Svend de padvinder
(1911)–Walter Christmas– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |
Derde Hoofdstuk.
| |
[pagina 35]
| |
gebruiken, zijne longen ontwikkelen, zijn oog en hand oefenen, zoodat hij ten laatste meester is in alle soorten van sport en in 't gebruik van geweer en revolver; niet alleen ter wille van de sport, maar om tot een heel ander doel te geraken. 't Is bepaald verwonderlijk te bedenken, nu in 1916, dat slechts tien jaar geleden, Deensche jongens er volstrekt geen begrip van hadden, dat 't hun doel moest zijn om zich dienstbaar te maken tot de verdediging van hun vaderland; dat het redden van 't vaderland een 15-jarigen jongen net evenveel aangaat als een 25-jarigen man. Waar werd de gedachte, 't begrip van de waarde van de halfvolwassen jeugd voor de verdediging van 't land, geboren? Als zooveel andere goede, edele, en groote denkbeelden - in 't brein van een Engelschman. Wij weten er alles van, hoe in den oorlog met de Boeren, de kleine stad Mafeking 't hard te verantwoorden had, omdat er niet genoeg manschappen waren. En hoe de opperbevelhebber toen op den verstandigen inval kwam om de jongens tot hulp van 't garnizoen te gebruiken. Majoor Baden Powell hield den belegerden vijand in toom totdat ontzet kwam opdagen; en dat had hij eenvoudig niet kunnen doen, als hij niet de hulp gehad had van zijn vrijwillig padvinders-korps. Deze kleine gebeurtenis in den oorlog had een bijna tooverachtige uitwerking over de heele wereld. De jongens stegen plotseling in waarde in de oogen | |
[pagina 36]
| |
der volwassenen. Ze waren niet langer lastige en nuttelooze kereltjes, die ter zijde geschoven werden, zoodra de mannen 't werk zouden aanpakken. Neen, nu zouden ze juist de ouderen helpen, hun eigen deel op zich nemen van den arbeid en de verantwoordelijkheid, 't gevaar deelen met hunne vaders en volwassen broeders als 't noodig was; en dan zeer zeker ook een gepast aandeel in de eer krijgen als de overwinning behaald was! De stemming die werd opgewekt was zoo ongeveer dezelfde als die in de middeleeuwen een kruistocht van jongens naar 't heilige land teweeg bracht. Met dit verschil, dat men nu meer praktisch te werk ging. Engeland stond aan 't hoofd; eene groote menigte padvinders-korpsen werden in 't heele land opgericht. Men berekende dat er in 1914 over een half millioen jongens van tien tot zestien jaar volkomen geoefend en uitgerust als ‘boy scouts’, gereed stonden om zich in den loop van een uur te verzamelen voor de verdediging van 't land. Andere landen volgden dit voorbeeld. Het werd een soort wedstrijd in 't oprichten van padvinderskorpsen. Ieder ventje van zeven of acht jaar deed zijn uiterste best om aan de vorderingen te kunnen voldoen, die er aan de rekruten gesteld werden, voordat hij 't padvinder's kostuum kon dragen, en 't padvinder's werk kon uitvoeren. Wij waren tamelijk achterlijk met de padvinder's beweging hier in Denemarken in vergelijking met de | |
[pagina 37]
| |
twee andere skandinavische rijken. Gedeeltelijk is dit hieraan te wijten, dat wij 't dikwijls moeilijk vinden om iets nieuws te aanvaarden en gedeeltelijk hebben wij Denen de gewoonte honend te lachen en ironisch te glimlachen als wij iets ontmoeten dat niet alledaags is. 