| |
W.
waasem, Zie damp. De dampen, zyn een soort van fijne vocht, die men kwalyk redenerende onderstelt, dat van de ondérste deelen opwaard stygende, de hersenen beledigen, en daar Mans en Vrouwen aan onderhevig zyn. De dampen van Lyfmoer, hebben van alle tyden her groten naam onder de Vrouwen gehad, ’t zy van pyn, ’t zy uit dwaasheid.
| |
Middelen tegen de dampen en hartkloppingen.
Byvoet in afziedsel.
Vlugge geest van Zout Ammoniak en Pis, van zes druppen tot twintig.
Gezoette geest van Salpeter, Koperrood, Zwavel, van vier tot acht druppen.
Geest van Vitriool van Mars, van vier tot twaalf druppen.
Tinctuur van Mars deur zout Ammoniac, van vier tot twintig druppen.
Sal Polychrest, van twe tot zes dragmen.
Zout van Zwavel, van tien greinen tot twe drachmen.
Aqua Melissa Magistralis, van een dragma tot een once.
Geest van een Mensen hoofd, van vier tot 24 druppen.
Olie van Mensen hoofd, van een tot zes druppen onder de neus gehouden.
Elixir Antepilepticum, van vier tot 20 druppen.
Sal Volatile de Karabe, van vier tot 16 greinen.
Cristallum Tartari, van een half tot drie drachmen.
Oleum Succini rectificatum, van een tot vier druppen.
Eau de la Reine de Hongrie, van een half tot twe drachmen.
Sal volatile viperinum, Vlug zout van Hartshoorn, van Pis, van Wynsteen; men geeft het van zes tot zestien grein.
Kaneelwater, van een tot vyf drachmen.
Tinctuur van Kaneel, van een half tot twe drachmen.
Tinctuur van Antimonie, van vier tot twintig druppen.
Antihecticum Potteri, van zes grein tot twe scrupels.
Eau de harquebusade, om te laten ruiken.
Salie in afziedzel, en Conserf.
Water van Oranjebloemen.
Elixir proprietatis, van zes tot twaalf druppen.
Oleum Vitrioli dulcificatum, van vier tot 10 druppen.
Tinctuur van Quina, quina, met Wyn, of Water, van een once tot vier.
Tinctuur van Myrrhe, van zes tot vyftien druppen.
Spiritus volatilis Oliosus Aromaticus, van 6 tot 20 druppen.
Sal Volatile Aromaticum, van vier tot zes grein.
Olien van Steen uitwendig opgelegd, en inwendig ingenomen, van vier tot zes druppen.
Resina Succini, van zes tot vyftien grein.
Kamfer, van een tot zes grein.
Geest van Kamfer, van twe tot acht druppen.
Tinctuur van Castori en Saffraan, van vier tot twaalf druppen.
Oli van Kamfer, van twe tot zes druppen.
Aqua Melissae, of Artemisii, daar men vyf, of zes maal brandende Camfer in uitgedoofd heeft. Men geeft het van een once tot zes. Men kan ook onder den neus houde dikke Olie van Barnsteen, Oleum volatil salis Armoniaci, Spiritus urinae, Eau de la Reine, Camfer, Olie van Papier, van Gom Ammoniac. | |
| |
wafel is een soort van Gebak met Eijeren, Boter, Melk en Bloememeel beslagen. De Winter is de rechte Wafeltyd.
Neemt tot ider pond Tarwebloem, een pint zoete Melk, drie, of vier Eijeren, een kommetje gesmolte Boter, een lepel Gest, Zout naar believen; beslaat het eerst met de Melk en Eijeren, doende de Melk’er allengskens by; en op ’t laatst de Boter.
Het beslag gemaakt zynde, doet het Wafel-yzer over een klein helder vuur, om het heet te maken; en als ’t aan de ene kant heet genoeg is, keert het om, en laat het desgelyks aan de andere worden: doet’er daar na wat gesmolte Boter in, of smeert het met gesmolten Spek. Doet’er daar na het beslag in; en ’t aan de ene zyde gebakken hebbende, laat het ook aan de andere geschieden.
wagen. Zie rytuig.
wagenaar. Zie overvoeren, rytuig.
wagenhuis koetshuis, enz. zijn plaatzen daar men Rytuigen en Wagens in plaatst, en gelegenheid heeft om de Paardetuigen te plaatzen.
wagenschot, als Wagenbeschot, dat is een plank zo dun, als vereist wordt, om Wagens mede te beschieten. ’t Zyn planken van Eiken-, Grenen-, of Vurenhout, die op ontrent een halve duim dikte gezaagd worden; en veeltyds tot beschotten en beschieten dient.
wagensmeer is een smeer, waar mede wagens zyn gesmeerd geweest, waar door ’t zwart is geworden, van ’t yzer. Hoe men’er de vlakken van uitkrygt.
| |
Om vlakken daar van uit te doen.
Neemt Terebintyn-water en vryf ’t daar mede, zo ’t is in Wolle, met een stukje Wolle stof, of Laken, of neemt Boter en vryft’er ’t Laken mede. Neemt daar na een graau papier en vuur in een lepel, welke gy op dat papier houdt, dit neemt alles weg.
wagtel. Zie kwartel, en nog een wys van vangen in ’t Artikel vlouw.
wagtelkoning. Zie kwartelkoning.
walgingen. Zie elixer salutis.
walstroo is een zeer gemene plant, die de Fransen Caille noemen, om dat ze de melk doet stollen. Gelyk ze veel zoute geest heeft, bekwaam om de te grote verdunning van het bloed en geesten te wederstaan, zo gebruikt men ze met veel nut tegen vallende ziekte. Men geeft ze in poejer tot een vierde loods. Zo men ze in afziedzel geeft, laat men een handvol van deszelfs bladen met de steel, in een pint water koken. Men gebruikt ze gelyk The, tegen het Voeteuvel. De Siroop met het sap harer bladen is zeer openend en bekwaam om de Stonden voort te brengen. ’t Afziedzel is ook goed om de droge Douwurm der Kinderen te genezen. Men moet ze wel bevochtigen, of wel wassen met die vocht. Verscheiden Geneesheeren maken’er Wondmiddelen van.
wan is een soort van gereedschap, dat plat is van de achterkant een hooge en naar voren toe verminderende rand, en van voren gene en aan weêrskanten een handvat heeft, en dat van fyne, of gespleten Teen gebreid; van den Landman gebruikt wordt, om Zaad en Koornvruchten schoon te maken.
wapenkunde is een wetenschap van Wapens te kennen, tekenen, maken. Zie Blasons in Hubners Kunstwoordenboek.
wapenen is een Kunstwoord van den Zeilsteen, en betekent Yzere platen, en Taatzen aan hare Polen te brengen; op dat ze beter trekken.
wapens, Geweer, zyn die gereedscheppen, die men om aan te vallen en verdedigen gebruikt.
| |
Om de Wapens glimmend en blank te houden, als een Snaphaan en Degen.
Bestrykt ze met Hartenvet, of Aluynpoejer in Wynazyn gesmolten, die zo sterk is, als mooglyk is.
warmoeskruiden, zyn zulke Kruiden, die in de keuken gereed gemaakt, tot spyze gebruikt worden.
warmoesland, warmoesthuin, is een stuk Lands of Thuins, daar men Peulvruchten, Kool, en allerlei Aardvruchten teelt, die tot de keuken dienstig zyn.
Deze grond moet goed, wel gemest en bewerkt zyn; wel op de Zon, en voor scherpe winden gedekt leggen; elk soort van Peulvruchten moet zyne plaats hebben. ’t Water is’er nodig om te begieten.
warmoeziers. Zijn zeker soort van Tuiniers, die rondtom de grote Steden plegen te wonen, die in hunne Tuintjes, of ope landen, anders niet planten dan Kóólen, Erten, Bonen, die ze dagelyks op de Markten, of langs de straten te koop brengen. Hunne Tuinen noemt men Warmoesiers land, en is dikwils maar schraal zandt, dat met Mist moet goed gemaakt worden.
warmte-meter. Zie thermo-meter.
was. Is ’t werk der Byen. Zie byen.
was (ent) Is een soort van mengsel, waar mede men de Enten bestrykt, en de snede, als zy op den Stam geënt zyn. Zie smeersel.
waspleister. Zie Ceratum in Hubners Kunstwoordenboek. ’t Is een mengsel van Olie en Was: waar by men gemeenlyk doet Gommen, Vetten, poejers van Mineralen, om te verhitten, verkoelen, verteren, of weerhouden.
De ceraat van Euforbium van Galeen, wordt op de volgende wyze gemaakt. Mengt met wat Wyn- | |
| |
azyn, een once fyngestooten Euforbium. Snydt drie oncen Was in kleine stukjes, doet ze smelten in een pond Olyven-olie. Als uwe Was half is gesmolten, gooi daar de Euforbium in, en smelt het alles onder een. Men vryft’er ’t voorhoofd mede tegen de Schele-hoofdzweer; en andere deelen van ’t lyf, om te verdunnen, en lymige vochten te doen vloeibaar worden.
wassen. Om Teer en Pik, of Wagensmeer, dat aan handen, of andere deelen van ’t lyf komt, af te wassen, moet men’er enige druppen Olie op laten komen, en daar mede dezelve vryven; herhalende dat zo menigmalen, als men nodig oordeelt. Daar na wast men ze met Zeep en droge Zemelen, en eindlyk wast men ze enige reizen met schoon water af.
Wassen van Schilderyen. Zie schilderyen, platen.
wassen van Zilverwerk. Zie zilverwerk.
wassing lotio, is een middel om te wassen, dat het midden tussen stoven en baden houdt. ’t Wassen geschiedt met geneeskrachtige vochten, of om ’t lighaam af te wassen, of verkoelen, of de huitgaatjes te openen, of versterken, om ongedierte te doen sterven, de slaap te maken, de Spieren sterk te maken, of andere heilzame dingen uit te voeren.
| |
Wassing om de hersenen te versterken.
Zy geschiedt aan ’t hoofd met Eau de la Reine d’Hongrie, Brandewyn, enz. Men gebruikt het zelfde voor kneuzingen en vallen.
| |
Wassing om haair te doen groejen.
Men moet de wortel daar van wassen met Geest van Honing.
| |
Wassing om te doen slapen.
Wast de voeten en beenen met het afziedsel van Salade, van Postelein, Violen, Plompen, Salie, Malue, en andere verkoelende kruiden.
| |
Wassing voor de Dauwurm en droge Schurft.
Doet in drie pinten water tot de vermindering van een derde koken, vier oncen Alant-wortel, zo veel Patientie-wortel, aan kleine stukjes gesneden en gekneusd; een handvol Alsem, met zo veel Waterkers, en een once wit Nieskruid-wortel. ’t Afziedsel doorgegoten zynde, laat’er in smelten zes drachmen Wynsteen-zout.
Om de Haairwurm te genezen, kan men ook met water wassen, dat gedient heeft om witte Precipitat te verzoeten.
| |
Wassing om Luizen en andere Dieren te doen sterven.
Doet in twe pinten gemeen water een once Zeewarzaad, en twe van Luiskruid, koken. Men moet het te voren met een kneuzen. Doet’er daar na Alsem, Beteunie Reinvaren, en kleine Santorie by, van elks twe handen vol. Als ’t Afziedzel is op een derde verminderd, pers het uit, was’er hoofd en andere plaatzen mede, daar men Luizen heeft.
| |
Wassing om Haair zwart te maken.
Stoot de schors van groene Neuten, een half pond; van Elzenhout, Eikenhout en Galnoten, van elks twe once. Laat het in drie half pintjes water koken, met Myrte en Granaatbladen, van elks een handvol. ’t Afziedzel een derde verminderd zynde, zult gy ’t sterk uitpersen, daar na’er anderhalf once Engelse Vitriool in doen, met zo veel Rots-aluin. Wast uw Haair met dat Afziedzel, en gy zult het laten drogen, zonder afdrogen.
water is een algemeen woord, ’t geen men aan velerleije soorten van vochten geeft. De Waters zyn natuurlyk, of door konst gemaakt. De natuurlyke Waters zyn, of zoete, of mineraalachtige, of Zoute waters.
De zoete Waters zyn Fontein-, Put-, of Welwaters, Regenwaters, Meer-, of Rivierwaters. Van alle deze Waters zyn de Rivierwaters de beste om te drinken. Zy zyn meer geslagen, men vindt’er wat Zout, of Salpeter in, die ze loslyvig makende doen zyn. De Zon, die’er in schynt verwarmtze, en verbetert’er de raauheden van. De andere daar en tegen zyn zo ongezond, datze dikmaal de vochten stollen, en hun verstoppingen maken, die ze drinken. Hier van daan komt het, dat zy aan vele ziekten onderhevig zyn, als de Scheurbuik, de Lamheid, Steen, Kolyk, onverduwelykheid. Men moet echter het Regenwater uitzonderen, ’t geen van de zuren der lucht doordrongen, openender en afvegender is, als gemeen Water.
Meer-, of Poelwater is niet goed om te drinken, of ’t moet te voren zyn gekookt. De Hoven zyn hun voornaamste cieraat aan de Waters schuldig, die men van vergelegen Fonteinen doet komen, of daar door Gruppen, of Beken leidt. Die Waters, welke men in Bakken ontfangt, dienen om Bloemen te bevochtigen, mitsgaders Velden en Warmoeskruiden. Zy zyn van zo veel dienst, dat de Thuinen, daar ze niet zyn, van grote voordeelen, zo wel van vermaak, als nut zyn beroofd.
| |
Hoe men Water vindt.
Onder verscheiden middelen, die men gebruikt om te weten, of’er Wellen op zekere plaatzen zyn: zie daar een, dat het zekerste is. Men moet voor ’t opgaan der Zonne op zyn buik gaan leggen, met de kin op den grond, en zien, of’er nergens al golvende een Waterdamp opgaat. ’t Is in de maanden van Augustus, September, October, dat men na Waters moet zoeken. Men moet weten, dat de plaats, daar men die damp ziet | |
| |
opgaan, boven op niet nat zy. De Bergen en heuveltjes, daar de Wilgen, Waterkersen, Beaume Sauvage, zilverschoon, Biezen groeijen, hebben deurgaans water in hunnen boezem.
Maar ’t is niet genoeg water te hebben gevonden, men moet zien, of het kan op de plaats geleid worden, daar men het wil hebben, om dat de aart van water is niet hoger dan zynen oorsprong te ryzen, waar uit het voortkomt, ten zy deur kunst.
Hierom moet men met een waterpas, zo na als mooglyk is, zien, hoe veel daling’er van den Bron af tot de plaats is, daar de Fontein moet gemaakt worden, en acht geven op ’t veld, daar ’t water zal zyn, tot aan den Thuin; of’er geen hoogte, of laagte zy, of een Vallei, waar door ’t gaan moet om in rechte lyn deur te gaan. Zo dit zo is, moet men’er een Grup, of Riool maken, van drie, of vier voeten, om’er de Buizen in te leggen; volgende gedurig het hangen van den heuvel, om zyn Water niet meer waterpas te leiden, als men kan, om van zyne schuinte niet te verliezen.
Zo men op verscheiden plaatzen Water vindt, gelyk dikmaal gebeurt, moet men kleine Gruppen, of Riolen maken, die men met Keijen, of Steenen zal vullen, gevende ze een schuinte tot aan de voornaamste Bron; om alle de Waters te vergaderen, en op ene plaats by een te doen komen, en daarna alle de Waters in een goede kom van klei by een te sluiten, die tot een behoorlyke diepte gemaakt is. Dit kan men aan de Gruppen weten, welke men maken zal, om die bereide Bak te plaatzen, waar in die vocht te voorschyn zal komen. Zo het in kleijige Aarde is, is’er niets van doen, dan die Klei zelve, als zy maar met de voeten en wat Waters is gekneed geworden.
Men drage wel zorg, dat men de Bron niet te veel gewelds aan doe, om te maken dat hy wat hoger legge; om dat ze van daar, door een onderaards Kanaal zoude kunnen wegloopen.
’t Gantse Water wel vergaderd en by een zynde gebragt, moet men een welgecemente Waterbak op de weg laten maken, daar men de Waters leiden moet, wat meer, of min, dan vyf, of zes roeden van de Bron, of Wel; ’t komt’er niet op aan, als men maar geen schuinte verliest. Deze algemene Waterbak moet van ene grootte gemaakt worden, die naar gelang van de Waters is, welke gy verzamelt.
Gy zult de menigte van water door ’t meten met een, of meer aarden potten te weten komen, op deze wyze. Gy zult een rond gat aan de buik van de Pot laten maken, van een, twe, of meer duimen middellyns; en daarna zult gy’er de waters laten inkomen. Zo al ’t water door het gat van de pot gaat, als zy gans vol is, dan is ’t zo veel water als gy hebben kunt; maar zo het over de pot heenloopt, en door het gat, zoude men ’t gat kunnen groter maken, en zo groot dat het’er niet over liep. Daar na zoud gy de middellyn van ’t gat kunnen meten, of zy twe, drie, vier, zes duimen middellyns hebbe, wat meer, of minder; dit is de menigte van water, welke gy hebben kunt.
De bezichtig-plaats der Bronne wel en van goede stof gemaakt zynde, moet men’er ’t water in laten vallen, deur middel van een Steene goot, die na ’t Water in een klein gat gaat, waar door het in de Bezichtig-plaats der Bron zal vallen, waar voor men een Looden, of Koperen Kap moet maken, daar een gat in is, ter grootte van een kleine Errit, om te maken dat gene vuiligheid in de Waterbak valle. Men moet nog een andere Kap maken, van Koper, of Lood, die doorboord is, als de kop van een Gieter, of wat groter gaten heeft, of om’er een grote Spelde knop te kunnen deur steken. Deze kap dient om ze te zetten voor ’t gat daar ’t water deur moet, om Kikvorsen en slyk, fo andere vuilihgeid daar uit te houden, die in de Waterloop zouden kunnen komen. Men moet ook acht geven, dat men de Bezichtig-plaats der Bron reinige met de Kap. Hoe dit meermalen gebeurt; hoe men ’t water, de Pypen en Kanalen beter bewaart.
Ik vind dat de Pypen en Buizen van aarde uitnemend goed zyn, als zy naar behooren in malkander steken. Maar men moet op den grond een klein metzelwerk maken, dat ontrent een wydte heeft van een voet wyd en hoog, waar op men de Buizen moet leggen, om ze te bewaren, om dat de aarde genegen is om toe te vallen, ’t geen dikmaal de Pypen doet breken; en om ’t wel te doen, zoude men de buizen rondom met Sement moeten metzelen, om niet ligt wederom te komen.
Om een groter onkoste te ontgaan, zouden men houtten buizen van Olmen, Elzen- en Eiken-hout kunnen maken, en doen ze boren; men kan deze geboorde goten al zeer lang laten maken. Die van Eiken-hout, zyn op den duur de beste. In de Elzen goten komt een kruid, dat men Vossenstaart noemt, ’t geen ’t water ros maakt, waarom ik niet rade, dat men dit gebruike, als men maar Eiken-, of Olmen-hout kan krygen, niet tegenstaande dit het scheuren onderhevig zy. Het duurt echter in vochtige Landen vry wel.
Als de Houtte pypen geboord zyn, moet men ze in een steken. Men moet, ten dien einde, yzere Ringen, van drie duim in den middellein laten maken, of van vier, die wel gescherpt, en aangezet zyn met een Vyl, op dat ze gemaklyker in ’t hout van de Buis zouden kunnen. Zy moeten drie duimen en een half in ’t hout, van elke Buis kunnen. ’t Is gemaklyk de houten Buizen te leggen, als men ze maar doet in Gruppen leggen, die gelyk genoeg zyn, en als zy daar in zyn, moet men een Ring tussen de twe Pypen zetten, recht in ’t midden van beide, en op ’t een hout moet men met een groten Hamer slaan, tot dat de twe Pypen zich aan een voegen, en gaan dus voort, tot dat alle uwe Buizen gelegd zyn. ’t Zamenvoegzel moet gepikt worden. Men hedft eindlyk een eind van een Looden pyp van doen, daar een kapje aan ’t een eind aan is gesoudeerd, en die aan ’t ander eind met twe Spykers aan de Houtten pyp vast, als, of het een plaat van Lood was; maar men moet Leder | |
| |
tussen ’t Lood en de Pyp in hebben, om te maken, dat’er het water niet tussen beide deur kan. ’t Is ook nodig, dat de plaats van lood met een staart in de Pyp kome, en dat men’er daarna een sement, in vry grote menigte met vuur moet omleggen.
Als de Houtten buizen, tot aan den Bak der Fonteine leggen, moet men voor ’t overige Looden pypen gebruiken, welke men’er, op de zelfde wys, als te voren gezegd is, aan moet vastmaken. Elk weet, dat men Kranen van noden heeft voor de Bakken, zo, om ze ledig te maken, als ’t water hoger te doen worden; om dat men die by de Gieters genoeg kan krygen, zal ik’er hier niet van spreken.
Men kan Aarden buizen leggen zonder de kosten te doen, van’er rondom Cement te leggen, maar zy zyn van geen duur, zo gy’er geen Steenen voetjes onder legt.
Om te maken, dat de zwaarte van de aarde uwe Buizen niet breke, moet men een eind van een Loode pyp, van de Kap van de Bezichtig-plaats der Bron af nemen, tot aan de Aarden pyp, en dat gy ze soudeert met vuur tot aan de plaats, daar gy de Fontein maken wilt.
| |
Om ’t Water te bewaren.
’t Water, dat een tyd lang voor het drinken geschept heeft gestaan, is gezonder, dan ’t geen vers geput is. Hierom is ’t nodig Vaatwerk te hebben bekwaam om ’t te bewaren; ’t beste is glazen, of verglaasd. Houten Vaatwerk is zo goed niet, om dat het water de zoutdeelen daar van na zich neemt die houtig zyn, en schielyk bederven.
’t Inwendig gebruik van water is zeer goed, als ’t maar matig is. De overdaad in ’t te drinken, inzonderheid nuchteren, zoude de ingewanden overladen, en verzwakken; Waterzucht en een oneindige meenigte van andere ziekten voortbrengen. Men moet zich ook onthouden van koud drinken. ’t Konde den loop des Bloeds, en der andere vochten verdikken, en ’t zo stollen, dat het niet langer bekwaam zoude zyn, om de omloop te onderhouden.
’t Gebruik van ’t water is beter voor Galligen, en Droefgeestigen, dan voor Bloedryken en Slymerigen.
Men heeft twe middelen om ’t water te bewaren, dat men in Zee zendt. ’t Eerste is de Vaten te zwavelen, byna gelyk men de Wynvaten doet. ’t Twede is’er ook een weinig Vitriool in te doen.
Om ’t water deszelfs raauheid te benemen, moet men het slaan, en ’t dikmaal van ’t een in ’t ander Vat gieten.
Om ’t water koel te maken, moet men’er Ammoniac-zout in doen.
waters (minerale). Zyn waters die in ’t loopen door de Bergen, zekere mineralen medeslepen, als Aluin, Vitriool, Zwavel, enz. De Minerale waters zyn, of koude, die een scherpe smaak hebben; men noemt ze Bornwater, Acidulae, of warme. Onder de warme telt men die van Bourbon, Vichi, Baleruc, Aken, en Chaud Fontaine, bij Luik, enz. Men scheidt uit die waters de zwaveldeelen. Dit doet gelooven, dat ze hunne warmte uit Zwavelmynen hebben, waar door ze loopen; nemende van daar Zwavelzouten mede, die mogelyk van Yzerdeelen zyn verzeld. De waters zyn zeer goed, als men ze op de plaatzen inneemt tegen Jicht, Heupjicht, Lamheid, Apoplexie, Lethargie, en de koude vochten; want als men ze vervoert, verliezen ze hunne kracht, die niet bestaat, dan in de vluchtige Geesten, die ze door de beweging verspreiden. Men wil, dat hier in zyn, zoute, salpetrige, of bittere dingen, of Zwavel, of Roestdeelen.
Men telt onder de Minerale koude waters, die van Forge, Sainte Reine, Pascy, by Parys, van Spa, alwaar men’er vyf heeft; van Pyrmont, Zwalbach, Balaruc en andere; welke alle van verschillende hoedanigheden zyn. Dit hebben ze echter gemeen, dat ze openende zyn. Men wil, dat’er Yzer-, Vitriool-, Aluin-, Salpeter-deelen in zyn.
In ’t water van St. Reine heeft men weinig zout, en het schynt niet anders, dan Mineraalstof in te hebben; het heeft een ding zonderling; dat is, dat men ’t enige jaren zonder verlies zyner krachten kan bewaren, Mr. Dodart heeft het vyf en twintig jaren bewaard.
De Waters van Forge en Pascy, zyn van Yzer en Vitriooldeelen voorzien.
Men moet aanmerken, dat als men de Waters van Balaruc eens heeft gebruikt gehad, men ze jaarlyks moet gebruiken, anders maken ze onderhevig aan Apoplexi, Geraaktheid, en andere dergelyke ziekten.
| |
Minerale Waters, door kunst gemaakt.
De Minerale Waters, die de natuur verschaft, zyn de Schatten, die God mildelyk, ten dinste der Mensen ontsluit, om dat ze met den ryken roof, en de wonderbare hoedanigheden van de Mineralen beladen zyn. Zy schynen ons van allerleije soorten van Geneesmiddelen, zonder onkosten, te voorzien, om ons van ziekten te genezen. Maar die Schatkamer, voor alle mensen ontsloten, is somtyds den armen gesloten, die, daar ver van daan, niets hebben tot de koste van de reis; of zynde op de plaatzen, hebben ze niets om zonder arbeid aan de kost te komen; of hun ontbreekt het aan verblyf, om’er die kostelyke hulpmiddelen te gebruiken. Zo de groten van deze aarde op de Aarde voor den Hemel werkten, zouden ze, na by die Bronnen, Ziekenhuizen stichten, tot gemak van zieken, die ’t in ’t midden van overvloed aan nooddruft ontbrak, en arm waren op een tyd, dat ze zo gunstige hulp moesten erlangen.
Dit heeft my bewogen, ten dienste der Armen, zekere Minerale Waters, door kunst gemaakt, te openbaren, welke de ondervinding my geleerd heeft, zeer gunstig ter genezinge van ziekten, inzonderheid van langdurige en hardnekkige te wezen, waar van zich de Armen met voordeel kun- | |
| |
nen bedienen, zonder dat ze in hunnen arbeid verhinderd worden, en zonder dat de koste en moeite van ze te bereiden, hun ’t gebruik daar van belette.
Om een Vegetaal Water te maken, moet men Wynsteen op de volgende wys gereed maken.
I. Neemt een half pond welgezuiverde Wynsteen, en mengt ze met een once Staalvylzel van Naalden; doet vier ponden Regenwater in een aarden pot koken; giet daar zachtjes het mengzel van Wynsteen en Staal in; doet het met malkander zo lang koken; als men een Ei zacht kookt. Giet het door een doek, roert de vocht tot dat ze koud wordt, en gy zult een poejer hebben, die dróóg zynde groenachtig en glinsterend is, waar van gy zult gebruiken, in de verstoppingen, van een scrupel tot een dragme.
II. Neemt anderhalf once Tartar Martial welgestote, en doet twintig pinten Rivierwater in een Ketel koken, en als het water kookt, gooit’er allengskens die poejer in. Laat alles een uur lang koken, en koud zynde, zult gy dat water afgieten in een ander vat ten gebruike.
Dit water neemt de verstoppingen uit alle de deelen van den Benedenbuik weg, en inzonderheid uit de Lever en de Mild. Gy zult’er twintig dagen lang vier glazen elken morgen nuchteren van nemen, drie uren voor den eten, doende u in ’t begin op ’t midde en einde van twintig dagen den buik zuiveren.
Men heeft, zedert weinig tyds, een zoort van Groeiwater aan ’t gemeen bekend gemaakt, waar van ik u de beschryving geef; latende u de keur, om dat u behaagt te gebruiken.
III. Neemt twe pinten, Parysse maat, Wel, of Rivier-water, giet ze kokend in een aarden pot daar gy anderhalve once Cremor Tartari, die gecalcineerd is, in gedaan hebt; zo zal’er een opwelling in geschieden, die niet lang duren zal. Gy zult het Groeiwater hebben, daar gy nog zo veel Fontein-, of Rivier-water zult by doen, om’er elken morgen de bovengezegde menigte van te nemen.
IV. Om de Wynsteen te calcineren, zult gy’er een pond van op gloejende kolen leggen, tot dat zy wit zal worden. Daar na ze doende in een aarden pot zult gy’er een pint kokend water op doen, ’t geen gy zult laten koud worden om’er de Gecalcineerde Wynsteen van te hebben, welke gy gebruiken zult om’er Groeiwater van te maken. Om het Groeiwater nog sterker te doen zyn, zult gy by elk glas vier druppen Geest van Salpeter gieten.
V. Neemt twe oncen Wynsteen van Monpellier gestooten, en een dragme zuiver Staal, of Yzer vylzel, dat niet bereid is. Doet twintig pinten water koken in een grote Ketel, en als het water kookt, doet’er allengskens de poejer in. Laat daarna alles een uur lang koken, en neemt het van ’t vuur. Als ’t water koud zal zyn, zult gy ’t zachtjes in ander Vaatwerk afgieten, of doen ’t in glazen Bottels om het te bewaren.
