan den dag; iedere strijd en kleingeestige kritiek werd op zij gezet, alle pessimistisch gepraat van: ‘wat in de wereld kan dat nu helpen’, verstomde tegenover het gevoel, dat 't gevaar dreigde, en den beslisten wensch van 't volk: 't land moet verdedigd worden. De 20e Juli kwam als een feestdag. In den vroegen morgen woei reeds de Deensche vlag van alle huizen en in alle tuinen op Funen; een frissche noorden wind ontplooide de rood-witte vlaggedoeken met vlugge klapgeluiden. Langs hoofd- en zijwegen kwamen de vrijwillige verdedigers in dichte drommen naar de verzamelplaatsen, en de spoorwegen hadden het even druk als in de eerste dagen der mobilisatie. Orgeltonen stroomden over de groote binnenplaats van Holckenhagen uit de wijdgeopende kerkdeur in den westelijken vleugel. De dag was begonnen met eene openbare godsdienstoefening; en toen 't laatste gezang wegstierf, vulde de plaats zich met ernstige mannen van iederen ouderdom en iederen rang. Ze zetten zich om groote tafels, die aan beide zijden van de steenen trap waren opgesteld, en waarop de kaarten van den generalen staf, protocollen en lijsten over Oost-Funen lagen uitgespreid. Verschillende van hen verzamelden zich in kleinere groepen, den toestand bepratend, en elkaar nieuws uit 't buitenland, of uit de hoofdstad vertellend; anderen verspreidden zich over de plaats buiten, en over de weilanden in 't westen. Boven op de trap stond de leenheer, baron Holck, in ijverig gesprek met den burgemeester van de | |
[pagina 176]
| |
stad, en met den opperbevelhebber over de troepen en forten bij Nyborg. Bij de eene tafel hadden de twee beste krachten voor de zaak der vrijwillige schutters, Sehested Juul tot Ravnholt en Kristen Langkilde, een groep van geest- en standverwanten rondom zich verzameld, om op de kaart de beste punten uit te zoeken voor 't oprichten van telephonische alarmstations langs de kust. Hier zag men leden van de Funensche landeigenaars-geslachten: Ahlefeldt, Blixen- Finecke, Moltke, Langkilde, Juul en vele andere. In het midden van de groep blonk een zee-officiers-uniform - dat was de chef van het kleine eskader, dat, klaar voor den strijd, in Slipshaven voor anker lag. Op het groote binnenplein, ten zuiden van de slotgracht, zag men eene rustelooze werkzaamheid van onderofficieren en soldaten uit 't garnizoen. Heele bergen van doozen en kisten stonden langs de muren der schuren opgehoopt, een voor een werden ze geopend en gesorteerd. 't Waren groote bezendingen ammunitie voor de rekuul-geweren en gewone geweren, duizend stuks karabijnen, die vroeger bij de marine in gebruik waren geweest, maar later door meer moderne wapens vervangen waren. Daarbij patroontasschen, korte sabels en een half millioen patronen, verder een paar honderd militaire schoppen, massa's veldflesschen en zakken voor eetwaren, tien kisten vol revolvers en bijbehoorende ammunitie. In den hoek bij den koestal waren een tiental werklieden en smeden bezig met 't openbreken van reusachtige kisten, die eene bezending Zweedsche rijwielen | |
[pagina 177]
| |
inhielden, die in elkaar gezet, geolied en opgepompt werden. Midden op 't plein waren eenige ingenieurs bezig met drie volgeladen wagens, die juist van de kabelfabriek bij Middelfart gekomen waren. Er waren groote draadrollen electrische leidingen, palen, batterijen en alles wat er tot den aanleg van veldtelephonen behoort. En onder den grooten kastanjeboom had de rentmeester zich met een schrijftafel ingericht. Daar zat hij met vier schoolmeesters als secretarissen en hield boek over al het oorlogsmateriëel. En langs den steilen hollen weg, die van den dijk naar 't kasteel loopt, stroomde 't volk van dorp en stad; en toen ze op den top van den heuvel gekomen waren, wendde de stroom zich naar 't Zuiden en verspreidde zich over het breede, golvende grasveld. Ook zuidelijk van den landweg, die naar Svendborg en Lundeborg loopt, ijlden mannen van alle standen en rangen naar de verzamelplaats op Holckenhagen. Aan den voet van den uitzichtsheuvel en dwars over 't veld had elk district uit den omtrek zijn vaandel geplant - roode standaards met de namen in groote witte letters. Rondom deze banieren plaatsten zich de toestroomende vrijwilligers. 't Grootste gedeelte vormden de leden van de wijdvertakte, goed georganiseerde vrijwillige schutterskorpsen. Flinke, door de zon verbrande kerels, in het flatteerende geelbruine pak, met den breedgeranden hoed en de voorgeschreven uitrusting van geweer, revolver en patroontasch der schutterij; daarbij een pionierschop, die | |
