| |
Z.
zaad is alles, wat bekwaam is, om’er iets van dien aart uit te doen voortkomen, gelyk ’t zelve is. Wy zullen de Zaden in twe soorten onderscheiden. De ene zyn voor den Akkerbou, de andere voor den Thuinbou; buiten het geen wy van de eerste zullen zeggen. Zie ’t geen op de woorden zaaityd, akkerbou, of landbou, gezegd is.
| |
De Zaden van den Akkerbou.
Als de Zaaityd goed zal zyn, is het te wensen, voor eerst, dat het goed weer zy; en ten twede, dat het Zaad wel zy gekoren.
De keur van Zaden hangt van den overvloed van alle soorten van granen af; want het zoude niet goed zyn aan een grond alles gedaan te hebben, wat’er aan vereist wordt, hem te hebben naar behooren gemest, en eindlyk ze mul gemaakt te hebben, zo men daar geen zaad in gooide, dat goed was om te vermenigvuldigen, en goed zaad voort te brengen.
Aanmerkingen. Voor dat men een stuk Lands zaait, moet men daar den aart van kennen; want het is bekwaam voor Koorn, ’t geen niet dienstig is voor Rog. Daar heeft een Huisvader zyn volk op te doen toezien.
’t Veranderen van zaad is ook een wezentlyk ding, waar op acht moet worden gegeven, om van grond veel te trekken; want, hoe schoon ’t zaad ook wezen mag; men ziet by ondervinding, dat het, dikmaal op ene plaats gezaaid, verbastert. Dit maakt, dat men, om dit ongemak voor te komen, om de drie, of vier jaren verandert.
Maar men bedriege zich niet in dit woord van veranderen; want het is niet genoeg zaad te nemen, dat in dien grond, daar om, of by gegroeid is; men moet zorge dragen, dat men geen zaad neme, dan dat in den omtrek van een myl, of vier niet is gegroeid.
Zie daar nog een ander ongemak, waar in men lichtlyk kan vervallen, zo men daar geen acht op gaf. Dit is, dat, wanneer men van zaad verandert, men altyd zorg moet dragen, dat men ze van aarde hale die magerder is dan die, welke wy betelen, op dat dat nieuwe zaad, meer voedzel vindende, meer aanwinne; daar, zo dit zaad uit een grond kwam, die beter dan de onze was, het zelve verbasteren zoude, en gevolglyk niet in staat zoude zyn om iet goeds voort te brengen.
| |
De keuze van Koorn.
Na ’t maken van deze aanmerkingen is’er niets overig, dan Koorn te kiezen, dat men in de aarde zal doen; en van wat soort het mag zyn, men zal gedurig zorge dragen, dat het zaad wel ryp, zwaar, van goede kleur, en niet veranderd zy. Want als’er aan een graan enige van die hoedanigheden ontbreken, zoude het de verwachting van den Zajer niet beantwoorden. Dit maakt, dat de Akkerluiden, gezet om schoon Koorn te telen, veel werk maken om uit haar gerven alle de aairen te plukken, daar iet aan ontbreekt, om’er niet dan zeer goed en welgevoed Koorn in te laten.
Al ’t Koorn, dat men tot zajen schikt, zal zuiver en zonder vermenging van andere zaden worden gehouden. Men zal zorge dragen, dat men niet zaje, dan nieu Koorn, en nooit dat oud is. Alzo ’t eerste uitvoert, daar de natuur ’t laatste van beroofd heeft.
| |
Hoe veel Zaad men op een mergen gronds moet hebben.
Zo de maat van ’t land over al even eens was, en de zelfde van aart niet verschilde, konde men zekere regels voor de menigte van zaden geven, die men van noden had op een mergen. Maar, gelyk ’t verschil der Landen en Gestarrenten, waar onder wy leven, de maat en aart daar van veranderen, zo is ’t moeilyk daar iet van vast te stellen, en de enige raad, welke men daar in geven kan, is ’t oude gebruik der plaatzen, waar in men den Akkerbou oeffent.
Elk Landman moet evenwel weten, dat een goede grond meer zaad kan velen, dan een magere grond. De rede is daar niet dan te veel voor; zon- | |
| |
der dat het noodig zy, dat’er enige andere rede van wordt gegeven. Middelerwyl hebben twe grote natuurkundigen daar voorheen grote twist over gehad.
De een hield staande, dat men meer moest zajen in mageren, dan vetten grond, om dat, zeide hy, in den eersten elk graan koorn niet méér dan ene aair zoude voortbrengen; en dat om een goeden Oogst te maken, men daar veel zaad in gojen moest, met onderscheid van vette aarde, waar op weinig zaad zich zo vermeerderd, dat een Veld dus bezaaid, dikmaal de hoop van hem overtreft, die ’t beboude.
De ander was van een recht andere gedachte; en wat my belangt, zo ik ene van die twe gedachten moest volgen, zoude ik eerst van die der laatste zyn, die wil, dat men meer zaad aan vette gronden, dan aan magere geve, alzo deze dikmaal aan misvatten onderhevig zyn, daar de andere altyd voordeel geven.
Aanmerkingen. Landen, die veel schaduwe van Boomen hebben, en zeer vochtig zyn, gelyk ook die welke men in grote regen, of wind moet zajen, hebben meer zaad, dan anderen van nooden, om dat’er veel zaad, door de koude en vocht verloren gaat.
Zo dra men den zaaityd heeft begonnen, moet men niet ophouden, voor datze is gedaan, want hoe men eer gedaan heeft, hoe het beter is.
III. Als men stof zal hebben om zaden te vermeerderen, zal men tien, of twaalf dagen beginnen, voor dat die van de plaats den zaaityd aanvegen; ’t zy men Tarw, of Rog, of Wintergoed zaje. De Rog is ’t verrotten onderworpen, men zaait het eer als Masteluin, Koorn en Herfstgerst. Rog zaait men niet dan in droge gronden, Masteluin eist een grond, die noch te droog, noch te vochtig is. De Herfstgerst wordt op den zelfden tyd, als de Masteluin gezaaid. Zy vereist een vetten grond, die wel gemest en wel bearbeid is. Dit graan is van zeer goeden dienst voor arme luiden, om dat men ’t eerst maait; en dat men’er zich ten eerste van bedienen moet; en in ’t zelfde jaar wil gegeten zyn, behalven ’t geen men bewaren moet om te zajen.
IV. Wat het Koorn belangt; zie ’t woord graan, waar in men tien, of twaalf manieren van vermenigvuldigen heeft voor den dag gebragt, en van een groter voordeel te hebben, dan men gemeenlyk doet.
V. De tyd van Koornzajen zal waargenomen worden, naar de gewoonte des Lands, daar men is.
| |
Tuinzaad.
Dit Zaad is een klein zaad, ’t geen de plant na de bloem voortbrengt; waar uit een andere plant van ’t zelfde soort voortkomt; zo men ’t op zynen tyd zaait. Men heeft opzicht op de plaats, waar uit de zaden voortkomen: want; by voorbeeld, men pryst de Anys van Krete, de Seseli van Marseille, de Ammi van Illyrie, of Egypte, de Komyn van Ethiopie, de Thlaspi van Kappadocie, of Kreta, en ’t Mostertzaad van Alexandrie, enz.
| |
Middel om Zaden te bewaren.
Na dat de zaden wel ter dege droog zyn, doet menze in glazen, en somtyds in doozen, die men op droge plaatzen zet. Die zwaar van lighaam zyn, zyn dik; en die dikke schors hebben, vooral die heet van gematigdheid zyn, als Lupynen, de zaden van fyne Griek, en Lynzaad, blyven drie jaren goed.
Die zaden in tegendeel, die van een fyn lighaam zyn, kan men maar een jaar, of twe bewaren, gelyk Anys, Venkel, Komyn, Karwy, Seseli, Seldery, Pieterseli, Agnus Castus; en onder de volmaaktste die van Netel van Nasitor en dergelyken.
De Uijenzaden, Preizaden, Lookzaden, en die van Slaapbollen, bewaart men in Zaad, of in de Schors.
Men moet de grote Zaden vers gebruiken, om de menigte van Olie, die daar in is; dus ook de kleine, om datze van hoedanigheid veranderen, door ’t vervliegen van de vocht.
Men ziet zelf, dat de Koude zaden, gelyk die van zwarte, of witte Slaapbollen, en ’t Bilzenkruid, en de vochtige, gelyk die van Malue, kwalyk een jaar lang bewaard kunnen worden.
| |
Raad om te zajen.
De Tuiniers, en alle die zich met den Tuinbou bemoejen, zajen vergeefs, als zy voor ’t ongediert en Vogelen het zaad en jonge planten niet bewaren. Gebruikt daar toe den volgenden raad.
Men weeke te voren het zaad in ’t sap van Huislook, dit zal maken dat geen dier van den Tuin het quaad doet; ’t zal ’t nog veel beter maken. Dit leeren Griekse en Latynse Schryvers, en Paulus de Afrikaan verzekert die te hebben bevonden: maar, gelyk men gene genoegzame menigte van de Huislook heeft. Zo kan men in die plaats Schoorsteenroed nemen. Dit ten dage, als men zaait, by een vergaderd, en met het zaad gemengd, zal het voor alle soort van ongediert bewaren; al deed men zelf niet als het zaad besproejen met het water, waar in dat Roet een dag, of nacht geweekt is. Dit is ’t gevoelen van Kolumella. Plinius zegt, dat’er een soort van Look op het Veld is, ’t geen men Alium noemt. Men kan dit gekookt, op dat het niet groeje, over ’t veld gojen, op dat’er de Vogels ’t zaad niet uithalen. De Vogels, die daar van eten, laten zich duizelig vatten. Afrikanus doet Koorn, of Gerst, geweekt in Wyn met de Elleborus; buiten, en rondom het zaad zajen; en als de Vogels dood, of dronken zyn, die daar van gegeten hebben, wil hy dat men ze neme en aan de pooten ophange. Men heeft’er die de planten met dat afziedsel besproejen, en zich daar wel by bevinden. Ik heb ’t zo wel als myne Vrienden ondervonden, die ’t gedaan hebben.
Men heeft’er onder de Schryvers, van den Akkerbou, die door Columella, Plinius en Palladius geprezen worden, die enen nacht en dag in water de wortel van wilde Komkommer doen weeken, en dat gieten op ’t zaad. Dit moet men enige reizen her- | |
| |
halen. Des anderen daags moet men ’t zaad in den grond gojen. Apulejus meent, dat men’er een weinig Kroost onder moet gojen, als men zaait: want de Kroost maakt, dat de winden ’t zaad geen kwaad doen.
Zaad, Kweekhof van zaad; zie kweekhof.
Zaden; zie Koude en Heete Zaden. Zie remedien.
zaadballen, Testikuli. Zie Hubners Kunstwoordenboek. Om gezwollen Zaadballen te genezen; stoot Wynruit, en legtze op de deelen; dit is ondervonden.
zaadloop. Zie druipert. Dit is een verlies van zaad tegen wil.
Eer men tot de genezinge komt, zal men den Zieken drie, of viermaal den buik zuiveren, en verkoelende Melken geven.
| |
Geneesmiddelen tegen den Druipert.
I. Neemt Veneedse Driakel, wastze in Rozenwater, neemt daar na Mastik, stoot die fyn, gy zult den vierde nemen van de Driakel; mengt het te samen, en maakt’er een brok van. De Zieke moet nuchteren alle morgens twe dragmen van dien brok nemen, met eerst-gemolken Melk. ’s Avonds voor den eten, moet hy nog zo veel nemen, en blyven daar mede enige dagen aanhouden.
II. Neemt een once Balaustien, of bloemen van wilde Granaden, gedroogd en aan poejer gestooten, en door een Temis gedaan; een van Armenisen Bolus. Laat het met den andere in een halfpint witte Wyn, ene nacht lang trekken. Laat het ’s morgens deurzygen, en geeft het den Zieken nuchteren te drinken; blyvende daar den tyd van zes dagen mede aanhouden.
Let wel. 1. Men moet den Zieken van drie tot drie dagen aderlaten, wat ook de Geneeskundigen daar van zeggen mogen; eens op de Mediaan ader van den rechter-arm, eens op den linker-arm, voor al zo’er aan de schamele deelen enige ontsteking by komt. 2. Zo de Zieke in geen zes dagen, noch meer, wordt genezen, moet men daar geen weerzin in krygen, want het kan geen kwaad doen.
III. Neemt een once gele Amber; vryftze op een Porfyr-, of Marmor-steen aan stuk, en een ontastbare poejer geworden, besproeitze met Rozenwater, laatze drogen. Droog geworden zynde, besproeitze weder met Rozenwater, en maaltze weer klein, en herhaalt dat ziften, bevochtigen, fynmaken, vier, of vyf malen. Men geeft het in witte Wyn,of Vleesnat, waar in openende kruiden zyn gekookt.
IV. Neemt Zuringwortels, Braamboozen, Plompen, en Chardon roulant, van elks evenveel; maakt’er een afziedsel van: Op twe pinten afziedsel, doet een dragma Kristal, en twe oncen van de vier Koude zaden, welke men’er in zal laten smelten.
zaadlozing [onwillige] gebeurt gemeenlyk by nacht, ’t zy door overvloed van zaad, dat heet en scherp zynde, de natuur gaande maakt; ’t zy door de grote kracht der zaaddeeltjes, die ’t voortbrengen zonder begeerte. Men dempt die hitte door zich van tyd tot tyd te doen aderlaten; en niet te eten, dat te heet, of te krachtig is, gelyk Erreten, Boonen, Uijen, Prei, Artischokken, Aspersie, Celeri, Pieterseli, Rapen, Karoten, Pastinakels, Peper, Nagelen, Neutmuskaat en dergelyke. Door veel water onder zynen Wyn te gieten, terwyl men onthoudinge en Koriander, Polei, gestooten zaad van Agnus castus na den eten gebruikt, terwyl men Conserf van Plompen gebruikt, door ’t eten van Salade op allerleije wyzen, en ’t drinken van sap van Yzerkruid, met het sap van Solanum, of Sempervivum majus, of Hyoscyamus, of Mandragora, of Cigue; of door ’t dragen van een Topaas by zich, of een Esmeraud, of Saphir; men zal op zyn rug niet gaan leggen, maar nu eens op de ene, dan eens op de andere zyde, gelyk men ook op geen veren Bed slapen moet.
zaag. Zie Hubners Kunstwoordenboek.
zaaijen. Hoe men Bloemen en uitheemze Planten en Gewassen zaait. Zie bloemhof.
zaaityd, is die tyd, waar in men allerleije soorten van Granen, vooral Koorn, zaait. Hy verschilt naar de verscheidenheid des lands. Men zal zeggen ’t geen gemeenlyk in de luchtstreek geschiedt, welke wy bewonen.
| |
Wanneer de Zaaityd is.
Als men Zaad gekoren heeft, ’t geen men geleerd heeft, dat in de Herfst gezaaid moet worden, gelyk in ’t woord zaad hier voor te zien is, is’er niet anders te weten, dan de tyd, welke men tot dien arbeid moet gebruiken.
| |
De Zaaityd van de Herfst.
Men heeft Landen, waar in men van ’t eind van Augustus af begint Rog te zajen, vooral in Landen, die koud zyn, op dat voor den Winter dit soort van Graan tyd hebbe van zich krachtig te maken om de koude te weerstaan; anders zoude het gevaar loopen om om te komen.
Zo dra de maand September in ’t Land is, wagt men niet langer met Granen in den grond te gojen; en slecht weêr kan ’t alleen beletten.
Na den Zaaityd komt die van de Wintergerst; die duurt niet lang, om dat men’er niet dan weinig van zaait, en maar om vroeg voor ’t volk wat te eten te hebben, inzonderheid als ’t Koorn dier is, of de Oogst laat komt.
De Masteluin wordt naderhand gezaaid, daarna ’t Koorn, waar van het eigentlyk is, beter de koude te kunnen velen, dan iet anders.
Ik kan de hoofdigheid van zulken niet velen, die om zotte redenen, welke ze geven van den aart des gronds, nooit hunnen Zaaityd dan zeer laat beginnen, nooit willen ze kennis van die manier nemen, die zeer kwaad is. Zy moesten in tegendeel deze spreuk voor een grondspreuk hou- | |
| |
den, dat men liever vroeg, dan laat met zajen klaar moet zyn.
| |
Wat men in aanmerking moet nemen, als ’t goet Zaaiweer maakt.
’t Is zeer goed den zaaityd te beginnen, als de eerste bladen der Boomen beginnen te vallen, en als het goed Weder is.
Als men in ’t licht der Zonne, de Vlokken Spinrag ziet glinsteren, is ’t een bewys, dat men met zajen genen tyd verzuimen moet. Want dat Gedierte spint in den Herfst nooit, of ’t voelt den Hemel door zynen invloed gereed, om hoe eer hoe liever, ’t eerst gezaaide Koorn te doen spruiten.
| |
De ware Zaaityd.
’t Zoude te wensen zyn, dat alle de Akkerluiden hunne Koorns konden zajen na den tienden voor ’t eind van September, tot den tienden van October. Die dagen komen zeer dikmaal in den loop der Mane, welke de verstandige Akkerluiden gemeenlyk de goede noemen. Zy maken zich wys, dat de invloet van dit hemelse lighaam veel uitvoert op het zaad. Dit is ten hunnen aanzien een zuiver gezigt. Maar, zonder enigzins aan deze aanmerking te storen, ’t zy om niet in staat te zyn, om ’t te doen, ter oorzake van de menigte van grond, die men te zajen heeft; ’t zy andere redenen, ons daar in beletten; zal ik zeggen, dat gedurende zes Maanden, ’er naulyks meer, te beginnen met den achtste September; zal ’t zeer goed zyn, Koorn in allerlei Aspect, of Ligt der Mane te zajen.
| |
Hoe men wel zaait.
Deze les is voor hun niet die weten, wat de Akkerbou is. Maar voor die leerlingen in dat stuk zyn. Een Jongeling, die lust heeft tot den Akkerbou, en nog niet weet wat zy is, leze het volgende.
Zoekt eerst een grote Zak, maakt die voor u vast, hier uit zult gy u Zaad nemen, om ’t voor u over de aarde te spreiden: maar let wel, dat, als gy dit Zaad wilt zaaijen, uwe rechter hand met uwe tred over een kome, dat is, dat uwe hand op dien tyd in beweging zy, als uwe rechter voet, en dus ’t Zaad over de aarde spreije.
Maar dus is ’t met de Rogge, noch met de Gerst, noch met de Haver, welke men met de volle hand niet moet vatten, maar ze in minder maat vatten, gelyk andere Greinen.
Wat de Gierst, het Zorgzaad, en de Raap belangt, die moet men niet, dan met drie vingeren nemen, om te zajen. Want die Zaden groejen dicht genoeg, om de kleinheid.
Jonge Luiden, die eerst leeren, let wel, voor al, wanneer gy uwe Zaden wegwerpt, dat gy ze gelyk spreide; op dat men gene plaatzen van uwen grond zie, waar van enigen veel, anderen weinig, anderen niets hebben; want daar uit volgen twe dingen.
Vooreerst; om dat ter plaatsen, daar het te dicht staat, het zwakjes voor den dag komt, om dat de vettigheid, die op die plaats is, niet genoeg is, om die grote menigte van Zaad die daar geschoten is, voetzel te geven.
Ten twede, groejen op de ledige plaatzen onkruiden, die gemeenlyk schielyker groeien, dan ’t Koorn; en ’t overgroejende maken, dat Land dikmaal ’t Zaad niet voortbrengt, dat men’er in gegooid heeft.
Men drage vervolgens zorge, dat men in ’t dekken van ’t gezaaide Zaad, daar niet te veel aarde over doe; dit is in staat, om te maken, dat het niet spruite.
| |
Om te weten, of men wel gezaaid hebbe.
Zie daar een fraje aanmerking, en vele Mensen, die in den Akkerbou lust hebben, zullen wel in hunnen schik wezen, dat ze dit mogen leeren. Zy bestaat in ’t weten, of men gezaaid hebbende, daar in gelukken zal; en om dat te weten, moet men dus doen. Men opent de vingers van de hand, en drukt ze in de aarde, die men gezaaid heefr. Zo ’t Koorn is, dat men in den grond gegooid heeft, behoort men in de plaats, die de hand beslaat, zes, of zeven koorntjes te vinden, zo de zaaityd laat komt; en vyf, of zes, als ’t voorwaard is gegaan. Zo men van de Gerst dit doen wil, moeten’er zes, of zeven greinen zyn, tot negen, of tien greinen.
Wat de Boonen belangt, die men gezaaid heeft, men zal zeker weten, dat men daar in zal gelukken, als men de hand in de aarde gedrukt hebbende, daar in drie, of vier gevonden worden, of op zyn meeste vyf, of zes. Dus moet het gaan met de andere Zaden, die het Graan groter, of kleinder zullen hebben.
| |
Van ’t Zaad van de Lente.
’t Is niet genoeg ’t Koorn gezaaid te hebben, waar van ik kom te spreken. Zie daar nog andere Zaden, die zo veel niet geacht zyn, maar die immer zo nodig zyn op een Landhuis.
De gematigheid der Lucht, en de natuur der plaatze, daar ’t Land is gelegen, schikken den tyd wanneer men den zaaityd moet beginnen. De ene eer, de andere later.
| |
De Haver.
Als de grote koude van den Winter over is, in wat plaats het zy, daar de grond mul is, zaait men Haver, alzo dat Graan het gene is, dat meest de koude schroomt; men moet niet talmen, met het zo dra in den grond te gojen, als Februari gekomen is: onderstelt, dat het de tyd toelate, om dat men een Spreekwoord heeft, ’t geen zegt, dat de Haver in Februari de Schuur vol maakt.
De Akkers, waar in men zaaijen wil, moeten voor de twedemaal gebroken zyn, dat is, dat ze voor den Winter eens moeten omgearbeid zyn, om tyd aan de Mest te geven, die men daar in gedaan heeft, om zich te ontdoen. | |
| |
Aanmerking. Daar is een aanmerking te maken, als men Haver wil zajen, en zonder welke men zyne verwachting zal zien te leur gesteld, zie daar, hoedanige ze zy.
Zo men in krachtige aarde zaait, draagt altyd zorge, dat men ze niet onder zaait, dat is, dat na dat het op de aarde is gestrooid, de Vorens van het Land worden met de Ploeg omgearbeid.
Men gebruikt die Ploeg in die soorten van Landen niet, om ’t Graan te dekken, maar men neemt de Egge, dle met zyne swaarte en tanden, zeer wel ’t zyne doet by die gelegenheid.
En in tegendeel, zo ’t een lichte aarde is, waar in gy de Haver gooit, zult gy niet vrezen, ’t Zaad daar van met de Ploeg te dekken, schoon men naderhand ook de Egge gebruikt.
| |
Van ’t Koorn, Koorn van Maart geheten.
Zie daar een soort van granen, dat men in de vochtige aarde gebruikt, met dit onderscheid niet te min, dat het zo veel in vier maanden groeit, als ’t andere in negen. Hoe beter ’t Land wordt bearbeid, en is gemest, hoe meer graan men’er van halen zal. De manier van zajen is dezelfde, die men in andere Granen gebruikt.
| |
Van de Gerst.
Men weet van wat dienst zy is, en dat men by gebrek van Koorn, dit voor ’t zelfde gebruikt. Hierom is ’t wel der pyne waard, daar van in ’t byzonder te spreken, en van de manier, waar op men ze teelt.
Dit Graan maakt de Landen uitnemend mager, ’t groeit beter in lichte, dan sterke vochtige gronden. In deze verbastert het in Haver, daar ’t in de anderen zeer wel groeit. ’t Lydt wat van koude, hierom zaait men het niet voor den 15 van April, om den zaaityd op St. Joris te eindigen, en niet langer te wachten, om de gewoonten van goede Akkerlieden te volgen.
Als men Gerst wil zajen, moet men het altyd in een droge, en nooit in een vochtige tyd doen; want het verschilt van Koorn daar in, dat het eerste in stof, ’t ander in slyk wil gezaaid zyn. Om te zajen zal men de zelfde aanmerking in acht nemen, waar van ik gezegd heb, dat men in Haver gebruik moet maken.
| |
Van de Giers.
De Giers haalt ook vele vettigheid uit den grond, en maakt den grond, waar in ze gezaaid is, mager, zo wel door de menigte van de wortels, die dezen grond innemen, als door de grote menigte van onkruid, dat daar mede verzeld gaat.
Dit Graan bemint een vetten grond, en wil maar met drie vingeren gezaaid zyn; een goede handvol is genoeg, om een half Mergen te zajen, anders zoude men ’t moeten met Ryven uitwieden.
| |
Wikken.
Men zaait de Wikken gemeenlyk in de Maand van Maart, in Braaklanden, geschikt om Haver, of Gerst in te zajen. Men weet, dat ze te veel voordeels geven aan een Huisvader, om geen zorg te dragen, dat ze gezaaid worden; want heeft men voor Beesten wel beter voedzel, dan wanneer ze eerst worden gemaaid? Heeft men ook een beter Graan om ’t Vee te mesten, dan dit: want het is met dit voedsel, dat de Ossen worden gevoerd, die in de Ploeg gaan, en de Koejen, die veel Melk geven; en waar mede men ze in korten tyd vet maakt.
Men heeft Landen, daar men de Wikken in ’t laatst van October zaait, doch in Landen, daar men niet vreest, dat ze in de Winter door de vorst zullen omkomen; anders is ’t zajen voor den Winter, koste en moeite verloren. Hoe de grond beter is, hoe zy beter voor den dag komen. Maar gelyk ze genoeg zich in allerlei soort van grond vermeerderen, zo bewaart men gemeenlyk den besten, om Granen voort te kweken, die men meest acht. Als Gerst, Haver, en Erreten.
Dit Zaad is een vyand van den Daau, en in vocht bederft ’t ten eersten, zo men ’t niet dekt, zo dra het is gezaaid, hierom zal men altyd letten, dat men ’t niet zaje, dan twe, of drie uren, na dat de Zon op is, en altyd in goed Weder.
Als de Wikken naar behooren zyn gezaaid, in een grond, die voor den Winter eens is omgearbeid, wassen ze gedurig genoeg, zonder dat het ryven nodig is; gelyk men met andere Zaden doet.
| |
Geheim, om te beletten, dat het Zaad door het Ongediert niet wordt geknaagd, of door de Vogels gegeten.
Men moet een Kuip nemen, om een Loog af te maken, of een ander groot Vat; dit met gemeen Water vullen, en daar in doen vier, of vyf schoppen Koejendrek, welke gy wel met Water zult mengen. Daar na moet men nemen vier, of vyf Ossengallen - deze in dat Water gojen, en alles wel mengen, op dat de bitterheid zich overal heen verspreide; daar na zult gy Koorn, Erreten, Boonen, en ander Zaad nemen, ’t geen gy zult vierentwintig uren lang in dit Water laten weken. Na dien tyd zult gy die Zaden’er uithalen, laten ze drogen in de Zon, op een Laken. ’r Is een goed middel, om de helft van ’t Zaad te sparen, dat men gewoon is te gebruiken, om dat men noch Vogels, noch Ongediet heeft, dat daar aan raken durft.
zachtmaken der Metalen. Zie metaal-yzer.
zachtmaken wordt ook van kleuren gebruikt; als men namelyk zeer sterke kleuren by andere voegende, maakt dat de eerste hunne te sterke kracht verliezen.
zacht van bek is een spreekwys, die men van een Paard gebruikt, om te toonen, dat een Paard niet hard aan de Teugel dient getrokken, of gehouden te wezen. Zie APPUI in Hubners Kunstwoordenboek, en paard.
zaden is een woord van den Tuinbou. ’t Is ’t Zaad, ’t geen de Planten voortbrengt, en dient | |
| |
om ’t soort te behouden. De zaden komen gemeenlyk na de Bloemen, en op dezelfde planten voort. Daar zyn echter Zaden, die na de Bloemen, op den zelfden voet niet volgen. De ene plant brengt Bloemen, de andere Zaden voort. Dit moet men van de Hennip aantekenen, welke men daarom in Mannetje en Wyfje, of Geling en Zaling onderscheidt. Dus is ’t ook met deHop gelegen, als ook met de Dadel: terwyl andere weder op de ene plaats van dezelfde plant, of Boom de Bloem, en op een andere ’t Zaad draagt, als in Neuten, Spannasie, enz.
Om ’t geen we te zeggen hebben, meerder op te helderen, moet men ze in drie soorten verdeelen. De eerste zyn de Zaden van den Moeshof. De tweede die van den Bloemtuin, en de derde die van Boomen.
| |
Algemene aanmerkingen op alle die Zaden.
De Zaden vergaan na een jaar, of twe op zyn meest; dus moet men gedurig nieuwe zien te krygen. Anders loopt men gevaar, van zonder dienst te zajen. Men heeft gene Zaden buiten Erreten, Boonen, Meloenen, Komkommers, Pompoenen, Kampernoeljes, die acht, of tien jaren duren. De zaden van Bloemkool, duren drie, vier jaren. Die van alle Cichoryen duren vyf, of zes jaren. Van alle Zaden, heeft men’er gene, die men zo min kan bewaren, als Slazaden. Middelerwyl zyn ze ’t twede jaar beter, dan ’t eerste, maar in ’t derde jaar zyn ze niets waard.
| |
Om ’t spruiten van ’t Zaad te verhaasten.
Zet een Boon acht dagen in de Droessem van Olyvenolie te weeken, ze zal byna ten eersten spruiten, zo gy ze in warm kruim van Wittebrood steekt.
| |
WARMOESZADEN, hoe gezaaid worden.
Men moet alle zaden van den Moeshof, binnen vier Maanlichten zajen, te weten, in de Maand van Februari, Maart en Mei. Men kan ze ook in de herfst zajen; van half Augustus tot half October.
Men moet een goed warm Mestbed maken; en doen daar op een half voet goede, oude vergane Mest, die wel gezift en fyn is; en na dat uw bed een dag, of acht is gemaakt geweest, naar de grootte der hitte van uw Mestbed, meer dagen, of minder, naar dat het goed zal zyn, dat is, niet te warm, of te koud, moet gy uwe zaden zajen, elk op zyne ry, en de ene van de andere afleggen, en vooral zorge dragen, dat terwyl men ’t Onkruid uithaalt, men ’t goede ook niet uitwiedt: want men kan zich daar in zo lang bedriegen, als zy nog niet groot zyn.
Als uwe zaden zyn gezaaid, zo besproeit uw Mestbedde, zo ’t niet nat is, ten eerste, om ’t zaad te doen vatten, en blyft daar mede alle dag aanhouden, zo het warm, en ’t bed heet is; en zo ’t regent, draagt zorg, dat gy ze niet te drinken geeft. Dekt uwe Bedden voor de vorst. De ryp doet het zaad sterven. Legt uwe dekking zo hoog, dat ze niet op den grond raken, dat is, laten ze daar een half voet boven blyven; en als’er de zon op schynt, zult gy ze alle morgen ontdekken, en alle avonden dekken; op dat’er geen vorst op kome. Als uw gezaaide behoorlyke hoogte, naar uwe gedachten, heeft gekregen; zult gy ’t vry ver de ene van de andere, naar de grootte, planten. Vooral als de aarde goed en wel bewerkt is; en zo haast zy verplant zyn, geeft ze ruime vocht, in ’t voorjaar, de zomer, herfst, zo lang de warmte zal duren.
Wat de Meloenen aangaat, men moet ze weeken in Spaanse Wyn, of andere Franse Wyn. Men moet’er van in de vier maanden zajen, te weten, in die van Januari, Februari, Maart, April. Zy zyn van die vier manen goed; en vooral, zo ze zyn gezaaid in volle, of afgaande manen.
Gy zult een Bed maken, dat tegen ’t Zuiden legt; alwaar ’t langer warm blyft, en als ’t zal zyn gemaakt, doet’er een goede halve voet oude vergane Mest op, met goede aarde gemengd; en zaait daar uwe Zaden in, als het Bed goed zal zyn, in wat Maan ’t u zal behagen, als gy ze maar voor de Ryp bewaart. Men moet ze alle avonden dekken, als de Zon ondergaat, en ontdekken, als de Zon op gaat, zo lang gy ze aan de Ryp zult onderhevig zien, en aan andere vorst; en als zy sterk zullen zyn, zult gy ze planten, op een goed wel bereid Bed, gelyk hier boven; en besproejen ’t vry wel, naar dat het warm is, tot dat’er rype Meloenen zyn; en gy zult ze geen water geven; en in koude Landen, niet dan by groten nood. In heete Landen moeten ze alle acht, of tien dagen gegoten zyn, naar de grootte der hitte, en gy zult ze gieten twe, of driemalen in een week. Zo gy Klokken hebt, zult gy ze gebruiken. Dit is goed in de Zon, en by nacht, als ’t koud is, en zo gy ze niet hebt, kunt gy ze missen, zy zullen even goed zyn. Als gy dus doet, zult gy goede Meloenen hebben.
Zo gy wilt de Meloenen zajen en verplanten, kunt gy dit doen: maar men moet zacht Weder kiezen; en maken Bedden van goede oude Mest, die wel verrot, met goede aarde gemengd is; en deze op dezelfde wyze behandelen, zonder missen, en zy zullen zo goed op de aarde, als op een Bed zyn.
Wat de Komkommers belangt. Men moet’er even eens mede, als met de Meloenen te werk gaan, zonder daar in te missen; uitgenomen, dat men ze alle dag moet besproejen, als zy verplant zyn, en ’t Weder heet en droog is; en gy zult door alle tyden van ’t jaar Komkommers hebben; en dat vele en fraje. Gy kunt ook zajen en verplanten op de aarde, en op een Bed, in de zelfde jaargetyden, gelyk ook de Pompoenen, en de Water-meloenen.
| |
Hoe men de ZADEN DER BLOEMEN zaait.
Zaden van Bloemen. Men kan de Zaden van Bloemen, in vier Maanlichten zajen, als die van Februari, Maart, tot half Mei. Men kan ze ook in de herfst zajen, van half Augustus tot half October. | |
| |
Men moet een goed Bed van goede, warme Mest hebben, en doen daar op een goede halve voet oude, wel vergaanne mest; en als uw Mestbed een dag acht, of tien gemaakt is geweest, en de grootste hitte over is, zult gy’er alle uwe Bloemzaden op gooijen, elk soort op zyne ry, vier vingeren breed van den andere. Zo dra ze gezaaid zyn, en gedekt zullen wezen, met twe vingeren breed vergaanne mest; zo besproeit uw Bed met een kleine Gieter, op dat’er uwe Zaden niet van vergaan. Besproeit ze alle dag, zo ’t droog Weder is. Als zy groot zyn, kunt gy een grote Gieter nemen. Zo zy beginnen op te komen, moet men ze nog met een weinig vergaanne mest dekken. Men moet ook niet nalaten, ze alle avonden te dekken, uit vreze van Ryp, om dat zy ze zo wel om hals helpt, als andere vorst. Gy zult letten, dat de deksels noch op de Bedden, noch op de Granen leggen, dat ze met een Ezels-rug op hoeppen leggen, en dat ze wel gedekt zyn, zo dat’er de vorst niet deur kan. Gy zult ze daaglyks ontdekken, als de Zon op is, en dekken, als de Zon is ondergegaan. Als ’t niet vriest, kunt gy ze in de open lucht laten. Maar men heeft wel toe te zien: want men heeft maar een vorst van twe uren van noden, om alles te bederven. Als zy zullen tot een hoogte zyn gekomen, welke gy zult denken, genoeg te zyn, om te verplanten, zult gy ze in uwen Bloemhof zetten, daar ’t u zal behagen, als de aarde maar goed is, en wel bereidt. Geeft ze Water, zo dra ze verplant zyn, en gaat daaglyks voort, zo de aarde droog is, en ’t niet regent. Men moet neits uit de ryen optrekken, of ’t moet vry groot zyn; om dat men ’t anders wel voor Onkruid zoude kunnen uittrekken: want het komt van zelf op.
| |
Hoe men de Zaden van Boomen poot.
Zaden van Boomen. Men moet ze poten van de maand Maart tot aan St. Jan, en van half Augustus tot half October.
Men moet nemen goede, sterke, nieuwe Tuinaarde, en goede vergaanne mest, en mengen die soorten onder een, en laten ze door een Teenne Horde ziften. Zo gy op de aarde zajen wilt, doet zeven, of acht korven vol van die aarde op uw Bed, en bearbeid dat wel met malkander. Zo gy wilt zajen in Kassen, of Potten, zult gy ze met die aarde vol maken; en daar na zult gy uwe Granen, of in den herfst, of in ’t voorjaar zajen; en dekken ze met aarde vier duimen dik. Zo dra deze gezaaid zyn, zult gy ze besproeijen, zo ’t niet regent; en gy zult daar mede voortgaan, tot dat de Boomen wat groot zyn. Draagt zorge voor de vorst. Gy zult ze dekken, zo ’t nodig is. Als zy groot zyn, zult gy’er mede leven, gelyk gy wilt, als gy ze maar te drinken geeft, en zetten ze in goede aarde, dit zal genoeg zyn.
| |
Hoe men de Zaden der Espicias en Iff poot.
Zaden van Espicias en Iff. Men moet ze op den zelfden tyd poten, als de zaden van andere Boomen.
Wat de zaden der Iff belangt, men moetze vier, vyf dagen voor ’t planten te weeken zetten. Want zy blyven een gans jaar, zonder opkomen, in den grond. Wat het zaad der Espicias belangt. Dit behoeft men niet in de week te zetten. Dit eist twe, of drie soorten van vette, of sterke gronden, met kleijige aarde, en wat vergaanne mest, die wel verrot is. Mengt alles onder een, en bereidt de aarde, in wat plaats u zal behagen, mits dat het in grote zonneschyn niet geschiede; en als zy opgekomen zyn, moet men ze voor de Zon dekken; en ontdekken, als de Zon weg is; dekken ze des avonds voor de vorst, en geven ze Water alle dag, naar de warmte. Men moet dit’er alles aan doen, tot dat ze een weinig groot zyn; daar na zult gy’er niet meer aan doen, dan ze besproejen, en verplanten ze, daar ’t u behaagt.
Onder de Boomen, die veel tot opschik van den Tuin geven, kan men een onderscheid maken, tussen die, welke de Zaden dragen, en die, welke vruchten voortbrengen. De Boomen, die in ’t meeste gebruik zyn, die Granen geven, zyn de Olmboom, de Lindeboom, Ahornboom, Eikenboom, de Booghoutboom, en de Berkenboom. Die Vruchten dragen zyn de Eiken, de Kastanje equina, de Kastanje, de Hagebeuk, de Hazelneute-boom, en Okkerneut. De Granen en Vruchten van die Boomen, zyn in de maand van October te oogsten. Men moet echter ’t zaad der Olmboomen uitzonderen, ’t geen in den maand van Mei wordt gewonnen, en zo aanstonds gezaait.
| |
Van den tyd, waar op men moet zajen, en van de Vruchten der Boomen.
’t Eind van Februari, of ’t begin der maand van Maart, is de bekwaamste tyd, om Zaden en Vruchten van Boomen te zajen. Men konde ze echter in de maand van December in den grond leggen; waren de vorst, het rotten, de Aardmuizen, en de Vogelen niet te vrezen Men moet grote ronde zaden kiezen, die van binnen vol zyn, van een schone groei, van ’t voorgaande jaar. De Vruchten moeten by na de zelfde hoedanigheden hebben. Zy moeten groot, glad, helder, vol zyn, geheel, en van ’t voorgaande jaar.
| |
Hoe men de Zaden, en Boomvruchten moet bewaren.
De zaden bewaart men in een Schuur, of andere droge plaats. Men moet zorge dragen, dat men’er na ziet, en ze roeren, gelyk men ten aanzien van Koorn doet. Men moetze in zakjes sluiten, welke men aan de Zolder, op een droge plaats zal ophangen. Wat de Vruchten belangt, als de Eikel, de Kastanje equina, de Kastaan, de Berkeboom, de Neuteboom, die bewaart men in mandjes met Zand, men maakt een laag van Zand, en legt daar een andere laag van die Vrucht boven op. Men gaat daar mede voort, tot dat men alles heeft gebruikt, wat men van die Vruchten wil bewaren. Men sluit die mandjes gedurende den winter in een droge warme plaats. | |
| |
kanarie-zaden.
Beschryving. ’t Is een Plant, die vele kleine stengels heeft, die naar die van Spelt gelyken. Zy zyn een voet, en een half hoog, dun, zacht, in knopen verdeeld. ’t Zaad is wit, langwerpig, van Gerstekoorns grootte. De wortels zyn klein, en fyn.
Plaats. Men zaait die Plant uit zeldzaamheid, die op Malta, en in de Kanarise Eilanden groeit, heeft zwart zaad. Men vindt ze ook genoeg te Marseille.
Eigenschappen. ’t Sap uit de gestootten Kruiden gehaald, en daar na gedronken met Wyn, of Water, bezadigd de pynen der Blaze. Dit doet het Zaad ook, als men ’t met Water tot een lepel vol inneemt. ’t Zaad in Wyn, of Wynazyn genomen, of met Honig, doet de Steenen uit de Blaas lozen, en de andere Ziekten genezen. Het is goed, om de Kanarie-vogels te eten te geven.
scharlaken-zaden, Grana Kermes.
Beschryving. ’t Is een kleine Boom, die dit Zaad voortbrengt. Hy heeft dikke takken. De bladen zyn rondom doornig, als die van de Houx, maar veel kleinder. De Zaden zyn rond, ledig, rood. Men maakt’er een Konfyt van Alkermes van.
Plaats. Die Plant wast in Armenie, en somtyds op de Eikenboomen van Cilicie, in Polen, in Boheme, in Languedok, of ontrent Mompellier.
Eigenschappen. Deze Boom is samentrekkend, bitter, opdrogende. ’t Zaad met Mannetjes Wierook ingenomen, in een vers Hoeder-ei, maakt dat zwangere Vrouwen zich niet bezeren. Als men ze stoot, en met Wynazyn mengt, legt men ze met voordeel op Kwetzuren. De Confectie van Alkermes, is een van de grootste hartsterkende middelen, die men in den Apteek heeft. Maar zy zyn vry heet, daarom moet men ze in de Koors myden.
zakgaren is een soort van Net, daar men Patryzen in vangt. Zie daar van op ’t Woord patrys.
zakken is een Tuin-woord, waar mede men te kennen geeft, dat de Grond lager wordt. Dus vult een Tuinman een gegraven gat hooger, dan de omgelegen grond, om ’t zakken. Dus zegt men van de Bedden, dat ze zakken.
zakking. Zie zakken.
zalm is een Vis, die uit Zee de Rivieren oploopt, en daar zyne kuit geschoten hebbende, de zelfde weder na Zee afkomt. Kop en Muil zyn niet zeer groot, en zy heeft vele scherpe tanden. Zy is sterk van lighaam, op den rug donkerblaau en aan de zyde ligter en glansig, maar aan de buik gans wit, doch hier en daar met zwarte stippen gevlakt. Zy heeft een witte en kraakbeenige tonge, en aan den rug en buik enige sterke vinnen. Aan de kop aan ider zyde heeftze vier bloedrode kaken.
Hoedanigheid. Zyne vis is rood-geel, of lyfkleur, vet, welsmakend, maar wat zwaar te verteren, waarom ze voor luiden van een zwakke Maag niet goed is. Maar voor jonge en sterke Magen is zy vry wel te verduwen; waarom ze redelyk vertier heeft. Men maakt veel werk van jonge Zalmtjes, die maar een span lang zyn, welke men voor een gezond eten houd. Doch gezouten en geróókte Zalm, kan men wel denken, dat goede Magen vereissen.
Aanmerkingen. Tegen den Winter komen de Zalmen uit Zee, om in ’t zoete water te ryden. Voornamentlyk geschiedt dit in de Weissel, Oder, Elve, tot boven de Zaal en Muldau: maar die van de Elve wordt voor de beste en smaaklykste gehouden. Men vindtze desgelyks, op de Wezer, Ryn, en Moesel, welke stroomen de Zalm een aangenaam en dienstig aas geven; zo dat die, welke hier op gevangen worden smaaklyker dan anderen zyn. Die men in de Schelde, Theems, Loire en Garonne vangt, kunnen daar in deugd niet by halen.
Voortteling. Als zy willen ryen, maken de kuiters in ’t zand, op den grond van de stroom, kleine diepe putjes, welkeze met steenen wel bedekken, op dat de stroom hunne kuit, die zy Erritsgrootte in deze putjes leggen, en met zand bedekken, niet wegslepe; en ze niet verdrogen; al was ’t dan schoon, dat door ’t vallen van ’t water, de putjes droog raakten, want zy zullen dan echter in ’t wassen van ’t water levendig worden.
Aart. De jonge, die daar uit voortkomen, zwemmen eer ze een jaar oud worden, weder voor stroom af naar zéé toe, en komen niet weder op de Rivieren, voor datze een behoorlyke grootte hebben gekregen; wanneerze weder de stroom op zwemmen. Deur dit komen uit zéé, verliezen ze hare raauwe zeesmaak, en zyn van Mei tot St. Jan op zyn beste om te eten. Maar tegen hare rytyd wordenze magerder, en vallen bruin en geelkopervlekkig van kleur. Dit houden enigen voor een ziekte. Zy worden somtyds van twintig, dertig, ja veertig ponden zwaar gevangen; en zyn zo hard, dat het hart, nog enige uren, na dat het uit de Vis is genomen, zich beweegt.
Men heeft’er, die in de benaming dezer Vis dit onderscheid maken, dat menze Lente-, Zomer-, Herfst- en Winter-Zalmen noemt; ja enigen willen’er gans andere soorten van Vissen van maken.
Vangst. Men vangtze hier te land in Fuiken, of Steken, Dryfnetten, of Schakels, die naar de saisoenen groter, of kleiner van Mazen zyn; en in Zegens, men vangt ook elders met Elgers by nacht en Toorslicht.
Op enige plaatsen hebben de Vissers de manier, datze, een kuiter gevangen hebbende, die aan een tou binden, wanneer de hommert, die aan zynen krommen bek en haakjes licht te kennen is, die hy onder zynen bek heeft, de zelve na volgt, en zich desgelyks vangen laat.
Bereiding. Men maakt de Zalm op velerleije wyzen toe. Voor eerst eet men ze vers, men gromtze, men snydtze, men schraptze en wastze, kooktze, zoutze, en eetze koud, of warm met Wynazyn, of Citroen-sap. | |
| |
Anders. Of men doet in een ketel water, Wyn, Edik op ’t vuur, en’er ook wat zout in; waar na men’er Gember, Peper, Foeli, Nagelen, Laurierbladen, Rosmaryn, Uijeschyven in doet. Als dit kookt, gooit men de Zalm, die aan stukken aan houtten pennen gestoken moet zyn, in de ketel en laatze koken, maar niet zo schielyk als een Karper. Men doet’er ook een stuk Boter in, zo groot, als een Okkerneut. Als het genoeg gekookt is, slaat men ’t in een Servet, en giet’er Wyn-edik en Citroenen over.
Gebraden. Men kanze ook aan mooten snyden met Boter bestryken, met Kruidnagelen besteken, op den rooster braden.
Men kanze ook in Boom-olie, of Vet, of Boter bakken; of ze in een Pastei zetten.
| |
Toebereiding ter bewaringe.
Die verse Zalm niet kan krygen, moet zich van gezoutten en gerookte bedienen. Van de eerste krygt men jaarlyks Vet uit Muskovien, Zweden, Noorwegen, Finland en dergelyke óórden. De laatste wordt by hóópen uit Pomeren gebragt. Ook geeft Bremen en Hamburg veel Zalm.
| |
Geróókte Zalm.
Als men een Zalm wil róóken, moet men hem aan den rug opsnyden, den kop splyten, en met zout, waar onder Salpeter is, zouten, en twe dagen laten leggen. Daar na neemt men breede houten, die aan weerskanten een punt hebben, daar spant men de Zalm mede uit, en hangt hem dus in den róók; en als hy enige dagen daar in gehangen heeft, windt men hem in papier, en laat hem zachter rooken. Als dit gedaan is, neemt men ze af en hangtze op een koele plaats. Als zy dus gerookt is, eet menze, of raau, of braadtze aan dunne stukjes, wanneer deze een paar uren in Bier gelegen, met Boter op papier gebraden worden op een Rooster met weinig vuur, anders zoude dit papier branden. Of men distze op met Bruinkool, Raapmoes, Spinasie, Peulen, en dergelyken; of men laatze in water, met Boter, Peper, Wyn-edik, op een teljoor over een vuur van kolen warm worden.
| |
Gezouten Zalm.
