Svend de padvinder
(1911)–Walter Christmas– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
Zesde hoofdstuk.
| |
[pagina 102]
| |
juist genoeg licht om geschreven schrift leesbaar te maken. 't Waren de geheimzinnige regels van Jakob Mule, die moeilijk te verklaren waren. ‘Twee stuks - heele - Seehund,’ herhaalde Svend zeker wel voor de tiende maal. ‘Hij kan toch niet zeehonden meenen; en waarom zou hij eigenlijk Duitsch schrijven aan de twee Deensche Madsen?’ ‘Misschien is 't eene uitdrukking die ze onder elkaar gebruiken,’ sloeg Christiaan voor, ‘voor 't geval dat iemand 't papier te zien zou krijgen. Met ‘Seehund’ bedoelen ze natuurlijk reeën en herten.’ ‘Ja en “heele” dat is met de huid en niet in stukken gesneden,’ beweerde Gotlieb. ‘Twee heele herten - daar heb je 't.’ Maar Svend was niet tevreden, hij zat diep na te denken. ‘Ik geloof dat ik die voor je wisselen kan.’ Dat was 't gebrom van Jens Frederik. ‘D'r was hier verleden jaar een Holsteinsche schoener - of was 't een boeier? - Ze lag hier in de Belt met 'r achterste te draaien en kocht paling op.’ ‘Wat bedoel je toch?’ Svend begreep er geen steek van. ‘Ja, want die schuit heette -’ ‘Seehund, dat deê ze.’ ‘Gunst ja!’ riep Christiaan uit, ‘en er ligt precies zoo'n ding beneden bij Lundeborg. En als die nu ‘Seehund’ hiet.’ - - - ‘Ja, dan is 't zoo klaar als een klontje,’ Svend sloeg zich op zijn dij, en keek in 't papier. ‘Nou ben ik er. - | |
[pagina 103]
| |
Kijkmaar: Woensdag nacht vier, de rand - haal 't zelf Jamul. - Twee stuks wild moeten aan boord de Seehund zijn Woensdag nacht om vier uur bij de rand -’ ‘De rand bij Hesselager natuurlijk,’ voegde Christiaan er aan toe. ‘Natuurlijk. En Jakob Mule zal ze zelf halen, hij ligt zelf met de boot voor de rand. Uitstekend! Dus dan is 't natuurlijk zeker dat de Madsen Woensdag nacht in 't Hesselagersche bosch zullen jagen - dat is morgen. We zullen er zijn. - We zullen hun een dankjewel brengen voor verleden keer.’Ga naar voetnoot1) Svend was opgesprongen en de anderen ook. ‘En een bedankje voor den bloedigen neus die Windoog mij vereerde.’ riep Christiaan. ‘En een bedankje aan de Kieviet voor 't spotlied!’ ‘En voor de gestolen honden, en voor....’ ‘Ja maar, wie is Tulle?’ vroeg Otto, ‘Tulle mee,’ staat er, ‘dat hebben we nog niet klaargespeeld.’ ‘Nee, dat hebben we ook niet, maar dat zal wel komen,’ meende Svend, ‘en nu naar kooi padvinders! We moeten goed uitrusten. Een op wacht is genoeg, en om de beurt een uur.’ Toen kropen ze in de tenten en rolden zich op in de dekens; er was nog geen half uur voorbijgegaan, of allen waren vast in slaap. Uitgezonderd Svend. Hij haalde van uit een kist onder den wagen zijne kaartschetsen, en nam er die uit waarop 't Hesselagersche | |
[pagina 104]
| |
bosch geteekend was. Bij 't licht van den lantaarn rekende hij uit hoe 't veldplan gehouden moest worden, waar men ongeveer aan kon nemen dat de stroopers zouden jagen, en hoe de padvinders verdeeld moesten worden om den vijand te lijf te komen. Het was middernacht voor hij de zaak klaar had gedacht. Toen ging hij naar de middelste tent, en porde Jens Frederik op; die moest hem aflossen. Daarop marcheerden de twee jongens samen door het donkere bosch naar 't Vie-moeras, waar ze Sören Floep op een overstap vonden zitten met zijn kin op den padvinders stok geleund. Sören had te melden dat een zwaar gebouwde gebochelde kerel uit de visschershut was gekomen, en vlak aan hem voorbij was gegaan. Maar noch Windoog noch de Kieviet hadden zich vertoond. Dat was juist wat Svend had gedacht. Vóór den volgenden nacht gingen ze er zeker niet op los.