[pagina 178]
| |
tegelijkertijd als bijl en als zaag gebruikt kan worden en een breede genie-sabel. Deze twee voorwerpen, zoowel als de veldflesch, de zak voor eetwaren, en een reserve van munitie waren op de fietsen vastgesjord, die ieder man met zich mee voerde. Voor ieder vaandel stond de luitenant van 't district, gewoonlijk een van de vroegere officieren van het leger, door de schutters zelf gekozen, in dezelfde plaats wonend, en bekend aan iederen man van 't district. De luitenants riepen de namen op en richtten hunne manschappen. De fietsen werden achteraf gezet, en in een rij te zamen gebonden. De mobilisatie had groote leemten gemaakt in het schutterskorps van 't Nyborgsche district, zooals overal in 't Westen van Denemarken; een niet onbeduidend aantal van de beste mannen was naar Seeland getogen, en stond nu onder de linietroepen rondom Kopenhagen. Maar het was mogelijk om de ontbrekenden aan te vullen, want 't wemelde gewoon van vrijwilligers, die bereid waren om de schutters-uniform aan te trekken, en gevaar en ontbering met hunne landslieden te deelen. Dáár, aan 't zuidelijk einde van 't veld, hoopten ze zich op in troepen en rijen - boeren, visschers, arbeiders en winkeljongens, eene bonte verzameling van jonge en ook van oudere mannen; sterke kerels met brave, eerlijke gezichten, dat waren de meesten van hen. Een muziekkorps, op den top van den heuvel, had juist gespeeld: ‘Toen ik ten oorlog trok,’ toen men | |
[pagina 179]
| |
in de verte hetzelfde lied hoorde, gezongen door frissche jongensstemmen, en op den hollen weg marcheerde als kleine soldaatjes, ‘de vrijwillige jongensbond,’ in witte pakken. Vooraan liepen de pijper-jongens en de tamboers, dan volgden de vaandeldragers, en toen het heele korps in gesloten secties; ze zwenkten 't veld op, en stelden zich het verst naar 't Noorden op. Daar hoorde men weer gezang op den donkeren weg, waar de boomen aan beide kanten dicht naast elkaar stonden. 't Was 't Padvinderslied, allen kenden 't, de maat klonk als haastige, vaste voetstappen. En op den top van den heuvel kwam 't padvinderskorps, patrouille na patrouille. Er was niet veel, dat aan militairen deed denken bij deze kereltjes. Met den stok over den schouder en den hoed achter in den nek, stapten ze den landweg op, iedere patrouille met haar aanvoerder in 't midden, de kameraden rondom hem. En 't Padvinderslied klonk: Als de school is gesloten, en 't werk gedaan,
Padvinder, hei, hallo!
Dan kan iedere jongen de wei in gaan,
Padvinder, hei, hallo!
We trekken in 't pak,
Met den stok en den zak,
Met den riem om de maag,
En dan gaat 't wat graag,
Naar 't bosch, kameraden, vooruit!
Padvinder, hei, hallo!
| |
[pagina 180]
| |
In patrouilles te zaara marcheeren we uit,
Padvinder, hei, hallo!
Om storm en regen geven we geen duit,
Padvinder, hei, hallo!
We zijn flink, jong en sterk,
Goed te doen is ons werk.
Zijn we moe van den dag,
Niemand ooit, die 't nog zag.
In 't veld, in 't woud is de padvinder thuis,
Padvinder, hei, hallo!
De eerste patrouille was die van de Otters met Svend aan 't hoofd, en al onze vrienden van 't hoofdkwartier achter den tuin van Jummes; vooraan draafde de poedel Plurre met zijn staart in de lucht. Hij was zoo gewichtig, alsof hij het heele korps kommandeerde. Daarop volgden de andere patrouilles vlak achter hen: ‘de Vos’, ‘de Raaf’, ‘de Reiger’ en ‘de Kieviet’; de ‘Zeehond’, die uitsluitend uit visschersjongens van Lundeborg bestond, ‘de Das’ van Oxendrup, en ‘de Marter’ van Hesselager, - - meer dan 300 flinke jongens in 32 patrouilles kwamen naar de plaats van samenkomst, bereid om deel te nemen in de verdediging van 't eiland. De slot-coupletten van 't lied weerklonken in de heldere zomersche atmosfeer: De zon straalt zoo heerlijk op alles in 't rond,
Padvinder, hei, hallo!