Dezen moet men te voren laten weken, daar na ze met Edik, Olie, Wynazyn, Peper, of met een zuren doop eten.
Men maakt’er ook, als’er de graten uitgedaan zyn, een geperst van, dat men op allerlei Wyzen toestelt. Als zy klein gehakt zyn, en daar Haring en dergelyken onder doet; en als men alles naar behooren en welgevallen toegesteld heeft, maakt men’er de gedaante van Osse- Tong-, Magen-, worst van, naar dat men ’t samen bindt. Daar na kookt men ’t in een lywaten zak met rode Wyn en Uijen. Als ’t gaar is laat men ’t in zynen doek koud worden, dan doet men ’t uit den doek, legt het in de schotel, verciert het met bloemen en laurierbladen.
| |
Zalm in Ragout.
Neemt een stuk Zalm; besteekt het met nagelen; laat het braden. Doet het daar na in een Casserol met verse Boter met Meel gemengd, om den doop te binden. Neemt Nat van vis, of klaar Erretzop, Zout, Peper, fyne Kruiden, Champinjons en een Verjuis.
Laat het stoven, schept het op als ’t gaar is, stoffeert het met gezulte Paling met Pieterseli, of gerast en geroost Wittebrood.
Anders. Neemt een, of twe mooten Zalm, kerft ze, zet ze in een Taartepan, doet vuur onder en boven, bakt het in den Oven met Visnat, of Erritsop, een weinig Wyn, een bondeltje fyne Kruiden, en andere Kruideryen.
Maakt ondertussen een doop van Champinjons, Oesters, Kappers, geroost Meel, goede verse Boter, en de Lever van de Zalm.
Wint de Zalm op in een schotel, giet’er de doop en Citroensap over, en stoffeertze als boven is gezegd.
Anders. Fruit de Zalm, doet’er een zoete Saus over, van rode Wyn, Suiker, Kaneel, Zout, Peper, Nagelen; recht het aan, na dat de Doop, of Saus in de Kasserol bereid is.
De Gal van Zalmen wordt dienstig gebruikt tegen de zinkingen en vlakken der Ogen, daar na het vet tegen de zweren en andere pynlyke toevalllen der Ooren.
Zalm-vangst betekent den tyd wanneer men de Zalm vangt. Dit geschiedt al in de voorwinter voor Kersmis. Met Dryfnetten, of in Zalmsteken, of Fuiken: maar voornamentlyk van Februari tot St. Jakob; doch van Mei tot St. Jan is de Zalm op zyn beste, en smaaklykste.
De Zalmvangst, of Vissery, betekent ook de plaats daar dit gemeenlyk geschiedt. ’t Zy de grond’er daar bekwaamst toe is, of de plaats’er alderbest om de Netten te dryven, of op te halen, of de plaats daar bekwaamst zy om’er Fuiken, of Steken te zetten, waar in zy zich zelve vangen.
De Zalmvissery geschiedt veeltyds in afgepaalde plaatzen, daar men door een gat in komt, maar kwalyk weder uit kan. Op ’t ruissen, dat daar in geschiedt, komt de Zalm daar op aan, en geraaktdeur ’t gat in de steek. ’t Gebeurt ook dat hy’er overheen springt; en dat hy’er niet weder uit kan. In ’t Pomerse in de Stolpa en de Wipper, heeft men Sluizen waar van de palen dicht aan een zyn gestoken. Als de Zalm daar in komt, en ’t water hoort ruissen door de Sluizen, en niet weder daar uit kan komen, neemt zy een sprong en springt over de palen. Dewyl achter deze nog ene ry palen is geslagen die hoger is, zo kan hy noch heen noch weêr, en is hy dus gevangen. Zo men dan ’t Schutbort laat vallen, ziet men hoeveel men’er gevangen heeft, en men kanze’er uit nemen. Men verhaalt, dat te Rugenwalde in enen nacht over de driehonderd zyn ingesprongen, en gevan- | |
| |
gen. Deze Vis is zo springachtig, dat zy dikmaal misgesprongen zynde en niet overgekomen, het nog hervatten zal tot datze is gevangen.
zalve. Zie pleister; en achter branding.
zamentrekkende middelen; zyn zulke, die de buisjes des Lighaam kleinder maken. Zie adstringentia in Hubners Kunst-woordenboek.
| |
Een Zamentrekkend middel, om ’t bloeden uit de Neus te stoppen.
Neemt het teder einde van Netelen, vryft dat tussen de vingeren, of in een Mortier, en legt het op de Wonde, en terstond zal ’t bloeden ophouden.
| |
Ander Zamentrekkend middel.
Neemt Saponaria; stóót ze, en laat ze in gemeen Water, en een weinig Aluin, twaalf uren lang trekken. Doet daar Citroen-sap by, en bet’er het deel mede, dat gy wilt enger van buizen maken. Zie planten, geneesmiddelen.
zand der Nieren, is een soort van kleine steentjes, van zands grootte, dat zich in de Nieren vergadert, en in de Blaas. De as van Haring tot een halfdragma, of een dragma gedronken, in een weinig witte Wyn, is zeer goed, om met de Pis, den Steen uit de Nieren te dryven. Zie graveel..
zanden is een Kunstwoord van den Tuinbou. Dit zegt men voor zand doen in een Pad, om ’t altyd rein te houden, en te maken, dat het kruid daar niet in groeje, gemaklyk te schoffelen en niet aan te hangen: als men geen Rivier-zand heeft, haalt men zanden uit de Duinen, of van zandige gronden. Daar men in ’t geheel geen zand heeft, laat men de Wandelpaden gelyk ze zyn; en men draagt zorg, dat men ze van tyd tot tyd schoffelt.
zap. Zie boomzap.
zee-ajuin. In ’t Latyn Scilla.
Beschryving. ’t Is een Plant, die bladen heeft, als Aloë, maar kleinder. De stengel is hoog anderhalve arm lang. De Bloemen zyn purperachtig.
Plaats. Deze Plant groeit aan den waterkant in zandige plaatzen. Zy bloeit in de Maand van Juni.
Eigenschappen. De Zee-ajuin is scherp en bytende. Men bekleedt de wortel met den Deeg, of vette aarde; en men laat ze bakken in den Oven, om ze te gebruiken. Men gebruikt ze daar na in de Geneeskunst, om te pissen, te braken, en voor een zwakke Maag. De Azyn van Zee-ajuin, of Oxymel Scilliticum, maakt een goede Maag en adem, een goed gezicht, ende houdt den Afgang vry. Zy is goed voor Vallende ziekte, de Jicht, hardigheden van de Lever, en Milt, voor de Appolexie, de Steen; gedestilleerd Water daar van, gemengd onder ’t Aas, doot de Rotten.
zee-druiven.
Beschryving. ’t Is een Plant, die ter hoogte van een span, en nog meer groeit. Zy is laag, lang, en schiet vele takken zonder bladen. Zy heeft rondom hare takken verscheiden rode Greinen, ter dikte van een koorntje, dat een stipje van boven heeft, dat op de Tong trekt.
Plaats. Die Plant groeit op Zeeplaatzen. Men vindt ze in de zomer; en zy vergaat in den Winter.
Hoedanigheden. Tien greinen van deze Plant in Wyn gedronken, zyn dienstig voor de Maag, en om de Stonden te stoppen. Enigen drogen ze, en gebruiken ze, als zy ze nodig hebben.
zeef. Zie Cribrum in Hubners Kunst-woordenboek.
zee-haan is een Zeevis, die ros, rond van Lyf, groot van Hoofd is, hebbende de Snuit in twe Horens uitstekende, de Rug met grote stekels gewapend, zynde vast, en droog van Vis, en goed van smaak.
zeelt. Deze is een Riviervis met zeer gladde kleine schubbetjes, die zwart zyn: maar blanker naar de plaats daar men ze vindt, met twe vinnetjes aan de ooren, twe andere by den buik, en een achter de navel, en op de rug een andere korter die alle zonder stekels zyn. Zy is vast en hard van vis, en vry aangenaam: maar zy is vry ongezond, om dat die vis byna altyd in de modder is. Men noemtze den Doctor van de vis, om datze in een Bun, of Houwer het water door hare beweging in roering houdt.
| |
Hoe men de Zeelt gereed maakt.
Men moetze eerst ontvellen deur ze in heet water te steken; daar na ze het grom uithalen; daar na kop en staart afsnyden, aanstuk snyden, wel wassen, af laten druipen. Daar na doet men ze in de Boter die men eerst laat smelten; men doet’er by Truffels, Mousserons, Kampernoeljes, en bomen van Artisokken; men snerkt het alles op in een Casserol; en ze met Zout en Peper, en Uijen met Nagelen bestoken hebbende, maakt men ze smakelyk met een bosje fyne kruiden, en men doet daar een genoegzame menigte water by, met een, of twe glazen witte Wyn. Als gy ziet, dat het komen de sous genoeg verminderd heeft, zult gy ze binden met dojers van Eijeren met Verjuis geweld; doetze op een schotel en eetze heet.
Anders. Men kooktze in Holland meest in water met zout, en doet’er een sous van Azyn, Boter Eijeren en Foelie over.
Anders. Men keert ze ook, na dat men ze geschrapt, en gespouwen heeft, om, en maakt ze gereed op de Rooster gelyk een omgekeerde Baars.
| |
Gebrade Zeelt.
Ontneemt ze het vel in heet water, en ze hebbende gegromd, en van de rug aan gespouwen, bestrooit ze met Meel en doet ze braden. Neemt ze af, en hebbende ze laten uitdruipen, bestrooit ze met fyn Zout, doet daar een weinig Verjuis by, of sap van Oranje en dis het warm op.
Voor ’t bestrojen met Meel, kan men ze met | |
| |
Zout, Peper, Uijen, Citroenschil en Verjuis, of Wynazyn begieten.
zeep. Zie seep.
zeer van ’t Hoofd; ’t Is een zeer dat het gantze hoofd bezet, of anders, ’t zyn kleine zweertjes, die in een loopen; en, zo dra ze opkomen, een korst maken.
Men heeft vele soorten van Zeer; de ene gelyken na het zaad der Vygen, zyn koud, hard en rood; de anderen hebben kleine stukken vlees, die gelyken na de tepels, werpende gedurig bloed uit, en andere die, gelyk zemelige daauwurm schynt. Zy zyn geheel vol van bedorven vochten, door ’t gebruik van kwade spys. Zy maken zulke voorteting, dat door ’t klouwen de dikte zich vermeerdert, en de gaten groter worden. Deze wonde maakt imand leelyk, geeft schrik en bederft de reuk.
Men noemt het Hoofdzeer Tinea, niet alleen om dat het zeer moeijelyk te genezen, maar ook om dat het gelyk heeft naar zekere Wurmjtes, welke men in ’t hout vindt, en die het knagen, tot dat het stof wordt.
| |
Middelen voor Hoofdzeer.
I. Om ’t een zo wel, als ’t ander te genezen, moet men eerst twe, of driemaal aderlaten, alle weken afgang maken; ’t zy met Manna, of Tabletten van Diacarthamus, of Pillulen van Aloë, die ’t bloed zuiveren. Men zal’er naderhand dit smeerzel, of ’t volgend opleggen.
| |
Smeersel van een Zeer hoofd.
Neemt drie dragmen Galnoten, Zaad van Wynruit, van Orpiment, van de Wortel van lange en ronde Osterlucie, van elks een half once; zout Ammoniac, Roed, Zwavel, bittere Amandelen, Coloquint-poejer, Capperwortel, Vygen en Olyvenbladen, Wortelen van Riet, Spaansgroen, gebrande Aluin, Mirrhe, Aloë, Wierook, van elks een dragme. Als alles is gestooten en met sterke Wynazijn gemengd, tot een Pomade, legt men daar van een vingerdikte op ’t Hoofd, en een linnen doek daar over heen, met een bindzel en een bonnet. Men kan nog dit twede gebruiken.
| |
Ander Smeersel.
Neemt twe oncen Goudglit, Wynruitbladen een once, Staverzaad een half once, Cyperse Vitriool, twe dragmen. Stoot het met malkander met zo veel Myrrhe, en Azyn, als nodig is; maakt’er een smeersel van.
Dit kan uitnemend krachtig zyn om gebruikt te worden.
| |
Ander Smeersel.
Neemt de Wortel van witte en zwarte Nieswortel, levende Zwavel, Cyperse Vitriool, Orpiment, Goudglit, Levende Kalk, Aluin, Galnoten, Roed van Schoorsteenen, Weedas, van elks een half once, Kwik deur Therebintyn gemengd, Spaasgroen, van elk twe dragmen. Stoot alles, doet het in een pond Olyven-olie, doende daar by Bernasiesap en Wynazyn, van elks vier oncen. Dat sap verkookt zynde, doet daar by een once zwart Pik en twe oncen geel Was, en ’t smeersel gemaakt en koud geworden zynde, smeert het op een Zeem en legt het op ’t Hoofd.
II. Men moet het Hoofd des zieken afscheren, nemen zwart Pik, doen dat smeIten, en ’t daarna smeren op drie stukken Linnen, gesneden als een muts, en leggenze alle drie op zich zelve, zo heet als mooglyk is, op ’t Hoofd van den zieken; men moet het eerste verband’er twemaal vier en twintig uren op laten; het twede van twe tot twe dagen, van tyd tot tyd; men moet Zout en Zwavel op de Pleister doen, eer men ze daar op legt; en, als ’t Hoofdzeer over is, moet men ze van tyd tot tyd het Hoofd met hunne eigen pis, dicht by ’t vuur wassen, of in de zon; maar men moet den zieken verbinden tot dat’er geen teken, of Wortel van is; en als men ze de Pleister afneemt, moet men ze daar averechts afhalen.
| |
Andere Pleister.
Neemt een pond Bloemen-meel, met een halfpond gevreven zout, mengt het in vier pinten sterke Wyn-azyn. Doet daar by een pond zwart Pek, een half pond graau Pek, of Harpuis, en doet alles koken onder ’t roeren met de Spatel, of een yzeren Lepel tot de dikte van een pap, of pleister.
Eermenze gebruikt, moet men ’t hoofd des zieken zo kaal scheren, als mooglyk is, ’t dikmaal elkendag wassen met heete Pis, ader laten, en buikzuiveren. Hebbende daar na deze pleister laten smelten, zult gy ’t helder smeren op een stuk sterk linnen. Gy zult deze pleister op ’t hoofd des zieken leggen, en ’s anderen daags ze averegts van ’t haair genomen hebbende, als boven, zult gy het hoofd met warme Pis wassen. Gy zult’er een nieuwe pleister op leggen, en’er mede voortgaan, gelyk we komen te zeggen, tot de volkomen genezinge toe.
III. Neemt zwart drog Pik, stoot het fyn, poejert’er het hoofd mede; daar na zult gy een pleister maken van Roggen-meel, of Roggen-deeg, waar mede gy 't hoofd zult dekken, met wit lywaat; en gy zult’er in acht dagen niet aankomen. Dit zult gy van acht tot acht dagen doen, tot dat het is genezen, en de zieke zich zachtjes krout met de nagels, en zo hy schubben van ’t hoofd krabt, zo zal hy de schubben aflichten, en ’t kwaad zal niet weder komen.
IV. ’t Volk noemt het in ’t Frans Malerache, als ’t van ’t kwaadste niet is; men geneest het gemaklyk. Men moet het haair zo na afscheren, als men kan, van de zere hoofden; en ’s morgens, als men opstaat, moet menze ’t hoofd met ruwe doeken vryven, welke in Pis gedoopt zyn, ’t geen hy maakt, en nog warm is. ’t Is goed daar mede, tot de volkomen genezing toe aan te houden, | |
| |
die niet schielyk zal gebeuren; maar men moet in zekere kwaadaardige ongemakken geduld gebruiken, en inzonderheid in die, waar van we spreken.
V. De Schryver van ’t Maison Rustique, of ’t Boerenhuis, geeft een ander middel op om kinderen te genezen; en dat zo gemaklyk is, dat’er niemand die ’t gebruik van de reden zal hebben, wezen zal, die het niet zal gebruiken; hy moet niet anders op hebben, dan een muts genaaid van de bladen van Klimop aan een genaaid. Deze laat men de kinderen dragen, en men verandertze, als ’t noodig is.
VI. Men moet nemen de rype vruchten van Fusain, gemeenlyk Papenhout, om deszelfs vruchts gedaante, geheten; men moet daar alle morgen een afziedsel van maken, en daar mede ’t zeere hoofd alle morgens wassen, terwyl dit afziedzel nog heet is. Dit middel, fabeltmen, had de H. Maagt enen jongen geleerd.
VII. Gy kunt ook een grote handvol Rosmaryn, of Lavendel laten koken, of Hysoop, in vyf, of zes glazen rode rype Wyn, die oud en sterk is. Daar na zult gy ’t deurzygen, en mengen het met een once levende gestooten Zwavel. Bewaart dat mengsel in een glazen Phiool, die wel is gesloten, om daar elken dag eens ’t hoofd mede te wassen, dat te voren moet zyn geschoren met het scheermes, of de schaar, gelyk gezegd is. Maar wagt u wel, dat gy’er ’t haair uitplukt: want behalven, dat dat wreed is; zo is ’t ten enemaal onnoodzaaklyk.
Ik heb met myne eigen oogen imand gezien, die zonder een haair uit te plukken, een zeerhoofdigen zo zuiver, als myne hand is, maakte. Ik vroeg hem of ’t haair daar na weder zoude komen; maar hy zeide dat het dikker zoude worden als te voren.
Let in ’t voorbygaan wel; voor eerst, dat als gy ’t hoofd des zieken zult wassen, ’t geen lang voor den eten zal wezen, moet de Wyn zeer heet wezen, op dat hy te sterker deur dringe. Het twede is, dat de levende de natuurlyke zwavel is; welke zo is, als zy uit de Myn komt, en veel verschilt van de dode zwavel, die een zwavel is deur kunst gemaakt.
VIII. Neemt Zwavel en Aluin van elke twe oncen, stoot het; Varkensreusel twe oncen, mengt het met malkander tot een smeersel, waar mede gy ’t hoofd drie dagen, elken dag eens moet wassen, na dat het eerst is geschoren geweest.
IX. Neemt een dozyn kleine graauwe Hagedissen, die men langs de Meren vindt. Doetze in een kleine kruik, of in een aarden pot, met een halfpond olie van Neuten. Stopt de Kruik wel met kurk koe, met een parkement en doek enige reizen dik daar over heen. Laat het vyf, of zes weken in een verse en heete Paarden mesthoop trekken. Als ’t getrokken is, zult gy van dit smeersel twe drie dagen lang op ’t hoofd des zieken doen. Zo dra gy een soort van water, of etter zult zien uit de plaats komen, daar ’t zeer is, zult gy’er ’t haair met een mes, of een andere gereedschap, tot de wortel toe uithalen. De zieke zal daar geen pyn van hebben. Als hy genezen is, moet hy nooit Muts, Hoed, of Pruik gebruiken, welke hy te voren op had; om dat hy ’t daar weder van krygen zoude.
Zo men die Hagedissen niet op eenmaal konde krygen, zoude men daar olie op kunnen doen, naar gelang men ze vong; en men zoude de Post in de mesthoop niet begraven kunnen, voor dat men gezegde menigte had. Dat smeersel wordt krachtiger, hoe ’t ouder wordt.
X. Men kan een Zeer hoofd zonder pyn, of ’t uittrekken van ’t haair genezen met het volgend middel. Laat een goede menigte Sterkkers in Varkensreuzel koken, en als de Sterkkers gekookt is, zult gy ze van haar vet zuiveren, en ze op een grove doek hebbende, op de wyze van een Pap gelegd, zult gy ze op ’t zeere hoofd leggen, en latenze daar van ’s morgen vroeg tot ’s avonds toe op. Als gy’er de Pap hebt afgenomen, zult gy’er ’t zeer zachtjes afschrappen, met een klein houtten tuigje, meswys gemaakt. Zo’er nog zeere plaatsen overblyven, zult gy’er ’t zelfde middel nog eens opleggen; en als gy ’t’er afgenomen hebt, zult gy ’t afschrappen gelyk te voren. Daar na zult gy Schapen-pis, door een lywaat geloopen, nemen; laten ’t laau worden, en wassen’er de plaatzen mede, die afgeschrapt zyn. Deze pis loopt in gaten der Schapestallen by een. ’t Hoofd der luiden die zeere hoofden hebben, moet twemaal daags met die pis gestoofd worden, door een lywaat, in die pis nat gemaakt, opgelegd; en daar moeten weder andere droge en schone doeken over heen gelegd worden.
XI. ’t Volgend middel gaat voor onfeilbaar deur. Neemt een goede handvol wortel van Patich, met een weinig Stinkende-gouwe. Stampt deze in een marmoren Mortier, doet het koken in een halfpint sterke Wynazyn, op de helft. ’t Gantse afziedsel in een Mortier gedaan, daar by een halfpond Varkensreuzel, een once Spaans-groen, en zo veel Koperrood, een mutsje Mosterd met Zwavel, Salpeter, Aluin, van elks een half once. Stoot en mengt het onder een; en was’er twe a driemaal daags mede ’t zeere hoofd, na dat gy ’t hebt eerst kort afgeschoren.
| |
Zwavelolie voor zeere hoofden.
XII. Giet voor een stuiver, of vyf gesmolten Zwavel in een pot, met een pond Olyven-olie. Dit koud geworden zynde, herhaalt het; en ’t hebbende doen smelten, gelyk de eerste reis, zult gy ’t nog eens in de Olie gojen. Dit zult gy tot tienmalen toe herhalen, en hebben een Zwavelolie, waar in gy een vierendeel gesmolten Was zult doen; en gy zult alles met den andere smelten. Na dat men heeft den zieken adergelaten, en den buik gezuiverd, zal men het hoofd wel geschoren hebbende met pis wassen. Hebbende het daar na laten drogen, zult gy hem vryven met die Olie, gaande daaglyks met vryven voort, tot een volkomen genezing.
| |
| |
| |
Water voor de zeere hoofden.
XIII. Laat vier, of vyf verse Eijeren in sterke Wynazyn den tyd van acht, of negen dagen trekken. Haaltze daar na uit, en steektze met een speld, laat’er het water uitvallen, ’t geen’er als dan zal uitkomen. Men moet in die Wynazyn een lywaat nat maken, en vryven daar ’t zeere hoofd sterk mede. Men hoeft het haair niet af te snyden, maar men moet met dit geneesmiddel voortgaan.
zeere Hielen en Handen, noemt men ook wel Winters en Kakhielen. Zie kakhielen en winters. Wy zullen hier enige middelen voor bevroren Handen, Voeten en Kakhielen opgeven.
I. Zo ’t gans Lighaam van koude is gevat, en als bevroren; wagt u by ’t vuur te komen; want gy zoud van uw zelven vallen. Maar neemt een weinig Klaret wyn, of enige andere goede vocht, om die koude uit te dryven. Is’er een deel van ’t Lighaam bevroren, gelyk Hand, of Voet, houdt het onder de sneeu, en by gebrek daar van, in kilkoud water, zo zal ’t ontdojen.
II. Kakhielen van de kou gekomen, zyn te genezen met overgehaalde Brandewyn, met verse Boter tot een smeerzel gemaakt. Als gy ’s avonds daar Handen, of Voeten hebt mede gesmeerd als gy na Bed gaat, zo windt ze in warme doeken, en laat ze daar den gantsen nacht om.
III. Men kan de bladen der vrye Salie, met een weinig rode Wyn laten koken, en daar de handen warm mede stoven, en niet alleen ’t bevroren, maar de deelen des Lighaams, die met voortetende Zweren zyn gekweld, die hardnekkig en ongemaklyk zyn. De zelfde Wyn zal voor vier, of vyf stovingen dienen, eer men hoeft te veranderen.
zeesnip is een Vogel, byna zo groot als een Eend; wel voorzien van Veren, waar van de ene wit, andere grys, en anderen zwart zyn. ’t Hoofd is drie duimen lang en twe breed. De Bek is vier duimen lang en een ping dik, sterk een weinig krom aan ’t eind, en sterker dan die van de gemeene Snip; wat puntig, graau en geel. De Tong is drie vingeren breed lang, en grys. ’t Verhemelte is geel. De Oogen zyn groot, de Hals vier vingeren breed lang, een duim dik. De Vleugels zyn zeer groot, en wyd, elke langer dan anderhalve voet. De Staart is naar gelang der vleugelen kort, vierkant aan ’t eind, vier, of vyf duimen breed, wit. De Ooren zyn kort, mager, de Beenen elk vyf duimen lang, zo dik als een ping, grys en rood. De Voeten zyn breed, hebbende elk drie klaauwen, die aan een zyn door een lederachtig vel, gelyk ’t aan Zeevogels gebeurt. De Klaauwen zyn van zwarte en weinig scherpe Nagels voorzien. Zy hebben mals, sappig vlees, dat naar dat van de gemeene Snep gelykt; ’t versterk en voedt wel.
zegel wordt zo wel geheten ’t geen waar mede men een zeker stempel op een zachte stof zet, als ’t geen waar op het gedrukt wordt. ’t Is gemeenlyk, of de naam, of ’t wapen van hem die ’t gebruikt, of iet, dat hy tot zyn teken heeft gekoren.
| |
Geheim om een afdrukzel van een Zegel te krygen.
Men neme een nieuwe Yzeren pan, en doe daar in een vierendeel Vitriool, met zo veel gestooten Spaans groen, en Kwikzilver. Mengt dit onder een na dat het fyn is gestooten, door ’t te roeren met een Spatel met rode Wyn; die men’er zo veel genoeg is, op giet. Als ’t tot een deeg is geworden, zo wast het met vers water zo lang tot dat’er helder water af komt. Laat daar na dien deeg in de lugt hard worden; en maakt daar na werk om ze zacht te maken, door ze op een Yzeren plaat te doen met een vuur daar onder. Houdt ze daar gedurig over, tot dat’er kleine druppen als paarlen van komen. Daarna moet men dien deeg met de vingers kneden, en ze by een brengen op een glas, of gepolyste Marmorsteen, en’er terwyl ze nog warm is, ’t Signet opzetten, ’t geen’er een afdrukzel van krygen zal. Gy zult het daar na in de lucht zetten; en daar zal ’t zo hard in worden, dat gy ’t zo wel als een Zignet zult kunnen gebruiken.
zegen is een zeer lang Net, dat boven aan ’t water met Kurken wordt opgehouden, en onder door Lood, of Steenen stukken bezinkt. Men vindt’er aan een kuil en twe vleugels. In de kuil heeft men gemeenlyk de Vis. Men heeft’er boven een sterke Réép aan en ook onder, aan welker eind’er weder een Réép wordt vastgemaakt; waar byze, of langs ’t Land, of in een, of twe Schuiten wordt deur ’t water gesleept. Men zet ze in de wydte uit, en sleept ze dus deur ’t water. Maar als men ze denkt op te halen, brengt men de Réépen, of aan den Oever, of aan de Schuit, daar men ze denkt op te halen by een; waar na men ’t Net aan de twe vleugels allenskens by een haalt; houdende de kuil, die dichter en sterker van Maas is, en deurgaans met enig teken van ’t andere te onderkennen is, tot op ’t laatste.
zeilsteen. Is een soort van Bergstoffe, die men in de plaatzen vindt, daar Yzermynen zyn. Men ziet twe Aspunten Polen aan ieder Zeil-steen; alzo hy aan een draad opgehangen zynde, zyne punten draait naar de twe Aspunten van den Aard-kloot. Het is bekend dat hy het Yzer naar zich trekt, en dat een Mes daar mede gestreken zynde, de kracht verkrygt om Naaldens en ande kleine stukjes yzer, of staal tot zich te trekken. Ook deelt hy aan de Kompas-naaldens de kracht mede, om zich na ’t Noorden en Zuiden te drajen; hoewel men moet aanmerken dat deze drajing in een en dezelfde plaats dikwils ietwes verschilt, en ook verscheiden is na de verscheidenheid der plaatzen. (Het welk by de Schippers genoemd wordt mis-wyzing van ’t Kompas.) De Heer de la Hire heeft in de Jaren 1666. en 1667. waargenomen, dat de Kompas-naalde niet miswees, maar naukeurig over een kwam met de | |
| |
middags linie getrokken op het Observatorium (Sterrekykers toorn;) maar datze in ’t Jaar 1712. elf graden naar ’t Westen afweek.
| |
BYVOEGSEL.
Het is aanmerkens waardig, dat de twe aspunten van den Zeilsteen tegenstrydige hoedanigheden bezitten, alzo de Noorderpool het Yzer naar zich trekt, en de Zuidpool het zelve van zich stoot; zo dat een Mes, met de Noord-pool bestreken zynde, het Yzer ook aanhaalt; maar indien men het zelve Mes weder met de Zuid-pool overstrykt, verdwynt de kracht weder van het Yzer aan te trekken: zo dat men met enen zelfden Zeisteen, als in een ogenblik de kracht van aantrekken aan een Mes kan geven, en weder ontnemen. Honderd andere dergelyke verbazenswaardige uitwerkingen kan men met den Zeilstéén doen, welke by de Filosofen in ’t breede beschreven worden; maar hen in ’t uitleggen van de oorzaak dezer wonderlyke werkingen zo verlegen maken, dat de voornaamste moeten bekennen, dat de rede daar van nog onbekend zy.
zeilsteen. Deze Steen is zeer beroemd, zo wegens zyne wonderlyke en menigvuldige eigenschappen, als wegens het nut, ’t welk de Scheepvaard’er van trekt; dewyl het tot nog toe voor enig Schipper in een wyde Zee niet mogelyk zynde, by duister weer, of betrokken lucht, zonder hulp van het Kompas, met des Zeilsteens kragt begaafd, zyn Schip met een bestendige leiding naar een begeerde plaats te stuuren, ofte doen zeilen: en hierom heeft deze Steen den naam van Zeilsteen gekregen by de Nederlanders.
De Zeilsteen is een ware Steen, maar geen eenvoudig aards lighaam; dewyl hy bestaat uit aarde, Olie, Zout en Yzer; de Aarde, welke eigentlyk de steen uitmaakt, is van verscheide soort; het Yzer, met deze Aarde vermengd, is ook nu in grooter, nu in kleinder menigte, waar door de Zeilsteenen van verscheide kleuren, hardheid, weekheid, zwaarte en krachten zyn: want men vind’er witte, bruine, zwarte, blaauwe, rosse; somtyds ook geaderde; sommige zyn week, ja weeker dan Biksteen, andere zyn zo hard als Keijen; doorgaans zyn de donkerbruine met Yzerroest-kleur, en dan hard en zwaar, de allerbeste, en met de sterkste aantrekkende kracht begaafd.
Dat de Zeilsteen Yzer, ja somtyds veel Yzer in zich heeft, toonen de Stofscheiders aan, welke uit dezelve in Kroezen gesloten, met Olien en Zouten vermengd, en boven op met glas, tegen het verbranden bedekt, door sterk vuur, schoon Yzer en Staal smelten.
Men vindt Zeilsteenen over den geheelen Aard bodem, daar Yzer is en gegraven wordt, zo dat by na uit alle Yzermynen Zeilsteenen gehaald worden; men krygt treffelyke uit Japan, China, het Keyzerryk van den Mogol, Persie, Turkyen, Spanjen, Portugaal, Duitsland, Zweden, Noorwegen, Pensylvanien, enz.
Deze steen is by de oude Grieken bekend geweest, welke dien Magneet noemden, naar den naam van het land, daar hy eerst gevonden is. Men vindt aangetekend by Plinius, dat hy, volgens de getuigenis van Nicander, op den berg Ida eerst zou gevonden zyn van een Herder, aan wiens yzeren Schupje hy bleef hangen; waar uit die leerde, dat deze steen het Yzer aantrok, en’er aan bleef hechten. De Ouden hebben geene andere eigenschappen van den Zeilsteen geweten, als zyne kragt om het Yzer te trekken, welke waarlyk zeer verwonderenswaardig is; waarom’er de Digters Lucretius en Claudianus schoone Gedigten op gemaakt hebben. Men heeft binnen den tyd van een Eeuw ontdekt, dat het Yzer in de lucht lang stil staande, dezelve aantrekkende kracht krygt, en dus als in een Zeilsteen verandert. De Heer Vallemont heeft een Boek geschreven over dusdanig Yzer, te Chartres in Vrankryk in Zeilsteen veranderd. Voor weinige jaren bevondt men, dat het Yzer kruis, het welk te Delft op de oude Kerk ruim 200 jaren gestaan had, met een treffelyke aantrekkende kracht was begiftigd: dit Yzer is schilferachtig geworden, bruin van kleur, zo hard, als gehard Staal, gezwollen, want het is van een ligter byzondere zwaarte dan Yzer, maar evenwel veel zwaarder dan enige natuurlyke Zeilsteen, om dat het die ligter aarde niet in zig heeft.
Men ziet op een Toren te Marseille een groote Klok, hangende op een Yzeren dikken As, welke aan beide zyden in een weeken steen gevat wordt, waar in hy draaid: de As legt waterpas, en is gestrekt Oost en West; de Klok, zo veel men uit aantekeningen kan opmaken, heeft dus 420 jaren gehangen, aan de twee uiterste einden van den As; en aan de zyden van den steen, is een soort van dik roest gegroeid, het welk bestaat uit deelen van het afgesleten Yzer en Steen, wanneer de Klok geluid wordt, en uit Olie waar mede de As besmeerd is geweest: dit alles te samen is een dikke klomp geworden, welke men van den steen afsloeg wanneer de klok aan een nieuwen As, in plaats van de voorgaande, die versleten was, gehangen wierdt; maar deze klomp wierdt bevonden een uitmuntende Zeilsteenige kracht te hebben, veel sterker, dan men tot nog toe in enige bakende natuurlyke Zeilsteen gezien heeft: wanneer men de klomp in stukjes brak, vertoonde zy yan binnen de gedaante en kleur van een Chinesche Zeilsteen, met blinkende deeltjes, bestaande als uit op een gegroeide plaatjes en even hard als een Zeilsteen, gelyk in de Gedenkschriften van de Franse Koninglyke Academie, op het jaar 1731 staat aangetekend.
Men heeft binnen weinig jaren ook gevonden, dat men in al het Yzer aanstonds een sterke Zeilsteenigë kracht kan brengen, of verwekken, wanneer men het slegts met ander Yzer op zekere manier sterk vryft, met het een eind opwaards, met het ander eind nederwaards; zo dat men de aantrekkende Zeilsteenige kracht overal, zonder eenen Zeilsteen kan hebben, waar men slegts Yzer heeft, gelyk de Heeren Saverey en Marcel, in | |
| |
de Engelse Philosof. Transact. fraai beschreven hebben.
Een natuurlyke Zeilsteen heeft gemeenelyk twe plaatsen, vlak tegen malkander over, welke veel kragtiger het Yzer trekken, dan de andere zyden doen, deze twe plaatsen noemt men de Polen, en om dat een Zeilsteen aan zich vry over gelaten met de ene Pool zich zo wat neer het Noorden wendt en met den andere naar het Zuiden; heeft men de ene de Noordpool, de andere de Zuidpool genoemt. De Zeilsteen trekt met beide zyne Polen het Yzer. Daar zyn Steenen met 3, 4, 5 en 6 Polen. Daar zyn’er van een teerlingze gedaante met 6 Polen, welke aan alle kanten het yzer geweldig trekken, doch deze deelen geen kracht meê aan ander yzer, gelyk de andere Zeilsteenen doen.
Onder de eigenschappen van den Zeilsteen heeft men bevonden, dat indien men twe Zeilsteenen neemt, en den Noordpool van den ene digt by den Zuidpool van den anderen brengt, dat zy dan beide malkanderen trekken, te samen loopen, en in het aanraken op deze plaatsen, zich aan een hegten met meer, of minder kracht, naar mate van hunne krachten: maar indien men hunne beide Zuidpolen, of beide Noordpolen, tegen malkander overhoudt, vlieden zy van een, of zy stooten, zonder aanraken, malkander te rugge; zo dat daar zy in het eerste geval als hunne liefde en vriendschap toonden, zy nu hunen haat laten zien.
De Wysgeeren hebben gaan navorsen, volgens welke wetten van aantrekking en wegstoting de Zeilsteenen op malkander, of op yzer werken. De wetten van aantrekking zyn gevonden, maar niet die van wegstoting: want wanneer men een Zeilsteen, als ook eenig Yzer, in de gedaante van een Rol brengt, zo dat de As van de Rol, ook zy de As der Polen, zo is de aantrekkende kracht van den Zeilsteen op het Yzer in verscheide afstanden, in een omgekeerde proportie van de afstanden, zo dat hoe de afstanden van een groter zyn, hoe de aantrekkingskracht minder is.
Men heeft ook onderzogt, of’er geen meer soorten van lighamen zyn, als Yzer en Zeilsteen, welke van den Zeilsteen getrokken worden; de ondervinding heeft’er reeds een groote menigte van opgegeven, en men vindt’er dagelyks vele andere meer; maar men heeft met een geleerd, dat al wat van den Zeilsteen getrokken wordt, alleen Yzer is, en dat het Yzer in veel meer lighamen zit, als men in den eersten opslag geloven zou; want alle soorten van aarden, welke in het vuur gebakken rood worden, zyn Yzer, hierom is alle Kley- en Tichel-, of Panaarde niets als Yzer. Wanneer enige Planten, of Boomen in dergelyke aarde geplant staan, worden zy in het opgroejen gevuld met die yzerdeelen, welke men daar na in hunne as vindt, ja de dieren, welke deze planten eten, krygen dit yzer in hun lighaam; waar uit men het naderhand door de Scheikonst halen kan, zelf is het in de Honig. Somtyds is het yzer in d’aarde onryp, of te veel met andere Stoffen gevuld, zo dat het van den Zeilsteen niet getrokken wordt; maar wanneer men dit Yzer met enige oliachtige stof brandt, wordt het volmaakt Yzer, ’t welk van den Zeilsteen aangetrokken wordt.
Verscheide Geleerden hebben getragt de oorzaak van deze wonderbare kracht op te speuren, maar niemand heeft tot nog toe iets op ware gronden kunnen bewyzen, waarom wy ons hier niet mede zullen ophouden, maar tot een andere eigenschap overgaan, welke hier in bestaat, dat wanneer men enig Yzer, of Staal over den Pool der Zeilsteen heenstrykt, en dit menigwerf herhaalt op dezelve wyze, dat dan de Zeilsteenige kragt aan het Yzer medegedeeld wordt, zo dat dit Yzer wederom enig ander Yzer kan aantrekken; de ene Zeilsteen deelt in dit vryven aan het Yzer meer kragt, dan de andere mede. Men heeft’er welke aan een Degen die kragt medeelen, waar door men vele oncen Yzer met de punt kan optrekken; deze zo veel kracht medeelende steenen, worden Milde steenen geheeten, welke somtyds zelf met geen uitmuntende kracht begaafd schynen; in tegendeel zyn’er sterk trekkende en groote Steenen, welke aan het aangestreken Yzer weinig krachten mededeelen: de meeste Zeilsteenen verliezen zelfs niets van hunne krachten, schoon men verscheide Yzers ager malkander op hen aanstrykt, en met groote kracht begiftigd; andere daar en tegen verliezen iets van hunne krachten, maar welke zy in zeer korten tyd wederom krygen; Hier uit blykt, dat uit den Zeilsteen kracht uitgaat, dat deze kracht kan aan het Yzer medegedeeld worden, dat zy in het Yzer blyft, doch zo dat zy van een Yzer aan zeer vele andere Yzers wederom kan megedeeld worden: zy vermindert door den tyd uit de Yzers; zy komt door langen tyd van zelf in de Yzers, gelyk in het Yzer te Chartres, Delft, en Marseille gebleken is: wat is nu deze kracht? zyn het fyne lighamelyke uitvloejingen? of is het iets dat onlighamelyk is? voorname Wysgeeren van onzen tyd hebben hier over vele, naauwkeurige navorsingen, en redeneringen gedaan, en bekennen hoe zy meer moeiten en vlyd hebben aangewend, hoe zy dit alles minder begrypen, waarom wy ons hier in ook niet verder inlaten, en liever die eigenschap willen nazien, welke de nutste voor het menselyk geslagt is.
De Zeilsteen vry aan zich zelf overgelaten, draait zich met zyn ene Pool na het Noorden, en met zyn andere Pool na het Zuiden; van wie dit eerst uitgevonden zy, is onbekent. Naderhand heeft men gezien, dat een Yzer aan den Zeilsteen gestreken, zich eveneens rechte; hier op heeft men een Yzer op een scharpen punt gezet, en laten drajen, het welk gemaklyker en schielyker na het Noorden en Zuiden draaide: daar na is men bedagt geweest om een yzer dus drajende scheep te nemen, om by nagt in betrokken lucht altoos het Noorden en Zuiden te kunnen weten op Zee, en dus vaster te kunnen Zeilen, dit is de oorzaak geweest van het Compas. de uitvinding hier van, of het gebruik ter Zee schynt men aan de Fransen verschuldigd te zyn, om dat het in den jare 1180 na Christus van een oud Frans digter reeds beschreven is; hier van daan is deze uitvinding voortgekropen langs de oevers van de Mid- | |
| |
delandse Zee, zo na Napels en Venetien, als Portugaal, waarom in het jaar 1260 het Compas van Paulis Venetus, te Venetien, en in het jaar 1300 van Jan Goija in het Koningryk Napels in gebruik is gebragt gweeest, gelyk naderhand van de Portugiezen, wanneer die de Oostindien gingen opspeuren.
Men meende in den beginne van deze groote uitvinding, dat het Compas het ware Noord en Zuiden aanwees, daar na ondervonden de Schrijvers, dat’er plaatzen waren, waar op het Compas ’t ware Noorde niet toonde, maar dat het enige graden oosterde, of westerde; dat is, ten Oosten, of Westen van de Middaglyn afweek. De tegenwoordige waarnemingen leeren ons, dat het Compas alle dag, ja by na elk uur, een andere rigting heeft, schoon wel niet veel verschillende in kleinen tyd, maar veel evenwel, wanneer’er langen tyd voor by loopt: zo dat indien het tegenwoordige op ene plaats recht Noorde en Zuide wyst, het na enige jaren gans anders aldaar gerigt wordt. Dit zal blyken uit oude waarnemingen met de tegenwoordige vergeleken: want in ’t jaar 1550. oosterde te Parys het Compas wel 8 graden, deze miswyzing is allengs verminderd, zo dat in het jaar 1660. te Parys het Compas vlak Noorde en Zuide stond; na dien tyd is de richting ten Westen geraakt, en zodanig aangegroeid, dat zy te Parys in het jaar 1733 reeds 15° 4`5 ten Westen was, zo dat in den tyd van 183 jaren de verandering in de rigting is geweest van 23 graden, 45 minuten. De rigting van het compas is wonderlyk verschillende over de gantse aarde zynde’er maar weinige plaatsen, waar op het ware Noorde en Zuide aangewezen wordt; men kan het gemaklyk verstaan uit een Kaart, door den Heer Halley ontworpen; welke ook te zien is in de Beginsels der Natuurkunde van den naukeurigen waarnemer der nature, den Hooggeleerden Heer Musschenbroek. De Wysgeeren hebben met veel moeite en vlyt, naar de ware oorzaak van de richting, en gestadige veranderingen van het Compas gezogt, en hier toe velerlei onderstellingen opgegeven, maar waar van geen een voldoende is, of op ware gronden en goed bewyst steunt; zo dat de oorzaak met regt voor onbekent en onbewezen tot nog toe gehouden wordt.
zenuwtrekking, Stuipen. Dit is een ziekte der Zenuwen, daar een ongeregelde beweging zonder wil in is, waar door de Spieren zich nu eens dezen, dan eens genen weg heen laten trekken.
Men heeft Zenuwtrekkingen, waar van ’t een soort zo geschiedt, dat de deelen noch voor noch achter, noch op zyde over getrokken, maar recht worden gehouden. De twede soort trekt voorover, ’t derde trekt het lighaam en deelen achterover.
De oorzaken daar van worden gemeenlyk gehouden, of te grote overvloed van bloed, of te weinig bloed, of winden, of ongesteldheid der mage, of enig ander deel, dat door aandoening dit veroorzaakt.
Wordt ze door wonden, slagen, of vallen veroorzaakt; en gaatze van braken, nikken, of walgen en gebrek van verstand verzeld, zy is doodlyk; gelyk ook die is, welke van een droogte wordt veroorzaakt, die zyne plaats heeft genomen.
Wat die der overvloed belangt, men kentze aan volmaakte gezondheid; zy overvalt in ’t begin der ziekte, of een weinig daar na, of zy komt dronkaars, of lediggangers over. Hier in moet men als in Apoplexie te werk gaan; men kan hier een Brandyzer gebruiken, of een koorts geneestze schielyk.
Men weet dat de Zenuwtrekking uit ylheid van vaten komt, zo men vindt, dat imand vermoeid geweest, of door veel doen uitgeput is, of om dat hy te sterke middelen heeft gebruikt, of te veel verdriet heeft, of te veel bloeds heeft verloren, of door een hevige en langdurige koorts is uitgeput. Schoon alle deze tekenen ten méérendééle doodlyk zyn; men moet hier zoeken door goede en licht verteerbare Spys krachten te maken; maar dit willende doen, moet men dikmaal, en niet veel te gelyk eten, gekookte Rys met Melk, Gerst, Watergruwel, een Hoen, Amandelen met wat Suiker, eensdaags baden, met een deel Zemelwater, ’t welk men heeft doen koken.
Is’er te veel bloed zo moet men aderlaten: maar hoe ’t zy; men moet wel toezien.
Stuipen, of Zenuwtrekkingen, die kinderen door winden, tanden, wurmen, die maag, of darmen kwellen, voortkomen; worden genezen, zo men ze ’s morgens nuchteren twaalf, of vyftien greinen Rabarber ingeeft, of gestooten Oranjeschil, in een Vleesnat, of Ei, of gekookte, of gebraden Peer, of Appel, of in Confituren, twe, of drie dagen aan een. Men kanze ook gestooten Kruis en Munt geven, en van tyd tot tyd twe, of drie druppen Theriakaalwater, of Keizerwater, met een lepel water. Daarna moet menze de navel vryven, met Alsemsap, of met Wyn, waar in Alsem is getrokken, of Aloë gesmolten is. Men legtze ook op den buik een pleister van Aloë, Lupynen-meel, van elks evenveel, met sap van Alsem nat gemaakt. Dit zal men op een linnen doek smeren, om ’t’er op te leggen, gelyk gezegd wordt. Bejaarden zullen Teriakaal-, of Imperiaal-water gebruiken, of een middel voor Apoplexie voorgeschreven. Men kan ook een handvol Lavendel, Salie, Mariolein in een pint Brandewyn trekken, met een vierendeel Suiker, om’er ’s avonds en ’s morgens een lepel vol van te nemen, en daar mede de slagen des hoofts, de neus en de handen van binnen vryven. Men kan’er een hand vol Lavendel, een vingergreep Beteunie by doen. Men moet niet gebruiken, dan darmspoelingen, van Kamillen, Meliloten, waar in gedaan zyn twe oncen Neuten van Olie, zo veel Olyven-olie, en gebruiken somtyds een Vleesnat, dat niet gezouten is, met zo veel rode Wyn, of men moet een groot glas Olyven-olie gebruiken.
Men heeft ook Zenuwtrekkingen door een gebrek der zenuwen veroorzaakt. Men heeft’er ook een by toeval, als een zenug is gekwetst. Een bekwaam Heelmeester kan daar de beste hulp aan ge- | |
| |
ven De andere wordt dikmaal een lamheid-beving, of doofheid van ’t deel waar op ’t valt. Men moet deze gelyk geraaktheid genezen. Men geeft naar den ouderdom en gematigdheid des zieken in.
Men heeft een Zenuwtrekking die deur een Slangesteek veroorzaakt wordt, of door een vergif, of al te sterk geneesmiddel, dat men in ’t lyf heeft gekregen. Het is gemeen dit door Cordialen, Theriak, Orvietaan, confectie van Jacynten, Alkermes, Bolus, Koraal, Paarlen te genezen, of door Olyven-olie in te nemen.
| |
Ander middel voor Stuipen.
I. Neemt anderhalve onze Byvoet, een once Mannetjes Peoniewortel, met een pint Wyn. Gebtuikt het dus, laat de Peoniewortel droog worden, fyn stampen, en doetze met de andere drogeryen in een schoone pot, of pan. Laatze zachtjes op de helft verkoken. Laat het deur een Temis loopen, die zeer fyn is, geeft’er ’s morgen nuchteren, en ’s avonds een glas vol van, en zo dikmaal als men ’t toeval gewaar wordt. De zieke moet een halflood Peonie-wortel in een lywaten, of gazen zakje gedaan, zes maanden lang om zynen hals dragen.