Den volgenden morgen was 't smoorheet. Er was niet zooveel wind om een lucifer te kunnen uitblazen. Dikke licht grijze wolken hingen bewegenloos over 't bosch in rijen van Oost naar West; 't zag er uit alsof de hemel zijn oude veêren bedden daarboven te luchten had gehangen. Svend zette eene enkele wachtpost aan de zuidelijke kanten van Torup Lund; de rest van de patrouille ging naar 't strand en nam een verkoelend bad, voor 't dagwerk begon. Eerst werd er een ‘vliegende seinpost,’ ingericht. Met een kwartier tusschenruimte werden Christiaan, | |
[pagina 105]
| |
Halfdan, Sören en Otto per fiets noordwaarts van den landweg gezonden. Christiaan had tot taak om mededeeling te brengen aan de familie van de Nijborgsche Otters, dat de patrouille nog een of twee nachten weg zou blijven, en tegelijkertijd moest hij inlichtingen zien te verschaffen bij de politie, of iemand diefstal van een wit en geel gevlekten patrijshond had aangemeld; zijn seinpost was 't bolwerk op den uitersten pier van den stoom-veerpont. Halfdan's doel was de boerderij Skreprup, die hoog gelegen was, en waar de top van den hooiberg in sein-verbinding met de pier was. Sören's eindpaal was 't kraaiennest vlak bij Klaus Dörre's boschwachter's-woning. 't Is waar dat Floep van wege zijne dikte niet zeer geschikt was om naar den top van den reuzeneik te klauteren, maar hij had uitdrukkelijk om dit moeilijke werk gevraagd; 't was zeker de wensch om eens eventjes bij Martha aan te loopen, die de drijfveer geweest was. Ten laatste werd de kleine prop Otto naar den ‘helschen heuvel’ zuidelijk van 't Kaibergsche bosch, gekommandeerd, van waar men een goed uitzicht naar 't kamp had. Jens Frederik was na zijn bad aan boord der schuit gegaan. Hij roeide zuidelijk naar Lundeborg toe met het bevel om te onderzoeken of er een schip langs de kust lag dat ‘Seehund’ heette. Daar Gotlieb de wacht had was Svend alleen over. Hij begon met 't opbreken van 't kamp, en pakte de | |
[pagina 106]
| |
tenten en de dekens in den wagen. 't Was namelijk noodig om het hoofdkwartier te verplaatsen naar een punt dat vlak bij den basis van hun toekomstige werkzaamheid lag, de Hesselagersche bosschen. Want 't was Svend duidelijk geworden dat hij nu alles op die eene kaart moest zetten, n.l. dat de uitlegging die ze aan 't schrift gegeven hadden, dat ze in Mads Windoogs hut gevonden hadden, de ware was. Kwam die verkeerd uit, ja dan waren al hunne berekeningen verkeerd, en dan konden ze met de kous op den kop naar huis trekken. Svend harkte het hooi en stroo bij elkaar, en maakte toen vuur aan onder den pot voor den laatsten maaltijd daar terplaatse; haalde toen weer de kaart te voorschijn om den gemakkelijksten weg naar de volgende legerplaats uit te vinden. Maar daar begonnen de seinvlaggen van den ‘helschen heuvel’ zich te roeren, en Svend sprong op den wagen met zijn vlaggetjes, en toen begon het seinen. De eerste was Sören Floep in 't kraaiennest die bericht gaf omtrent dingen van meer private natuur. 't Ging eenigszins langzaam, want Sören hoorde niet tot de meest geoefenden in 't seinen: de familie Dörre maakte 't goed, uitgezonderd Martha die door een paardenvlieg in den linker duimelot was gestoken. Ze had een kippennest met negentien eieren op den hooizolder gevonden. De boschwachter had een wezel geschoten, en Laurine verzocht de groeten over te brengen en Svend moest voorzichtig zijn. Deze laatste mededeeling werd afgebroken; nu werd er namelijk geseind van | |
[pagina 107]
| |