Dit water is zeer openend, ontsluit de deelen van den Benedenbuik, komt de Waterzucht voor, die van verstoppingen, en de hitte der Ingewanden ontstaat; gy zult het gelyk de voorgaande gebruiken.
VI. Neemt zes pinten Fontein-, Regen-, of Rivier-water, vervult daar uw aarden Vaatwerk mede, doet’er in een half once Koperrood, of Roomse Vitriool; ’t groenste en helderste, zonder stooten, is ’t beste, en het Vaatwerk zy naar gelang groter. Daar na zult gy het sluiten, op dat’er de lucht niet by kome; gy zult het zetten op een hoge Plank, of Tafel, en laten het dus twemaal vier en twintig uren lang trekken zonder roeren. Na dien tyd zult gy’er het derde gedeelte, of meer dan de helft van ’t water zachtjes uitscheppen, of zo veel als’er helder af komt; daar toe zult gy gebruiken een Bakje, of Lepel, zonder ’t water te roeren, om den grond niet te bewegen; en als gy dat water nog eens zult hebben laten, den tyd van vier en twintig uren lang, bezinken, zult gy’er ’t ander derde afscheppen; daar na zult gy ’t grondsap daar in laten; dat is, ’t ander derde water, dat op den bodem is, ’t geen men niet drinkt, maar tot ander gebruiken bewaart. Gy zult de twe eerste derden van dit water, in glazen Bottels, veel eer dan aarde Vaatwerk doen, om minder te vervliegen; men zal ten dien einde een Trechter kunnen gebruiken, leggende op derzelver mond een wit Lywaat om ’t deur te lekken, en helder en zuiver water in die Bottels te hebben.
Gy zult het gebruik van dit water beginnen, na dat gy den Buik ontlast hebt, en gy zult’er alle morgens twe, of drie glazen van nemen, vyftien dagen, of drie weken lang. Gy kunt met het gebruik daar van tot twe, of drie Maanden toe aanhouden, in langdurige ziekten.
Dit water geneest de hitten der Lever en Nieren, ’t Graveel en Hoofdpynen, door de dampen veroorzaakt, die de hette van den Onderbuik na boven doet stygen. ’t Is dienstig ter genezinge van de Waterzucht, die van de zelfde ongesteldheid afhangt, en van alle ziekten, die hunnen oorsprong van de hitte, of verstopping der ingewanden krygen. Men gebruikt het gelukkig in afgaande koortzen; maar ik kan niet zwygen ’t geen ik door ondervindig heb: dat dat water de derdendaagse koortzen miraculeus geneest, zo gy daar van twe glazen in ’t begin van de koude geeft, ’t geen gy in de andere beginzelen van de koorts mede gebruiken kunt. Zo gy u op ’t Land bevindende, dit water niet klaar hebt, zult gy twaalf greinen Roomse Vitriool nemen, welke gy twaalf uren lang in twe glazen water zult trekken, ’t welke gy in zult nemen.
Ik heb u te zeggen, dat gy dit water meer, of min sterk zult maken, naar de nooden, waar in de Armen den liefdadigen Geneesheer zullen raadplegen; en ’t is een voordeel, dat men, in de door kunst gemaakte waters, boven de natuurlyke Minerale water, zal vinden; dat gy deze niet sterker kunt maken, dan ze in hunnen oorsprong zyn, | |
| |
die dikmaal met de venynige hoedanigheden van Arsenicum zyn gemengd, die zeer kwade uitwerkingen doen.
Wat het grondsap, of het laatste derde belangt dat men op den grond van dat water vindt, gy zult’er een grote vrucht van hebben, zo gy het te warmen zet in een tinnen, of aarden Lepel, latende daar in Compressen weeken, om ze op Wonden, Verzweringen, Roos, Dauwurm, Branden, Haairwurm, en andere Huitziekten te leggen. Gy kunt’er u ook van bedienen, om ze op de ontstoken deelen te leggen, en ’t geen van grote spaarzaamheid voor de zieken is, is dat dit water alleen, zeer goed zy om wassingen te maken.
VII. Neemt een pond vylzel van Staal, en twe ponden Wynsteen van Montpellier, ’t welke gy in een glazen pot zult doen; gy zult’er eens daags, een maand lang, of daar ontrent Brandewyn op gieten, die op de stof moet staan, en als de stof van die vocht deurdrongen zal zyn, zult gy de stof in twe deelen scheiden; waar van ’t ene geschikt zal zyn, om allengskens zonder vuur, of zon te drogen, om’er deegen van te maken, die bewaart zullen worden ten gebruike.
Op ’t ander deel van die klomp zult gy een half pint Brandewyn gieten, ’t geen gy’er af zult gieten, als het een rode Tinctuur zal hebben gekregen, welke ze zal wezen na veertien, of vyftien uren; gy zult dan nieuwe op die stoffe gieten, en gy zult voortgaan, tot dat gezegde stoffe geen Tinctuur aan de Brandewyn geeft. Gy zult die vocht gebruiken, en door een Lekzak laten loopen, doende een vierendeel Suiker, of daar ontrent op een pond van die vocht, waar van men een lepel vol nuchteren kan nemen, of’er enige druppen van op een glas water doen, tot dat’er een aftrekzel van komt, ’t welk gy ’s morgens als een Mineraal water zult nemen, dat alle verstoppingen van den Benedenbuik wegneemt.
VIII. Neemt zes oncen Roomse Vitriool, doet ze in een Verglaasde pot, daar naaulyks meer in kan, dan de stof, die gy daar in doen zult. Laat die Vitriool op een klein vuur van hout smelten, roerende ze zonder ophouden met een klein houtje, drie kwartier uurs lang. Dit gedaan zynde, laat ze koud worden; koud geworden zynde, breekt de Pot aan stuk, en haalt’er de gemaakte Vitrioolsteen uit, die gy daar in vinden zult, en waar van dit het gebruik is.
Neemt van deze Steen, ter grootte van twe Boonen; laat het trekken in een Bottel van glas, met een maat van drie halfpintjes Rivierwater, den tyd van zeventien, of achtien uren lang, terwyl de Bottel is gesloten, en gedurende de hitte van de zomer, als gy u daar van bedienen zult; neemt de Bottel zachtjes op, om ’t water niet te roeren, en drinkt’er twe glazen van ’s morgens nuchteren, vier uren voor ’t eten, en ga voort om vier, of vyf morgens ’t zelfde te nemen.
Gy kunt’er ook zo veel van nemen, elken avond, als gy slapen gaat, na dat gy matig hebt gegeten. Dit water is zeer goed tegen het Nierkolyk, om de Lever te verkoelen, en den honger te maken.
Het Zeewater is scherp en zout. ’t Is zeer waarschynlyk, dat het al zyn zout van het SalGeminae krygt, dat het fmelt. Men vindt nog andere zoute Waters in enige Meren. Men ziet’er een by Oranje.
water (staal.) Dat is water, daar men gloeijend Yzer heeft ingedoofd, of Yzerwater daar men gloeijend Yzer veelmalen in heeft gelest. ’t Een zo wel als ’t ander, is goed voor den Buikloop.
waters, deur konst gemaakt, zyn die, welke men uitgevonden heeft tot verscheiden gebruiken. De ene dienen niet, dan om de huit fraai te maken, of ze van enige onevenheden te bewaren. De anderen, raken den dienst der Zieken, of hare genezing. Enigen zyn voor smaak en reuk.
water, uitnemend voor vele kwalen. Men heeft een water dat niet boven een duit vyf, of zes de pint kost, waar van de genezing hier achter volgt.
Het geneest alle gebreken der Ogen, en de aanwassende vlekken, die uitgezonderd welke reeds zyn gemaakt; waarom men zynen toevlucht moet nemen tot de hand des Kunstenaars. Het belet de Littekens der Kinderpokken. Dit water geneest Branden, Dauwurm, Haairwurm, Roos, oude Wonden, en geneesbare Zweren; bedaart de pyn van ongeneesbare, de Hoofdschurft zonder pyn, de opkomende Leproosheid, en biedt heul aan de verouderde.
| |
Hoe men ’t Water maakt.
Neemt twe dragme Koperrood, en een dragme Spaans groen, van ’t beste. Mengt alles onder een, en doet het in een Verglaasde Aarden pot; doet’er drie pinten heet water op, roert het onder een met een houtten Spatel, of een klein houtje.
Dit mengzel is goed voor de Ogen, voor de Dauwurm en Haairwurm, die niet zyn verouderd, maar wat de Schurft en verouderde Haairwurm belangt; de Roos, de oude Wonden, de verzweringen, en vooral het Hoofd zeer en Melaatsheid, daar voor moet men het drie-, of vier maal sterker maken; dat is, dat men op drie pinten water zal doen, zes, of acht dragmen Koperrood, en drie, of vier drachmen Spaans groen.
| |
Gebruik van dat Water.
I. Zo dikmaal als men dit gebruiken wil, of’er imand van geven, moet men ’t met een spatel omroeren, op dat de stof overal gelyk verspreid zy, want zy gaat na den grond.
II. Wat de gebreken der Oogen belangt, men wast ze met dit water van buiten, en men laat’er van binnen wat indruipen, met het eind van de vinger in ’t hoek van ’t oog te houden, en het hoofd wat op zyde, of wat achter over. Zo ’t ongemak hevig is, kan men ’t alle uren van den dag gebruiken; dit kookt in ’t eerste wat, maar de pyn | |
| |
houdt haast op. De ondervinding heeft doen zien, dat dat middel uitnemend is.
III. Wat de Dou-, en verouderde Haair-wurm, de Schurft, Roos, oude Wonden en Zweren belangt, legt op de kwaal twe witte Lywaten die in dit water zyn gedoopt, ’t geen gy gedurig nat zult houden, zo gy schielyk wilt genezen; ’t een zal fyn zyn, en men zal ’t op de kwaal leggen; ’t ander zal grof wezen, en vier dik gelegd over dat fyne heen. Zo men by verzuim; die twe Lywaten laat drogen, zal ’t fyne aan de Wonde kleven, en ’t Vel mede nemen, als men ’t’er af wil halen. Om dit voor te komen zal men ’t grove Lywaat nat maken, en leggen ’t over ’t fyne heen, en als ’t fyne is deurnat geworden, zal men ’t’er afnemen, zonder enigzins velleloos te maken.
IV. Wat het branden belangt, gy zult’er het Lywaat, als boven, opleggen.
V. Om te maken dat de Pokken gene tekenen nalaten, als zy tot verzweren gekomen zyn, zult gy’er twe Lywaten, die fyn zyn, wel nat opleggen, welke gy niet zult laten droog worden.
VI. Wat de zeere Hoofden belangt, men legt op ’t Hoofd, na dat’er ’t haair is afgeschoren, twe natte Lywaten, als boven; ’t een fyn, ’t ander grof, en drie, of vier dik, ’t geen men niet zal laten drogen. Men zal ze gemeenlyk genezen in een maand, zonder enige pyn. De gemene remedie van Pek gemaakt, maakt raau, en geeft een schriklyke pyn.
VII. Voor de beginnende en verouderde Leproosheid, zult gy ze vryven tot raauwordens toe, daar na zult gy ze met dat water doopen, en leggen’er nat Lywaat op gelyk voor zeere hoofden.
VIII. De bovengezegde kwalen, die niet zyn verouderd op de Leproosheid en zeere hoofden na, zal men genezen zonder Buikzuiveren. Zo men niet te min Buikontlasting maakt, zal men schielyker, zekerder, en zonder vrees van wederkrygen, genezen.
| |
WATER voor Koortzen.
Men moet drie ponden Welwater nemen, ’t laten koken over helder vuur een kwartieruurs lang, en doen in dat water een half dragme Saffraan, en zo veel van ’t Hart van een Haas. Deze twe drogeryen moeten in een stuk nieuw Lywaad, dubbeld gevouwen, gedaan worden. Daar na zal men’er van nemen drie, of vier oncen, een uur na ’t komen van de koorts, en ’s anderen daags zal men’er ter zelver ure zo veel van nemen, als men’er den eersten dag van genomen heeft; en zo de koorts weder komt, moet men weder beginnen, tot dat de koorts overgaat. Deze Remedie is goed voor alle koortzen, men neemt ze ook voor alle andere.
1. Men moet een zuivere Pan hebben, om daar ’t water in te koken.
2. Men moet’er het Zakje los indoen, waar in is Saffraan, ’t Hart van een Haas, als ’t water kookt, of begint te koken.
3. De Kinderen en zwakken moeten daar van drie oncen, en de andere vier nemen.
4. Men moet ook aanmerken, dat men niet moet eten in twe uren, en een Vleesnat nemen, twe uren na dat het ingenomen is, en ’s avonds, of ’s middags daar na, volgens gewoonte, eten.
5. Dat men dan gene andere Genees-middelen moet nemen.
6. Dat dit middel niet anders heeft dan de smaak van een goed water, dat het geen kwalykte, noch andere toevallen baart, gelyk de vermaarde Kina Kina.
7. Dat de eigenschap van dit middel is de vochten vast te maken, die koorts veroorzaken. Deze vastgemaakt zynde, moet men den zieken met voorzichtigheid den Buik zuiveren, naar zyne hoedanigheid en nooddruft, zo hy zich reeds te voren geen buik ontlasting gemaakt heeft, of hy geen afgang genoeg gehad heeft.
8. Dat dat middel, dat gemaklyk om in te nemen is, uitnemend zy tegen alle afgaande koortzen, en inzonderheid tegen de derdendaagze koorts, die ze onfeilbaar geneest. Wat de koorts belangt, men belooft daar de genezing niet van, schoon zy, wat men’er ook van gelooven mag, den zieken gene schade zal toebrengen, als zy ze innemen zouden.
9. Dat het niet nodig zy, dat het water heet zy, als men het drinkt.
10. Men moet het bewaren in glazen Bottels, die zuiver zyn, en wel gesloten, om ze te gebruiken by nood. Men bewaart het lang.
11. ’t Hart van den Haas moet fyn gestoten zyn. Men doet het ten dien einde in een heten oven zachtjes drogen, en men stoot het naderhand fyn.
| |
WATER van wit van een Ei.
’t Water van wit van een Ei, is een fraie lym. Om dit te maken; slaat men wit van een Ei, of men steekt’er dikmaal een Spons in, welke men ten eerste uitperst, en men laat de gele vocht, door een papier loopen.
| |
GOMWATER.
Gomwater wordt gemaakt met Arabise Gom, in een stuk doek gesloten, en in gemeen water geweekt. Men maakt ook Gomwater om de krullen in ’t haair te doen houden, met Kwekornen enigen tyd te laten in gemeen water weeken.
water (zout). Men maakt het met een once en een half Zout in een pint water te smelten. Men gebruikt het om ontbonde Zilver te doen stryken op den grond.
water (hemels) Eau Celeste. Gy zult wel zorg dragen, voor de volgende drogeryen wel uit te zoeken, dat’er niets bedorvens noch verwurmds in zy. Fyne Kaneel, Nagelen, Muskaatnoot, Gember, Zeduaria, Galanga, witte Peper, van elks een once; zes Schillen van goede Citroen, twe handen vol Razynen van Damast; zo vele Jujuben, een handvol pit van wilde Flier, | |
| |
vier handen vol Jeneverbeijen, die ryp zyn; een handvol Zaad van groene Venkel, zo veel Bloemen van Basilicum, zo veel Bloemen van St. Jans kruid, zo veel Rosmaryn bloemen, zo veel Marjolein, Polei, Stechados, Wilde Fleer, Muscaad-rozen, Wynruit, Schurftkruid, Santori, Duive kervel, Agrimone, twe once Spica Nardi, zo veel Aloes hout, zo veel Grana Paradisi, zo veel Calamus Aromaticus, zo veel goede Foeli, zo veel Olibamum, zo veel Citrien Sandelhout; een dragma Aloë Hepatica; fyne Amber, Rhabarber, twe dragmen. Alle die drogeryen by een zynde gedaan, zal men stooten, die gestooten moeten worden, en mengen alles in een grote sterke glaze destilleer Kolf, van een voet en een half hoog; en gy zult goede Brandewyn op die drogeryen gieten, zo dat de Brandewye ten minste drie vingeren breed op de drogeryen staat. Hebbende daar na de Kolf wel gesloten om niet te vervliegen, moet men de Kolf zetten in een Mesthoop van heete Paarden mest, den tyd van vyftien dagen, te trekken; daar na zal men ze op een Mariebad, dat gedurig kookt, destilleren, na dat men het heeft van zyn Kapiteel en Recipient voorzien, ’t een en ’t andere zynde wel toegeluteerd en gezegeld. Men zal op het destilleren wel toezien, zo dat, als men ziet, dat het geen in ’t Ontvangglas valt, van kleur verandert, men dat Ontfangglas moet veranderen, en dan ’t eerste water, dat over is gekomen, in de Kolf doen, om ’t van zyn water, door een twede destillatie te zuiveren, en dit twede zal ’t ware Hemels water wezen.
Als gy dit twede water nog eens zult zien veranderen van kleur, die na den rode trekt; zult gy ’t in een sterk glas doen om te bewaren. Daar na zult gy een half pond goede Theriakel nemen, met zo veel fyne Terebintyn van Venetien, en Olie van zoete Amandelen. Gy zult dit alles mengen met het overblyfzel dat in de Kolf is, en gy zult blyven in zandvuur hevig destilleren, om goede Olie van Balzem te hebben, die zyn moet als klare Honig.
Krachten. Zo men zich ’s morgen met dat water het Voorhoofd, de Ogenleden, ’t Achterhoofd en de Nek wast, maakt het den Man vaardig en bekwaam om te leeren; ’t versterkt het geheugen, maakt de geesten scherp; en versterkt wonderlyk ’t gezicht.
Als men ’t met een stuk Katoen in de Neusgaten steekt, is ’t een heerlyk Hoofdmiddel om de Hersenen van alle de overtolligheden te zuiveren, van koud en zinkingachtige vochten. Zo men’er om de drie dagen een lepel vol van drinkt, houdt het den Man by zyne kracht en sterkte, en in zo goede staat, dat de schoonheid tot hogen ouderdom wordt bewaard. ’t Is uitnemend tegen de korten adem, en maakt ze aangenaam verzachtende de deelen van de long, en genezende ze als zy is bedorven. Zo men ’t geeft van tyd tot tyd aan een die melaats is, herstelt het zyne Lever zo wel, dat het schielyke genezing veroorzaakt. ’t Is zo goed tegen de Venynen, en vergiften, dat, zo men’er maar zes druppen van giet op een Pad of ander venynig ongediert, ziet men ’t schielyk sterven.
Daar is niets verkwikkens, dat by de kracht van dit Godlyk water halen kan: want men kan niet alleen ’t drinken en eten laten den tyd van vier en twintig uren, als men’er ’s morgen een lepel vol van genomen heeft: maar zo men’er van in den mond van een stervende doet, en zo hy ’t door kan slikken, geeft het hem de krachten weder en ’t gebruik van woorden en de verloren reden.
Het dient om de Steen en Graveel te breken, verdryft de opstopping van ’t Water, en de brandende hitte dar Manlykheid. Het doet uitnemende dienst aan Teringzieken, Kortademige, Waterzuchtigen. De Voet-euveligen zelf kunnen’er veilig mede stoven. ’t Geneest de Pest, en alle Koortzen hoe kwaadaardig zy mogen wezen. Met een woord men mag dit Hemels water wel een algemeen geneesmiddel noemen.
water (bleekrood) Eau Clairette. ’t Geen van boven en onder zachtjes afzet. ’t Is zeer aangenaam op de Tong. Om ’t te bewaren moet het in Bottels van dubbeld glas gedaan worden, die wel gesloten zyn.
| |
Hoe men ’t bleekrood Water, of Water Clairet maakt.
Men zal twe drachmen Glas van Antimonie nemen, dat zeer fyn is gestooten, en anderhalf pond Spaanse Wyn, ’t geen men zal met den andere laten trekken op klein vuur, den tyd van een week, in een welgesloten Matras, roerende het van tyd tot tyd. Daar na zal men de vocht laten deurzygen; en hebbende daar vier oncen gerafineerde Suiker by gedaan en deurgemengd, en twe druppen Kaneel olie, zal men dit water bewaren, om ’t by gelegenheid te gebruiken.
| |
Ander Clariet Water; hoe men dat Tinctuur maakt.
Neemt een once gestote Conchenille, ’t welke gy zult mengen. Daar na zult gy een pint water in een glazen Retort koken, waar in gy een half once gemeene Aluin zult gojen, en twe dragmen Cremor Tartari. Als die twe Zouten gesmolten zyn, zult gy daar in uwe gestote Conchenille doen, en de gantse vocht zal een rood zo hoog worden, dat zy zwart schynt. Men giet daar na de geverwde vocht af, en doet weder water op het grondsap, ’t geen men op nieu doet koken, om ’t afhalen der vocht te volmaken, die nog in ’t grondsop zat. Men bewaart die vocht, of Tinctuur om het Claretwater zo hoog te verwen, als men wil.
| |
Mengzel van dat Water.
Neemt een Pot met zeer goede Brandewyn, de helderste, die gy krygen kunt, en zonder enige kwade smaak; doet daar in twe drachmen Kaneel, vier Kruidnagelen, en ontrent dertig greinen, of | |
| |
een half drachma Foeli, alles gestooten; laat uw mengzel, zonder het in de zon te zetten, den tyd van vier en twintig uren staan; roerende uwe vocht in dien tyd drie, of viermalen; dat is, gevende die vocht ene beweging, die in de welgesloten Kromhals zyn moet. De vier en twintig uren zynde voorby geloopen, zult gy’er uw Concheniljeverw tot een menigte bydoen, die genoeg is, om’er de begeerde kleur aan te geven; en na het geven van ene schudding daar aan, zult gy ’t’er nog twaalf uren in laten; daar na uwe vogt deur een grys Papier laten lekken; en ’t Claretwater is gemaakt.
| |
WATER Claret van Armenie.
Gy zult nemen zes ponden van de schoonste Moerellen, die gy hebben kunt. De stelen en steenen daar hebbende uitgedaan, zult gy ze in een zuivere Pan in den Oven zetten, met een pint Welwater, en laten het een groot uur koken. Daar na zult gy ze breken en deur een doek gieten; en van ’t sap dat daar uit komt zult gy een Siroop maken, doende daar onder drie ponden fyne Suiker, vier oncen Kaneel, een once Nagelen, een goede Muskaatnoot, een once Cardamom, vier greinen Muskus, zo veel Ambre Gris in een Mortier met Suiker Candy gebroken, alles lichtjes gestooten. Als de Siroop zal zyn gemaakt; en wel gezuiverd, zult gy ze mengen met vier pinten goede Brandewyn in een grote Bokaal; welke gy wel sluiten zult, en zetten ze vyftien dagen in heete zonneschyn, en gy zult hebben, uitnemend Claretwater.
’t Geen u nog van die drogeryen zal overblyven is goed om gemene Hypokras te maken, doen de daar Suiker op ene wyze by, welke wy in ’t woord Hypocras zullen zeggen.
| |
WATER (WONDER) voor Steen, Graveel, Kolyk, opstoppinge van ’t Water, slymen, en om te helpen de Steen uitdryven, door de pisgang der Schaft, en om 't groejen der Steen, voor te komen.
Neemt vier ponden, of een volle hoed met Braambozen, twe ponden Steenbreek, Stelen en Bladen, een pond Aardveil, een half pond Virga Aurea, twe handen vol Seseli, of Siler Montanum; vier ponden gestooten Suiker Candy die gezift is, acht ponden Brandewyn. Mengt alles in een grote aarden Pot, die wel gesloten is, en zet ze in een koele Kelder, den tyd van vyftien dagen lang. Men moet in ’t Vat eerst een laag van Aardveil doen, te weten, Bladen, Knoppen, en Beijen die daar aan zyn, en een laag Frambozen, en van Virga Aurea, en een van gestooten Candy, en dus voortgaan met alles, en gieten’er dan de Brandewyn over heen. Als vyftien dagen om zyn, doet dan alles in een koper vat, dat met zyne slang wel aan een is Geluteerd. Men destillere dan, gelyk men Brandewyn doet, met een matig vuur, tot dat’er niets meer overgaat. Gy zult het water, dat is overgegaan in ’t Ontfangglas, of de welgeslote Fiool doen. Eer gy ’t gebruikt, zult gy op elk pond van dat water doen, vier oncen gestooten Suiker Candy; en laten smelten, om ’t zoeter, aangenamer en krachtiger te maken.
| |
Gebruik en hoeveel men’er van geeft.
Men geeft’er ’s morgens nuchteren een once van, drie uren voor den eten, en men kan drie uren aan een voortgaan, en elk uur naar dat het vereist wordt. Het wordt by voorhoede elken acht en twintigsten dag, van elke maand genomen. Enige Genees-heeren zeggen, dat men dat water in enige vocht moet geven, om de kracht daar van te helpen, na de Nieren brengen: maar het heeft krachts genoeg van zich zelve, zonder daar iet by te doen, uit vreze van de makende oorzaak van de Steen te vermeerderen, of de kracht te verminderen, welke ’t heeft, om de bykomende oorzaak weg te nemen, welke de twe algemene oorzaken zyn, die de Steen met malkander maken. Dit water voert ook wonderen uit om hare making te beletten. Zyne uitwerking is niet dan zeer weinig te voelen. Midlerwyl gebeurt het somwyl, dat de Pis een weinig meer met zand, of Slym bezet is, dan men gewoon is; en somwyl is zy dat niet. Maar zyne uitwerking laat niet na zeker en voordeelig te wezen, gelyk ons de ondervinding alle dagen doet weten, door zulke, die ze gebruiken.
Dit Water kan niet gemaakt worden, dan in ’t voorjaar, om dat’er enige Kruiden toe vereist worden, die men kwalyk vinden kan.
| |
Anders.
Neemt de Knoppen, of wassende bladen van de Bramen, destilleert ze op een Mariebad. Het geneest het Bloedvloejen door het Fondament. Men geeft het van twe glazen daags, welke men inneemt drie morgens nuchteren, en ’s avonds drie uren na het eten. Men moet’er ook van doen, onder afziedzels; men geeft het op dezelfde wys aan Vrouwen, die grote Bloedvloejinge hebben; en men spuit het in de mond van de Lyfmoer. Men spuit het ook in verze wonden, om’er het bloeden mede voor te komen, ’t geen gemeenlyk bederf veroorzaakt, en zelf Koudvuur. Men legt een Compres van dat water nat op met een Bandazie, waar mede men de Lippen der Wonden by een haalt. Om de dronkenschap te doen verdwynen, legt men een Lywaat, in dit water nat gemaakt, om de Teeldeelen van een Man, en de Borsten van een Vrouw. Dit water heeft de kracht van aanstonds kracht en reden weder te geven. Om ’t bloeden der Neuze te doen bedaren, doet men’er de waassem van ophalen, of men doet in de Neus een kleine Lywaten prop, die daar in is natgemaakt.
water (phagedenies) voor Verzweringen. Aqua Phagadenica. Dit water is een mengzel van Sublimaat en Kalkwater. Doet een | |
| |
Kalk in een grooten aarden pot, en lestze met zeven, of acht ponden heet water. De Kalk zes, of zeven uren getrokken, en op den grond gezonken zynde, giet’er ’t water af, en lek het deur. Dit noemt men Kalk-water. Op elk pond van dat water doet men vyftien, of twintig greinen Sublimaat Corrosief in poejer doen, welke het terstond doet geel worden. Men roert het langen tyd in een Mortier onder een; en men gebruikt die vocht om oude Wonden te zuiveren. Zy byt het overtollige vlees weg. Men gebruikt het ook in ’t Koud-vuur, doende daar de Brandewyn, en somtyds de geest van Vitriool by.
water (kalk) is opdrogende, als men ’t van buiten oplegt. Men doet het ook innemen, als het met Violen-stroop is gemengd, voor de verzweringen van Long en Borst; men mengt het nog onder Melk, die men wil doen innemen, om te beletten datze in de Maag niet stolle. Men geeft het Kalkwater van een once tot vier; ’t maakt deurgaans veel dorst.
| |
Water van groene Neuten.
Neemt groene Okkerneuten, snydtze aan Schyfjes; stamptze in een Mortier, en destilleertze over klein vuur in een glazen Kolf, of met een aarden Kapiteel. Bewaart het water dat daar uit zal komen in welgesloten glazen Bottels, die met Was en Perkament zyn toegestopt. Gy zult maken, dat’er in elke Bottel een once Suiker zy. Daar na zult gy ze, den tyd van twaalf, of vyftien dagen in de Zon zetten. Na dien tyd zult gy ze plaatzen daar ’t koel is. ’t Is evenveel in wat maand men de groene Neuten plukt.
| |
Kracht en gebruik van dat water,
Doet drie duimen van dat water in een glas, met viermaal zo veel witte Wyn, en zo veel gestampte Wynsteen, als’er op een Ryksdaalder kan leggen. Drinkt dat glas met water nuchteren, twe uren voor den eten, dan geneest het alle soorten van Waterzucht in dertig dagen. Men kan het innemen, als men te bed gaat; als men maar in geen twe, of drie uren heeft gegeten.
| |
WATER voor Kankers, en andere ziekten van bederf voortgekomen.