II. Men trekt ook Mannetjes Peoniewortel uit den grond, snydt’er zo groot een stuk af als men wil, en legt het odner den voet in de koussen.
Zie ook Elixir Salutis, of Elixir voor de gezondheid.
zenuwen. Zie NERVEN in Hubners Kunstwoordenboek. Door Zenuwen worden ook dikmaal Trekkers verstaan; gelyk het in dit Artikel veeltijds verstaan wordt.
| |
Om opgekrompen, of verharde trekkers zagt te maken.
Neemt twe Ossepooten, twe handen vol Salie, laat het met den ander koken, tot dat de Pooten uit hare Beenen vallen. Perst daar na dit nat uit, slaat het Sap met een halfonce verse Boter; bewaart dat Gelei in een aarden pot, en smeer daar warmtjes de opgekrompen en verharde deelen twemalen op enen dag mede.
| |
Voor ’t zelfde ongemak.
Neemt een halfpint Olyven-olie, met even zo veel Wyn klaret. Laat het koken, tot dat de Wyn is verkookt, smeert’er de deelen mede warm ’s moregens en ’s avonds, en legt’er daar na heet Lywaat om heen.
| |
Ander middel.
Neemt een halfpint Olyven-olie, met even zo veel Wyn klaret. Laat het koken, tot dat de Wyn is verteerd. Doet’er daar na Herbe a la Reine, en de bladen van Byvoet by, van elks een goede handvol, laat het nog een langen tyd koken, laat het door een schoon Lywaat loopen. Bewaart die Balzem ten gebruike. Als gy ze gebruiken wilt, doet van dezen Balzem op een rood Koolblad, en legt het twemaal daags op het deel, en gaat daar mede tot de genezing toe voort.
| |
Om de Zenuwen der Beenen van een Kind te versterken, dat niet kan, of niet wel kan loopen
Neemt de bladen van Hadig, Mariolein, Salie, tot een genoegzame menigte, en zo veel van ’t een als ’t ander, stoot alles onder een, en haalt’er zo veel Sap van, dat gy’er een Bottel vol van maken kunt. Sluit de Bottel met een smeersel wel toe. Ja besmeert de ganse Bottel vry dik met gezegde deeg. Zet de Bottel in dien staat in een Oven, zo lang als nodig is, om een groot brood te bakken. Haalt daar na uwe Bottel uit het vuur, laat ze koken. Breekt de deeg, die’er rondom aanzat; breekt de Bottel aan stuk, en haalt’er de stof uit, die’er in is, die een smeersel zal gemaakt hebben, en welke gy gebruiken zult, op de volgende wyze.
Neemt van dit smeersel zo veel, als van het merg van een Ossenschonk, laat het onder den andere smelten, smeert’er heet mede, en dikmaal de Billen en Beenen van ’t Kind, zal ’t wel haast loopen kunnen. Dit middel is ook goed voor bejaarden, die opgekrompen en verharde Trekkers hebben, en daar kreupel aan gaan.
| |
Om Zenuwen, of Trekkers aan een te hechten.
Neemt Kreeften-oogen gestooten, doet ze op een klein doekje. Legt dit Poejer op de Zenuwen, en verbindt de plaats wel met droge zwachtels, op dat’er de vocht niet deurdringe. Laat’er het verband vier entwintig uren lang op. Ziet daar na, of de Zenuw weder geheeld is. Verbindt het met warme zwachtels, als of ’t een verse Wonde waar, en neemt’er een dag, of twee daar aan ’t Windsel af.
’t Zelfde middel geneest verrekte Zenuwen, als ’t daar maar matig warm op komt. ’t Is een uitnemend middel tegen moeilyk watermaken, zo men ’t warm van de Nieren af langs de Ruggraad legt, daar na witten Wyn drinkt.
’t Is uitnemend tegen Heupjicht, als ’t warm op ’t deel gelegd wordt. ’t Geneest de beten der dolle Honden, Slangen, en andere Dieren. Maar eer men daar dien Balzem oplegt, moet men de Wonde laten bloeden, ze met Wyn en plukzel afwassen, en daar den Balzem op doen.
| |
Trekking, Kramp, of optrekking van Zenuwen.
De Kramp wordt deurgaans voor allerlei Samentrekking genomen, die zekere Luiden overkomen, welker Neus en half Aangezigt op zyde wordt getrokken. Men handelt dit ongemak, gelyk een Lamheid. Hierom moet men ze ten eersten zien te genezen, op dat het in Lamheid niet verandere.
| |
Voor opgekrompen, of gezwollen Zenuwen.
Neemt rode Slakken, en Aardwurmen uit vette | |
| |
aarde, en vooral van Kerkhoven, wastze wel en laatze in ’t water uitspuwen. Als gy ze tussen twee lywaten wel zult hebben afgedroogd, laatze over klein vuur koken met zes oncen Maagdenwas, en Olyvenolie naar gelang. Men moet wel op zyn roeren passen, en als de stof de stevigheid van een smeersel heeft gekregen, laatze door een schoonen doek loopen, en bewaartze in potten. Men smeert’er mede by ’t vuur het beledige deel, en legt’er een lywaat zo warm op, als men verdragen kan. Dit is beproefd. Zie Olie van Wurmen.
| |
Voor gestoken Zenuwen.
Neemt twe handen vol Wikken in een loog van Wyngaardranken gekookt, met een weinig Azyns, wat Honig, Gerstemeel, of Boonenmeel. Mengt alles onder een, legt het op ’t vuur in een pot, en maakt’er een Smeersel van, waar mede gy ’t kwaad smeren zult.
| |
Voor gekneusde zenuwen.
Neemt de bloemen van ’t Wolle kruid, St. Jans kruid, Kamillen, van elks een hand vol, doet alle die bloemen in een halfpunt witte Wyn koken, op de helft. Zygt het deur, doopt’er een lywaat in, en legt het op de kwaal.
Als by kneuzing van Zenuwen een wonde is, en’er ’t vel af is, neemt wit van Eijeren, en Rozenolie, slaat het onder een, en stooft’er het gekneusde deel mede; legt’er een Lywaat op ’t geen in deze vocht is nat gemaakt.
Als de pyn over is, wast het deel met rode Wyn, die warm is, en legt’er een Compres op, in dien Wyn nat gemaakt.
Maar zo de Zenuw is gekneusd, en ’t vel niet is geschonden, zo bet het dikmaal met warme uitwaassemende olie, gelyk olie van Salie, Lavendel, Rosmaryn, enz.
Gesneden en gekneusde Zenuwen. Zie pleister manus dei. Bladz. 804.
Zwakke Zenuwen. Zie nieren.
Om te versterken. Zie kneuzing.
Pynen der Zenuwen. Zie jicht.
zenging, is niet anders, ten aanzien van ’t Boomsap, dan een ophouden van de beweging in de bladen, door middel van de koude, waar mede enige winden verzeld gaan, welke die deelen rakende, die nog teeder zyn, dan de fibren daar van zodanig veranderen, datze niet langer in staat zynde om ’t voedend sap te ontfangen, geheel en al bedorven raken. Dit doet de bladen afvallen. En gelyk dan het sap der Boomen, dat de natuur voor die deelen geschikt had, nog niet verteerd is, gebeurt het, dat de bladen zo dra niet zyn afgevallen, of daar komen anderen in de plaats. Dit gebeurt gemeenlyk den Boomen in de maand van April, of Mei.
zetpil. Wat het zy, zie Hubners Kunstwoordenboek op ’t woord Suppositorium.
Om een Zetpil te maken, gebruikt men gemeenlyk Honig met gemeen Zout. Dit doet men een klein uur koken in een yzeren Lepel, of kleine pan, tot dat de stof zwart wordt, of een styve zelfstandigheid is geworden. Dit weet men ligt, als men een klein stukje van die stof neemt, en ze laat koud worden. Dan moet men de Pan van ’t vuur nemen, en de heete stof op den grond van een vat van metaal omgekeerd gieten, daarna’er Zetpillen van maken, door ze op een Tafel te rollen, die eerst met olie is vet gemaakt.
Men neemt ontrent een dragme Zout op een once Honig; en wil men sterke Zetpillen maken, doet men daar een dragme Aloë, of twe dragma Elictuari van Bitter-heilig by.
Men maakt ook Zetpillen van Zeep, of van een Koolstruik met olie gesmeerd, of met Varkensreuzel, of gezoutten Boter.
Als men de Zetpillen dus heeft gemaakt, steekt men ze in ’t fondement des zieken, of die duwtze daar zelve in, en houdtze daar zo lang in als mooglyk is.
| |
Zeer bekwame Zetpil om den buik los te maken, en die zo veel als een Klisteer doet.
Neemt het eind van een Waskaars, van de lengte en dikte van een ping, smeert die met Ossegal die in de schoorsteen is gedroogd, en weekt ze in een kleine scheut Wynazyn, en steekt ze in het fondament.
zetpil voor vrouwen, of Moederpillen, Steekpillen, Moederzetzel, zie Pessarium in Hubners Kunstwoordenboek op Pessarium.
’t Is een stevig middel, dat Piramiedswys word gerold, en in de Vrouwelykheid gestoken. Men moet aan den enen kant een bandtje vast maken, om ’t’er uit te halen, als men ’t goed vind.
Men maakt deze Moederzetzels met de wortelen van licht hour, of van kurk, of iet dergelyks, men smeert het voor ’t insteken, of met een Smeersel gemaakt, van Drogeryen, geschikt voor de ziekten der Lyfmoeder.
| |
Smeersel van een Moeder Zetpil, om de Stonden te bevorderen.
Neemt een vierendeelloots Myrrhe, en zo veel Aloë, acht greinen Kamfer, vier greinen Castoreum, een scrupel Safraan. Stoot het, geeft het’er lyf aan met anderhalf once unguent van heumst. Doet’er daar na een half loot Sperma Ceti, en zes druppen Olie van Barnsteen by voor elk Smeersel.
| |
Smeersel van een Moederzetpil, om de dampen der Lyfmoeder na omlaag te trekken.
Mengt onder een ’t Unguentum Martiatum drie dragmen, zo veel Olie van Kappers, van Laurieren, een half loot, Olie van Gagates anderhalf dragme; smeert uwe Zetpil met dat Smeersel, duwt het in de Lyfmoeder, zo zal ’t in weinig tyd, veel uitvoeren. | |
| |
Men kon’er ook een grein Amber by doen, of Civet; om dat die reukmiddelen, van Zwavel en vlugge zouten vervuld, de verstoppingen der Lyfmoeder kunnen wegnemen, die die dampen veroorzaken.
| |
Smeersel voor een samentrekkend Moederzetzel, datmen gebruikt, om den te groten vloed der Vrouwen te stuiten.
Stoot fyne rode bereide Koraal, Bloedsteen en gezegelde aarde van elks twe dragmen; Myrtillen, rode Rosen, Bloemen van Balaustium, van elks een dragmen; mengt het met drie oncen, ceraat van Galeen, of by gebrek daar van, met twe oncen wit Was, en een half once Esclanum; doet daar zo veel Kottoen by als noodig is, om’er een styf mengsel van te maken, of te steken in kleine dunne zakjes van linnen, of van fyn gaas.
Die kleine zakjes maken een soort van Zet-, of Steek-pil voor Vrouwen; waar van ’t gebruik zeer veelvuldig is, om datze meer kracht dan d’eerste moeten hebben, alzo ze met stoffen vervuld zyn, die langer moeten werken, en met meer kracht, dan de Smeersels, die men alleen boven op de Moeder-zetpillen smeert. Als men die kleine Kokers maakt, moet men maken, dat het naaisel vry glad zy, en vlak; op dat het niet beledige den hals van de Lyfmoer, als men ’t uitbrengt, en dat men ’t gemaklyk in kan brengen.
zetten is een Spreekwys van de Bouwery, en wordt gebruikt om ’t stollen der melk te beduiden, als’er de Lubbe is ingedaan.
zevenjaarsbloem. Men heeft’er driederhande soorten van, wit, geel en appelbloessem witbont. Men houdtze lang, om datze niet afvallen, en altyd even fraai blyven, ’t zy datze buitens tyd zyn en gedroogd, of niet; de witte deugd niet met al, als om de perken te bederven; de gele is droog zo fraai, als niet gedroogd. Wat de Bonte belangt, zy heeft de bloem op een andere wys, dan de andere; zy is groter, en van de grootte van de Belle Margriete d’Espagne: maar zy schiet een grote menigte van takken, en bloemen in zo groten overvloed, datze hare takken niet kan ophouden, die recht zyn, en zo ze niet worden ondersteund, zo gaanze leggen. Zy is zeer fraai, en men gebruiktze om de randen der Schotelen op Gastmalen te vercieren, op Autaren en voor Ruikers in den winter, alzo ze in Kamers lang blyven staan; kort om men gebruiktze overal daar bloemen te pas komen. Men verplantze in September, gelyk andere bloemen.
ziekte, kwaal, of plaag, betekent meestendeel een en het zelve, doch eigentlyk betekent ene kwaal alle pyn en uiterlyke toevallen: een plaag, een doorgaande ziekte, als de pest, of andere plagen, die een gants Land, of Stad treffen, waar onder ook worden begrepen andere Landplagen van Overstrooming, sterfte van Vee, Onvuchtbaarheid, Ongedierte, enz.
ziekte. De Mens vervalt in den staat der ziekte, als’er enig werktuig ontstelt, of bederft; ofte als het bloed zyn omloop niet ter deeg heeft, nochte zich behoorlyk verdeelt in de deelen, die het tot hun voedsel van noden hebben. Daar zyn verscheide soorten van Kwalen en Ziekten, waar van wy’er enige hier zullen melden, de overige met hare Geneesmiddelen, zo voor Mensen als Beesten, zullen we in ’t beloop van dit Werk, elk byzonder onder zyn Letter verhandelen.
LEGER-ZIEKTE. Is ene besmettelyke plaag, die in de Legers regeert, meest veroorzaakt door de uitgestane tochten, gebrek en ellende, en kwaad voedsel; of door stank en de kwade lucht, bedorven door al te lang op ene plaats te leggen.
Mal d’aventure. Is een kleine Zweer, ontstaande van enige steek, of kwetzing, waar van de oorzaak onbekend is.
Vallende ziekte, (Maanziekte, of S. Jans euvel.) Zie boven het geen we hier daar van zeggen, onder den Titel Vallende ziekte.
| |
Middelen tegen de Vallende ziekte.
Neemt de schillen van Knoplook, stootze wel, en drinkt het zap dat daar van komt, of eet daar dikwils van. De Wynruit in Soep gebruikt is mede zeer uitstekend.
| |
Een ander.
Neemt Lorkenzwam; anders Agaricum, drie vierendeel-loots, Gummi gutte een vierendeel-loots. Mengt deze twe onder een, en maakt’er Pillen af, geef’er den zieken t’elkens de zwaarte van een gouden Dukaat af, te weten aan volwasse personen, maar aan jonge lieden de helft, drie dagen lang, niet achter een, maar t’elkens enen dag tussen beiden overgeslagen; de tyd, wanneer men ze moet innemen, is des ochtens nuchteren: twe uren daar na moet men den zieken wat laten drinken, en men kan het zelfde middel alle maanden herhalen als men wil. Men moet zyne kamer op dien dag houden, als men de Pillen genomen heeft.
| |
Nog een ander.
Neemt oprechte Marentakke, die op de Eikeboomen groeit, met hare bladeren en koorntjes, en met alle teedre takken, doetze in een Pot, en zachtjens in een Oven drogen; maakt alles tot een poejer, en geeft’er den zieken wat van in enige bekwame vocht (by voorbeeld in Sleutelbloemen-water, water van Lelien van den Dale, enz.) ontrent zo veel als’er op een grote Schelling, of een klein Guldestuk kan leggen, voor volwasse mensen; voor kinderen wat minder, naar mate van de krachten en jaren; men moet het des morgens en des avonds geven, drie dagen voor, en drie dagen na de volle Maan, en het zelve middel enige maanden in ’t vervolg herhalen.
De beste tyd om de Marentakken op te doen, is in de maand van September, in ’t afgaan van de Maan, en wanneer zy korens dragen.
| |
| |
| |
Ander middel.
Neemt ene Hazenoot, holt ze geheel uit, door middel van een klein gat, dat gy daar in maakt, vult ze dan met Kwikzilver, en sluit ze weder toe met Lak, of Pik en Hars, en draagt ze om uwen hals. Dit noemt men by de Geneeskundigen een Amulette, of Halsdracht.
| |
Voor de Stuipen en Vallende ziekte der Kinderen.
Maakt dat gy hebt water van de gezegende Distel, Aqua cardui benedicti, of het afziedsel daar van, of ook een vierdendeel loots Poejer van den gemelden Distel, en doe het den Lyder in wat nat, of soep nuttigen.
NB. Dewyl de Vallende ziekte der Kinderen, ja somtyds ook van groter Mensen zeer dikwils van Wormen ontstaat; moet men hun, eer men andere middelen geeft, eerst den buik zuiveren, met Wormkruid; en zo ze daar mede niet weg willen, met zoete Kwik, dat is, Mercurius Dulcis, tot vyf, of zes grein, voor een Kind van drie jaren, en tot twaalf, of vyftien grein voor volwassene. Anders is een mengzel van de volgende stoffen al zo goed, dewyl de Kwik meermalen genomen, doet kwylen, by voorbeeld. Neemt Mercurius dulcis, Scammonium sulphuratum, van elks een halfvierendeelloods, bereide Peerlenmoeder, een vierdendeelloods, mengt het door een, en verdeel het in zes poejers, waar van gy’er nu en dan een moet geven, en telkens tussen beiden wat ophouden. Sommige mensen zyn benaaud voor de Kwik; want als ze niet wel bereid is, verwekt ze krimpingen in den buik; maar als ze wel afgezoet is, zo is’er geen beter middel dan dit, en gy kunt ze beproeven, met een weinig daar van op de tong te leggen, zo’er dan geene de minste scherpheid in bevonden wordt, zo is ze wel gemaakt, en veilig; maar byt ze op de tong, ze deugt niet.
| |
Levenswyze, welke moeten in acht nemen, die de Vallende ziekte onderhevig zyn.
Zy dienen zich t’onthouden van alle dampige, of heete dingen, van Wyn en Vrouwen, en niet starogen op snel vloejend water, Molenraderen, of andere dingen die snel drajen, of loopen, noch van hoge Torens in de laagte zien, kort om, alles myden, wat enige drajing in ’t hoofd, of zuisebolling kan verwekken.
Pyn voor ’t Hart. Is ene benaaudheid voor ’t hart, ontstaan uit enige walging, of afkeer. Men schryft ze valselyk aan ’t hart toe, want de kwaal komt uit de maag; en ’t hart wordt wegens de nabyheit aangedaan, en door de prikkeling der zenuwen, die gemeenschap met de maag hebben, dikwils benaaud, en als by een gewrongen; hoewel de kwaal meest in den krop der mage zit, die zo na aan ’t harte ligt, dat de weinigste Menssen de plaats weten te onderscheiden. Daar zyn echter noch andere hartkwalen, die op hare plaatzen zullen gemeld worden.
TANDPYN. Zie tand.
WEEEN der Vrouwen, of ARBEIDT, is de moejelykheid en smert die zy in het baren hebben.
| |
Wyze om den oprechten Zwavel te maken, dienstig voor de Vrouwen in barens veelderhande smerte, en voor Kolyken.
Men neemt een half pond Venetiaanse Terebintyn, en half pond Bloem van Zwavel; doet de Terpentyn in een dikke glaze Fles, met enen langen hals, en de Bloem van Zwavel op de Terpentyn, en maakt ze met enen linnen doek toe: zet voorts deze Fles op warme As, tot dat het zamen wel vereenigd is. Van dit middel neemt men drie druppels in een lepel vol Brandewyn.
| |
Ander middel om een Vrouw gemakkelyk te doen baren.
Neemt rode Ajuin, en Bollen van Lelien, zet ze te koken in een Pot met Olie van Olyven, en een weinig witten Wyn. Als de Vrou in haar negende maand gaat, zo moet ze de Nieren daar mede vryven, en zich in een klein Bekken zetten, daar het in is. Dit is heel goed, en bevordert de Kraam der Vrouwen zeer. Zie vrou.
MAAGKWAAL, MAAGPYN. Zie maag.
MOEDER; Moeder-kwaal, by de Geneeskundigen genaamd Malum hystericum, anders ook de Opstyging, is ene Ziekte in ’t Zenuwsap en de Zenuwen. Men heeft haar den naam van Opstyging der Moeder, en Moederkwaal gegeven, om dat men eertyds geloofde, dat zy veroorzaakt wordt van dampen, die uit de Moeder opstygen na de bovenste deelen, en de ademhaling beletten; ja de Oude Wyven meenen, dat de Moeder zelf tot in de keel opsteeg, en daarom hebben de Ouden tot genezing derzelver voorgeschreven, aangenaam reukwerk van onderen te zetten, en stinkende dingen onder de neus te houden, om de Moeder van boven weg te jagen, en na onderen te lokken. Doch verbeterde Ontleedkunde heeft ons geleerd dat die Opstyging onmogelyk is. Tot dit eerste gevoelen heeft gelegenheid gegeven, dat de Vrouwen onder in den buik als een bal gevoelen, die omrolt, en somtyds tot in de keel toe opklimt, zo dat zy in den hals als ene koord gevoelen, dat haar verwurgt, ofte een brok dien ze niet kunnen verzwelgen.
De toevallen die deze kwaal verzellen, zyn, de drajing in ’t hoofd, flaaute, ongerustheid, pyn in den onderbuik, hik, walging, braking, ylhoofdigheid, en stuipen.
| |
Algemeene middelen dezer kwaal.
Zware reuk, als die van Bevergeil, anders genaamd Castoreum, rook van gebrand koorn, of vederen onder de neus gehouden, of van graau pa-
| |
| |
pier en wolle lappen, als men het eerste zo ras niet by der hand heeft, zyn goede middelen om de hevigheid van de kwaal te stillen.
| |
Middel om de Moederkwaal te genezen.
Men neme het wit van twe Eijeren, en kloppe ze wel, zodanig dat ze tot schuim worden; dan dat schuim op werk van Kennip gelegd, en wat poejer van Wierook genomen, ene tinne lepel vol, insgelyks zo veel gestote Peper. Het poejer van Wierook moet men eerst daar op strojen, en daar na de Peper. Dan alles te zamen genomen, om den buik geslagen, en zo lang laten leggen, tot het droog is.
Anders. Neemt een once witte Wyngaard-wortel, laat ze in witten Wyn koken, en drinktze ’s avonds voor het slapengaan, driemaal ter week, en houdt daar een heel jaar mede aan; daar mede zal men volkomen genezen zyn, zie moeder.
HOOFDPYN. Als iemand het hoofd zeer doet, die wat rykelyk gedronken heeft, men kan hem een omslag op het voorhoofd doen van serpillum, dat is, Kwendel, of onzer Lieven Vrouwen bedstro, daar by doende Capillus Veneris, Vrouwen hair, en Rozen; of den wazem opvangen, van afgekookte Kool; of zo dra u het hoofd begint zeer te doen, moogt gy een, of twe Appelen, genaamd Courtpendu, eten, of wel enige bittere Amandelen, of wat geraspte Hartshoorn met Putwater drinken; of, zo men bevind, dat de maag niet ontsteld is, mag men van het hair van ’t Hondje dat gebeten heeft, daar op nemen, dat is, een glas goede Wyn daar op zetten.
HOOFDPYN VAN KOUDE. Zo u het hoofd zeer doet van enige grote koude, legt daar op een zakje met Zemelen, Honing, en gekneust Zout, of Salie, Majolein, Thym, Anyszaat, Venkelzaat, Laurierbeijen, of Bakelaar, en Jeneverbezien, zo heet als men ’t verdragen kan, of vryf de slaap van ’t Hoofd aan beide zyden met zap van ’t kruid Nachtschaduwe, Rozenolie, en Azyn.
Zo de Hooftpyn bestaat in ene koude ongematigheid, het hooft is in ’t gemeen zwaar, en wordt op dezelve wys genezen, als de koude ongematigheid in ’t algemeen; maar hier handelen wy de Hoofdpyn, voortkomende van ene fyne stof, die door hare scherpte de Herssenvliezen prikkelt, of gelyk de Ouden zeiden, van dampen die van de benedenste verhitte deelen opstygen, welke de gesteldheid van hun beginzel behoudende, dezelve aandoening verwekken op de gezegde vliezen, zo inwendige als uitwendige.
Daar is veel Hooftpyn, welker oorzaak dikwils onbekend is, dog veelmaal komt zy door ene opspanning der Herssenvliezen, veroorzaakt door de persing van ’t bloedt naar ’t Hooft, waar door de kleine aderen opzwellen; noch komt ze voort door verstopping en belette onzichtbare uitwazeming, gelyk Sanctorius in zyne Ontdekte doorwazeming duidelyk aantoont: dan ontstaat ze ook uit de Maag en Hardlyvigheid, van wegen de over een komst der Vliezen in ’t Hooft met die der Ingewanden; als zynde aan een hangende, en als uit een stuk gemaakt; by aldien de oorzaak der Hooftpyn in een ander deel des Lichaams haren oorspronk heeft, moet men derzelver genezing ook eerder aldaar zoeken, en zal ze van zelfs overgaan, als de grond weggenomen is.
De Hooftpyn spruitende uit overmatige hitte en overtollige Gal, kan men kennen uit den dorst, slapeloosheid, roodheid van ’t Aangezigt, het slaan der Slagaderen, rasse Pols, galachtige natuur, en droge gesteldheid van alle deelen des Lighaams.
Om deze Hooftpyn te genezen, moet men de Aderlating in ’t werk stellen, zo op den Arm als Voet, een open lyf houden, door dunne kost en Klisteren; en men dient ene Buikzuivering te nemen van een afziedzel van Betonie Bladen, zaad van Maartviolen, en bloemen van kleine Santorie, of Duizend guldenkruid, waar in gy moet laten trekken drie vierendeel loods Sennebladen, met een handvol Kersen-, of Persikbladen, daar in doende ontlaten een lepel vol sap, of trekzel van witte Rozen.
Indien de ziekte van ene drooge en galachtige natuur is, zal het bad in warm water hem dienstig zyn, als mede het gebruik van Wei, of Hui van Melk, gedurende den tyd van veertien dagen, des ochtens genomen, van een half pint tot twe pinten toe; en zo hy daar van niet aan het afgaan geraakt, moet men een halflood gestoten Vioolzaat, een weinig daar in opgekookt en getrokken, met het eerste glas van de voorschreve Melk innemen.
Gy kunt ook des avonds by ’t slapen gaan wat afkookzel van Lattouw bladeren ingeven; of wat koppen van wit Maanzaad, of bloemen van Plompen, in de Apotheken gemeenlyk genaamd Nenuphar, en zelfs moogt gy de planten stoten, en gebruiken om ze op ’t voorhoofd te leggen, als gy de Hoofdpyn hebt; of wat Rozenolie met wat Rozenwater en Azyn gemengd, en tot een zalfje gemaakt, daar om geslagen.
Wil de pyn na deze middelen niet luisteren, gy moet ene Ader op het voorhoofd openen, en Bloedzuigers aan de slaap van ’t hoofd zetten; en zelfs zonder zwarigheid te maken, de Slagaderen van de slaap openen, het bloed, dat met een groot geweld daar uit zal springen, stuiten met de Pleister van Galenus, en by aldien de gemeene slaapmiddelen, als de syroop van Maanzaad, de pyn niet stillen, moogt gy twe, of ten hoogsten drie grein Opium geven.
Met het zelfde oogmerk kunt gy wel tien grein Opium in Rozewater doen smelten, om de slaap van ’t hoofd aan beide zyden; als mede het voorhoofd daar mede te betten.
Men heeft ondervonden, dat de hoofdpyn ontstaande uit ene galachtige stof in de maag, lichtelyk overgaar met ene braking, verwekt door laau Oxycratum, dat is, Honigwater met Azyn; als men na de braking een, of twe glazen koud water daar op geeft, met zes druppels geest van Vitriool. Zie hoofd. | |
| |
| |
Pleister voor allerhande ongemakkn van de Borsten der Vrouwen.
Neemt een halfpint Wyn, een dozyn dojers van Eijeren, en een pond zuiveren Honig; klop het te samen wel in een aarden pot, ontrent een klein kwartier-uurs lang, en doe het dan in ene Braadpan om het zachtjes te doen koken, uit vreze dat anders de vocht altemaal vervliegt; en roert gestadig om, op dat het niet aan den bodem blyve hangen. Men moet het zo lang laten koken, tot het de dikte heeft van Gelei van Kweperen; het welk ten minsten een heel uur lang duurt.
Om het te gebruiken moet men een tamelyk dikke pleister maken, op een stuk graauw, of ander kladpapier, het welke gy op de borst moet leggen, als gy ziet, datze staat om door te gaan. Dit middel zal het in ’t kort doen deur breken, en binnen weinige dagen genezen. Als het deur is, legt men’er niet anders op, dan een en dezelve pleister; maar men vernieutze t’elkens. Men laat de pleisters zo lang daar op leggen, tot dat’er geene zalf meer op het papier is; men veegtze maar alle dagen wat af, en legtze weder op het zeer. In ’t gemeen bezigt men niet meer dan drie pleisters in ’t geheel om het kwaad te genezen, zynde dit middel by uitnemendheid kostelyk voor de Borsten. En men gebruikt het ook met gewenste uitkomst voor de verzweringen op de knien en andere deelen. Voor ’t overige zie ook het woord borsten.
NAPELSE ZIEKTE. Is de naam dien de Fransen aan de grote Pokken geven, anders Spaanse Pokken, om dat zy ze uit het Beleg van Napels overgebracht hebben. [dat is zedert het jaar 1463. want voor dien tyd was die kwaal hier te lande niet bekend.] In tegendéél noemen ze de Italianen, de Franse ziekte, en is ene Venus ziekte, in vele duitse Boekjes genoeg beschreven; zie echter iets daar van, boven.
OGEN-KWALEN. Daar zyn vele soorten van kwade Ogen.
| |
Voor de ontsteking der Oogen.
Neemt Roze-water in een glas, laat een Ei hard koken, doe’er de schil af, en snyd het door midden, terwyl het noch heel warm is; neemt’er de dojer uit, en vul het hol weder met Kandysuiker, voeg beide de deelen weder by een, met een Karmoezyne zyden draad. Dit gedaan zynde, neemt een weinig zout van Saturnus, doet het in Roze-water smelten, en dan het Ei daar in gelegd, en vier en twintig uren lang laten leggen. Daar na moet gy de Ogen met dit water wassen; daar is geen ding zo kostelyk om de ontsteking weg te nemen. Zie oog, of ogen.
BESMETTELYKE ZIEKTE. Zie pest.
VENUS ZIEKTE. Neemt Trochisci alhandal, Crocus metallorum, Bergzout, van elks een vierendeel-loots, Aloë Succotrina een half loot; Electuarium Rosarum Mesua anderhalf loot, maakt daar Pillen van, waar van gy de zwaarte van twaalf grein des morgens nuchteren moet nemen, en na het innemen een weinig gekonfyte Anys nuttigen. Met dit gebruik moet men veertien, of twintig dagen aanhouden, en in ’t begin kunt gy een Zweetdrank maken, van Pokhout en Salsaparille, elks anderhalf loot, China’s wortel anderhalf loot; Sassafras, Rozenhout en Kubeben, van elk twe oncen; zet het te trekken op tien pond Put-, of Rivier-water, gedurende den tyd van vier en twintig uren. Zie kwikzilver en pokken.
ziel. Is een Geest, geschapen om met een lichaam, als met zyn werktuig verenigd te worden.
Men schryft aan dezelve zeven voorname werkingen, of eigenschappen toe, welke zyn; het oordeel, de wil, de vryheit, het gevoelen, de verbeelding, de geheugenis, en de gewoontens die ze aanneemt. De Mens bestaat uit Ziel en Lighaam zaamgevoegd.
De Godsdienst leert ons met onwedersprekelyke bewyzen, dat de ziel onsterfelyk is, door de belooning die ze aan de vromen belooft, en de straffe, die ze aan de godelozen na hun overlyden dreigt. De rede bewyst ons dezelve waarheid onwedersprekelyk.
Zedert dat de eerste Mens tegen zynen Schepper wederspannig is geworden, door ene strafwaardige ongehoorzaamheid, zo zyn wy, om dus te spreken, mede weggesleept na den kant des lighaams; wy letten niet genoeg op den geest die ons bezielt. Al wat in de uitwendige zinnen valt, verwekt ene sterke aandoening by ons: maar wy worden zeer weinig geraakt door het gene enkel geestelyk is. Zelfs is de Mens zo ongelukkig, dat hy zeer genegen is om te gelooven, dat hy maar door ene hoofd-oorzaak werkzaam is, te weten, dat al wat in hem is, niet dan stoffelykheit alleen zy. Nochtans als wy in ons zelven gaan, zullen wy bevinden, dat de zaak, welke denkt, wil, twyffelt, ontkent, oordeelt, blydschap en droefheid gevoelt, zeer verschillende is van ’t gene, uitgestrekt is in de lengte, breedte en diepte. Als we onze zinnen en driften doen zwygen, zyn we overtuigt, dat het geen tot de beweging bekwaam is, dat gedeeltens heeft, en uitgestrekt is, niet bekwaam is om te kunnen denken, willen, twyffelen, en oordeelen. Met een woord, wy zien klaarblyklyk, dat ene gedachte, ene wil, een twyfel, geen graad van beweging, noch van de snelheid der beweging is, nochte ene zekere gesteldheid van deeltjes, nochte een minder vast, of vloeibaar deel. Wat fynheid, of wat trap van beweging, of rasheid wy ook in de stoffe, of derzelver gedeeltes verzinnen, dat alles kan geen gedachte zyn; nademaal de gedachte, ze zy wat ze wil, altoos ondeelbaar is, en dat men noit zal kunnen begrypen, dat een twyfel, een ja, of neen, in twe, drie, of vier deelen kan gedeeld worden. Nochtans, indien dit ja, of neen ene zekere maat van beweging was, zo zoude de helft van die beweging, de helft van dat ja, of neen zyn. | |
| |
Dus belet ons de duisternis, die over onze ziele verspreid is, niet, als we ons zelven in ene stilzwygentheid van zinnen ondervragen, om een onderscheid te stellen tussen onzen geest, en de stoffe daar hy mede verenigd is. En wy begrypen wel dat het een zonder het ander kan zyn.
Het is waar, dat het grootste gedeelte onzer gedachten schynt aftehangen van bewegingen, die’er in ons lighaam voorvallen, en dat vele der bewegingen, die aan ons lighaam geschieden, van de gedachten onzer ziele afhangen. Doch dit is een gevolg van de vereniging der ziele met het lighaam, volgens den wil van den Schepper der natuur, die het een van ’t ander als afhankelyk gemaakt heeft, tot onzer zaligheid, en het oogmerk dat hy zich heeft voorgestelt. Hoe meer wy over dit onderwerp peinsen, hoe meer we overtuigd zullen worden, dat’er niets edelder in den Mens is, dan zyn geest, en dat die geest niet zaamgesteld zynde uit deelen, ook niet kan vergaan, wat verandering’er ook in ’t lighaam, waar mede hy verenigd is, mag voorvallen.
De oude Wysgeeren hadden ook zielen toegeschreven aan Planten en Beesten: maar de hedendaagse erkennen maar twe soorten van geschape wezens, den geest, die onsterfelyk is, en de stoffe, die van gedaante kan veranderen, en in onmetelyk kleine deelen gedeeld worden, en welke zelf noch bekwaam zyn om oneindige graden van beweging te ontfangen. Zy gelooven ook, dat men de beesten niet mag vereeren met enen onsterfelyken geest, te meer om dat zy zich laten voorstaan, dat alle hunne werkingen kunnen uitgeleg worden, door de kunstige gesteltheid van hun lighaam, wiens bewegingen bestuurd worden door ene zeer vlugge stoffe, welke het fynste gedeelte des bloets is.
Aangaande de Planten is kennelyk, dat zy geene ziel van noden hebben, noch om te wassen, noch om zich te voeden, nochte om hare bladeren, bloemen en vruchten voort te brengen: want de warmte kan alle deze uitwerkingen alleen veroorzaken, met het voedsel-zap, dat zy uit de aarde trekken, te doen opklimmen, en in alle hare deelen te verspreiden.
(Maar wegens de beesten, bekennen de nieuwe Filosofen hunne onwetenheid rondborstiglyk; en toonen, dat de werktuigkundige beweging des lighaams, alleen niet voldoenende is, om alle werkingen van de dieren uit te leggen, welke dikwils met de daden van een mens, in alle deelen schynen overeen te komen, en hun echter geen redelyke ziel kunnen toeschryven; zo datze liever willen zeggen, een beest is meer dan een enkel lighamelyk werktuig, heeft echter geene menschelyke ziel; maar wat het eigentlyk zy, is ons onbewust.)
zilver. Het Zilver is onder de Metalen het twede in orde, of rang. ’t Is wit, glad en glinsterend, en laat zig plat slaan met een Hamer. Men zuivert het, als ’t uit de Myn komt, door ’t Kwikzilver. Het komt in grote menigte uit de Westindien, hoewel het ook in verscheide plaatzen van Europa wordt gevonden. ’t Is somwylen vermengd met Goud, of met Lood, en altoos met Koper, van het welke het onmogelyk is het Zilver geheel en al te ontdoen. Men heeft veel moeite om ’t te smelten, ’t welk waarschynlyk daar van daan komt, om dat zyne stofdelen zeer klein, vast en wonder wel vereenigd zyn. Het Sterkwater, Aqua regalis genaamt, dat het Goud scheidt, heeft geen kragt op het Zilver; men moet’er dat Sterkwater toe gebruiken, dat doorgaans scheidwater, of Aqua fortis genoemd wordt.
’t Geen men in ’t Goud met Karaten, rekent men in ’t Zilver met penningen, waar van ieder twe Karaten doet. Dus zegt men, dit Zilver houdt twaalf penningen, om heel zuiver en fyn Zilver te betekenen, gelyk men van ’t fynste Goud zegt, dat het 24 Karaat houdt. En om de mindere trappen van fynigheid uit te drukken, zegt men: dit, of dat Zilver is van elf penningen, acht grein. Een ander van elf penningen, of van tien penningen, zes grein, enz.
Ook is’er onderscheid tussen gewerkt en gesmolten Zilver: het eerste houdt een gedeelte Koper, boven de vier en twintig deelen Zilvers; en ’t gesmolten, of gegoten Zilver houdt boven de vier en twintig deelen Zilvers, een vierde Koper.
| |
Om ’t Zilver te louteren in de Smeltkroes.
Het Zilver louteren, is het zelve zuiveren, of ontdoen van andere Metalen, daar het mede vermengd is. Dit geschiedt door middel van den Smeltkroes op de volgende wyze.
Neemt een Smeltkroes toegesteld van Asse van Beenderen, of Horens; dekt hem toe, en laat hem allenskens op kolen heet worden, tot dat hy’er rood uitziet: gooit’er dan vier-, of vyfmaal zo veel Lood in, als gy Zilver hebt te zuiveren. Laat het Lood smelten, op dat het de lugtgaatjes van den Smeltkroes vulle, dat in korten tyd geschiedt. Daar op gooit’er uw Zilver midden in, ’t welk terstond zal smelten; en legt hout rondom de Kroes, en blaast het aan, ten einde de vlam op de stof vat hebbe; zo zal al het vuil zig aan ’t Lood hangen, en ’t Zilver midden in den Kroes zuiver en rein leggen blyven. Het Lood vol van de vuiligheid des Zilvers, zal ter zyde als schuim hangen; men kan het met een lepel byeen doen, en laten koud worden, ’t geen dan Zilverschuim, of glit hiet. Naar mate de stoffe min, of meer uitgebrand en verkalkt is, krygt ze verscheide koleur, en wordt dan eens Goud-, dan een Zilverglit genoemt. Laat men ze in den Kroes, zo waassemt ze door de luchtgaten heel uit; alzo de Smeltkroes, die expres toegemaakt is met Asse, beroofd van haar zout, zeer sponsagtig, of doordringende is; men moet haar zo lang op het vuur laten, tot dat’er geen rook meer uitkomt, of gemerkt wordt.
Deze bereiding zuivert het Zilver van alle andere Metalen, behalven van ’t Goud, ’t welk de Smeltkroes niet meester kan worden. Om dan | |
| |
deze twe Metalen van een te scheiden, moet men het seheidwater gebruiken, dat het Zilver oplost: maar alzo ’t het Goud niet kan doordringen, blyft dat op den grond als stof leggen.
| |
Van ’t Louteren door de Scheiding.
Laat in een Smeltkroes, by een sterk vuur, drie deelen Zilver en een deel Goud samen smelten: gooit langzamerhand dit gesmolte mengzel in koud water, daar het zig tot korlen zal vastzetten. Gooit het water uit, en droogt deze korlen af, en laat ze zig ontdoen in twe, of driemaal zo veel Sterkwater; het Zilver lost zig dan op, en ’t Goud, gelyk gezegd is, valt op den grond.
Merkt, dat men in deze werking enig Goud mengt onder het Zilver, op dat, indien het Zilver, min of meer Goud in zig mogt hebben, zulks medegesleept worde, en neerzinke met het geen men’er by doet. Dit neergezonken Goud hiet fyn, of gelouterd Goud.
Men giet daar na dit opgeloste, of ontbonden Zilver zagtjes in een aarde pot, daar men eerst een plaat Koper heeft ingelegt met 10, of 12. maal zo veel gemeen water. Men laat het zo ettelyke uren stil staan, en wanneer het Koper gedekt is met de stof, of gezonke deelen van ’t Zilver, en’er ’t Water blaau uitziet; kleinst men het door graau papier, ’t geen dan den naam krygt van Twede water, dat goed is om een opening in de Kankers te maken, alzo het kwylachtige vlees daar van wordt doorbeten en opgegeten. Men laat het Zilverstof drogen, en kan’er een baar van maken, zo men het in een Smeltkroes laat smelten, met een weinig Salpeter.
Zo gy een Plaat yzer, ettelyke uren lang, in dat Twede water laat leggen, zal het Koper, waar van het blaau wierd, naar den gront zakken, terwyl het Yzer ontbonden wordt. Zo gy deze onrbinding kleinst, en’er een stuk Kalamynsteen in gooit, zal het yzer als zand op den grond vallen, en de Steen zig ontbinden. Dit water weerom kleinzende, zo gy’er dan by druppelen opgiet, het water van Onvluchtig Wynsteen, zal de Kalamynsteen neerzinken. Eindelyk, zo gy dit laatste water kleinst, en het laat tot Kristal stollen, na dat gy’er een deel van hebt laten uitwaassemen, zult gy een Salpeter hebben, die branden zal zo goed als de gemeene.
| |
De verkalking van ’t Zilver.
Neemt twe oncen Smeltzilver, fyntjes gevylt, vereenigt het met andere zes oncen Mercurius sublimatus corrosivus, omhoog geheven bytend Kwikzilver, gooit het samen in een Kromhals met leem bestreken. Zet hem op een klein vuur, en laat hem zich zo verbyten een minut lang. Neemt de Kolf van ’t vuur, en laat hem koud worden; doet’er de Leem af en breekt de Kolf aan stukken. Vryft dat vluchtige en onvulchtige ondereen, en doet het weer in een anderen Kolf, welke gy een minuut lang op een vuurtje zet, en dan laat koud worden: doet dit viermaal, en eindelyk zult gy op den grond van uwen Kolf het Zilver vinden, even als geel smeltbaar Was. Dit smeltbaar Zilver zou men moeten mengen met honderd en vyftig pond gesmolten Glas, en daar mede te werk gaan, als onder ’t woord Edelgesteente, om de Kalcedonysteen te maken, gezegd is; maar om dat zich dit Zilver niet laat vryven, moet men het in heel dunne schyfjes snyden, en dan alleenlyk het vaste en onvlugtige daar van nemen, en niet het omhooggeheven, of overgehaalde.
| |
Om ’t Zilver te bruineren.
Neemt Loodwit, vryft het met water, en daar op ontlaat het met Vislym, of heel klare Gom; doch het eerste is schoonder. Naderhand doet men dit met een Penceel op de plaatzen, die men wil gebruineerd hebben.
Men gebruikt het Zilver ook in d’Artseny, als het tot dunne blaatjes is geslagen. Men kan zich ook van het Geprecipiteerde, of gezonken Zilver bedienen, in plaats van die blaatjes. Men geeft het zulken in, die te veel Kwikzilver, ’t zy door den mond, of door ’t vryven in ’t lyf gekregen hebben. Het dryft de Kwik uit, met’er zig mede te mengen, en het zwaarder te maken. De maat is van vier grein, tot een scrupel. Zelfs zou men’er een groter maat van kunnen geven, zonder te vrezen voor ongemak. Zy bedriegen zig, die meenen, dat het goed zou zyn voor de ziektens der Hersenen.
De Mineralen en levende Sulfers, opgelost in enig Alcali maken ’t Zilver rood, als men het daar in doopt, terwyl ze warm zyn, en geven het een uiterlyke Goudkleur. Dr. Etmuller verhaalt, dat hy, hebbende wat As ontbonden in water, en’er stof van kolen in gedaan, dit water kleinste, waar van het Zilver, dat hy’er in leide, een schoone gele kleur kreeg.
In ’t Artykel van Goud zult gy een manier vinden, om het Goud en Zilver in schulpen te doen, om’er mede te schilderen.
De Sterrekykers, Metaalbranders en Alchimisten, geven het Zilver den naam van Luna, dat is, Maan, gelyk het Goudt by hun de Zon, en andere metalen naar de overige Dwaalsterren hieten; dewyl ze geloven, dat het Zilver uit dezelve stof bestaat, als de Maan, en dat deze gedurig vele invloejing daar op heeft.
zilverwerk.
| |
Om het schoon te maken zonder koken.
Neemt vier oncen witte Zeep, geraspt in een Schotel, met een halfpint warm water; voor een stuiver Brood en wat Wynmoer in een andere Schotel, ook met zo veel warm water; en in een derde Schotel voor een stuiver Loog-asse, met zo veel | |
| |
water, als in de andere Schotels. Neemt dan een haairen Borstel, en doopt die eerst in de Schotel met Wynmoer en ’t Brood, dan in de Loog, en eindelyk in de Zeep, en schuurt daar het Zilver mede, ’t welk gy daar na met warm water afwast, en met een schoonen drogen doek afvryft.
zilverkruid. Ganzerik, Genzerik, Zilverschoon, Argentine, Argemone, Wilde Agrimonie, Blik. Dit is een gewas, dat uit zyne wortel bladeren voortbrengt, die paar en paar langs een Steel geplaatst en getand, of takkig zyn. Zyn blad is als dat van de rechte Agrimonie, of Leverkruid; ’t is ruig, boven groen, en onder wit. Want de stronk kruipt over den grond, gelyk het Nagelkruid, en brengt gele bloemen voort, aan een langen steel, gelykende naar de Boterbloemen, of tammen Hanevoet. De wortel is rood van buiten, en wit van binnen. Het groeit op vochtige plaatsen, langs de wegen, en bloeit in Junius en Julius.
Nog schiet het na alle kanten kleine takjes voort, waar door het zig vermenigvuldigt als de Aardbeziën. Zyne bloemen zyn redelyk groot, en gelyk aan die van ’t vyfvinger-, of vlooikruid.
Men noemt het Zilverkruid, niet alleen, om dat zyn bladt onder verzilverd is; maar door zyne deugd verdiend het nog meer dezen tytel. Het is samentrekkende en opdrogende. Zyn water verfraait niet alleen de koleur der Juffrouwen, maar kan ook dienen, als men het pulver daar van met vier oncen van zyn water mengt, met een weinig Koraal, om haren buitenmatigen loop, zo roden als witten, te stuiten, en insgelyk de Buikloop en Bloedgang. Gekookt met wat Azyn, maakt het de tanden vast, stilt de Tandpyn, en herstelt de Huig in de keel, zo men’er wat Aluin by doet.
Dit kruit heeft nog iet byzonders, namelyk, dat het in alle koortsen, hoe genaamd, de grootste hette matigt, als men het in de handt houd, en onder de voetzolen legt, zonder iets tussen beide.
’t Zilverkruid heeft een uitstekende deugd boven alle andere kruiden, om den Steen te breken; ’t geneest de Zweren en boosaardige Kwetsuren, binnen het lighaam, en ontbindt het geronnen bloed, als men’er een drankje van maakt.
zinnen zyn die vermogens des Mensen, waar door men tastbare dingen kent.