meer verwijderde oorden, en die hadden de voorkeur. Baas Jumme groette. Alles wel in 't hoofdkwartier. Kluns en Knalle konden nog maar één dag meer gemist worden: ze moesten morgenavond op Skreprup terug zijn - onkruid wieden in de beetwortels met de machine. Svend gaf bevel aan Halfdan om de poedel Plurre mee te brengen. Mieke, de meid, kon 's nachts in de tent slapen en oppassen. Keukenzout was gewenscht, daar Gotlieb, die idioot, bij ongeluk de spoelkom over 't zoutvat had gegooid. Sein van de pier in Nyborg: alles wel thuis. Geene aanmelding van diefstal bij de politic Ongeregeldheden in Singapore. Gevecht tusschen Engelsche en Duitsche matrozen. Oorlogsgeruchten. Couranten worden meegebracht. Svend noteerde alles; gaf daarop 't sein voor samenkomst, sprong van den wagen af, en begon 't eten klaar te maken. Twee flesschen melk en een fiesch water, anderhalf pond rijst en een lepel zout verdwenen na elkaar in den pot; en toen de brij begon te bobbelen, maakte Svend de ijzeren pan klaar, sneed spek in schijven en haalde eieren te voorschijn. Toen nam hij de pot van den haak af, en droeg die kokend en dampend heet naar de bos stroo, dekte hem goed toe en wond er een wollen deken omheen. Dat was een ‘hooikist’ die hij op staanden voet gereed maakte, daar kon de brij verder in koken zonder gevaar van aan te branden. Daarna vouwde hij de ijzeren driepoot samen, en legde dien als een soort rooster over 't vuurgat, daarop | |
[pagina 108]
| |
zette hij de pan, en toen die goed heet was, werden de schijven spek er in gedaan. Ze spatten, en sisten, en bakten, en roken heerlijk, werden om en om gedraaid tot ze lichtbruin waren. Toen werden de eieren in de pan gedaan, heel voorzichtig, zoodat 't doôr en 't wit niet in elkaar zou loopen. Hiermede was 't eten klaar precies om twaalf uur, juist op den tijd, dat Svend uitgerekend had dat zijn seinketen in 't kamp terug kon zijn. Dat kwam ook ongeveer goed uit. Halfdan kwam een beetje te laat, maar dat lag daaraan dat hij maar in matig tempo had kunnen rijden van wege Plurre. De poedel was uitstekend voor 't wachthouden en om te vechten, maar een zes, zeven kilometer op een stoffigen weg net op 't warmste gedeelte van den dag, dat zou al te veel van zijne krachten gevergd zijn, als ze dan gauw reden. De tafel werd vlak bij de dennen getrokken, waar schaduw was. Svend schepte de brij op in koppen - padvinders nemen altijd maar één stel borden mee in 't veld en dat zijn natuurlijk geen soepbordenGa naar voetnoot1). Plurre kreeg zijn deel vermengd met water in een blikken bak. Daarop volgde 't tweede gerecht, dat enorm veel succes had. Spiegeleieren met spek en daarbij harde beschuiten, dat was 't heerlijkste veld-gerecht dat men de Otters kon aanbieden. Plurre werd getrakteerd op twee kleine schelvischjes, overgebleven van 't voorgaande avondeten; hij was net even dol op visch als | |
[pagina 109]
| |
een poes. En toen de poedel zijn buikje vol had, rende hij naar de wei naar zijne twee oude vrienden Kluns en Knalle, die immers ook tot de padvinders patrouille hoorden. Tot een echt gezellig spelletje kwam 't toch niet. De twee IJslanders waren uit hun humeur over de Argentijnsche vastbind-methode, en keken met wantrouwen naar den volgeladen wagen. Ze wisten er alles van wat dat moest beduiden; 't tuig op hun rug en dan draven op stoffige smoorheete landwegen. En jawel, daar had je Svend en Sören al, die ieder met een lasso aan kwamen zetten! Dat de jongens er toch al die moeite voor over hadden! 't Was toch immers veel makkelijker om de twee goedige ruigharige paardjes te roepen, dan om hen een touw om hun hals te gooien. Maar Kluns en Knalle hadden geen verstand van sport. Ze sloegen een beetje met hun achterpooten toen de lasso's over hun kop zwaaiden, en toen met een sissend geluid op hun hals terecht kwamen. De touwen werden losgemaakt, de padvinders sprongen op de ruggen der paarden, en galoppeerden onder luide Gaucho-uitroepen naar 't kamp terug. Een half uur later was de strijdmacht weer op 't pad buiten Toruplund om naar den openbaren weg; daar. vandaan naar 't zuiden door de dorpen Vormark en Hesselager en recht op 't landgoed Hesselager aan.