Neemt Tournesol, die wel ryp is, bloem en zaden, haktze klein; en ze in een Bottel gedaan hebbende, giet daar de beste Brandewyn op, die gy vinden kunt, zo dat ze daar vier vingeren breed op staat; zet uwe Bottel by dag in de Zon, en ’s nachts op een warme plaats. Scheidt het treksel na tien dagen; kalcineert het overschot tussen twe wel toegesmeerde Schotels, ’t geen in zeven, of acht uren met matig vuur geschiedt. Eer men ’t bezinksel zet om tot Kalk te verbranden, moet men het drukken, om de vocht’er uit te persen, waar mede ze vol is. Tot Kalk zynde verbrand, werpt gy de as in Brandewyn, waar aan zy haar vast zout deel zal geven, en men bewaart dat water in een wel gesloten Bottel.
Men geeft den Zieken nuchteren een lepel vol in een half glas witte Wyn. Men legt ze ook op de Kanker, en de kanker, die in de mond komt, een Lywaat gedoopt in dat water; en men legt’er een ander wit droog stuk linnen, dubbeld gevouwen, over heen. Twe, of drie vingerhoeden van dit water in een goed glas witte Wyn gemengd, zyn zeer goed voor den Steen en ’t Graveel. Men moet dat middel nuchteren innemen. Men kan ’t ook in derdendaagse koortsen, Waterzucht, en geraaktheid gebruiken.
| |
WATER (STELP) om ’t bloeden te stelpen, AQUA STIPTICA.
Men neme Colcotar, of rode Vitriool, die in de Kolf overblyft, na dat men’er de geest heeft uitgehaald, uitgebrande Aluin, en Kandysuiker, van elks dertig greinen; Rosenwater, Pis van een jarig mens, van elks een half once, Weegbreewater, twe oncen. Roert alles onder een in een Mortier, en bewaart daar na die vocht in een Phiool; als men ze nodig heeft, giet men ze af.
| |
Gebruik van Stelp-water.
Men gebruikt het in- en uitwendig. Om ’t bloed van een geopende ader te stelpen, moet men daar in een Compres steken, die op de opening leggen, en houden’er de hand op; en, om ’t bloeden der neuze op te houden, moet men daar een wiek in nat maken, en ln de neus steken. Als men ’t inwendig gebruikt, of het met het water van Duizendknoop mengt, doet het de Rodeloop, en ’t Bloedspuwen, de Stonden en het bloeden der Speenen ophouden. Men geeft het van een dragme tot twe.
| |
WATER van Azyn om de Koude klieren, het Koud vuur, Water-kanker, zeere kelen, Verzweringen, Roos, Branden, ’t bevroren, en alle Ontstekingen te genezen.
Doet twe potten Azyn koken, steekt in ’t eerste kookzel een halfpond Lóóderts in een papiere zak; roerende het om met een Spatel (nemende daar ’t grote schuim en ’t papier af, dat’er op dryft) ontrent een half uur, of daar ontrent; tot dat men een lepel in een kopje met water stekende, dat zo wit wort als Zeepwater. Doet’er dan vyf halfpintjes witte, of Claretwyn in, en haalt het zo dra het kookt van ’t vuur; laat het stil staan; giet’er daar na het klaarste af in een aarden, of welgesloten glazen Vaatwerk. Bewaart het bezinksel in een welgesloten vat, tot dat gy’er geen vocht meer af kunt halen. ’t Bezinksel kan voor de zelfde kwalen dienen, voor de koude klieren, en het koud vuur; men legt het ook op wonden met drukdoeken. Voor een kwade keel; neemt men’er van in den mond om te gorgelen. Let wel, dat | |
| |
men in de Krop-gezwellen meer zorg moet dragen, dat men’er het vuur niet in steke: men steekt’er zelf gene wieken in. ’t Lancet van een Chirurgyn is’er een doodsteek aan.
waters (gedestelleerde) Zie op destellatie.
Men neemt de proef van Brandewyn op verscheiden wyzen. 1. Die de zuiverste is, en de minste scherpheid in de mond laat, is de beste. 2. De Brandewyn, waar van de minste waterige vocht over is, na dat ze is uitgebrand, is beter dan die, waar van’er veel is overgebleven. 3. De Brandewyn, die schielykst omlaag valt in een glas, waar in men te voren een weinig Olyven-olie heeft gedaan, is de minst geestige, heeft de meeste vocht, en is uit dien hoofde de minst goede. 4. De Brandewyn, die de minste schuim heeft, als men ze sterk schud, in een Bottel, die daar half, of op een derde mede vol is, is beter, dan die meerder schuimt; gelyk gemaklyk aan geest van Wyn te zien is, want die schuimt minst. 5. Men weet, dat de Brandewyn goed en wel van zyn water gezuiverd is, als men ze hebbende in een glas gegoten zy een kroon maakt, dat is een zekere ronde cirkel, van klein wit schuim, naar gelang dat die schuim vermindert.
| |
Koornbrandewyn.
Men maakt ze van Gerst, Tarw, of Rog, die men twe, of drie uren heeft laten weeken. Men haalt het’er uit, en legt het op stroo om te schieten. Men neemt die Mout, laatze in water twe, of drie uren gesten, en na dat het wel gegest heeft, doet men die vocht in een Destilleerketel, en destilleert het.
| |
Krachten der Brandewyn.
De Brandewyn alleen is in staat om vele ziekten te genezen, waar voor men een groote menigte van Remedien heeft gebruikt. Zy is zeer goed voor Verzweringen. Zy zuivert de wonden, en men doet’er de Brandewyn in vryven. Zy is goed voor de kwetzuren, en om het bloeden op te doen houden, dat hem over komt; die zyn bloed door het Tandvlees kwyt raakt, om dat hem een Kies uit is getrokken.
Men gebruiktze om de hardnekkige Schurft, door menigvuldig wassen, daar mede te genezen, zonder andere middelen.
’t Is ook goed voor de pynlyke Speenen, verzeld van ontsteking. Men maakt een Pap van gekookte Uijen, en Brandewyn; legt die Pap op de Speenen, en de pyn en ontsteking bedaren in twe uren tyd.
water (sterk anys), of Anys. Zo gy dat wilt maken, gelyk het verscheiden luiden willen, neemt een Demiseptier gedestilleerde Essentie van Anys. Zie anys; doetze in drie pinten zeer goede Brandewyn, met een pint gekookt water: mengt alles wel onder een. Zo gy ’t wilt gesuikerd hebben, zult gy over alles doen een half pint geklaarde Suiker; maar vele willen’er geen Suiker op hebben; laat alles deurlekken gelyk ’t ander.
water (jenever), of Jenever. Neemt een pot Brandewyn; een vierendeel Jeneverbeijen, anderhalf once; en een vierendeel-loots Kaneel, twaalf Kruidnagelen; twaalf witte Pepers; alles ongestooten den tyd van acht dagen hebbende laten trekken, doet’er een halfpond Suiker by, en laat het deur lekken.
| |
Water van Boomvruchten.
water (kersse) Neemt in een pint water een half pond, of drie vierendeel, naar datze goed zyn, gekneusde Kersen, met een vierendeel ponds, of vyf oncen Suiker; laat het deurlekken, tot dat het zuiver is. Laat het koud worden, en geeft die vocht te drinken.
water (afrikoos, persikken, muskerend, of peren-) Doet in een pint water zes, of acht Afrikozen, Persikken, of Muskerende Peren; naar datze groot zyn, vermeerdert men’er de menigte van, of vermindertze. Gy moetze aan stukken snyden, en zultze in dat water pokoken, om’er de smaak uit te halen; en alles koud zynde geworden, zult gy daar een vierendeel, of vyf oncen Suiker in doen. Als die Suiker gesmolten is, zult gy ’t deurzygen tot dat het helder is, laten ’t koel worden, en geven ’t te drinken.
water (braambozen). Neemt wel rype Braambozen, perstze wel in een lywaat, laatze deurzygen; doet het Sap in een Phiool, of open Bottel; zet het drie, of vier uren in de Zon. Haalt’er daar na ’t Sap zachtjes af, uit vreze van ’t grondsap te roeren. Neemt een Demiseptier Sap, tot een pint vers water, en een half pond Suiker. Slaat het wel in twe vaten; en als de Suiker is gesmolten, laatze door een Servet loopen; men drinkt het zo koud, als mooklyk is.
water (kersen, grenaden, en aalbessen) maakt men op de zelfde wys.
water (kruisbeijen) Doet de Kruisbeijen koken met een weinig water, laatze deurzygen; neemt het Sap, doet’er een Demiseptier van, by een pint water, en een vierendeel Suiker: slaat het wel deur een in twe potten, en laat het deur een doek loopen.
water (koriander) Kneus de Koriander, en doetze in een pint vers water, met een vierendeel Suiker; laat het weeken, tot dat het water daar smaak van gekregen heeft, en laat het deurzygen.
water (anys, oranje, citroen-) wordt eveneens als ’t Koriander-water gemaakt.
water (kaneel) Doet een pint water met een half once gestooten Kaneel koken; en na dat het van ’t vuur is genomen, doet’er een vierendeel Suiker in, doet het koud worden, en laat het deurzygen.
Anders. Neemt een pond Kaneel, drie ponden Ro- | |
| |
zenwater, zo veel witte Wyn; kneus de Kaneel; laatze veertien dagen trekken. Destilleert’er daar na ’t eerste water af, dat wit zal zyn, ’t geen het best is; daar na het twede, daar na ’t derde, dat het minste is. ’t Is goed voor de Lever, Milt, pyn in de Maag, koude ziekten, Hersen-, en Maagziekten, zwakheid van zenuwen, en koude vergiften. Het doet de Stonden voortkomen, dryft de Pis af. ’t Doet bet braken ophouden; het doet in de Kraam bevallen, en verkwikt den geest. Men geeft het van een drachme tot vier.
water (reuk) der Koningin.
Neemt rood Rozenwater drie pinten, muskerende Rozen en Oranjebloessem-water, van elks drie halfpintjes. Meliloten, Myrtillebloesem en Costus Hortensis water, van elks drie halfpintjes. Alle de gedestilleerde waters zullen in een glazen Bottel gedaan worden, waar in men een pond gestooten Benjoin zal doen; Nagelen, Kaneel, droge Oranjeschel, van elks een half once; alles gekneusd zynde, sluit uwe Fles wel, en laat het daar een maand in, zonder openen.
water (engel) Neemt Benjoin vier oncen; Storax, twe oncen; Citrien Santalhout, een once; Nagelen, twe drachmen; twe, of drie stukken Iris; de helft van een Citroenschors; twe Noten-muskaat; een half once Kaneel; en twe pinten water, of daar ontrent. Doet alles in een nieuwe aarden Pan, en tot de vermindering van een vierde verkoken; doet’er ontrent zes greinen Muskus by, fyn gestooten, en een Neutgrootte Suiker, die gy met een weinig van dit water zult laten smelten. Gy zult alles onder een mengen, daar na alles deurzygen, en doen het alles in een welgesloten glazen Bottel, om het te bewaren.
Men moet het bezinksel bewaren, het doen droogen, om te stampen, en gebruiken om de poejers te bereukwerken, waar van elders is gesproken.
| |
Om een Engelwater te maken dat nog beter is.
Doet by de bovengemelde Drogeryen Rozenhout, Kalmus, Laudanum, met een goed halfpint gedestilleerd Rozenwater, en een halfpint water van Oranjebloemen; doet alles in een glazen Kolf, of een van gebakken steen, sluitze wel, en laat de stof trekken, den tyd van vier en twintig uren lang, op een Mariebad. Maakt vervolgens aan de Kolf de andere vaten vast, smerende de samenvoegselen van de Destilleerketel dichtjes toe, en destilleert op een heet Mariebad. Men moet, na het destilleren, in ’t gedestilleerde water zes greinen Muskus smelten, en zo veel Amber de Grys; het bewaren in Bottels, of welgesloten Fiolen; ’t is goed om te parfumeren.
water der Koninginne van Hungarye. Eau de la Reine d’Hongrie. Zie destillatie.
| |
Hoe men ’t ware Water der Koninginne destilleert.
De uitvinder van de Eau de la Reine d’Hongrie, heeft het geheim daar van voor de meeste Kunstenaars verborgen gehouden; schryvende de bloemen van Rosmaryn voor, om te trekken in Brandewyn; want zy geloofden, dat het te doen was om de Brandewyn van den Wynstok, daar het moest verstaan worden van de geest van Wyn van Rosmaryn, welke van den zelfden aart, als de bloemen zynde, waar van het natuurlyk en overeenkomstig ontbindmiddel van was; ’t geen zich geheel met deszelfs wezen gans inwendig verenigende, wel ver is van het te verzwakken, gelyk de gemene geest van Wyn doet, die van een ander soort is, en het zelve in tegendeel versterkt en de kracht en hoedanigheid daar van vermeerdert. Men moet het zelfde van alle andere geurige planten zo wel zeggen, als van Pisdryvende middelen, waar van de kracht oneindig verhoogd is door den geest van hare eige Wyn, en door het vlug maken harer zouten. Men moet het zelfde van alle de andere Aromatise Planten zo wel denken, als van de Pisdryvende, waar van de kracht door den geest harer Wyn, en door de overdadige vlugmaking van hare zouten oneindig verhoogd is.
| |
Ware hoedanigheden van de Eau de la Reine d’Hongrie.
Zy is uitnemend goed voor het Koud vuur Rottige wonden, en Kneuzingen. Men moetze verscheidenmalen daags, een tyd lang daar mede stoven, op dat het water zoude kunnen deurdringen, en kracht doen. Dit geschiedt schielyk, want men ziet het verstorven in vierentwintig uren afvallen, en de Kneuzingen verdwynen, zonder vervelen.
Het belet zelf (’t geen ongelooflyk schynt) het buitenvatige bloet onder ’t bekkeneel te stollen, of door uitwendige wegen heen gaan, als men zich daar mede in de eerste vier en twintig uren wast, na dat men zich ’t hoofdhaair heeft doen afscheren; herhalende dat van twe tot twe uren.
water (godlyk) Eau divine. Neemt de gedestilleerde waters van Consilie de Grein, van Bernasie, Scorsonere, Ossetong, van drie Neuten, de Schors van Citroen. Doet daar vier oncen gestooten Konings-suiker, en zo veel overgehaalde Brandewyn by. Doet de Suiker smelten, roerende alles met malkander in een zuivere Posteleine pot, giet het daar na twe, of driemalen in zuivere Bottels, die wel gesloten worden; en doet van den zieken, een, of twe lepels vol daar van innemen, zo menigmalen als gy ’t goed vindt. Dit middel kan niet dan wat goeds uitvoeren. De geestelyke Juffers van ’t Sacrement van de straat van St. Louis au Marais, te Parys, hebben een zonderling geheim om dat Eau Divine te maken. ’t Geen men by haar haalt, is van een uitnemende smaak, en men weet by ondervinding, dat het wonderbare eigenschappen heeft.
Anders. Neemt water Bernasie, Scorsonere, Ossetong, en gezegende Distel, van elks twe oncen; vier oncen Rozewater, zo veel Suiker, een once van Oranje-bloessem, en zes oncen Brandewyn, die | |
| |
sterk en heet is. Men mengt alles onder een, en twe uren na den eten neemt men’er drie, of vier lepels vol van, een vierendeel-uurs na malkander. Daar na dekt men zich wel, en neemt niets voor dat het zweeten ophoudt. Men kan’er ook drie lepels vol van na den eten innemen, voor de onverduwelykheid: maar men moet’er een lepel vol van gemeen water onder doen, om ’t goddelyk water, dat sterk en heet is, wat te matigen. ’t Is goed in afgaande koortsen, Kolyken, Zydeween, Bloedloop, en Zinkingen op de borst.
water van chypre. Doet in een onverglaasde pot, een pond Vitriool van Chypre, en een halfpond Rots-aluin. Doet het droog koken, leggende daar veel welgeglommen kolen onder, en rondom de pot, die men open moet laten. Schoon de stof een halfuur daar na niet meer schynt te koken, na datze het begonnen heeft, moet men niet te min voortgaan metze over een sterk vuur nog drie uren te koken: want hoe ze meer gekookt is, hoe ze beter is, en hoe men minder van noden heeft in ’t water waar in men ze laat smelten. Deze stof wel tot steen zynde geworden, slaat men de pot aan stuk, en bewaart den steen. Men laat’er van een half once in een pint water smelten. En om het te gebruiken, moet men den grond der Bottel roeren, om’er het bezinksel af te scheiden, dat daar in gemaakt wordt, en het met de vocht mengen. Zo dat te sterk is, en ene te hevige pyn veroorzaakt, moet men ’t matigen, door’er water by te doen; maar zo het te slap is, moet men’er nog wat steen by voegen.
Dit water is een eigenaartig middel voor alle wonden, en de veroudertste zweren; voor de haairwurm, hoofdzeer, en alle soorten van dauwurm; voor de roos, koude vochten, klieren en neusbloeden. Als de wonden diep zyn, spuit men’er dit water in, en legt’er een Compres overheen, dat daar ook in geweekt is, en men van tyd tot tyd laat verversen, met het zelfde water; als men vindt, dat het te droog wordt.
Het water moet voor de dauwurm en verse wonden zo sterk niet zyn; kort om, men moet het matigen naar de natuur van het kwaad, dat men genezen wil.
water (venyndryvend) Eau Alexitere.
Doet in een koperen vertinde Destilleerketel twe handen vol Angelica bladen, drie handen vol Wynruit, zes handen vol gezegende Distel, zo veel Galanga, en zo veel Reinette, zes handen vol Kruis en Munt, en zo veel Alsem. Giet daar op twaalf pinten eerst gemolken Melk. Alles wel door een gemengd zynde in de Destilleerketel, zult gy’er het Kapiteel op zetten, doen’er de Koelkuip aan vast, en een glazen Ontfang-glas, en destilleren op een Mariebad.
Dit water is zweetdryvend, en bekwaam om kwade vochten weg te jagen. Het wederstaat het Venyn, verheugt en versterkt de levensgeesten. Men geeft het van een tot zes oncen, naar den aart en den staat der ziekte.
water (tegengiftig) Neemt een halfpond van ’t Antidotum van Matthiolus, en zo veel Siroop van de Citroen-schors, smelt het Antidotum in de Stroop, en in twe ponden en een half Brandewyn, doet het gesmolten in een welgesloten Matras, en doet het den tyd van een maand in een warme Mesthoop trekken, of in een laau Dampbad, dragende zorg, dat het glas twemaal ’s weeks worde geroerd. Op ’t laatst van het trekken, neemt’er de Matras af, en laat de vocht stil staan, daar na zult gy de vocht afgieten in een Bottel, die gy wel gesloten houdt.
Dat water wederstaat het vergift, verdryft de kwade vocht, versterkt en verheugt de levensgeesten. Men neemt’er van in van een half dragma tot drie toe.
water van de zes-zaden. Neemt de zaden van Anys, Venkel, Dille, Koriander, Suikerwortel, Caroten, van elks een halfonce; pluistze af en kneus ze zonder tot poejer te maken, laatze trekken in een pint van de beste Brandewyn; sluit het Vat wel toe, en laatze trekken in een pint van de beste Brandewyn, den tyd van vyf, of zes weken, dragende zorg, dat men het alle dag drie, of viermaal roert. Laat de vocht, na ’t trekken, deur een Hippokras-zak lekken, en na drievierendeel Suikerkandy te hebben gesmolten in een Kalkoentje Welwater, zult gy ’t in een Kasserol over ’t vuur zetten, en laten tot Stroop koken. Gy zult die Siroop met het water van de Zes-zaden mengen, en roeren met een houtten Spatel, of Lepel. Dit water is uitnemend voor allerleije soorten van Kolyken. Men geeft het van een lepel vol tot drie.
water van Kloekmoedigheid, of Mieren. Stoot in een Mortier twe handen vol met levendige Mieren; en ze in een Kolf van glas gedaan hebbende, doet daar een pint Brandewyn op. Dekt de Kolf toe, en laat de stoffe trekken, tot datze tot vocht is gebragt; maakt’er dan uw Vat aan vast, smeert het dicht, en destilleert het op een Mariebad. Daar na moet men het gedestilleerde water geur geven, doende daar een klein popje met gestooten Kaneel op trekken; of mengende daar een once, of twe Kaneelwater, of maar twe druppen, van derzelver Essentie in. Men zoude ook ’t kleine popje, waar van we spreken, in den hals van het Ontfang-glas kunnen doen, en ’t water dat daar deur gaat, zoude in ’t Ontfangglas gans geurig vallen. Men moet dat water in welgesloten Bottels bewaren.
’t Is goed om vochten te smelten en ontbinden, om aan ’t Venyn te wederstaan, de geesten en ’t zaad op te wekken. Men geeft het van een dragme tot twe.
water van kracht. Eau de Vertu.
Neemt Sali, Lavendelbloem, van elks drie oncen; Rosmaryn en Betoni-bloemen, Grana Parades, Foeli, Kaneel, van elks twe oncen; Nagelen en Gember, van elks een once; alles gekneusd | |
| |
en in een Glas, of Pot gedaan zynde, laat het in een Kelder vier en twintig uren trekken, in zestien ponden goede witte Wyn. Laat het daarna destilleren in een matig heet Mariebad.
Dit Water is uitnemend goed voor Wonden en Kwetzuren, waar van het het Bloeden en het Koudvuur geneest. Men legt het van buiten op met Lywaat, en neemt’er twe lepels vol in. Men neemt het ook voor ’t Kolyk; men geeft het tot even grote menigte, als ook voor de Wurmen en de Apoplexie. Een lepel alle morgens nuchteren gegeven, bewaart het voor dat kwaad. ’t Is hartsterkend; herstelt de geesten, en doet de luiden weder bykomen, die bezwymd zyn. Men moetze een lepel vol in geven, en’er de polsen en slagen van ’t hoofd mede vryven. Men geeft twe lepels vol aan Vrouwen, die niet verlossen kunnen. Men vryft’er de verzwakte zenuwen-deelen mede. ’t Is eindlyk een uitnemend hartsterkend middel, ’t geen alle soorten van venyn wederstaat.
water (sterk)
’t Geen men ook Konings-Water, of Aqua Regia noemt; om dat het goud doet smelten, ’t geen de Koning van Metalen is.
Men moet gestooten Salpeter nemen. Duitze tot Kalk wit gebrandde Vitriool en droge Klei, van elks twe en dertig oncen nemen. Mengt alles in een welgeslote glazen Kromhals, die toegesmeerd is, en waar van een derde ledig is. Men plaatst het in een gesloten Weerslag-oven, en daar een Kolf voor een Ontfang-glas aangedaan hebbende, en de samenvoegselen naaukeurlg toegesmeerd hebbende, begint men met weinig vuur. Maar wanneer men geesten in ’t Ontfang-glas, als kleine rode wolken, ziet opgaan, gaat men met den zelfden trap van vuur voort, den tyd van acht, of negen uren. Als gy daar na ziet, dat’er zo veel wolken niet meer uit opgaan, en dat het Ontfang-glas begint kouder te worden, zult gy ’t vuur met kracht aanzetten, tot dat’er witte dampen in de plaats van de rode komen. Dan zult gy uwe vaten laten koud worden, en die van een gedaan hebbende, zult gy op den grond van ’t Ontfangglas, ontrent vier en dertig oncen Sterk-water vinden, dat men in een welgesloten verglaasde Kruik moet doen. Men gebruikt dat water om Goud, Zilver, Koper, en andere Metalen te ontbinden.
| |
Twede Water, Krank-water.
Dit is een Sterk water, ’t geen door ’t smelten van Zilver krank is geworden, door ’t Koper, ’t geen gediend heeft om het Smeltzel na den grond te doen zinken, en door ’t gemeen water.
water (brandend)
Doet in twe pinten rode Wyn, hoe ouder hoe beter, smelten levende Kalk, wit Zout, Wynsteen en gestoten levende Zwavel. Doet alles in een Kroes, welke gy toe zult smeren, en in een Destilleerketel doen; en destilleerd het Branden-water, dat men in een gesloten Glas moet bewaren.
water tegen apoplexie.
Stoot en kneus Salie, Rosmaryn, Lavendel Lelytjes van den Dale, knoppen van Majolein, Linden Bloessem; van elks een hand vol en een half. Doet alles trekken, en weeken den tyd van acht dagen lang, in een Kolf in de Zon, of heete plaats, met anderhalfpond Brandewyn, en zo veel Oranje-bloessem. Destilleert het in matig Zand-vuur. Gedurende die werking moet men zorg dragen, dat men de Stof van tyd tot tyd roert. Dit Water is goed om hersenen en edele deelen te sterken. Men geeft het van een halve lepel vol tot een lepel. ’t Is een eigenaartig middel tegen de ziekten der Hersenen en Zenuwen.
water van melk.
Doet in een Kolf twe ponden Tuinslakken, drie handen vol Vrouwen-haair, zo veel Aardveil; zuiverd alles wel, stoot het in een Mortier. Doet’er drie handen vol Anyszaad by, en zo veel gemeen Zoethout; vier oncen geopende Jujuben; zo veel Razynen, van hunne kornen gezuiverd; giet daar op twe ponden Varkensbloed, en zes pinten eerstgemolken Koejemelk. Na dat alles wel onder een is gemengd, zet men de Vaten aan een, smeert ze toe, en destilleertze over een Mariebad. Dit Water verkoelt het bloed, verzacht de scherpte der borst, doet klieken, zuivert het bloed van de vochten die het bederven, is uitnemend in Tering. Men neemt het van een tot zes oncen. ’t Is nog goed om ’t aanzicht glad en fraai te maken, mitsgaders de handen.
water (grenade) Men moet een Grenaat van middelmatige grootte nemen; ze wel uitpluizen, en terstond in een pint water kneuzen, op datze niet zwart worde. In dit water zult gy daar na een vierendeel, of vyf oncen Suiker doen: Gy zult alles deurzygen tot dat het helder is; Gy zult het doen koud worden, en te drinken geven. Zo de Grenaat aan ’t water geen kleur genoeg geeft, zult gy’er een lepel, of twe Siroop van Aalbessen in doen, om de kleur te volmaken, of wat Tournesol, die gy daar in zult laten trekken en uitpersen.
water (groene venkel, pimpernel, en kervel-) Men moet van de ene en de andere een hand vol nemen, en ze in een een pint koud water te trekken zetten, den tyd van een uur, of anderhalf. Daar na zult gy’er drie oncen, of een vierendeel Suiker in doen, laten ’t deurzygen, koud worden, en geven ’t te drinken in enige waters. Zo men’er Parfuim, Muskus en bereide Amber in wil doen, moet het zo weinig zyn, dat men ’t naaulyks zien kan. Zo gy Glaceren wilt, en alle de waters tot Sorbet maken, zult gy’er de Suiker van verdubbelen; en doen een halfpont Suiker op een pint water. Gy zult ook de helft der vrucht, bloem of graan vermeerderen, naar gelang dat gy ’t doen wilt, | |
| |
om dat het zonder dit geen smaak zoude hebben; en ’t het Ys alle zyne hoedanigheid zoude benemen, voor al de Citroen en Limonade. Als men’er veel Suiker, Citroen, Muskus, Amber in doet, geeft het daar aan den naam van Sorbet van de Levant.
| |
WATERS (GEGLACEERDE.) De manier om alle deze Waters, elke op zich zelve, te Glaceren.
Gy zult’er drie, vier, of zes Doozen van, of ander Vaatwerk, naar de grootte in een Emmer doen, op een vingerbreed afstands van malkander; daar na zult gy Ys nemen, ’t geen gy wel stooten en zouten zult. Als ’t gestooten zal zyn, zult gy’er voorzichtig van doen in den Emmer, rondom uwe Doozen, tot dat de Emmer vol, en’er van gedekt is. Om ’t schielyk en wel te glaceren, heeft men twe pinten Zout van doen, of daar ontrent. Alles dus geschikt zynde, zult gy het een half uur; of drievierendeel uurs laten stil staan, dragende zorg, dat uw water niet over de doozen heen loope, naar mate dat het Ys smelt, op dat het niet kome aan uwe vochten. Om dat te ontgaan, zo maakt onder aan den Emmer een gat, daar gy een Zwikje in doet, waar uit gy van tyd tot tyd water laten zult, daar na zult gy ’t Ys boven van de Doozen afnemen, en roeren de vocht met een lepel om, op datze Ys koud worde in de Sneeu; en zo ze aan grote stukken was gestold, zult gy deze met de lepel aan stuk roeren, om te smelten; zonder dit, zoude het geen smaak hebben; en als gy alle uwe Doozen en vochten zult geroerd hebben, en wel acht gegeven, dat’er geen gezout Ys zy ingekomen; zult gy ’t uit het gezoutten en gestooten Ys en Zout halen; en zo gy genoodzaakt zyt om ’t schielyker te doen yskoud worden, moet gy’t met Zout aanzetten, en gy hoeft het niet te roeren, voor dat gy ’t gebruiken wilt, en zult het niet gereed maken, voor dat gy gereed zyt om het te doen; zie daar hoe men met het Ys leeft om vogten koud te maken.
| |
WATER (KOSTLYK) Eau Precienso. Hoe men Hartsterkend-water maakt.