Zy zyn in en uitwendige. De uitwendige zyn Gezicht, Gehoor, Reuk, Smaak en Gevoel.
| |
Van de gemene Zinnen en verbeeldinge.
De verbeelding is een inwendig gevoel, ’t geen onderzoekt en naaukeurig het tastbare overweegt, en zulke dingen, welke men door gevoel niet gewaar wordt. Zo dat de verbeelding niet alleen vertoont de verbeelding der zaken, die onder de uitwendige Zinnen vallen. Maar ook oneindige andere dingen, die men zo wel gewaar wordt, als men waakt, of slaapt.
zode (groene) wordt genaamd een stuk Aarde, aan den bovenkant met Gras begroeid, en uit een Veld, of Weide gestoken, of gesneden.
zoethout. Glycyrrhiza in ’t Grieks en Latyn geheten.
Beschryving. ’t Is een Plant, die verscheiden stengels schiet; die een voet drie, of vier hoog schieten. De bladen gelyken naar die van de Lentiscus; zynde deze twe aan twe aan een steeltje, dik, groot en gomachtig in ’t aantasten, en by paren aan ene rib geschikt, die met een enkel blaadje eindigt. De Bloem is als die van de Hiacynth. De Vrucht is zo groot als de vrucht van Booghout; maar veel scherper. Zy is in Aautjes gesloten, welke na die van de Lentiscus gelyken. De Wortel loopt aller wegen heen; zy is lang in vele takken van een vinger, of duims dikte gescheiden; zy is graau, of ros van buiten, geel van binnen, aangenaam zoet van smaak; men heeft ze den naam van Zoethout gegeven; men gebruikt ze in de Geneeskunst.
Plaats. Deze Plant groeit deurgaans in warme Landen; als Spanje, in ’t Bos en zandige plaatzen; de beste is die van Saragosse. Men vindt het ook in Duitsland, by Neurenberg. Zy bloeit in Juli; ’t Zaad is ryp in September.
Eigenschappen. Men maakt het sap van Zoethout dik, gelyk men doet Lycium. Dit Sap is goed voor heesheid, zo men ’t laat smelten op de tong. ’t Is goed voor Pyn in de Maag, voor de Borst, Lever; zo men ’t met gekookte Wyn voor drank neemt. Zy geneest de graveel der Blaas, en pyn der Nieren. De Drop van Zoethout in Water gesmolten, is goed voor Wonden. ’t Afziedsel van de verse Wortel is ten zelfden einde dienstig.
Men moet deze Wortel niet vergeten, zo men een Afziedzel wil drinken. Deze Wortel verbetert door zyne zoetigheid de smaak der andere middelen. Zy verzacht de scherpigheid der vochten, die de Hoest veroorzaken. Zy is goed in de Pleuris, en bloedspouwen. Men doet gemeenlyk een halfonce zoethout op elk pint Water, en laat het niet koken in een Afziedsel, uit vreze, dat het de vocht te dik en lymerig make. Als het vers is, moet men ’t koud op den drank gieten, of op enkel Water. Zo gy zoethout in uwen Thuin plant, zet ze in een plaats, daar ze geen schade in kan doen: Want zo ze den grond naar haar behagen vindt, zal ze over al heen zwieren, en u veel moeite geven, zo gy ze eens wilt uitroejen. Zy komt ook zo goed door gans Vrankryk voor den dag, als ze uit Spanje komt.
| |
Keur van Zoethout.
Men moet kiezen ’t geen nieu en vers is, dik, glad, ros van buiten, goudgeel van binnen; licht om snyden, zoet en aangenaam van smaak. Men | |
| |
moet toezien, of ’t droog Zoethout, dat men dikmaal is genoodzaakt te koopen, niet het uitschot van ’t nieuwe zy, dat men heeft laten drogen.
| |
Drop van Zouthout.
’t Sap van Zoethout is een uittrekzel, dat men’er, door middel van heet water, uithaalt. Dit water wordt’er geel van, en als men dat over ’t vuur heeft laten uitdampen, blyft’er een vaste stof op den grond, die zwart is, en welke men sap, of Drop van Zoethout noemt. ’t Beste komt uit Holland en Marseille; aan koeken van vier oncen, en een half pond; die uit Spanjen komt valt zandig.
| |
Keuze van Drop van Zoethout.
’t Drop van Zoethout, moet om goed te zyn, van buiten zwart, en glinsterend zwart van binnen zyn, breekachtig, zoet en aangenaam. Men moet de roode, zachte, zandige, die brandig smaakt niet nemen.
Dit goede zwarte Drop is goed voor de verkoudenheid der Longe, ’t Witte Drop, of gele, dat men aan platte koekjes, of gedraaid en rond verkoopt, heeft niet meer dan zeer weinig gemalen Zoethout, maar veel Suiker, Styfzel, Gom Dragant, en wat Florentynse Iris.
| |
Hoe men zwart Drop van Zoethout maakt.
Neemt een goede menigte Wortel van Zoethout; dit gekneusd hebbende, scheld het aan draden; doet het in een aarden Pan, en daar op een goede menigte van warm water naar gelang. Naderhand zult gy over een klein vuur, gedurende zeven, of acht uren ’t laten trekken, en persen ’t trekzel uit. Gy zult op ’t overschot nog heet water gieten, en ’t zelfde doen, gelyk te voren. Hebbende eindlyk die twe deurzygzels met den andere gemengd, zult gy ze laten uitdampen tot de dikte van een Extract, dat wat styf is. Dit eenvoudig Extract is beter: maar alzo ’t van geen aangename geur is, en licht vochtig wordt, zult ge in drie ponden heet water doen Gom Dragant, en Arabise, van elks vier oncen, voor twe ponden Extract. Als het tot een slym is gesmolten, zult gy ’t door een Temis laten loopen, en mengen het met een half pond witte Suiker, en twe ponden Extract van Zoethout. Naderhand zult gy de vocht laten dampen uit dit mengsel, over een zacht vuur, tot de dikte van een styve deeg, waar aan ge alle gedaanten kunt geven, welke u behagen.
De Gommen maken ’t Drop van Zoethout slymeriger en bekwamer om de vochten te verzachten, die door hare scherpte de Longepyp prikkelen, en op de Borst vallen.
| |
Wit Drop van Zoethout.
Rast zes dragmen goed droog Zoethout, maakt het fyn met een halve once Florentynse Iris. Stoot ook twe dragmen Gom Dragant tot poejer, in een kopere Vyzel, welke gy moet laten warm worden. Stoot twe oncen Styfsel, en een pond Suiker, in een Marmore Mortier. Stoot eindlyk een grein Muskus, en een grein Amber, met een weinig Suiker, in ’t zelfde Mortier. Mengt alle deze Poejers onder een, en maakt ze tot een deeg, met een genoegzame menigte slym gesmolte van Gomme Dragant in Rozewater. Maakt van dit alles een dikken deeg, waaraange ene gedaante naar welgevallen kunt geven.
zog is een naam die men geeft aan een Wyfje van een wild, zo wel als tam Varken.
De keuze die men van een Zog moet doen, is als die van een Beer; buiten dit moet men letten, dat zy een wyden ruimen Buik hebbe, en lange Prammen en Speenen. De Zog kan dragen van een tot zes Jaren. Zy draagt zes Maanden, en geeft twemalen ’s Jaars Varkens. Zy zo wel, als de Mannetjes Varkens, geven dat sterke Leder, dat zo dik is, en by de Boekbinders te Parys in gebruik, om daar mede die schoone Banden van grote Boeken der Kerke te binden. Als de Zog vet is, en verscheiden reizen gedragen heeft, noemt men ze een vet Varkens Zeug, of Zog. Zie varke.
Een Beer, is een Varke, dat niet is gelubd, en geschikt is, om in de voorttelinge der Varkens te voorzien. Zo men ze schoon wil hebben, kiest men’er een, waar van ’t Lyf kort en gevoed is, de Kop groot, de Snuit lang, de Ooren groot inhangende, die korte Pooten heeft, die dik is. Een Beer is niet goed, dan van een tot vyf jaren.
| |
’t Schot van een Varke.
Als men den Beer gekoren heeft moet men een plaats kiezen om hem te plaatzen. Hier van hebbenwe in ’t Artikel Varken gespoken.
| |
De legging van een Zog.
Men moet niet vergeten ze dikmaal vers Stroo te geven; want schoon die Dieren morsig zyn, en den drek beminnen, echter willen ze wel zindelyke legging hebben. Men moet anders verzekerd zyn, dat dikmaal nieu Stroo te geven, ze byna zo vet, als ’t Voeder maakt.
| |
De tyd om de Zog te laten spelen.
De rechte tyd om Zoggen te laten spelen; ’t zy om te jongen, of vet te maken, is altyd van ’t begin van Februari af, tot half Maart, op dat ze jongen mogen krygen, in Juni, Juli en Augustus. De Biggen, die op dien tyd voor den dag komen, krygen in de maand van September kracht.
Men heeft’er velen die daar geen acht op slaan. Zy laten hunne Zoggen in de maand Mei en Juni spelen, zo dat de kleine Varkens, die daar van komen, in September en October voor den dag komen. Deze manier van doen is zeer slecht; om dat de Biggen, die voor de Vorst niet hard wor- | |
| |
den, nooit zo goed worden, dan die enigen tyd te voren komen; alzo de Varkens dieren zyn, die tegen de koude niet kunnen, waarom ze in de winter moejelyker op te brengen zyn, als zy nog klein zyn, als wanneer ze sterk zyn, en in staat om koude te velen.
zomermaand, gemeenlyk Junius geheten, is de zeste maand van ’t jaar, dat met Januarius begint. Tegen den 21sten komt de Zon in het teiken van de Kreeft, en maakt op deze zyde van de linie overal den langsten dag, welken tyd men den Zomerzonnestant noemt, dewyl men enige dagen lang niet kan merken, dat zy langer, of korter worden, zo dat de Zon op dezelve plaats van den Dierenkring schynt stil te staan, tot dat ze weer te rug loopr.
| |
Voordeel op ’t Land in deze Maand.
Men verkoopt de Boter op de Markt, dewylze zo goed niet is, als de Maiboter om te smelten, of te zouten. Dog zo men’er te weinig geld voor kan maken, is het raadzamer haar op te leggen, en ze te bewaren voor den Winter, om in huis te gebruiken.
De Kaas moet altoos gezouten worden: want hem op de Markt te brengen, en’er niet veel voor te krygen, beloont de moeite niet, die men’er van heeft. (In Vrankryk mag dit waar en raadzaam wezen, maar in Holland, weet ik, dat de Kazen op dezen tyd met een menigte te Markt gebragt, en wel verkocht worden.)
De Eijeren, die men in huis niet van noden heeft, kan men verkopen, dewyl het nog de tyd niet is om ze te bewaren.
Met de Kalveren is ’t het zelve als in Mei, als ook met de vette beesten.
Wat de Hoenderen betreft, men moet nu niet denken, om’er zig van te ontdoen: maar ze in tegendeel laten aangroejen, om’er Kapoenen, en op zyn tyd jonge Kuikens van te krygen.
De Kalkoense hoenderen kan men nog in deze maand verkoopen, dog weinig, om’er een goede kudde van te houden, en op ’t veld te weiden.
Indien de Meimaand geen tyd genoeg heeft uitgeleverd, om de witte en rode Wynen te verkoopen, gaat men met derzelver verkoop voort, zo wel als met het koren.
Zo men vele Kersseboomen heeft, is het in deze maand de rechte tyd om die vrucht te verkoopen.
Men koopt nog in dit saisoen, zo men wil, schone Veerzen, die men in de Weide laat gaan, om ze vet te maken, tot den Winter toe; wanneer men zich van die men te veel heeft, en niet voeden kan, ontdoet.
| |
Wat arbeid in de Moestuinen voorvalt.
Ik herhaal hier ’t geen ik in den aanvang van ieder maand gezegd hebbe, namentlyk dat men in de Zomermaand alles doen moet, dat in Mei niet voltooid was; zelfs moet men met al dat werk voortgaan, behalven met de Mestbedden, die men voor de Meloenen niet meer nodig heeft: maar men kan’er maken voor late Komkommers en Paddestoelen. Men kan nog tot den 12, of 15. der maand toe enige Artischokken verplanten, om’er zig in ’t naastvolgende voorjaar, zo ze wel besproeid worden, van te bedienen. De begieting is vruchteloos, indien het water niet tot aan de wortel toe doordringt. En over zulks moet men, zo de Plant diepe wortels heeft, ze des te sterker begieten, vooral in een droge aarde, maar in vochtige en zware aarde moet men haar zo dikwils niet begieten, nog zo sterk; by voorbeelt; de Artischokken in een lichte aarde hebben om de twe dagen ene kan vol waters nodig, voor ieder Stalplant, en in zware aarde is ene kan voor drie Planten genoeg.
In ’t midden van deze maand verplant men de Look, een halven voet van elkanderen, in een gat ruim 6 duimen diep, dat men met een Tuinboor maakt, en met legt’er maar een in ieder gat, zonder de aarde, waar in de Look staat, te raken, gelyk als met alle Planten, die men door dat werktuig verpoot, geschiedt.
Men gaat voort met Cichory en Genuaasche Latou te zajen, om ze, als ’t van noden is, ’t overige van den Zomer te verplanten. Men verzamelt het Zaad van de Kervel, die ’t eerst van het jaar ryp wordt, op de stelen van die, welke in den Herfst is gezaait, dat is, men snyd alle de stelen af, en laatze drogen, waar na ze als Koren gedorst en zelfs gewand worden. Men handelt op gelyke wyze met alle Zaden, die men inzamelt, ieder op zyn tyd, en vooral in de maanden van Juli en Augustus; goede zorg dragende, dat het van de Vogelen, die’er op verlekkert zyn, niet opgegeten worde.
Men poot in ’t begin nog de Beetwortel, om op den Herfst schone te hebben. Zy tieren wel, wanneer ze tussen twe reien Artischokken staan, en men moet ze anderhalve voet van elkander zetten, en ’t onkruid zorgvuldig uitroejen, op dat het niet in zaad schiete, en ’t goede verstikke.
Men moet zonder langer te wagten, alle Heggen en Palm scheren, zo dat men daar mede, ten uiterste op St. Jans dag gedaan hebbe, ten einde ze tyd hebben om nog voor den Herfst uit te lopen. Vergeet niet de Zaden van de Moeskruiden rykelyk te begieten, als mede dag voor dag de Komkommers op de Bedden, maar de Meloenen middelmatig, twe, of driemaal per week, een halve kan voor ieder voet.
De wilde Porcelyn begint in ’t begin van Zomermaand te voorschyn komen, en duurt tot het einde van Hooimaand: men moet’er het onkruit uithouwen en wel uitklouwen. By de Erten worden ryzen gezet, en andere Erten gepoot, die in September goed zyn.
Men zaait nog van acht tot acht dagen Kropsalade, en verplant Selderi.
Men verplant rode Kool, en gedurende de maand Savoy- en Bloemkool. | |
| |
Tegen ’t laatste van de maand begint men Herfst Andivie te zajen.
Men neemt de glazen van Meloenbakken in huis.
Men maait de Graskanten voor de twedemaal.
Men snoeit de jonge uitspruitende Oranjeboomen. Men vervolgt de Zomersnoei der Wyngaarden. Men legt Turkze Sultboonen tegen Erritrys.
Tafelperen en Appelen, ook Keukenperen hebben gedaan; de Spiegelappel is’er nog. Men heeft Aardbeijen, vroege Kersen, Meloenen, Kropsalade, Radys, Spenasie, Zuring, Kervel, Beet, jonge Wortelen, Porcelein, Peulen, Erreten, grote Boonen, Komkommers, Ajuin, Zomerandivie, Seldery, Artisokken, Bloemkool, Aspersien, dog deze snydt men maar tot 15 Juni.
Men beoorloogt de grote witte Wormen, die de Aardbezien en gekropte Lattouwen doorvreten.
| |
Bewerking van den Boomgaard in deze Maand.
Sedert half Juni begint men de scheuten van Neutdragende Boomen te oculeren, vooral de Kerssen van grote boomen op twejarig hout, dat men tot op drie, of vier duimen afsnydt van de plaats, daar men wil Okuleren. De bekwame tyd is altoos voor de Zonnekeer.
| |
Bewerking der Bloemtuinen in Zomermaand.
Men kan nog verscheide Zaden van jaarlykze planten zajen, om’er Bloemen van te hebben, de rest van den Zomer en in den Herfst, gelyk in Mei.
Men moet het rype Zaad, als van de Oostersche Hyacinthen, Narcissen, Aurikels, Renonkels en dergelyke verzamelen, en op een droge plaats bewaren, om het op zyn tyd te zajen.
Men neemt de Tulpen uit, en verplant terstond zulken, die uitgedroogd schynen, heel diep in de aarde, dog in koele plaatzen niet zo diep, en ze van boven begieten, alleen om de aarde Koel te houden.
Met half Juni begint men de Jasmyn, Oranjeboomen, Rozestokken en andere Heesters te Okuleren.
Men neemt de Anemones en de Renonkels uit de aarde, na de regen, die tegen ’t einde dezer maand valt, niet te voren.
Men kan met den uitgang van Juni de planten, die niet lang buiten den grond willen blyven, uitnemen en aanstonts verplanten, als de vroege Aardappelen, Oosterse en andere Hyacinthen, die bollen hebben, de Iris, Krizerskroon, de velt- en purpere Lelien, de Muscaris, Fritillairie en meer dergelyke.
Men neemt alles zorgvuldig waar ontrent de Oranjeboomen, volgens ’t geen wy op zyne plaats van hare behandeling gezegd hebben.
De zware Aarde moet men dikwils roeren, om haar geen tyd te geven tot hard worden en splyten. Men spit om dezen tyd doorgaans alle Moestuinen om, en de beste tyd om zulks met de droge aarde te doen, is kort voor, na, en zelfs onder ’t regenen, ten einde het water spoedig, en voor dat de hitte komt, in den grond zakke. Dog aangaande de zware en vochtige aarde, moet men droog en heet weer waarnemen, om ze te doen opdrogen. Zorgvuldige Tuinders maken greppels, om ’t water van de stortregens, die om dezen tyd vallen, dwars in hunne perken te leiden; en vooral waneer de aarde licht is. Maar het tegendeel doet men, als de aarde te zwaar is, om het water buiten de Vakken te laten loopen, gelyk wy in de Meimaand reeds hebben geërinnert.
De Liefhebbers van Nagelbloemen moesten al begonnen hebben stokjes te zetten by ider voet, om te beletten, dat de wind de stelen niet breke, en de knoppen afsla. Byaldien het niet geschied is, doen ze het in deze maand, en nemen niet alleen een gedeelte van de kleine knoppen weg, die al te menigvuldig aan de Nagelbloemen komen, om daar door de beste te versterken: maar ook het grootste deel van de stelen, om niet dan de fraaiste te behouden, die best in staat zyn om goede bloemen voort te brengen.
Van bloemen heeft men dubbelde Hyacinthen, Tulpen, Trosnarcissen, dubbelde Jonquillien, Ranunkels, Anemonen, Tuberosen, Franse Lelien, Oranje en witte Lelien, Fioletten, Fraxionellen, Bloemen van Damast, Duizendschoon, Kruisanjelieren, Rozen.
zomerdraden, zyn die draden der Spinnewebben, die in ’t najaar by fraai weder door de lucht zwieren, en zich overal aan vast zetten.
Zon. Is een verlichtend lighaam dat zyn licht aan andere Planeten mededeelt. De oude Starrekundigen meenden, dat de Zon een Planeet waar, die rondom den Aardkloot liep. Die ’t gevoelen van Copernicus volgen meenen, datze het middelpunt van ’s Werelds rond uitmaakt, alwaar ze gene andere beweging heeft, dan die ze rondom zyn aspunt heeft, rondom welke zy in 27 dagen draait. Wat daar ook van zy, zy schynt haren loop te voleindigen in den tyd van 365 dagen 5 uren en 49 minuten. ’t Gemeen Jaar heeft 365 dagen, maar als men vyf uren en 49 minuten oprekent, maakt het in ’t vierdejaar een schrikkeljaar van 366 dagen.
Men heeft’er die meenen, dat de Zon een millioenmalen groter dan de aarde zy. De Heer Cassini verzekert, dat de grootste afstand der Zonne van de aarde is 22374 halve Diameters van de aarde en zyne naaste afstand is van 21626 van die Diameters. De halve Diameter van den Aardkloot is van 1432 gemeene franse mylen.
De Starrewigchelaars zeggen, dat de Zonne heet, droog, goed zy; dat zy ’t leven en licht aan alle natuutlyke vermogens geve. Dit gevense te kennen door deze afbeelding ☉. Zie daar enige hunner voorzeggingen.
☉ in met ♁ in de vochtige tekenen, middelende , of van ☾ betekent regen.
☉ in met ☿ in de vochtige tekenen, brengt regen voort, en in de winderige tekenen, als ♊ ♎ en ♒ geeft het wind. | |
| |
zonneweg. Zie in Hubners Kunstwoordenboek ECLIPTICA.
Hier by zullen we alleen voegen, dat het vlak van die kring gaat door ’t middelpunt der aarde. Dat de jaartyden en langte der dagen naar de plaats verandert, daar de Zon, of Aardkloot op dien Zonneweg zich bevinden. Dat de langte van elk gestarnte van den Dierenriem, daar op voor 30 graden langte gerekend wordt, en daarom met den Bok begint te tellen; dat deze Zonneweg de Linie snydt in ’t teken van den Bok en van de Balans.
zonnebloem. In Hubners Kunstwoordenboek worden’er de soorten van opgeteld. Ziet de voortteling dezer zoorten in Millers Hoveniers Woordenboek.
DE GROTE ZONNEBLOEM groeit in korten tyd zeer hoog; vooral in Spanje, daar men ze ter hoogte van vier en twintig voeten gezien heeft. Maar hier reiktze de hoogte van zes, of zeven voeten. Zy schiet ene, dikke, rechte stam zonder zydtakken, de bladen zyn groot, breed als die van de Klittewortel, getand, spits; zy draagt aan haren top een grote schone wyde gekroonde gele bloem, welke uit halfbladige bloemtjes bestaat, die een oneindige menigte van kleine bloemtjes omringen. Deze bloem keert zich deurgaans na de Zon toe, om datze zwaar zynde, en de steel heet geworden aan dien kant zacht is, en derhalven daar heen zich kromt.
Als zy is afgevallen volgt’er een grote menigte langwerpig Zaad, wat groter als dat van Meloenen, dat van boven twe Blaadjes heeft, en gevat is in een blad dat als een huisje is.
DE KLEINE ZONNEBLOEM; deze verschilt daar in van de eerste, dat ze zo groot niet is, en verdeeld in verscheiden Takken, die elke een Bloem dragen, veel kleinder dan de andere.
Deze Planten zyn uit America, en byzonderlyk uit Peru oorspronklyk. Men heeft ze tans byna in alle Hoven van Europe, om de fraaiheid der Bloem. ’t Zaad van’t groot soort wordt in Virginie gebruikt om’er Brood van te maken, en een pap voor de Kinderen. Men eet ook ’t bovenste van die Plant, als zy nog jong is, na dat men ze heeft doen koken, en in Olie en Zout gedoopt.
Men zegt, dat de gantze Plant goed voedzel geeft; bekwaam om ’t Zaad gaande te maken, zy heeft veel Olie en Water, en middelmatig Zout.
zoomen is een spreekwys van den Tuinbou, waar mede men wil zeggen, dat een boom die door snoejen, of anderzins gekwest is, zyne bast zo doet uitgroejen, dat het uitterste der gekwetste bast zich rond begint te vertoonen. Zie vruchtboom.
zotheid; zie dwaasheid, gekheid, krankzinnigheid.
Zotheid noemt men de begrippen en daden der Mensen, die met de zaken, waar ontrent ze bezig zyn, gene overeenkomst hebben. Deze krygt men deur opvoeding, verkeerde onderrrechting, vooroordeelen, gewoonte en voorbeelden van anderen, buiten ziekten: ten zy men alle verkeerde begrippen, ziekte, doch die der ziele, noemde, maar vooral ook door ziekte des lighaams, welke verbeeldingen van zaken maakt, die’er in de wereld niet zyn.
Men heeft ze in allerhande koortzen, en in den enen eer en lichter dan in den anderen; men heeft ze ook zonder koorts in melankolyken, en dollen; maar men heeft ze vooral in Hersen en middelrifts ontstekingen.
De oorzaken zyn veelvuldige, en zodanige, dat ze, of van zelfs, en door geneesmiddelen, of ’t bestuur des zieken overgaan.
Zy komen of van koorts, of van ontsteking der hersenen, of van de aandoening der maag en ’t middelschot; of van overvloed van bloed, of van gele, of verbrandde, of verhitte gal.
Men haaltze zich op ’t lyf door heete en droge luchten in te ademen, lang in de Zon te zyn, te veel te arbeiden, ten ontyde te baden, ’t hoofd ruw te vryven, en ’t na den eten te zeer te dekken, te sterke geneesmiddelen in te nemen, door opstopping van afgang, te veel eten, door toorn, door gewond, of gevallen te zyn .
Dat zy van te veel bloed komt, blykt uit de gedurigheid der koortse, roodheid van aangezicht en oogen, verheven pols, bloeden uit de neus, uit meer lagchen dan schreijen, uit een moeilykheid van spreken, uit een schyn van roodheid aan ’t geen men ziet. Somtyds zit men, somtyds legt men, en werkt men met grote ongerustheid.
Komt de zotheid van gele gal, heeft ze de zelfde tekenen als boven: uitgenomen, dat het aangezicht geel schynt, de tong van de zelfde kleur is, somtyds wat zwart, droog en ruw.
De tekens van een verbrande gal, zyn dolheid razerny, in ’t wild en zonder reden spreken, gedurig opstaan, elk slaan, alles aanstuk scheuren, wat men vindt, een zwarte droge dorre tong, opstopping van water, kleine en rasse pols, een ruim en langzaam aderlaten, en verloren geheugen.
De tekenen, dat het door een absces in de hersenen, of in deszelfs vliezen veroorzaakt wordt, zyn een doffe en drukkende pyn in ’t hoofd, rode, of gele oogen, gelyk in oogontsteking en een golvende pols.
Gene van deze herzenziekten zyn’er, of zy zyn gevaarlyk, maar, die ’t meeste te duchten is, is die, welke van een verbrande gal komt.
Zinneloosheid scheidt, of met zweet, of neusbloeden, speenen, gezwellen die ontrent de ooren komen.
Oude luiden zyn aan hersenontsteking niet onderhevig, en komt het hun over, komen ze’er niet af.
Zyn de hersenvliezen voor al ’t fyne ontsteken, is ’t gevaarlyk, vooral zo ’t gaat na de hersenen.
Schreijen en lagchen beide, is zo kwaad een teken, als in Stuiptrekkingen te vallen. Zo’er braken, ’t zy van gele rode, of groene stof komt, en daar van geen kleur krygt, is ’t zo wel een doodlyk teken, als helder pis, en witte afgang. Zo een onzinnlge na drinken vraagt, en ’t kwalyk deur kan krygen, en’er byna aan stikt, of de stem verandert, en de ademhaling gesneden is; nadert het einde. | |
| |
Alle Onzinnigbeid eindigt op verscheiden wyzen, door veretteren, of ontbinden, of scheiden, of veranderen in een andere ziekte, gelyk in doodslaap, of tering. De zekertste genezing geschiedt door scheiding.
’t Zy de Onzinnigheid van Bloed, of Gal, of ontsteking kome; men moet het aderlaten niet vergeten. Als men drie, of viermalen op den Arm heeft gelaten, en de zieke daar geen verlichting van gewaar wordt, zal men op den Voet aderlaten, en herhalen ’t enige dagen daar aan, zo’er krachten zyn om ’t te verdragen. Die ouder zyn, en in ’t Noorden wonen, moet men minder aderlaten dan anderen. Als men aderlaat zal men kleine gaatjes maken, op dat het gat niet open ga. Men moet’er Aloë in poejer op leggen, of ’t gebrande haair van een Haas, of Mastik, of Pleister. Men raadt zich met geen Spaanze-vliegen te moejen, noch schroeimiddelen; maar men heeft door vele ondervindingen geleerd, dat een kop op de Kroonnaat velen heeft genezen.
Zo de Onzinnigheid meer van Gal als Bloed komt, zal men eerst moeten Buikzuiveren met anderhalve once Kassia in twe glazen Wei gemengd, of in een afziedzel van twe oncen Tamarinden. In dezelfde buikzuivering zal men doen een half once Catholicum Duplex. Voor de twedemaal zal men ze afnemen, als men’er by doet twe dragmen de Diaprunis compositum, of een once Siroop van bleke Rozen.
Men doet daar door zien, dat men loslyvig makende middelen moet van den enen tot den anderen dag vermeerderen, en ze in ’t begin niet sterk maken, om de vochten niet in beweging te brengen. Men moet zich wel wachten van iets kouds aan ’t hoofd te doen, om ’t kwaad niet na de hersenen te jagen, en den zieken in gevaar te brengen. Men kan’er een Duif, of Hoen, of jonge Kat, levend opgespouwen, opleggen. Men zal een Tizaan gebruiken, van Paardebloemen, Wortels van Braambozen, Zuring, Zoethout, Sla, of Renetappelen, en met Pastelein gekookt. Van dit afziedzel kan men ook Klisteren maken, als men’er gemene Honig by doet; of drie oncen Honig van Plompen, en twe lepels Wynazyn. Men zal terzelver tyd Linnen doeken in een afziedzel van Kamillen, Meliloten, Glaskruid, Heumst, en zo veel Wyn als water gekookt, steken, en leggen ’t op den Buik en Nieren. Men zal hun, voor levens nóóddruft, om de twe uren een Kalfs-, of Hoendernat geven, daar Oranje-, of Citroensap in gedrukt is, of men zal’er verjuis in doen, of twe, of drie druppen Geest van Zwavel.
Den vyfden dag zal men ze beginnen Melken te geven, gemaakt van een oncen zoete Amandelen, geslagen in een pint afziedzel van Plompen, of Sla, of Postelein, of Gerste-water, of van Zemelen. Als men dit mengzel zal deurgezygd hebben, zal men daar vier oncen Suiker by doen, en men zal’er tussen ’t Vleesnat een glas vol van nemen; in dat van den avond, zal men een once Stroop van Slaapbollen doen.
Men schryft deze Stroop niet voor, dan om de dampen neer te houden, en een zachte geruste slaap te veroorzaken; zo imand raadde Opium, of Philonium te geven, of een ander slaap-, of verdoofmiddel, moet men dit niet doen, zonder de voorgaande zorgen te hebben gedragen.
Gelyk het nodig is den zieken door pis te helpen, zo zal men hem de Navel en Pisgang met wat Olie van Scorpioenen vryven.
Om de Onzinnigheid te genezen, die van ontsteking der Hersenen komt, moet men op ’t hoofd des zieken de Long, of ’t gantze Karwei van een Schaap, dat eerst gedood is, leggen; of een Hoen, of Duif die aan den rug is opengespouwen, en daar op leggen, of men moet het voorhoofd en gantze hoofd met Rozenolie, Wynazyn, Popeljoen-zalf smeren, of met het Zap van Nachtfchade, Rozenolie en Wynazyn.
| |
Voorhoofdmiddel voor Onzinnigheid.
Men moet zes witte Slaabbollen met hun Zaad stampen, twe vingergrepen Bloemen van Nymfea. Doet daar wat Rozenwater en Slawater onder om’er een pap van te maken, welke gy tussen twe Lywaten zult winden, en leggen voor uw hoofd.
Anders. Neemt anderhalve handvol Salade, twe handvollen rode Rozen, een half once Zaad van witte Slaapbollen, doet alles in gemeen water koken, en als de stof is tot een deeg gemaakt, stoot ze in een Mortier, doende daar een half once Gerstemeel in, zo veel Vrouwen-melk en een weinig Violen-stroop, bewint deze pap gelyk de andere boven, en legt het op ’t voorhoofd.
Anders. Vult een verglaasde Pot met Aardveil, giet daar van de beste witte Wyn op, tot dat de pot vol is. Laat het vyf, of zes uren koud trekken. Laat daarna de vocht met sterke persing uitzygen, en gebruikt het om daar de slagen van ’t hoofd mede te betten en bevochtigen, gelyk ook ’t voorhoofd des zieken. Neemt ook den Droessem en ze met Olie in een Mortier gestooten hebbende, doet ze nog eens onder de heete As braden; maakt’er een Pap van en legtze op als boven.
zout noemt men een stof, die de Tong scherp aandoet. in ’t water smelt, en door ’t vuur, zo ’t te voren niet in de lucht vervliegt.
Men kent twe soorten van Zout, die in veel gebruik zyn. Berg-zout en Zee-zout. De Geneeskundigen hebben nog anderen, en de Chimisten halen ze uit Dieren en Gewassen.
| |
Van Bergzout.
’t Berg-, of Graaf-zout, sal Gemmae, wordt als Steen, of Rots, in Bergen gevonden. ’t Is wit, glinsterend, deurzichtig, als fyne Stenen. Dit heeft het den naam van sal Gemma doen krygen. Katalonie en Polen levert veel daar van utt. Men maakt’er werk van, door het te houwen. ’t Is zouter en deurdringender dan Zee-zout.
| |
| |
| |
Van Zeezout.
’t Zeezout wordt van ’t Zeewater, deur uitdampen en Kristalschieten gemaakt, ’t Heeft veel schyns, dat dit, en ’t Bergzout een en ’t zelfde zy. ’t Is waarschynlyk dat het Zeewater zulk Zout gesmolten en medegesleept heeft, en daar van daan zyne zoutheid gekregen. Men haalt nog Zout uit de Fonteinen van Salin, in ’t Franche Comtè, de Putten van Lotharingen, uit enige Meren van Italie, Duitsland, en ’t Comtat van Venaissin.
’t Zout, dat men door uitdamping haalt, door ’t koken van ’t Zeewater in grote pannen, tot dat het droog is, is wit. ’t Geen men deur Kristalschieten voortbrengt, door water van de Zéé deur goten, gedurende de hitten van den Zomer, in pannen te leiden, is graau. Deze kleur krygt het om dat het met enige slibben verzeld is. Men maakt het wit deur ’t te laten in water smelten, en na dat het is gesmolten te laten stilstaan. Dan vindt men op den grond een aardachtige stof. Welke men weg moet doen door stil afgieten van dit Zoutwater in een ander vat. Men doet dit water uitdampen, door koken over vuur.
’t Zout, dat dus is wit geworden, is zo sterk niet als ’t graauwe Zout. ’t Schynt dat het over ’t vuur veel van zyne kracht verliest.
| |
Eigenschappen van ’t Zeezout.
’t Is goed om te ontbinden, en deur te dringen. Het zuivert, en droogt op. Men gebruikt het in Stuipen en Apoplexie. Men steekt een lepel vol in den mond des Zieken. Men gebruikt het ook in zetpillen, en in Klisteren. ’t Verdwynt en verdunt zinkingen, zo men ’t heet maakt, en heet om den Hals legt.
Zuivering van Zeezout.
Laat Zeezout in Water smelten, zygt het daar na door graau Papier, laat de vocht uitdampen; dan zult gy op den grond wit zout vinden, van zyne aarddeelen gezuiverd.
De beste wys, om Zeezout te zuiveren.
’t Zeezout gesmolten en deurgezygd zynde, gelyk men ’t vindt aangetekend. Gy zult maar een gedeelte laten uitdampen, en een aarden Pot op een koele plaats brengen, om ’t Smeltzel te doen Kristal schieten. Als gy ’t zout zult weggehaald hebben, ’t geen aan Kristal op den grond van ’t Vat geschoten is, zult gy een gedeelte van de vocht uitdampen, en ’t Smeltzel weder laten Kristal schieten als te voren. Dit zult gy zo menigmalen herhalen, als gy nog zouts genoeg zult vinden, om op den grond te zinken; en om Kristal te worden. Op ’t eind van ’t Kristal schieten, zult gy de vocht geheel laten uitdampen, en op den grond van ’t Vat een Zout vinden, vervuld met een leemachtig Vet, dat het Kristal schieten belet, ’t Zeezout, met Vitrioololie gemengd, kookt byna ten eerste, en schiet heete dampen uit, en die twe zure stoffen maken vervolgens een zelve stolling uit.
| |
Kalcinering van Zeezout.
Neemt een nieuwen aarden Pot; laat ze gloejend worden, tussen gloejende Kolen, en als ’t wel gloejend is, doet’er ontrent een once zout in, en dekt de Pot toe. Terstond zal ’t zout knappen, en springen, en aan stoff op den grond vallen. Als ’t eerste geknap gedaan is, zult gy ’t deksel van de Pot nemen; en doen’er nog weder een nieu once zout in; en laat dit ook tot Kalk branden. Gaat dus zo lang voort, als gy ’t oordeelt nodig te wezen. Gy zult het gecalcineerde zout bewaren; doen ’t in een Bottel, die wel ter degen droog is. Sluit hem dichtjes, en houdt hem in een droge plaats, om dat het zout zeer aan vochtigworden onderhevig is.
| |
Gebruik van uitgeknapt Zout.
Men doet het in zakjes, en legt het warm om den hals, op dat het de gaatjes openende de deurwaasseming bevordere, en de al te grote vocht der Hersenen vertere. ’t Nieuste is ’t beste, om dat het, van zyne vocht beroofd, de vocht te beter na zich haalt. Om ’t nog krachtiger te maken, mengt men daar een weinig zout van Wynfteen onder.
| |
Hoe men geest van zout maakt.
Men maakt de geest van zout, gelyk die van Salpeter. Neemt gemeen zout, droogt het, stampt het; mengt het met gestooten klei, doet het in een Kromhals, en daar de hitte van een Weerslag-oven by trappen, omgaan, om daar den geest uit te halen; waar van ’t gebruik is, het te mengen met enige vocht, tot een aangenaam zuur.
| |
Eigenschappen van geest van zout.
’t Is een goed middel tegen Graveel en Steen, zo gy ’t met water van Rammenas, Glaskruid, of Wyn van Krieken over zee mengt.
Die geest is ook zeer goed, om de Geluw, Waterzucht, verstoppingen der Lever, en ’t Scheil te genezen, welke door een slymige stof veroorzaakt worden, zo gy ze met een weinig witte Wyn mengt.
| |
Andere zouten, in de Geneeskunde gebruikt.
Behalven de geesten, waar van we spreken, gebruikt men nog anderen in de Geneeskunde. Die meest uitsteken, zyn het zout van Alembrot, ’t zout Ammoniac, ’t bitter afgangmakend zout, de Salpeter, en ’t zout van Glas.
| |
Van ’t zout Alembrot.
Men heeft twe soorten van zout Alembrot, ’t Een is Bergstof, en ’t ander wordt door kunst gemaakt.
’t Zout Alembrot, dat gegraven wordt, komt uit Cyprus van den Berg Olimpus. ’t Ziet’er uit van gedaante en kleur, als gedroogd bloed. | |
| |
’t Zout Alembrot, ’t geen men aan de kunst schuldig is, wordt op deze wyze gemaakt. Neemt acht oncen Sal Geminae, vier oncen Zout van Souda, de sappen van Kruis en Munt, en Cariosyllata gezuivert, van elks een once. Na dat alles onder een is gemengd, doet het over ’t vuur, en laat het smelten over een genoegzame menigte gemeen Water, laat daar na ’t smeltzel deurzygen, en de vocht tot droogwordens toe uitdampen. Om daar in te gelukken, zult gy ze doen in een aarden Pot, of een Glas, over een vuur van zand. Bewaart dat zout in een Bottel, om ’t ten gebruike te bewaren.
| |
Krachten van ’t zout Alembrot.
’t Bergzout is byna in geen gebruik, ’t geen door kunst wordt gemaakt, maakt Pis, en doet de Stonden der Vrouwen voor den dag komen; ’t verdryft de verstoppingen, en opent de Klieren, en lymige vochten.
| |
’t Zout Ammoniac.
’t Zout Ammoniac der Ouden was niet anders, dan ’t vluchtig zout der Pis van de Kamelen, en verscheiden andere Dieren, die in groten getalle door hete Landen kwamen, als door de Woestyne van Libie en Arabie. De Pis van die Dieren droogde door de grote hitte der Zonne in korten tyd, en men vond derzelver vluchtig zout op ’t zand. Dit is mooglyk, ’t geen het heeft den naam doen geven van Sal Ammoniacum, quasi Ammoniacum, ab Ammos, arena. Men vergaderde het by een, en bewaarde het in glas: Maar men ziet thans niet meer van dat ware zout Ammoniac; ’t Zy, dat’er nu gene Kamelen genoeg meer in heete Landen komen, ’t zy dat men het geen men thans vindt, niet meer der pyne waard acht, by een te vergaderen. ’t Ammoniaczout, dat men ons thans brengt, wordt aan platte ronde Broden gemaakt, die wat groter als een Tafelbord zyn; drie vingeren dik, en graau van buiten, wit van binnen, en in hunne dikte aan Kristallen, zo recht als Kolommen, geschaard, zonder reuk, die niet zeer vochtig in de lucht worden, zeer zout van smaak en deurdringende zyn, smelten in gemeen Water, maar licht stollen aan zachte sneeuachtige Kristallen, die zeer koud in ’t aanraken zyn. Dit zout is deurdringend, of een Alcali voor sterke Waters. ’t Is te verwonderen, dat de oorsprong van dat Ammoniak zout tot nog toe onbekend zy, want men weet nog niet net, op wat plaats men ’t make, noch wat stoffe men gebruike, om het te maken.
De gemene gedachte is, dat de Venetianen het maken van vyf deelen Pis, en een deel Zeezout, en een half deel Schoorsteen-roed, dat men met den anderen kookt, en tot een klomp maakt, die in Sublimeer-potten gedaan, en door groot vuur gestookt wordt, om daar van een zout te sublimeren, dat de gedaante heeft, welke we zien, dat het gemene zout Ammoniac heeft; maar men weet, dat dit zout niet alleen te Venetie gemaakt wordt; en ’t heeft meer schyns, dat het het werk der Egyptenaren zy, en van verscheiden andere Volken van ’t Oosten, die om ’t te maken, de Pis der Kamelen, en ’t Zéézout gebruiken, of een dergelyk vast zout. ’t Zal best zyn, zyn oordeel over dit stuk opteschorten, tot dat men daar van volkomen onderrecht is. ’t Geen my zeker schynt, is, dat ons Ammoniac zout, bestaat uit een vlug, pisachtig en Alkalyn deel, en uit een deel vast-, of zuur zout, dat na gemeen zout gelykt. De deelen van ’t Zeezout, die in de gedaante van grove punten waren, moeten in het verband van die twe schynstrydige zouten zich inwikkelen, of als begeven in de gaatjes van ’t vluchtig Alkalyn zout; of niet hebbende bewegings genoeg gehad, om’er zich af te scheiden, hebben zy niets gedaan, dan ze vullen, vast maken, en enigermate den deurtocht van de lucht gebruiken.
| |
’t Zuiveren van Ammoniaczout.
Zo men ’t Ammoniaczout wil zuiveren, moet men ’t smelten, in een genoegzame menigte water, dat smeltzel deurzygen, en ’t tot droogwordens toe in een glas laten uitdampen, dan zal men hebben een wit zout, waar van men van tien tot vier entwintig greinen, in een bekwame vocht kan geven.
Krachten van ’t Ammoniac zout.
’t Is een uitnemend zweet- en pismiddel, men gebruikt het in kwaadaardige en derdendaagze koorzen. ’t Is ook goed om de Stonden voort te brengen. Men gebruikt het in enige Oogwaters. Men geeft het van een half tot een heel scrupel.
Zo men ’t Ammoniac zout in water laat smelten, zal ’t dit zo koud maken, dat, zo men daar ten eerste een Thermometer in steekt, men zal zien dat de geverwde Brandewyn, welke men daar in heeft, schielyk veel lager zal dalen, dan hy doen zoude, zo ’t in zuiver water was; en zo men de Thermometer daar uithaalt, om ze in ’t gemeen water te steken, zal de Brandewyn een tyd lang vry schielyk ryzen. Deze ondervinding is men aan den heer Boyle schuldig, en dient om den Wyn in de Zomer te koelen.
Geheim om den Wyn koel te maken.
Men moet een pond gestooten Ammonac zout nemen, en by poozen, dit in drie, of vier pinten water gojen; meer, of min te gelyk naar dat men wil, dat het water meer, of minder koud is: want zo gy’er niet meer als vier, of vyf oncen in doet, zal ’t zo koud niet wezen, dan, of gy’er acht oncen in deed, en zo gy’er ’t ganse pond in doet, zal ’t water nog veel kouder zyn; maar de koude zal minder duren, dan, of gy ’t ’er by poozen in deed. Men moet het Ammoniac zout roeren, met een houtje, naar maten dat gy ’t in ’t water gooit, om’er ’t smelten van gemaklyk te maken, en daar een groter verkoeling van te maken.
Geheim om Ys in den Zomer te maken.
Neemt Ammoniaczout en Sublimaat Korrosief, | |
| |
gestooten op zich zelve, van elks een pond. Deze twe poejers in een glas wel gemengd hebbende, giet op dit mengzel drie ponden gedestilleerde Azyn, en roert alles wel met een spatel, dan wordt dat glas zo koud, dat men ’t naaulyks in de hand kan houden; en zo gy dit mengzel vermeerdert, door meer by te doen, naar gelang van ’t geen we aangetekend vinden, zult gy een soort van Ys krygen, dat zeer bekwaam is om vochten koud te maken.
Bitter buikontlastend Zout.
’t Buikontlastend bitter zout, of sal Admirabile, wordt ons uit Engeland in kleine fyne Kristalen gebragt, die zeer wit zyn. ’t Is bitter, en gelykt na Salpeter. Men haalt het door uitdamping uit de Minerale wateren van Epson.
Krachten. Dit zout doet den buik ontlasten en koel worden. Men gebruikt het in Graveel, in de Nephritis, in afgaande koortsen, in de Waterzucht en andere ziekten, waar in men zachtjes den buik ontlast met de verstoppingen weg te nemen. Men geeft het van zes drachmen tot anderhalf once.
Van de Salpeter, of sal Polychrestum, ziet het geen we daar van te zyner plaatze op ’t woord Salpeter, of Nitrum, gezegd hebben. Wy zullen hier van ’t Zout Polychrest, of ’t sal Polychrestum spreken.
| |
Hoe men ’t Zout van veel gebruik, sal Polychrestum maakt.
Stoot een pond gezuiverde Salpeter, en een pond gemene Zwavel, mengt het deur een, en het, in een aarden pot, over geglommen kolen hebbende laten gloejend worden, doet’er ontrent twe oncen van dit mengzel in, en roert het. Als de vlam der stoffe, als zy aan ’t branden is, zal ophouden, zult gy’er twe oncen van ’t mengzel, onder een geroed ondergojen, en gaan dus tot het laatste toe voort. Daar na zult gy ’t, onder een geroer van zes uren, tot kalk toe verbranden. Al dien tyd moet de stof gloejend wezen zonder smelten. Laat deze stof in een goede menigte koud water smelten, en laat ze, na het deurzygen en uitdampen, Kristal schieten in een kelder.
| |
Krachten van het Zout van veel gebruik.
’t Is openend, doet wateren neemt de verstoppingen weg die in Lever, Milt, Darmscheil, komen. Men geeft het van ene drachme tot twe. Gy zult het met bekwame vocht geven, naar dat men’er voor heeft, mede uit te voeren. Men geeft het menigmaal ’s morgens met een glas Putwater.
| |
Zout van Glas.
’t Zout van Glas, of deszelfs schuim is een stof, die zich van ’t Glas scheidt, als het in de Glasblazers Ovens wordt gestookt.
Hoedanigheden. Men stoot het en blaast het in de ogen der Paarden, die de Staar hebben, en verdryft ze.
CHYMIZE ZOUTEN; het Zout blyft gemeenlyk, volgens de Chymisten, onder de Aarddeelen, na dat iet is gedestilleerd, en als het’er is afgescheiden, gezuiverd en gedroogd, is ’t wel en licht aan stuk te vryven.