't Was een prachtig stuk Deensch landschap dat de Otterpatrouille door had gezworven. Onophoudelijk wisselen frissche welige velden en weilanden af met | |
[pagina 110]
| |
dichte beukenbosschen; zelden rijdt een rijtuig of een fiets over effen wegen, meestal gaat 't over heuvel en dal alsof men in een berglandschap was. Boerderijen en dorpen, die 't kenmerk van welstand dragen, en versierd zijn met tuinen vol bloemen en vruchten, liggen over dit weelderige land heengestrooid. 't Koren staat groen en dicht, omlijst door overstapjes en groene heggen, waar wilde rozen en welriekende vlier over de muren hangen en hunne bloesems strooien over de kervel en distels op den bodem van de greppels. En daar waar de weg naar den top van de heuvels leidt, daar wordt 't oog bekoord door de roode dakpannen en de grasgroene torens van aloude kasteelen, omringd door parken en grasvelden, met grachten en meertjes als blinkende zilveren presenteerblaadjes aan de voeten van 't kasteel. Glorup, Mullerup, Ravnholt en Broholm zijn historische plekjes op klassieken Deenschen grond, de meesten nog in 't bezit van de oude families. Maar geen van die eigendommen kan zich meten met 't landgoed Hesselager in ouderdom en echten middeleeuwschen stijl. Zoolang als zeven honderd jaar geleden, werd er in de kronieken al van deze bezitting gesproken; maar in 1538 verbouwde de kanselier Jörgen Friis 't hoofdgebouw; en zoo staat 't er nu nog met torens, de galerij van de wacht, en diepe kelders. De weg naar 't slot ligt tusschen twee meren; zuidwaarts buldert de Tangrivier onder klippen die met bosch begroeid zijn, en die moet heel wat uitvoeren, vastgeklemd als zij is tusschen de sluizen van een fabriek, voor zij de toe- | |
[pagina 111]
| |
stemming krijgt naar zee te stroomen, en uit te rusten in 't zoutwater bed van de Belt bij Langeland. Tusschen 't landgoed en de Belt strekken de bosschen zich uit tot aan 't strand toe - Purre-bosch en Fredsbosch worden ze genoemd. Omvangrijk zijn de bosschen niet, en er zijn zelden winterjachten op groot wild; maar midden in den zomer trekken reeën en herten van uit de omstreken naar de rivieren, en naar de open plekken bij 't strand; vooral als de volle maan tusschen de boomen glinstert. En hij die de plaats en de gewoonten van de dieren goed kent, kan nog wel eens een paar herten onder schot krijgen, als hij vlug ter been is, en er verstand van heeft om zijn geweer te gebruiken. 't Was ruim vier uur 's middags, toen de bagage en manschappen van de Otter-patrouille door 't landgoed Hesselager trok, en den weg op draaide naar 't strand toe. Svend kreeg de toestemming van den rentmeester om 't kamp op te slaan in de open plaats vlak bij de stoeterij. Hij dorst niet te dicht bij 't bosch te komen, uit vrees de dieren te zullen verjagen. En hij zou ook niet graag willen dat hij gezien werd door iemand die tot de bende van Mads Windoog zou kunnen hooren. Men kon niet weten wie en hoeveel er vannacht aan de jacht mee zouden doen. Voorloopig stond er maar één op wacht; dat was Gotlieb in zijne verkleeding van oud wijf. Hij was den langen weg voorbij de visschershut, langs 't strand en tot aan den noordkant van 't Purre-bosch, gegaan; vandaar zou hij den vijand in | |
[pagina 112]
| |