Neemt drie handen vol Gentiaanwortel, aan kleine stukjes, en zo vele bladen en bloemen van kleine Santori fyn gesneden. Doet het vier en twintig uren trekken in goede Brandewyn; destilleert daar van de helft, met de Destilleerketel over matig vuur. Neemt deze destillatie, laatze trekken in een handvol kleine Salie, en zo veel Polei. Gy zult daar het raspsel van vyf, of zes Citroenen by doen. Gy zult het vier en twintig uren laten staan, daar na destilleren, waar na gy’er een stok Kaneel en twaalf Nagelen by zult doen. Men zal’er een lepel vol van nemen als men te bed gaat met wat Suiker, na dat men wakker uitgeput is.
Men heeft nog Verkoelende Waters, om Amandelmelken van te maken, als van Postelein, Cichorei, Latuw, Meloenen en Komkommers.
| |
Geheim om WATER in Wyn te veranderen.
Neemt een once Wynsteen van Montpellier, die dik en tot witheid toe gebrand is. Doetze in een Matras, en daar op vier oncen Brandewyn, of liever geest van Wyn. Zegelt de Matras met glas toe, zet ze zes, of zeven dagen in een Mesthoop, daar na twintig dagen op een gematigd vuur van as. Neemt het’er daarna uit, en gy zult een steen hebben, die gy op deze wyze zult vermenigvuldigen. Stoot uwe steen, en laatze niet vervliegen, doet’er een once geest van Wyn by. Zetze zes, of zeven dagen in een Mesthoop; daar na twintig dagen op de assen, en doet als boven. Dit zult gy zo menigmalen doen als u behaagt. Zo gy’er een grein van op een glas water doet, zal ’t terstond in Wyn van een uitnemende smaak, die zeer gezond is, veranderd zyn.
II. Neemt een pond Wynsteen van Montpellier, stootze en ziftze door een zyden Zeef, doet daar op een pond sterke Azyn. Als zy gesmolten is, zult gy ze destilleren, en zy zal daar smaakloos af komen. Gooit Brandewyn op de stof, laatze een dag staan; Destilleertze daar na op een Mariebad. Neemt een weinig van die stof, welke in de Destilleerketel is gebleven. Smeltze in gemeen water, en gy zult een wynige vocht hebben.
III. Weekt een Brood, dat eerst uit den Oven komt, in sterke Azyn, tot dat het’er is van deurtrokken. Doet daer na daar een stuk van droogen, en steekt het in een kop met water.
IV. Neemt seventig ponden Wynsteen van Montpellier, doet’er twe van in een Retort met vier ponden wit zand, dat droog is. Destilleertze by trappen. Gy zult het zelfde met alle uwe Wynsteen doen. Als gy alle de geest van uwe seventig ponden hebt, zult gy ze bewaren. Neemt de Dode-kop maakt daar Zout van ’t geen gy smelten zult. Lekt het deur en laat het stollen twintig malen. Doet het daar na in een lage wyde Destilleerketel; giet’er op overgehaalde Brandewyn; maakt’er uw Kapiteel aan vast, ’t geen gy vyftien dagen in de hitte der Zon zult zetten. Gy zult in uw Kapiteel een vluchtig Zout vinden, ’t geen gy in een Philosofies Ei zult doen, veertig dagen lang over Lampvuur, en uwe poejer zal gemaakt zyn; waar van gy een dragma op een Vat water zult doen, dat’er van gisten zal als most, en gemaakt zal zyn in zes uren. Maakt’er Tabletjes van, welke men in een drooge plaats zal bewaren; men zal’er een stuk van in ’t water weeken om te drinken.
| |
Om Braudewyn met Water te maken.
Laat een halfpond Zout van Wynsteen op een genoegzame menigte Brandewyn staan; Doet die stof in een Vat, waar in zal zyn vier-, of vyfmaal zo veel water; laat het werken, en ’t zal in weinig tyds goed zyn.
Men zoude hier nog verscheiden Waters kunnen opgeven, had men ze op ’t woord destillatie niet; gelyk Rozen-, Frambozen-, Kersen-, Neuten-water, Eau de la Reine, Gezegende Distels en andere waters. Men heeft daar ook een | |
| |
naaukeurige beschryving gegeven van ’t Wondheelend water, of Eau Vulneraire, of Arquebusade.
waterbak; Reservoir, is een plaats daar men de waters vergadert, om ze tot het maken van Fontein-sprongen te gebruiken; die een zeer fraai gezigt in een Tuin geven. Ter gelegentheid van de Waterbakken, zal men spreken van de middelen om daar water in te brengen, en ’t ter plaatze te leiden daar men ’t hebben wil; en hier mede zullen we vervullen, ’t geen elders over ’t maken der Fonteinen mogt zyn overgeslagen.
Wy hebben in ’t Artikel water de manier geleerd van natuurlyk water te vinden. Zo men zo gelukkig is, dat men ’t op een plaats ontdekken kan, daar men gemaklyk een Waterbak kan vinden, zonder daar toe enig Kunstwerk te gebruiken, spaart men een hoope koste. Maar zo ’t onmooglyk is om ’t in een bekwame plaats te vinden, moet men noodwendig zyne toevlucht tot Waterwerken nemen, om ’t van den grond der Putten in de Waterbakken op te brengen, en daar na in de Tuinen te doen nederdalen.
Die Waterwerken zyn thans in groot gebruik; en velen pryzen ze boven de natuurlyke waters; zo ten aanzien van de menigte van water, welke ze geven, als van de Waterbakken en Buizen; welke oneindig minder kosten, dan ’t water een myl verder van daan te leiden. Doet hier by, dat ze den oorsprong binnens huis plaatsen, ’t geen ’t gedurig ongenoege voorkomt van de Buizen, door de kwaadaardigheid der Boeren, te zien bersten, die vermaak hebben in den heer te kwellen. Men hoeft ook niet te vrezen, dat men u het water zal afsnyden en afkeeren, waar nit grote Processen voortkomen, of tot dat einde de ader der aarde en ’t Kleibedde van gelegenheid verandert, ’t geen den Bron doet verliezen.
Men kan het water door verscheiden Werktuigen om hoog brengen. Eerst door verscheiden Slinger- en Paarden-pompen; ten tweden door zich van water en lucht te bedienen; om Meulens te doen gaan.
De Hand-pompen, dat is, Pompen die door Mensen handen gaan, zyn de geringste werktuigen, om dat ze weinig water geven, en veel moeite aan imand kosten, die ze moet doen gaan. Men gebruiktze daarom ook niet, dan om water tot gieten in de Stal, of voor ’t Gevogelte, of de Keuken te hebben: maar de Pompen, die door een Rosmolen gaan, zyn van groten dienst, en geven in weinig tyds veel water. Men heeft Pompen, die in een uur meer waters geven, dan een Welput in vier dagen zoude aanbrengen; voeg hier ’t vermaak by datze hebben, dat men ze in alle putten kan plaatzen.
Men heeft nog twederhande Pompen, Perspompen, en Trek-pompen; zie pomp.
De twede wys van water door Molens op te brengen, dat door middel van wind, of water gaat, is oneindig beter. Deze Werktuigen, geven byna gedurig water, en om zo te spreken, dag en nagt: maar dat kost meer; en kan overal niet worden in ’t werk gesteld.
Men moet by een afloopende Rivier, of Beek zynde, Watermolens gebruiken, die uitwendig na Koornmolens gelyken, en niet dan van binnen verschillen. Men heeft van die Molens, die Koorn malen, en Water opbrengen, als men wil, en men de Kruk afhaakt: maar in plaatzen ver van Rivieren en Beken, gelyk een plaats kon zyn, die op een hoogte legt, doen Windmeulens wonderen, alzo de winden op zulke plaatzen zeer menigvuldig zyn. Die Meulens hebben ook veel gelyk na gemene Windmolens; maar zy hebben nog een groter gemak, ’t geen is, datze zich zelve door een staart als stuur naar de wind schikken, die zich naar alle kanten heen keert. Zy zyn een weinig zeldzamer, dan de Watermeulens. Midlerwyl is de dienst die men’er van heeft, borg voor hare deugd.
Men kan in ’t algemeen zeggen, dat alle waterwerken kunnen gebragt worden tot de zuiger, en dat ze veel overeenkomst hebben met die der Ouden, voor al met die van Cresibius, waar van Vitruvius spreekt.
Na dat we van de middelen hebben gesproken van waters op te brengen, moeten we iet van de Waterbakken zeggen, eer we tot de manier van ’t te leiden overgaan.
Men heeft niet meer dan twe zoorten van Waterbakken, die op de aarde zyn, en die omhoog in de lugt zyn.
De Waterbakken, die op de aarde zyn, zyn gemeenlyk van steen, en gebakken riolen, daar men de Fonteinen in vergadert, en die enige duizend Tonnen water in houden. Men geeft ze veel diepte, zo, om dat’er meer water in zoude kunnen, en zy zo licht niet ledig kunnen raken, als om de Buizen voller te maken, en de spongen hooger. Als men ze in zyn eigen perk kan plaatzen is ’t allerbest, zonder dit doet men ’t buiten en in ’t volle veld, en men omringt het met Muren. In hangende Tuinen, dienen de hoge Waterbakken, aan lager Waterwerken, ’t geen een groot voordeel is.
De Waterwerken, die in de lucht zyn opgeheven, zyn op ver na zo groot niet. In de grootste kan boven zes honderd Vat water niet; en men heeft ze zeer zelde, die zo groot zyn; men heeft ze gemeenlyk van honderd, of twe honderd Vat water. De moeite van ze op te houden, en de koste van ’t Lood, waar mede men ze bekleedt, maken dat men ze zo groot niet kan toestellen, dan die op de aarde zyn. Men brengt ze op Bogen, of Pilaren van gehouwen steen, daar men dikke Balken op legt, om den grond en de zyden te ondersteunen, die men met dik Lood bekleedt, dat aan een gezoudeerd is. De Bodem en het houtwerk van die Bak moeten zeer styf zyn, om den groten last van ’t waser te ondersteunen.
Men ziet meer van die Waterbakken om hoog geheven, dan van de anderen, om dat zy die Waterwerken hebben, gene andere naau- | |
| |
lyks kunnen maken, om de vlakke gelegenheid van den grond.
’t Is tans te doen om ’t water van die Bakken tot in de Waterkommen te leiden, om daar de sprongen, Water-bollen-vallen te doen spelen.
De ouden hadden drie middelen om ’t water te leiden, door onderaardze Waterleidingen; door looden Buizen, door gebakken Buizen, die nog tegenwoordig in gebruik zyn; en men heeft’er niets dan die van hout en yzer bygedaan.
De onderaardze Waterleidingen, moeten van gehouwen Steen wel gemaakt zyn, en van boven met Verwulften, of platte Steenen, Tegelen genaamd, gedekt zyn, op dat de Zon niet op ’t water schyne. Ontmoet men een Rots zal men’er het Verwulft deurhouwen, en is’er een Berg in de weeg, men moet ze deurgraven; of men moet’er de Waterleiding om heen laten gaan; makende luchtgaten om de twe drie roeden, om wat lucht aan ’t water te geven. De Gronden en Valleijen Veutrees geheten, die ’t waterpas breken, moeten met blokken en metzelwerken worden aangevuld, of met bogen, gelyk men aan de Waterleiding van Arceuil ziet.
Men doet water in de Waterleidingen op verscheiden wyzen komen, door Buizen van aarde, of lood, door gehouwen steen-Bakken, ’t geen gemeen is, of Riolen van Kalk en Cement, of Klei, gemaakt in Landen daar zy gemeen is. Men vindt somtyds natuurlyke aders van tuf, daar ’t water zonder verlies deur loopt. Men moet altyd twe kleine voetpaadjes aan weerskanten van de Bakken maken, om daar te kunnen gaan als ’t nodig is, en men geeft daar en boven, een kleine onmerkbare afloop, om ’t water wat schielyker te doen loopen.
Die soorten van Waterleidingen deugen niet, dan om ’t Bronwater byeen te vergaderen; en in een Waterbak te brengen; want alzo ’t water daar niet in besloten is, als in Buizen, verliezen ze de loop en kracht, welke ze hebben moeten om in de lucht te springen.
De Lode pypen zyn de gemaklykste om de Waters te leiden, of ze te doen vallen, of klimmen, en zwajen, zonder dat het schade aan ’t water doet, dat daar door loopt. Men heeftze van twe soorten, die gegoten en gesoudeerd zyn. De gegoten worden gevormd in Vormen van ene langte, die men wil hebben, gemeenlyk van twaalf voeten lang. Men maaktze dikker, als de gesoudeerde, uit vreeze van blaasjes. Zy zyn ook beter en meer geacht: maar kosten, ter oorzaak van haar gewigt, ook deurgaans meer.
De gesoudeerde Pypen, zyn niet anders, dan Loode platen, die men rond slaat, en aan een soudeert, daar de randen byeen komen, alzo de dikste Lode pypen niet boven de zes duimen middellyns hebben. Men steektze in een, en voegt ze met knoopen van Soudeer, aan een; zy zyn het bersten onderhevig, en zich in de aatde te wellen, die vol van Kalk zyn.
De Buizen van gebakken Steen, welke de derde manier der ouden uitmaakt om water te leiden, kosten allerminst; maar hebben meer onderhoud van doen. Men steekt de stukken, die twe drie voeten lang zyn, op de einden in een, en doet Mastick met Hennip aan hunne samenvoegeels. Als die Buizen dienen om gedwongen waters te geleiden, legt men’er rondom een smeersel van Cement van vyf zes duimen dik, dit bewaart hen een tyd lang, als men maar zorge draagt; voor eerst, dat men een Buis enige maanden laat drogen eer men’er water in laat, om tyd aan ’t Cement te geven, om hard te worden; en ten twede, dat men die Buizen op Metzelwerk wel ter dege vast legt, om dat ze zeer bros zyn, op dat ze niet verzakken.
Die Buizen zyn beter, om ’t geen uit de Waterkommen loopt, te geleijen, dan ’t water dat springt, waar aan ze niet lang wederstand kunnen bieden. Zy zyn aan Vossenstaarten onderhevig, ’t geen zeer dunne wortels van boomen zyn, die door de gebakken aarde heenkomen, of deur de knoop van Mastik, die in den grond verrot, zich voeden in ’t water, en zo groot en lang worden, dat ze de Buizen verstoppen. Men heeft ze van drie vier ellen. Men heeft volk, dat voorgeeft, dat de Vossestaarten van de Hennip komen; die men in de knoopen van de Mastik doet, of van enig Zaad, dat met het water in de Buis komt.
De gebakken buizen hebben voor de Fonteinen om te drinken ene zonderlinge verdienste; om datze van binnen verglaasd zyn. De Klei zet’er zich niet aan vast, en ’t water blyft’er beter en frisser in, dan in de andere Buizen; behalven dat het gene kwade hoedanigheid krygt als ’t daar deur gaat, gelyk door Lood, of Yzer.
Om houtten Waterleidingen te maken, neemt men grote Boomen, als Eiken, Olm en Essenboomen, die zo recht zyn als menze krygen kan. Men laat ze in ’t lang deurboren, en maakt’er een Buis van, van drie, of vier duimen middellyns. Men legt’er aan ’t dun eind een band om, en aan ’t ander steekt men’er een Ring van Yzer in, ’t geen dient om ’t een in ’t ander te steken, en dan het met Pik dicht te maken. Dit soort van Buizen is niet goed dan in vochtige en dariachtige gronden. Want in droge landen vergaanze te dra, ’t water dat’er deurgaat is deurgaans rood, en heeft altyd enige smaak.
De Yzere Buizen worden gegoten, en zyn tans van zeer groten dienst; men heeft ze van twe soorten met Mouchons en met Brides; maar men gebruikt die maar met Brides, als de beste. De yzere Buizen hebben beter hoedanigheden, dan die van lood; zy duren langer, en kosten vyfmaal minder. Men maaktze tot achtien duimen middellyns. Elke Buis heeft vierdhalve voet langte, en aan weerskanten heeft men Brides die men samen voegt, en met Moeren en Schroeven sluit, waar tussen men lapjes Leder en Mastik steekt. Op kwade plaatsen legt men ronde lapjes en halfronde lapjes Lood, gelyk ook in de kromten | |
| |
der Kranen, en Kleppen, daar men genoodzaakt is om’er de einden der lode pypen aan te voegen.
’t Is niet genoeg van de Waterbakken en de velerleije wyzen te hebben gesproken, waar op men ’t water leidt. ’t Is ook een zaak van gewigt, die men niet vergeten moet; dat de Buizen en Pypen een dikte moeten hebben, naar gelang van de sprongen, die men wil doen maken. Hier van hangt de schoonheit van het Springende-water af. Want zo de Buizen te klein zyn, of te veel aan de Waterkommen geven, zonder een evenredigheid te hebben, makenze niet, dan kleine sprongen, en die weinig gevoed zyn; behalven dat die Pypen ligt aan ’t overloopen en barsten onderhevig zyn, om dat de winden daar te zeer in gesloten zyn, en’er niet kunnen uit komen.
Om dit alles voor te komen, zie daar de evenredigheid, die’er tussen de Fontein-buizen en Sprongen zyn moet. Om een sprong van vier, of vyf linien dikte te maken, dat is, waar van de Pyp een gat heeft van vier, vyf linien middellyns, ’t geen een sprong maakt van een duim en een zevende omtreks, moet men een Buis van anderhalve duim middenlyns hebben: voor een sprong van zes, of zeven linien, moet men een Buis hebben van twe duimen; en voor een grote sprong van een dium, moet men een Buis van vier duimen middellyns hebben. Om een groter sprong te maken als van vyftien, zestien linien, of een Water-pylaar door verscheiden stralen gemaakt, moet men een grote Pyp van zes duimen middellyns hebben. Ik zal niet spreken van Buizen die meer dan zes duimen middellyns hebben, gelyk die, welke by den Kóning en de Prinsen zyn, en die een voet, en achtien duimen middellyns bereiken; deze kosten zo oneindige sommen, dat ze my schynen boven ’t bereik van de byzondere ryke luiden te wezen.
Men moet voor een algemene regel houden, dat het gat van de Spring-pyp viermaal kleinder moet zyn, dan de middellyn van de Buis; dat is, dat deze viermaal zo groot moet zyn, op dat de Waterkolom evenredig zy, en de snelheid in de Pyp gelyk zy; voeg hier by dat de vryving in kleine Buizen, in vergelyking van dikker, groter zy.
Men heeft verscheiden soorten van Fonteinpypen, als Pilaren uit verscheiden sprongen, Regens, Zonnen-wajers, en velerleije andere gedaanten, die men aan ’t Water geeft: maar de hoge zyn de gemeenste, die niet meer dan een gat hebben. Deze zyn ook de beste, en raken zo ligt niet verstopt als de platte, die met vele gaten, of scheuren vervuld zyn, die tegen malkander over staan, of men maakt’er van onder velerlei andere kleine toestel aan.
Men geeft voor, dat de sprongen beter gaan, als de Pypen met een gat zyn, dat wat groter is op een platte plaat, dan wanneer het nog wat verheven is, om dat’er dan minder vryving is, en wederstand aan de kanten.
’t Is zeker, dat hoe de Buizen dikker zyn, hoe ’t water beter gaat; ’t is de ziel van schone sprongen, die om te beter gevoed zyn, een Buis moeten hebben van de zelve grootte, van de Waterbak af tot aan de Pyp toe, zonder enige vermindering, dit geeft meer water, en weer kracht aan de sprong; die zonder dat al te zeer verstikt en verstopt wordt van ver.
Men heeft’er, die van andere gedachten zyn, en zich verbeelden, dat in een Buis van vyftig roeden lang, men in de eerste vyf en twintig roeden van de Waterbak groter Buizen moet houden, dan in de vyftig laatste tot de Pyp toe; alwaar ze voorgeven, datze een duim in de middellyn, kleinder moeten wórden; op dat, zeggen zy, ’t water allengskens beginne geperst en gedrongen te worden, in de Buis, die altyd tot den uitgang van ’t water toe moet kleinder gemaakt worden. Dit is de gedachte van de slegte Fonteinmakers: want het is genoeg ’t water te persen in de Buis en Pyp van de Sprongen, zonder dat de Buis in dikte verminderd wordt.
Men heeft niet dan een geval, waar in de Buizen moeten van Middellyn verminderen, dat is als zy zeer lang, als van anderhalf en tweehonderd roeden zyn, dan neemt men drie soorten van Buizen in de dikte, want zonder dat zou ’t water in dien groten weg slapen, om zo te spreken, en veel van zyne kracht verliezen. Die verscheidenheid van grootte, maakt het, om zo te spreken, weder wakker, en geeft het nieuwe krachten; by voorbeeld, in een dikke Buis van anderhalf honderd roeden lang, maakt men de eerste vyftig roeden van acht duimen, d’andere vyftig van zes, en de vyftig laatste van vier duimen; maar in de Buizen van vyftig, of vyf en seventig roeden, moet men de zelfde wydte houden, tot aan het Fontein-pypje toe.
Als men vele sprongen in een Thuin heeft te laten spelen, by voorbeeld, vyf of zes, hoeft men van de Waterbak geen vyf, of zes Buizen te brengen; dat is, zo vele Buizen als Sprongen, dat zoude onnodige onkosten zyn, men maakt maar twe, of drie pypen; maar van zo een evenredigheid, dat zy groot genoeg zyn, om water na alle de sprongen te brengen, zo datze alle spelen kunnen zonder malkander te veranderen, en alle te springen; by voorbeeld, om drie sprongen water te geven, waar van elke zes, of zeven linien middellyns heeft, moet men een Pyp hebben van vier duimen. Men gaat met de zelfde dikte van de Buis voort tot tegen over de kommen, daar men met Vorken na gerade vermindert. Dus takt men op een Buis van zes duimen, Buizen van twe duimen middellyns in de Vork, zo dat in die klooving ’t water gelyk verdeeld wordt.
Men zal letten, dat men in ’t begin van ene Buis, dat is in ’t uitgaan van de Waterbak, twe duimen middellyns meer heeft; als, zo het een Buis is van vier duimen. Men zal ze een klep, en opening van zes duimen op den grond van de Waterbak geven, op dat deze inkomst groter zynde voor een Tregter aan ’t water diene, om’er schielyker uit te gaan, en meer gewigt aan de sprong by te zetten. | |
| |
Als de Buis tot aan de Kom toe is geknmen, zal men daar een Kraan maken, van genoegzame wytte, naar de wytte van de Buis, dragende zorg, dat door ’t eironde gat van de sleutel, en van de Kraan zo veel water gaat, als door ’t rondegat van de Buis. Men heeft verscheiden Kranen, gelyk met vierkante hoofden, met krukken en sleutels, tot twe drie waters. Men moet een ronde knoop van Lood, een weinig groot om de Pyp souderen, op de plaats daar de pyp door de Kom gaat, op dat het water door die plaat opgehouden, niet langs de Pyp loope om ze te bederven.
Men moet altyd een Pyp ongedekt over den grond van een Kom laten loopen, en’er nooit binnen laten komen, om te beter hulpe aan de fouten te kunnen toebrengen, die daar aan komen. Men zal op de Buis een Pyp vast souderen, die men een Souche, of stam noemt, in ’t midden van de Kom; de plaats daar de sprong moet zyn, en op ’t eind van die Souche zal men ook souderen een schroef van koper, daar de Moer van ’t Pypje op komt. Ontrent twe voeten van de Souche zal men de Pyp deursnyden, en zal door een tap van koper, die men daar vast souderen zal, ze sluiten. Men kan een Buis doorsteken als’er vuiligheid in is, als men die tappen wegneemt.
Men moet ook kromten en slingerhoeken myden, want deze verminderen de kracht van ’t water; en als men een Buis niet recht kan doen loopen, en men noodwendig een slinger daar in moet hebben, zal men die kromte wat van verre nemen, om’er de scherpte wat van te benemen.
In Buizen, die wat lang zyn, maakt men van tyd tot tyd luchtgaten, of verkeerde kleppen, tot ontlasting der Buizen, om’er de wind te doen uitkomen: en als na een schielyke val de Buizen weder waterpas beginnen te loopen, moet men daar een Kraan souderen, om dien last op te houden, anders zal het de Buis niet lang uithouden.
Men zal altyd de Buizen wat diep in de aarde laten komen, als twe, of drie voeten, zo om de Vorst, als om de Dieven; en men zal ze door de paden laten loopen, en nooit deur ’t hout en Bloemtuinen, zo om’er gemaklyker de gebreken van te weten, als om ze herstellen zonder verplanten. Als de Buizen over Terrassen gaan, moet men een verwulf over de Buis heen maken, om ze van tyd tot tyd te kunnen bezien.
wateren. Huismans woord. Dus zegt men: Dat Wei-land dient gewatert te worden: Onze Weiden behoeven niet gewatert te worden, wegens den menigvuldigen Regen die ze bevochtigt.
wateren. Paarden, of andere Beesten te drinken leiden, of te geven.
waterhoen.
| |
Hoe men Waterhoenen met Steekgarens vangt.
In de velden die langs kleine Rivieren, of aan Meren leggen, is ’t onkruid heel dicht, als riet Biezen, enz., daar de Waterhoentjes en de Duikertjes zich in verschuilen en de kost zoeken. ’t Is gemaklyk ze te vangen, zo gy Steekgaren hebt, gelyk ze in deze Figuur verbeeld worden.
Onderstel, dat de gepuntte linie, getekend met de letters B, D, E, G, K, L, N, de kant van ’t water zyn, en dat de spatie tussen deze linien en de andere, met de letters A, C, F. H, I, M, O, daar tegen over zy afgetekent. Steekt dan ene van uwe Steekgarens aan den enen kant Q, aan den kant van ’t water, en gaat door ’t onkruid dwers heen, tot op de kant I. Zet nog een Net ontrent twintig schreden verder, steekt het met het een eind aan den kant van ’t water, op de plaats door D. getekend, en ’t ander dwers door ’t onkruid tot aan C. Gaat daar na ver van de ene na den anderen kant door ’t gras heen; by voorbeeld, begint aan letter P. en gaat gelyk de linie toont na O, van daar na de Letter N, van N. na de letter M, daarna na L, en als gy aan ’t eerste Steeknet komt, neemt men daar uit die daar zyn in gevangen, en gaat dan op de zelfde wys voort na het ander Net; daar na gaat wel ver om na Y, en gaat deur de waterruicht heen, gelyk gy aan den anderen kant gedaan hebt. Zo’er een Vogei in ’t Riet is, zal hy’er niet uit gaan, en niet doen dan voor u uit loopen, zo dat al wat in ’t gras is, al vluchtende voor u uit in ’t Steekgaren zal lóópen. Deze Jacht is onfeilbaar zo’er Duikers, of Waterhoenen zyn gelyk ook Kwakkelkoningen, die zich in dat soort van gras in de maanden Mei, Juni, Juli, ophouden; en als zy daar hunne jongen krygen, hoort men ze dag en nacht genoeg slaan.
waterhoofd, Hydrocephalus.
’t Is een soort van Waterzucht, of dikte met een waterige vocht vervuld, welke men aan ’t hoofd van kleine kinderen vindt.
| |
Middel voor ’t Waterhoofd.
Legt gestootten Slakken op ’t Waterhoofd, en neemt’er die Pap niet af, voor dat zy’er van zelf afvalt.
| |
Anders.
Op het Gezwel kan men leggen een Spons in Kalkwater gedoopt, Eer men de Spons daar op legt, moet men ze uitnypen, en gebruiken een band om ze op ’t kwaad te houden. Men moet ook zorg dragen, dat men’er heet Linden, enige malen dik gevouwen, oplegt, om te maken, dat het niet koud worde.
Neemt in de plaats van Kalkwater, Brandewyn van de eerste destillatie, met een vierdedeel water van Schurftkruid.
| |
Ander Middel.
’t Waterhoofd kan men genezen met een pleister van een Unguentum, met de poejer van Alsem gemengd, en van Meliloten en Kamillen, van elks twe oncen, daar men een genoegzame menigte van geel Was heeft onder gedaan. [illustratie] [Plaat 76. pag. 1314. WATERHOEN. pag. 1315 WATERPAS. F. de Bakker fecit, 1742.]
| |
| |
water-kastanjen. In ’t Latyn, Tribulus Aquaticus.
Beschryving. ’t Is een Plant, waar van de bladen groot, rond en aderachtig zyn, rondom getand, van onder gespikkeld, en vast aan grote lange stelen. De stam is ros en vleessig, maar dikker van boven als aan de voet. De wortel is lang genoeg, met zekere knobbels als Kastanjen. De Waterkastanje heeft drie punten; waar van daan ze den naam van Tribulus heeft gekregen. ’t Vlees van binnen is wit, en van een smaak als Waterkastanjes.
Plaats. Die Plant komt in Meren voor den dag, in Rivieren, en in de Zee.
Eigenschappen. De vrucht van de Waterkastanjen is goed voor de steen, zy is in tyd van duurte den armen goed voor Brood. Tot een Pleister gemaakt ontbind het Gezwellen, en bezadigd de pyn. Zo men ze in gehonigde Wyn laat koken, geneest ze de wonden van den mond, het tandvlees en keel; ’t sap wordt in Geneesmiddelen gemengd, die goed zyn voor de ogen.
waterloop, Pisloop. Drabetes, is een te menigvuldig pislozen. Zie pis.
waterloten. Onnutte Takken van Boomen, die gene vrucht voortbrengen, en de goede Takken het voedzel onttrekken; of anders lange loten van een jaar, die dun naar gelang der dikte zyn. En te ver van een staande knoppen hebben. Deze snydt men gemeenlyk uit, of men moest een Boom willen vernieuwen.
waterpas is een gereedschap, ’t geen dient om te weten, of een plaats hoger dan een andere, in aanzien van ’t middelpunt der Aarde legt. Men heeft’er van velerlei soort.