't Was in 1911 dat de eerste Deensche padvinders over den openbaren weg marcheerden naar bosch en weiland, in gesloten gelederen of verspreid over 't terrein. De kleine kereltjes met hunne bloote knieën, bruine blouses en breedgerande hoeden, zagen er al heel komiek uit, vonden de oudere menschen. En waar in de wereld dienden die ransels en bijlen, kookgereedschappen, messen en lange stok toe? Men lachte en teekende karikaturen van padvinders in de weekbladen, - aan die malligheid zou wel gauw een einde komen, dacht men! Maar zoo gebeurde 't nu niet, want de jongens hielden vol. Ze vormden patrouilles en korpsen, vonden flinke militaire en civiele mannen om hen te oefenen en te onderrichten, ze ondernamen lange tochten bij dag en nacht; ze werden flink in alle soorten van sport, konden lange einden loopen zonder moe te worden, konden seinen, ten ten bouwen en een legerplaats opslaan; ze leerden de zieken en gewonden verbinden en transporteeren, ordonnans-dienst doen en nog veel meer. En toen op een goeden dag werd 't den ouderen menschen duidelijk dat het padvinders-korps eene | |
[pagina 38]
| |
inrichting was waar men in 't geheel niet meer buiten kon; integendeel, nu kwam 't er maar op aan om alle flinke jongens van 't heele land op eene verstandige manier te gebruiken. Verleden jaar - in 1915 - kwam de eervolle dag voor de Deensche padvinders, dat ze als leden in de verdediging van 't land werden ingelijfd. Verleden jaar onder de groote manoeuvres, waar de militairen en de vrijwillige schutterij- en rekuulgeweerkorpsen hand in hand werkten, werden de padvinders voor 't eerst gebruikt. En zooals iedereen zich kan herinneren kregen onze jongens met de bloote knieën, de breedgerande hoeden, en den zakdoek om den hals ten voile genoegdoening voor al den hoon, die hen ten deel was gevallen. Ze deden hun plicht en meer dan dat. Van af dien dag moet men rekenen met drie onderdeelen in de verdediging van Denemarken te land: de militairen, de vrijwillige landweer-korpsen en de padvinders. - - - - - - - - - - - - Toen 't denkbeeld in Svend opkwam om zijn eigen padvinders-patrouille te verzamelen, waren er genoeg leden, die zich kwamen melden. Over de dertig van zijne kameraden wilden onder zijn commando dienen; maar Svend koos er maar vijf uit, en daar voegde hij Sören aan toe, die op de gemeente-school ging, en dien hij nog wel tot vice-commandant benoemde. Nu moet 't eerlijk gezegd worden, dat de visscherszoon Sören niet precies, wat 't uiterlijk aanging, vol- | |
[pagina 39]
| |
deed aan 't ideaal dat men zich van een padvinder gevormd heeft. Groot en sterk was hij, maar daarentegen dik en vet en zwaar. De roode bolle appelwangen, de waterblauwe oogen en 't steile haar, dat een kleur had als pas gekarnde boter, maakten dat men niet kan beweren dat hij juist 't type van mannelijke schoonheid was; daarbij kwam nog dat hij niet uitmuntte op school, noch in zijne kleeren. Dus heel hoog stond de vice-commandant, in 't begin niet in aanzien onder de manschappen van 't korps. ‘Floep’, was zijn bijnaam, en die stamde van zijn klompen af, waarin hij naar de stad sjokte, als hij zijns vaders visch naar de markt bracht. Gewoonlijk waren zijne klompen vol water, zoodat ze met iederen pas ‘floep’ zeiden. Maar Svend kende Sören als een volkomen vertrouwbaar kameraad, die niet eens bij naam 't woord vrees kende, en die altijd zonder aarzelen of tegenspraak elk gegeven bevel uitvoerde. Svend kon zich op zijn vice-commandant verlaten; en 't duurde niet lang voor hij zeer gezien onder de kameraden was, voornamelijk om zijn enorme kracht, zijn onverstoorbare kalmte en zijn goed humeur. En wat betreft slootje springen, roeien of zeilen, visschen, zwemmen of vechten, daarin stak Sören al de jongens van Nyborg de loef af, of ze nu op de gemeente-school of op 't gymnasium gingen.
