| |
S.
schelvis is een zeer bekende Zeevis. Men krygtze gezouten uit Terre Neuve, een Eiland van Noorder Amerika, alwaar men ze vist.
Men kooktze in Holland gemeenlyk met Water en Zout, en eetze met Boter, of een Sous van Boter en Pieterselie; maar men eetze ook nog gebraden op den Rooster, en gestoofd als Kabbeljaaau. | |
| |
Maar die met zulke eenvoudige Hollandse bereiding niet te vrede zyn, hebben nog meer uitvindingen om de Tong te kittelen.
| |
Schelvis in Ragout.
Na het schrappen kookt men ze met Water, Wyn-azyn, Citroen, Laurier, Zout, Peper. Gaar zynde, dist men ze op, en maakt’er een roode Saus over met wat geroost Meel, Kapper, Oester, witte Peper.
| |
Gebakken Schelvis.
Neemt Schelvisstaart, zoutze, laatze een weinig daar in staan, baktze zonder koken. Gaar zynde, laatze uitdruipen; en ze hebbende met Meel bestrooid, laatze fruiten, en distze met Citroen-, of Oranje-sap, of Verjuis en Peper op. Of zetze droog op met gebakken Pieterselie.
| |
Schelvis en Filets.
Schrapt de Staart van een Schelvis, stroopt’er het vel af, en doet het omlaag. Haalt’er daar na de Vis aan riemen uit,en vult de plaats met een goed Visvulsel van Karper en Paling, met Zout, Peper, Kampernoeljes, fyne Kruiden met Boter gehakt, en wat kruim van Wittebrood, en daar na Room; doet’er daar na het Vel weder over. Smelt daar na Boter, doet het over de Schelvis. Strooit’er kruim van Brood over, laat het in den Oven in een Taartepan bakken, tot dat het een fraaije kleur heeft.
Men maaktze ook zonder Oven, in een Taartepan gereed; distze heet op, zonder dat men’er Saus over doet; maar anders maakt men’er een Ragout over van Morilles, Champignons, Truffels.
| |
Ragout van Schelvis.
Kookt de Schelvis in verse Melk, gaar zynde, smeertze met gesmolten Boter, strooit’er vervolgens kruim van wit Brood over; stooftze in een Taartepan, doet onder en boven vuur. Als zy een frraje kleur heeft gekregen, kunt gy’er een Ragout als boven over doen.
| |
Schelvis á la Sausse de Robert.
Over de gefruitte Schelvis kan men een Saus á Robert maken. Snydt Uijen aan dobbelsteenen, of schyven, haktze in een Kasserol met Boter; en als ze kleur hebben, zo bestrooitze met wat Meel en met wat Visnat, en laatze stoven over wat vuur; als zy gaar zyn, doet dan de gefruitte Schelvis in die Sous, en laatze stoven. Als zy gereed is, distze op; en ziet of uwe Saus wel is. Was ze niet gebonden, moet gy’er wat Koulis in doen; een weinig Mostert en Azyn. Distze daar na op, en giet’er uwe Saus over; men hoeft de Schelvis niet te laten stoven in de Saus; maar gy kuntze in de Schotel gieten, en leggen’er de vis boven op.
| |
Schelvis á la Sainte Menoux.
Kookt een paar Staarten in Water, en gaar zynde neemt’er de vis af, en laatze zo groot als gy kunt. Neemt verse Boter, wat Meel, gehakte Pieterseli, wat Truffels, Kampernoeljes gehakt, Kappers, Peper, muskaatneut, zoete Room, legt daar uw stukken vis in, en laat het wat stoven. Draag zorg, datze niet te zout en smaaklyk zyn, en laat het kout worden. Maakt een gehakt van Karper op den bodem van een Schotel, legt alles in goede orde, en maakt dat het het gehak niet bedekke, dat in ’t midden is, en bestrooit het met kruim van Brood dat fyn is, zet het in den Oven tot dat het kleur heeft, en dist het op.
schol is een soort van Zeevis, die plat is, ogen en zes heuveltjes aan de rechterhand van ’t hoofd heeft.
| |
Bereiding.
’t Is buiten de Scharren een van de Zéévissen, die gedroogd, het lekkerste zyn.
Men eetze in Holland, neus en staart afgesneden, maar meest aan mooten gesneden, gekookt in water met zout, naar welgevallen, met een zaus van Azyn, Boter en Foeli, of Neutmuskaat, alles naar welgevalle, en Eijeren, of wat Bloemenmeel om te binden.
Men laat ze ook heel, of aan mooten op den Rooster braden, en eet ze met Boter en Citroensap daar over gedaan.
Men stooftze ook als Kabbeljaau, met Neutmuskaat, Ansjovis; enz.