Metzelaars gebruiken een gereedschap, dat ze een Waterpas noemen, om de steenen horizontaal te leggen, of om een Lyn horizontaal op een Muur te trekken.
Landmeters, om grote tussenwydten waterpas te maken; of Krygsbouwers, om water te leiden, hebben aanzienlyker Waterpassen. Men zet’er dikmaal Verrekykers op, om de punten, die wat ver zyn, te beter te kunnen zien. Men heeft’er van velerlei soort uitgevonden. Men kan dit gebruiken.
Dit Waterpas is een pyp van blik, die met rechte hoeken aan de twe einden A. B. opstaat, en in ’t midden door yzere banden C. C. ondersteund is; en die vast zyn aan een koker, daar men een stok in kan steken, als men ze gebruiken wil. Deze pyp moet wezen een duim dik, en vier voeten lang. Op ’t midden soudeert men een pyp G. die gemeenschap heeft met de twe anderen A. B. en die buiten de lyn zynde, ontrent twe linien, tot een pen dient, om beter de gezichtszaal te richten. In de drie pypen A. G. B. steekt men glaze buizen, die drie, vier duimen boven de blikke uitsteken, en die men’er met een Mastik, of zacht Was in vast zet. Die pypen zyn aan twe einden open, en men draagt zorg, dat men papier op ’t boveind steekt, om zorg te dragen, dat de lucht, of wind gene beweging make in ’t water, dat men’er in doet, en dat men kleur kan geven, door daar azyn by te doen.
Dit gereedschap met een geverwde vocht op enige duimen na gevuld, welke men daar in doet, zal een lyn van waterpas geven, door middel van de twe glazen buizen, en zo men ze zo doet drajen, dat de langte A. B. na ’t voorwerp E. gedraaid worde; waar van men de hoogte weten wil, zal de gezichtstraal door de oppervlakte van de vocht tussen de pypen A. B. en die van de middelste G gaan; dan is men verzekerd, dat het punt E. met het midde der twe pypen waterpas is.
| |
Ander Figuur van een Waterpas.
Ik voeg hier een Waterpas by, dat met weinig kosten te maken is. ’t is een kaart, waar op men heeft een streep in Winkelhaak gemaakt met een lood A. B, ’t welk dient, om de linie D. C. waterpas te zetten. Men hangt het aan een stok, en men gaat na D toe. Men kykt langs de linie D. C. E. na ’t punt E. dat waterpas is met de linie D. C. ’t Punt E. noemt men ’t voorwerp van ’t gezicht.
Men gebruikt in den Tuinbou het gemene Waterpas. Dit is het Waterpas van de Metzelaars. Het bestaat uit twe regels, van ontrent drie voeten lang, in een rechte hoek aan een gevoegd, en vastgehouden door een andere regel, die overdwers legt. Deze derde regel moet een keep hebben, om ’t kóórd van ’t lood in te houden, dat boven vast is aan ’t vierkant. De twe andere einden moeten zo gesneden zyn, dat hunne oppervlakte in de zelfde vlakte even ver van boven is. Als ’t lood door de keep gaat, is de oppervlakte, waar op de twe einden staan, waterpas.
Men zegt, dat een Plaats, of Dreef in ’t Waterpas is, als zy op de ene plaats niet hooger dan op de andere zyn. Men zegt ook, dat men een Dreef moet maken, naar ’t Waterpas, of ’t schot van ’t water, als men ’t zo maakt. dat het afloopen in de ganse langte gelyk is, zo dat ze gelyk is van ’t een tot het ander eind. Schoon ’t niet in ’t Lood is.
waterpassen, is deur middel van een Waterpas te onderzoeken, of iet overal even hoog is.
waterpatig.
Beschryving. ’t Is een Plant met zeer grote bladen, en een steng, die twe armen hoog is, met vele bloemen aan den top, die roodachtig zyn. ’t Zaad is in kleine roode zaadhuisjes gesloten. De wortel is groot en hard, gelyk hout.
Plaats. Deze Plant wast niet alleen op plaatzen, die dariachtig zyn; maar op Bergen, als ’t’er maar vet is, en vooral op plaatzen, daar Koejen gewoon zyn te vernachten. Zy bloeit in Juni.
Eigenschap. Zy heeft de eigenschap van de Patich, Lapathum, zo datze mede ene droge eigenschap heeft: maar zy heeft dat zonderling, dat ze Gal afzet; maar met minder kracht, dan de | |
| |
Rhabarber der Munniken. Als zy in Edik is gekookt, en van buiten opgelegd, zal zy de Dauwurm genezen.
waterplanten. Men noemt waterplanten, die in Slooten, enz. groejen. Dus heeft men ook Boomen, die gaarne met hunne wortels in ’t water staan; als de Wilg, enz.
waterpeper. Zie vlokruid.
waterrosen. Zie plompen.
watersnippen zyn een soort van Snippen. Zy hebben een lange bek, die aan’t eind zwart is. Zy verschillen van de Snip daar in, dat zy kleinder zyn.
| |
Hoe men de Watersnippen gereed maakt.
Men maakt de Watersnippen eveneens, als de Snippen gereed, als men ze wil doen braden; maar als men ze in Ragoe wil eten, snydt men ze doormidden, zonder ’t Ingewand’er uit te halen; onderstel, dat ze half gaar aan ’t Spit zyn. Daar na laat men ze in de Pan met gesmolten Spek opsnerken, of met goede rode Boter, Zout, witte Peper, en een weinig Uije. Doende daar na in dat Gestoofd gieten een sap van Campernoeljen met wat Citroen, dist men ’t op, als ’t gaar is, om ’t heet te eten.
watervallen noemt men in ’t stuk van Waterwerken, een Val van water, van een grote effen Steen.
waterzucht is een ziekte, door overtollig water veroorzaakt, dat zich in ’t een, of ’t ander deel nederzet, als in de Borst, Buik, Hersenen, Beenen.
Men heeft’er, die zeggen, dat een Waterzucht door zwakheid der Lever, of andere deelen veroorzaakt wordende, de Stof tussen ’t Buikvlies en Darmen gaat zitten, en in de holligheid der Borst, en alle de Aders.
Als de Waterzucht uit een gebrek der Lever ontstaat, kent men ze aan hare hardigheid; aan een pyn, die men gevoelt, als men ze aanraakt; aan een droge Kuch, aan een trekken van de Long nederwaards, aan een trage afgang, en ongekookte stoffen.
Als zy van andere deelen komt, als van de Milt, van een opstopping der Blaas, Nieren, of opgestopte Stonden, of Spenen, of verkoude Chyl, of Lever; openbaart zich elk genoeg door zyne ongesteldheid.
De meeste, die zich van oude Wonden hebben genezen, of van Speenen, die lang geloopen hebben, worden gemeenlyk Waterzuchtigen. Zo men in de plaats van de Nieren- en Navel-pynen gewaar wordt zulke pynen, die naar Kolyk gelyken, en niets helpt, vervalt men in een Waterzucht. Zo de Milt zo ongesteld is, dat ze Waterzucht dreigt, zal men dat veel eer in de herfst, dan in andere tyden gewaar worden. Maar zy is zo gevaarlyk niet, als die, welke de Lever aantast.
Die heet en droog zyn, worden veel eer van de Waterzucht gedreigd, als van een andere ziekte.
Zo’er aan de Beenen van Luiden, die Waterzucht hebben, wonden komen, genezen ze nooit.
In armen geneest men eer de Waterzucht, dan in ryken, te meer, dewyl de Levenswys een wonderbaar middel is.
Het water in de Buik is gevaarlyker, als de Trommelbuik; en de trommelbuik, dan de waterzucht om ’t Vlees; ’t geen drie byzondere Waterzuchten zyn.
Het Buikwater komt van vele vochten, en zeer weinig Bloed, door de zwakheid der Lever, en Nieren veroorzaakt; ’t geen zynde uitgegoten tussen het Darmnet en de Penszak, in de Buik zit, als de wyn in een halfvolle bottel. Het is gemeen aan Luiden, die zeer veel zout Vlees eten, of Speceryen gebruiken, of veel Wyn en Brandewyn, of andere vochten drinken.
Somtyds komt het van heete Korsen, of dikmaal braken, of bloeden, dat komt van een Ader der Ingewanden, die geborsten is.
| |
Geneesmiddelen voor ’t Water in den Buik, Ascites.
In deze Zucht gaat het Lighaam af, en vermagert. De ademhaling wordt moejelyk, men maakt dikke Pis, die rood is, zonder tot watermaken geperst te worden. De Koorts, hoewel klein, is gedurig.
Men doet in deze niet stout laten. Hierom doet men ’t veelmalen. Darmspoelingen zullen ook van groten dienst zyn. Men zal ze maken van Bingelkruid, Beet, Malue, Camille, doende daar Wynruit, en Anys in, en in elk afziedsel zal men’er bydoen vier oncen rode Suiker, een vingergreep Zout, met drie lepels vol Olyvenolie.
Men zal een reis, of twemaal ’s weeks met een dragme Rhabarber den Buik zuiveren, en met zo veel halfgestoten Lorkenzwam, die een nacht op heete as in een glas afziedsel van Agrimonie, of Betonie is getrokken. Des anderen daags, na ’t afgieten van het afziedsel, zal men’er zes dragmen Catholicum duplex in smelten, of men zal Sap van Iris nemen, zo veel in een halve eijerschaal kan, met twe dragme gestootten Rhabarber, in vier oncen Honigwater. Men zal ’t onder een mengen, en dien drank nuchteren geven, die men twemaal in een week zal herhalen. ’t Volgend middel zal geen minder kracht hebben, zo men ’t gebruiken wil.
Neemt een once van ’t Sap der wortel van den Kruisboom, met zo veel Suiker, ’t zal zo heet in de Keel niet zyn, als ’t voorgaande.
Men kan alle morgen in een Vleesnat laten deurzwelgen, een half dragma van de wortel van Varen, of Coriander gestooten, of drie dragme zaad van wilde Fleer, in witte Wyn; of men zal laten drinken vyf oncen Bremkapper-water, drie uren voor den eten.
Zo men moeilyk water maakte, kon men nemen zes grein van de as der Kriekjes (dit zyn kleine Beestjes, welke men in de Ovens der Bakkers vindt) in een glas witte Wyn. Of men zal koken | |
| |
twe dragmen Zaden van Spannasie, in vier, of vyf oncen Wei van Geitenmelk, dat men nuchteren zal geven; of leggen op de Navel een Pap, met een deel moer van Wyn, een deel Koeje-, Bokke-, of Duivendrek, als zy maar droog is. Olie van Lelien, of Olyven olie; een once gestote Zwavel, zo veel Meel van Lupynen, dat men met den ander wel zal mengen, of men zal Slakken stoten met hare huisjes, die men op den Buik zal leggen, en daar op laten, tot dat ze hunne werking gedaan hebben; anders zal men den Navel met wat Olie van Scorpioenen vryven.
Tot voedzel zal men doen Gerstenbrood gebruiken, en heete droge spys, die licht om te verteren is, als Kiekens, Duiven, Schapen, Patryzen, Lysters, Marels, Leeuwerken, en andere dergelyke.
Men zal Salade, raauwe vruchten, peulvruchten, Vis verbieden. Men zal Wyn matig doen gebruiken, waar in men somwyl zal bloemen van Rosmaryn laten trekken. Zo men na ’t gebruik van alle deze middelen, zich niet verlicht vond, moet men tot het aftappen verstaan, een middel waar door sommigen, maar zelden genezen zyn.
| |
Voor de Trommelbuik.
De Trommelbuik is een Waterzucht die den buik alleen opzet, spant; en die klank geeft, als men’er op raakt, gelyk een Trommel. Zy komt van grote hitte der ingewanden, by een onvolmaakte koking gevoegd, door de zwakheid van ’t middelschot veroorzaakt, welke zich beide met de Lever vermengen, zo dat de voornaamste werkingen daar van beledigd zynde, veel meer winden, als ze weten, maken. Dit heeft gemaakt, dat men ze heeft droge Waterzucht genaamd gehad, welke zeer na aan een Waterbuik komt. Hierom moet men de zelfde middelen, en de zelfde manier van bestuur in gebruik brengen, ’t Laten uitgezonderd, dat men minder doen zal.
Men kan nog daar by gebruiken Baden, en droge Koppen op de Navel zetten; men zal’er een Pleister op leggen, gemaakt van twe oncen Gom Ammoniac, zo veel Sagapenum, een once raauwe Antimonie, twe dragmen Myrthe, een dragma Castoreum. Doet de Gommen in Wynazyn smelten, en laatze door een Lywaat zygen, zetze daar na op ’t vuur, en laat het uitdruipen tot Honigdikte; mengt’er daar na de andere drogeryen gestampt onder, met twe dragmen dunne Storax; smeert die Pleister op een Schapevel, zo datze de gantse rondheid van den buik beslaat. Men moetze daaglyks’er afnemen, om ze af te vegen, en ze daar ten eerste weder op te leggen.
Men kan tussen den eten een verterende poejer laten gebruiken, bestaande uit Anys, Venkel, Koriander, Comyn, Kaneel, Galanga, Citroenschors en Suiker; of men zal alleen Anys en Venkel doen kaauwen. Of men zal wat Rossolis geven, of Spaanse Wyn.
Men zal ook nemen, zo men wil, des morgens nuchteren vier oncen Kervelsap, gemengd met zo veel witte Wyn, en een dragme gestootten wortel van Varen.
Men zal gemeenlyk witte Wyn drinken, waar in men Pimpernel zal doen.
Men heeft by ondervinding gezien, dat verscheiden luiden, na datze drie maanden aan een nuchteren een drachma pillen van Rhabarber, met een glas witte Wyn daar op hebben ingenomen, waar in men heeft doen trekken, gedurende de nacht, twintig greinen Rhabatber, daar volkomen zyn van genezen geworden.
’t Gebruik van ’t Spawater, gedurende dertig dagen, is ook wonderlyk.
| |
Voor de Ledenzucht, of ’t water tussen vel en vlees.
De Ledenzucht is een Waterzusht, die uit de Lever komt, welke zo verkoud is, datze in de plaats van bloed te maken, een waterige stof voortbrengt, die zo taai is, dat ze deur de huit niet willende, allengskens de hitte der natuurlyke deelen verdooft. Hierom maakt ze ’t lighaam zo opgeblazen, dik, zuchtig en bleek, dat het na een doden gelykt; en als men de vinger op ’t vlees duuwt, blyft’er die in staan, en als de Zieke maar een weinig werkt, gaat, of bezig is, is hy af en flaau. De Pis is helder, wit, raau. Zy is altyd min gevaarlyk, zal gemaklyk genezen worden, zo men ’t volgende waarneemt.
Men moet beginnen met onthouding, en verbieden ongekookte kost, Vis, raauwe Vruchten, Melk, Peulvruchten, Cider, Bier, Raau water. Men moet ook wel eens ader openen om lugt aan de geesten te geven, die zich als onder een koud bloed begraven vinden. Men zal dit zo veel vaster in acht nemen, zo men ziet, dat de Ledenzucht door een opstopping der Stonden en Speenen veroorzaakt zy, of door zich te veel deeg te doen, of dronken drinken. Men moet altyd acht op de krachten en den ouderdom geven. Eindlyk zal men ’s morgens en ’s avonds twe glazen van een afziedsel van Guajac, en Sassafras, of Salseparil nemen.
Men zal eens ’s weeks met tien grein Rhabarber den buik zuiveren, zo veel Lorkenzwam, een half once Tabletjes van Citroen, alles in een glas afziedzel van de bladen van Flierboom, of wortel van Selderi, of Aspersien; men zal ’t gebruik van Alzemwyn toelaten, of een drachme Theriak alle morgens nuchteren.
Wil men dit niet; neemt een once as van Alsem, zo vele bladen van Klimop als Kapper; vier oncen Gember, een once Saffraan, twe dragmen Foeli; doet dit alles in een Lywaatten zak, laat het alles met de andere drogeryen, den tyd van vier en twintig uren trekken, in twe pinten witte Wyn, waar van gy alle dagen twe, of drie glazen onder ’t eten zult geven.
Men kan ook de Siroop van Hysoop gebruiken.
Alle avonden en alle morgen, zal men den buik der Waterzuchtigen, met Pis van kleine kinderen vryven. | |
| |
Ryke luiden, zullen heette baden gebruiken, waar in men mengen zal alle soorten van geurige kruiden. Hunne Bedden hoeven ook niet zacht te wezen.
Die van de Waterzucht worden gedreigd; zullen om’er zich voor te bewaren, om de middel, boven hun hemd, een steen dragen, welke men vindt in de Slangen, of zullen een levende Pad nemen, welke ze in de Zon zullen laten drogen. Daar na zullen ze hem zo in de langte snyden, dat ze ’t vlees rakende, van de Rug tot de Nieren hangen kan; of zy zullen by zich een Steen dragen, die men in de Kikvorsen van de Weiden vindt.
Om het kwellen van den dorst in waterzuchtigen te bedaren, zal men onder de tong doen houden, een klein stukje Zee-ajuin.
Als de Waterzucht dan van een gedurige koorts komt, of van een heete koorts, is zy kwader te genezen, dan die na een lange ziekte volgt.
Zo een Knoest-gezwel Waterzucht maakt, vooral als zy in de Lever is, is zy zeer gevaarlyk.
Alle Waterzucht, die van de Lever komt, wordt zelde genezen; maar die van een ongesteldheid komt, of van zwakheid der andere deelen, kan genezen worden, ’t zy door middelen, waar van boven is gesproken, ’t zy door zulke, welke men in ’t vervolg zal te kennen geven.
’t Gaat niet altyd vast, dat Buikloop een Waterzuchtigen uit het gevaar red. Hy wordt’er somwyl enigzins door geholpen; maar hy sterft’er meest af; of hy moet kracht genoeg hebben, om de ontlasting uit te staan; en zo hem een wond aan de beenen, of elders voor komt, en hy een buik begint te krygen, nadert zyn einde.
Aan Waterzucht, die deurgaans op lange ziekten volgt, kan men dit middel in ’t werk stellen. Neemt een lepel Brandewyn, mengtze met drie lepels witte Honig; verdeelt alles in vieren, en geeft’er een van nuchteren om den anderen dag. Men kan dat middel herhalen, latende zeven, of acht dagen tussen beide verloopen.
| |
Waterzucht der Borst.
De Waterzucht der Borst, komt dikmaal den Aamborstigen over. Somwyl volgtze op andere ongesteldheden der Long en Borst: maar de ware en gemeenste is die, welke luiden van hoge jaren aantast, die aan Zinkingen en Verkoudheden onderhevig zyn, of overvloed van een koud taai slym, gevoegd by de zwakheid en verkouwing van levensdeelen. De Herfst en Winter zyn daar zeer tegen; de rede daar van is zeer natuurlyk. Zo haast als men zal merken, dat de herzenen meer geven dan naar gewoonte, zal men de helft van ’t voedsel beginnen te verminderen; ’s avonds zal men weinig eten, en onder de spys zal men mengen, nu eens Salie, dan eens Tym, of Hisoop, of Muskaatnoot, Anys, Venkel; Men zal witte Wyn drinken, meer als men gewoon is; somtyds Spaanse Wyn, of Rossolis, Chocolaat, of Koffy. Men zal van tyd tot tyd Rhabarber eten; of men zal de helft van een half drachma in poejer nemen, in ’t een, of ’t ander Confituur.
’t Gebruik der Theriak zal, als men opstaat, of na bed gaat, dienen, om zo wel de slym te koken en verteren, als het voedsel. Die geen Tabak snuiven kunnen ze gebruiken, of hun werk maken om te rooken Salie, Rosmaryn, Lavendel.
Men wachte zich wel voor Bloedlaten, of andere sterke Medicynen te nemen, Rhabarber, Tamarinde zullen daar toe genoeg zyn; altyd zullen luiden, die zo oud niet zyn, vrylyk zich den buik zuiveren met de Engelpillen, of Ante Cibum, gaande veel eer te bed, als aan tafel.
Als deze Waterzucht allengskens is gekomen, raadt men daar in tyds zorg voor te dragen.
| |
Andere middelen voor de Waterzucht.
I. Zal men den Zieken twe Geneesmiddelen geven. Het eerste zal met vier greinen Tartarus Stibiatus, en een once Manna gemaakt worden, welke men wel zal smelten in een half vleesnatje, om door middel van die twe Braakmiddelen de slymrigheden te lozen, en de kwade gistingen van de maag. ’t Twede zal bestaan uit anderhalve dragma Sennebladen, en een dragma Sal vegitabile, anderhalve once Manne, drie dragma Diaprunum Solutivum, in een glas afziedsel van Paardebloemen, en wilde Cichorei, Agrimonie en Zoethout.
’t Gebruik van enige kleine bittere kooksels zal zeer gezond zyn. Neemt een halfpond Kalfschyfjes, kooktze in vyf mutsjes water, tot dat ze op twe zyn gebracht; doet’er op ’t laatste by een goede handvol wilde Cichorei, zo veel Kervel, een goede vingergreep Waterkers. Men moet dit kooksel maken in een Mariebad, of aarden pot. Men zal van die twe mutsjes, twe Natjes maken, waar van de Zieke een ’s morgens nuchteren zal nemen, en ’t ander na den middag ontrent vier uren.
| |
Levenswys.
De Zieke zal voor voedsel enige kleine pottasies byna zonder Vleesnat nemen, en gebruiken wit gebrade vlees. Onder de maaltyd zal hy weinig Wyn gebruiken, met wat water van Paardebloemen; zich matig, zo met lighaam als geest, oeffenen.
Openmiddel. I. Neemt een grote sappige Citroen, besteektze met Nagelen, snydtze deur midden; laat hem trekken in een halfpint witte Wyn, den tyd van twaalf uren; verdeelt hem in drie, of vier glazen; waar van gy’er elken morgen een zult nemen.
II. Mengt drie, of vier oncen sap van Kervel met zo veel witte Wyn.
III. Neemt een goede vingergreep van de twede bast van Fleerhout; laat hem trekken in een glas witte Wyn.
Let wel. Zo de buik traag wordt, zal men tot enige gemeene buikspoelingen zynen toevlucht nemen. | |
| |
Zo’er bladders op de beenen komen, moet men ze laten lekken, en ze met goede Brandewyn stoven; waar van men een lepel zal mengen met drie lepels warm water. Men moetze niet opdrogen, noch laten sluiten. Want zo ze lang lekken, zal het den Zieken dienst doen.
II. Neemt vyf, of zes oncen Slangenkruid: anders Brionie geheten, schraptze wel, en snydtze aan schyfjes. Laatze trekken van den avond tot den morgen, op assen, in een halfpint witte Wyn; giet ’s morgens dat Treksel door een wit lywaat, en geeft het den Zieken te drinken.
Geneest de Zieke niet in eens innemens, moet men voortgaan met het in te geven; maar hy moet twe dagen tussen beiden rusten. Hy moet ook een Nat nemen, drie uren na dat hy die Wyn heeft genomen. Dit Middel doet braken, zuivert den buik een weinig, en doet veel wateren. Lot wel, dat, alzo dit Middel een weinig sterk is, men dit Middel niet als voor de sterke luiden moet gebruiken.
III. Neemt een dragme, of ’t gewigt van een gonde Eeu bloemen van basterd Goudsbloem, welke men wilde Goudsbloemen noemt; doetze trekken in een glas witte Wyn, van zes uren ’savonds, tot zes uren ’s anderendaags ’s morgens, op heete as. Laatze deurzygen, en geeft de Wyn den Zieken te drinken. Doet hun twe uren daar na een Nat nemen; gaat met dit Middel acht dagen aan malkander voort.
IV. Neemt het sap van de twede schors van Fleer, geeft’er twe vingerhoeden vol den Zieken van te drinken, met een vol glas Koejen-melk, een uur voor den eten, dit zal u doen een menigte van slym lozen, en u zachtjes den buik zuiveren.
V. Men moet de bloem van Goudsbloemen, als zy ter dege droog zyn, doen nemen, ze wel drogen, gelyk men Zout droogt. Als zy tot stof is, doetze koud opgieten, ter gewigte van een goude Ecu, den tyd van vierentwintig uren, in een glas witte Wyn, gy zult alles deurzwelgen, na dat alles wel geroerd is. Blyft voortgaan met’er den tyd van drie weken van te nemen. Men kan na ’t gebruik daar van uitgaan, en te werk, zonder gevaar.
| |
Wonderdoenend Zwavelwater. voor waterzuchtigen en Aamborstigen.
VI. Neemt een grote welverglaasde pot, met een grote buik, doetze vol kolen, en heete asse, tot op een handbreed na aan den rand; gooit op deze kolen een vierendeel gestooten Zwavel. Dekt die Pot met een andere, welke van de zelfde grootte is, en die zeer wel daar op past; smeertze met een goede dikke leem en laatze dus den tyd van vier uren. Als de Pot wel koud is, zo maaktze los, en roert de onderste Pot om, aan welker kant gy zult vinden de bloem van Zwavel, en op den grond van de Pot Olie. Maakt de Pot gans vol met water, na dat gy het een uur hebt laten trekken. Geeft het te drinken aan den Zieken en gy zult zien dat het wonderen zal doen.
| |
Afziedzel voor Buikwater.
Doet met malkander koken, de bladen van Gratiola, Mansoor, Kamille, kleine Santori, van elks een handvol. Giet de vocht deur een Lywaat, met een kleine uitpersing. Laat het den Zieken innemen. Men moet somwyl vermeerderen, of verminderen de Gratiola, naar de ontlastingen.
| |
Anders
Doet koken de wortel van Iris, met de stekende Netel, en de ronde Zuring.
| |
Ander middel tegen het Buikwater.
Doet alle dag, op verscheide uren innemen, drie glazen witte Wyn; of gy zult doen trekken de wortel van Iris, en van brandende Netel, met Jeneverbeijen, die gekneusd zyn.
Zo de Waterzucht van een Leverloop komt, die een gevolg is van een algemene Geluw, is ’t gemeenlyk nodig een gat in den Buik te maken, en den Zieken een goede levenswys te doen houden, die, als hy dorst heeft, een Wyn moet drinken, die op de volgende wyze wordt klaar gemaakt.
| |
Uitnemend middel voor de Waterzuchtigen.
Doet in een half vierendeel van een oxhoofd witte Wyn trekken, twe spinten van gekneusde Jeneverbeijen, en twe handen vol kleine Santori.
| |
Om de Lever in Waterzucht sterk te maken.
Neemt een half once Poejer van Rhabarber, Kaneel een dragme, Poejer-suiker vier oncen. Laat alles onder een pond van de moes van Krenten gemengd worden; en doet’er ’s avonds drie uren na ’t eten, en ’s morgens nuchteren van nemen, een lepel vol door den Zieken. Dit is een uitnemend middel.
| |
Om ’t Water door de Pis te lossen.
Doet den Zieken een afziedzel gebruiken, met het kruid Athanasia.
| |
Anders.
Doet koud trekken de as van Kapper, in een Wyn klaret van het lichtste soort, dat gy krygen kunt. Doet daar by een, of twe vingergrepen van Alsembladen. De Zieke zal van die vocht nemen, driemaal des daags, ’s morgens nuchteren, des avonds voor den eten, en voor de derdemaal, enigen tyd voor ’t bedgaan. Men geeft het telkenmaal tot vier oncen. Om dit trekzel te maken, zet men een pond Assen, op vier Wyn. Dit middel is zeer goed, en inzonderheid voor zulke, die | |
| |
geen kracht genoeg hebben, om afzettende middelen te gebruiken.
| |
Ander middel, dat eigenaartig is.
Neemt de Assen van Bremkappers, Alsem, en Klim, van elks een eigroote, Foeli een vierde once, Saffraan een half once, wltte Gember vier oncen. Scheidt de Assen elk in een klein popje, dat niet al te dicht is, en doet het met de drogeryen in een verglaasde Pot. Giet’er boven op, een pint witte Wyn. Sluit de Pot wel toe, en laat ze den tyd van vier entwintig uren trekken. Daarna zult gy de vocht afgieten, en zult’er driemaal daags den Zieken van doen nemen; telkemaal een glas, ’t eerste nuchteren, ’t twede een half uur voor den eten, en ’t derde een half uur voor ’t avondmaal.
| |
Een slikbrok voor de Waterzucht.
Neem fyn gestoten Sennebladen, twe dragmen; een half dragme Kreeftenogen, zo veel Saffraan, Antimonium Diaphoreticum een half once, zo veel Catholicum Duplex, Cristal Minneraal een half scrupel, zo veel Alsem-zout, Sal Ammoniac-zout, en Poejer een dragma; Diagrydium, en Jalappe een scrupel, zo veel Sal Polychrestum, en zo veel zout van Tamariscus. Mengt alles onder een, en doet’er een dragma van in een Slikbrok nemen, eens, of twemaal in een week.
| |
Pap voor de Waterzucht.