’t Is het zwaarste der beginselen die werkzaam zyn, scherp en met bitterheid gemengd. ’t Is de grond van alle smaken. ’t Is heet, deurdringende, afvagend. Eer de Metalen en andere stoffen smelten, helpt ze alle stoffen bewaren; waar van ’t als de ziel is, en aan de Bergstoffen vastheid, en vruchtbaarheid aan de dieren geeft. Zy verenigt zich krachtig met den geest, zo dat de geest meerder is, dan zy. Het gaat met destilleren over; het doet zekere vochten stollen, zuiveren, openen, ontbinden, en verteert de overtollige vochten. ’t Vertraagt de vertering van olie, zonder ’t zelve zoude de aarde onvruchtbaar zyn; en ’t is niet dan door deszelfs veelheid, dat ze dor wordt. ’t Zout der Dieren, wordt niet te min, nooit op den grond, onder de aarde, na het destilleren gevonden, gelyk die der gewassen, om dat het van nature vluchtig is.
Men heeft in ’t algemeen twe soorten van Zouten; de ene zyn zuur, de andere Weed-, of Alkaline Zouten.
De ene maken, of geven een prikling van zuurheid, de andere van scherpheid op de tong. Zie zuur en alcali.
Die Zouten vindt men somtyds in de vochten. Zo men een zure met een Alkaline vocht mengt, geschiedt’er een gisting, die een grote verandering in die twe vochten maakt.
Uit het verenigen van zure en Loogzouten komt een derde zoort, gezoutten Zout geheten. Zo het mengzel zo gelyk is, dat het een noch ’t ander de overhand heeft, noemt men dit volmaakt gezouten Zout. Zo ’t zuur uitsteekt, is ’t een scherp Zout.
Alle deze zouten ’t zy zure, ’t zy Loogzouten, zyn van drie soorten, en vaste-, vlugge-, en wezens-zouten. Vast zout noemt men dat door de Kalkbranding daar uit gehaald wordt, en krygt dezen naam, om dat het met de Aardstof blyft zonder uitdampen. ’t Vlug zout in tegendeel is dat lichtlyk opvliegt, als ’t heet wordt, gelyk het zout der Dieren; en ’t Wezens zout, dat, uit het sap der Planten, door Kristalzetting gehaald wordt; ’t houdt het midde tussen vast en vluchtig zout.
Daar is nog een Loogzout, dat een vast zout is, door wassing, of Loogtrekking met heet water, uit de Mineralen gehaald, ’t geen na uitdamping overblyft, als Salpeter en anderen.
Men bereidt gemeenlyk de vaste zouten door de deelen der Dieren en Gewassen tot As te verbranden; men doet gemeenlyk die As in gemeen water koken; en na een lang koken, laat men ’t deurzygen, door een graau papier, tot dat het helder is; dan zet men ’t over ’t vuur, om ’t allengskens met weinig koken te laten uitdampen, tot dat het zout droog op den grond blyft.
Men haalt het zout nog op een andere wys uit Gewassen, door ’t overgebleven van ’t sap der planten, na ’t uitpersen, te nemen, of ’t uittrekzel van de ruikende, daar men ’t water uitgehaald heeft. | |
| |
Men doet drogen, tot Kalk verbranden, ’t geen van dit geperste, of uitgetrokken is overgeschoten, tot dat het as is geworden; men moet’er een aftrekzel van in gemeen water maken, ’t daar na door graau gapier deurzygen, daar na moet men nieu water op de As gieten, om ’t overig Zout, daar verder uit te halen, tot dat het water smaakloos is.
Van alle de Chymise zouten zyn die, welke uit gewassen worden gehaald zeer nut in de Geneeskunde, maar inzonderheid die, welke uit ruikende planten worden gehaald, want die zyn openende, versterkende, zweet- en pisdryvende. Men geëft ze van tien tot dertig grein, in een vleesnat, of andere bekwame vocht.
De voornaamste ruikende Planten zyn Alsem, Averuit, kleine Santorie, Melisse, Mente, Venkel, Moederkruid, Zevenblad, Scordium, enz.
Hoe men ’t zout uit Planten haalt.
Op deze wys zult gy zout uithalen. Neemt de droessem, en ’t geen van ’t uitpersen van ’t sap der Planten overblyft, of ’t geen men uit die rrekt, welke ruiken, waar van men water haalt. Doet drogen, tot Kalk verbranden den droessem, of ’t Extract, tot dat het as is, maakt’er een loog van met gemeen water, of Rivierwater, laat het daar na deur Lekpapier zygen, en giet naderhand nieu water op de as, na ’t deurzygen, om ’t overige zout daar uit te halen, en gaat dus voort met’er een loog uit te trekken, zo lang’er nog Zout in is, en’er het water smaakloos afkomt.
| |
Hoe men vast zout uit alle Planten trekt.
Als men niet dan vast Zout, uit wat voor een Plant het ook zy, haalt, is ’t niet nodig om het’er uit te halen, de Plant te destilleren, men kan ze maar drogen, en tot as verbranden, daar kokend water op gieten, ze laten trekken, het trekzel deurzygen, en laten de vocht in een aarden pot uitwaassemen; dan zal’er een Zout, dat bruin is, overblyven. Dit moet men in een Kroes tot Kalk verbranden, tot dat het blank is, laten het smelten in zuiver water, deurzygen, en de vocht in een aarden pot laten uitdampen; dan zal men een wit zout hebben, dat men in een welgesloten Bottel moet bewaren.
Maar de wyze, waar op men een Plant, of Gewas doet verbranden, is velerlei; want men haalt’er op d’ene wys meer zout uit, als op de andere. De beste van die manieren is, als men op ’t veld is in den rechten tyd, en men heeft een groten hoop planten te verbranden, een, of meer gaten in d’aarde te graven, en daar de Plant droog in te doen, ze daar in aan te steken, met wat vuur, dit gat met steen, of aarde te dekken, die daar op drukt; en’er gene opening in te laten, dan zo veel nodig is, om’er de lucht te laten bykomen, op dat het vuur maar aan ’t branden kan blyven, dan zal de Plant zachtjes verbranden, en Kalk worden, men zal weten, dat de uitdamping volkomen zy, als de aarde van boven gans koud is geworden; dan zal men zachtjes ’t gat openen, en vinden daar as, die wel gekalkt en gezouten is, die ten merendeele aan kruimelen aan den anderen hangt, ’t geen een teken is, dat het wel gebrand is, en dat’er redelyk wel zout in is.
Als de Boeren van Auvergne van nutteloze Planten, die op hunne Bergen wassen en droog zyn, voordeel willen halen, snyden zyze zonder onderscheid af, en verbranden ze met malkander in putten, die ze in de aarde op de wyze gegraven hebben, welke we gezegd hebben. Daarna vergaderen ze daar de assen van by een, daar een hoope Loogzout in zit; maar zy zyn zo naaukeurig niet in daar de assen van by een te vergaderen, gelyk men zoude kunnen doen, want zy nemen daar een deel aarde onder, die’er rondom lag, en die daar, door gemeenschap, iet van gekregen heeft. Zy verkoopen die as vry goed koop aan de Kruideniers, die ze aan de Blekers verkoopen; want zy zyn goed voor de loogen.
Als men een gewas in zyn Labaratorium wil verbranden, is ’t best een Fornuis te hebben, waar in men smelt, gelyk dat is, ’t geen men in ’t woord Destillatie heeft beschreven; dit Fornuis moet onder een Schoorsten staan; dit voldoen met droge Kruiden, zo dat ze wel geperst zyn, daarna moet men ze aansteken, en dekken het Fornuis met zyn dekzel en de kleine schoorsteen. De Planten zullen allengskens branden en geven veel rook, en als zy half zyn verbrand, zal men’er nog meer Kruiden opgojen om ’t Fornuis vol te maken, en men zal dus voortgaan, tot dat men alle de Kruiden verbrand heeft, of tot dat het gans Fornuis met as is. Zo’er geen plaats meer is om’er meer kruiden op te leggen, moet men de as nog eens branden, of de as tot Kalk laten verbranden, want zo men de Planten wel heeft geperst, naar de mate, dat men ze in ’t Fornuis gedaan heeft, zullen ze tien, of, twaalf uren na ’t rooken, nog vuur blyven, en worden’er nog zouter van. Men zal ze by een vergaderen als zy koud zyn geworden, men zal’er vele greinen in vinden, gelyk in die welke, in putten op ’t veld gebrand zyn; en men zal’er het zout op gezegde wyze uithalen.
Gelyk men uit een grote menigte Kruiden maar een weinig zout haalt, en’er veel moeite en tyd toe van doen is, zo heeft men niet gemist, dat zout te vervalsen, om het beter koop te kunnen geven. Dat Zout, ’t geen de Kramers, en de Drogisten uit verre Landen doen komen, in Kassen, aan fraje Krystallen, ’t geen ze Zout van Alsem noemen, of Zout van Tamarisc, is niet minder dan dat Zout. Om daar van overtuigd te wezen moeten we verscheiden zaken in overweginge nemen. Vooreerst, dat alle vast zout, van wat plant het ook wezen mag, door verbrandig daar uit gehaalt, een Loogzout moet wezen, en moet opvliegen met alle zuur, dat men daar op giet, ’t geen niet geschiedt in die eerste zogenaamde vaste zouten der Planten. Ten twede, dat het vast zout van een plant vol gaatjes is, en licht vochtig wordt, | |
| |
en smelt, zo men ’t niet in een Glazen bottel doet. Doozen zyn niet bekwaam om ze daar in te bewaren. Zy zouden gesmolten zyn en deur ’t hout zyn heengedrongen, eer men ze op enige plaatzen gebragt had. Dit gebeurt echter van ’t zout der Winkelieren niet, dat bewaart men in hunne Doozen enige jaren, zonder vochtiger te worden, dan naar de gewoonte van gerafineerde Salpeter, of Aluin te maken. Ten derde geven de planten niet veel vast zout.’ t Loogzout van een plant zet zich niet, dan zeer moeilyk aan de Kristallen, en die Kristallen zyn niet van de gedaante der zouten van de Winkeliers. Ten vierde, de planten verliezen niet veel zout; ’t kost zeer veel dat te maken, en men zoude het zo goedkoop niet geven, als ’t gemeenlyk geschiedt: want men verkoopt het op zyn meeste voor dertig franse stuivers. Men weet wel, dat men zeggen zal, dat men in heete landen, daar men dat zout maakt, meer planten heeft, daar men veel meer zout uit haalt, dan uit die, welke in gematigde landen zyn gegroid. Maar die gewoon zyn in die dingen te doen, weten, dat hoe gemeen die gewassen in heete landen mogen wezen, men echter dat zout tot geen geringe prys kan geven. Men zal mooglyk nog zeggen, dat, zo dat zout een wezens zout van de plant is, zou het nog meer waard zyn, dan ’t vast zout. Want men haalt’er minder van. Daar by zouden die kooplieden ’t nooit zo blank kunnen maken, noch aan Kristallen zo groot, als dat zout. Men gelooft dan, na dat men hunne zo genaamde zouten van Tamarisc en Alsem heeft onderzocht, dat het niet anders zy, dan een mengsel van Aluin en Salpeter, en dat’er in ’t geheel geen zout van die plant is: want zo men ’t daar had onder gemengd, zoude het enigzins koken, als men daar op zuren zoude gieten, maar dat doen ze niet.
Om deze en andere redenen, hier verzwegen, om niet te wydloopig te zyn, is ’t waarschynlyk, dat men kwalyk doet, als men zich van de zouten bedient, welke de Drogisten, of Kruideniers verkoopen; om dat ze, die van verscheiden koopende, zelf niet weten wat het zy. Men moest ze liever by den Apteker halen, die ze maakt, inzonderheid als men ze moet innemen. ’t Zelfde zeggen we van alle Geneesmiddelen, ook die gestookt worden. Men kan daar ontrent niet te veel voorzorg hebben, om dat daar van menigmaal de goede, of kwade uitslag afhangt.
Hoe men zout van Gezegende Distel trekt.
’t Verbranden tot as van de deelen der planten, is niet altyd nodig om vluchtig met zuur zout te verenigen, om een vast zout te maken; om dat we door ondervinding zien, dat we zonder haar hulp uit de Gezegende Distel, Alsem, Zuring, Santori, en verscheiden andere planten, een zout, gemengd uit zuur en vast zout kan trekken, dat gelyk naar den aart der vaste zouten heeft, schoon ’t een weinig minder in staat zy, om ’t vuur te wederstaan, dan ’t gemeen uit de zelfde planten halen kan, als menze tot as maakt; en schoon men ’t daar niet voor kan blootstellen, zonder dat de menigte merkelyk vermindert, en voor al van ’t waterig deel, dat zich daar mede tot een lighaam had gemaakt, en zonder enige verspilling van ’t zuur, dat nog niet volslagen met het vluchtig zout was vereenid, of ’t geen ’t in menigte was te boven gegaan.
Dat zout echter de kracht van ’t vuur nog niet beproefd hebbende, ’t geen men tot verbranding en asmaking der plant is gewoon te gebruiken, en houdende zyn wezensgedeelte in zich, is veel meer in de Geneeskunde waard, dan dat de asbranding heeft geveeld: want dit behoudt nog een goed deel van het Sulferachtig wezen van de plant, daar men ’t uitgehaald heeft, en van daar zelf de geur en reuk heeft, als maar het waterig deel der plant, dat daar mede is vereenigd, niet mist zyne scherpte te verminderen.
Men noemt die zouten wezens zouten, om dat daar in de wezentlykste deelen van de plant vervat zyn. De kleur is gemeenlyk donker, of men moest ze in een Kroes verbranden, en men moetze ontbinden, deurzygen en laten stollen op nieu, schoon ’t beter zy het te bewaren, en gebruiken zo bruin als zy zyn, dan ’t sulferachtige ze kwyd te maken, door ze tot Kalk te verbranden, en daar door de smaak en geur der plant te missen, die daar in vervat was.
| |
Krachten van zout van Gezegende Distel.
’t Wezentlyk zout van Gezegende Distel, vervat veel van de sulferachtige deelen der plant, en is daarom zeer bekwaam om zweet te dryven, vooral zo men ’t in zyn eigen water geeft. ’t Is een vyand van de Wurmen, ’t wederstaat de verrotting der vochten, en de kwaadaardigheid der koortzen. Dat men uit de as der planten haalt, heeft byna de zelfde krachten, maar derzelver uitwerkingen zyn veel eer buikzuiverende, dan zweetdryvende. Alzo dit laatste vaster is, en bekwamer om de zouten te dooden, die gestingen in de maag maken, en in de benededeelen. Men geeft de ene en de andere van die zouten van een half scrupel tot een scrupel, en een halve, en zelf tot een dragme in zyn water, in een afziedzel, in Wyn, of enige andere vocht.
| |
Hoe men wezens zout, Cremor, of Cristal van Wynsteen maakt.
Men zal drie, of vier ponden gewassen Wynsteen doen in een grote kopere Ketel, die wel zuiver, op een goed vuur van kolen staat, met tienmaal zo veel schoon water; en ’t hebbende laten een goed kwartier uur koken; roert het ondertussen van tyd tot tyd met een houtten spatel, en neemt’er het schuim af. Men laat het naderhand door een Lekzak loopen, latende’er zelf de vocht die’er eerst af kwam weder deur loopen, en makende dus, dat het alles klaar is, en ’t alles hebbende laten deurzygen en koudworden, zal men wat Cremor op de Potten als een korst zien dryven, en ’t overige van het wezentlyk zout der Wynsteen, | |
| |
dat aan de wanden en bodem van de potten vast is. Dit zal men by een vergaderen, wassen, drogen, om ’t in dien staat te gebruiken zo men wil.
Maar zo men ’t schoonder zoekt te maken, en ’t aan grote Kristallen te brengen, zal men ’t in een grote Ketel doen koken; zo een nieuw en wel helder water zo verminderd is, dat men de Kremor zich boven aan een vlies ziet zetten, zal men de Pan zachtjes van ’t vuur nemen, en laten de vocht gants koud worden, zonder’er aan te raken. Dan zal men die Cremor vry dik boven op de vocht vinden te dryven, en de blanken en glinsterende Krystallen aan de wanden, en op den grond van de Ketel; na datze gewassen en gedroogd zyn, zal men ze ten minste bewaren.
De grote menigte van de Kristallen van Wynsteen, welke men in de landen maakt daar de Wynsteen zeer gemeen in is, maakt dat men gene zwarigheid maakt in koper Vaatwerk te gebruiken, schoon men beter deed, dat men de Wynsteen in een klinkende tinnen pot kookte; want schoon de Wynsteen niet schielyk kan deurdringen, om ’t koper veel te ontbinden, echter mist het niet in den weinigen tyd, welke zy er in blyft, enige deelen daar van te nemen, welke zich onder de Krystallen vermengen, gelyk men in de Krystallen van de Wynsteen, die men daar maakt, zien kan. Deze zyn ondeurzichtbaar, en ’t wit trekt een weinig na de koperkleur, daar die, welke men in Tinnen vaatwerk heeft gemaakt, gans wit en vry deurzichtig is.
De verdeeling der deelen van dit wezens zout, welke gebeurt, als ’t smeltzel door de Lekzak gaat, is oorzaak, dat menze byna aan stof op den grond, en aan de wanden van ’t Vaatwerk vindt, en dat men om ’t aan Krystallen te hebben, weder smelt en laat koken in nieuw water. Men neemt daar na de Ketel zeer zachtjes van ’t vuur, op dat de vocht niet geroerd worde, noch de deelen van ’t wezens zout gebroken, en de Krystallen helder en schoonder zouden worden.
| |
Hoe men ’t maakt.
Men doet ten dien einde in een Glazen kolf, de menigte, die men wil, van Olie van Wynsteen, door de lucht gesmolten, welke wel is gezuiverd; men zet de Kolf op een Zandvuur, dat matig heet is. Als deze Olie van Wynsteen heet genoeg is, giet men daar allenskens de eerste Kremor van Wynsteen in, die wel wit is, en zo fyn gestooten, dat ze daar in kan smelten, en als de Olie van dat zuur kokende, door ’t onderling werken van ’t laatste, met het vaste zout, zal opgehouden zyn; zal men in de Kroes byna twemaal zo veel heet water gieten, dat zuiver is, als’er stof is, en ’t alles met den andere wel zynde gemengd, zal met ’t heet door een groot papier gieten, dat op een glazen Trechter legt. Daar na de Kolf hebbende uitgespoeld en gezet in heet zand, zal men daar in de deurgelekte vocht zachtjes uit laten dampen, tot dat men ziet een klein velletje boven op de vocht te voorschyn komen. Dit gedaan zynde, moet men ’t vuur van ’t Bad halen, en ’t Vat laten koud worden.
Na dat men de vocht die boven op de Kristallen staat, in een Bottel heeft gegoten, zal men ze op een schoon papier leggen, en ze in de Zon, of een Stoof schielyk hebbende laten drogen, zal men ze in een Bottel dichtjes sluiten. Deze zyn de rechte Kristallen van Wynsteen, die in waterige vochten, die koud, of warm zyn, smelten. Men kan de vocht, die men heeft afgegoten, weder in de zelfde Kolf doen, en laten ze, op de zelfde wys als te voren, Krystal schieten.
Maar zo men geen werk maakt, om daar een gekrystalliseerd zout uit te halen, kan men zich vergenoegen, met’er de vocht te laten uitwaassemen, dat’er het zout droog en wit in overblyve, vervolgens zal men ze naaukeurig, als de eerste wegsluiten.
In deze bereiding moet men weten, dat het paren van ’t zout van Wynsteen met het zuur van ’t vuur, of de brandbare stoffe vast gemaakt, en toegesteld met het ander zout van Wynsteen, dat van nature vlug is, maar vast gemaakt door ’t zuur, dat een gedeelte van ’t mengsel uitmaakt, een zout wordt toegesteld, dat van allerlei soorten van vochten gemaklyk kan deurdrongen worden: maar dat zeer wel in staat is, om de buisjes van een lighaam te openen en deur te dringen, dat in zich de krachten en de eigenschappen vervat, van alle zelfstandigheden, die zich daar in vereend vinden, en met grote kracht kunnen werken, en met meer kracht en gemak alles voortbrengen, dat men van ’t Kristal van gemene Wynsteen wagt. Men kan’er dus ook van gebruiken, en in de zelfde menigte, en’er zich in de plaats van ’t laatste van bedienen, om de gestaalde Wynsteen, en de Braakwynsteen, Tartarus emeticus van te maken.
Die dit willen toestellen, zullen de oplettenheid hebben, van hun zout van Wynsteen te wegen, eer men het in vocht laat smelten, en hun Kristal van Wynsteen eer zy ’t laten smelten; en dan zullenze de waarheid weten van ’t geen elders is gezegd, dat is, dat zes deelen van Zout van Wynsteen, zeven deelen van haar Kristal doen smelten.
Eiegenschappen. ’t Voornaamste gebruik van de Cremor, of Kristal van Wynsteen is, om te verdunnen en smelten dikke en lymige vochten, en ze te schikken tot zuivering. Men gebruikt ze met een gelukkige uitkomst in de verstoppingen der Lever, Milt, en alle Ingewanden, en men gebruikt het enige dagen aan den andere, naar dat men ’t van noden heeft. Men geeft het van een scrupel tot een dragma, in vleesnat, of in enige heete vocht, waar in men ’t zal hebben laten smelten. zie wynsteen.
zout van lood, sal Satruni. Zie lood.
zout der aarde; is een spreekwys van den Akkerbou. ’t Is het zout dat ze vrugtbaar maakt.
Zo zegt men, naar de manier van spreken in enige talen. Dat Land heeft veel zout, ’t geeft zonder moede worden; een ander Land heeft geen zout, dat is, is onbekwaam geworden, om | |
| |
langen tyd vruchten voort te brengen, als het ze maar heeft voortgebragt.
zouten van ’t varken, gezouten Varkensvlees is een der noodzaaklyke deelen van de Huishouding. Ik onderstel dat men een, of twe Varkens heeft, die gemest en vet zyn om te slachten.
Als deze Dieren zyn gekeeld, legt men ze op Takken van onderen; vervolgens dekt men ze met Stoo, dat men aansteekt, om’er de Bostels van te verbranden. Als zy geschroeid zyn, schrappen enigen ze met het mes af, anderen wassen ze, na dat ze zyn gebrand.
Men heeft plaatzen daar men ze met kokend water schroeit; dit is evenveel, maar zy die ze schroejen met kokend water, hebben ’t alles blanker, maar die ze branden, hebben vaster en sappiger vlees.
Als ’t Varke dus is toegesteld, opent men ’t aan de rug, maar anderen aan den Buik, om’er de ingewanden uit te halen, die met het Bloed, ten deele voor Beulingen, ten deele voor Worsten, of Saucyzen dienen. Daarna laat men ze styf worden, en de uiterlyke vocht uitdrogen, men snydt ze aan stukken om ze te zouten. Dit doet men op dat de grootste vocht weg zoude zyn, en ’t Zout te beter ’t vlees zonde vatten, daar ’t anders in de vocht blyft zitten.
Hoe men ’t Zout; zie varken.
Aanmerkingen. Men heeft plaatzen, daar men ’t Varkensvlees, na dat het een maand in de pekel heeft gestaan, aan speten, een handbreed van den andere, steekt, en pas boven de Mantel van de Schoorsteen hangt, en laat rooken; en daar na wast en kookt, als men ’t nodig heeft.
zouten van Vlees, of Rundvlees.
| |
Bereiding der Kuip.
Eer men ’t Vlees zout, dient de Kuip wel gedreven en dicht te zyn, daarna een nacht vol water te staan, om dicht te trekken. Daar na giet men’er kokend water in, waar in Wyngaard bladen zyn gekookt. Men stopt ze in dezen staat dicht toe, en laat ze broejen, tot dat het water by na koud is, daarna werpt men by partyen een handvol Kruidnagelen op een test met vuur, en stolpt’er de Kuip over, en laat ze dus berooken. Daarna giet men om de Kimmen gesmolten Kaarsvet, om ’t deurdringen van de pekel te beletten, en eer men’er ’t vlees in legt strooit men op den bodem een laag met zout.
| |
’t Zouten.
’t Vlees van alle kanten met zout te vryven, en dit in de hollen te duwen; ’t dan in de Kuip zo dicht te pakken, als mooglyk is, en zout tussen beide te stroojen, is de gemeenste wys van zouten.
Maar anderen maken pekel zo sterk, dat’er een Ei op dryven kan. Als zy dan den bodem met zout hebben bestrooit, zetten ze de stukken vlees op zynen kant daar op zo ruim; dat ze malkander niet kunnen raken. De twede laag zetten ze daar weder boven op; na datze op de onderste zout hebben gestrooid. Dan gieten ze de Pekel daar op; tot dat het vlees onder legt. Waarna ze iets zwaars; voor ’t opdryven, daar boven op leggen Als na acht, of tien dagen ’t Vlees bloedig is, gieten zy het af, koken ’t op, en schuimen ’t; en als ’t koud is geworden; gieten ze het weder in de Kuip. Dus wordt het, zegt men, nooit zo zout. Velen leggen de magere stukken boven, de vette onder, om dat ze de Pekel best verdragen kunnen.
Andere laten de Pekel eerst koken; en gooijen de stukken Vlees in de kokende Pekel, en ’t weder aan de kook hebbende gebragt, en geschuimd, halen ze ’t Vlees’er uit, laten ’t op Schotels koud worden, en pakken ’t in de Kuip, en gieten’er de Pekel, die gekookt is, weder op, als zy koud is geworden; dan wordt het Vlees niet zouter.
| |
’t Zouten van gerookt Vlees.
’t Vlees geschikt om te rooken, dient eerst met zout te zyn gevreven, maar zo hard niet, als ’t geen men in de Kuip legt. Als ’t is gevreven, legt men ’t in een Tobbe om te pekelen, en laat het daar 8, 10, 12, 14. dagen in leggen. Maar anderen zyn drie dagen en drie nachten genoeg.
Enigen steken ’t Vlees, als zy ’t in de Schoorsteen ophangen in zakken, die yl zyn, anderen nemen graau papier, anderen wentelen ’t in Zemelen, of Zaagmolm; maar best is ’t niets te gebruiken. Men laat het hangen tot in Maart, wanneer men ’t op een drogen dag ’s morgens afhangt, afboent, en in de Zon, of Wind laat droogen. Waar na men ’t in de Keukens, ontrent de Schoorsteenen aan de Balken laat hangen. Vette Ribbestukken, Paterstukken, enz. mogen met Tongen, Hammen en Spek, wel een maand, of zes weken vroeger uit de Schoorsteenen genomen worden.
zoutenvis; zie labberdaan.
zuigers worden in den Tuinbou genaamd zulke takken, die dik groejen op zekere plaatzen van den Boom, en ’t voedzel van andere takken na zich trekken.
zuiveren wordt van alles gezegd, dat van zyne vuiligheid wordt gereinigd, maar dit heeft zyne byzondere namen, naar de zaken, daar ’t van gebruikt wordt. In Goud en Zilver draagt het den naam van Louteren, zie het woord zilver. In Suiker van Rafineren, enz.
zuiveren van Sappen. Zie sap.
| |
’t Zuiveren van Galbanum, Opopanax, en andere Gommen, die men niet stampen kan.
Men moet de Gommen aan kleine stukje schrappen, ze laten vier, of vyf uren in Wynazyn leggen, en ze doen smelten over een zacht vuur. Hebbende daar na door een Stamyn ’t smeltzel laten loopen, en het sterk uitgeperst, zult gy ’t overschot in andere Wynazyn doen, om ’t te laten smelten. Daar na zult gy ’t smeltzel, als te voren laten uitpersen. ’t Zelfde zult gy herhalen, tot dat uwe Gom gesmolten is. Als ’t laatste is deurgezygd, zult gy het alles by een doen, en zetten uwe aarden pot op ’t vuur om te laten uitdampen, tot dat de stof de dikte van een smeersel heeft gekregen. | |
| |
Deze manier van zuiveren kan men houden met andere ontbindmiddelen, als met Wyn, Brandewyn, en andere vochten, die tot de uitwerking zyn geschikt, welke het moet voortbrengen: maar men moet de gommen gebruiken gelykze zyn; doen deze alleen stooten, om datze door t smelten veel van hunne zouten en andere beginselen, verliezen.
Zuivering van Sappen. Was. Olie. Salpeter. Wynsteen. Ammoniak.
Zie sap. was. olie. salpeter. wynsteen. zout.
zuring Acetosa, Oxalis in ’t Latyn; men heeft’er verscheiden soorten van. Deze zyn de grote, waarvan een blad genoeg is voor een pottasie, aangezien ze zo groot van blad is, dat ze bladen heeft, die zeven duimen breed en vyftien, of achtien duimen lang is. Dit soort groeit in de Nederlanden.
’t Twede soort is een andere grote Zuring, die naar de Patig; of Patientie gelykt.
’t Derde soort is, dat geen zaad voortbrengt, maar welker plant zich uitbreidt in de aarde, door kleine spranten aan de zyde voort te brengen, welke men gebruikt, om ze te planten.
’t Vierde soort is de kleine Zuring, welke men zo lang in gebruik heeft gehad.
’t Vyfde is de ronde Zuring, grote en kleine, die geen zaad geeft, maar men haalt uit de Plant zekere loopers, welke ze over de gantse aarde verspreidt; en door de scheuten, die rondom de Plant zyn, welke men in kleine zoden verdeelt, om daar Bedden mede vol te zetten.
’t Zesde soort is de Veldzuring, die men in de Landen vindt, en waar van men de moeite niet wil nemen, van ze in den Thuin te zajen.
Men heeft nog een zevende soort dat een Klaverblaadje draagt, dit noemt men zo om zyne zurigheid, waar in ze na de Zuring gelyk heeft, Alleluya, of Klaverzuring. Wat de smaak belangt; deze is uitnemend in Potasie, Vulsels, Saladen, te meer, om dat het alle de hoedanigheden, en de smaak der andere Zuring heeft.
Wy zullen hier niet dan van twe soorten spreken, die, zo in de keuken, als in de Medicynen gemeen zyn.
Beschryving. De lange, of grote Zuring heeft bladen, zo zeer na de Patientie gelykende, dat ze dikmaal ’t oog bedriegt. Zy heeft nochtans veel kleinder en smalder bladen, die gladdar zyn, en op een punt eindigen. Zy heeft een menigte van Wortels, maar die niet geel zyn, als die der Patientie, zy heeft een zuurachtige smaak.
Plaats. Zy groeit in ’t Veld, en in de Tuinen, bloeit in Juni en Juli.
Krachten. Zy opent, is dienstig ter verteringe, belet den dorst, maakt honger, matigt de Gal; hier van daan gebruikt men ze in koorsen en pesten, ’t Afziedzel maakt loslyvig, zo wel, als wanneer zy raau is. Wanneer zy met Rozenolie, of Saffraan wordt opgelegd, doet zy de Absteunen verteren. ’t Zaad in Water, of Wyn, is goed voor rode Loop en Kolyk.
Beschrijving. De kleine Zuring heeft bladen als een Schicht, maar is gladder en zachter als de andere, en met rosse Aders getekent. Zy geeft meer sap dan de grote. Haar Zaad is gelyk, uitgenomen dat dat van de grote Zuring groter is.
Plaats. Zy wast in onbeboude plaatzen, en in Wyngaarden; zy wast in Juli.
Krachten Zy heeft eigenschappen, gelyk die der grote. Als men ze in de Geneeskunst voorschryft heeft men die in ’t oog, die in ’t veld groeit, schoon men de ronde in de plaats zoude kunnen gebruiken welke in de Tuinen gekweekt wordt. Dit zegt Seroderus. ’t Afziedzel maakt loslyvig. Zo men de raauwe Zuring met Rozenolie, of Saffraan gebruikt, ontbindt ze Absteunen. ’t Zaad in Brandewyn, is goed voor de Rodeloop, de pyn in de Buik, of de ongemakken der Mage.
| |
Krachten der Zuring.
De bladen der Zuring, onder heete as gebraden, hebben een zonderlinge kracht om Absteunen; of vochten van ’t oog weg te nemen. Een pap van de bladen der Zuring gemaakt, met twemaal zo veel oud smeer, wel geslagen en gemengd met den andere, en daar na onder de as in een Koolsblad gedaan, is uitnemend voor koude gezwellen. ’t Zaad gestooten met Brandewyn gedronken, en ’s morgens nuchteren gegeten, is zo wel een bewaarmiddel voor de Pest, als de Siroop van ’t Zaad, als een Julep gemaakt. De bladen gestampt en gelegd op de Pols verminderen de hitte des koorse.
Zy is uitnemend verkoelend. ’t Afziedzel doet de geluwe door de pis weggaan. De bladen, met een weinig Wynazyn gestooten, nemen het springend vuur weg en bedaren de ontstekingen. Zo men ’t onder de as laat braden, en met Uijen, op de zelfde wyze gebraden, mengt, en wat Reuzel, doen ze alle gezwellen ryp worden.
De Zuring is een plant, die uitnemend is voor de beten van dolle Honden. Men geeft daaglyks van het afziedzel te drinken, men wast’er de wonde mede, en legt de bladen op de wonden. Men moet daar mede voortgaan tot dat de bete genezen is.
| |
Hoe men de Zuring kweekt.
De Warmoeziers hebben in de Tuinen zelden anders als Spaanse- en Schapenzuring. De Spaanse is groot van blad, langachtig, groeit opwaarts met uitspruitende bladen. Deze teeltmen van gescheurde planten.
’t Ander soort wordt van Zaad geteeld, en gebruikt tot Winterzuring, om dat ze tegen de koude kan. Maar om dat ze haast schiet, is zy in de zomer niet goed, zy is ook wranger, en de bladen gaan leggen; zy moet daarom uitgedund zyn om te stoelen. | |
| |
Die twe soorten teelt men van Zaad, of van gescheurde Planten.
Zo men Zuringzaad wil zajen, moet men dit in de maand van Maart doen, als de vorst over is, op bedden aan ryen, die vier goede vingeren van den andere staan. Men moet een goeden mullen grond kiezen, die met goede aarde gedekt is; als de Zuring opgekomen is, zult gy ze besproejen, en alle kwaad kruid daar uit halen, dat het doet verstikken. Als het wat sterk is geworden, zult gy ’t verlichten, op dat het te beter groeje, en zo gy wilt, zult gy van ’t uitgedunde weder andere Bedden planten.
Maar ’t beste is, zo gy daar van weder zoekt te verplanten, in de Herfst, of in ’t voorjaar grote stoelen te nemen, die te scheuren, en daar bedden alleen van te maken. Die twe soorten van Zuring komen wel op de ene en de andere wyze voort, en duren vry lang, zelf tien, of twaalf jaren lang, waar na het goed zal zyn ze elders te verplanten, te meer, om dat het de grond moede wordt, altyd met de zelfde plant beladen te wezen, en behagen schept in verscheidenheid. Voegt hier by dat de Wortels de ene over de andere raken en geen genoegzaam voedzel vinden. De grond wil’er ten minste driemaal ’s jaars omgehaald worden, In de laatste omhaling, die in t’ begin van een sterke vorst geschiedt, zult gy’er kleine mest overhalen. De Hoenderdrek is’er ook goed voer, en doet ze wonder groejen.
In dit laatste omhalen, haalt men ze alle uit, die van Zaden zyn gegroeid, die buiten hunnen rang gevallen zyn. Men lubt de Planten in ’t ronde, en snydt’er alle de bladen en stengels kort aan den grond af, eer men ze dekt met mest.
Wat het Zaad belangt, dat is ligt te winnen in dat gene, dat ze dragen; want als de zomer is gekomen, schieten ze, en als gy ziet, dat het ryp zal zyn, zult gy de Stengels by den grond afsnyden; en deze wel gedroogd zynde, zullen licht afvallen, gy zult ze wel zuiveren en wegsluiten.
| |
Hoe men de Zuring gereed maakt.
Men gebruikt de Zuring, om’er de Eijeren mede te vullen, om’er een groene saus van te maken, en om ze gereed te maken, gelyk we gaan zeggen. Neemt Zuring laat ze koken, braden in een Casserol, doet’er Room by, en Zout, laat het dus stoven, en om de saus gebonden te hebben, neemt Dojers van Eijeren en zet het op.
De Zuring wordt nog tussen twe Schotels gereed gemaakt met Boter, Zout, Peper, na dat ze haar water heeft gegeven.
zuur. Zie wrang.
Is een soort van zout, waar van elk klein deeltje langwerpig, puntig, of snydende aan ’t einde is, en het gevoel van zurigheid op de tong verwekt. De zure gewassen zyn de Citroenen, Oranje-appelen, Limoenen, Tamarinden, en enige andere. Onder de Mineralen en Dieren vindt men byna geen zuur.
De voornaamste uitwerking van ’t zuur, is het doen schiften en dik worden van de vochten, waar mede men ze vermengt. Wanneer men op witte gesmolte Vitriool enige druppels olie van Wynsteen, by smelting (per deliquium) uitgetrokken giet, zo geschiedt’er aanstonds ene verdikking. Is het zuur, dat men hier toe gebruikt, zeer sterk, zo brengt deze vermenging een soort van een hard Lighaam voort; maar is ’t een zacht zuur, zo baart de schifting ook maar een week Lighaam, gelyk de Melk doet, wanneer ze met Runsel dik wordt gemaakt. Deze verdikkingen worden voortgebracht, door dien het zuur de lucht-gaten van de vochten, daar ze op worden gegoten, zodanig toestoppen, dat de dunste lucht daar niet meer deur kan. Dan worden die vochten dik, en verliezen beweging. Het is aan te merken, dat zo de zure Sappen in grote menigte waren, zo zouden ze, verre van ene verdikking te veroorzaken, ene verdunning maken, dat is ene scheiding van de zwavelachtige deelen van ’t vocht, waar mede men ze vermengt, gelyk men zal bevinden, als men sterk Water op het Stremsel van Vitriool en Olie van Wynsteen giet; of, ’t welk lichter om te doen is, wanneer men een goed deel sterken Azyn in Melk giet.
De zuren moeten in de Koors niet gegeven worden gedurende de koude, noch onder het zweten; maar men kan’er zich met voordeel van bedienen in de hette van de Koors, gelyk genoegzaam blykt, door het gebruik van de Kruis-, of Doorn-beziën, alzo die weinig gisten, en haar zuur, dat zich licht laat afscheiden, het al te vlugge, of gistende Bloed bindt, en zyne overmatige beweging stuit.
zuurbrekende middelen. Zie verbeterende middelen, en aldaar Opslurpend verbeter middel.
zwaan. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
’t Vel van een wilde Zwaan is in grote achting, om ’t op de Borst en Maag te leggen. Men geeft voor, dat het doet verteren. Men maakt’er ook Palatynen voor de Groten af. De Veders van de vleugels, zyn goed om te schryven.
zwanedrift, betekent, behalven een gezelschap van zulke Vogels, ook een Recht van zekere Adelyke Gestichten en Huizen, of Steden, die een Recht hebben, om Zwanen te houden; met alle de voorrechten, die daar aan behoren. Zie drift.
zwaarmoedigheid; gemenelyk genaamt Melankoly, is een ziekte van ’t Gemoed, en van ’t Lighaam; somtyds ontstaande van de kwade gesteltheid des Bloeds; en somtyds van treurige voorvallen, die, het gemoed eerst aandoende, het Lighaam daar na in een kwade gesteldheid brengen. De melankolyke Mymering verscheelt echter van de uitzinnigheid, of dolheid, door dien de eerstgenoemde zo kwaadaardig en uitzinnig niet zyn, dan de laatste; maar de eerste ziekte al te lang durende, kan wel in de andere overslaan. Een Mens met Melankoly aangedaan, is droefgeestig, | |
| |
en mymerende, heeft eigenzinnige fratzen, en somtyds verbeeldingen, nare droomen en gezichten, naar mate, dat de ziekte zwaar, of gering is, altyd in vrees en kwaad vermoeden, zoekende de eenzaamheid, ’t zy van Kamer, Kelder, Hollen, of Bossen, Wildernissen, en Oevers van Vyveren, en Moerassen, niet wetende waar heen hy ga, noch op ene plaats kunnende duren, de kleur van zyn Aangezicht is bleek, geelachtig, de Tong droog, als of hy altyd dorst had, de Ogen insgelyks droog, zwak, ingevallen, noit tranen lozende, en de Huit hard en mager.
De Gesteldheid, of ’t Temperament van een Mens, meest aan deze ziekte onderhevig, is de volgende: Magerheid van ’t ganse Lyf, zwarte Hairen en Ogen, grote Aderen, een langzame Pols, langzaam en talmachtig in zyn doen, waantrouwende, hardlyvig, veel zittende, dieppeinzende, in gezelschap, of treurig zittende, of, zonder grote rede al te licht lachende.
De oorzaak der zwaarmoedigheid, als een ziekte aangemerkt, wordt van de Ouden gesteld in een zwarte, verbrande Gal, daar de naam van Melankoly ook van daan komt, die, van Griekse afkomst, zwarte Gal betekent.
Anderen stelden een ander zwart Sap, dat dan eens in de Milt, dan eens in de Hersens zat, en wordt ook met den naam van Milt-ziekte by de Ouden genoemt.
Doch hedendaags heeft men ondervonden, dat de voornaamste oorzaak is dik Bloed, en daar uit ontstaande verstoppingen. Dewyl nu het dikste Bloed, ook het zwarste is, en in langdurige Melankoly, de afgang en brakingen, dikwils een soort van zwarte Gal vertoonen; zo kan men den naam van zwarte Gal wel behouden. Ja, dewyl de verhardingen en verstoppingen der Milt, dikwils gepaard gaan met deze ziekte, mag men den naam van Milt-ziekte, somtyds ook wel aan haar geven, mits men niet stelle, dat dit altyd de oorzaak zy: want de verhardingen en verstoppingen tonen zich niet altyd in de linker zyde, daar de Milt legt, maar ook wel aan de rechter zyde; en somtyds binnen in de Klieren van den Buik, en Krans, of Mesenterium. Doch veelmaals bemerkt men gene verharding in ’t een, of ander geteelte des Lighaam; maar de dikheid van het Bloed, en Sappen, met enen tragen ommeloop derzelver blyft altyd de hoofdoorzaak, maar brengt verscheide uitwerkingen voort. En tot deze verdikking geeft meesttyds de overtolligheid van bloed aanleiding. Daarom zeggen de Geneeskundigen. De bloedrykheid (Plethora) is de Moeder der Melankoly, en beide worden ze gevoed door ’t gebrek van beweging: want, by foute van genoegzame beweging, wordt’er minder verteert, en uitgewazemd, dan’er dagelyks door spys en drank bygezet wordt; en het zelve gebrek van beweging, doet de Sappen ook dik en taai worden; en, gelyk het genoeg bekend is, dat het Bloed afgetapt zynde, zeer genegen is, om dik te worden; alzo worden dezelve ook dikker naar mate, dat ze in hunnen omloop verminderen. Men zegge dan niet, gelyk vele onkundigen redeneren, als imand bleek is, hoe kan hy dan te veel Bloed hebben? En hoe kunnen magere Lieden te bloedryk zyn? Want, wat de bleekheid aangaat, dient men te weten, dat het Bloed, te dik zynde tot in alle de kleinste Aderen niet kan doorstralen; en de grote Vaten, door te veel Bloed opgespannen, drukken de kleine, en daar van komt de bleke verf. Want het Vel is in zich zelven wit, en zyne rode kleur is alleen een doorschynsel van ’t Bloed in de kleine Vaten. En wat de magerheid betreft; zo dient aangemerkt, dat magere Lieden doorgaans meer Bloed hebben, dan de vette; om dat hunne Bloed-vaten groter en voller zyn.
De Milt-ziekte wordt ook het Malum hypochondriacum genoemt, en als men zegt: hy is Hypochonder, wil men het zelfde daar mede te kennen geven, wat van de Melankoly, en verstoppingen in de rechter en linker zyde, hier vorens gezegd is. En alschoon de naam verschilt, de ziekte is genoegzaam dezelfde: want Hypochondrium is een Grieks woord, betekende de zyde des Buiks onder de korte Ribben. En zy, welker Melankoly uit verstoppingen op die plaats ontstaat, gevoelen ene nyping, als of’er een band, of gordel om ’t Lyf gestrengelt zat, een inwendige brand en klopping op dezelve plaats, verzeld met hartklopping, waar aan ze somtyds menen te stikken. Ja men ontmoed dezelve toevallen, die men by de Vrouwen, in de zogenaamde Opstyging der Moeder bevindt; hoewel zelden in een zo hevigen graad by de Mans, als by de Vrouwen. En het is ook ’t eigenste kwaat. De Lyders zyn schrikachtig, hebben bange dromen, (zo als boven van de Melankolyken gezegd is) en worden met schrik en bevingen wakker, hebben drajingen in ’t Hooft, en dreigingen van Stuipen, en trekkingen in de Zenuwen, ’t welk niet altyd geschiedt.
Wanneer den Melankolyken de gulde Ader, of Speenader aan ’t lopen raakt, het is een goed teken; alzo zich de Natuur van ’t overtollige en kwade Bloed ontlast.
Onder de uitwendige oorzaken, die deze ziekte der Zwaarmoedigheid verwekken, zyn, by voorbeeld, het afwezen van een Echtgenoot, de ontrouheid van een derzelver, de afwezenheid van een voorwerp, dat men bemint, of de tegenwoordigheid van den genen, dien men haat, of enige gevoelige spyt, schrik, verlies, of ander misnoegen, dat imand aangedaan wordt.
De genezing van deze ziekte, uit de laatstgenoemde voorvallen ontstaande, is, dat men door goede redeneringen de zwakheid van dergelyke vooroordeelen aantone, het welk echter dikwils heel moeilyk is, wegens de hoofdigheit der mensen: doch dan is best niet van dat voorwerp gesproken, maar de geesten door andere voorwerpen en redenen vermaakt en veranderd, en door reizen na ene andere plaats van lucht te doen veranderen, en van het voorwerp van hun verdriet afgetrokken. | |
| |
NB. De genezing van ’t Lighaam bestaat in Aderlating, zachte stoelgang dagelyks te onderhouden, en vooral in ene gedurige beweging des Lichaams; want als dit laatste niet by de geneesmiddelen gevoeg wordt, worden ze te vergeefs aangewend.
De lating dient wel voor af te gaan, en kan maar matig zyn, als de ziekte niet groot is; maar hoe meer de herssens verward zyn, en het verstand gekrenkt is, hoe ruimer die moet geschieden, hoe meermalen herhaalt, en hoe sterker buikzuiveringen daar moeten in ’t werk gesteld worden. Anders is het genoeg, dat men een middelmatig gewigt van Pillen, uit de Aloë gemaakt, enige dagen gebruike. En, dewyl de Frankforter Pillen genoegzaam uit enkele Aloë bestaan, zo zyn die hier toe zeer bekwaam. Anders neemt men ook Pillen van Agaricum, of een once siroop van Nieswortel, gesmolten in een afziedzel van Polypodium, of Boomvaren, en een halfloot Sennebladen.
Maar zyn’er sterker buikzuiveringen van noden, men late den Lyder eens en andermaal Klisteren, of meermalen Purgeren met anderhalf loot Confectio hamech, opgelost in een afkookzel van een halfloot Sennebladen van Polypodium, en Epithymum.
In de dagen, dat men niet purgeert, geeft men ’s ochtens nuchteren een afziedzel van anderhalf oncen Indise Mirobolans gestoten, en twe dozyn Pruimen van Damast daar by gedaan, dit doet men zamen koken in een goed pintje water tot op de helft; als dit door een doek, of papier afgelopen en klaar gemaakt is, doet men daar by anderhalf once Manna.
Of men kan hem laten purgeren met de volgende Pillen.
“Dus spreekt de Franse Schryver, maar dat de zin hier iets tegenstrydigs behelze, zal ider een bemerken, want wat wil dat zeggen; in de dagen als men niet purgeert, purgeert men de volgende Pillen; en dewyl ook de Manna overtollig is by de Pruimen, als het oogmerk is om met purgeren stil te staan, en alleen enen natuurlyken afgang te hebben; zo mag men die daar ook wel aflaten, en de Pillen die’er volgen, niet op den rustdag, maar op den purgeerdag nemen; nademaal zy al vry sterk zyn, in dat gewigt genomen, ’t welk de Schryver bepaalt.”
De Pillen dan zyn deze.
Neemt anderhalf once Aloë, vyf vierendeel loots zwarte Nieswortel, en zo veel Polypodium, drie vierendeel loot Agaricum, en even zo veel van de volgende drogen, namelyk Azur, Sal Gemma, en Kolokwinten; maakt alles tot een poeder, maakt’er een Pillendeeg van met siroop van Rozen; het gewigt, daar van op ene reis te nemen, is van anderhalf vierendeel loots, tot derdehalf vierendeel toe: “ons dunkr echter dat voor ene middelmatige buikzuivering een half vierendeel loods genoeg is.”