Op bloemen en struiken, op vos, ree en hond,
Padvinder, hei, hallo!
Kijk, een das komt daar kruipen,
| |
[pagina 181]
| |
Een vos komt er sluipen,
De bosschen weerklinken
Van 't zingen der vinken,
Een padvinder kent ze, in heg, tuin en bosch,
Padvinder, hei, hallo!
Voorheen zaten ze thuis bij 't huiselijk vuur,
Padvinder, hei, hallo!
Nu gaan ze er op uit, soms in 't nachtelijk uur,
Padvinder, hei, hallo!
Aan den rand van 't bosch
Zetten we tenten in 't mos,
Bij 't vuur in 't veld
Zijn we koen als een held!
Daar slapen wij padvinders heerlijk en vast,
Padvinder, hei, hallo!
De padvinder-jongens waren buitengewoon populair, dat was duidelijk te bemerken. Toen ze over 't veld marcheerden, en met den stok groetten, ging er een luid hoera uit de menigte op, en toen de jongens zich aan den voet van de hoogte hadden verzameld, hoorde men weer de tonen van 't padvinderslied, ditmaal van 't muziekkorps. Maar daar klonk plotseling een heel ander geluid; een kort, heesch trompetgeschal en lange, waarschuwende hoornsignalen; sissende, steunende en kletterende klanken van metaal en staal - en over den weg gleed, als een reusachtige slang, het Nyborgsche rekuulgeweer-korps. Veertig motorfietsen, gevolgd door vijf lage motorwagens met munitie en reserve-manschappen suisden 't weiland in. Vlak achter hen volgden honderdtwintig gewone fietsen, die te zamen nog vijftig rekuulgeweren met | |
[pagina 182]
| |
zich meevoerden. Dit korps, dat onder de vrijwillige schutters 't zelfde beduidt als de artillerie in een legerafdeeling, stelde zich op in 't midden van 't veld rondom de standaards van de stad Nyborg. Alle vrijwilligers waren nu present; van het slotplein begaven zich nu de daar verzamelde beambten, officieren en civiele heeren naar de vergaderplaats, waar de chef van 't Nyborgsche schutterskorps, kapitein Mikkelsen, hen ontving en de inspectie leidde. De energieke man van middelbaren leeftijd, met witten kortgeknipten baard, was ook in schutters-tenue. Hij was zelf de beste motorfietser, altijd aan 't hoofd van zijne manschappen, geboren in Nyborg, en hij kende ieder lid bij naam en toenaam. Zijn propaganda maken, zijn nooit verslappende ijver voor de schutterszaak, waren de oorzaak, meer dan iets anders, dat de groote samensmelting van de vele Funensche schuttersvereenigingen tot stand was gekomen. Ook dat men de verdediging van 't vaderland tot doel van de oefeningen stelde, was zijn werk. Rechte lijnen en klare, duidelijke woorden strookten het best met zijn gedachtengang en zijne opvatting van 't leven. En daar 't er nu op aankwam om aan deze heele verzamelde verdedigingsmacht een klaar beeld te geven, hoe de verdediging geregeld zou worden, en naar welke beginselen de vrijwillige schutters onder een mogelijken strijd moesten optreden, was kapitein Mikkelsen de aangewezen man om deze kleine voordracht te houden. Hij besteeg een van de auto's; rondom hem schaar- | |
[pagina 183]
| |
den zich alle mannen en jongens, die op het groote veld aanwezig waren. ‘Kameraden!’ begon hij, - ‘want dat zijn wij - mannen, jongens, schutters en vrijwilligers, rij ken en armen, - trouwe kameraden, die hier verzameld zijn met 't eene doel voor oogen n.l. ons land te verdedigen, onze huizen, onze nationale onafhankelijkheid, - als een vijand ons wil aanvallen. Kameraden! Wij zijn vrije burgers, wij zijn niet meer militairen dan de Boeren 't waren, toen ze voor hun land vochten. De discipline, de gehoorzaamheid, die wij beloofd hebben gestand te doen tegenover hen, die ons aanvoeren, komt niet voort uit angst voor straf, maar uit ons eigen verstand, onzen eerlijken wil. 't Zal bewezen worden, dat de discipline, die ons, vrijwillige schutters, bindt, minstens zoo onfeilbaar is als die van 't best geoefende leger.’ Een sterk applaus viel den witgebaarden man hier in de rede; hij wenkte met de hand. ‘Wij zijn niet talrijk genoeg, om eene vijandelijke landing te verhinderen, zoo verspreid als wij zijn over 't heele land van Funen; maar wij kunnen spoedig op de plaats aanwezig zijn, waar 't gevaar dreigt; wij kennen het terrein, iederen greppel, iederen heg, ieder bosch, heuvel en dal en wij weten ons geweer te gebruiken. Ziet gij, kameraden, dat gedeelte van Funen's strand, waar de schutterij van Nyborg en omstreken, op zich hebben genomen om den eersten stoot te ontvangen, als dat noodig is, dat strekt zich uit van | |