Svend was naar 't goederenkantoor op Holckenhagen gefietst om de wilde eenden af te leveren; daar | |
[pagina 40]
| |
vandaan reed hij naar de boschwachterswoning met zijn snoek van 12 pond, en suisde nu weer naar den bocht toe, met zus achter zich op 't zadel, en de mand met boterhammen hangend aan 't stuur. 't Ging in vliegende vaart den heuvel af, zoo dat de dunne jurk van zus en haar geelblond haar als in een storm rechtuit stonden, maar 't was ook al over tienenGa naar voetnoot1), en ze hadden een honger als een wolf. Daarbuiten op den bocht lag de kleine geteerde boot, en van Sören was er voorloopig niets anders te zien, dan zijn goed ontwikkeld achterste. De rest hing namelijk over de reeling, druk bezig 't nachtsnoer in te halen - een palingvischtuig van ongeveer 50 haken, die hij den vorigen avond had uitgezet. Vijf vette palingen en een paar brasempjes was de vangst. Gauw daarna lag de boot aan land, 't nachtsnoer werd tusschen de wilgenboomen opgehangen om te drogen; de drie kinderen lieten zich op 't weiland neervallen, en spreidden de inhoud van de mand op 't gras uit. ‘Auw,’ zei Martha, ‘mijn eene been slaapt nog na die rit op de fiets. - Nee, maar, wat zweetje, Floep! Dat doe je altijd en je blijft toch maar even dik.’ ‘Dat komt, omdat hoe meer ik werk en zweet, hoe meer ik eet.’ Sören haalde een pak krantenpapier uit een van | |
[pagina 41]
| |
zijn zakken en vertoonde een paar kolossale sneden brood met vet. Toen werd Martha boos. ‘Wat moet dat nu beduiden, Floep? Ik heb immers gezegd dat ik boterhammen voor jou ook heb meegebracht......’ ‘Die verslaan niks, Martha, die dunne sneedjes. Ik zou met gemak al jou en Svend's boterhammen op kunnen eten. Maar als ik nu mijn eerste honger doe verdwijnen met deze sneden met vet, en als je dan nog een boterham met koek en een met komijne-kaas van jullie voor me over hebt, dan zeg ik: wel bedankt hoor.’ Sören keek met verliefde blikken naar Martha's lekkere dunne boterhammetjes, terwijl hij ondertusschen met groote energie op zijn eigen krachtige kost loskauwde. En Martha legde vier van de lekkerste boterhammen op zij, voor haar vriend: ‘Die zijn voor jou, Floep, dus je hoeft je volstrekt niet te haasten. Ze zeggen, dat 't zoo gezond is om je eten goed te kauwen. Schei uit met dat gestaar, Svend. Waar zit je zoo over na te denken?’ Svend lag op zijn buik, met zijn ellebogen in 't zachte gras en zijn kin in de handen: ‘Als je belooft om 't niet aan moeder te zeggen, want dan wordt ze maar bang voor niks.’ ‘Op mijn woord van eer,’ verzekerde Martha. - ‘Op 't woord van eer van een padvinder!’ Zij stak drie vingers in de lucht. Lach nou niet zoo flauw, Floep. Denk je misschien dat ik mijn woord niet zal houden? - Vertel op, Svend.’ | |
[pagina 42]
| |
‘Hij zei zoo iets, Mads de Kievit, dat hij en Windoog zich op ons wilden wreken - op vader en mij.’ ‘Schieten op jullie?’ vroeg Sören. ‘Neê, - 't huis in brand steken of zoo iets.’ ‘Goeie genade!’ Martha liet van den schrik een boterham met koek op den grond vallen. Sören raapte die op, maakte haar schoon en gaf ze aan haar. ‘Da's onzin, Svend. Mads Windoog is er den man niet naar om levenslange gevangenisstraf te wagen door zich te wreken. - Of doodstraf.’ ‘'t Kon toch best zijn,’ meende Svend, ‘vooral als hij er een ander voor kon vinden om de daad uit te voeren. Maar 't is al erg genoeg als we dien strooper de jacht lieten bederven. Vader kan ze alleen niet pakken - heel alleen bedoel ik.’ ‘Wie zou hem kunnen helpen?’ Svend ging overeind zitten. ‘Dat zouden wij kunnen, Sören!’ ‘Jij en ik! - Ben je niet wijs?’ ‘Ik bedacht me van morgen, dat de padvinders zouden kunnen helpen. Zie je, onze eigen patrouille dat zijn er zeven. Als we nu nog een paar van de flinkste jongens konden aanwerven, dan zouden we met een tien - twaalf stuks zijn.... en dan zou 't toch al heel wonderbaarlijk moeten toegaan, als we de twee Madsen, en wie er nog meer in 't komplot is, niet konden opsporen, in de bosschen hier en in Glorup, of waar ze ook zullen huishouden, wat?’ | |