Legt op den Buik grote Slakken, die gekneusd zyn, met hare huisjes
| |
Anders.
Mengt met Wyn-azyn, een half once droge Koejedrek, gestoten in een Mortier, met een dragma gemeen Zout, of van Zwavel; maakt’er een Pap van, en legt ze op den Buik van den Zieken.
| |
Beproefd middel tegen de Waterzucht, Zucht der Beenen, en andere deelen van ’t Lighaam.
Doet een Steen heet worden, zonder gloejen; zet hem in een Kuip, of ander aarden Vat, waar van de opening wyd is. Men moet een weinig Asse onder de steen doen, en gieten in de Kuip een mengsel uit gelen Amber, of Carabe bestaande, in een pint sterke Wyn-azyn gesmolten: daar na het Been zetten op de Kuip, om de stoom te ontfanen de Kuip en ’t Been dekken met een Laken, om ’t wegvliegen van den damp te beletten.
Zo de Buik, of ’t ganse Lighaam bol is, moet men zich in een Kuip, of Ton zetten, ’t getal der steenen vermeerderen, en de menigte van ’t mengzel. Dekken de mond der Kuip wel, en ’t ganse Lighaam daar over houden, ’t Hoofd uitgezonderd.
watte, Kapok geheten, wordt van een Boom gehaald, die men Kapokboom noemt. Zy is zo kort, dat men ze niet kan spinnen. De Siammers gebruiken ze voor Dons.
weder. Dit woord betekent de gesteldheid van de Lucht. Men zegt dus goed, slecht, donker, enz. Weder. Wy zullen enige voortekenen van toekomend goed, of kwaad Weder op geven.
| |
Voortekenen van goed weder, uit de Zon afgenomen.
Als men ziet, dat de Zon in ’t opgaan helder is, niet groter dan gemeenlyk, gene gebroken stralen heeft, kunt gy hopen, dat het dien gansen dag, goed weder zal zyn. Somtyds ziet men, als de Zon opgaat, een kleine mist, waar van men niet anders kan verwachten, dan dat het fraai weder zal zyn. Zo de Zon ondergaande helder is, en men rondom kleine rode wolken ziet, die de ene van de anderen zyn gescheiden, is ’t een teken van fraai weder.
| |
Voortekenen van de Maan ontleend.
De Maan, die rood schynt, als zy op gaat, voorzegt in de Zomer grote hitte. Als zy opgaande, zich helder vertoont, heeft men niet dan goed weder te verwachten.
Op den tyd, als men de lucht aan alle kanten zuiver ziet, als de Maan nieu is, is ’t een voorteken van goed weder. Zo drie dagen voor, of na nieuwe Maan, in zyn kwartier, de Maan een klein licht heeft, mist het fraai weder nooit te komen.
Men ziet gemeenlyk, dat, zo de Maan vier dagen, na dat ze nieu is geweest, zich zonder vlek vertoont, het een teken is, dat we die ganse maand goed weder zullen hebben. Als ze maar klaar is, gedurende hare volheid, of dat zy in haar wassen, zich zonder enige vlekken vertoont, en dat het deel des Hemels, ’t geen men de weg van St. Jakob noemt, klaar en helder schynt, is’t een voorteken van goed weder. Men heeft een zekere kring rondom de Maan, als zy is op gegaan, welke men Halo noemt, en zo dra men ziet, dat die verdwynt, is het zeggen, dat we zullen goed weder hebben.
| |
Voortekenen uit het gestarnte genomen.
Alswe zien, dat de Starren glinsteren in de lucht, en men ze zonder vlekken ziet, kan men niet voorzeggen dan goed weder.
| |
Voortekenen uit de lucht genomen.
’s Avonds rood, ’s Morgens wit, is de Reis van een Pelgrim, is een Spreuk, die niet onwaarachtig is. Want zo menigmaal, als de wolken ’s avonds rood zyn, is ’t een teken van fraai weder. Als men ziet, dat de Hemel zich in ’t gedeelte, dat tegen de wint overstaat, ontdekt; zo des avonds zonder enige donder, of wolken, de Dau in grote menig- | |
| |
te nederdaalt, kan men niet, dan goed weder voorzeggen. Men ziet somwyl de wolken, als Veren, of Palmtakken, die als een hoed zyn, daar ze de Bergen mede dekken; zo de wolken vallen, is’er niet dan fraai weder te wachten. Zo de Regenboog voor den dag komt, en men ze aan den kant van ’t oosten ziet, is ’t een teken, dat men fraai weder zal hebben. Zo de Hemel in ’t krieken van den dag, rondom een witte ring heeft, of die verguld is, aan ’t uiterste van den gezichteinder, en men de fraje streek der lucht met Dou ziet, die men vindt aan de Vensterglazen, is ’t een onfeilbaar teken van fraai weder. Als de Zon schoon is, en men ’s morgens veel Dou heeft, kan men staat maken, dat het den gansen dag goed weder zal zyn. Men heeft geen Zon-eclips, die ons geen fraai weder aanbrengt.
| |
Voortekenen van de Dieren genomen.
Zo de Nachtuil de Zon ziende ondergaan, zich, zonder iet te zeggen, in zyn hol houdt, of zo na ’t ondergaan der Zonne, zy by een komen, en spelen by de stralen der Zonne, is ’t een teken van fraai weder. Zo de Ravens by hoopen by een komen, en met luider stemme roepen. Zo de Kraai ’s morgens roept. Zo de Fleermuis met het ondergaan der Zonne zyn hol verlaat; en vliegt overal heen, is ’t fraai weder. Zo de Kraanvogels hoog vliegen, en ze schielyk niet weder dalen. Zo de Riviervogels zich van den waterkant af begeven, weet men, dat het nog fraai weder zal blyven; ook als men de Sperwer ziet, zich in de lucht verheffen, en zich op de Leeuwerk storten, die hy wegneemt.
| |
Andere voortekenen van het weder.
’t Is van gewigt, dat zy, die zich op den Landbou zetten, de verscheidenheid van ’t weder kennen, op dat ze door die kennisse voor de toevallen zorg kunnen dragen, die zo wel de groote, als kleine Boomen, Planten, en Bloemen overkomen.
De Mist en Dampen zyn deurgaans vochtige, grove, en aardachtige uitwaassemingen, die by den anderen zyn vergaderd. Zie daar, waarom ze dik worden, en de lucht ontstellen, en vallen op de Bloemen, of Vruchten, de zelfe bederven: maar de gevaarlykste is die, welke de minste vocht heeft, die grover, droger, en aardachtiger zynde, droogt, bederft, en verbrand de knoppen, bladen, bloemen, en tedere vruchten, als zy daar op, als roest, of koornbrand nedervalt.
Die zorg zal willen dragen, om te maken, als zulke Misten en Dampen in de lucht komen, dat de vruchten en bloemen, die in zynen Hof zyn, geen gevaar loopen, moet hy voor de teerste zorge dragen; als Bon Chretien, Bergamot, Messire Jean, Rousselet de Etes, Pruimen de Perdrigon, Persiken, Aprikozen, die meest van de Ryp en Mist weten. Hierom moet men de Boomen met een grof dekzel, als een luiffel bewaren, en daar na ze ontdekken, als de Mist gevallen is. Door dit middel zult gy uwe bloemen bewaren, en de vruchten van uwen Hof. Maar om dat de wilde boomen, die men plant, om te beschutten, aan zulke Rypen en Misten zeer onderhevig zyn, tot dat ze sterk en groot zyn; moet men maken, dat men een voorraad van stroo en hoepelen op doet, om dekzels op de wyze van klokken te maken, voor elken nieu geplanten Boom, of wel dekzels te maken van matten, als klokken; deze zullen vele jaren duren; en men draagt zorg, dat men ze bergt, als men ze niet meer zal gebruiken. Men moet ook een Spuit hebben, om’er water mede te gieten, of om alle de Boomen met de Spuit te wassen; ik versta zulke, die van de Ryp en koude Mist gevat zyn, om te maken, dat daar geen ongediert in nestele.
’t Is ook byna nodig, de gelegenheid, en verandering der Zonnestanden te weten. Door dit middel zal men veel voordeel doen, als men de Werklieden, welke men onder zich heeft, geleid; doende ze hand aan ’t werk slaan, als de tyd en ’t jaargetyde dat vereist.
| |
Voorzegging van ’t weder.
Als de Zon in ’t teken van den Ram gaat, dat ontrent den 20. van Maart geschiedt, begint de Lente. Als hy in ’t teken van de Kreeft komt, dat ontrent den 21. van Juni is, begint de Zomer. De Herfst begint, als de Zon in de Balans komt, ’t geen ontrent den 22. September is. Eindlyk, de Winter begint, als de Zon in ’t teken van de Bok komt, dat ontrent den 23. van December is.
| |
Voortekenen des weders.
Het Zevengestarrente begint zich den elfden dag, van de maand Juni te vertoonen, en gaat den tweden dag van November onder. De kortste dag is den eenentwintigsten van December.
| |
Andere Voortekenen.
Zo men ten naasten by ’t weder wil kennen, ’t geen ’t in de Winter worden zal; lette men, of de Katten zich kemmen en wassen, latende hunne pooten driemaal over hunne ooren gaan; weest dan verzekerd, dat’er wel haast Sneeu, Mist of Ryp zal vallen. En, zittenze met de staart na ’t vuur, ongetwyffeld zal ’t haast vriezen.
Men moet ook weten, of ’t een vroeg, of laat jaar zal wezen. Om het te weten, moet men letten, of na de Wynoogst water valt, eer de Pleiades voor ons ondergaan. Zo dit waar is, kan men verzekerd wezen, dat het jaar vroeg zal komen. Zo’er water valt, als zy ondergaan, zal ’t jaar noch laat, noch vroeg zyn. Maar zo’er geen water valt, voor dat ze onder zyn, zal ’t een laat jaar wezen. Men moet wel toezien, wat voor weder het make den 21. van November, dus zal ook ’t grootste gedeelte van December wezen; ook wat voor een | |
| |
weder ’t make den 25. van December, ’t grootste gedeelte van de Maand van Januari zal ook zo zyn. En even, gelyk ’t weder zal zyn den 26 van Januari, dus zal ook zyn ’t grootste gedeelte van de maand Februari. Ik heb onderzocht ’t gantse verhaal van dat Artikel, ’t geen ik heb waarachtig gevonden, en daar van my vele jaren bediend heb. Dit heeft my groten dienst gedaan, om myne Planten, Bloemen, Oranjen, en andere Boomen en Heesters te bewaren, die vrezen voor, en onderhevig zyn aan de rampen van de winter. Zie voortekenen.
wedloop is een loop van Paarden om het hardste, en de prys daar op gesteld.
weedas, is een soort van as, welke by Blekers, Verwers, Zeepzieders in gebruik is. Men haaltze uit Polen, Dantzik, enz.
weede, of pastel, in ’t Latyn Isatis, of Glastum.
Beschryving. ’t Is een plant, die bladen als de Weegbreê heeft, schoonze zwarter en vetter zyn. De stengel is hoger dan twe armen. De bloemen, die op ’t eind van de stengels voortkomen zyn kleinder, van goudkleur, en komen in overvloed.
Plaats. Die Plant wast in Italië en Languedok, in ’t byzonder in de Diocesen van Toulouse, Sint Papoul, Mirepoix, Lavant & Alby, en heete landen. Zy bloeit in Mei en Juni.
Eigenschappen. De Weede verdroogt uitnemend zonder bytende te wezen. Haar afziedsel, in Wyn gemengd en gedronken, geneest de hardigheden van de Milt. De bladen’er op gelegd, ontbinden Verzweringen, sluiten verse wonden, stoppen Bloedloop, genezen ’t Sint Antonies vuur, en de rottige wonden.
Men zaait ze jaarlyks in ’t begin van Maart, om met hare drogeryen den Verweren tot blaauwen te dienen.
Men oogst de bladen dezer Plante ’s jaarlyks deurgaans viermaal; maar dikmaal vyf- en zesmaal. Men acht niets, dan de vier eerste oogsten. De eerste is de beste, en zo vervolgens. De Weede, die de vyfde reis komt, is slap, en de zesde slecht. Men noemt ze Marouchin.
Als het blad van de Pastel ryp is, en men ’t heeft afgeplukt, laat men ’t enigen tyd verwelken, eer men ’t onder ’t Rad brengt, om ’t te stampen, en dat met oogmerk, om ’t nog ryper te doen worden, en het een deel van deszelfs olieachtig Sap te ontnemen, dat de Weede zoude kunnen bederven.
Na dat deze bladen zyn gestampt, of gemalen, laat men ze een dag acht, of tien op een hoop, en daar na maakt men ze aan een soort van bollen, of kleine brooden, die men Cois, of Cocaigne noemt, en die men in de schaduwe op horden laat drogen; tot dat men ze tot stof wil malen.
De Pastel met houtten stampers gebroken zynde, laat men ze met stilstaand water nat maken; en, na dat men ’t wel geroert en gemengd heeft, gaat men voort met mengen vier uren lang, ontrent veertig malen, daar na is zy in staat, om te worden ingepakt, en tot Verwen gebruikt.
De oudste Pastel is de beste, men kan ze tien jaren lang bewaren. Een sterke kleur van Pastel, is een donker blaauwe kleur, die de grond van zo vele kleuren is, welke de Verwers tot stalen dienen, om verscheiden soorten van kleuren van Pastel te geven, van de lichtste tot de donkerste.
Men heeft nog een soort van Pastel, welke men noemt
weede (wilde) in ’t Latyn Isatis.
Beschryving. Zy gelykt wel na de geteelde, schoon zy wat langer en groter bladen heeft. De stengel is dunder, meer getakt, wat meer naar den rode trekkende; en aan den top heeft men verscheiden bladen, of aauwen, die langwerpig zyn, waar in ’t zaad legt. De bloemen zyn klein en geel.
Plaats. Deze Plant groeit in ’t veld, en onbeboude plaatzen in Vrankryk en Duitsland, op de gematigste plaatzen. Zy bloeit in Mei en Juni.
Eigenschappen. De wilde Weede is zeer scherp, gelyk op de tong is te merken. Zy is opdrogender, dan die men kweekt, waar van ze alle de krachten heeft. Als men ze drinkt; of, als men’er een pap op legt, verbetert zy de ongemakken van de Milt, en belet het voedsel met meer kracht, dan de geteelde.
De Weede die uit Normandie, en van ontrent Caen komt, is ook een soort van Pastel. Men zaait ze aldaar in de beste landen, even als men die van Languedoc doet: maar, zy heeft op ver na zo veel krachten niet, en op zyn meest niet meer, als die van ’t zesde plukzel, of de Marouchin. Dit komt ongetwyffeld daar van daan, dat de warmte in Normandie op ver na, by die van Languedoc niet halen kan, en ’t blad niet dan met moeite ryp wordt.
Dit onderscheid is’er evenwel tussen de Languedokse, en Normandyse in ’t oogsten, dat men de laatste zo veel maal niet plukt, en niet dan matig vochtig maakt. Men moet deze Weede zo veel mooglyk is, met de Pastel mengen, om’er een goede Verw van te maken. Maar mengt men ze met Indigo, moet men op zyn meest, een pond Indigo, by honderd pond Weede doen, zonder dit loopt men gevaar, van valse kleuren te maken.
De handel der Weede, placht in Normandie zeer groot te wezen. Maar zy is sterk afgenomen, na dat men de Indigo heeft uit de Indien gebragt.
weegbree, in ’t Latyn Plantago. ’t Is een Plant, waar van men velerleije soorten heeft. Wy zullen hier niet spreken dan van drie voorname, welke in de Geneeskunde in gebruik zyn.
De eerste wordt geheten Groote Weegbreê, of Zevenrib, Plantago Major, of Septinervia. De twede verschilt van deze niet, dan om dat de bladen, stelen, en stengel, met een witte zachte pluis bedekt zyn. De derde is die, welke men Quinquenervia, of Plantago aquatica noemt, dat is Vyfribbige, of Water-Weegbreê.
Beschryving van de Grote Weegbreê, Zevenrib. De bladen der zelver zyn breed, glimmen, leggen op de aarde, hebben elke zeven ribben, die hun | |
| |
begin op de plaats hebben, daar ze aan hunne stelen vast zyn, zich scheiden van den anderen, overlangs het blad deurloopen, en aan ’t eind een einde maken. Uit het midde van hare bladen, komen vele hoge stelen van ontrent een voet lang, die rond en vry moeilyk te breken zyn. Deze dragen boven op haren top een soort van lange staart, daar kleine witte, en somtyds purpure bloemtjes aan zyn. Elke van deze bloemtjes zyn volgens M. Tournefort, een Pyp die op den grond vast staat, van boven zich uitzet, en in viere splyt, terwyl ze van vele bezemtjes zyn voorzien. De vrucht die op deze bloem volgt, is een vleezig langwerpig rond zaadhuisje, dat een punt op ’t eind heeft, open gaat als een Seepdoos; daar kleine langwerpig roskleurige zaden in zyn. De wortel is kort en dik als een vinger, voorzien aan den kant van vezelen.
Plaats. Deze Plant groeit byna overal langs de wegen, in Tuinen en vochtige plaatsen. Zy bloeit in Juni en Juli; ’t zaad komt in Augustus voor den dag.
Beschryving van het twede soort van Weegbreê, in ’t Latyn, door Tournefort, geheten, Plantago Latifolia incana. Gryze breedbladige Weegbreê. Zy verschilt van de voorgaande daar in, dat derzelver bladen, stelen en staart, met een wit haair, of schimmel zyn overtogen, en de wortel wat dikker is.
Beschryving van de Weegbreê, in ’t Latyn Quinquenervia, Vyfrib geheten. De bladen zyn haairig, lang, smal, spits, hebben elke vyf ribben, die in de langte loopen. De stengels, die de hoogte van een voet bereiken, zyn naakt, hoekig, of gegroeft. De staarten die ze dragen aan haren top, zyn korter, en dikker, als die van de gemene Weegbreê. De bloemen zyn bleek, de vruchten zyn huisjes, die na die gelyken, welke we komen te beschryven.
Plaats. De laatste twe soorten, wassen op plaatzen, die grasachtig zyn.
Eigenschappen. ’t Eerste soort is meest in gebruik, ondertussen heeft dit de zelfde eigenschappen, en men steltze in de plaats van de anderen.
De Weegbreên hebben een vry smakeloose geur: maar men vindt’er evenwel een trekkend zuur in. Zy hebben veel water en olie, matig zout. Zy zyn afvagend, wondheelend, samentrekkend, en koortsverdryvend.
De Weegbreê is van een algemeen gebruik in de Geneeskunst. Wy gaan verhalen ’t geen verscheiden Schryvers van derzelver krachten hebben gezegd.
Zo imand een half once sap van Weegbrê neemt, met een glas Honigwater gemengd, twe uren voor het aankomen van de koorts, zal hy de anderendaagse koorts korter en gemaklyker maken. Dit zal ook het sap van de wortel doen; geweekt, of gestooten, of de zelfde wortel in Yzerwater getrokken. Enigen geven drie wortels te drinken in drie glazen waters, of gelyk Dioscorides zegt, in drie glazen half water en Wyn, aan zulke die de anderen daagse koorts hebben; en vier wortels, en zo vele glazen water en Wyn aan zulke, die de derdendaagse koorts hebben. De bladen zyn goed om ze op de heete Podagra te leggen om te verkoelen, en inzonderheid in ’t begin. Zyn sap geneest de verzweringen van den mond; zo men’er mede wast. ’t Blad heeft de zelfde kracht zo men ’t uitwendig oplegt, zo wel als de wortel gekaaud, zo men Zinkingen op de tanden krygt. Men geeft de Weegbreê aan zulke, die van de kost geen voedsel hebben. Men gelooft, dat zy de Tering geneest. Zo men ze in Wyn doet koken, en men ze doet drinken, geeft ze hulp aan hun, die met de vallende ziekte gekweld zyn, en die moeilyk adem halen. Zy is een middel tegen de koude Klieren, zo men’er wat Zout by doet. Met de Weegbreê geneest men ’t gebrande. En zo men ze mengt met wit van Ei, geneest men ’t zo, dat men geen lidteken daar van ziet. ’t Wederhoudt het bloeden, dat van een wonde komt. ’t Blad gestooten doet de Pestkolen open gaan. Men geeft het met voordeel aan zulke, die met rode- en buiklóóp zyn gekweld, hebbende ’t eerst doen koken in Wynazyn met Zout, of wel ’t zap met Rys. Men kan’er ook een Klisteer van maken, en’er byvoegen Cimolise aarde en Ceruis. Drie dragma Extract van die plant, of een dragma zaad gestooten, doen de buikloop ophouden, en alle soorten van bloedingen, ’t ls een middel voor ’t St. Antonis vuur, al had het de helft van een Mens reeds bezet.
’t Zaad van Weegbreê gestooten en met rode Wyn ingenomen, als’er maar geen koorts by is, weerhoudt zeer wel alle bloedbraken, ’t onmatig bloejen der Speenen, en Stonden ende witte vloed. Men gebruikt de Weegbreê in alle wond- en afvegende dranken. ’t Sap der bladen gedronken, of door een Spuit in een Pypzweer gedaan, dient voor een zonderling middel. Men doet de Weegbreê met Kroost koken, gelyk men de Beet doet, om ze tegen de Waterzucht te gebruiken. En zo imand die ziekte krygt, welke de Genees, meesters Leucophlegmatie noemen, welke we kwade gesteldheid kunnen hieten; moet men ze doen gebruiken gekookte Weegbreê, terwyl de Zieke niet anders dan droog brood eet. Zo dat de Weegbreê zy als een middel tussen Vlees en Brood. De bladen gestooten nemen de pyn weg, en de gezwollenheid der verstuikingen, als men’er by doet wat Zout. Zy verminderen ook de dikke kanten der Verzweringen, en weerhouden de voortetende zweren. Met een woord; zy geven hulp aan allerly soort van zweren. In Oogwaters gebruikt men gemeenlyk ’t gedestilleerde water van Weegbreê met Rozenwater om te bedaren de ontsteking der ogen; ’t is ook goed voor ’t bloeden der tanden, zo men daar de mond mede wast. De wortel gegeten bedaart de Tandpyn, en zo men den mond met het afziedsel wast. Zy is goed, zo’er een afziedsel van gemaakt wordt, voor de Zweren van de Blaas, en de ziekte der Nieren; zo men dan ook neemt de bladen met Wyn gekookt. Simon Pauli gebruikte met voordeel ’t Extract van | |
| |
Weegbreê, en een afziedsel van Salseparille, om een Man te genezen, die bloed, ingevolge van een Zaadloop, piste. De bladen genezen Pypzweren, en Beten van Honden. ’t Zaad fyn gestooten, op een wonde, of verzwering gelegd, geneest dezelve wel haast. De bladen van Weegbreê gestooten, en by manier van pap opgelegd, verzacht een weinig de pyn der Zenuwen, en het zwellen van ’t Voeteuvel. De pleister van deszelfs Sap met wit van een Ei, en de Bolus van Armenie, op op ’t Voorhoofd gelegd, doet het Neusbloeden ophouden.
Een gorgelmiddel van Weegbreê, is goed voor een kwade Keel. Deze plant komt in de poejer, welke Palmarius voor de Dolheid heeft gegeven. Boyle stelt voor ’t volgend middel, als ’t zekerste, voor bloedbraken, en hoesten. Neemt zes oncen wortel van de grote Smeerwortel, die vers in een Mortier wordt gestampt; doet daar zo veel Suiker by, als vaan doen is, om het te geven de dikte van een Electuari. Mengt alles met het Sap van ontrent een handvol Weegbreê bladen. De pap van de zelfde plant in wyn met Most gekookt, die op een Pruime-boom wordt gevonden, is goed voor Navelbreuken, en ’t uitgaan van den Endeldarm. Riverius verzekert, dat een halfdragme zaad van Weegbreê, in een zagt Ei genomen, uitnemend is, om een Miskraam te beletten. Eindlyk, de Weegbreê is een plant van veel gebruik.
weegluis is een ongediert, dat plat is, en in de Zomer veel ongemak baart, niet alleen door de beten, die het doet; maar door de kwade reuk, welke het geeft, als men ’t kraakt.
| |
Geheim tegen de Weegluis.
I. Maakt een reukmiddel van Koejendrek, ’t zal alle de Weegluizen verdryven.
II. Om ze te doen sterven, neemt Alsem, Wynruit, gemene olie, water, van elks zo veel als genoeg is. Doet alles koken, tot vertering van ’t water toe. Giet daar na de olie deur. Mengt daar mede vet genoeg, en maakt’er een smeerzel van, waar mede gy de reten der Bedstede zult besmeren. Alexis.
III. Neemt Varkensreuzel, Kwikzilver, van elks zo veel als nodig is, mengt het wel, maakt’er een smeerzel van, en smeert’er de reten van uwe Bedstede mede toe; Tinctuur van Zwavel voert het zelfde uit.
IV. Om de Weegluizen te doen sterven, zo neemt het sap van Alsem, en oude olie van Olyven, zo veel genoeg is van elks; doet het koken, tot dat alles is verteerd. Laat daar na de olie doorzygen, doet’er in trekken levendige Kalk, en besmeert’er uw Bedstede, en reten mede.
V. Neemt Ossegal, en Kennip-olie, mengt het alles, en smeert’er de voegen, en ’t hout van uwe Bedstede mede, en daar gy gesmeerd hebt, zal nooit een Weegluis komen.
VI. Smeert het hout met het sap van oude Komkommers, welke men laat, om Zaad te winnen.
VII. Mengt in sterke Azyn Ossegal, maakt daar uwe Bedsteden mede schoon, en doet de groote Consolida onder de Kussens van uw bed.
VIII. Neemt Galnoten van Cyprus, stoot ze; doet ze daar na in olie trekken, die’er twe vingerenbreed op staat; laat het in de Zon by mooi Weêr twemaal vier entwintig uren staan, en’er de olie afgegoten hebbende, perst gezegde Galnoten wel uit. Smeert’er het hout uwer Bedsteden mede.
IX. Neemt gemene en zwarte Zeep, van elks evenveel, en doet het onder een, en neemt zo veel Kwikzilver, en doet het alles onder een, en maakt’er een smeerzel van, en smeert daar de plaatzen mede, waar in de Weegluizen zich gezet hebben.
X. Neemt zes oncen Vet van gebraad, dat zo oud is als gy ’t krygen kunt, smeert’er de plaatzen mede, daar zich de Weegluizen in gezet hebben.
XI. Met moet een Kat smoren, zonder bloedstorten, en ze ’t Vel afgehaald, en ’t Ingewand’er uitgehaald hebbende, moet men ze aan ’t Spit laten braden, zonder larderen, of droopen, en bewaren ’t geen’er is afgedroopen, en mengen ’t met de dojers van Eijeren en van de Spykolie ook zo veel, en wellen ’t wel door een, in een Mortier, tot de dikte van een smeerzel. Gebruik het als boven.
XII. Neemt Teer, Sap van wilde Komkommers; doet het in de Bedsteden, en de Weegluizen zullen sterven, dit doet ook een Zeeajuin aan stuk gesneden, en in Wynazyn gestooten. Kookt met de olie de bladen van Granaden, en vryft daar de spleten van uwe Bedsteden mede; of smelt Stierengal, of Bokkengal in sterke Wynazyn, en besmeert daar uwe Bedsteden en Muren mede. ’t Zelfde gebeurt, zo gy levende Zwavel in Olie stampt, en daar uwe Bedsteden mede smeert. Gy zult de stank der Weegluizen niet gewaar worden, zo gy Vislym laat koken, en daar de reten en scheuren uwer Bedsteden mede bestrykt. De Droessem van olie, gekookt en gemengd met Ossengal, en olie, doet ze sterven. De bladen van Klimop in olie getrokken, is goed voor de Weegluizen, zo gy’er uwe Bedsteden mede smeert. Gy zult ook op de volgende wyze, de Weegluizen wegnemen, die op de Muren zyn; stoot 15 dragmen Staphis Agria, of Luiskruid, zo veel Zee-ajuin aan kleine stukjes gesneden, met een lepel vol sterke Wynazyn, doet het alles met den anderen koken, en smeert het op zyn plaats. Gy zult een deel Cederhars mengen met vier deelen gekookte Wyn, en smeren daar, na dat gy’er Geiten-, of Koejen-gal in gedaan hebt, uwe Bedsteden mede. Men doet het zelfde, met de zelfde menigte gekookte Wyn en Wyn-azyn. Dydimus.
XIII. Men doet de Weegluizen, met den rook van Bloedzuigers weggaan, zo men maar maakt, dat de damp niet kan weggaan met de dekens van ’t bed; en daar en tegen, kunnen de Bloedzuigers, den damp der Weegluizen niet verdragen. [illustratie] [Plaat 59. Pag. 1325. THERMOMETER LUCHTTHERMOMETER QUIK-THERMOMETER BAROMETER I: v: d: Spyk delin & fecit.]
| |
| |
weegschaal is een gereedschap, geschikt om ’t onderscheid van zwaarte tussen zware lighamen te weten; men weegt’er mede ’t geen op de wigt wordt verkocht. Men heeft twe soorten van Schalen. De ene is de Roomse, of de oude. De twede is de gemeene balans met Schalen. De Unster bestaat.