Daar is een uitwendig middel voor de Melancholy, die zich met het krenken der herssenen uit, ’t welk van ene beproefde goede uitwerking is; doch zeldsaam zal schynen; men kan het in ’t werk stellen als men wil. Men dompelt een groot laken in Brandewyn, en windt den zieken daar in; teffens steekt men den Brandewyn in brand. De yver en benaautheit die de lyder zal hebben om zich los te maken, en uit den brand te redden, zal hem onfeilbaar genezen; zo niet, mag men roeden gebruiken, en hem wakker geesselen, zomtyds ook enige klappen om de oren geven. Men placht Krankzinnige mensen ook met een heet yzer op den kruin van ’t hoofd te branden, dikwils met vrucht. “Men vindt de uitvoering van dit Brandmerken ook nog beschreven by den Hr. Nuk, gewezen Hoogleeraar te Leiden, in zyn boekje van de Heelkundige Werkingen; maar hedendaags is het buiten gebruik geraakt, en wordt voor al te wreed gehouden, dewyl het geen enkel stippen, of brandmerken is; maar een tamelyk diep gat in ’t bekkeneel gebrand wordt, het welk met het inleggen van ene Errit, of ander kogeltje, als ene Fontanel, wordt open gehouden.” Dezelve Schryver zegt ook dat het by de Italianen meerder in gebruik zy, dan by ons; en wel voornamentlyk in toevallen der Ogen, Zinkingen, Aamborstigheid, en de Vallende ziekte. Edoch, indien men ’t tot genezing der Krankzinnigheid wilde aanwenden, behoeft men het gat niet open te houden.
| |
Purgerende Tisaan, tegens de Melancholy en Miltziekte.
Neemt zes schoongemaakte wortels van Zuring, namentlyk de middelste wortel genomen na het afsnyden der zytakken; zes wortelen van wilde Cichory, klaargemaakt als de voorgaande, een Ons Polypodium, doet het koken in zes grote glazen Pompwater; laat het kooksel dan een weinig koud worden, tot dat het laau is, giet het dan in een aarden pot over, waar in alvorens een lood Sennebladen, en anderhalf loot Rhabarber, en zo veel Bergkristaal, met een Ons Suiker, een half Ons groene Anys, een vierendeelloots droge Rozen, en een takje gesneden Zoethout, met een weinig bladeren van Pimpernel, en een Citroen aan schyven gesneden, gedaan is. Laat dit een heele nacht over staan trekken, in dezelve aarden pot: ’s anderendaags morgens laat de vocht door een witten linnen doek aflopen, en geef’er ’s morgens een glas vol van te drinken, en ’s avonds weder een; maar men moet twe uren voor en na het innemen niets eten, en met dit middel drie dagen achter een aanhouden. Deze Buikzuivering kan men drie, of viermaal in ’t jaar te werk stellen.
| |
Ander middel tegen de Zwaarmoedigheid.
De Syropen van de bloemen van Bernagie en Ossentong, of Buglossa, zyn veel in ’t gebruik voor die Melancholyk en Hypochonder zyn; maar het zap van Appelen is veel beter voor hun; voornamentlyk die van Fransche Renetten; dewelke zelfs nuch- | |
| |
teren gegeten, veel verlichting aan die mensen toebrengen, als hunne ziekte nog niet ingeworteld en verouderd is, een Cider, of Appelwyn, gemaakt van het zap dezer Appelen, ’t zy alleen, of met Razynen, geeft een heerlyken drank. En de uittrekkingen van Staal, of Yzer, door het sap derzelver, eer zy ryp zyn, gedaan, is het hoofdmiddel in dit soort van ziektens.
| |
Laatste middel.
Andere middelen te vergeefs in ’t werk gesteld zynde, vindt men dikwils baat by het gebruik der Minerale wateren van Zwalbach, Pyrmont, Aken, of andere dergelyken, welke echter van meer uitwerking zyn, als ze by de Fontein zelf gebruikt worden, dan wanneer men ze hier heen laat overbrengen, wegens de uitspanning en beweging, die men op dergelyke plaatzen geniet.
Men heeft ook een Extract van Spawater uitgevonden, die in de verstopplnge van Milt en Kransklieren, van goede uitwerking zyn.
zwaluw is een zeker soort van Gevogelte, waar van men verscheiden soorten heeft, die van den andere verschillen, en die in de Lente zich hier te lande vertoont, en in de Winter weg zyn; zie Hubners Kunstwoordenboek.
zwaluwe staart noemt men in den Tuin- en Huisbouw alle zodanige stukken van Hout en Yzer, die gemaakt en gehoedanigd zyn, dat ze de gedaante van de staart ener Zwaluwe hebben. Zie ook Hubners Kunstwoordenboek.
zwaluw kruid, zie Hubners Kunstwoordenboek op chelidonium; en boven op ’t woord gouwe en schelkenskruid.
zwaluw wortel, Hirundinaria, Asclepias, Vincetoxicum, in ’t Latyn. Dezen naam krygt het naar de Vrucht, of de Aautjes, welke het voortbrengt, die opengaande een vederachtig zaad vertoonen, en de gedaante ener Zwaluwe.
Beschryving. ’t Is een Plant waar van de Stengels, die twe voeten hoog groejen, rond, taai, groen zynde, zich licht aan andere daar by staande Planten vastmaken. De Bladen gelyken naar die der Laurier, behalven dat ze scherper zyn; zy zyn vast en glad; zy wassen paar aan paar, aan de knoppen der Stengels, tegen malkander over. De bloemen zyn klein, dun en wit, als een kelk gemaakt die in vyven is verdeeld. De reuk is niet onaangenaam. Na die Bloemen volgen enige Aautjes, die met een witte pluis vol zyn, en met Zaad, dat met schubben, die rosachtig zyn, en met een bosje voorzien is. De Wortel is wit, fyn en spreidt zich in ’t ronde.
Plaats. ’t Wast op Bergen, op droge en zandige plaatzen.
Eigenschappen. De Wortels van die Plant zyn uitnemend tegen het Venyn, waarom het den naam van Domte Venin by de Fransen heeft; dat is, van Venyntemmer; als men daar een drank van maakt, is hy goed tegen beten van venynige Dieren. ’t Afziedzel met gezegende Distel, ter gewigte van een dragme en een half, gedurende twaalf dagen, is uitnemend voor zulke, die van een dollen Hond zyn gebeten. In Wyn genomen is ’t goed tegen de Pest; de Wortel is zweeddryvend, en om de Stonden te bevorderen.
zwart is een kleur, die met zyne naam beter bekend is, dan te beschryven. Zy draagt niet, dan oneigentlyk, den naam van kleur, om dat ze niets dan beroving van alle kleuren is.
| |
Zeer schoon zwart, van Schapenvoeten gemaakt.
Kalcineert de Schapenvoetjes in een Kroes, of nat Lywaat, dat gy in ’t vuur begraaft. En als ’t wel is verbrand, zo dooft het in een nat Lywaat uit. Vryft het daar na met water, en mengt het daar na met Gom. Dit zwart is tot Waterverw in gebruik, als men het met Lak, en Omberse aarde mengt.
| |
Ivoorzwart voor Miniatuur, volmaakt goed.
Kalcineert in een Kroes, of verloodde aarden pot, ’t schrapzel, of zaagzel van Ivoor. Om dit te doen moet de pot gedekt en wel gesloten zyn met Klein in een gerold Lywaat. In dezen staat zet men ze in ’t midden van een groot vuur, of geglommen kolen; en, als men denkt, dat het volkomen tot kolen is geworden, haalt men de pot van ’t vuur; en ze met as hebbende gedekt, laat men ze koud worden. Men zoude ze ook in de aarde kunnen laten koud worden; dit moet men ook van de Kroes verstaan. Als de pot is koud geworden, giet men de Ivoor op een steen, en men dooft ze schielyk met een natten doek uit, om te beletten, dat ze, van zelfs koud wordende, niet wit worde. Om van gekalcineerd Ivoor gebruik te maken; moet men ’t eerst vryven op een Porfyr, of Marmorsteen, met enkel water, tot dat het een ontastbare poejer is geworden. Daarna doet men ’t aan kleine hoopen drogen op een blad papier, en als men gereed staat om het te gebruiken, vryft men ’t voor een twede reis met het water van Arabise Gom. Dit Zwart is zeer goed om Felp en zwart meel te verbeelden. Men gebruikt het ook voor ’t grys, mengende het met fyn wit.
| |
Ander schoon Zwart.
Mengt in gemeen water Goudglid aan fyne poejer met ongeleste Kalk.
Anders. Doet vylzel van Yzer gloejen, en gooit het zo gloejend als ’t is in Wynazyn, sluit het vat wel, roert de stof sterk, en gebruikt het daar na, dan zult gy een volmaakt schoon Zwart hebben.
| |
Ander om te Verwen.
Neemt water van Neutenbladen, doet het onder levende kalk; laat in dat mengsel, ’t hout, of enige stoffe koken, zo zal het met een schoon zwart gemengd zyn.
| |
| |
| |
Om fyn Zwart te maken.
Men moet een Lamp, of enig ander Vat met Neutenolie volmaken, daar een groot Kattoene lemmit in leggen, ’t onsteken, en een omgekeerde schotel op steenen daar boven leggen, dan zal de rook zich rondom aan de schotel zetten, en aan een zwarte poejer gemaakt worden, welke gy zorge zult dragen, om by een te vergaderen, en ze te gebruiken, is ’t nood.
| |
Om een schoon deurdringend Zwart te maken.
Alle soorten van hout, die, behalven hare zwartheid na Ivoor gelyken, kunnen zwart geverwd worden; maar die hard en vast zyn, gelyk de Palmboom en andere dergelyken, zyn de beste en glimmenste, voor al ’t hout van zwarte en witte Moerbeijen, maar dat van zwarte is best.
Men moet gezegde hout nemen, en leggen ’t driedagen lang in Aluinwater, in de zon, of wat verder van ’t vuur, tot dat het water wat heet wordt. Daar na moet men Olyvenolie, met wat Vitriool, en zo veel Zwavel nemen, en ’t in een pan steken met de stukken hout, en ’t laten een tyd lang koken. Hoe het langer kookt hoe ’t zwarter wordt: maar ’t al te lang te koken, maakt het bros, en doet het scheuren.
Als men ’t uit het water haalt, moet men ’t in de lucht niet leggen, voor dat het droog is.
| |
Ander gemaklyker middel.
Om zwart te verwen op de Draaibank, moet men water en Galnoten nemen, en ze een weinig heet maken met de Biezen, ’t stuk polysten op de Draaibank, en ’t laten drogen, daar na een sterk trekzel van Brazielhout nemen; daar meê gedachte stuk vryven, als ’t heet is; ’t daar na laten drogen; daar na zult gy ene Inkt nemen, die gy wilt, en daar van vier vyfmaal doen op gezegde stuk, latende het een weinig heet worden; als het droog zal zyn, zal men ’t met Was moeten polysten.
| |
Om rook zwart te kalken en fynder te maken.
Men moet een Schop over ’t vuur laten gloejend worden, leggen daar ’t zwart op, en daar de rook van laten opgaan, men zal ’t met Gomwater gebruiken, en voor Olie is ’t niet goed het te gebruiken.
zwart; zie kleur, vel, verwen, verw.
zwavel Sulpher. Dit is een vette Bergstof, die vuur vat, en Vitriolies is. Men heeft’er twe soorten van; ’t ene noemt men levendige Zwavel, ’t ander gele, of gemene Zwavel. De levendige Zwavel is een gryze, vette, kleiachtige, brandbare stoffe, die men op verscheiden plaatzen vindt. De gele Zwavel is gemeen, is een harde brosse stof, die licht smelt, en vlam vat. Men haalt ze van den Vesuvius; men smelt ze over ’t vuur, men gietze in Vormen, om’er rollen van te maken, of stokjes, die men Magdalen, noemt.
Keur van Zwavel. De levendige Zwavel moet licht aan stuk zyn te vryven, gemaklyk vuur vatten. De gele Zwavel, of de gemene, die men ook Rolzwavel noemt, om de gedaante, welke ze heeft, moet wat na den groengele trekken ze moet broklig eu glinsterende van binnen zyn. Zo men in zekere operatien een Zwavel nodig heeft, moet men de kleine, of groenachtige rollen voor anderen pryzen.
| |
Eigenschappen van levendige Zwavel.
Men gebruikt levendige Zwavel om den Wyn te zwavelen, die men ter Zee wil vervoeren. Men gebruikt ze om Schurft, Zeer en Dauwurm te genezen; men mengt ze onder enige smeersels. Zy is deurdringend, verdunnend en ontbindend.
| |
Eigenschappen der gele, of gemeene Zwavel.
De gemene Zwavel wordt uitwendig voor Schurft en Dauwwurm gebruikt, en in kwade humeuren, en inwendig in Tering, benaaude Borst, en verzweringen der Long en Borst. Zy is insnydende, openende, opdrogende; men geeft ze van vyftien greinen tot twe scrupels.
| |
Middel tegen een benaaude Borst, of Aamborstigheid.
Stoot de Rotzwavel, laat ze een kwartieruur in water koken, herhaal dit dikmaal, tot veertien-malen toe, veranderd telkens van water. Hebbende ten laatste ’t water weggeworpen, doet de Zwavel in een nieuwe pot over ’t vuur, laat ze zachtjes smelten. Laatze koud worden, en stootze daar na tot Poejer. Neemt een deel Rozensuiker, aan poejer, en mengt viermaal zo veel Rozensuiker met die poejer van Zwavel.
| |
Gebruik van een mengzel van Zwavelpoejer en Rozensuiker.
Men laat de Aamborstigen, ’s avonds en ’s morgens, den tyd van twe, of drie maanden van die poejer innemen; elke gift is van een half once. Zy doet stoelgang, twe, of driemaal daags krygen.
| |
Aanmerking op dat middel.
Men laat de menigte verminderen, en daar niet dan de helft van geven; men moet de gesteltenis van hun in acht nemen, die dat middel gebruiken. ’t Is goed voor Aamborstige sterke Luiden; maar het maakt krimpingen, en snydingen in den buik, voor zulke, die wat teer zyn.
| |
Om Wyn en andere vochten te laten koud worden.
Doet een grote rol Zwavel en andere vochten in een Emmer water, steekt daar uwe Bottel in. De Zwavel die lang in ’t water is geweest, om het te verkoelen, kan daar niet meer toe gebruikt worden.
| |
| |
| |
Bloem van Zwavel.
’t Is de zuiverste Zwavel, die zich aan ’t Kapiteel van een Kolf vast zet, als men de Zwavel sublimeert. Zo men vast Nitrum, of Sal Polychrest met Zwavel mengt, zal men bloemen van witte Zwavel hebben.
De bloem van Zwavel heeft de zelfde krachten, welke de Zwavel zelve heeft: maar in een groter maat, om datze van aard en grover deelen bevrydt is. Men gebruiktze aan koekjes, of Opiaat. Men geeftze van tien tot dertig greinen. Zy komt ook in de Smeersels voor de Schurft, de Douwurm en Haairwurm.
| |
Magistere, of Melk van Zwavel.
Men noemt Magistere, of Melk van Zwavel; de Zwavel gesmolten in een genoegzame menigte van water met Wynsteenzout, en nedergestreken door middel van Azyn, of enig ander zuur; ’t wordt Melk van Zwavel genaamd, om dat het wit is, als Melk. ’t Is voor verscheiden Longeziekten, en Borstziekten goed.
| |
Olie, of Geest van Zwavel.
Neemt een Pot, of Kroes, die sterk en groot is, doet hem vol zwavel, zet hem in matig vuur, of steekt’er met een kool den brand in. Zet de kroes in een zuivere Verglaasde pot. Hangt daar een Klok over, en van elk pond Zwavel zult gy een once Olie, of Geest van Zwavel krygen.
| |
Eigenschappen van Olie van Zwavel.
Zy maakt de tanden wit, en als men ze met Stroop inneemt, is zy goed voor de ziekten der Longe.
Anders. Neemt een pond Zwavel, een half pond levendige Kalk, en vier oncen Zout Ammoniac. Mengt alles onder een, haalt’er zachtjes den geest uit; zet het vuur aan om’er olie van te hebben, en gy zult een schoone Tinctuur hebben.
zwavel, sulfur, Is een Kunstwoord der Chimie. Zie Hubners Kunstwoordenboek.
| |
Zwavel van Antimonie, en Vergulde zwavel.
Men noemt Zwavel van Antimonie die, welke men haalt uit de vuiligheden van de Saffraan der Metalen.
zweetmiddelen, of Deurwaassem-middelen. Zie planten. remedien.
zweetdryvende middelen; uit de Chimie gehaald. Wy zullen’er verscheiden beschryven.
Blixemend goud, Aurum Fulminans. Men geeft het van twe tot zes grein.
Tinctuur van Luna. Men geeft het van zes tot zestien druppen.
Tinctuur van Mars door Ammoniakzout gemaakt. Men geeft het van vier druppen tot twintig.
Brandende geest van Saturnus. Men geeft hem van acht tot zestien druppen.
Antimonium Diaphoreticum. Men geeft ze van zes greinen tot dertig.
Bezoard Minerale. Men geeft het van zes greinen tot twintig.
Zout Ammoniac, en zout van Wynsteen, op zich zelf ingegeven, en ’t een na ’t ander. Men geeft van elks, van vier tot tien grein.
Geest van Mensenhoofd, men geeft hem van vier tot vier en twintig druppen.
Elixir Antiepilepticum. Men geeftze van vier tot twintig druppen.
Vluchtige geest van Zout Ammoniac. Men geeft ze van zes tot twintig druppen.
Veronica in Afziedsel.
Water van Gezegende Distel en Melisse. Men geeft het van twe tot zes oncen.
Extract van Melisse en Gezegende Distel. Men geeft het van een scrupel tot twe dragmen.
Zouten van Gezegende Distel en Melisse. Men geeft ze van tien grein tot een scrupel.
Vluchtige zouten van Wynsteen, Slangen, Mensen-Bekkeneel, Pis, haair, Hartshoorn, Ivoor. Men geeft ze van zes tot dertig druppen.
Poejer van Slangen. Men geeft het van vier tot dertig grein.
Bezoard Mineraal. Men geeft het van vier tot twintig greinen.
Water van drie Neuten. Men geeft het van een once tot zeven.
AEthiops Meneralis. Men geeft het van twe tot twaalf greinen.
Mercurius Praecipitatus niger. Men geeft het van twaalf greinen tot een half dragma.
Mercurius Praecipitatus ruber, zonder byvoeging. Men geeft het van twe tot zes greinen.
Extract van Neuten. Men geeft het van een scrupel tot een dragma.
Sal volatile oleosum aromaticum. Men geeft het van zes druppen tot twintig.
Spiritus volatilis oleosus aromatiecus. Men geeft ze van zes tot twintig druppen.
Aqua Sudorifica viperae. Men geeft het van een dragme tot een half once.
Resina Succini. Men geeft het van zes greinen tot vyftien.
Ens veneris. Men geeft het van zes greinen tot een scrupel.
Stomachicum Poterii. Men geeft het van zes greinen tot dertig.
Olibanum. Men geeft het van een scrupel tot een dragma.
| |
Poejer, of zweetdryvende Deeg.
Neemt de wortel van ronde Osterlusie, Angelica, van elks twe oncen. De wortel van Valeriane, Serpentaria Virginiana, Beerwortel, Carline, Pestwortel van elks drie drachmen; Zedoaria, Gember, van elks twe drachmen; Bladen van Wynruit, Gezegende wortel, Goudsbloemen, en Oosterse | |
| |
Saffraan, van elks een drachme, Laurierbeijen Myrrhe, Wierook, Kamfer, van elks een half drachme; Tartarus Solubilis emeticus, twe drachmen, Bokkenbloed een half once; essentie van Citroenschors, een half drachme. Bezoard Orientale; Sal volatile karabe, en Adderpoejer van elks vier scrupel.
Stoot alles, wat kan gestoten worden, fyn, mengt alles, doet’er Theriak onder, en zo veel Mithridaat, met een genoegzame menigte gedestileerde Wynazyn, dan zult gy hebben een deeg, welke gy in een pot van Postelein bewaren zult, of welke gy zult laten drogen op een Stoof. Daar na zult gy ze fyn stoten, en gebruikenze als gyze nodig hebt. Men geeftze tot een half dragme, welke men naar den ouderdom vermindert. Men geeft’er van aan Kinderen van twe tot vier jaren een vierde; van vier tot acht jaren een derde, van acht tot twaalf jaren de helft, van twaalf tot achtien jaren twederde, en van achtien tot sestig jaren, de gantse menigte. Men kan verzekerd zyn door de ondervinding, die men van dat middel heeft, dat het het uitnemenste Zweetmiddel van allen is. Men kan het altyd by nood gebruiken. Men moet dien Deeg, of Poejer in zes oncen water van Klaprozen, of gezegende distel mengen. By gebrek van die waters kan men de geklaarde sappen van Ossetong gebruiken, van Bernasie, van Kervel, of het afziedzel van dezelfde enkelden gebruiken, zo wel als ’t afziedzel van het lof der Palmhouten. Men kan dit ook aan brokjes innemen, mits men de ene, of andere vocht terstond daar aan inneme.
| |
Andere eenvoudige Zweetpoejer.
Neemt bladen van Gezegende Distel, Scordium, Antimonium Diaphoreticum Solare, Oosterse Saffraan, van elks een half once. Alles gestooten zynde, doet’er by drie drachmen Sal volatile van Hartshoren, en twe drachmen poejer van Adderharten; met acht greinen Laudanum. Mengt alles wel onder een, en bewaart die poejer in een droge plaats. Men geeft het van twe scrupels, tot een drachma in een bekwame vocht gemengd, of in een klein glas afziedsel. Men moet een half vleesnatje heet nemen, zo dra men ’t ingenomen heeft; en zich wel dekken, om het zweet gemaklyk te maken. Dit middel is ook uitnemend.
| |
Zweetpoejer van Padden.
Neemt een goede menigte levendige padden, doetze in een nieuwe verglaasde pot. Sluit de pot dicht toe, en ze over een klein vuur gezet hebbende, laatze daar in onder een geroer van tyd tot tyd, tot dat de Padden gans droog zyn. Haaltze daar na uit de pot, en stootze. Men geeftze van een half tot een geheel drachme, die men mengen moet met enige druppen Syroop van gezegende Distel, om’er een Slikbrok van te maken. De zieke moet’er een glas warm afziedsel van Gezegende Distel gemaakt boven op drinken.
Deze Poejer is goed in Waterzucht, kwaadaardige Koortzen, en de Pest.
| |
Zweetdryvind trekzel van de Bladen van Palmboom.
Stoot in een Marmoren Mortier een goede handvol Bladen van Palmboom. Giet’er daar na een halfpintje kokend water op, en laat het op heete as, den tyd van vier, of vyf uren trekken. Als dit trekken gedaan is, zo laat de vocht door een Stamyn uitperzen, en doet ze van den zieken innemen.
| |
Vaardig en verzekerd Zweetmiddel.
Neemt een dragme van de Schaal ener Schildpad, tot kalk gebrand; in een glas met bier, en dekt u wel; dit middel zal u vaardig en overvloedig zweet bezorgen.
| |
Zweetmiddel voor de Jicht.
Neemt een trekzel van Rosmaryn, Salie, Orego, of enige andere geurige Plant. Men moet in dit trekzel wat Kaneel, Muskaat, of gestooten Nagelen doen. Dit zweetmiddel is zeer heilzaam; maar het doet genen dienst, dan aan sterke luiden. Zulke die zwak en teer zyn, vergenoegen zich met de Planten te koken, en doen zich in den damp van dat afziedzel zweeten, die sterk moet zyn. Dit middel is goed, niet alleen voor Jicht, maar voor Heupjicht en Lamheid.
De Bladen van Frangula, Lysterbeijen, Berkenboom, Hadig, Fleer, in een zak heet gemaakt, of in een stoof, en op t lighaam gelegd, of op een gedeelte daar van, ’t geen men wil doen zweten, brengen dit schielyk, en op een heilzame wyze voort, om dat ze de Muskulen, en Zenuwen versterken, terwyl zy ze van vochten, of lymige stoffen ontlasten, die ze knagen, en in de vryheid hunner beweginge belet doen.
| |
Wild Bokkelboed.
Het bloed van wilde Bokken, is een uitnemend zweetmiddel, om dat de geurige Kruiden, welke dat Dier eet, in deszelfs bloed een grote menigte van vluchtige Zouten doen overgaan. Men geeft dit Bloed droog en gestooten tot een half drachme. By gebrek van Boekkebloed, kan men ’t bloed van een ouden Bok, of een oud Schaap, of een oud Hart gebruiken, om dat men door de Scheikunst heeft ondervonden, dat het bloed van die Dieren, een vluchtig zout van den zelfden aart is, als dat van wilde Bokjes, maar ’t is minder in menigte. Hier om moet men’er eens zo veel van nemen, en in de plaats van een half, een heel dragme.
Men bereidt het Bloed van die Dieren op de volgende wys. Men moet ze kelen, en al het Bloed afhalen, dat men daar na in de zon moet laten drogen, of in de stoof van een Confituurbakker, | |
| |
of in een Mariebad. En als het gans gedroogd is, zal men ’t in een pot doen, of in een doos, en bewaren ’t op een droge plaats. Als men ’t wil gebruiken zal men de bovengewaagde menigte nemen, en ze fyn gestooten hebbende, zal men ze in Wyn doen, of in een Vleesnat, of in een bekwame vocht.
| |
Gekruik der Zweetmiddelen.
Men gebruikt Zweetmiddelen, 1. in de Jicht, Heupjicht, Lamheid, Kolyk, in een waterige Buikloop, en in ’t algemeen in alle ziekten, die van een verdikking van ’t Bloed, en andere vochten, by gebrek van deurwaasseming, voortkomen. 2. In de Roos, de Douwurm, Roodvonk, Pokken, aanhoudende-, kwaadaardige-, brandende-, Purper-koortzen, en in alle ziekten, of onzuivere en besmettelyke gistingen, zo ze inwendig met het bloed en andere vochten zyn verenigd, dat de Klieren van het vel hun geen deurtocht kunnen geven. 3, In alle soorten van pynen, zo in, als uitwendige, als’er maar gene ontsteking by is. In de Scheurbuik, in de opstoppingen der Stonden, daar gezwollentheid by is; eindlyk in alle ziekten, waar in de vrye beweging des bloeds door verdikking belet wordt, of door te grote overvloed van vochten.
Om al ’t voordeel te krygen, ’t geen men van Zweetmiddelen heeft, moetmen de volgende regels in aanmerking nemen. 1. Moetze een zieke nuchteren innemen, of ten minste een uur, of vier na den eten. 2. Hy moet zich gedekt en stil in zyn bed houden, op dat de koude der buitenlucht, of de beweging van ’t lighaam ’t zweete niet stake. 3. Zo dra men begint te zweten, zal men een heet Vleesnat nemen, daar enige druppen Citroensap in kunnen uitgedrukt worden, om ’t hart te verkwikken en versterken. 4. Hy zal een uur vyf zes het zweten aanhouden, of tot dat het koud en taai wordt; of men moest al vroeg enige hartklopping, of zwakheid gewaar worden: want na dien tyd moet men niet uitstellen om van Lywaat te veranderen, en van nog een Vleesnat te nemen. 5. ’t Lywaat, ’t geen men hem zal geven, moet heet wezen, en hy zal niet opstaan, voor enige uren daar na; op dat de lucht indruk op ’t Vel makende, de zweetgaatjes niet sluite, ’t geen ’t kwaad verergeren, in de plaats van verbeteren, zal. 6. Zo de zieke na ’t eerste innemen met moeite aan ’t zweeten kan raken, zal men ’t hem voor een twede reis, een paar uren daar na nog eens ingeven. Men zal hem wel dekken, en leggen hem op zyn bed, aan zyne zyde, verscheiden tinnen Flessen, of verscheiden platte kannen van Klei met heet Water vol, die wel zyn gesloten, en in Servetten gewonden; dragende zorg, dat men hem van tyd tot tyd, enige lepels vol Alikantse Wyn geve, of andere goede Wyn, of een lepel vol van een hartsterkende drank, om ze wat krachts by te zetten, zo ze zich te zwak bevinden.
Men kan drie, of vier uren na ’t zweeten den zieken, naar dat het de nóód vereist, een Klisteer zetten; en zo hy zich met het eerste innemen van een zweetmiddel niet hersteld vindt, zal men’er het gebruik van herhalen, tot een volmaakte genezing toe. Men kan ze in de dagen van tussen-poozing aderlaten, buikzuiveren, en enige andere bekwame middelen, naar den aart des zieken geven.
Wat de levenswys belangt, welke de zieke moet houden, deze zal byzonder wezen, na de gematigheid des zieken, of naar de de hoedanigheid van zyne ziekte; en hy moet zich daar by houden, naar de ordre, welke hem zyn Geneesheer voor zal schryven.
Zo de ziekte, die men wil genezen, van een Koorts verzeld gaat, moet men aanmerken, dat men ’t zweetmiddel niet moet geven, als op ’t afnemen van de Koorts, of in de tussentyden. Maar zo de Koorts gedurig is, zal men ’t middel zes uren voor de verdubbeling, of voor de koude geven, en als de ene, of de andere begint, geeft men daar van voor een twedemaal in. Men moet voor ’t overige, eer men ’t zweetmiddel ingeeft, voor af doen aderlaten, en buikzuiveren naar den aart der koortze. Zo de loop der koortze door ’t eerste innemen van ’t zweetmiddel niet wordt opgehouden, moet men ’t meermalen herhalen, op de wyze, die wordt voorgeschreven.
| |
Ander gebruik van ’t zweetmiddel
Men gebruikt niet alleen zweetmiddelen, om de deurwaasseming te genezen; men gebruikt ze ook, omze gemaklyk te maken, of te vermeerderen. Hierom laat men ze gebruiken van luiden, die aan raauheden onderhevig zyn, of aan braken, of walgen, of buikloop, en slymige afgangen. Men geeft maar de helft daar van nuchteren, of vier uren na het eten, en een uur daar aan kan de zieke gaan eten, en opstaan, zo zyne krachten, en kentekenen van de ziekte het hem toelaten.
| |
Derde gebruik der zweetmiddelen.
Men kan zweetmiddelen voor hartsterkingen gebruiken, als men spreekt van koude en stollende Vergiften te bestryden, als zyn de Dullekervel, Champignons, en verscheiden andere. Men geeft dan zweetmiddelen met halve giften, en herhaalt ze om de twe uren, of vier uren, naar grootte, of kleinte van ’t geweld des toevals. Men geeft het zweetmiddel, in goede zuivere Wyn gemengd; en in de tussenpoozen, dat men ze niet neemt, doet men den zieken een menigte van drank, of heet water deurzwelgen. Daar na geeft men ze lichte spys tot voedsel.
| |
Ziekten, waar in zweetmiddelen niet te pas komen.
’t Gebruik van zweetmiddelen zoude zeer nadeelig in ziekten wezen, die door een bloed worden veroorzaakt, dat van zyne balzamike deelen wordt | |
| |
beroofd. Dus moet men dat soort van middelen niet gebruiken, in ontstekingen van den onderbuik, of de Borst, die van ’t zydweê niet afhangen. In de Long- en Tering-ziekten, in zwakheid en vermageringen, die den zieken overkomen, of van buitensporigheden; in de verstoppingen der eerste wegen, opstoppingen van den Afgang, in uitdrogende Koortzen, in pynen, daar Wonden by zyn, in Kankergezwellen, in Stonden, noch twe dagen te voren, of daar na. Eindlyk, men moet nooit zweetmiddelen aan Luiden geven, die droog van aart zyn, heet, of gallig, of die wezentlyk in de hitte der Koortze zyn.
zweetmiddelen. Zie planten, remedien, wyn.
zweet, hoe zweet uit te dryven. Zie zweetmiddelen.
zweeten van’t Koorn. Zie landbou.
zwelgen is iet deur de Keel en Slokdarmen in de Maag brengen, dat men met den Mond inneemt.
| |
Middel tegen ’t moejelyk zwelgen.
Zo een lamheid in de Tong, en de andere deelen ter deurzwelging dienstig, de voornaamste oorzaak is, die het deurzwelgen belet, zult gy, om ze te genezen, nemen Salie, Rakette, van elks een handvol, welke gy zult laten koken in een pint Wyn, op de vermindering van een halfpintje. Dit afziedsel zult gy in den Mond nemen, en gorgelen daar mede, dragende zorg, met het dikmaal te herhalen. Of gy zult Neutmuskaat kaauwen en deurzwelgen, of doen enige druppen Anys in de Keel. ’t Zal ook goed zyn, enige vryvingen om den hals met alles te doen, dat we boven aantekenen. Zo de moeilykheid van deurzwelgen, van de droogte der Kele komt, neemt Vrouwe-melk, en zoete Amandel-olie, Violen-olie, van elks evenveel, Rozensmeer, zo veel nodig is, om de bovengemelde vochten te mengen, maakt’er een Pap van, en legt ze op de Keel.
zwelling. Middelen om te doen slinken. Men moet nemen ’t gewigt van zes greinen, Gomme Gutte, deze aan Poejer stampen, en trekken in zoete Amandel-olie in een lepel, den tyd van een uur; daar na de Olie daar zo veel laten afdruipen, als mooglyk is; ’t geen’er over is, moet men nemen ’s morgens nuchteren, in drie, vier lepel vol witten Wyn, waar in men zorg moet dragen, dat men ze moet mengen. Twe uren daar na zal men een klein Vleesnatje nemen, en een uur daar na een ander klein Vleesnat: vier dagen daar aan zal men’er nog een nemen.
| |
Zwelling van de zyden eens Paards.
Men ziet Paarden, die aan die deelen zyn gezwollen, of om dat ze te veel Gerst, Haver, Hooi, of iet anders, dat niet goed is, hebben gegeten, en zo men somwyl voor die ongemakken bang is, is ’t geen wonder: want zo men dat niet ten eersten helpt, zoude het Paard dikmaal gevaar lopen van te sterven.
Men geneest dat soort van zwellingen, met een Afziedsel van Malue, en Branca ursina, met zemelen, die men in twe pinten Water laat koken. Dit gedaan zynde, laat men ze door een Lywaat lopen, daar na laat men’er zout in smelten, daar men Honig en Olyven-, of Neuten-olie by doet. Als alles is met den anderen gemengd, zet men’er het Paard een Klisteer van. Daar na neemt men een stok, waar mede men den buik van ’t Paard styf vryft. En op dat het Paard deze Klisteer niet te vroeg kwyt zoude raken, de stof die van binnen is, en van die gezwollenheid oorzaak is, tyd zoude hebben, om te kunnen weeken, en los worden, om’er met een uit te raken, moet men zorge dragen, dat men het Fondament toestopt. Daar na moet men niet vergeten het te nemen by de Halster, om ’t te laten een half uur stappen. Daar na zal men men ’t de vryheid laten, om zyne vuiligheid kwyt te raken. Dit zal het doen, en volkomen genezen zyn.
| |
Zwelling der Koejen.
Neemt een Bedpan met vuur, die wel heet is, om den buik te verwarmen. Deze ziekte zoude ze, zo men ze zonder hulpe liet, doen bersten. Een diertje deurgezwolgen, of gras, dat nog bedouwd is, zyn daar oorzaak van; en om dat te genezen, neemt men een hoorn, daar een gat in is, en steekt ze deze een vingerbreed, of vier in den Aars. Daar na laat men ze stappen, tot dat ze beginnen winden te lossen. Of men moet ze Klisteren met een afziedsel van Malue, Glaskruid, wilde Cichorei, en Bete. Hier by doet men zemelen en olie van Neuten. Dus geneest de gezwollenheid.
| |
Zwelling van den hals der Koejen.
Somtyds krygen de Koejen een gezwel aan den hals, of deur een kneuzing, of verzwering. Zo het door kneuzing geschiedt, zal men’er een Pap opleggen, den tyd van drie, of vier uren lang. Zo ’t een verzwering is, ’t geen men kan weten, zo het eerste middel niets heeft uitgevoerd, moet men ’t smeersel van Heumst, de Olie van Laurier nemen, en verse Boter, twe oncen van elks. Als alles koud met den anderen geklust is, zal men daar den hals van de Koe mede vryven, daar men een doek om doen zal. Dit smeren zal niet nalaten de vochten na buiten te trekken, dat een gezwel zal maken, dat men met een Mes zo dra moet openen, als men ’t goed zal vinden. Deze opening gedaan zynde, zal men ’t alle dagen verbinden, leggende daar een Pap van Brandnetels op. Gaat daar mede voort, tot dat het gezwel geheel zyne stinkende stof is kwyt geraakt.
| |
Zwelling der voeten van een Koe.
Gelyk de kwade vocht zich dagelyks op de benedendeelen werpt, vooral, zo ze niet gezond zyn; zo zoude het gevaarlyk zyn, dat een gezwel aan de voet van een Koe, een al te grote menigte | |
| |
daar van na zich haalde, zo men door de rust, en de middelen, die wanorde niet verhoedde. Zo een gezwel heeft weinig te beduiden, ’t is waar; maar ’t kan echter veel kwaad doen, zo men daar niet na zag, leggende daar de bladen van Fleer op, gestoten met Varkens-reusel, en gewonden in een Lywaat. Deze Pap is alleen genoeg, om te genezen. Zie pooten.
| |
Zwelling der Schapen.
De Schapen zwellen, om dat ze Kruiden hebben gegeten, die hun niet goed zyn, of, om dat ze venynige Dieren in ’t lyf hebben gekregen. Zy zouden daar ligt van bersten, zo men ze niet hielp. Dit zwellen ziet men ligt, en men vindt, dat het kwaad zy, als men ziet, dat de Mond kwylende is; en deze vogt door den Mond geloost een kwade reuk krygt. Om de Schapen van dat kwaad te genezen; zal men ze terstond aderlaten, in de deelen, die dicht by den Bek zyn, waar na men ze Mensen-pis zal te drinken geven.
| |
Zwelling, die de Geiten overkomt.
Na dat de Geiten hunne Jongen hebben ter wereld gebragt, somtyds niet dan na een zwaren arbeid, raakt hunne Lyfmoer aan ’t zwellen, of de Nageboorte is niet wel voor den dag gekomen, ’t geen van binnen veel kwaad veroorzaakt, zo men daar niet schielyk hulp aan toebrengt, doende hun een glas goeden Wyn innemen.
| |
Zwelling der Varkens.
In den tyd der Vruchten, eten de Varkens dikmaal het verrotste Ooft in zo grote menigte, dat zy’er van opgezwollen raken; deze zwelling wordt hun gevaarlyk, zo men hen niet hielp. Hierom geeft men ze een afziedsel van rode Kool, dat men haar te drinken geeft, of men geeft ze Kool onder hun eten, en zy worden in korten tyd dun.
| |
Zwelling van de halsklieren der Varkens.
Als men ziet, dat de halsklieren van een Varke gezwollen zyn, zal men ’t zelfde middel gebruiken, dat goed is voor zinkingen.
| |
Uitnemend Afziedsel voor zwelling.
Doet in twe pinten Water, op een halfpintje verkoken, de wortel van paardebloemen, de kruisdistel, Hondsroos, Stalkruid, van elks een handvol; als het deurgezygd is, doet daar in koken gestooten Kristal, ter gewigte van twe Ryksdaalders. Men geeft’er van twe glazen, die men ’s morgens nuchteren moet innemen, tot dat men is genezen.
zwelling der Klootader Cirsocele. Zie Hubners Kunst-woordenboek op dat woord.
zwemkruid, in ’t Latyn Potamogeiton.
Beschryving. ’t Is een Waterplant, waar van de steel lang is, geknoopt en takkig. De bladen zyn lang en smal, als gras, als zy onder ’t Water zyn, maar als zy zyn boven gekomen, dryven ze op ’t Water, en zyn zo breed als Weegbreê. De Bloemen zyn risten, met vier bladen, die kruiswys staan, zy zyn rood, of purpurachtig, staan op steeltjes, die midde uit de bladen komen. Na die bloemen volgt een soort van hoofd, daar vier lange zaden in zyn.
Plaats. Die Plant groeit in Meren en Slooten, bloeit in Mei.
Eigenschappen. Deze Plant is t’zamentrekkende, en verkoelende. Zy is zeer goed in Jeukte, en voortetende Wonden, die verouderd zyn. Gelyk ook in alle soorten van ontstekingen en Roos. De bladen, in een Pan gekookt met Olyven-olie, en Wyn-azyn, en daar na laau gemaakt in Melk, bedaren de grote pynen van de Voeteuvel.
zwering. Dit is een ontbinding des Geheels, door wegeting der zachte deelen veroorzaakt. Maar die dikke, of dunne Etter veroorzaakt, die daar van de genezing belet.
| |
Onfeilbare Balsem voor Zweringen.
Verbrandt Rotsaluin, Vitriool, en Spaansgroen, van elks evenveel, tot Kalk; en ’t geen gy hebt, stoot het onder een. Stoot daar na ’t geen tot Kalk is gebrand, doet nog in een glazen Matras, twe ponden Lyn-olie, doet daar op een halflood van dit tot Kalk gebrande, en tot ontastbare Poejer gemaakte mengsel. Sluit uwe glazen Matras wel. Zetze daar na in de Zon, of op zand, of in hete Mest, tot dat ze zo rood als bloed is. Deze Balsem is uitnemend goed voor zweringen, Kanker, Douwurm, Haarwurm, en Wonden.
| |
Middel voor Verzweringen.
Men moet nemen een plaat Lood, die op verscheide plaatzen gaatjes heeft; neemt een kleine Spons, die gy in Aqua celestis zult weken, doende daar een weinig Smits-water onder. Eerst zult gy die Schotel op de Wonde doen, en dan’er de Spons over heen stryken.
| |
Voor de Zweringen in Wonden der Beenen.
Neemt een kleine looden Plaat, die wel dun is, of een loode Koegel, die uitgeslagen, en met Kwik deurtrokken is, legt die op de zwering. Zy moet zo groot zyn, dat zy ’t kwaad bedekt, en gy zult haast zyn genezen.
| |
Voor de Zweringen op de Beenen, en de Kwetzuren der Milt, en Lyfmoeder.
Neemt veertig, of vyftig rode Slakken, steekt ze in een zak van lywaat, met een weinig Zout. Daar na zult gy iet nemen, om ’t Water te ontfangen, dat daar van zal druipen; en ’t geen gy bewaren zult, om daar ’t kwaad mede te stryken. Neemt daar na de Slakken, en doet ze in een kleine aarden Pot, met twe glazen Brandewyn, en ’t | |
| |
Vet van een half vierendeel gesmolten Spek, met een stuiver nieu Was. Doet alles koken tot een smeersel, dat uitnemend is voor een Kwetzuur der Milt, en Lyfmoeder.
| |
Voor kwaadaardige en verouderde Zweren.
Neemt levende Kalk naar believen, doet daar Wyn-azyn, zo veel genoeg is, van elks evenveel op; zo dat het’er vier vingeren breed boven op staat. Doet het koken in een verglaasde Pot, tot droog wordens toe. Doet daar op zes vingeren Brandewyn, giet die Brandewyn daar af, en gy zult in een half pond doen, een half once Mercurius dulcis, en men zal daar in Lywaat steken,om ze te leggen op kwaadaardige Wonden.
Anders. Maakt een loog met de Scorien van Antimonie, houdt daar het Been, den tyd van twe uren in. Dit middel geneest alle verouderde Wonden.
De bladen van Eupatorium, Agrimonie, ’s morgens en ’s avonds op Wonden gelegd, zyn een uitnemend middel. ’t Is goed met het Sap van de zelfde plant te betten.
| |
Wonderlyke Balsem, voor de verzweringen der Beenen.
Neemt twe ponden Olyven-olie, een half pond nieu Was, laat het over vuur smelten. Als deze stof zal zyn gesmolten, en van ’t vuur gezet, zult gy daar twe oncen Cinnaber by doen, met twe oncen Menie, en roeren alles met een houtten Spatel, tot dat ze koud worden, bewaart ze in een Pot ten gebruike.
Men moet twemalen daags daar een Pleister van maken, en leggen ze op de zwering.
| |
Geneesmiddel tegen de Zweringen van de Blaas.
De geest van Therebinthyn, van vier tot twaalf druppen ingegeven.
Vluchtig Zout van Brandsteen, van vier tot vyftien greinen.
Gezuiverde Olie van Wynsteen, van een tot zes druppen.
Olie van Was, van twe tot tien druppen.
Zout van Zwavel, van een half scrupel tot twe.
Spiritus nitri Dulcis, van vier tot acht druppen.
zwering. Zie Zwarte Pleister.
zwerm. Zie byen.
zwermen. Zie byen.
zwym. Zie Hubners Kunstwoordenboek op ’t woord SYNCOPE.
De oorzaak is, of in den Geest, of in ’t Lighaam; Zy komt over, of na ene grote bloeding, of verlies, of uitputting van krachten, of na een groot leed, of uitnemende vrees; zy komt ook van enige kwade, of venynige damp, of Meisjes, die nog de Stonden niet hebben, of Vrouwen die ze opgeslagen zyn, of door raauheid van Maag, of van veel waken, of zweeten, of groten arbeid, of honger, of grote pyn, of om ’t blyven in gevanknis, of donkere plaats, of een lichte lucht.
Zy openbaart zich, als men bleek wordt, of een koud zweet krygt, men geen pols voelt, zonder gevoel en beweging is, en overal koud wordt; en zo men niet schielyk geholpen wordt, zoude men daar van kunnen sterven.
| |
Middelen tegen Bezwymen.
De gereedste en gemeenste is koud water in ’t gezicht te gojen, op de rug te leggen los te maken, en een weinig kruim van Wittebrood in Wyn te geven.
Zo men ziet, dat het Zwymen van kwade dampen, of vergif komt, moet men een dragma Theriakel in Wyn geven, of wat Brandewyn, of Rossolis, of Keizerwater, of Wynazyn te ruiken geven, of de slagen van ’t hoofd, en de uitersten vryven, of enige Balsem, of aangename reuk laten ruiken, als maar ’t Zwymen niet komt van de Lyfmoeder, of men moet by de Ooren, of de haartjes van de Neus, of van enig ander deel trekken.
Zo ’t Zwymen van de maag, of enig ander deel komt, moet men daar de nodige hulp aan toebrengen; gelyk, zo men genegenheid had om te braken. Men zal het moeten gemaklyk maken, door vier lepels vol Olyvenolie te doen nemen in een half glas laau water, of Braakwyn, of zes greinen bereide Antimonie; of stooten een lepel vol Raapzaad, en mengen ’t met wat Honig en laau water, of met Wortel van Beteuni gestooten, en met wat Honigwater ingenomen.
Zo zy van overvloed van bloed, of vochten haren oorspronk neemt, moet men aderlaten, met zachte middelen buikzuiveren, als Kassia, Rabarber, of Catholicum Duplex; en laat het een en ander in Zoetwei smelten.
De Luiden, die zwaarlyvig zyn, moeten zich niet doen aderlaten, maar zich den Buik zuiveren met een half once Tabletjes van Diacarthamus, of met twe oncen gesmolten Manna in een afziedzel van Salie, of Thym; zy kunnen na den eten Rabarber kaauwen, zo veel als een Turkze boon groot is.
De Vrouwen zullen zien, waar haar Zwymen van daan komt, en daar na zullen ze toebrengen nodige middelen, welke in de ziekten worden verklaard, die haar gemeenener dan Mans zyn.
| |
Middelen voor Zwymen.
Vryft met goede Saffraan de Ping van de linkerhand, en ’t linker Oor van den zieken; zo zal hy van zyn Zwymen bekomen. Zie onmagt, flaaute.
zwyn (wild.) Dit is deurgaans zwart, of na den zwarte trekkende; ’t heeft woeste Oogen, heeft grote scherpe en snydende Slagtanden. ’t Eet Kruiden, Eikels en Vygen. Als wilde Zwynen met malkander vechten, en een Wolf zien; | |
| |
voegen ze zich ter bescherminge by een, laten hun geschil varen; zy loopen aan koppels, en laten geen Dier by zich toe, dat van hun soort niet is.
| |
Wat gebruik men van een Wild Varke, in de Medicynen maakt.
Alles wat men van dat Beest, ten dienste van de Geneeskunde, halen kan, is ’t Vet, de Klootjes, de Gal, de Drek, de Pis.
’t Vet is uitnemend om pynen van de zyde te bedaren, de stof te verzachten. Men gelooft, dat het met Wyn, of Wynazyn gedronken, ’t bloedspuwen ophoudt, en dat het gemengd met Rozenolie, voor verstuikingen, goed is.
De Klootjes zyn goed voor zulke, die tot byslapen niet goed zyn, en bevorderen de voortteling.
De Gal verdwynt koude Klieren.