[pagina 43]
| |
‘Uitstekend!’ riep Martha uit en klapte in haar handen. ‘En dan pakken we ze en binden hun de armen op den rug, en sleepen ze in de gevangenis. Zoo, nou lach je weer zoo flauw, Floep. Ik wil niet uitgelachen worden, ik wil mee, als jullie de Madsen pakken.’ Sören rolde op zijn rug, en lachte zoo dat zijn heele lichaam schudde; maar hij hield plotseling op, hief 't hoofd op en luisterde. En Martha die juist haar hand had uitgestrekt om zijn ronden wang een fermen pats te geven, draaide zich haastig om, en keek vlak in de zon, die nu hoog aan den hemel over de donkergroene boomtoppen straalde. Daarvandaan liet zich een gesuis hooren als van groote trekvogels, en een gedempt krakend geluid als van een kleine kinderenratel. Svend lag op zijn knieën en maakte een verrekijker van zijne holle hand. ‘Da's een Duitscher!’ verklaarde hij. Dadelijk daarop kwam er een groote tweedekker in den verblindenden zonneschijn te voorschijn; de vier vleugels en 't bamboezen toestel teekenden zich scherp af tegen de heldere lucht. Op een hoogte van ongeveer 50 meter nam de vlieger koers achterom de stad Nyborg, en draaide toen naar 't Westen. Zooals iedereen weet is de wedstrijd tusschen de met waterstof of gas- gevulde luchtschepen en aeroplans bijna voorbij. De Amerikaansche ‘Wells Bommen’ die de lucht in vliegen en daar explodeeren, duizenden van kleine | |
[pagina 44]
| |
brandprojectielen in de lucht rondslingeren, en door de kanten van 't luchtschip slaan, maakten deze, voor't overige altijd gevaarlijke en niet te handteeren reuzenwerktuigen, onmogelijk om in oorlogstijd te gebruiken. Tegelijkertijd had Edison's nieuwe explosie-radiofoonmotor aan de luchtvaart een onverwachte kracht toegevoerd. Een drie kilogram zware motor van Edison's systeem, ontwikkelt tot honderd paardekrachten - juist de ontdekking waar de luchtvaart-sport zoo lang op gewacht had. Nu is 't niet langer noodig, zooals in vroegere dagen, om een aanloop op wielen te nemen voor 't aeroplan de lucht in kon gaan. Neen, de luchtschipper zit in zijn lichte stoel van staaldraad die op lange spiraalveeren rust. Deze veeren worden door den motor gespannen gehouden; en in 't zelfde oogenblik dat 't vliegen zal beginnen, worden zij losgelaten, gooien de vliegmachine loodrecht naar boven, terwijl tegelijkertijd de topschroef tot eene razende vaart wordt aangezet. 't Zuigen van de schroef, en de druk der spiraalveeren lichten de heele machine in de lucht. Op zoo'n manier de lucht in gestuurd, zet de luchtschipper de lichte zijden zeilen uit tegen de bamboe-omlijsting van de vleugels, waarop de beweging van den motor wordt overgebracht op de twee vliegschroeven, waarvan de voorste zuigt, en de achterste de lucht van zich afdrijft. Eenvoudig, gemakkelijk en tegelijk zonder eenig gevaar; want als er een ongeluk met den motor zou | |
[pagina 45]
| |