[pagina 184]
| |
Lundeborg tot twee mijl ten Noorden van Nyborg. Dat is een lange weg. En de verdedigingscommissie heeft daarom, na beraadslaging met de officieren van het garnizoen, aangeraden om de vrijwillige macht in twee gedeelten te splitsen, met twee verschillende hoofdkwartieren. Het eene groote gedeelte van de schutters zal zijne verzamelplaats hier op Holckenhagen hebben, en ik word commandant van deze afdeeling, 't andere gedeelte zal zich op Hesselager verzamelen, en zal gecommandeerd worden door kapitein Funder - een man, dien jullie allen hoogachten en kennen, en die jullie tot eer en moedige daden zal voeren!’ De lucht trilde van hoerageroep; 't was duidelijk, dat de keuze van den aanvoerder voor de zuidelijke divisie zoo gelukkig mogelijk was. ‘Nu alleen nog dit,’ ging de kapitein voort, ‘houdt jullie gereed bij dag, zoowel als bij nacht, houdt de fietsen en geweren zoo goed mogelijk in orde en hebt altijd een rantsoen voor drie dagen in jullie broodzakken. 't Sein tot samenkomst zullen jullie spoedig geleerd hebben, en dan komt 't er maar op aan, om zoo vlug mogelijk naar de plaats van samenkomst te komen. Als de vijand eene landing waagt aan dezen kant van Funen, dan zal hij een gewapend volk ontmoeten, een volk met den wil en den moed om tot het laatste te strijden voor ons geliefd Denemarken!’ En onder een donderend hoerageroep sprong de oude kapitein vlug van zijn auto af, en gaf een teeken aan de muziek om te beginnen. | |
[pagina 185]
| |
‘Het is een heerlijk land,’ klonk het over de weilanden, de duizenden van krachtige stemmen vielen in, en toen 't lied wegstierf, ging iedere man stil terug naar de vaandels van zijn district. Het was nu ongeveer etenstijd, de schutters kampeerden in het gras, en haalden de eetwaren uit hunne broodzakken; maar de groote schaar van nieuwe vrijwilligers, padvinders en de jongensbond trokken naar het groote binnenplein, waar de uitdeeling van wapens plaats had. Veertienhonderd man werden tegelijkertijd in 't schutterskorps ingeschreven, daarbij kwamen twee honderd jongens, die allen vijftien jaar waren, en die schieten hadden geleerd. De rest van de jongens werd in twee gedeelten gesplitst, zij, die rijwielen hadden, zouden gebruikt worden tot ordonnans-diensten, de rest voor 't vervoer van gewonden, munitie en levenswaren. Zoolang het oorlogsgevaar dreigde, werden zoowel de jongensbond als 't padvinderskorps opgeheven - alles smolt samen met de vrijwillige schutterskorpsen van Nyborg en omstreken. Tegen vier uur werden de verdedigingskrachten weer geinspecteerd. Dezen keer in twee beslist afgescheiden korpsen. De noordelijke macht, onder kapitein Mikkelsens commando, stelde zich op onder de hoogte in 't Noorden, de Hesselagersche macht, onder kapitein Funder, daar tegenover op 't zuidelijke eind van 't veld. Er waren in 't geheel 3400 mannen en halfvolwassen jongens, daarbij kwamen ongeveer 400 ongewapenden | |
[pagina 186]
| |
ten behoeve van 't transport, de ordonnans-diensten en dergelijke. Een groot gedeelte van de landeigenaars, benevens bijna alle boschwachters uit den omtrek, traden ook in de rijen der vrijwillige schutters. Niet minder dan 32 auto's werden ter beschikking der verdediging gesteld, benevens 3 vliegmachines, die 't eigendom van particulieren waren - een zeer gewichtige factor in den verkenningsdienst. Het werd laat in den namiddag vóór alles geschikt was, en 't sein tot den terugmarsch gegeven kon worden, maar nauwelijks was dit geschied, of de uitkijk op den top van de hoogte seinde: ‘Een vliegenier over Knudshoved!’ Een groote tweedekker zweefde laag over de verwijderde boschpunt; nu ging zij scheef de lucht in, men kon de roode strepen in 't witte doek zien - dus 't was een van de aeroplanen van 't Deensche leger. Zij stuurde recht op Holckenhagen aan. Snel werd er plaats gemaakt in 't midden van 't weiland, en dadelijk daarna daalde de machine neer, en een krachtig man met een gladgeschoren, schrander en energiek gezicht sprong er uit. Hij was in sportkostuum; achter hem kwam een officier in kapiteinsuniform; dat waren de Deensche minister van oorlog en zijn adjudant. ‘Ja, ik ben 't,’ riep de minister, toen op de geestdriftige hoera's een stilte volgde, ‘ik moest toch eens komen kijken, hoe het hier met de verdediging stond, waar jullie maar zoo goed mogelijk je zelf moet zien te helpen.’ | |
[pagina 187]
| |
Hij sprak met zachte stem, maar toch luid genoeg, zoodat iedereen op 't groote veld zijne woorden kon hooren. ‘Alles wat wij van uit de hoofdstad kunnen doen is: wat we kunnen missen van wapens en munitie naar hier te zenden - maar dat is waarlijk een heel leger van vrijwillige schutters, dat jullie in die paar dagen bij elkaar gekregen hebt!’ De minister ging rond en monsterde de verdedigingskrachten, en luisterde naar 't verslag van de aanvoerders, hoe ze gedacht hadden den vijand te ontvangen, den wachtdienst in te richten, en de manschappen te oefenen. En toen er een half uur voorbij was gegaan, stond de minister van oorlog plotseling op dezelfde plaats, vanwaar kapitein Mikkelsen had gesproken. ‘Komt allen naderbij,’ begon hij, en spoedig daarop was hij 't middelpunt van een kring van aandachtig luisterende menschen, die zich dicht om den lagen grijzen wagen heendrongen. ‘Gaarne zou ik hier eenigen tijd gebleven zijn, om diegenen op te zoeken, die ik hier in de omstreken ken, maar ik moet verder. Er zijn nog vier andere plaatsen op Funen, waar vrijwillige mannen te zamen komen om te beraadslagen; ik moet ze allen bezoeken. Brave zonen van 't vaderland, vrijwillige Deensche schutters! 't Zijn gevaarlijke tijden, die we tegemoet gaan. Wij, die in den raad des konings zitten, en 't rijk besturen, wij weten, dat de oorlog iederen dag, ja ieder uur kan uitbreken. Ik heb gehoord, dat in de Duitsche Oostzeehavens | |
[pagina 188]
| |
stoombooten verzameld worden om een leger aan boord te nemen. Wat de bestemming daarvan is, waar dat leger aan land gezet zal worden - hier op Funen of op Seeland, dat weet ik niet, maar 't is op Denemarken gemunt, daaraan twijfel ik niet. Vrijwillige schutters, brave kameraden! Jullie weten, welk eene belangstelling ik altijd voor de schutterszaak gevoeld heb. Jullie weten, welk een vast vertrouwen ik altijd juist in de vrijwillige verdediging gesteld heb in de ure des gevaars. Ik weet ook, dat we niet tevergeefs op jullie zullen rekenen. Vol dankbaarheid kijk ik rond in dezen kring, en dank jullie allen, iederen man en jongen, voor wat jullie reeds gedaan hebt, en voor wat jullie bereid zijt, voor het vaderland op te offeren. De koning heeft mij verzocht, jullie allen zijn dank over te brengen; een dank van de regeering, een dank van 't vaderland! God behoede den koning, het vaderland en het volk!’ 't Was stil rondom den minister, toen hij van den wagen afsteeg, een stilte, die door eene diepe ontroering teweeg wordt gebracht. Toen stegen de minister en zijn adjudant weer in de vliegmachine, en een oogenblik daarna zweefde de aëroplaan hoog in de lucht. En toen de minister naar beneden groette, dreunden hoera's en bijvalsbetuigingen hem te gemoet. Als 't ware gedragen door een golf van jubel en geestdrift, vloogde aëroplaan zuidelijk naar Svendsberg toe. | |
[pagina 189]
| |
Kort daarna werd er opgebroken. De vrijwillige schutters van Nyborg en omstreken trokken naar huis, ieder naar 't zijne. Maar elke man deed bij zich zelf de gelofte om pal te staan. Laat er gebeuren wat er wil, 't vaderland kon over 't leven van iederen man beschikken! |
|