De Drek droog, in een slik ingenomen, of drank, van buiten opgelegd, geneest Bloedspuwen.
De Pis is een uitnemend eigenaartig middel om de Steen der Blaze te breken en af te zetten; men zal’er naderhand van spreken.
| |
Wille Zwynen Jagt.
De Jagt der wilde Zwynen is vry moejelyker en gevaarlyker, dan die der Harten, om dat een wild Zwyn voor de Honden niet vreest, maar ze afwagt, en dikmaal zelf naloopt om ze te stooten, en met hunne Tanden aan stuk te scheuren; terwyl hunne voornaamste beet in ’t lyf by na niet is te heelen. Hierom zal een goed Jager, die zyne Honden, om een Hart na te loopen, of een wilde Bok, of Haas, gebruikt, nooit een wild Zwyn met lange Honden jagen, maar veel eer op enige plaats, daar ze ’s morgens vergaderen, waar van ’t Zwyn ’t wild is.
Alle wilde Zwynen verdienen niet gejaagd te worden, maar alleen die, welke niet ouder dan vier jaren zyn, want in dien tyd zyn ze schoon, groot en vet. Na vier jaren, wordt het wild Zwyn mager van ouderdom, en verliest terstond zyne goedheid. Men moet ze ook op alle tyden niet jagen; maar voornamentlyk als zy in haren tyd en jagt zyn, welke is van half September tot December, als zy beginnen Bronsig te worden; alhoewel zy in April en Mei gemaklyker zyn te vangen in Netten, dan op andere tyden, om dat ze in die twe maanden meer dan op enige ander slapen, te meer, om dat ze sterke Kruiden eten, die het bloed in beweging brengen, en de damp in de Hersenen doen vliegen, dat ze dodderig maakt. ’t Voorjaar vernieuwt ze het bloed, ’t geen oorzaak is van hunne rust.
De Jager zal de schoonheid van een wild Zwyn, en dat waard is om gejaagd te worden, kennen aan deze tekenen; te weten, aan de Sporen, gegraven gaten, Mest, en de gedaante der Sporen, die groot en breed zyn. De tekenen van de Sporen zyn, van voren rond en groot, de kloven der kanten der Sporen versleten, zonder zich snydende te toonen, de Kooten breed, de Gardes groot en open, waar van het in de aarde op het harde overal die moet geven, daar het gaat. Alle deze dingen doen zien dat het Zwyn schoon en groot zy; desgelyks zyn de Sporen van achteren wyder, dan van voren, en doen de grootte van de tussen de beenen zien; de rimpels, die tussen de Gardes der Kooten zyn, zo deze in de aarde drukken, doen zien dat hunne gang groot en lang is, en de gang van ’t Spoor diep en groot, toont ook de zwaarte.
De gaten van ’t wild Zwyn diep en wyd gegraven zyn, getuigen van de groote en langte van de Muil; de Vuiligheid van ’t wild Zwyn lang, breed en groot, geeft een groot Zwyn te kennen, of wel zal men het kennen aan den ingang der sterkten, aan ’t scheiden van de vuiligheid, aan de Bladen en Kruiden, daar de vuiligheid by reikt; om dat, als het’er uitgaat, het vuil, of slyk mede neemt, welke de Bladen in ’t inkomen tekent: waar uit men van de hoogte en grootte kan oordeelen. ’t Gebeurt dikmaals, dat het Zwyn, zich vuil gemaakt hebbende, gaat tegen een Boom schuren, en daar tekens van zyne grootheid laat.
’t Gewei, dat is, de Drek van ’t Zwyn, doet zien, als ’t groot en lang is, de langte van een wild Zwyn; een Jager moet het niet in de vergadering brengen, maar laten het daar ze is.
’t Onderscheid, tussen wilde Zwynen en tamme Varkens, is. De wilde Zwynen zetten gedurig, in hunnen gang, de achtersporen in de voorste, of om en by, en rusten meer op de Koot, als op de Hoef, en zetten gemeenlyk de Gardes in de aarde, welke zich na buiten uitzetten. De tamme Varkens hunne Voorklauwen openende, als zy gaan, rusten meer op de Hiel dan op de Voorhoeven, en hunne Achterpooten vallen in ’t Spoor der Voorpooten niet; en ’t onderste van de Klaau is vol van vlees, dat de gedaante van het Spoor niet kan vlak maken, gelyk dat van het wild Zwyn; dat ook dieper gaten maakt, om dat het een langer Snuit heeft; en als het komt in een gezaaid Veld, volgt het gaarne een Veur, snuffelende overal langs de Veuren, tot dat het ze ten einde is gekomen. Dit doet een tam Varke niet, dat maakt zo diepe gaten niet, en volgt ze niet, gelyk het wild Zwyn, maar hy maakt’er een op eene plaats, en een ander wat verder, dwars over de Veure heen; zonder dat het een gat aan ’t ander hangt. Als de wilde Zwynen in ’t Veld komen, helpen ze ’t Koorn in ’t rond om veer: maar zo doen de tamme Varkens niet. Het wild Zwyn heeft dezen aart, dat is, dat het nooit Lazarus wordt, gelyk een tam Varke.
| |
Onderscheid tussen een Beer en Zog van wilde Varkens.
’t Mannetje zet in ’t loopen de Achterpooten wyder van malkander, dan de Voorpooten, en zet deurgaans de Achtersporen op den kant van de Voorpooten van buiten, ’t geen de Zoggen niet doen; want zy lozen tussen de dyen, ’t geenze naauwer doet loopen. De Zog is zo goed op de | |
| |
Pooten niet, als de Beer; en heeft smalder Klaauwen, die spitzer van voren en meer open zyn. De Voorpooten en Klaauwen van achteren zyn smaller, als die van een Beer. De Beer schreeuwt naaulyks als men hem doodt, maar de Zog laat zich vry wel hooren.
’t Wild Zwyn heeft geen verblyf, ook zegt men, ’t is niet anders, dan een haastige, om dat het niet doet, als van ’t een in ’t ander Bos loopen. ’t Is meest evenwel genegen in ’t land en de plaats zyner geboorte te leven; zo dat het, door de Honden uit een Bos gejaagd, altyd zal loopen, zonder zich op te houden, tot dat het in ’t Land zyner geboorte is gekomen; waar uit het is gekomen, daar acht het zich veilig, en de toevlucht zyner sterkte te wezen. Men vindt ze meest in Landen daar men Hazelnoten en Meel heeft; want van dit voedzel houdt het meer dan van Eikels.
Tot de wilde Zwynenjacht worden meer Mensen, als Honden, vereist, om dat ze rechte Moordenaars van Honden zyn. Men kan altoos met zulke voorzichtigheid te werk gaan, dat de Pikeurs altyd onder hen zyn gemengd, als zy zo hard op ’t Zwyn jagen als zy kunnen. Want als het ziet, dat het van Honden en den Pikeur wordt aangetast, verbaast het en verliest het zyn hart, zo dra het gebeurt, dat zy’er hard op aanzetten; dan is het genoodzaakt te vluchten, in de plaats van zyne razerny op de Honden te laten uitbulderen. Dan moet men enige Honden tot ontzet’er op afzenden, die niet jong zyn, maar van de oudste en verstandigste, om de eerste te helpen, en het Zwyn nog meer op de vlucht te brengen, en men hoeft niet te vrezen, dat het u bedriegen zal; men gebruikt enige list, te meer, als het zwaar is, en de Honden het van naby volgen. Of, als na een lange loop de Pikeurs zien, dat het Zwyn ’t opgeeft (’t geen het niet doet, dan wanneer ’t daar toe is genoodzaakt) moeten ze zo heimelyk, als zy kunnen, het omringen, en met eene loop met de Degen in de vuist daar na toeloopen, en niet missen het den doodsteek te geven. Men moet de hand niet laag houden, want zy zouden ze de Snuit geven. Maar zy moeten de hand om hoog hebben, en geven den steek na om laag, dragende zorg, dat ze het Zwyn aan den kant van hun Paard niet treffen: want het Zwyn keert aanstonds den Bek na den kant daar ’t wordt gewond, ’t geen maken zoude, dat het het Paard doodde, of kwetste. ’t Is een zekere zaak, dat zo men aan de halzen der Brakken halsbanden met schelletjes doet, als zy ’t Zwyn naloopen, zy ze zo dra niet om hals helpen, maar voor hen uitloopen zonder zich te weer te stellen.
’t Voordeel van de wilde Zwynenjagt is twemaal zo groot, als die van de Hartenjacht, aan den enen kant om ’t Vlees, aan den anderen om de Remedien.
| |
’t Gebruik van ’t Vlees van ’t wild Zwyn.
’t Wild Zwynenvlees is beter, dan dat van een Hart. Ik gedraag my aan de heerlyke Banketten der oude Romeinen, die zo veel werk van wild Zwynenvlees maakten, dat zy ’t geheel op de Tafel zetten. De Princen en Groten van onzen tyd gebruiken ’t menigmaal, en vooral wordt een wild Zwynenhoofd voor een lekker beetje gehouden. Men maakt veel werk van jonge wilde Zwynen, welke men op de Wintermaaltyden Markassins noemt. ’t Is waar te zeggen, dat het wild Zwynenvlees wel voedt en goed bloed geeft. Hierom maken’er de Geneesheeren groot werk van, vooral van dat van een Zwyn, dat op de Jagt gevangen is.
| |
Gebruik van Zwynenpis.
De Pis van wilde Zwynen heeft vele krachten. Men moet de Blaas van een wild Zwyn nemen, daar nog wat Pis in is; en onder die Pis enige Olie doen, daar na die Blaas in de Schoorsteen hangen, en ze daar in laten, tot dat de Pis, die in de Blaas is, de dikte van Honig krygt. Dit gedaan zynde, moet men ze naaukeurig in de Blaas bewaren, om daar de Navel mede te vryven, en de Neus van de kleine Kinderen, die met Wurmen gekweld zyn; ’t geen men met een gelukkig gevolg menigmaal heeft beproefd gehad. Deze Pis, dus zynde gereed gemaakt, breekt de Steen der Blaze, inzonderheid, zo men daar maar een weinig van drinkt. Zie in ’t begin van dit Artikel.
| |
Hoe men een wild Zwyn gereed maakt.
Daar is geen onderscheid in de bereiding van een wild Zwyn, en een gemeen Varken, en zo ’t ’er in is, zie daar waar ’t alles in bestaat.
| |
Wilde Zwynen Kop.
Ik zal met het wild Zwynen Hoofd beginnen, en zeggen, dat, om het gereed te maken, gelyk ’t behoort, ik onderstel dat men’er al ’t haair heeft met branden, schrappen en vryven met een baksteen afgedaan, gelyk van de Varkens deurgaans geschiedt. Men moet’er de twe Kakebeenen en de Snuit afnemen, en ze van onderen spouwende, de Hersenen en Tong uit het Hoofd nemen. Dit gedaan zynde, zout men, en om dit te beter te doen, gebruikt men de punt van een Mes, om ’t zout te dieper te doen indringen. Daar na sluit men dit gespleten hoofd weder toe, en bindt’er een toutje om, en daar over heen een Servet, om ’t in een Ketel te doen daar ’t in leggen kan. Dit waargenomen zynde, doet men daar een menigte van water in, allerleije soorten van fyne kruiden, Varkensreuzel, Laurier, Anys, Nagelen, Neutmuskaat, Zout, Uijen, Rosmaryn; en als ’t half gaar is, doet men daar Wyn in, waar in men ’t twaalf uren laten moet, om volmaakt gekookt te zyn. Als ’t gaar is, laat men ’t koud worden in zyn nat, daar na schept men ’t op om opgedist te worden met sneedjes Citroen en kleine Pieterseli.
Als men de sneedjes daar van wil opdissen, wil men ze in Wyn doen koken met wat gerast Brood, | |
| |
en als zy gaar zyn, en de zaus gebonden is, dist men ze heet op.
| |
Gebraden Zwynenvlees.
Men kan een stuk van een Zwyn fyn larderen, daar na aan ’t Spit steken, en zo dra het gaar is, het met een Peper saus, of sauce Robert eten.
| |
Hammen van een wild Zwyn.
Men maakt de Hammen van een wild Zwyn gereed, gelyk die van een gemeen Varke; zie varke.
zwynen kop (wild); zie zwyn.
zwyn; zie varken.
zyde.
| |
Hoe men vlekken uit witte zyde Stoffen doet, en uit Karmozyn Fluweel.
Na dat de Vlek in sterke Brandewyn heeft staan trekken, doet men’er aan weerskante het wit van een vers Ei op, en laat het Stof in de zon drogen. Daar na moet men ’t in schoon water uitwassen, en wel uitnypen. Zo de Vlek’er in eens niet uit is, herhaalt men ’t voor een twedemaal.
Anders. Men maakt in een Postelyn, of aarden Kopje, een kookzel, of bry van Styfzel met Brandewyn. Dit doet men op de vlek, laatze in de zon drogen, en vryft het daar na uit. Dit kan men ook aan Wolle Stoffen doen.
Geest van Wyn en eau de la Reine; neemt de vlekken van Was weg. Maar de moeilykste vlek neemt de Zeep weg.
zydwee is eene ontsteking aan het Borstvlies, dat tegen de binnenkant der Ribben aanlegt, en de Borst van binnen bekleedt.
zydwee heeft twe soorten, de Ware en Onware.
De Ware kentmen aan een stekende Ribbepyn, met een hevige koorts, moeilyke ademhaling, droge, heftige, en moeilykvallende kuch, harde, jagende, gespannen, ongelyke pols, en de zieke kan op de gezonde zyde niet gaan leggen.
De Onware heeft byna de zelfde toevallen, met dit onderscheid niet te min, dat men de zyde aanrakende, men pyn gewaar wordt. De koorts is zo hevig niet, noch de pols zo hard en gespannen.
De oorzaak van de ene en de andere, komt van enige verstopping in ’t een, of ’t ander Bloedvat, en naar mate dat die klopping en de aanbotzing groter is, is de pyn heviger. Dit merkt men gemaklyk aan de kleur van ’t spog, want dit is geel, of bleek, of zwart, of rood, als bloed.
Alhoewel die twee Zydween in toevallen zeer verschillende zyn, zo wel als door hunne plaats, zy zyn echter zo na, datze zich lichtlyk by een zouden voegen, zo men daar ten éérste geen hulp aan toebragt.
Zo men een Buikloop krygt, en aan ’t Spuigen raakt zonder moeite, is ’t een goed teken, en nog beter, als men ziet, dat het geen van dag tot dag voor den dag komt, noch te dik, noch te vochtig is; en zo het naar den witte trekt, is ’t een bewys, dat de stof begint te koken.
Zo de ontsteking is aan ’t middelschot en ’t Mediastinum, welke met de hersenen gemeenschap hebben, is zy gevaarlyk.
Zo’er de klieken zwart, of zeer geel uitzien, en de koorts niet afneemt, komt men den zevenden dag niet over. Zo men niet slapen kan, en’er ontsteltenis, walgen, zwakheid, by komt, met bulkloop, en men naaulyks fluimen kan opbrengen, de pis heet is, en de middelen niet werken, zyn ’t kwade voortekens.
Beide de Zydween komen van zeer grote hitte, of van hevig werken, of kwaadmaken, of slagen, die men ontfangen heeft, of van koud drinken; zy komen ’s Winters meer dan op andere tyden over.
In de Zydwee, als ’t kwaad meer, of min dringende is, doet men laten zonder op Dag, Nacht, Maan, Starren acht te geven; men zal midlerwyl de menigte in acht nemen.
Om den zieken op enen bof niet te verzwakken, haalt men hen gemeenlyk bloed af, tot dat het bloed van kleur veranderd. Sommigen zet men Bloedzuigers aan de slagen van ’t hoofd, of neusgaten, of schouders.
’t Zal goed zyn na den vierden dag gene ader te laten, welke de tyd is, waar op de fluimen beginnen ryp te worden, en met meer gemak’er uit te willen; zo men niet te min nog volheid had, zoude men den raad niet gans en al volgen, maar men moet acht geven, op Kinderen, Oude luiden en Vrouwen, die ver in zwanger zyn gevorderd zyn.
Gelyk den eersten dag het Zydweê te kennen is, zal men wel doen dat men ten eersten met een ons Kassie in Wei den buik zuivert, of van Catholicum duplex, in een glas Weegbreê water. Men heeft bevonden, dat het zekerste is, dat men doet braken met Braakwyn, waar van men ingeeft van zes tot zeven grein in een weinig nat, [’t geen een verstandig Geneesheer echter niet zal doen.] Om naderhand het spog gemaklyk te maken, zal men midlerwyl de Syroop van rode Rozen gebruiken, gemengd met de Syroop van Jujuben, of Nenufar, of enkel de Appelen. Zo de fluimen glad en lymig zyn, zoude men de Syroop van Hysoop kunnen gebruiken, of van Malrove.
Men moet het zweet door dergelyke middelen uitjagen.
Neemt het sap van Netelen, ’t water van gezegende Distel, of witte Wyn alleen, met het Sap van Netelen. Doet den zieken dezen drank deurzwelgen, en als hy wel gezweet heeft, verandert hem van Lywaat; geeft hem des anderen daags ook zo veel. Men zal midlerwyl op de zyde, de zelfde Netelen gestooten zo heet leggen als men kan. Men kan de Netelen anders gereed maken. Neemt een handvol van de malste, doetze in gemeen water en Olyven-olie koken, van elks drie | |
| |
oncen. Als ’t water gans verteerd is, zo mengt de Olie, die in ’t afziedsel overblyft, en laat het den zieken innemen, na dat men daar een weinig Suikers in gesmolten heeft. Legt daar na het grondsop op de zyde van den zieken, als boven.
Anders zal men Paarden-, Muilezels-, of Ezels-drek nemen, hoe verser hoe beter. Men laat ze op heete as, den tyd van een uur, op een half pintje witte Wyn trekken, of in water van gezegende Distel. Daar na zal men ’t afziedzel afgieten, en het in tween scheiden. ’t Eerste inneemsel zal men twe uren voor het twede innemen.
Men heeft luiden, die den zieken met voordeel hebben laten innemen een mutsje witte Wyn, waar in men enige verse Paardevygen, die nieu en nog heet zyn, had laten trekken, den tyd van twe uren. Men moet de Vygen laten breken, als men ze te trekken zet, en het aftrekzel door een wit Lywaat laten loopen, eer men ’t van den zieken doet innemen. Om verse Paardendrek te hebben, moet menze droog nemen, ze tussen de vingeren vryven, ze van een Paard laten ruiken, en hy zal terstond afgang hebben.
Of men zal een dragme eiken Boomvaren nemen, gestooten in een glas witte Wyn, of in drank: men zal een groot glas gezegende Wortelwater laten nemen, of een glas afziedsel van Kruis en Munt, of Kamille, of een half dragme schrap:sel van Zwynentand, met twe oncen Lyn-olie, die eerst is gemaakt.
Zo niet, zalmen nemen twe dragmen van de pit van Eikels met een drachme der wortel van Meum, en twe greinen Saffraan, welke men stooten zal, waar van men anderhalve drachme in witte Wyn zal geven. Men zal zich vervolgens van de ene; of de andere van die Smeersels bedienen.
Neemt Olie van Lelien, of Kamillen, waar in men een weinig gestooten Saffraan zal doen, smerende dit over een blad papier.
Of neemt een once slym van Kween, met zo veel Violen-olie, zoete Amandelen, en verse Boter; smelt het alles onder een, en smeert het op de zyde.
Zo niet, neemt de bladen van Kool, gebraden onder de as, stootze daar na, en mengtze met een weinig verse Boter, en legtze daar op.
Men neemt de Olie van zoete Amandelen en Eikels, en elks een once; Vet van een Hoen, Eend, Haas en Boter, van elks een drachme; gestooten Saffraan, vyf, of zes greinen. Smelt alles onder een met wat Was, smeert het heet op de zyde, Of smeert de zyde met Olie van Was.
Neemt Gerstenmeel, afziedsel van Vygen, Honig en Boter, mengt alles onder een, en besmeert’er de zyde mede, doet ’s morgens en ’s avonds een once Lynolie in een glas, afziedsel van Malve en Heumst innemen.
Men zal van den enen tot den anderen dag den zieken afziedzels van Heumst, Gerst, en Zemelen geven, waar in men zal smelten twe once rode Suiker, of Rozenhonig. Men zal hem doen drinken een afziedzel, waar in men zal hebben doen koken de bladen van Klaprozen, of Zoethout, of Gerst.
Men wil vooral niets van buiten opleggen en niets van binnen geven, dat koud is.
Zo de Fluimen in het Zydweê overvloedig zyn, zal men minder aderlaten, en leggen deze pap op de zyde.
Neemt Marjoleine en Wynruit, van elks een handvol, en vyf, of zes greinen Laurier, stoot alles te samen met vier oncen Honig; en ze hebbende heet gemaakt, legt het’er alles op. Daar na zal men een glas Wyn drinken, waar in men zal hebben gestooten en laten trekken twe vingergrepen Kwendel, of Thym, op heete as, den tyd van een half uur, getrokken.
Na den zevenden dag zal men den zieken buikzuiveren met twe oncen Manne, of met een once Catholicum Duplex, in een afziedzel van Polypodium, en Vrouwenhaair getrokken; en naar mate dat de zieke zich wel zal gedragen, zal men de Medicynen vermeerderen met een once Syroop van Appelen gemengd, of Siroop van Persikbloemen, of ’t aftrekzel van een drachme Rabarber, met zo veel Senne.
Men zal beginnen bróód in ’t nat te doen, en allengskens den volgenden dag; hem te geven een weinig Vlees, en Wyn met water gemengd.
Om midlerwyl de Longe te versterken, zal men hem dit Opiaat doen gebruiken.
Neemt een once Conserf van Rozen, drie drachmen Theriak, en een drachma Bolus, stoot alles onder een in een Mortier, met twe oncen Siroop van enkelde Appelen. Men neemt’er van een Neutmuskaat grootte.
Men heeft nog twe andere Zydween, maar die vry veel verschillen van dit Zydweê: want nog d’ene noch d’andere zyn van enige koorts verzeld van de eerste is oorzaak, dat’er enige winden zyn in opgesloten, die men daar aan kent, dat ze nu eens op d’ene, dan eens op de andere plaats zyn.
Men geneest die pyn met enige stoving, of met daar een smeersel, van Brandewyngemaakt, op te leggen, of met Olyvenolie, of met Olie van Neuten.
Wil men dit niet, kan men een handvol Geitendrek nemen, welke men met een vierendeel olie zal stampen, om daar een pap van te maken; men zal ook een Klisteer van gemene olie zetten.
De andere pyn komt van een zinking, of verkoudheid, die begonnen heeft op den Hals, of Schouders te vallen, en die naderhand op de zyde valt, waar van de pyn groter wordt, als men daar aan raakt. Om daar van verlichting te krygen, moet men tot de zelfde middelen zynen toevlucht nemen, welke men in Zinkingen en Verkoudheid gebruikt.
| |
Uitnemend geneesmiddel in Zydweê, zo wel in de Onware, als Ware.
Neemt een groot Hoenderei snydt het deur midde, neemt’er het Dojer uit, doet het wit op een Tafelbort. Neemt daarna Gember, zwarte Peper | |
| |
(gene witte, want die deugt’er niet) zo veel van doen is van elks, om ene der zyden van de Eijerdoppen te vullen. Na dat het alles grof is gestooten, zult gy het te samen, met het wit van een Ei mengen.
Daar na zult gy’er een pap van op een wiek van Hennip maken, die ontrent een hand grootte in ’t ronde heeft.
Men moet Hennip en geen Lywaat hebben: want linnen deugd niet; ’t zoude de goede uitwerking van ’t middel beletten, ’t geen bevonden is.
Gy zult daar na die Pap op de zyde leggen, en op de plaats daar de zieke pyn gewaar wordt.
Legt een Servet daar over heen, dat enige malen dik gevouwen is; ’t geen gy aan een genaaid hebt, om de Pap op zyne plaats te houden, zo dat ze niet verschrikt. Dit gedaan zynde, zult gy ’t daar vier en twintig uren op laten leggen. Daarna zult gy ’t ’er afnemen, en weggojen, dragende wel zorg, dat men ’t voelt, want men zal onfeilbaar ’t Zydwee krygen, ’t geen men menigmalen heeft zien gebeuren.
Men moet aanmerken, dat men niet aderlaten moet voor en al eer dit middel’er oplegt. En zo de zieke al gelaten was, moet men ’t niet nalaten’er op te leggen; maar zo ’t de eerste reis niet werkt, moet men ’t voor een twede reis herhalen, ja tot driemalen toe, zo ’t nodig is; maar het aderlaten is daar zeer strydig mede.
Dit middel heeft nog twe andere wonderbare krachten. ’t Geneest onfeilbaar de Gezwellen der Keel, en zeere Kelen. ’t Geneest ook de Jichtpynen, als men ze op de pynlyke deelen legt.
| |
Uitnemend middel voor Zydweê.
Men neemt lange Pompoenen, die noch te ryp, noch te weinig ryp zyn, en die zagt genoeg zyn, om’er de nagel in te zetten. Men schraaptze schoon, als rapen. Men snydtze overlangs zo groot en dik als een duim. Men neemt’er het overige van de Pompoen af; men weegt die verscheiden en verschillende stukken. Dit gedaan zynde, weegt men daar zo veel Olyvenolie tegen. Als men dus twéé, vier, zes Ponden Pompoenen heeft, neemt men zo veel Olie; men doet het in een nieuwen aarden Pot, die zo sterk is, als menze kan vinden, en daar een deksel by is, dat wel sluit; of men neemt een pot van Yzer, en men doet de Olie en de Pompoenen over matig vuur koken, dat van kolen, of ander geglommen vuur gemaakt is, dat zonder vlam is, tot dat de Pompoenen gans gedroogd zyn. Men giet de Pot uit en neemt’er met een gaatjes-lepel de stukken uit en laatze door een grove linnen doek loopen.
Daar na doet men de Olie in een zuivere Pot. Men brengt ze na een Smit toe, daar men een Smits Fornuis heeft; of zo men dat gemak niet heeft, zalmen vuurs genoeg maken, om ’t Yzer te gloejen. Men doet van een staaf zuiver Yzer, dat niet bewerkt is, hakken zes kleine vierkante stukken, ter breedte van twe vingeren; men doetze gloejen; men zet de Pot in een aarden Pot, op dat, zo hy breekt, de Olie niet verloren rake. Men lest een van gezegde vierkante stukken gloejend in de Olie, en doet’er het dekzel op, om te blussen. Als de Olie wat koud is geworden, doet men daar ene andere in, en doetze op nieu gloejen, die men’er uit heeft gehaald; en dus gaat men met alle andere te werk, die gloejend moeten zyn, en in Olie gelest worden. Na datze elk driemaal zyn gelest, die daar de Olie volmaakt, en in staat om de Pleuris te genezen; zynde het Yzer daar achtienmaal in gelest.
Gebruik. Men doet een weinig van deze Olie heet maken, en legtze op de plaats, daar de pyn is, zo heet, als de zieke het verdragen kan. Men doet daar een weinig heet pluksel overheen, met een Windsel, zo dat men zich roerende, ’t middel van de kwaal niet raakt; en zo men pyn heeft op verscheiden Ribben, smeert men overal; en zo de pyn van plaats verandert, verandert men van Smeersel; en doet het overal.
Zo de zieke in vyf zes uren na ’t eerste smeren geen fluimen wel opbrengt, ’t geen zelden gebeurt, komt men tot een twede zwering, ’t welk niet nalaat de verzwering te openen, en de gezondheid weder te geven.
Dit middel heeft duizenden van Mensen, aan welker gezondheid men had gewanhoopt, te Rome en Turin genezen, en is bekend gemaakt door een Geestlyken, die op zyn Sterfbed wilde, dat zyn geheim bekend werd.
| |
Ander middel.
Geeft aan een zieken een glas Benasiesap, of van Kleefkruid. Dekt den zieken wel om hem te doen zweeten. Geeft hem natten. In de winter is ’t goed aan weerskanten in de zyde en aan de voeten heete Flessen, of heete Steenen te leggen. Zo ’t zweet ophoudt eer de zieke is genezen, herhaalt het sap van de Bernasie, of Ossentong. Zo gy ’t niet vindt, geeft hem zes Dojers van versgelegde Eijeren, op den zelfden dag, in een glas witten Wyn, of water van gezegende Distel, of van Schurftkruid, of Scorsonere.
| |
Ander middel voor Zydweê, en pyn in de zyde.
Men moet het wit van drie Uijen nemen, het wel zuiveren, in een papier rollen, en onder de as braden. Als zy zyn gekookt moet men ze als een pap op de zyde leggen, met een vierdubbeld stuk Lywaat daar over heen; en ’t daar enige tyd laten.
Anders. Doet tussen twe Schotels, met verse Boter braden, twe, of drie Uijens. Deze tot een pap zynde gemaakt, smeert ze op een dot van Hennip en niet van Vlas, op de wyze van een pap, bestrooit ze met Gember, legt ze op de zyde, daar ’t kwaad is.
Anders. Doet een klein stuk Mannetjes Wierook braden in een Appel, en eetze op.
| |
| |
| |
Uitnemende pap voor Zydweê.
Neemt Peper, en Gember gestooten, van elks twe Neuten vol, mengt het met zes witten van Eijeren; en ’t alles op Grofwerk gedaan hebbende, legt het op het kwaad.
Let wel. Men moet de Peper noch Gember met het wit van een Ei mengen, voor dat het op de Hennip is, maar daar na. Men moet’er niet spaarzaam maar ryklyk mede te werk gaan. ’t Zoude goed zyn de pap vier verscheiden reizen aan een, van zes tot zes uren te verversen. Zo men het gemak van ze te veranderen niet heeft, moet men ze vier en twintig uren op ’t kwaad laten leggen.
| |
Middel voor Zydweê.
Neemt een bos Yzerkruid; neemt’er de stokjes van, stoot ze in een Vyzel; neemt nog drie witten van een Ei; een handvol Boonemeel, en zo veel zout, als tot het zouten van drie Eijeren nodig is. Mengt alles in een Vyzel onder een. Doet het daar na op een stuk Vlas, of Grofwerk, zo groot als een Tafelbord, en maakt het heet voor ’t vuur op dat stuk. Legt het op de plaats der pyn. Legt’er een heet Servet over heen, en laat het’er vier en twintig uren op leggen.
| |
Ander middel voor ’t Zydweê.
Men moet een half once zaagzel, of schrapzel van een Tand van een wild Zwyn, zeer fyn gestooten, nemen; en met Gerstenwater, door den lyder ingedronken worden; of met water van roode Erreten, of met een Borstziedzel; dit verlost ze zekerlyk van ’t gevaar, dat hen dreigde.
Anders. Neemt een handvol Yzerkruid; twe lepels vol Roggenmeel, twe lepels vol Bloemenmeel, met vier witten van Eijeren; kneed alles onder een, en legt het warm tussen twee Lywaten op de zyde.
| |
Ander beproefd middel.
Doet met een sterke Wynazyn ’t wit van een goede grote handvol gehakte Uijen koken, legt het daar na naakt op de zyde, zo heet mooglyk is; en legt’er heete doeken over, die enige reizen dik gevouwen zyn. Zo dit middel geen geluk heeft in de eerste reis, herhaalt men het. Men kan in plaats van Uijen zich van de verse blade van witte Malrove bedienen, gebraden met Wynazyn, en eveneens opgelegd, of van de verse bladen van Bernasie, of Ossetong. Men kan’er ’t sap van innemen. Men geeft’er van een half glas vol, ’t geen men ’s morgens nuchteren neemt. Gedurende den Winter, als ’t Sap ontbreekt, gebruikt men in zyne plaats gedestilleerd water van de zelfde Plant.
| |
Ander, dat zeer beproefd is.
Neemt zo veel Suiker als een Duivenei groot is, in een glas rode Wyn; laat alles koken in een pan, of ander eiken vat over een helder vuur. Uwe Suiker zynde gesmolten, vryft een stuk papier, steekt daar den brand in, laat het papier boven de Wyn branden, en alle de as in de Wyn zynde gevallen, laat de vocht door een Lywaat loopen, en ze van den zieken innemen, welke gy wel zult dekken, om hem te doen zweten. Dit middel is goed in alle ziekten, die de deurwaasseming vereissen.
Anders. Men moet ontrent een dozyn Amandelen nemen, lange rode Hazeneuten in de schil; stooten ze, mengen ze met witte Wyn, en daar van een glas van den zieken laten nemen, die daar deur genezen zal worden.
| |
Ander onfeilbaar middel.
Neemt een once Waterkers, of Tuinkers, zo veel nodig is, om een once vers uitgeperst sap te hebben, neemt zo veel Rozenazyn, een half once Olyvenolie, een Scrupel gemeen Zout. Mengt alles wel onder een, en geeft het den zieken te drinken.
| |
Ander uitnemend middel.
Doet op een gloejende Schop ontrent 30 Pissebedden braden. Stoot ze daar na, mengt ze in een half glas hartsterkend water van Schurftkruid, of gezegende Distel, en doet den zieken dat middel innemen.
Anders. Neemt Lynzaat en Kamillebloemen, of Wollekruid, doet het in Melk koken, en ’t afziedzel in een Blaas zynde gedaan, legt het op de zyde. Dat middel doet den zieken veel dienst.
Anders. Kerft twe oncen Brasieltabak, zonder stelen, zeer klein; laat ze daar na in een half pint rode Wyn koken, met een stuk Pik zo groot als een Ei. Laat het alles verkoken tot smeersels dikte. Maakt’er een Pleister van, legt ze op de zyde, en laat ze’er vier en twintig uren op.
| |
Ander beproefd middel van een Italiaans Geneesheer.
Gy zult levende Kalk fyn maken. Hebbendeze daar na in Honig gemengd, zult gy’er een pap van maken, smerendeze op een dot Hennipwerk, en legt ze op de plaats daar de zieke de pyn gewaar wordt. Zo dra als de pap koud is, moet men ze afnemen; en leggen’er een nieuwe op, die op de zelfde wys gemaakt is.
Anders. Om de koking en ’t zweren der vocht gemaklyk te maken, doet acht oncen Olyvenolie in twe pond gemeen water koken. Als ’t water verkookt is, neemt’er de Olie uit, en laat ze den zieken dikmalen innemen. Dit middel doet zachtjes afgaan. Men moet ten dien einde een verglaasde pot gebruiken.
Anders. Doet den zieken in een Vleesnat een goede vingergreep Hoenderdrek nemen.
Anders. Om een zieken schielyk verlichting toe te brengen, legt’er een Pleister op, van Wynmoer gemaakt, en van Bloemenmeel. Men moet die [illustratie] [Plaat 80. pag. 1467. zywurm eerst aan ’t Spinnen geraakt Moerbeyen blad, met zywurmen zo groot, als zy gemeenlyk worden ’t huisje van een zywurm Zywurm, die uit heeft gesponnen en op ’t veranderen in een popje staat popje van een zywurm van achteren te zien ’t zelfde op de zyde Wyfjes popje van voren te zien Mannetjes popje van voren te zien de dop van een popje na dat’er ’t uiltje is uitgekomen uiltje eerst uit zyn dop gekropen uiltje van voren te zien uiltje op de zyde te zien uiltjes, die ter voorttelinge vergaderd zyn uiltje, dat eijeren legt kleine zywurmen, die in ’t volgend jaar uit de eijeren komen ZYWURM. F. de Bakker fecit, 1741.]
| |
| |
Pap terstond op een blad Papier smeren, en ’t ’er zo heet opleggen, als mooglyk is. ’t Is goed ze naderhand met een heet Servet te dekken, dat enige malen dik gevouwen is.
Anders. Hebbende terstond den zieken doen Bloedlaten, zult gy hem doen nemen een drachme Bloemen van Palmboom gestóóten, en gemengd met Klaprozenwater, of ’t water van gezegende Distel.
Anders. Doet den zieken terstond innemen de zwaarte van twe Goude Ecus, gestooten Mostertzaad, in een halfpint witte Wyn gemengd. Dit middel is niet goed dan voor sterke luiden.
’t Volgende is goed voor luiden, die zwak en teder van aart zyn.
Anders. Neemt twaalf witten van Eijeren, stoot ze wel in gezegende Distelwater, of dat van Schurftkruid, en doet den zieken dat mengsel innemen.
| |
Zweetdrank voor ’t Zydweê.
Laat het Aderlaten en andere algemene middelen voorafgaan, laat daar na den zieken een glas witte Wyn nemen, daar gyeen handvol Wederich, den tyd van twaalf uren, hebt laten in trekken.
Anders. Men moet in Wyn, of andere bekwame vocht, ’t gewigt van een drachme wit van Duivendrek smelten, en den zieken dien drank laten innemen. Dit middel is in de Zydweê uitnemend, en voor vallen.
| |
Geneesmiddel voor ’t Zydweê, zonder Aderlaten.
Doet een vers Ei koken, om’er de Eijerschaal van te nemen, doet daar een oortjes gewigt Schoorsteenroet by; laat het den zieken innemen, en hy zich te bed houden. Dit zal hem doen zweeten, en hy zal genezen zyn.
Anders. Neemt het Dojer van een raau Ei, een stuiver Brandewyn, doet’er een vingergreep Peper, of geraspte Neutmuskaat in; stoot het onder een, neemt het in, ’t zal doen zweeten en genezen.
Dit middel is ook goed voor alle Purperkoortzen; Kinderpokken, en andere Pestziekten.
Anders. Laat enen nagt, in een mutsje Paryse maat witte Wyn, een Muilezels keutel staan trekken. Laat’er den zieken twemaal over drinken, een uur, of twe na malkander. Dit middel doet ook zweeten.
zygzel. Colatuur. Zie COLATIO in Hubners Kunstwoordenboek.
zypaden zyn zulke Paden, die benevens en gelykwydig met een groot Pad loopen, en in den Tuinbou, zyn ’t zulke paden, die gelykwydig met het middelpad langs de Heining, of ’t Rabat loopen.
zywurm, noemt men een Wurm, die de Zyde voortbrengt. In ’t Latyn noemt men hem Rombyx, of Vermis Lanificius. Dit is een soort van Rups, of lange Wurm, die ontrent een ping dik en van plaats tot plaats met ringen, als omvangen is. Zy hebben veertien Pooten, zes in haar voorste gedeelte, die kort zyn, acht in haar achterste gedeelte, die langer zyn, en die na den derden ring beginnen. De twe achterste zyn de langste. De gedaante is léélyk en slecht om aan te zien; zy is vochtig, lymig van zelfstandigheid, gedekt met een dun Vel, dat teder is, licht breekt, bruin, of blank, met enige vlekjes is. Zy komen in ’t voorjaar uit kleine eitjes. Men geeft ze witte Moerbeijebladen, die eerst geplukt zyn; maar men moet zorge dragen, dat ze niet nat zyn, als men ze haar geeft. Want die vochtigheid van buiten, zoude ze ’t Vel zacht, en waterachtig maken, doen bersten, en sterven. Als zy haren wasdom gekregen hebben, eten ze niet meer, en doen uit een kleine Bek, tussen de Mond en Maag geplaatst, een soort van dikke, lymige kwyl komen, welke zy uithalen, en leiden rondom zich, byna even gelyk de Rupsen doen. Daar na maken zy zich met dezelfde stof een huisje, dat de grootte en gedaante van een Ei heeft, en zo groot is, als een Duiven-ei, en somtyds geel, somtyds wit is, waar in zy zich winden, en insluiten verscheiden dagen. Hebbende in dat huisje byna de grootte en gedaante van een Boon gekregen, wordenze bruin-geel van kleur, en zy hebben zo weinig bewegings, dat zy byna dood schynen. Dan noemt men ze een Popje, of Aurelia, of Chrysolis. Zo men dit huis je niet in ’t Water gooit, om’er de Zyde af te halen, zo legt dit Popje een grove huit af, eet door ’t huisje heen, en daar komt een fraai, wit, levendig, en gezond Uiltje uit voort. Maar gelyk men op deze wyze, een grote menigte van Uiltjes kan doen voor den dag komen, zo kan men ’t vermaak hebben, van die Uiltjes, Mannetjes en Wyfjes malkander te zien liefkozen en paren, waar na’er Eijertjes volgen, en de Beestjes sterven. De Zywurmen hebben veel Water en Olie in zich, en weinig vluchtig zout.
Men wil, dat ze goed zyn voor drajingen in ’t Hoofd, zo men ze eerst droogt, daar na stampt; en de Poejer op het Hoofd strooit, na dat het is geschoren.
De Zyde met zyn Huisje, dat nog niet in ’t Water is gegooid, noemt men in ’t Latyn Sericum Crudum, raauwe Zyde in ’t Nederduits. Men moet het in tween snyden; om’er het overschot der Zywurmen uit te halen, die’er in is gebleven. Men heeft’er weinig Waters in; veel Olies, vluchtig zouts, en weinig Aarde.
Men houdt ze goed, om ’t Hart te versterken, ’t Bloed te zuiveren, als men ze in Poejer inneemt. Sommigen willen, dat, zo men een kalf Moerbeijen blad voêrt, daar na slacht, in stukken hakt, en ’t op een huis in de lucht legt, dat daar in Zywurmen zullen groejen; maar deze gedachte vereist zekerheid. Wy zullen hier vry omstandig van alles, wat de Zywurm raakt, spreken.
| |
Hoe men de Zywurmen handelt, en eten geeft.
Om de Zywurmen eten te geven, en op te bren- | |
| |
gen, moet men de voorname regels, voor een dergelyk gedrag uit de kennisse van de krachten halen, welke Maan en Zon aan dit klein Diertje mededeelen, dat zo kostlyk is: want terwyl de Maan ze aan vier ziekten onderhevig maakt, welke haar in een Maand van acht tot acht dagen overkomen, naar de vier verscheiden veranderingen, welke de Maan in een Maand, van acht tot acht dagen ontfangt; te meer, dewyl de Zon ’t vermogen heeft, om ze mild, of gierig in ’t Zyde geven te maken; om dat, zo de Zywurm Zyde maakt, als de Zon ons met zyne grote kracht nadert, ze Zyde in overvloed geeft; zo de zon van ons afgaat, als zy hare zyde geeft, verminderd de Zywurm van kracht, en geeft ze zo groot een voordeel niet. Dewyl ’t dan waarachtig is, dat dat klein Beestje zo veel met die twe Hemellichten gemeenschap heeft, moet men ’t op zo een wyze besturen, dat het met behulp van haren invloed, de zyde aan zynen Meester geeft.
Hierom is ’t, dat zy allen, die dat goed bestuur willen geven, voor een grondregel zullen hebben, ze zo te handelen, dat de Eijertjes der Zywurmen zes, of zeven dagen voor de nieuwe Maan van April uit zyn gekomen, om drie redenen.
De eerste is, op dat de ziekte de Wurmen overkome op den dag van elk quartier Maans, en ze door dat middel te eer verlost worden.
De twede is, dat, dewyl de Zywurm zyne zyde in zes, of zeven weken moet geven, ’t geen ze zekerlyk zal doen, zo ze gekweekt, en opgebragt wordt, gelyk ik naderhand zeggen zal, als de Wurmen op gezegden tyd voor den dag komen, ’t gebeuren zal, dat zy in zes, of zeven weken daar na, de zyde zullen geven, als de volgende Maan op haar krachtigste is; ’t geen ’t eerste kwartier, of ’t begin van de volle Maan zal zyn.
De derde is, dat, zo de Eijertjes in dien tyd uitkomen, de zon nog op zyn krachtigste is, alzo zy nog nadert, als de Zywurm zyne zyde geven zal.
Zie daar fraje bedenkingen, zo men maar op den tyd, als men ze wil laten uitkomen, de kost voor de Wurmen kan vinden; en dewyl men Provincien in Vrankryk vindt, welker ene kouder, dan die der andere zyn; of dat de witte Moerbei wegens koude nog gene bladen heeft, als men de Eijertjes zoude laten uitkomen; moet kunst het gebrek der nature vervullen, en deze de Luchtstreken van de Provincien van Vrankryk, in ’t vermogen gelyk maken, om daar een goede menigte zyde te hebben.
De kunst, waar van men zich bedienen moet, is, dat men een kleine menigte van jonge, witte Moerbeijen hebben moet, of wel zulke, die dit kunnen hebben, zullen Hoven van jonge Moerbeijen maken te hebben op een verheven en hoge plaats, daar de zon van ’t oosten en zuiden sterk steekt; ’t geen ’t blad van die kleine Boomen tien, of twaalf dagen voor de grote Moerbeijen doet uitkomen. Dit leert ons de ondervinding, en deze hebbende, zult gy’er uwe Wurmen maar eens daags van voeren, tot dat uwe Boomen verder geschoten zyn; wanneer gy ze handelen zult, gelyk wy daar na zullen zeggen.
Zo uwe Zywurmen drie, of vier dagen eer uitgekomen waren, als uwe Moerbeijenbóómen bladen hadden; geeft ze dan enige weinige bladen van Salade, of Bramen, of waagt een gans jaar deur een Moerbei, of twe van den tweden ouderdom, welke is van zes tot twaalf jaren. Zo gy een menigte van Wurmen hebt de kost te geven, en zo gy’er weinigen van dat soort hebt, moet gy andere Moerbeijen boomen nemen, die jonger zyn, aan welker voet gy daaglyks warm Water zult gieten, tot dat het blad is uitgekomen; en’er alle de bladen hebbende afgeplukt, zult gy hem afznyden; en aan den voet van beide, enige dagen aan een, gieten koud Water, en door dit middel, zal de weinige kragt, die’er in over is, nieuwe wortelen, en spruiten doen schieten; en zo dra gy tot den herfst zyt gekomen, en ziet, dat de Wortel, waarop gy hebt warm Water gegoten, dood is, of weinig kracht heeft, zult gy hem afhakken, en laten de nieuwe Scheuten blyven, welke ze voort zullen hebben gebragt, en op deze wyze zult gy bladen hebben, om in ’t begin bladen voor uwe Wurmen te hebben; en daar mede zult gy uwe Boomen bewaren. Of gy zult ze laten ontwortelen, drie voeten in ’t ronde, en zo diep, dat gy de ganse Wortel zult hebben ontdekt, en zy gans te zien is; daar na zult gy ze met levende Kalk dekken, en doen’er de Aarde weder over, die gy van de Wortel van uwe Boomen hebt genomen. Dit den tyd van acht dagen gedaan hebbende, zult gy ze met koud Water eens daags besproejen, en zo dra, als gy ziet, dat de knoppen uwer Moerbeijenboomen zwellen, moet men zorge dragen, dat men ze ’s avonds dekt met een dekkleed, om ze voor de vorst te bewaren. Even eens zult gy doen, als ’t sneeuwt, en gy zult ze gedekt houden, zo lang als ’t sneeuwt. Deze uitvinding gaat wis; ’t is ook waar, dat gy uwe Moerbeijenbóómen zult verliezen; maar om beter te doen, neemt het groen, dat onder den bast is, en schilt het van het hout der takken uwer Moerbeijen, en hakt ze klein, en geeft’er van aan uwe Wurmen; zo is ’t zeker, dat gy ze door dat middel in ’t leven zult houden, tot dat de kleine Moerbeijenboomen hunne bladen hebbende uitgegeven, gy de vertraging der bladen zult te hulpe komen, die op enige koude plaatzen zyn.
| |
Om de Zywurmen te doen uit de Eijeren komen, welke gy zult doen komen uit Languedoc.
Zo gy gene Eijeren hebt, die hier geteeld zyn, doet ze komen uit Provence, of Languedoc, om dat ze beter met de Luchtstreek van Vrankryk, dan die van Spanje overeenkomt. Gy zult ze naar de menigte der Wurmen, welke gy zoekt te houden, by oncen verdeelen, of van twe tot twe oncen, welke gy in Lywaat zult winden, daar Kottoen in is. Gy zult ze over dag by u in de zak dragen, en Meisjes en Vrouwen in den Boezem, en des nachts in uwe Bedden. Dit gult gy drie dagen aan een doen, zonder na uwe Eijertjes te kyken, om ze niet te laten verdrogen, of verkleumen. | |
| |
Gy zult ze den derden dag gaan zien, en zo’er nog gene Eijertjes zyn uitgekomen, zult gy nog blyven voortgaan, gelyk gy daar gezien hebt, gedurende twe, of drie dagen, binnen welke gy ongetwyfeld Eijertjes zult zien uitkomen. Gy zult ze niet van de Eijertjes nemen, maar gy zult het gantse Lywaat, daar gy ze zult uitgedaan hebben, in een kleine houten Doos doen; zo gy’er geen hebt, zult gy’er een papier over heen leggen, zo groot als uwe Doos, en geprikt, en klein afgesneden; en legt over het papier Moerbeijenbladen heen, die zacht zyn, en zo gy ze niet hebt, ’t voetzel, waar van we boven hebben gesproken.
| |
Hoe men de Wurmen moet opbrengen, die zich ontsluiten.