1. Uit een Balk van koper, yzer, of hout; hier op zyn de verdeelingen getekend, zo wel aan den kant van ’t sterk als het zwak, om ’t gewigt der waren te weten, die men wegen wil.
2. Uit een haak, die aan een pen is in een lid vast aan ’t uiterste van de Evenaar aan de linkerhand, zo datze gedurig omlaag kan vallen, ’t zy men de balk na den kant van ’t sterke, of zwakke keere. Aan dezen haak maakt men alles vast wat men wegen wil.
3. Uit een huisje, dat na by ’t huisje van den haak is geplaatst.
4. Uit een ring, of haak, die met een wartel boven aan ’t huisje vast is, en dient om de Unster op te houden.
5. Uit een zwak huisje, dat insgelyks een arm genaamd wordt, dat welke dicht by ’t sterke vast is. Zo dat dit sterke huisje tussen de plaats der haak, en ’t zwakke huisje in is geplaatst, maar anderhalfmaal verder van ’t zwakke, als van den haak.
6. Uit een ring, of haak omhoog, aan de zwakke vast gemaakt, dat daar met een wartel aan vast is. ’t Gebruik van deze ring gelykt na die, van de sterke garde.
7. Uit een pen, spyker, enz. die door den balk gaat, en de plaat van den haak ophoudt.
8. Uit een twede pen, die dwers deur den balk gaat, en die de sterke plaat ophoudt.
9. Uit een derde pen, die desgelyks deur den balk gaat, om de zwakke plaat op te houden.
10. Uit twe naalden, op de armen geplaatst. De ene boven de pen, die de sterke plaat draagt, en de andere boven die, welke de zwakke plaat draagt.
11. Uit een ring, of beweegbare ravenshek, die men langs den langen arm, aan den rechter arm doet loopen.
12. Eindelyk uit een kloot, bol, of peer, of tegenwigt, die aan de beweegbare ring met een esse vast is, die dient, om een evenwigt te vinden tussen de waren, en daar van ’t gewigt te vinden.
De gemene Weegschaal wordt gemaakt van een balk, die in ’t midde ophangt, en aan welker einde platte, of holle schalen zyn aan touwen. De deelen van die Weegschaal, zyn de balk, of evenaar, de naald, de twe spillen, de schalen, touwen en scheer, waar aan boven een haak is, ringswys vast gemaakt, om de Weegschaal aan op te hangen. Men heeft aan elken arm een haak vast gemaakt, om’er de schalen aan te hangen, de gemene schalen zyn van verscheiden grootte, naar de grootte der Waren, die men te wegen heeft.
weegschalen (fyne) zyn kleine Schaaltjes, waar mede men Goud- en Zilvermunt weegt, en fyne Gesteenten, die in klein gewigt zyn.
De Chinezen gebruiken een soort van een klein stokje, dat vry wel na een Unster gelykt, en bestaat uit een klein Schoteltje, een balk, en loopend gewigt. De balk is van Yvoor, gemeenlyk zo lang en dik, als een Schryfpen, en in zeer kleine deeljes, op de drie zyden verdeeld, en hangende aan enen der kanten, aan zyden draatjes, op drie verscheiden punten, om allerlei soorten van gewigten, hoe klein, met meer gemak te kunnen wegen.
Als deze Balans een weinig langte heeft, weegt ze zo net, dat het minste gewigt, de Schaal ongevoelig doet overhalen. Om ze gemaklyker te kunnen by zich hebben, doet men ze gemeenlyk in een Doos van verlakt hout, die ligt en fraai is.
ween zyn de pynen, welke de Moeder, in arbeid zynde, gevoelt.
| |
Hoe men de ware Zwavel maakt, die goed is voor Vrouwen, die de Ween krygen, en voor allerlei soorten van Kolyken.
Men moet Veneedse Terebinthyn nemen, en Bloem van Zwavel, van elks een half pond; daar na de Terebinthyn in een glazen Fiool doen, die zeer dik is, en de Bloem van Zwavel boven op de Terebinthyn, en ze met Lywaat toestoppen. Daar na moet men de Fiool op heete as zetten, tot dat de Therebinthyn en Bloem van Zwavel met malkander wel gemengd zyn, en men neemt drie druppen van dat middel in een lepel met Brandewyn.
| |
Ander voorschrift om een Vrou gemaklyk te doen verlossen.
Neemt rode Uijen, en Lelybollen, doet ze koken in een pot met Olie van Olyven, en een weinig witte Wyn. Als de Vrou in hare negende maand zwanger gaat, moet ze zich daar de lenden mede smeren, en moet gaan zitten in een Bak, daar ze in zyn. Dit is zeer goed, en brengt veel toe tot een gemaklyke verlossing. Zie vrouwen.
weerglas, of barometer, is een Werktuig, geschikt om de zwaarte van den Dampkring op een gegeve plaats te onderzoeken: waarom het woord Barometer betekend zwaarteweger; en, dewyl men alle zwaarte kan wegen, en dit tuig de Dampkring weegt, betekent het een Dampkring-weger. Dit Werktuig wordt op deze manier gemaakt. Men neémt een glazen Pyp, ontrent 36 duimen lang, aan het ene eind toegeblazen, aan het ander eind open, welke met Kwikzilver moet gevuld worden. Hier toe kookt men in een aarden pot op vuur het Kwikzilver, tot dat het van alle zyne lucht en vogt gezuiverd is, dan giet men het in de glazen pyp, tot dat die by na vol is, en men keert de pyp langsaam om, op dat de lucht, welke op verscheide plaatsen onder de gedaante van belletjes aan de Pyp hangen, door de groote Luchtbel in de Pyp overgelaten, megevoerd worde, en dus de Pyp gans van lucht gezuiverd rake, daar na | |
| |
giet men het nog ledig gebleve eind der Pyp gants vol met Kwikzilver, en men zet de Pyp omgekeerd regt overeind, in een open bakje met enig ander Kwikzilver; dan loopt’er enig Kwikzilver uit de Pyp in het bakje, blyvende de Pyp ontrent ter hoogte van 29 duimen gevuld, waar door in het bovenste gedeelte der Pyp tussen de oppervlakte van het Kwikzilver, en het toegesloten eind, een plaats zonder lucht, of een Ydel koomt. Onderwylen heeft het Kwikzilver in de Pyp met die in het bakje een vrye gemeenschap, kunnende uit de Pyp in het bakje, en uit het bakje in de pyp vloeijen.
Dit Werktuig is in Italien van den schranderen Wiskonstenaar Euangelista Torricellius, leerling van den grooten Galileus, in het jaar 1643 uitgevonden; waarom het ter loffelyker gedagtenisse van dien braven man ook wel De Pyp, of Kwikpyp van Torricellius genoemd wordt. Hy bevondt eerst, dat het Kwikzilver in de pyp, ter hoogte van ontrent 29 duimen hangen bleef; waar uit hy besloot, dat de zwaarte van de lucht des Dampkrings aldaar ter plaatse evenzwaar, als de 29 duimen Kwikzilver door haar opgehouden, was. Enigen tyd hier na, als in den jare 1645, of 1646 bevond hy, dat het Kwikzilver niet altyd evenhoog, maar somtyds hoger, somtyds lager in de pyp stond; waar uit men ontdekte, dat de zwaarte, of perssing van de Dampkring op dezelve plaats niet altyd even groot was; maar dat zy minder moest zyn, wanneer het Kwikzilver lager; en dat zy meerder moest zyn, wanneer het Kwikzilver in de pyp hooger stond: Deze groote uitvinding maakte Torricellius aanstonds aan den Geleerden Mersennus bekend, welke, een groote Briefwisseling met vele Geleerden in andere landen houdende, maakte, dat deze uitvinding door geheel Europa bekend en verspreid wierd. Dit Weerglas toonde zeer klaar aan, dat de lucht zwaar, en in evenwigt met het Kwikzilver was, want anderzins moest al de Kwik uit de regtopstaande in de open pyp uitvloejen: maar de lucht op de Kwik in het bakje drukkende, perst de Kwik hier uit in de pyp, tot dat de zwaarte van de Kwik met de perssing der lucht in evenwigt zy. Dat dit besluit waar was, betoogde men aanstonds, met dit Weerglas in een ander glas te sluiten; waar uit men lucht weerde, of wel naderhand uitpompte; ten eersten zag men dat dan al de Kwik uit de pyp liep; en zo ras de lucht wederom op de Kwik in het bakje perssen en werken mogt, rees de Kwik in de pyp tot de vorige hoogte. Sommige Wysgeeren in Vrankryk, en naderhand in andere landen, klommen met dit Weerglas op hooge bergen, waar door’er minder lucht op de Kwik in het bakje stond re perssen; zy bevonden ook dat de Kwik in de pyp altoos lager stond, hoe zy hooger op de bergen klommen; zo dat uit dit alles zonneklaar bleek, dat de Lucht zwaar was, en wel net hoe zwaar zy was.
De zwaarte der lucht wierdt van de Wysgeeren, aanhangers van Aristoteles, in dien tyd hevig ontkend, zo dat door dit Werktuig dat soort van Wysbegeerte, geen kleine krak kreeg. Het zeggen, dat de Lucht zwaar was, van den Grooten Gallileus, tegen wien de verwoede vervolgingen der Aristotelischen nog te vers in het geheugen waren, werd nu voor het oog bevestigd, en ontegenzeggelyk bewezen. De wonderlyke verschynsels ontrent de veranderingen in de hoogte van de Kwik in de pyp op vesscheide tyden: en de vaste gevolgen en besluiten, dat in het holle deel der pyp boven het Kwikzilver geen lucht kon zyn, maar dat daar noodzakelyk een Ydel moest wezen, het welk ook van Aristoteles ontkend was, zettede de Geleerden aan, om nieuwe ontdekkingen te doen, om het slaafsche juk van te moeten blyven by het geen Aristoteles, of zyne aanhangers slegts gezegd hadden, af te schudden, en om de Natuur en hare werkingen zelf na te gaan; waar door het Weerglas een voorname oorzaak van de verbeteringen en voortzettingen niet alleen der Natuurkunde, maar van de gantse Wysbegeerte geworden is, welke nu door de treffelyke Newton en Locke tot een hoogen trap gekomen, en op vaste gronden gebragt is.
Men begon in Italien en Vrankryk verscheide soorten van lighamen in het bovenste van de Kwikpyp te sluiten, om de veranderingen te onderzoeken, welke dezelke, in het Ydel komende, ondergaan zouden, of wat voor verschynsels’er dan mogten voorkomen: de grote moeiten, welke men om dit te doen, ontmoette, heeft de eerste gelegentheid tot het uitdenken en maken van Luchtpompen gegeven.
Het Kwikzilver klimt in het Weerglas op verscheide tyden tot verscheide hoogten. Alhier in Nederland heeft men de grootste laagte bespeurt op 27 en een zesde Rhynlandse duimen, en de grootste hoogte op 29 en drievierde duimen; zo dat de gantse verandering van het Kwikzilver in een gemeen Weerglas, tot nog toe, binnen de palen van 3 duimen gebleven is. Doch, zodanige verandering is over den geheelen aardbodem niet eveneens, want in de Landen tussen de twe Keerkringen ingelegen, is zy veel kleiner, ja minder dan een duim, en in de landen buiten de Keerkingen wordt zy grooter: maar, of men haar nog grooter dan by ons in vele Noordelyker landen bevinden zal, moet men door den volgenden tyd en door waarnemingen ontdekken en leeren. Na dat men de verscheide hoogte van de Kwik op verscheide tyden had bevonden, heeft men gaan gelooven, dat de verandering der zwaarte in de lucht, welke deze verscheide hoogre van het Kwik veroorzaakt, ook de oorzaak van verandering in het weer, zo in mooy als slegt, in windig en stil, in droog en nat, maakte. Om dat nu de verscheide hoogte van de Kwik, de verscheide zwaarte der Lucht te kennen geeft, meende men dat de Kwik in het Weerglas, ook de verscheide staten van het weer, en niet alleen van het tegenwoordige, maar ook van het aanstaande, moest te kennen geven; om welke reden deze Werktuigen den naam van Weerglazen gekregen hebben. Het is zeer waarschynelyk, dat de verandering van de zwaarte de Dampkrings dikwils, schoon niet altyd, de oorzaak van verandering in het weer is. De ondervinding heeft hier ontrent iets geleerd, | |
| |
waar op men enige Regels gebouwd heeft, welke men menigmalen met den staat van het tegenwoordige, of aanstaande weer zal zien overeenkomen. Niet te min moet men deze niet voor onfeilbaar houden, om dat men ook wel andere uitkomsten van het weer zal zien, welke door vele te samenloopende oorzaken in ons Dampgewest verwekt worden, waar van de meeste tot nog toe aan ons onbekend zyn, en die, om datze voor het oog meestendeels onzigtbaar zyn, noodzakelyk onbekend zullen blyven.
Men begrype het Kwikzilver in de pyp op zyne middelste hoogte, dat is op 28 en een halve duimen te staan; en dat het begint te ryzen, dan zal het beter weer worden, als men te voren had. Indien het te voren regende, zal het in ’t kort droog weer worden; indien het sneeude, of hagelde, zal het sneeuwen verminderen, of ophouden; ja in den Winter zal het weér zich tot vriezen beginnen te schikken. Indien het sterk woei, zo zal de wind stillen: indien de lucht donker en betrokken was, zal de lucht ophelderen, de Zon doorbreken. Dit zal langsaam aankomen, indien de Kwik langsaam ryst: maar de veranderingen in het weêr zyn kort aanstaande, indien de Kwik schielyk ryst, en enigen tyd aan een blyft ryzen. In het algemeen kan men stellen, dat het ryzen van de Kwik in de pyp, verbetering van het weêr in ’t vervolg te kennen geeft.
Edoch, indien de Kwik beneden de genoemde hoogte van 28 en een halve duimen komt te zakken; zal het weer betrokken raken, of het zal gaan regenen, of daar zal meer wind opkomen; en dit zal zo veel te schielyker geschieden, als de Kwik schielyker en meer zakt.
Indien de Kwik zeer laag, dat is, op 27 en een halve duimen, of meer zakt, krygt men meeste Stormbuien, welke somtyds minder over ons hoofd hangen, als zy wel in nabuurige gewesten gevoeld worden. Hoe de Kwik laager staat, hoe de Storm zwaarder is; indien de Kwik zeer schielyk zakt, zo is de Storm in ’t kort voorhanden; maar zakt ze langzaam, zo komt de Storm langzaam, of zy dryft nog wel over.
Wanneer het Stormt en de Kwik laag staat, maar begint te ryzen, vermindert de Storm, en indien de Kwik schielyk begint te ryzen. zo zal de Storm ook kort hier na ophouden; en het weer veel beter worden; zo dat men menigwerf in ’t kort schoon weer krygt; schoon de Kwik dan nog tot geen merkelyke hoogte mogt gesteegen zyn.
Indien het tegenwoordige weer goed, en de lucht vry helder is, en het Kwikzilver tot zekere hoogte gestegen is, zal het weer noch helderer, noch beter worden, schoon de Kwik bleef ryzen; zo dat het weer niet het allervolmaakst schoon is noch wordt, wanneer de Kwik het allerhoogste staat; maar men zal dikwyls dan de lucht met Wolken digt betrokken zien, dog het weer zal altyd met stilte verzeld zyn; hierom, wanneer het enige dagen agter een, het zy by den Zomer, of den Winter, stil weer is, klimt de Kwik tot de grootste hoogte.
Het Weerglas wordt meest door de winden geregeerd, want zo ras de Wind naar het Noorden draaid, het zy die Noord-oost, Noorde, of Noord-west wordt, ryst de Kwik aanstonds en merkelyk, schoon het weer op dien tyd juist daarom niet verandert; want regende het voorheen, het blyft wel regenen, of sneeuwen en hagelen, of waajen; daar anderzins by andere winden, zo ras de Kwik evenwel mogt gerezen zyn, het weer aanstonds veel beter, drooger, of stiller zou geworden zyn.
De Kwik zakt gemeenlyk met Zuidelyke winden, en zy staat laager met deze, dan met andere winden; waarom het dikwyls gebeurt, dat het weer vry goed, de lucht helder, en stil blyft, schoon de Kwik al vry laag mogt zakken. Zo dat men hier uit klaar ziet, dat men alleen op de hoogte der Kwik lettende, niet kan voorzien den aanstaanden, of tegenwoordigen staat van het weer, om dat dit zo veel van de winden afhangt, welke’er by moeten aangemerkt worden.
Men zal des Zomers by heel heet en broeijend weer, en wanneer de Kwik hoog staat, bevinden, dat het schielyk begint te zakken; gemeenelyk is’er dan een donderbui op handen, waar van men eerder door het Weerglas, dan door het groeijen van bruine Wolken verwittigd wordt: want de Wolken, komen niet dan enige weinige uren voor den Donder te voorschyn.
Wanneer in den Winter de Kwik begint te ryzen, en gekomen is boven 28 en een half duimen en de wind Oostelyk begint te waajen, is’er Vorst voor handen, De Vorst blyft volharden, wanneer de Kwik op dezelve hoogte, waar me de Vorst begon, blyft staan, of wel, indien de Kwik blyft ryzen; maar de felte van de Vorst groeit niet aan, schoon de Kwik veel hooger klimt, zo dat het, op het allerhoogste staande, het niet allerfelst vriest. Het is onbekend en onzeker op welke hoogte de Kwik moet staan, wanneer de Vorst het strengste is, om dat de Vorst van andere te samenloopende oorzaaken afhangt. Maar wanneer de Kwik, terwyl het vriest, begint te zakken, vermindert de strengheld van de Vorst, en wanneer de zakking van de Kwik van 3, of 4. linien geworden is, ontlaat het weer altyd; en het begint, of te sneeuwen, hagelen, of waajen; indien de Kwik verder blyft zakken, zo gaat de dooi voort; maar indien de Kwik na een zakking van 3, of 4. linien wederom begint te ryzen, hervat de Vorst ook wederom. Deze waarnemingen zyn wel de zekerste en beste, tot nog toe in Nedetland bekend.
De Wysgeeren hebben op verscheide gronden geredeneerd, om deze aangehaalde verschynsels uit te leggen.
Sommige meenen dat de Veerkracht van de lucht, en niet derzelver zwaarte, alleen de oorzaak van het brengen der Kwik in de pyp is; dog deze schynen niet wel gelet te hebben, dat de Veerkragt der lucht niet perssen kan, indien zy van boven den Dampkring geen tegenstand heeft; daar’er nu boven den Dampkring, niet dan ydele ruimte, en dus geen tegenstand is, zo is dit gevoelen aanstonds | |
| |
vervallen, en de zwaarte der lucht, door velerlei proeven bewezen, is bevonden de enige oorzaak van het opgehouden Kwik in de pyp te zyn.
De Winden zyn de grootste oorzaak van de verandering der hoogten van de Kwik in de pyp; hierom is’er tussen de twe keerkringen zo kleine verandering in ’t Weerglas te zien, om dat over deze Landstreek een geduurige Oostelyke passaat wind, altoos byna evensterk waait, zonder dat’er andere vrye winden bykomen, zo dat de Dampkring aldaar byna altyd eveneens gesteld is: maar buiten de twe Keerkringen, en enige Graden’er van af, zo naar het Noorden als naar het Zuiden, wajen vrye winden met allerlei kragten en streken, welke in den Dampkring een groote verandering brengen. Zy nemen hier en daar groote deelen van den Dampkring met zich mede, zo dat de lucht op deze plaatze dus verminderd zynde, ligter wordt, en de Kwik minder kan drukken; op andere plaatzen voeren de winden deze uitgerukte lucht met zich, en stapelen die lucht op een, zo dat aldaar dat gedeelte van den Dampkring dan zwaarder wordt, en de Kwik in de pyp onder deze lucht staande, doet ryzen. De Winden uit koude streken komende, doen de lucht, daar zy bykomen, dikker worden en dalen; waar door deze meer zwaarte krygt; en de Kwik sterker drukt. Hierom doen de Noordelyke winden de Kwik in ’t Weerglas ryzen: daar in tegendeel de winden uit warme gewesten komende, de lucht verwarmen, doen uitzetten, opryzen, en dus ligter worden, zo dat de Kwik in de pyp moet daalen, gelyk de Zuide winden gemenelyk doen.
De dampen uit alle Zeen, Meren, Rivieren en andere Wateren: de uitwaassemingen uit de Aarde, en alle Planten en Dieren, in de lucht opstygende, verzwaren ook dat gewigt van den gantsen Dampkring, en zyn dus door hare zwaarte een oorzaak, waar door de Kwik in de pyp hooger geperst wordt en opklimt, als anders geschieden zou. Ook wordt de Dampkring ligter, wanneer die van deze dampen en uitwaassemingen gezuiverd wordt. Hierom wanneer het veel regent, vallen de dampen uit de lucht, en de Kwik door minder zwaarte opgeperst dan voorheen, daalt in de pyp, tot dat ze wederom in evenwigt met de zwaarte der lucht is.
Wy hebben te voren aangetekend, dat de veranderingen der hoogte van de Kwik binnen de palen van 3 Rynlandse duimen waren, welke palen zeer eng zyn, waarom de Wysgeeren dit werktuig veel beweeglyker getragt hebben te maken, en dus de palen van beweging uit te zetten: hiertoe heeft de Ridder Morland zyne schuins leggende pyp bedagt: de schrandere Hooke maakte een Weerglas met een rad; de groote Huigens maakte een dubbele Barometer, uit Kwik en vogten bestaande; welke naderhand door Hooke en La Hire nog verbeterd en beweeglyker gemaakt is; de Heer Ammontons maakte een Barometer uit een Kegelwyze pyp, welke ruim dertig jaaren na de uitvinding door eenige onwetende en waanwyze Mensen, voor iets nieuws uitgekreten en beschreven is: de treffelyke Wiskonstenaar Joh. Bernouilli maakte’er een met een Horisontale enge pyp, onder aan een wyde regt opstaande vastgehegt; anderen hebben nog verscheide andere uitvindingen in het licht gebragt, waar van wy hier geen gewag zullen maken, noch ook een wydloopiger beschryving van alle de hier voorgemelde geven; om dat wy weten, dat de ondervinding geleerd heeft, dat het gemeene Weerglas uit een enkele regtopstaande pyp gemaakt, het allerbeste is; en dat alle de andere uitvindingen wel haren lof verdienen, maar schranderer zyn uitgedagt, als zy wel in der daad aan het oogmerk, wegens noodzakelyke’er aan verknogte gebreken, voldoen; gelyk men in de beginsels der Natuurkunde van den Heer Musschenbroek kan aangetekend zien.
weeken, Maceratio, is in de Chymie een kunst-wóórd, dat wel eens met trekken en opgieten, of infusio en digestio verward wordt; maar eigentlyk is ’t een opgieten met weinig vocht, en om veel meer enige kracht aan ’t geneesmiddel by te zetten, dan ze daar aan te ontnemen. Zo dat, als men maar eniglyk van opgieten spreekt; men maar ’t gemeen opgieten verstaat, waar in de vocht de menigte van het middel veel te boven gaat, en veel eer gebruikt wordt, om’er de kracht uit te halen, dan daar enige hoedanigheid aan te geven. By voorbeeld, als men de Scammonie in enige vogt doet, om’er de kracht uit te halen, doet men’er meer vogt op, dan men doet, als men ze glibberig maakt; als men ze op de openende Wortels gebruikt, om de kracht te vermeerderen, en’er Azyn op giet is ’t geen men weeken noemt. Maar zo men’er de kracht uit halen wil, giet men’er een bekwame menigte van vocht op; dit noemt men opgieten, trekken; en ’t gantse onderscheid, dat’er volgens de Chimisten, tussen weeken en opgieten, is, dat men ze maakt met warmte, en deze, met koude.
weiden is een plaats in ’t open Veld daar ’t Vee gaat grazen.
| |
Weide, driemaal dienstiger, dan de gewone.
Om de Weiden in den Zomer, en ’t Voeder des Winters te vermeerderen, en te maken dat een Mergen twemaal zo grasryk zy, als gemeenlyk, moet men eerst de Weiden van den Zomer sluiten; zo men in een Land is, daar de grond aan een is moet men Slooten graven, zo de grond droog is, moet men ze met Hagedoren omzetten; zo ze vochtig en waterryk is, moet men daar Fleer planten.
Om dit met weinige kosten te doen en van zulke sloten, Doorne- en Wilge-heggen meer voordeel te halen als zy gekost hebben; zo maakt ze, in de plaats van gruppen te maken; alleen met de Tuinmans Spa, volgens ’t gemeen gebruik, met een Ploeg, waar mede gy de Aarde eerst omroert. Laat die Ploeg van twe luiden met een grote beslagen Schop volgen, even gelyk men gebruikt om ’t Zout te roeren. Deze zullen de Aarde boven op de Grup gojen, alwaar ze twe Mannen aan stuk zullen slaan met grote houten, gelyk de Straatmakers gebruiken | |
| |
om de gelegde Steenen in en gelyk te slaan; en twe anderen zullen van buiten met yzeren Graven, gelyk die der Tuinluiden, de Gruppen spitten, om ze om te roeren, en de kluiten met de schop aan stuk slaan; die van dat handwerk zyn, zullen my verstaan. Op deze wyze zullen tien man meer dan honderd op de gewoone wyze uitvoeren. Men zal ook ’t vermaak hebben van te zien, dat zyn werk haast gedaan is, en dat men de helft meer van zyne Weigrond heeft. De Ploeg alleen neemt meer gronds in enen dag op, dan honderd man doen zoude.
Gy kunt in deze Gruppen en hoogten, gelyk ik elders heb gezegd, van binnen en van buiten, wortelen planten van twe tot twe voet, tot aan de hoogte van de Grup, en de hoogte van ’t Dykje van twe voeten tot twe voeten aan alle kanten, met zekere wilde Appelboomen bepoten, waar van Mensen noch Varkens, zo wrang zyn ze, de vruchten zullen eten, en die nochtans goed zyn, zo men ze tot de Kersmis bewaart, om cider voor ’t najaar te maken, en Verjuis in de maand October, die goed is om de Potspyzen geurig te maken, als Rapen en Potspys, die men voor de Werklieden braadt met wat Olie, of Boter, Zout, Peper, dat een stoofzel voor hun is.
Buiten dat is nog de Bloem van die wilde Appelen schoonder en geuriger van reuk, dan die van andere Appelboomen. Zy geeft een overvloedig voedzel voor ’t gezicht in den bloeityd van de maand Mei; ’t is een tapisserie en reukwerk voor Landhuizen, waar van de Lanen met Appelboomen zyn bezet. Men moet verdagt zyn, dat men moet in de Gruppen en holten planten, en niet vlak, op dat het water na de wortel loope.
De gruppen en dykjes beplant zynde, duren langer dan anderen, want de wortels der Boomen houden de aarde by een en ondersteunenze; daar de aarde naakt zynde, Zon, Regen en Vorst ze doen uitmuitelen.
In gronden, die niet zeer aan een kleven, moet men levende Hagen van witte, of zwarte Doorn planten. De witte is beter, komt eer op, duurt langer, en geeft meer bloemen tot voedsel van Honigbyen. Om die Hagen met weinige koste fraai en aangenaam te maken, zo ploegt op de lyn met de Ploeg, ontrent de breedte van twe voeten wyd, rondom den grond om, die gy wilt insluiten. Haalt uit de eerste Veur, door de Ploeg gemaakt, alle de goede aarde, die altyd boven op legt; gooit ze aan enen kant ter rechterhand, met beslage Schuppen van hout, waar van we spreken; Van de twede Veur neemt een voet kwade aarde weg, en gooit die aan de linkerhand. Zo gy een oude Mistberg daar dichte by hebt leggen, of andere Bagger uit Slooten, Poelen, of Meren, doet daar van op den grond der gemaakte grup; Zo gy dit niet hebt, doet’er de helft van uwe goede aarde in, en dekt daar de helft der wortel van uwe plant mede; en vult dan ’t overige van uwe grup met uwe slegte aarde, die goed zal worden, als zy in de Zon zal staan, en van de regen zal doordrongen wezen.
Gy zult uwe grup aan weerskanten in ’t verband na een lyn dog in een holte planten, gelyk de Tuinlieden wel weten. ’t Komt’er maar op aan, dat men goede witte Doorn heeft om ’t werk voort te zetten. Om deze goed te hebben, moet ze in een goeden grond gezaaid zyn. Zo men ze in ’t land niet weet te vinden, en ’t geduld niet heeft van ze te zajen, en twe jaren te wachten, moet men zwarte doorn nemen, van de grofste, die men in ’t Kreupelbos vinden kan, als zy maar weder kan vatten, de ene krom op de andere planten, en den volgenden Winter de telgen deur malkander breijen; gelyk men die van de witte doet; tot dat men ze tot behoorlyke haogte heeft gebragt. Men kan ze ook scheren als Palm, ’t geen fraai op ’t gezicht is. Dit is goed voor afgeheinde Thuinen, op plaatzen, daar de steen zeldzaam is.
Om Thuinen op te schikken, kunt gy in de Hagedoorn-heggen nog van plaats tot plaats, gaten scheren, ook Pilasters en andere figuren Galderys wys; zo uwe Tuln, door dit middel een aangenaam en goed gezicht kan krygen, op een fraje Plaats, Velden, of Rivieren, enz.