't oog houden. Buitendien was Jens Frederik in de schuit; hij kon ieder oogenblik verwacht worden. De tenten werden opgezet, en de paarden losgelaten; een donderbui had de Otters en hun bagage kletsnat gemaakt; er moest dus gelegenheid gezocht worden voor touwen te spannen om 't goed ter droging aan op te hangen, en voor luchten van 't beschadigde deel der bagage. En toen Jens Frederik dadelijk daarna 't kamp binnentrad, met 't bericht dat de palingboot ‘Seehund’, thuishoorend in Aabenraa, 's morgens van Svendborg was komen zeilen, en voor anker lag tusschen Lundeborg en Freds-bosch, toen was er voorloopig niets meer te doen. Svend had 't bevestigd gekregen dat de uitlegging, die hij aan de geheimzinnige woorden van Jakob Mule gegeven had, de waarheid bevatte op de voornaamste punten; daarom hield hij zich steeds bij zijn plan voor den veldtocht. Hij was een te verstandige patrouille-aanvoerder om zijne manschappen zonder noodzaak te vermoeien; hij wilde zelfs geen wacht laten houden, en dat was de reden waarom de poedel van Skreprup werd gehaald, Plurre zou kommandeerende in 't kamp zijn den heelen nacht, en op tenten en dieren passen - er zou genoeg te doen zijn voor de jongens in 't bosch. De voorbereidselen waren geëindigd. Svend gaf zijne padvinders vrij voor 't meeste van den middag en avond. Maar toen 't tegen zevenen ging, trok hij zelf zijn padvinderskostuum aan, maakte zich zoo netjes mogelijk onder de omstandigheden, en ging op weg naar den rentmeester van Hesselager. | |
[pagina 113]
| |
Klaus Dörre wachtte namenlijk op dat uur in 't kantoor op Holckenhagen; hier werd hem per telefoon verteld hoe de zaken stonden, en zekere afspraken gemaakt. En even als men 't heeft hooren vertellen dat maarschalk Moltke, - juist toen de oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk op 't punt stond van uit te breken, en alles klaar was tot 't uitrukken van 't leger, tijd vond zijn geniale geest te laten uitrusten in 't bureau van den generalen staf, zittend in een armstoel, een sigaar rookend, en met een roman in zijn hand, evenzoo vinden wij Svend den Padvinder een half uur later, ligoend in een hooiberg en de couranten bestudeerend die Christiaan had meegebracht. In 't Kamp was alles rustig, de Otters sliepen in de tenten, Sören Floep snurkte luid. Aan 't einde van 't grasveld graasden Kluns en Knalle, met hun staart de hinderlijke vliegen wegslaande. Op de bok van den wagen stond Plurre op zijn vier harige pooten. Die had al vast zijn plaats ingenomen als eerbied wekkend kamp-kommandant!
't Was de ‘Amtstidende’ die Svend met groote belangstelling las. De titel van 't artikel was met dikke letters gedrukt en luidde aldus: Dreigende oorlogsgeruchten! Gespannen toestand tusschen Engeland en Duitschland. Straatgevechten tusschen de mariniers van de twee machten in Singapore! Wij hebben in de laatste maand onzen lezers op de | |
[pagina 114]
| |
hoogte gehouden van de beklagenswaardige, en de wereldvrede bedreigende spanning tusschen onzen reusachtigen buurman in 't Zuiden, en den beheerscher der zee, Engeland. De oorspronkelijke reden van deze spanning moet gezocht worden in den nooit rustenden wedstrijd tusschen de twee naties op 't gebied van industrie, handel en koopvaardij, zoowel als in de onophoudelijke uitbreiding der vloot van Duitschland. Wij herinneren aan een paar van de bijna ontelbare aanleidingen tot het te voorschijn treden van deze ontevreden stemming: de spion-zaak in Wilhelmshaven, bij welke gelegenheid 't opgehitste volk twee Engelsche zeeofficieren lynchte, die als paardenkoopers verkleed waren, zoowel als aan 't luchtongelukbij