Of men maakt Schol in de Kasserol en handeltze dus. Na dat men ze heeft schoongemaakt en gewassen, doet men ze met Boter, waar in wat Meel is gedaan, in de Kasserol, en doet’er by Kampernoeje, Moerillis, en andere stoffering, als Piesterseli, Prei, Zout, Peper, wat Wyn; men laat dat stoven, en gaar zynde, dist men ’t voor voorgerecht op, en stoffeert het met een gezult van Vis.
Men eet deze Vis ook, na dat ze zout hebben ontfangen; gefruit in Boter, en doet’er Citroensap over. Men stoffeertze met wat Piterseli, of gefruitte sneedjes Wittebrood.
Ook worden ze, na dat ze in den Olie gekookt zyn, gegeten.
schrynwerker is een Werkman die in hout werkt, en wiens werk het deurgaans is, Kisten en Kassen te maken. Dit geeft zyne naam te kennen, die van Serinum ontleend is. Hy dient de Tekenkunst te kennen.
| |
Plichten der Schrynwerkeren, waar op zy zich wel dienen te onderzoeken.
I. Of zy hunne werken zo gemaakt hebben als behoort, ten gebruike daar het toe is geschikt; en of ze, om dat ze ’t niet hebben gemaakt, de eigenaar tot nieuwe kosten hebben genoodzaakt? zo ja, moeten ze de schade, die ze gedaan hebben, vergoeden. | |
| |
II. Of ze hun werk de behoorlyke dikte gegeven hebben, al de schade, die daar van komt, moeten vergoeden.
III. Of ze de behoorlyke maat wel gegeven hebben, voor hun, of anderen; zy moeten ’t onrechtveerdig gewonnen wedergeven.
IV. Of zy, die met hen gewerkt hebben, hunnen plicht wel hebben waargenomen; meer dagen, als behoorden, hebben gerekend; hunnen Meester niet ontstolen hebben, of zulken daar ze voor werkten.
slapen; zie doofheid van gevoel.
spannet, een Vogelnet; zie vlouw.
spelen wordt gezegt van Wyn die, men inschenkende, een menigte van belletjes heeft, die bovengekomen springen, en kleine drupjes opwerpen.
sperwer. is een van de verslindenste Roofvogels; zy heeft een krommen Bek, glinsterende Ogen, brede Tong, grote en sterke Klaawen, Veren van velerleije kleur. Zy eet Vogels, jonge Knynen, Ratten, Mollen, Muizen, Kikvorsen; zy nestelt in Rotzen, Torens, oude Gebouwen, en hoge Boomen. De Jagers maken onderscheid tussen wilde en geleerde Sperwers.
Wilde Sperwers noemt men, die in de Bossen hebben gevlogen, en nooit gevangen, of geleerd zyn.
Geleerde Sperwers noemt men, die men uit het nest heeft gekregen, opgevoed, en ter Jagt geleerd.
starrekruid; Aster atticus. Men heeft’er twe soorten van, grote en kleine.
Beschryving. De bloemen hebben buitenom een rand van bladen, die Purperachtig zyn; met een geel oog van binnen. Zy gelyken na Starren, door de kroon van bloembladen, die’er rondom is. De bladen zyn wat lang, haairig, en hebben de gedaante van een Olyf-blad, maar wat kleinder, ’t is scherp, maar wat bitter. De wortel is vol vezels. Zy heeft geen kwade geur. Men heeftze ook met een gele bloem, welke men geloofd de AEmille van Virgiel te wezen.
Plaats. Dit gewas groeit op onbeboude plaatsen die zandig zyn. Zy bloeit in Augustus.
Eigenschappen. ’t Starrekruid verkoelt matig, verteert, gelyk de bittere smaak te kennen geeft; ze droogt. ’t Rode van de bloem, met water gedronken, is goed voor Keelontsteking, Vallende-ziekte van kleine kinderen, Slangen, die den róók van ’t kruid vlieden, als men ’t brand.
| |
’t KLEIN STARREKRUID (Beschryving van)
Het maakt een gele bloem in de Zomer, die rond, plat, en een weinig is verheven als de Koe oog, Chrysanthemum. Zy bestaat uit vyf, of zes kleine bladen, die smal, spits, vast, langwerpig zynde, de gedaante van een Zeevis hebben. De stengels krygen de hoogte van een voet, zyn ten getale van drie, of vier, hard, haairig en van lange bladen voorzien, als de Lychnis. De wortel is haairig.
| |
Plaats.
Deze Plant groeit in de Velden en langs de Beken by Narbonne. ’t Zaad is in Augustus en September ryp.
| |
Krachten.
’t Klein Starrekruid is goed tegen de hitte van de Maag, als men ’t ’er op legt; gelyk ook voor Oog-ontsteking; en de ontsteking van den Aars, red het zelve.
stut noemt men alles, dat iet ondersteunt, en voor vallen bewaart.
stylen, noemt men in ’t Timmeren alle stukken hout, die regt op staande, tot ondersteuninge van iet dienen.
|
|