rook, roert gedurig met een hout, tot dat’er vonken uit de stof komen, doet’er dan een pond sterke Wynazyn by; laat ze maar een walm daar mede opkoken, en neemt ze dan van ’t vuur; laat ze koud worden, en daar na deurzygen. Neemt de drie derden van die vocht, en een derde Olyvenolie, stoot het onder een in een kom met kleine roeden, tot dat het een Pomade is geworden, daarge twe, of drie maal mede zult smeren.
III. Doet Bloedzuigers in Rivier-, of Meerwater koken, en mengt het met Wynsteenzout, wast’er u mede, en de Dauwurm zal haast zyn genezen.
IV. Zo gy een smeersel met Koejen merg maakt, en zuiver Schapensmeer, dat gesmolten is; mengt het met sap van Marjolein, ’t geen gy op de Dauwurm zult leggen, zo zult gy worden genezen.
V. Men moet Posteleinsap, sap van Gouwe, Weegbreê, Nagtschade, Limoen gebruiken, en zo dit middel niet sterk genoeg is, zal ’t goed zyn, daar wat rode Wynsteen by te doen, en smeert met dat mengzel de aangedane plaatzen.
VI. Laat den tyd van enen dag een goede sterke witte Wynazyn op de wortel van Patig, in schyven gesneden, trekken; smeert de Dauwurm drie, of viermaal daags met een schyfje.
VII. Doet tien greinen Subblimaat, en een half drachma Aloes in zo veel Weegbreêwater als dat van Nachtschade koken, tot op de helft.
VIII. Laat de poejer van Leijen in goede sterke Wynazyn met Zout koken, en smeert’er de Dauwurm mede.
IX. Neemt de Gom van een Kerseboom, een weinig Zwavel, met twemaal zo veel Zout, als Zwavel; laat alles in zeer sterke Wynazyn weeken als gy kunt, en smeert met dat mengzel de vlakkige plaatzen.
X. Smeert de Dauwurm met uwe nuchteren kwyl, of met een Gom, die om de Wyngaart wast: maar men moet ze te voren met Salpeter vryven, of wel met gestooten Tabak, leggende de droessem en ’t sap op de Dauwurm.