Zo dra als gy uwe Wurmen door ’t papier ziet uitkomen, en op het blad komen, zult gy ze’er zachtjes aflichten met haar Moerbeijen bladen, en leggenze in andere Doozen. Na dat gy’er de Wurmen hebt afgehaalt, die uit zyn gekomen; zult gy uwe Doos sluiten, daar ’t overige van de Eijertjes in is; en gy zult ze doen, tussen twe hoofdkussen, welke gy te voren zult hebben heet gemaakt, en leggen onder ’t deken van uw Bed, en vervolgens moet gy uwe Eijeren twe, of driemaal daags gaan zien, en nemen’er de uitgekomen Wurmen af, naar mate, dat ze uitkomen, doende daar na uwe Doos sluiten, met de Oorkussens onder de Dekens hebbende te voren die Kussens laten heet worden.
Gy zult de uitgekomen Eijertjes, elk op zichzelve, in verscheiden Doozen doen; en by gebrek van Doozen, op Papier, Kaart, of kleine Plankjes; ’t geen daaglyks uitkomt, zult gy zorge dragen, dat gy dag voor dag van den andere scheidt, zonder ze met den andere te verwarren. Gy zult ze warmtjes houden, op dat men den tyd wetende, in welke de ziekte, of doofheid haar overkomt, gy de toevallen en ongemakken verhoede, dle haar overkomen.
Wy hebben reeds gezegd, dat, zo men gene Moerbeijenbladen had, wanneer men de Wurmtjes gaarne zag uitkomen, dat groen vliesje, dat onder de Schors der scheuten, en kleine Takken der Moerbeijenboomen is, zeer klein gehakt, en aan de kleine Wurmen gegeven, haar zo lang tot voedsel kan dienen, tot dat de Moerbeijenboom zyn blad heeft geschoten. Dit heeft ons de ondervinding geleerd, en de rede heeft het ons ingeboezemd; en men heeft geweten, dat dat teder vliesje onder de Schors van den Moerbeijenboom, niets anders is, dan ’t Sap van den Moerbeijenboom, en ’t Sap, ’t welk de Zywurm tot zyn voedsel zoekt, in de bladen van de Moerbeijen: want als het blad maar een weinig droog en verflenst is, zal ’t de Zywurm niet eten, en doet’er niet dan overloopen.
Laat ons tans de hoedanigheden zeggen, welke de Moerbeijenbladen moeten hebben, om met voordeel aan de Zywurmen van elken ouderdom gegeven te worden.
| |
Hoedanigheden, welke de Moerbeijenbladen moeten hebben, om goed en bekwaam te zyn tot voedzel van de Zywurmen.
Men heeft drie soorten van Moerbeijenbladen; te weten, die der zwarte Moerbeijenboomen; die der witte Moerbeijenboomen, die kleine rode Moerbeitjes dragen, en het blad der witte Moerbeijenboomen, die witte Moerbeijen voortbrengen.
’t Blad van den witten Moerbeijenboom, die witte Moerbeijen draagt, is ’t blad, daar de Zywurm het meeste werk van maakt, en die een volmaakt schoone en luisterryke Zyde voortbrengt, en by gebrek daar van, is ’t ander blad van de witte Moerbeijenboom, welke rode Moerbeijen draagt, zeer goed; en by gebrek van die twe, is dat van de zwarte Moerbeijenboom, dat een rond breed blad is, dat een weinig ruw, en wat dikker dan de twe anderen, is niet kwaad.
Zo gy bladen genoeg hebt, van een zelfde soort van Moerbeijen, om uwe Wurmen de kost te geven, geeft ze ’t voedsel van de byzondere soorten van Moerbeijenbladen, niet deur malkander: maar geeft ze de kost van een soort van bladen, zo gy kunt; en vooral wagt u, van ze te geven de bladen van witte Moerbeijen, zo gy ze te voren de bladen van zwarte Moerbeijen hebt gegeven: om dat de witte malser, dan de zwarte zynde, de Zywurm daar van meer eten zoude, als behoorde, en door dit middel zoude ze bersten, of glimmend worden. Maar, zo gy ze in 't begin bladen van witte Moerbeijenboomen hebt gegeven, en niet genoeg hebt, om ze ’t uit te houden, geeft ze dan vervolgens de bladen van zwarte Moerbeijenboomen tot het einde toe.
| |
Hoe men de Zywurmen in elken ouderdom handelt.
In den eersten ouderdom van de Zywurmen, welke de dag van ’t uitkomen is, tot aan haar eerste ziekte, geeft ze kleine spruitjes, en de tederste blaadjes des Moerbeijenbooms.
In den tweden, derden, tot de vierden ouderdom toe, die onderscheiden en bekend zyn, door de twede, derde, vierde ziekte, geeft haar in elken ouderdom, de tederste bladen van uwe Moerbeijenboomen, gelyk in den eersten.
De Wurmen uit de vierde ziekte voortgekomen, tot dat ze Zyde geven, hebben sterke, en gevoede bladen van noden, en gene scheuten, van onderen noch van boven; van de takken, niet meer, dan van de spruiten van een andere plaats van den Moerbeijenboom, schoon ’t blad daar van breed zy; om dat het blad mals zynde, ’t voedsel daar van zo aangenaam is, dat ze daar meer van eten, en bersten, of glimmend worden, en op deze wyze zyn ze hun een vergif.
Men moet derhalven ’t plukken der bladen schikken, om dat te ontgaan.
| |
Hoe men ’t blad moet plukken.
Begint elken dag, alle de scheuten van om laag te | |
| |
plukken, welke aan elke uwer Moerbeijenboomen komen; zonder andere plaatzen te raken; en als de jonge takken om laag zyn afgeplukt, neemt dan de toppen der scheuten rondom den Moerbeijenboom; daar na zult gy den enen na den anderen Boom afplukken, als het blad omlaag, of de spruiten zullen hebben gefeild tot het midden van elken Boom.
Dit gedaan zynde, zult gy ’t overige van ’t blad der Moerbeijenboomen, de ene na de andere plukken, dag voor dag, naar dat menze van noden heeft. Men moet de bladen van de onderste bewaren, om ze aan de Wurmen te geven, als zy staan te klimmen, om hunne Zyde te maken: geeft acht, dat gy gene bladen der Moerbei op den morgen plukt, daar de daau op is gevallen.
| |
Van den tyd, die men waar moet nemen om de bladen te plukken.
Als men enige dagen donker en met Wolken ziet gedekt, en’er schyn van regen is, zo doet de bladen voor twe dagen plukken; en gy zult ze op een hoge, heldere en luchtige plaats leggen, of op ene andere plaats, mits dat ze niet vochtig zy; en plukkende het blad in een schoon helder weder, moet men ’t leggen in een lage plaats in een Kelder, zo gy’er een hebt, daar geen kwade lucht in is, maar zet ze niet in een Kelder, om dat ze te vochtig zynde, ’t blad die vocht behoudt; Zo men niet te min genoodzaakt is, ze in een Kelder te leggen; zo legt ze een uur, of een half in de lucht eer gy ze zult geven aan hem, die de Wurmen zal de kost geven.
| |
Aanmerking op de bladen van Klimop.
Het blad dat tegen de Klimop aan is, is een vergift voor de Zywurmen; dus moet men toezien en beletten, dat dat Kruid zich niet vastmake aan de Moerbeijenboom.
Als men de bladen plukt, moet men niets gehandelt hebben, dat een reuk heeft, waar van men naderhand spreken zal, en die met de Zywurm strydig is; en om ’t blad wel te plukken, gelyk te voren gezegd is, is ’t nodig, dat hy, die ’t plukt, of zal doen plukken, ’t zelfde verstand heeft om Zywurmen op te brengen, als hy, die ze zal besturen; en dus de Zywurm zynde uitgekomen, en ’t voedsel gevonden, moet men een bekwame plaats zoeken om ze te plaatzen.
| |
Van de plaats, die men aan de Zywurmen geven moet.
Men zal de plaats, welke men ze geven zal, naar de luchtstreek kiezen, om dat men ze in de landen, daar ’t zeer heet is, in een lage plaats moet zetten, en in een koude luchtstreek, en door gans Vrankryk op kamers van de eerste en twede verdieping, die wel gesloten zyn, waar van de gaten en scheuren zyn toegestopt, op datze van regen, wind en koude geen ongemak lyden, en Rotten en ander ongedierte ze niet opeten.
De kamers, daar de Zywurmen ’t meeste behagen in scheppen, zyn de Vertrekken van de eerste en twede verdieping, die negen, of tien voeten hoog zyn; en niet in lange Galderyen, die niet goed zyn, dan voor heete landen; men moet acht geven, dat’er geen stank is, of enige sterke geur, maar zy moeten van ’t Oosten en ’t Zuiden licht hebben, zo men ’t doen kan.
Alzo de Zywurmen nog klein zyn, moet men ze in kleine wel heete Kabinetten, of elders plaatzen, mits dat de plaats niet koud zy, en zo ze ’t daar en tegen was, zoud gy ze kunnen matig warm maken met kolen in een aarden pot, of in een groot konfoort, of in iet anders.
De vocht, de koude en de uiterste hitte zyn hun kwaad, gelyk ook alle plaatsen in kas van nood, ’t zy ze hoog, of laag zyn, die vry zyn van die hoedanigheden, zyn hun goed.
Als de Zywurmen nog klein zyn, moet men hunne kamers gesloten houden, en ze zo weinig lucht geven, als mooglyk is; en als zy de derde ziekte hebben deurgestaan, tot datze Zyde spinnen, kunt gy ze lucht geven, naar mate dat de hitte groot is.
| |
Winden, die de Zywurmen kwaad doen.
De Noordewind is haar zeer kwaad, zo dat men wel moet letten, wat wind het zy, als men ze lucht geeft.
De Zuide wind is haar heel goed; evenwel moeten de vensters van ’t Vertrek, waar in de Zywurmen zyn, aan dien kant niet gedurig open blyven; maar alleen, als’er een grote hitte zal zyn, en ’t weder helder en klaar is. De grote hitte van den dag over zynde, zult gy ze open zetten, en latenze een uur, twe, of drie open. Dus zult gy te werk gaan als gy zult oordeelen, dat de Kamer daar uwe Wurmen zullen zyn, van een broejende en kwade lucht vol zyn, ter oorzake van de warmte van uwe Wurmen.
De Wurmen dus zynde geplaatst om ze wel te voeden, en op te brengen, moet men ’t volgend bestuur houden.
| |
Hoe men de Zywurmen handelt om ze wel op te brengen, en de kost te geven.
Van dat de Zywurmen uitkomen, tot hare eerste ziekte toe, moet gy maken, dat het Moerbeijen-blad niet worde dan geplukt, als gy ’t geven zult; en van de éérste ziekte af, tot datze hunne zyde geven, geeft haar geen blad, dat op den enen dag niet is geplukt voor den anderen. Gy zultze van de bladen, dus gehoedanigd, blyven geven van den dag, dat de Zywurmen zyn uitgekomen, tot de eerste ziekte toe, wanneer gy ze eenmaal daags zult geven ontrent den middag. De sterkste van hare ziekten, zal haar overkomen zes, of zeven dagen, na datze zyn uitgekomen. Zo ze sterk zyn en van goed ras, zal deze ziekte niet boven de | |
| |
twe, of drie dagen duren; gy zult ze kennen, als gy ziet, dat het eind van hunne bek begint wit te worden, en ’t hoofd wat te zwellen, ’t geen men van naby moet bezien.
| |
Wat het zy een Wurm en fraize, of die helder wordt.
Op dat men wete, wat het zy een wurm en fraize, of die helder wordt, wil dit zeggen, dat de Zywurm in den staat van ryp worden zy, dat is, van koken, verteren en zich kwyt maken, alle de vuiligheden welkeze te voren heeft vergadert; en van in zyn lighaam de Zydestof te maken; en om dat te toonen, scheurt een Zywurm op den tyd, als hy in zyne vierde ziekte gaat, al is hy groot en vol, aan stukken zo zult gy van binnen niet zien, dan ’t groen van de Moerbei dat niet gekookt is; en zo gy de Wurm aan stuk scheurt als hy klaar is, zult gy de Zyde stof gemaakt zien, gelyk de stof van een helder geel, dat doorluchtig, lymerig en taai is.
| |
Hoe men met de Zywurmen handelen moet, die en fraize, of helder zyn.
Ais de Zywurmen helder zyn, blyven de sterke vier, of vyf dagen, de zwakke acht, eer zy hunne Zyde geven; geeftze dan hunne bladen van ’t een tot het ander uur; want in dien tyd zynze onverzaadbaar, om datze in den staat van volmaakte gezondheid zyn, en in ’t sterkste van hunne natuurlyke hitte, verterende veel, en verkeerende al ’t fynste van ’t geen ze verteren in Zyde. Men zal lichtlyk, uit het geen ik kom te zeggen van hare gretigheid in ’t eten in dien tyd oordeelen, dat het niet kwalyk te passe komt, dat men in Languedok, Provence, en ’t Graafschap Avignon, de Zywurmen dan Maignans noemt, ’t geen een woord is uit het Italiaans herkomstig, en ’t geen een woord is uit het Italiaans herkomstig, en ’t geen betekent Eters, om dat het nodig is, datze ’t blad ’s morgens, ’s avonds en ten allen tyde hebben. Hier moet men zich naar schikken, zo men voordeel van die kleine diertjes wil halen.
Let wel. I. Men moet de grote Wurmen met de kleinder niet verwarren, die op verscheiden dagen zyn voortgekomen; om dat zo men ze onder een vermengde, het gebeuren zoude, dat men grote konde hebben, die vry gezond waren, en kleine die ziek waren, of grote zieken en kleine gezonden, ’t geen maken zoude, dat men haar gene bladen zoude geven, naar de levenswys, waar van we gesproken hebben. Zie daar waarom, als zy uitkomen, men ze moet van dag tot dag plaatzen, en zonder verwarring.
II. De Levenswys moet niet naaukeurig worden waargenomen op de plaats van de Zywurm, dan wanneer ze in gezondheid, en ziek zyn. Gy kunt de regel wel waarnemen van ze het blad zo dikmaal te geven, als ik gezegd heb; maar in zo grote menigte niet, dan of ze gezond waren; men moet ze haar alleen zeer helder geven.
III. Als de Zywurmen nog jong zyn, tot dat hunne eerste ziekte voorby is, willen ze een weinig gesloten worden gehouden, en de bladen die boven over de Wurmen heen leggen, moeten malkander raken. Maar men moet de Wurmen, noch ’t blad, waar op ze zullen zyn, op malkander leggen, om dat men ze bladen gevende, gy hun, die ouder zyn, en die ziekte deur zyn, ’t eten beletten zult; zy helderen op naar de mate, dat ze groot worden.
IV. Als zy helder worden, houdt ze zuiver, anders zal de grote hitte met de vocht, die daar in is, haar doen rotten, om dat de hitte en vocht de oorzaken en beginzelen van hunne bedervinge zyn.
| |
Rooken, dat voor Zywurmen goed is, als ’t regenachtig weder is.
Zo uwe Wurmen doof en dof zyn, onthoudtze hunne gewone kost, geeftze weinige bladen, en eer gy ze hun geeft berookt ze met Wierook, dat gy op kolen zult gojen in een Konfoort, ’t geen gy in de Kamer zult laten.
In dezen tyd zyn de Wierooken haar nodiger dan ’t voedzel. De rook der Wyn, of van sterke Wynazyn is haar zeer goed. Men moet een steen gloejend maken, en’er daarna Wyn, of Wynazyn op gieten. Zy zyn hun voornamentlyk noodig en voordeelig, als zy hunne Zyde zullen geven; want die reuk geeft haar moed en kracht om te klimmen.
Allerleije soorten van goede reuken, ten zy ze zeer sterk waren, gelyk Muskus, en alle soorten van Speceryen, maar zachte, als Thym, Lavendel, Romarin, Venkel en andere van dergelyken aart, zyn haar zeer goed, en de kwade reuk is haar een pest.
Geen andere Vrou, dan zulke, die gewoon zyn Zywormen te fokken, moeten in ’t vertrek komen, daar ze in zyn, vooral in den tyd, als zy hare Stonden hebben: want dan is haar gezicht een Basilisk.
Als gy zult willen ’t onderste van uwe Wurmen weggojen, ontneemt het haar niet als zy ziek zyn, maar in tegendeel, als zy gezond zyn, en hare ziekte haar aantast: want anders zult gy ze veel ongelyk vergen.
Men moet voor regel hebben, dat men ze zo zuiver houdt, als men kan, vooral, zo ze de vierde ziekte zyn deurgeworsteld, in welken tyd ze een groot bed maken.
| |
Ziekte van een Zywurm, en haar geneesmiddel.
Als de eerste ziekte, of doofheid over is, en zy gekomen zyn tot de twede, zo geeft ze een blad twemaal daags in kleine menigte, en alleen ’s morgens en ’s avonds. Gy zult weten dat ze van d’eerste ziekte genezen zyn, als ze slinken, en hunne Bek slap wordt. In dezen staat zyn ze vier, of vyf dagen op zyn langste, en gy zult weten dat ze komen. of vallen in de twede, als hun ’t hoofd dik wordt. | |
| |
Als de twede ziekte over is, en ze in de derde zyn gevallen, geeft haar veel van de bladen twemaal daags, ’s morgens en ’s avonds. Men noemt deze twede ziekte Mûë, beweegziekte, om dat de Zywurm van de twede genezen wordende, ’t vel van zyn hoofd beweegt, en het huitje aan ’t hoofd rimpelt, en als zy valt in de derde, worden ’t Hoofd, en Póóten, hun gezwollen.
Als de derde ziekte over is, en men komt tot de vierde, moetmen ze bladen geven driemaal op enen dag, ’s morgens, ’s middags, en ’s avonds. Deze derde ziekte noemt men ook Mûë, of beweegziekte, om dat de Zywurm, als zy geneest beweegt en aflegt ’t vel van ’t hooft, en kwytraakt het vel van den Buik, en Póóten, en blyft met een gekronkeld vel aan ’t hoofd, met een staart, die wyd en uitgezet is; en vallende in de vierde, blyft het gans lighaam gezwollen. De vierde ziekte over zynde, tot dat ze helder worden, ’t geen binnen vier, of zes dagen daar na geschieden zal, zo zy krachtig zyn; en zo ze zwak zyn, acht, of tien daar aan; geeft ze bladen viermaal op een dag, ’s morgens vroeg, ten tien uren ’s morgens, ten drie uren na de middag, en zeven, of acht uren ’s avonds. Deze vierde ziekte hiet alleen eigentlyk beweegziekte Mûë, om dat de Wurm ’t vel van zyn ganse lyf afstroopt, hebbende ’t hoofd en lighaam verschrompeld, en de staart breed, en
| |
Zywurmen die glimmen, en de middelen daar voor.
Legt alle de Wurmen, die glimmen van de andere alleen. Doet ze vasten en berookt ze. Deze zyn de twe middelen van hare genezing.
| |
Zywurmen, die geel en gezwollen zyn.
Men gooit deurgaans de gele en gezwollen Wurmen weg, met die bersten; om dat’er geen hoop van herstellinge is, midlerwyl raad ik u ’t volgend middel in ’t werk te stellen.
| |
Geneesmiddelen tegen de geelheid van de Zywurmen.
Zo uwe Wurmen geel worden, of een leelyke kleur krygen, om een mist, die’er ’s morgens over is gekomen, en haar geheel kwaad is, of door enige andere oorzaak, zo berookt ze ten eerste met Thym, welke gy op kolen zult gojen in een Konfoort. Dit is een byzonder middel, dat voor de geluw uitnemend is, geeft ze gene bladen, en opent de Vensters een uur daar na, niet die, welke aan de windkant zyn, en gy zult uwe Wurmen zien ontwaken, en nieuwe krachten krygen. Sluit de Vensters een kwartier uurs daar na, en geeft ze bladen met matigheid, niet gelyk gy gewoon zyt. Laat ze een uur vier vyf in dien staat, zonder ze iet meer te geven, en gy zult uwe gele en kwalyk gekleurde Wurmen zien veranderd, zich meer herstellen, en levendig van kleur worden.
| |
’t Geen aan de Zywurmen kwaad doet.
Wacht u voor alle zoort van Olie, en daar zy in uwe handen, of op uw blad, of op de Wurmen, of op de Tafel, of Zolder niet, waar op gy de handen zult gewassen hebben, eer gy ’t blad en de Wurmen handelt. Handelt, noch eet Uijen, Look, of Saffraan. Als gy dit in acht neemt zullen uwe Wurmen in Vrankryk vry wel gehandeld worden, en tot volmaking van deze behandling, zal’er niet overblyven, dan middel te vinden, om de Eijertjes der Zywurm te doen overblyven, zonder dat men hoeft daarom te gaan in vreemde Landen bedelen.
| |
Rakken der Zywurmen, als zy hunne zyde willen maken.
Na dat men de Zywurmen heeft opgebragt, tot dat ze gereed zyn om hunne Zyde te maken, zult gy uwe Rakken toestellen; of te voren zo ’t u goeddunkt, in ’t Vertrek, ’t geen gy daar toe bekwaamst en gemaklykst vindt, gelyk ik hier boven gezegd heb. Gy zult elk Rak van vier staken maken, die sterk en regt zyn, welke gy op de Zolder omlaag zult vastzetten, en vastmaken aan de Zolder boven, terwyl de ene van de andere zo wyd af is, dat men daar op in ryen kan zetten, en leggen drie plankjes, en voor de langte van de wydte van zes voeten, of naar dat het gemak het medebrengt.
Op dit Rak zult gy vier, of vyf verdiepingen, de ene boven de andere maken, van de wydte die men nodig heeft om daar op drie planken te maken, die ter hoogte, de ene van de andere af zyn, een Konings voet.
Na dat gy uwe Rakken, of verdiepingen toegesteld hebt, zult gy ze beleggen met Berkenboon, of Hey, Genist, met Wyngaartranken, Paardebloemen, zo gy ze hebt, om dat de Zywurmen, daar veel vermaak in hebben, maar de minste is de Berkenboon.
| |
Op wat wyze men de Rakken moet beleggen.
De wyzen waar op men ze belegt, is takjes te nemen, of handvollen van takken, waar van we te voren gesproken hebben, een weinig hooger dan de verdiepingen; op dat men ze daar in leggende, zy zich wat krommen om bogen te maken.
De Bogen zullen dwers over de Plank zyn, van den enen tot den anderen kant; voegende de ene boog tegen de andere, en openende ontrent een voet, zult gy den kant van uwe verdiepingen van Takken, of Paardebloemen maken, om dat de Zywurm daar veel mede op heeft.
Maar men moet aanmerken, dat, eer men de Plankjes aan de Rakken vast maakt, men ze te voren enige dagen in de zon moet hebben gelegd, en gevreven met Venkel, gelyk ook de Hey, die zo droog is in de zon geworden, dat de Most’er van zelf afvalt, en men moet ze gans warm in de Rakken leggen, gelyk ook de Paardebloemen, of | |
| |
’t Hondsgras, en ander Heestergewas, of Stroo, dat gy daar in zult leggen, om dat, zo’er de minste vocht in was, gevoegd by de grote warmte der Zywurm, zoude dit veel kwaad doen.
Dit gedaan zynde, zult gy uwe Wurmen in die holletjes heel helder plaatzen, omdat, zo ze daar benaaud in waren, behalven dat de hitte haar zoude schaden, gelyk ik heb gezegd, zullen zy al klimmende zich met haar tween, of drien by een begeven, om een dubbelt huisje, of tonnetje te maken, dat den Meester niet veel voordeels zoude geven.
| |
Middel om luije Wurmen op te wekken, tot het geven van Zyde.
Enige dagen na dat gy ze in de holletjes hebt gedaan, en de tyd gekomen is van Zyde te geven, ’t geen gy zult kunnen zien, zo zy niet dan een klein bruin groen by ’t hoofd, op de wyze van een ring hebben, welke ze zich zullen kwytmaken eer ze Zyde geven, en als ’t overige van ’t lighaam helder is, en niet glimmend, anders zyn zy dood; en de Pooten en Buik helder, en als deurluchtig zyn. Zo gy ziet, dat ze traag zyn om te klimmen en Zyde te geven, neemt de laag der verdiepinge weg, waar op ze zullen zyn; en eer gy ze daar weder op legt, handelt ze, en besproeitze lichtjes en zachtjes, zo dat ze niet te veel vocht hebben, met enige goede Wynazyn, of hebt gy Venkelkruid, of Lavendel, of Thym, besmeer’er die verdiepingen mede, en gy zult zien, dat uwe Wurmen wel haaft iverig om te klimmen zullen wezen.
| |
Twe soorten van Wurmen, en de verscheidenheid hunner verblyven.
Men heeft twe soorten van Zywurmen, de ene zyn lang, en de andere kort; de lange zyn bekwaam om de boogjes te beklimmen, en die kort zyn kunnen niet klauteren, om dat de Pooten kort zynde, zy terstond nedervallen. Zo dat men de korte van de andere moet scheiden, en ze alleen leggen op een Plank, of verdieping, die niet is met Rys belegd, en gy zult daar op kleine bosjes, wissen, of ruikers leggen, gemaakt van Hondsgras, dat niet te zeer in een geperst is, op dat de Wurmen plaats hebben om hunne huisjes te maken; en gy zult zien, dat uwe korte Wurmen daar terstond zullen heen loopen, en hun klein werk verrichten.
| |
Middel om te beletten, dat de Uiltjes het tonnetje, of huisje niet deureten.
Als uwe Wurmen hunne huisjes zullen hebben gebreid, welkeze in vier dagen zullen maken, neemt dan de takken en de holletjes, binnen den tyd van vier, of vyf dagen daar aan weg, en wagt niet na den twintigsten dag, welke de huisjes geheel kunnen blyven, eer het Uiltje daar uit komt, om twe redenen.
De eerste is, op dat gy zoud hebben tyds genoeg, om de Zyde van uwe huisjes te halen, zonder dat gy ze in de Zon, of Oven hoeft te leggen, om te maken, dat het Uiltje niet uitkomt; zo gy terstond uwe huisjes afneemt, om de Zyde te laten afwinden, zult gy een frajer Zyde hebben, die meer glans heeft, en sterker is, dan anders.
De twede is, dat, zo gy twaalf, of vyftien dagen wagt, eer gy Zyde windt, en om de Uil te doen sterven, die daar in is, zal hy het huisje van binnen zo aanstuk arbeiden, dat men daar na de Zyde afwindende, de draad terstond op ’t tonnetje, aan den kant daar ’t Uiltje heeft geknaauwd, zal breken, en dus zal ’t overige van uw huisje niets deugen, dan om Filosel, of Fleuret te maken.
Zo gy geen gelegenheid hebt om uwe Zyde te doen winden binnen gezegden tyd, of zo gy een grote menigte van huisjes hebt, zo doet de Uiltjes sterven, die in uwe huisjes zitten, of in de Zon, of in den Oven.
| |
Om de Uiltjes in de zon en oven te doen sterven.
’t Middel omze in de Zon te doen sterven is, dat men ze, zo dra men ze heeft van de Rakken genomen, den eersten dag, dat het een schoone heldere brandende Zonneschyn is, de tonnetjes in de heete Zon op een Laken legt van den anderen af, den tyd van twe, of drie uren, en in deze hitte zult gy ze met het Laken bedekken, en leggenze in een vochtige plaats; dit moet men drie, of vier dagen aan een doen, zo ’t heldere en brandende Zonneschyn is; maar anders niet.
En om ze in den Oven te doen sterven, zo legt uwe huisjes in een zuivere Zak, en bedektze met een Laken, en een uur na dat men ’t brood heeft uit den Oven gehaald, als de hitte niet zeer hevig is, zult gy uwe tonnetjes in den Oven steken, en ze den tyd van drie, of vier uren daar in laten.
| |
Om de zyde van allerleije soorten van huisjes te winden.
Gy zult op een Fornuis een Ketel met zuiver water zetten, dat gy zult zo warm maken, dat het water in ’t midden begint te paarlen, en als een wit schuim op te brengen; ’t geen het doen zal, als ’t zal koken; dan zult gy uwe huisjes’er ingojen, welke gy zult roeren met een kleine Bezem, of Schrobber; en zo zy’er niet gemaklyk af willen gaan, zult gy uw vuur vermeerderen, en als zy beginnen te lossen, zult gy ’t vuur verminderen.
Als de tonnetjes afwinden, zal haar draadje aan die Schrobber, of Bezem blyven hangen, welke gy zult met de vinger uithalen, ter lengte van een arm, of meer, tot dat het grofste van ’t huisje is afgeloopen, ’t geen gy zult afsnyden, en op zich zelve doen, houdende altyd in ene hand alle de strengen van uwe tonnetjes by een, en vergaderd tot een draad; en vervolgens zult gy zo vele strengen van de tonnetjes nemen, als vereist worden om de Zyde te maken, die men spinnen wil. Zy gy wilt Organcin maken, moet gy nemen de strengen | |
| |
van zes tonnetjes; zo gy Veronne wilt hebben, moet gy twaalf, of vyftien draden hebben, en ze hebbende vereenigd tot enen draad, zult gy ze eerst deur een ring steken, van Yzerdraad gemaakt, geschikt om de draden in ryen te zetten, en die vast tegen ’t vooreind van een stuk hout staat, dat overdwers op de Bank voor de Klos is, welke men de Bobiniere noemt, om dat op ’t hoogste van dat stuk, in een kleine tussenwydte, welke men daar vindt, men twe Bobynen vast maakt, die twe goede vingeren breed, de ene van de andere afstaan. Van deze Ring zult gy uwen Draad halen, en kruissense over de twe Bobynen, die niet vast zyn, dan om de Zyde te twynen. Van de Bobynen zult gy een draad om hoog doen gaan, in ene ring, die in ’t midden van een stok vast is, en die komt en gaat, naar de beweging van het Wiel, Lancette geheten, dwers gezet onder ’t Rad, en van dien Ring zult gy den draad brengen, en vast maken op het Rad, ’t geen gy gedurig zult doen drajen; tot dat uwe Zyde streng gemaakt is.
Gy moet aanmerken, dat naar het getal der strengen van de huisjes, welke gy zult hebben genomen, om uwen draad te maken, gy met die zelfde menigte van huisjes, tot uwen draad zult voortgaan, en gedurig een gelyk getal van behouden; als enigen geheel af zyn geloopen, of haar draadje is gebroken, ’t geen men aan de beweging der huisjes ziet, als het volmaakt getal zich niet beweegt; en gy zult dit blyven doen, tot dat uwe streng af is.
Als men de Zyde afhaalt, zult gy ’t Water, dat gy in een Ketel houdt, daar gy die huisjes in zult doen, om de Zyde af te halen, zo zuiver houden, als gy kunt, en daar met een Schuimspaan de Wurmen uithalen, die van hunne Zyde beroofd zyn, welke gy zult weggojen, en van Water zo menigmalen veranderen, als het vuil is geworden.
| |
Van de krachten en eigenschappen, van ’t water der ketel, daar men de Zytonnetjes uit heeft gehaald.
Dit Water is uitnemend, om alle eerstgemaakte Vlekken weg te nemen, zo het heet zynde, men daar ’t Laken in steekt, of enige andere gevlekte Soffe, en men het slaat en vryft in ’t zelfde Water.
’t Heeft nog ene uitnemender kracht, dat is, dat het goed is voor allerleije soorten van pynen, die aan de Beenen komen; en als gy daar van gebruiken wilt, en ’t niet had, dewyl men dit water, om dat het stinkend wordt, niet kan bewaren; zo neemt als gy zware pyn had, Filoselle, of deurgegeten tonnetjes, of vuile Filoselle, die nog niet is gereed; en ’t geen overblyft van de Zyde, die men afgehaald heeft, doet dit sterk koken in Water, tot dat het heel onklaar is geworden; en daar na ’t Water warm zynde geworden, vryft’er uwe Beenen mede, en laat ze een weinig in ’t water, en weest verzekert, dat het de pyn zal stillen.
By gebrek van Filoselle, kan men zo vele takken van Moerbeijenboomen nemen, die klein gehakt, en wel gekookt worden. Dit doet dezelfde uitwerkingen; want het is niet dan de Filoselle, ’t geen aan de Schors van den Moerbeijenboom is.
| |
Hoe men de Eijertjes van de Zywurmen maakt te hebben.
Zo gy Eijertjes van Zywurmen wilt hebben, die beter, dan anderen zyn, om dat ze genaturaliseerd zyn. Neemt zo vele Zytonnetjes, als gy wilt, die hard en vast zyn. ’t Is evenveel wat kleur ze hebben, of ze wit, geel, of incarnaat zyn; legt die alleen, maar half langwerpige en puntigen aan weerskanten, welke de Mannetjes zullen wezen, en half plompe en buikige, welke de Wyfjes zullen zyn.
Als de uiltjes zyn uitgekomen, zult gy zo vele Mannetjes als Wyfjes nemen op een stamyn, of zwarte Bûat, en niet op Papier, of Lywaat; of, om beter te doen, zult gy ze op een Neutenblad zetten, daar ze op zullen paren; en daar na van een geraakt, zal het Wyfje hare Eijertjes geven, op het blad; en om dat het twede paren niet met al deugt, om dat ze dan de kracht kwyt zyn, moet men de Mannetjes, als zy ontpaard zyn, maar weggojen, op dat ze niet weder by de Wyfjes komen; en door dit middel zult gy Eijeren hebben, waar van Wurmen komen, die niet flaau, noch zwak zyn.
| |
Hoe men de Eijertjes van Zywurmen overhoudt.
Als ’t Wyfje zyne Eijertjes heeft gegeven, die geel zyn in ’t begin; maar grys worden in drie, vier dagen; zo neemt, alsze zyn grys geworden, het blad van de Neuteboom, waar op ze zullen zyn, en vryft het zachtjes tussen uwe handen, dan zullen de Eijertjes van ’t blad gaan. Doet die in kleine doosjes, welke gy gedurende de hitte, in een gematigde plaats zetten zult; en gedurende den winter in een Koffer onder de Kleeren sluiten zult, daar geen Lywaat in is; men moet ze niet zetten op een koude, vochtige plaats, op dat ze niet verkouwen.
Na dat men de tonnetjes heeft gekozen, om Eijertjes van Zywurmen voor ’t volgende jaar te hebben; zult gy van het overschot der huisjes, terstond de Zyde halen, zonder ze in de zon, of oven te leggen, zo het mooglyk is, om bovengemelde redenen.
En dewyl’er twe soorten van tonnetjes zyn, die twe soorten van Zyden voortbrengen, is ’t goed, deze van een te scheiden.
| |
Keuze van tonnetjes voor ’t zaad.
De ene worden enkelde genaamd, dat is, dat ze gemaakt zyn van ene Zywurm, de andere dubbelde, om dat ze van twe, of somtyds van drie worden gemaakt.
De enkelde huisjes zyn alleen bekwaam, om te maken fyne Zyde, en de Organcin.
De dubbelde huisjes geven niet dan een grove, knopige Zyde, vol van Bourillons, en maken huisjes, die groot, en buikig zyn, men moet ze alleen leggen, om’er de Zyde van te halen.
Onder deze twe soorten van huisjes, moet men nog twe soorten aanmerken.
De ene, welke van de Zywurmen in de kracht van de Maan zyn gemaakt. | |
| |
De andere, welke de Zywurmen in een zwakke Maantyd gemaakt hebben.
Van die, welke de Zywurmen in de kracht der Mane gemaakt hebben, moet men maar weinige draadjes nemen, om’er een goeden draad van te hebben.
Van de anderen, welke de Zywurmen in een afgaande Maan gemaakt hebben, moet men vele draadjes hebben, om enen vry ronden draad te hebben.
De rede daar van is, dat de huisjes, die in ’t krachtigste van de Maan gemaakt zyn, en wel gevoed, sterke draadjes maken, die veel lyfs hebben; en die in ’t afgaan van de Maan zyn voortgekomen hebben een zwakken losssen draad, die geen lyf heeft; zo dat men, om een zyden draad van Organcin te maken, vyf, of zes huisjes van noden heeft, en zo de tonnetjes, die in ’t afgaan van de Maan gemaakt zyn, zwak waren, moet men’er twe, of drie meer nemen. ’t Zal ook gebeuren, dat vier goede huisjes, een zyden draad van Organcin maken, die volmaakt schoon is, zo de Zywurmen die gemaakt hebben in ’t krachtigste van de Maan. Hierom moet men netjes op alles letten, ’t geen te voren gezegd is, zo men voordeel van deze behandeling wil halen; vooral, zo gy wilt goede huisjes hebben, neemt den tyd waar, daar wy boven van gesproken hebben, om de Zywurmen te doen uitkomen, op dat de Wurm sterke Zyde hebbe, en niet in ’t afgaan der Mane..
| |
Aanmerking op de middelen, om de Eijeren der Zywurm te bewaren.
Men moet weten, dat men in vele vreemde landen, en in Vaankryk, daar men Zyde maakt, gewoon is, de Eijeren om de drie, of vier jaren te vernieuwen, om dat, zegt men, de genatulaliseerde Eijertjes zwak en moede worde, zo het Ras in ’t zelfde Land, langer dan drie, of vier jaren blyft; zo dat ze in Avignon, Oranje, Languedoc, en Provence, gewoon zyn Eijeren uit Spanje te hebben, om de vier jaren; ’t geen echter ’t eerste jaar niet deugt; maar ’t volgende jaar tot het derde, is ’t uitnemend goed, krachtig, en vruchtbaar. Men wyt die deugd aan de Luchtstreek van Spanje, nemende niet eens in aanmerking, dat de rede, waarom de Eijertjes in ’t eerste jaar der Zywurmen, geen goede vrucht geven en geen voordeel doen, gene andere is, dan dat de Eijertjes zyn verkoud, en zwak geworden, die onder ’t goede zyn, en niet voortbrengen, dan slappe Wurmen, die tot gene volmaaktheid kunnen komen; en dat men niet heeft, dan een kleine menigte van goede Eijertjes, die volmaakte Wurmen voortbrengen, en die Zyde geven, waar uit naderhand sterke Uiltjes voortkomen, die een grote menigte goede Eijertjes geven; en dus geven ze in dat eerste jaar niet veel voordeels: maar in de volgende jaren geven ze wonderlyk schoone Zyde, om dat’er gene, dan sterke Wurmen, uit goed zaad gekomen, werken. Want zo de vernieuwing alleen oorzaak was van ’t telen van goede Eijertjes, zoude men ze in Spanje moeten uit heeter Landen vernieuwen, en dat uit een ander; ’t geen in ’t oneindige zoude moeten geschieden, dat in de natuur niet is. De ondervinding doet u zien, dat in alle Landen de Uiltjes der Zywurmen goede Eijertjes kunnen geven, zonder vernieuwen, en veranderen, zo men de middelen gebruikt, die ik achter zal zeggen.
De Spanjaards zeggen, dat ze het middel hebben gevonden, om ze in hun Land te houden, ’t geen is, in een vertrek een jong Melkbeest te sluiten, het enigen tyd Moerbeijenbladen voor te voeren, het daar na te slachten, ’t vlees in ’t Vertrek te laten verrotten; waar uit Wurmen zullen voortkomen, die van het bedurven vlees uitnemend zullen groejen; daar na verkorten ze tot een popje, brengen Uiltjes voort, die goede Eijertjes van Zywurmen geven, welke ze tot vernieuwing gebruiken.
| |
Middel om de Eijertjes der Zywurmen in Vrankryk te doen duren.
’t Middel om in Vrankryk de Zywurmen te doen duren, bestaat in ’t nemen van de tonnetjes, welke de Zywurmen in de kracht der Mane, en niet in ’t afnemen hebben gemaakt; of wel, zo ’t mooglyk is, den tweden dag der nieuwen Mane, of op de drie eerste dagen der volle Mane: want in die dagen is de Maan in haar grootste kracht, en sterkte, ’t geen wel te zien is aan de vloed, die in de drie eerste dagen, der volle Mane hoger stygt, dan in de andere staten der Mane; uitgenomen, den tweden dag der Mane, waar op ze zo hoog en groot is, als in de drie andere. En onder alle de huisjes, kiest de vastste zo wel van Mannetjes, als van Wyfjes, welke gy kennen zult aan de tekenen, welke we boven gezegd hebben. Deze zult gy alleen leggen, om daar uit Uiltjes te halen; zynde de Uiltjes daaruit gekomen, zult gy ze op een pylaken, of een Neuteblad zetten, en als zy malkander hebben los gelaten, zo werpt de Mannetjes ten eersten weg, en laat geen een Mannetje noch Wyfje, voor een twedemaal paren.
Na dat men de Eijertjes heeft gekregen, en deze graau zyn geworden, zo neemt ze van ’t Pylaken, of van het Neuteblad, en neemt Wyn in een lepel, welke gy op een Konfoort met vuur zult zetten, om laau en niet heet te worden: want anders zoud gy aan de Eijertjes kwaad doen, die gy in uwe Wyn zoud doen. Als hy in dien staat is, gooit daar uwe Eijertjes in; roert ze om, op dat die, welke ligt, en min krachtig zyn, mogen boven dryven, en welke gy alleen moet houden; en gy zult de andere nemen, die op den grond zyn, ’t welk een vol en zwaar Ei is, om uwe zaken te doen. Gy zult ze niet lang in den Wyn laten, maar zo dra ze maar een weinig van de Wyn hebben ontfangen, zult gy ze daar uit halen, en zult ze in de schaduwe laten drogen, tussen twe wel droge Lywaten. Als zy wel droog zyn, gedurende de grote hitte, zult gy ze in een verglaasde Pot doen, en zetten ze in een gematigde plaats, dat is, in ene, die noch heet, noch koud is, en gy zult ze gedurende den Winter met een Pylaken, of stamyn dekken, en | |
| |
sluiten ze in een doos, daar Kotoen in is, of van die Filoselle, die men van de huisjes der Zywurmen haalt. Daar na zult gy ze sluiten in een Koffer, onder de Klederen, daar geen Linnen onder is; of zo uwe gelegenheid het medebrengt, en om nog beter te doen, zult gy uwe Doos bedekken met een Laken, of een Bont, en laten ze in dien staat, in een Koffer op de Kamer, daar gy ze tot het voorjaar op zult leggen. Gy zult uwe Doos voor dien tyd niet open doen, om dat men anders doende, gy uwe Zywurm eijertjes zoude verkouwen laten.
Als de tyd gekomen is, om de Eijertjes te doen uitkomen, zult gy ze nog eens in den Wyn doen, niet in gemene, maar in de beste, die gy vinden kunt; ’t zy roode, en geen witte, gelyk de Spaanse Wyn is, als zy maar rood is, of enige andere sterke, of krachtige Wyn. Hy zy warm, gelyk we te voren gezegd hebben, en niet meer, waar in gy uwe Eijeren zult laten een half kwartier uur, terwyl gy ze gedurig roert; op dat, zo’er nog enige ligte Eijertjes mogten onder zyn, en die op den Wyn dryven, gy die alleen moogt houden; en gy de zware, die op den grond zyn, daar uit mogt halen; en ze op een Lywaat spreijen, dat gy te voren wel zult hebben gedroogd. Desgelyks zult gy ’t met het zelfde Lywaat dekken; en als gy ziet, dat ze droog zyn, moet gy ze in een klein Kopje in Lywaat leggen, dat met een deel laken wel gedekt is. En na dat gy ze in uwe Zak, of Boezem by dag zult hebben gestoken, en by nacht in uw Bed gelegd; en gy’er in geen drie dagen na zult gezien hebben; zie de onderrichting te voren gegeven; en de Eijertjes zyn uitgekomen, zo vermengt ze onder de andere niet; legt ze alleen, om daar Eijertjes op zynen tyd van te krygen, ’t geen gy alle jaren zult blyven doen. Zo gy deze manier van doen zult volgen, zult gy onfeilbaar de Eijertjes volmaakt goed, en beter by u hebben, dan die, welke gy zult uit Spanje, of uit enig ander Land halen.
Men wil, dat de uitvinding van Zyde te gebruiken, eerst zy in ’t Eiland Kos gevonden, door de Dochter van Petus, Pamfilia geheten. Deze ontdekking is wel dra by de Romeinen bekend geworden: men bragt hun Zyde uit het Land der Seres, daar de Wurmen, welke ze voortbrengen, natuurlyk groejen. Wel ver van met zo een nuttig ding voordeel te doen; hebben ze zich nimmer kunnen verbeelden, dat die Wurmen zo schone, en kostelyke draden voortbragten; zy hebben daar over vele hersenschimmige gissingen gemaakt. Hunne onkunde, by hunne luiheid gevoegd, gaf gedurende verscheiden eeuwen, een Zyde zo zeldzaam, en die zo hoog van prys was, dat men ze tegen Goud verkocht. De Keizer Aurelianus, weigerde om deze reden, de Keizerinne zyne Vrou een Kleed van Zyde, daar zy hem met kracht om verzocht. Deze zeldzaamheid duurde vry lang; en wy zyn de wyze van Zywurmen te fokken aan de Munniken schuldig, die onder Keizer Justiniaan, de Eijeren in Griekenland bragten, gelyk Gothofredus in zyne aantekening op ’t vierde Boek van de Kodex, en in de Wet Emptori 37 zegt; Ulpiaan verzekert in de eerste Paragraaf van ’t 21 Boek van der Digesten, dat de prys der Zyde zo groot, als die van Paarlen waar. Mezerai geeft voor, dat het niet zy geweest, dan onder de Regering van Rogerius van Sicilie, ontrent het Jaar 1130, dat men in dit Eiland en in Kalabrie Werklieden in Zyde gezien heeft, die geweest zyn een gedeelte van den Buit, welke die Prins van Athenen, Korinthe en Thebe haalde; welke hy won op zynen tocht na ’t Heilig Land. Eindlyk, dees verstandige Schryver voegt’er by, dat het overige van Italie, en Spanje, van de Siciliers, en Kalabriers geleerd hebben, hoe men de Zywurmen moet handelen, de Zyde spinnen, en, om te bewerken, bekwaam maken. De Fransen, en inzonderheid, die van de zuidlykste Landschappen, zyn door ’t recht van Nabuurschap te rade geworden, hen daar in na te volgen, hbben weinige jaren voor de Regering van Francois I, die de Manufacturen te Tourenne heeft opgerecht; en hy merkt aan, dat de Zywerken nog zeer zeldzaam, zelfs aan ’t Hof, waren; dat Hendrik II. de eerste waar, die Koussen van Zyde, op de Bruiloft zyns Zusters droeg. Mezerai schynt zich te bedriegen, in ’t geen de Manufacturen der Zyden van Tours betreft, welke hy zegt, dat Francois I. daar instelde; Louis XI. heeft ze voor hem, in ’t Jaar 1440. ingevoerd. De eerste Werklieden, die daar aan gearbeid hebben, zyn uit Genua, Venetie, Florence, en zelf uit Griekenland ontboden, en in 1480. in de Maand van October, heeft die Koning, zo bekwaam in de Wiskunst, als in regeren, hun open brieven verleend, die grote voorrechten vervatten, waar van hun nog een gedeelte is bewaard.
| |
Algemene raad, om Zywurmen te handelen.
’t Eerste, dat men moet in acht nemen, om Zywurmen te houden, is, dat de dag, waar op men de Eijeren tot uitkomen schikt, niet zy regenachtig.
Doet uwe Eijeren zo wel uitbroejen, zo het mooglyk is, dat de Ziekte volmaakt op den eersten, of tweden dag van nieuwe Maan van de April, de Zywurmen overkomt, gelyk te voren is gezegd.
Legt uwe Zywurmen op gene vochtige plaats.
Voedt de Zywurmen met geen vochtig blad, of ’t geen is geplukt, als’er de morgen-, of nachtdaau nog oplegt; gelyk de nood somtyds kan vereissen, zo men geen zorge heeft gedragen, om ze te voren te plukken; noch in regen, als men ze te voren niet heeft gedroogd, deur ze eerst met verscheiden linnen doeken af te vegen, die by ’t vuur zyn gedroogd.
Wagt u wel, dat gy geen blad gebruikt, dat in de schaduwe staat, dat is, van de Zon niet beschenen wordt, om dat het vocht na zich haalt.
Houdt uwe Planken, daar uwe Wurmen op zyn, zeer droog, en draagt zorg, dat door dien ’t Bed al te vol is, zy geen vocht na zich trekken.
EINDE
|
|