plaats vinden, dan behoeft de vlieger slechts het reserve zeil te voorschijn te halen, de vliegmachine wordt dan aan alle kanten door de zijden stof omhuld, evenals een parapluie, en werkt als een valscherm, terwijl tegelijkertijd de sterk geveerde stoel een hevigen val, of een plotselinge stoot voorkomt. Wel, daar wisten de drie kinders alles van. Er was reeds 't vorige jaar een vliegende-post opgericht van alle plaatsen op Funen, die niet in direkte verbinding met den trein stonden. Vooral voor de omliggende eilanden was het gemakkelijk om op die manier de post te kunnen verzenden, en niet minder dan vijf post-aeroplans verzamelden zich tweemaal daags op 't vlieg-terrein vlak bij de overzetpont van Nyborg. Maar de vliegmachine, die nu in den omtrek van de stad Nyborg rond vloog, had een bizonderen vorm; twee korte vleugels van voren en twee lange die van achteren schuin schenen te zitten. Dubbele schroeven dreven de lucht van onder deze vleugels uit, en gaven eene grootere snelheid aan de machine. Juist op die manier waren de Duitsche militaire aeroplans ingericht, en dat wist Svend. ‘Gemeene spion!’ verklaarde hij. ‘Ik kon duidelijk zien dat de een met zijn fotografietoestel in de weer was.’ ‘We moesten hem eigenlijk een schot hagel achterna zenden,’ vond Sören, die ook een hater was van al wat Duitsch is - maar toch meest vanwege die beroerde grammaire. | |
[pagina 46]
| |
‘Vader zegt, d'r is niet 't kleinste stukje kust aan beide zijden van de groote en de kleine Belt, dat ze niet gefotografeerd hebben.’ ‘Ja en er liggen brikken en motorbooten, die ieder plekje peilen waar er maar ooit sprake van eene landing kon zijn.’ Svend stond op en tuurde lang in de lucht waar de tweedekker was. ‘Ik geloof warempel, dat ze weer hier naar toe komen.’ ‘Waarom zouen ze hier liggen zoeken naar eene landing, als ze hier de haven hebben en die in Lundeborg ook?’ 't Was Martha die dit vroeg; ze was niet erg op de hoogte van krijgswetenschappen; maar Sören des te meer. ‘Da's te begrijpen, als ze eens een duizend man aan land willen zetten, om Funen te veroveren. Daar moeten ze plaats voor hebben, dat kan je begrijpen. En als ze schieten van de batterijen bij Slipshagen en Knudshoofd, dan is 't een boel makkelijker om soldaten hier te laten landen, langs 't bosch en aan den zuidelijken kant er van, waar d'r geen kanonnen zijn.’ De tweedekker zweefde in een breede bocht over 't uitgebreide dal en in de richting van de naastbijzijnde zuidelijke rij heuvels. 't Leek een reusachtig insekt met vier wijd uitgespreide, onbewegelijke vleugels. Toen daalde 't langzaam neer op 't grasveld, sprong eenige malen op en neer op de spiraalveeren onder de stoel en stond | |
[pagina 47]
| |
toen stil. De twee vliegers sprongen er uit. De een keek 't toestel na en smeerde de machine, terwijl de ander manoeuvreerde met een fotografie-toestel dat op Nyborg gericht was. En dadelijk daarna zaten ze weer in de stoel. Langzaam spanden de veeren zich terwijl de stoel dieper en dieper in 't gras zonk; toen werden de vleugelzeilen ingehaald, de schroef snorde rond in razende vaart, brommend als een reusachtige bij. En plotseling vloog de vliegmachine omhoog, 't was alsof zij loodrecht de lucht ingetrokken werd, twintig, dertig meter hoog. Daar ontvouwden de vleugels zich weer, en weg vlogen de Duitschers over de zuidelijke bosschen en heuvels - verdwenen als een droombeeld. ‘Hij, die fotografeerde, dat was een officier,’ verklaarde Svend, ‘een pruisisch landofficier, daar kon je je niet in vergissen - de snit en 't geheel - zag je z'n snor, Floep?’ ‘Een vuile spion,’ antwoordde Sören, ‘en je zult 't zien, ze voeren wat in hun schild.’ ‘Willen ze ons veroveren?’ vroeg Martha. Ze pakte de rest van de boterhammen in de mand; onderin lagen de twee vetste palingen van Sören, gevild, en gepakt in 't blad van een waterlelie. ‘Weet je nog wat kapitein Mikkelsen verleden zei, Floep?’ Sören knikte, ofschoon hij er zich geen steek van herinnerde. Kapitein Mikkelsen was de aanvoerder van de vrijwillige landweer van 't Nyborgsche district, en had een voordracht voor de padvinders gehouden. | |
[pagina 48]
| |