Helgoland waar een Engelsche luchtschipper het Duitsche aeroplan in zee zeilde, zoodat de twee vliegmachines en de drie luchtschippers in de golven verdwenen. Nu heeft de telegraaf de mededeeling aan de menschheid gebracht van eene gebeurtenis die er ongetwijfeld toe geschikt is om de wereldvrede in 't grootste gevaar te brengen. Verleden Zondag hadden de manschappen van de gestationeerde Engelsche schepen te Singapore, en die van 't Duitsche oorlogsschip ‘Rheingold’, verlof gekregen om aan land te gaan; ze zwierven in groote troepen in de straten rond, dronken veel en maakten plezier. Vlak voor het groote Chineesche restaurant, Li-fang, had de eerste botsing plaats. De ware oorzaak hiervan is nog niet bekend; maar onder 't daaropvolgende | |
[pagina 115]
| |
gevecht werden de Duitschers in een gebouw gedreven, waarin zij zich barrikadeerden onder 't zingen van: ‘Heil dir im Siegeskrans!’ Buiten brulden de tegenstanders het Engelsche nationale lied; steenen, glas, meubels, en meer dergelijks vlogen als projektielen door de lucht; verschillende stormloopen op 't restaurant werden afgeslagen. Juist toen eene afdeeling van 't Engelsche garnizoen uitrukte om de Duitschers te ontzetten, begon 't huis te branden. Om 't vuur en de rook te ontwijken deden de belegerden een uitval. Onder 't gevecht werden er elf Engelsche en negentien Duitsche matrozen gedood en gewond. Een uur later verzamelde een groote menigte Engelsche matrozen zich buiten voor het Duitsche consulaat, haalde het rijkswapen naar beneden, en gooide steenen naar 't gebouw. Toen den aanval van binnenshuis beantwoord werd met geweervuur, waardoor een onderofficier en twee man gewond werden, bestormden de matrozen 't huis, vernielden de meubels en staken het gebouw in brand. Latere telegrammen melden dat de toestand in Singapore weer rustig is; maar de stemming en de toon in de Engelsche en Duitsche couranten is uiterst gespannen. De beurs in Berlijn en Londen waren gisteren geneigd tot baisse!’ En Svend las verder: ‘Bij 't sluiten van ons kantoor hoorden wij door Ritzau's telegrammen dat de haven arbeiders in de Duitsche Noordzee-havens weigeren om Engelsche stoombooten te lossen. Het gerucht wil dat de Engel- | |
[pagina 116]
| |
schen met gelijke munt zullen betalen, zoodat in heel Engeland, Duitsche booten in 't vervolg zullen geboycot worden. 't Is mogelijk dat de crisis die ongetwijfeld schijnt te naderen, ontgaan kan worden. Maar men moet toegeven, dat de pessimisten die een voorstaande vredesbreuk tusschen de twee groote rijken voorspellen, goede redenen hiervoor hebben. 't Is met groote ongerustheid dat de Deensche patriotten, met zulke toestanden voor oogen, aan 't lot van 't vaderland denken! Een oorlog tusschen de machtige buren van Denemarken in 't Zuiden en in 't Westen, kan bijna niet anders dan ons kleine land in een uiterst moeilijke positie brengen. 't Is te hopen dat de regeering met de grootst mogelijke energie de noodige maatregelen zal nemen tot het handhaven van de absolute neutraliteit van 't land!’ Svend legde zich neer in 't hooi en staarde naar den blauwen heuvel, waar groote witte en grijsachtige wolken van de meest fantastische vormen langzaam verdwenen, gedreven door den westenwind. Een van de wolken zag er uit als een geweldige beer, die op zijn achterpooten staande en met zijn voorpooten uitgestrekt, op iets dat een wit, liggend paard leek, scheen los te willen springen.