Maar Sören had de hebbelijkheid om in slaap te vallen, als hij in een kamer oplettend naar iets moest luisteren. ‘Hij zei dat Funen 't hart van Denemarken was, en dat, als de Duitschers Funen veroverden, dan hadden ze tegelijk Jutland zonder er een schot voor te hoeven doen, en dan waren ze heer en meester over de groote en de kleine Belt. Zie je, daarom willen ze ons hebben. En daar alle soldaten naar Seeland gehaald zullen worden om Kopenhagen te verdedigen, - alleen uitgenomen, dat beetje garnizoen dat in Nyborg en Odense ligt - daarom zijn 't de vrijwillige landweer en wij, jongens, ook, die met de Duitschers zullen vechten, en 't vaderland zullen redden. - Dàt zei kapitein Mikkelsen, en hij weet er alles van, hoor!’ Svend was opgesprongen en stond met zijn armen te vechten van opgewondenheid. En nauwelijks had hij zijne lange toespraak geeindigd, of men hoorde een wonderlijk bruisend geluid, een kort getoet in verschillende gestemde hoorns, en een gekletter van ijzer en staal. De Ko-heuvel hulde zich in een wolk van stof, en uit 't bosch en langs den weg suisde een lange rij van motorfietsen. Dat was 't Svendborgsche rekuulschutterskorps, dat naar de verzamelplaats reed op 't Nyborgsche schietveld, om daar met de Nyborgers een schietwedstrijd te houden. De zonnestralen schenen door de stofwolken heen op de schitterende staaldeelen en 't glanzende koper van geweren, revolvers en sabels. | |
[pagina 49]
| |
De in 't bruin gekleede rijders waren als uit een stuk gegoten met de haastig voorwaarts rollende machines, voorovergebogen, hadden zij de sterke handen om 't stuur geklemd, terwijl de oogen opmerkzaam door de brillenglazen staarden. De eene fiets volgde op de andere; na elke vijftiende machine werd de rij afgebroken door lange lage grijsgeverfde automobielen met tien stuks hulpmanschappen op de zitplaatsen, en den bodem vol met kisten gevuld met ammunitie. Zeventig fietsen en vijf auto's - de helft van 't motor-materieel van 't Svendsborg-korps - kronkelden zich in vliegende vaart den weg op voorbij Holckenhagen. In een oogenblik waren ze op den dijk, ratelden over de brug, en verdwenen achter de huizen van 't Dyrebosch aan den anderen kant. ‘Prachtig!’ riep Martha uit. ‘Wat een kerels!’ riep Svend. ‘En zagen jullie de rekuulgeweren? Daar hebben we er driehonderd van in Nyborg en in Svendborg. In den tijd van een uur kunnen ze overal, waar je maar wilt, aan dezen kant van Funen zijn - driehonderd kunnen er zijn en er op losknallen, - om niet te spreken van de andere schutters. Laat de Duitschers maar komen, Floep - laat ze maar komen, zeg ik!’ En Sören lichtte zijn dik lichaam op van den grond, en zwaaide met zijne krachtige armen. ‘Laat ze maar komen, Svend - ze zullen, voor den duivel, op hun bast krijgen!’ Toen zwaaide Sören naar boord toe en hielp Martha de boel aan kant maken achter in. | |
[pagina 50]
| |
Met lange, vaste slagen roeide hij de boot over de spiegelgladde oppervlakte van den bocht, en onder door brug en dijk, in 't zoute zeewater langs de kust. Martha moest in 't bad; op Sören wachtten er twee rijen met wier verwarde scholnetten, die schoongemaakt en ingehaald moesten worden van voor de hut. Svend trok zijn fiets tot aan den weg in 't land, en reed dood op zijn gemak naar de boschwachterswoning. Zijn hersens waren bezig met plannen voor een veldtocht tegen de stroopers. Maar allereerst moesten de manschappen verzameld worden. Spoedig daarna woei er van den top van den reuzeneik een DannebrogvlagGa naar voetnoot1), en daaronder een lange groene wimpel, en een witte met een zwart stuk er in. Het sein beduidde: ‘Padvinder's patrouille De Otter verzamelt met zonsondergang op de gewone vergaderplaats.’ |
|