Zou er oorlog komen? peinsde Svend. O, dan zou hij toonen wat hij kon. Hij en zijne padvinders zouden wonderen doen! Uitkijken op de gevaarlijkste punten, op de fiets ordonnans dienst doen midden onder een kogel- | |
[pagina 117]
| |
regen - - net als de jongens in Mafeking onder den Boeren-oorlog. ‘Wat zeg je er van, Svend?’ vroeg een stem vlak bij hem. Dat was Christiaan die uitgeslapen was en nu graag een praatje wou maken; hij nam de courant op. ‘Vader gelooft dat we oorlog krijgen. Hij heeft een telegram van Kopenhagen gekregen dat 't bevel om te mobiliseeren ieder oogenblik verwacht kan worden.’ ‘Denkt hij dan dat wij mee zullen doen als er oorlog komt tusschen Engeland en Duitschland?’ ‘Hij zegt, dat hij niet kan begrijpen hoe we 't kunnen ontgaan om er in betrokken te worden. Vader gelooft dat de Duitschers de eilanden zullen bezetten, en de groote Belt zullen blokkeeren. En dat kunnen we ons niet laten welgevallen.’ ‘Neê, dat kunnen we ons niet laten welgevallen,’ gaf Svend toe. ‘Dan moeten we vechten. Konden wij toch maar geweren uitgereikt krijgen, wat Christiaan; diegenen van ons padvinders die schieten kunnen. We zouden de schutters dan kunnen helpen.’ ‘Zeker, zouden we dat kunnen. Ik vroeg 't verleden aan vader. Hij gelooft, dat ze op de oorlogswerf vele duizenden marine geweren hebben die ze niet meer gebruiken, omdat ze verouderd zijn. Die worden dan uitgedeeld; en ik heb hem laten beloven dat de Otterpatrouille de eerste zou zijn die ze kregen.’ ‘Ammunitie er ook bij, en alles?’ ‘Ja, natuurlijk. - Geweer, patroontasch en sabel, dat hoort er bij. - - Zeg, Svend, we zullen dapper zijn, hé? Jij zult ons kommandeeren!’ | |
[pagina 118]
| |
De jongens zwegen. Ze lagen op hun rug met de oogen gewend naar den heuvel, waar de wolken voort durend snel voorbij joegen, fantastisch, geweldig - precies zooals de gedachten in de hersens van de jongens. Toen kwamen Sören en Jens Frederik en de kleine Otto die naar Godlieb zouden gaan met een pak boterhammen als avondeten - en weldra lagen ze allen in den hooiberg en spraken over oorlog. Dikwijls hadden oorlogsgeruchten zich laten hooren in de laatste paar jaar; meer dan eenmaal had iedereen gedacht, nu zal 't er van komen. Maar deze keer zou 't zeker ernst worden, 't was alsof 't in de lucht lag. Boven de hoofden van de jongens, hoog in de lucht, vlogen twee vliegmachines met gele vleugels vlak achter elkaar als twee reigers op weg naar hun nest. Daarbuiten op de Belt hoorde men knal op knal; dat waren de torpedobooten van Slipshagen die schietoefeningen bij Vresen hielden..... wel, 't hielp nu niets om te liggen droomen van toekomstige heldhaftige daden, die misschien nooit iets anders dan luchtkasteelen zouden zijn; voornamelijk nu niet, dat de werkelijkheid al de gedachten van de Otters en hunne geheele energie in beslag nam! De zon zonk achter het dak van 't kasteel, nu was 't tijd om te beginnen, Svend sprong op, en zijne kameraden ook; toen gingen ze naar 't kamp om zich te wapenen. Zooals gewoonlijk werd de maritieme taak op de schouders van Sören en Jens Frederik gelegd. Tusschen zich in droegen ze de vijftig vademen lange lijn, be- | |
[pagina 119]
| |
nevens een klein ijzer ankertje en een handlantaarn. Christiaan hing zijn fotografietoestel op zijn rug, Svend stopte een fleschje, en een doosje lucifers in zijn borstzak, ieder had dus iets bizonders bij zich, buiten de gewone padvinders uitrusting. Ten slotte werd er een pak raketten en bengaalsch licht tusschen de leden van de patrouille verdeeld. Toen de zon achter de verre bosschen van Rijgaard verdween, 't schemerdonker zijn sluier over 't land liet nederzinken, waren, nog maar drie levende wezens in de legerplaats over: twee IJslandertjes, en een waakzame zwarte poedel. Maar aan den rand van 't bosch en langs 't strand waren de padvinders verscholen; er waren oogen die uitkeken, en ooren die hoorden! |
|