Om het vercieren van de Hagen te voltojen, zo zet’er Rozeboomen van drie tot drie voeten onder, welke gy met Doornen tussenbeide zult zetten. Als de Doornen uit den bloem zullen geraakt zyn, zullen de Rozeboomen daar in staan; doet’er vroegen en laten in; gy zult dan den gantsen Zomer bloemen hebben, en stof om Roze-water, Zakjes en Conserven te maken, waar van men geld kan krygen.
In waterige gronden, zult gy Hagen van Wilg, of ander wit hout maken. Gy zultze op een lyn zetten; ’t kost niets ’t wat aangenaam op ’t gezicht te maken. Gy zult aan het eind een punt hakken, die gy in den grond zult steken. De Wilg zal zonder wortel wel vatten. Die heggen hebben niet noodig verdubbeld te worden. Gy zultze dooreen slingeren, gelyk boven gezegd is, en krommen den enen op den anderen. Men kan ze van vier tot vier jaren hakken, en de takken zullen dienstig wezen tot verscheiden werken. De scheuten van een jaar van de witte dienen om te binden, gelyk de Teen.
De schaduwe van die Hagen, strekt in den Zomer ’t Vee tot een Zonnescherm, welke u dienstiger is, dan Weigrond. Het geeft’er meer Melk van, dan wanneer het geweid wordt. Gy zult het het malse gras om de koelte zien verlaten. De dieren, hoe verstandeloos gehouden, weten echter wel wat hun goed zy, en begaan geen overdaad, Apen, Honden, Varkens, uitgezonderd. Hier van daan komt de Spreuk, dat men een Ezel zonder dotst niet doet drinken, tot schande van een Mensch, die dikmaal drinkt en eet met overdaad.
De Weiden van een zynde gescheiden, zult gy ’t gras zo veel en zo weinig doen ryp worden, als gy wilt. Zo ’t gras te mals is, wordt het eer gegeten, gelyk het warm brood, maar ’t doet minder voordeel. ’t Maakt den beesten afgang, waar van de Melk min voedzaam is,en minder Boter geeft. | |
| |
Zo ’t gras te lang is, heeft het te weinig sap, de Beesten lusten ’t zo min, als de Mensen ’t brood, dat te oud is en te hard. Dit doet ze minder Melk en Boter opbrengen.
Gy zult, gelyk gezegd is, uw Vee buiten de hitte laten leggen; koelte geeft hun weigrond. Hunne mest en pis maakt het Land vet, en doet het gras groejen. De Landman zal de kop van een kleine houte Ryf hebben, waar mede hy den drek der Schapen, Koejen en Paarden deur ’t veld zal verspreiden, want het gras dat’er om wast, als ’t niet wordt verspreid, is lang en grof, ’t Vee vertrapt het met de voeten, en eet het niet af, ’t geen veel verlies is.
Doet de Weiden na de Koejen, van Schapen weiden, zy houden van kort gras, doet ze ’snachts op ene plaats blyven; hunne mest en pis maakt nog vruchtbaarder, dan die van hoornvee.
Zo gy ’t gemak van water hebt, zo maakt kleine waterplaatzen, vergaderd daar ’t water alle dag en nacht in, en haalt ’s avonds in den Zomer ’t Sluisje op, en laat het veld, dat afgeweid is, door dat middel eens onder loopen. Dus zal een merge Weiland zo veel wezen, als twe tot Hooiland. Zie vee.
weide. Is een vochtig niet beploegd land, waar in ’t gras natuurlyk groeit.
| |
Verscheiden soorten van Weiden, en wyze hoe men ze maakt.
Men kan zeggen, dat een Landhuis zonder Weiden is als een lighaam zonder ziel: want van de Weiden komt het grootste voordeel, zo om het Hooi, als om ’t Vee dat men daar den tyd van den Zomer in te grazen zend.
Men heeft vierderhande soorten van Weiden, te weten; droge, vochtige, klaveren Weiden, en die van Bourgons Hooi.
| |
Droge Weiden.
De droge Weiden zyn die in een vetten grond zyn gelegen, die wel goed is, en daar ’t gras, of hooi van zelf in groten overvloed groeit, en veel beter dan op andere plaatsen, daar ’t alleen door ’t besproejen voor den dag komt.
| |
Vochtige Weiden.
Wat de vochtige Weiden belangt, men heeft ze in laagten langs Beken, welke ze besproejen met hun water om ze vruchtbaar te maken, en zonder welker behulp zy weinig Hooi zouden voortbrengen; alzo hunne grond zeer licht en droog is, en weinig in heeft.
| |
Van de wyze om een Weide te maken.
Ik onderstel, dat men een Landhuis heeft, waar op men geene Weiden heeft, en dat menze daar maken wil; men moet daar terstond den grond in overweging nemen, die men daar toe gebruiken wil.
Om een Weide te maken die vochtig is, zoude het nodig wezen, een land te kiezen, dat vet en sappig van aart is, en waar van de grond van nature vochtig is. Dit weet men, na dat men niet heel diep gegraven hebbende, daar water vindt. Ook moet het niet ver van Water, of Beek, of een Rivier, of Sloot, of Wetering leggen: want op deze plaatzen alleen vindt men een genoegzame vochtigheid voor de Weiden.
Zo men daar en tegen een droge wil hebben, zal ’t genoeg zyn een stuk Lands te nemen, dat sterk is, of dat ligt is; als’er maar een Buis is, die ze vruchtbaar door haar water kan maken.
Die twe soorten van Weiden, zullen altyd in een plaats wezen, die afloopt, op dat’er het water, dat’er opkomt gemaklyk kan afloopen, en daar niet te lang op blyven staan; ’t geen ze al te zeer zoude verkouden, en ze niet zoude doen schieten, dan Hooi, dat niet veel docht, en in geringe menigte.
| |
Hoe men den grond voor ’t maken van Weiden moet bereiden.
Na dat men den grond heeft uitgekozen, volgt de manier om hem gereed te maken op ene wyze, welke we beschryven zullen; men moet ze in ’t werk stellen, zo men wil, dat ze zal de verwachting beantwoorden; want zo men’er in gelukken wil, heeft men vyftien, of zestien maanden van node, en niet te doen, dan ’t land om te ploegen en te bezajen; en zorg te dragen, dat men’er de ploeg niet dan ter bekwamer tyd in zette, om ’t zo te maken, dat’er het gras zo gelukkig in groeje, dat men’er in enige jaren gene handen heeft aan te slaan.
Als de Sprokkelmaand is gekomen, en men oordeelt, dat de aarde genoeg bewerkt is om tot een weide gemaakt te worden, vergeet men niet daar Mist by te brengen en over te strojen, om terstond met de Ploeg te worden gedekt.
Deze laatste bearbeiding, die men aan ’t Land geeft, heeft twe byzondere gebruiken; ’t eerste is om ’t Land gelyk te maken; ’t is geen Landman, die de wyze niet weet om ’t te doen; en de twede is om de gestrooide Mest te begraven.
| |
De Mest, die goed is voor Weiden.
Maar laat ons weder na de Mest keeren, eer we tot het zajen komen, en laat ons zeggen, welke best met den aart van ’t gras overeenkomt.
De eerstgemaake Mest is hier altyd de beste, om datze eerst in den grond gebragt, veel gras voortbrengt. ’t Geen niet weinig aan de vruchtbaarheid der grond toebrengt. Die Mest houdt ze vele jaren goed, en de weide, die daar van vet is gemaakt, hoeft in enige jaren niet bemest te worden.
| |
Van ’t Zaad.
Als de grond wel vlak is gemaakt en de Mest naar behooren gestrooid, zaait men daar Hooi- | |
| |
zaad in, dat heel fyn moet gekoren worden, en ’t rypste, dat men krygen kan, waar onder men half Haver mengt. Zo ’t Land in Sprokkelmaand te zacht is, en men de Velden niet kan zajen, om dat men streken heeft, daar het Land niet is te bewerken; wagt men zelfs tot op ’t einde der maand Maart. Dus zal de aart des gronds overal doen zien, wanneer ’t nodig zy hem te bewerken. Zo men’er Haver onder doet, zo geschiet het om zyne moeite niet gans nutteloos in dat eerste jaar te doen zyn, want zy laat niet na daar wel onder ’t ander Zaad te groejen. Dit vergoedt een groot gedeelte van de onkoste, welke men gedaan heeft om dat Land tot een Weide te maken.
| |
Hoe men de Weiden moet zajen.
Om te maken, dat de Weiden gelyk gezaaid zyn, na dat men door de laatste bebouwing ’t Land gelyk heeft gemaakt, gedraagt men zich even, als wanneer men Koorn zaait; en de Zajer op elke trede zyne hand bewegende, als hy zyne rechter voet voortzet, gooit het Zaad zo wyd als een goede Voorn en vry dik.
Maar gelyk’er geen Veur is, en dat men ’t mis zoude kunnen hebben, ’t zy met niet te zajen, ’t geen gezaaid moest wezen, of om niet voor een twedemaal te zajen ’t geen reeds was gezaaid, zet men een stokje, waar mede men tekent, als men op ’t eind van een stuk Land is, waar ontrent de plaats is, daar men ’t Hooizaad gestrooid heeft, zettende de stok veel eer op ’t geen reeds gezaaid is, als op ’t geen niet is gezaaid. Dus gaat men voort, tot dat men ’t Land gans van dat Zaad heeft voorzien.
Dit gedaan zynde neemt men een vry zware Eg, waar mede men de Mest en ’t Zaad onderhaalt, en die men twemaal over het gezaaide kruisling heen trekt. Dit maakt ze zo gelyk, dat haar niets belet, dat’er de Zeis overgaat, als het op een majen gaat.
| |
Wat men aan de Velden doen moet, als zy eerst gezaaid zyn.
Men moet niet verwachten, dat men van een Weide, die eerst gezaaid is, al ’t voordeel trekt, dat men van een Weide haalt, die zedert langen tyd zo geaard is. Want die’er ’t eerste jaar Beesten zoude laten weiden, mogt wel staatmaken, dat arbeid en Zaad verloren waren, alzo’er niets erger is voor een stuk Weiland, dat eerst is aangelegd, dan de beet van Dieren; hierom zal men alle moeite doen. om ’t zo te maken, dat’er geen Beesten opkomen.
Wat het volgende jaar aangaat, men zal niet nalaten ’t Hooi te majen, ’t geen’er zal voortgekomen zyn, en men zal zo vies niet meer zyn om ’t voor beweiden te bewaren, alzo’er ’t Vee dan geen kwaad meer aan kan doen; en niet meer dan aan ’t Land, dat al enige jaren is geweid geweest.
| |
Hoe men Weiden mest, als ze oud zyn geworden.
Alle Landen verliezen met der tyd hunne vettigheid naar de mate van ’t Gras, dat ze voortbrengen, of de Peul- en Graan-vruchten die’er op groejen; en zo men door behulp van de Mest ze van tyd tot tyd niet herstelt, loopt men gevaar, dat het alles wat’er opkomt, zeer langzaam zal groejen. Om dus de Landen die oud zyn te noodzaken om nieuwe jeugd te geven, Mest, of strooit men ze om de vier jaren, en altyd in de maanden van December en Januari, op dat het zout van de Mest, door de Winter- en Lente-regen ontbonde in den grond zinke; en de Wortels van ’t gras leve geven, en ze daar na met veel kragt uitschieten.
| |
Aanmerking.
Maar een oude Weide moet met vergaanne Mest worden toegemaakt, en dus gans anders, dan een nieuwe Weide. Want zo zy eerst onder de Beesten van daan kwam, en niet gedekt waar met aarde, zoude ze geen tyd hebben om te verteren; en de Majers zouden ze voor hare Zeissen vinden en mengen ze onder ’t Hooi, ’t geen in den Berg zeer kwaad zoude uitkomen.
| |
Aanmerking over de Weiden.
Men moet alle Vee uit de Weiden houden, als ’t gras begint te schieten: want het is schadelyk als het wordt afgeknaagd. Op dat het water dat ’s Winters van de Bergen komt, ’t gras niet mogt verdrenken, dat nog jong is, graaft men rondom een sloot, ’t geen ook maakt, dat het Land in een onweer niet onder raakt, als ’t gras hoog staat.
’t Winterwater moet daar en tegen van oude Weiden niet worden afgehouden; alzo dit niet dan overvloed kan voortbrengen, om dat het water iet vrugtbaars, dat fyn is, van de landen medesleept, waar door ’t loopt, en dat ’t in zich zelve heeft.
Zo de Weiden kort by een Beek zyn gelegen, en men meent, datze water gebrek hebben, moet men een Sluisje maken, om’er ’t water mede op te stoppen, en maken een verlaat aan den kant van de Weide, om ’t daar eens over te laten loopen, zo veel als onze voorzichtigheid en oordeel ons zullen leeren. Daar na maakt men dat Sluisje open, om ’t water weder zyne natuurlyke loop te laten krygen.
| |
Wat ongemakken de Weiden overkomen.
Men moet nooit een Varken in ’t land laten komen, om dat het alles met zyne snuit bederft. De mollen doen veel kwaad aan de weiden, waarom’er zyn, die, om met ene lap twe vliegen te slaan, als ’t nodig is om te bevochtigen, dit doen met het aankomen van den dag, den tyd als de Mollen vroeten; wanneer die dieren, bang voor ’t water, ’t geen in hunne holen komt, om ’t water te ontgaan, uit den grond komen, alwaar ze gemaklyk levendig te krygen zyn. Men heeft nog | |
| |
een andere manier om Mollen te vernielen, die ik niet goed vind, hier te openbaren, om dat’er te veel tyd toe van doen is.
| |
Van Oude weiden.
Gelyk de ouderdom meer dan de jeugd van doen heeft, die van zelfs onderstand kan missen, zonder welke de ouderdom zoude vervallen; zo is ’t met oude Weiden ook gelegen; deze moeten meermalen worden gemest, dan de jonge, vooral als men ze ziet vervallen; en dat ze zo veel Hooi niet meer voortbrengen; of als men ziet, dat’er Most op de vilt begint te groejen.
Om die Most te verbeteren, als de maand December komt, strooit men daar Weed-as zo dik over als men kan. Deze as doet zeer veel goed, zo die Most niet verouderd is in de Weiden; maar zo zy daar zo vast op zit, dat dat middel niets kan uitvoeren; zal men de voorzichtigheid hebben, van niet te velen, dat dat Land zo onvruchtbaar blyve; en om nog wat beter te doen, moet men genen anderen weg inslaan, dan het van aart te veranderen, en het ploegland te maken.
Deze Weide dus vernieuwd, brengt altyd overvloed van graan, den tyd van zes, of zeven jaren lang voort; wanneer men dat Land weder in Weiden kan veranderen; dragende daar alle gezegde zorg voor.
| |
Van het Majen.
De tyd zynde gekomen, dat het Gras ryp genoeg zy, om te majen, moet men daar niet op slapen: want tydverzuim in dien arbeid, is veeltyds oorzaak van veel schade; en men moet het zo dra niet omver hebben, of men moet het brengen in de Schuur. Een Regen, een Onweder, is in staat, om verlies te doen; en zulke toevallen zyn in dat jaargetyde te menigvuldig, om gene rede te hebben tot wantrouwen. Na dat dan het Land is gemaaid, en liever wat te groen, als te ryp, laat men het Hooi gemaaid aan ryen leggen, tot dat de Zon het van boven heeft gedroogd; daar na keert men ’t, en legt het in ’t zwad.
Als dit gedaan is, en men ziet dat het droog genoeg zy, vergadert men ’t aan hoopen. Dit dient om ’t weder een weinig zagt en taai te maken, om ’t te beter na huis te kunnen nemen: want als men ’t anders op Muilezels, of Wagens na huis bragt, is ’t zo breekachtig, dat het knapt, als men ’t op de Vork neemt.
Van daar brengt men ’t na de Schuur, of Berg, als men maar goede zorg gedragen heeft voor ’t wel by een te halen, en dat het overstromen, of regenwater ’t niet heeft doen rotten.
Na dit eerste majen komt een twede; maar dit geschiedt maar in vette weiden, ter oorzake van de vettigheid en natuurlyke vochtigheid, die daar in overvloedig gevonden wordt; en dit twede Hooi noemt men Nahooi, en in ’t Frans Regain, ’t geen men in September maait.
| |
Hoe men goet Hooi wint.
’t Nahooi van alle Landeryen is meer, of min goed, na dat men’er meer, of minder zorg voor draagt, en na dat men ’t heeft laten weiden; maar in de plaats van weiden, zendt men na ’t eerste hooijen de Beesten in ’t Hooiland, welks gras men dan noemt Etgroen.
Om dan de Velden te helpen een goede Etgroen voortbrengen; zo men de gelegenheid van een Beek heeft, moet men ze ten eersten besproejen, gelyk boven is gezegd, na dat’er het Hooi uit is gehaald, onderstelt dat het droog weder is: want anders was die moeite onnut. Men zal met dat besproejen zo menigmaal voortgaan, en dat op een tyd, als men ’t goed oordeelt, tot dat het de tyd van majen wordt, ’t geen gemeenlyk half September geschiedt.
Gelukkigen zynze, welker Weiden op een goeden grond gelegen zyn, om dat men een goed Huisvader daar voor een Naoogst zo veel Hooi ziet uithalen, dat hy’er zyne Beesten den gantsen Winter mede voeren kan; voor al zo men, om het te winnen zorge gedragen heeft, die daar toe nodig is.
| |
Van de Hanekammekens, Sainct Foin.
Zie daar een derde soort van Weiden, waar van ’t gras zonderlinge kragten heeft; en dat, wat den grond aangaat, gans anders dan ’t voorgaande geaart is; want het eerste heeft, gelykwe gezegd hebben, vetten grond, die vochtig en aan een Beek gelegen is van doen; daar dit laatste niet dan droge steenige grond vereist, die op Bergen is gelegen.
De grond, die men tot Klaverweiden maken wil, heeft zo veel tyds niet van doen, als die men tot Weiden wil maken. Driemaal ploegens is genoeg, waar van het laatste het gelyk maakt. Om’er het zaad in de maand van Maart in te gojen. Zie hanekammeken.
| |
Wanneer men de Hanekammekens Sainct Foin maait.
Als de Hanekammekens in een magere grond, die hun de beste is, gezaaid zyn, die grond wel is bearbeid, en men daar geen zaad aan gespaard heeft, kan men hopen, dat men daar van zal krygen, ’t geen goed is om Vee de kost te geven.
| |
Van de Klaveren, of ’t Bourgons Hooi, Klaverrups, Luzerne in ’t Frans, Medica in ’t Latyn geheten.
’t Vierde soort van Weiden, waar van we te spreken hebben, is daar men Bourgons Hooi, Klaverrupsen, of Luzerne zaait. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
Beschryving. ’t Is een gewas, waar van de steel ter hoogte van twe voeten groeit, rondt recht tak- | |
| |
kig is, vooral van boven. De bladen staan aan drien, als de Klaveren. De bloemen zyn als die van Peulvruchten, van Violet-purper. ’t Zaad is wit, als een Nier van gedaante, en wordt in de vruchten gevonden, die na de bloemen volgen, en welke uit twe stukken bestaan, die door banden aan een zyn, een gerolde band uitmaken, die op malkander legt, gelyk een Fret, of Kurketrekker.
Plaats. Men teelt die Plant in ’t Veld, vooral in Provence, Dauphiné en Languedok.
Eigenschappen. ’t Afziedsel van dit kruid, is Pis-afzettend, en om de hitte van ’t bloed te matigen. ’t Is goed om ’t Vee te voeden, gelyk we naderderhand zullen zeggen.
| |
Hoe men de Klaverrups teelt.
Men teeltze van zaad. Zy vereist enige voorhoede, zo omze te zajen, als majen, als ’t Vee te geven.
| |
Van ’t Land, goed voor de Klaverrups.
Om te maken, dat deze Klaver wel groeje, moet men eerst een plaats en grond kiezen, die’er goed voor is.
Wat het Land belangt, dat moet van ’t beste wezen; maar men moet altyd verdacht zyn, dat het zaveriger, dan kleyachtig moet zyn; en eer licht, dan zwaar; en vlakke gronden zyn’er altyd de beste voor. Dit soort van plaatsen zullen een weinig hellende liggen, op dat’er ’t water afloope, dat het zoude doen verwelken, zo het’er op bleef staan, en daar op kwam te stinken.
| |
Wat grond de beste voor de Rupsklaveren is.
Wat de manier belangt van den grond te roeren en bereiden, om’er ’t Klaverzaad in te ontfangen; men heeft niet dan de Voorschriften te volgen, welke men van de wyzen geeft om den grond van een Wei wel te bereiden, die te volgen, en dan zal ’t niet missen, of men zal wel doen.
Als deze grond wel is bearbeid, van alle wortels en anders gezuiverd, dat daar schade aan kan toebrengen; en zelfs de Boomen, die’er om twe redenen niet in moeten gelaten worden; om dat deze Klaver de vettigheid van den grond met niemand deelen wil; en ten twede, dat die, welke in de schaduwe wast, nooit zo goed van sap is, als die in de Zon groeit.
Zo gy uwe Klaver in een grond doet, waar aan de natuur niet ondankbaar ontrent alles is geweest, datze goed kan maken, zal ’t veel moeite en Mest sparen: maar zo in tegendeel de grond, welke gy daar toe schikt, verbetering vereist, moet gy op ’t volgende acht geven.
Gy moet weten, dat de Mest, die niet wel verrot is, aan ’t verbranden van ’t zaad der Klaveren onderhevig is; en dat niet te min zonder Mest, een ligte grond, daar weinig in steekt, niet veel voordeels daar aan zal doen.
Ik wilde dan, dat zy, die werk maken van een Klaverweide te maken, na het onderzoek van den aart der grond, zo dra men de grond daar toe begint gereed te maken; dat hy, zeg ik, een hoop Mest, zo groot, als hy genoeg oordeelt, by een doet leggen, tot dat hy denkt, dat de tyd is geboren, waar op hy ze moet gebruiken: want men kan zich verbeelden, dat twaalf, of dertien maanden, om’er de hitte van te doen vergaan, genoeg kunnen zyn, om ze zo verrot te maken, als nodig is, om ze tot mesting van een Klaverland te gebruiken.
Of wil men deze voorhoede niet gebruiken, men hebbe verscheiden hoopen aarde met de lange hand te ruste gelegd; dit is evenveel. Dit soort van Mest over al in menigte door dat Klaverland gestrooid, zal veel goeds doen.
En zo men noch ’t een noch ’t ander heeft, raadt men veel eer, dan tyd en zaad te verliezen, de Klaver niet te zajen, voor dat men ’t een, of ’t ander heeft; want daar Mest, die vers is, toe te gebruiken, is gevaar te willen loopen van ’t grootste gedeelte van ’t zaad te verbranden.
| |
Van den tyd van Klaver zajen, en de menigte van ’t zaad, die men daar toe gebruiken moet.
De Klaverrups vreest de koude in ’t begin. Dit is de rede, waarom men ze half Maart eerst zaait. De manier van zajen is even, als die van Weiden, daar steekt geen ander geheim in, en ’t zaad bevindt zich daar zeer wel by. Wat de menigte belangt, die men in den grond moet gojen; zullenwe zeggen, dat alzo ’t zaad uitnemend kleen is, ten aanzien van ’t koorn, men daar niet dan het zesdedeel van nemen zal; dat men met drie dikke vingers zal nemen zo veel men kan, om tot onkruid gene gelegenheid te geven om te groejen in kale plaatzen, alzo dat onkruid onderhevig is’er veel belet aan te geven.
| |
Gewigtige aanmerking.
Om te maken, dat de Klaver wel gelukt, en te beletten, dat grote hitte ze niet doet verbranden, als ze gezaaid is; zo neemt Wikken, of zwart Koorn, of Boekweid en ’t zaad van Klaveren, zo veel nodig is, om zo veel gronds te bezajen, als gy wilt gebruiken, maar de Klaver moet niet dan ’t vierde deel van al dat zaad uitmaken; dat is, dat zo gy vier Schepels van ’t zaad van noden hebt, dat gy daar niet dan een van de Klaveren toe van doen hebr; Mengt alles onder een, en zaait het dun.
| |
De tyd van ’t majen der Klaveren.
’t Enige kenteken van den Maaityd der Klaveren, is hare bloei; ziende wel toe, dat het dan ook goed weder zy.
De Klaver wordt vier-, of vyfmaal ’s jaars gemaeid, als zy in een goeden grond gezaaid is, en de Zonnehitten groot zyn. | |
| |
Men moet weten, dat het eerste jaar, dat men de Klaverweide gemaakt heeft, men ze zo menigmaal niet maait, als wanneer ze twe, of drie jaren begint te krygen, om datze dan de genoegzame hoogte nog niet heeft gekregen.
Als zy in haar derde jaar gaat, geeftze overvloed van voeder, en deze vruchtbaarheid duurt van twe, tot twaalf jaren toe, wanneer de Klaver begint allengskens, wegens ouderdom, af te vallen.
Men heeft reeds gezegd, dat men een mojen dag moet kiezen, om de Klaver te majen, en wy herhalen ’t hier om deze twe redenen. De eerste is, op dat de hitte der Zonne ze te eer droge, als zy is gesneden; en de twede, om dat het nodig is ze wel le keeren om en t’om, alzo ze van nature dik en in een geward is, ’t geen men op een anderen tyd niet kan doen.
Dit soort van Hooi dikmaal te keeren is iet, dat daar zeer nodig aan is, om ’t drogen te verhaasten, op dat het binnen korte niet aan ’t broeije rake, ’t geen een ongemak is, waar aan ’t lichtlyk geraakt: maar om dat het dan schielyk van de Klaverbeemd afgenomen wordt, welke het veel belet weder uit te schieten, zo ’t’er wat lang op blyft.
Men moet de Klaver, gans anders, als ander Hooi, nooit op ’t veld laten, als ’t regent; hoe zeer ze ook eerst mag wezen gemaaid, maar men moet ze brengen op een overdekte plaats, om ze daar verder te drogen; alzo dit kruid om een weinig vocht, die daar in is gebleven, niet zal schimmelen, en om met voordeel de Klaverweide, van ’t geen ze schaden kan, te ontlasten.
| |
Dieren, die aan de Klaverweide schadelyk zyn, en de middelen om ze te vernielen.
Zo de Natuur vermaak heeft gehad om Dieren voort te brengen, die van allerleije planten vyanden zyn; zo ontbreekt het ook aan gene uivindingen, om ze om hals te helpen.
Terwyl de grootste hitte op het twede is, dat de Klaver voort brengt, komen’er gemeenlyk zekere Rupsen die zwart zyn, en alles zouden vernielen, zo men voor dat ongemak gene zorge droeg.
’t Enigste Hulpmiddel voor dit ongeluk is dit Kruid ten eerste te majen, als men vindt, dat de uitersten wit worden, zonder te wachten tot dat het in den bloem staat; dit verdorren komt het over, zo dra, als dat ongedierte het begint te kwetzen; en zo dra dit Kruid omver is, beginnen die Rupsen te sterven, zonder dat’er een overblyft. Dus de Klaverweide van die ziekte hebbende genezen, doet men ’t Kruid in overvloed voor de derdemaal schieten.
| |
De tyd, wanneer men ’t Klaverzaad oogst.
’t Zaad der Klaveren is uitnemend klein, en vervat in zyne Peultjes, die men op zyn tyd moet weten te snyden, op dat het niet wegrake. Men oogst het jaarlyks, zo men wil, maar men moet het niet eer oogsten voor het twede jaar na het zajen; anders zoude het geen tyd aan die Klaver gegeven zyn, om sterk te worden.
Als men dan ’t Zaad wil vergaderen, zal men altyd letten, dat men ’t niet dan van de derde scheut doe van dat jaar, daar men in oogsten wil. Dit doen is oorzaak, dat men dat jaar eens minder maait als anders, om dat men ’t kruid dan moet laten hard worden; en ’t Kruid tyd geven om volmaakt te worden in de Aautjes, welke men zachtjes met Sikkels snydt.
Maar om te maken, gelyk we boven hebben gezegd, dat dit Zaad niet verloren rake, moet men ’t oogsten zo dra ’t begint dag te worden, en leggen de Aautjes op een lake.
Van het Veld, daar men ’t afsnydt, brengt men ’t in de Zon, en als men merkt, dat het genoeg is gedroogd, dorst men ’t lichtjes met de Vlegel; daar na want men ’t, om ’t van ’t Kaf te scheiden; en dit gedaan zynde neemt men dit Zaad, ’t geen men bewaart, tot dat men ’t gebruiken wil.
Na dat het zaad geoogst is, blyft het kruid nog over, waar aan ’t vast is geweest. Dit moet men dan terstond majen, om de Klaver te noodzaken om weder nieu als te voren te schieten.
’t Kruid, waar van ’t zaad gesneden is, is inderdaad zo lekker noch sappig niet, als ’t geen men gemeenlyk maait, om dat zyne fynste deeltjes, in ’t zaad verspreid zyn, ’t geen ’t genoodzaakt is voedsel te geven. ’t Is zo niet, dat dit kruid nog niet zeer goed is, om aan ’t Vee te geven; waarom men ook zorg moet dragen, dat het wel binnen komt.
| |
Hoe lang een Klaverweide duurt.
Wy hebben reeds gezegt, dat een Klaverweide tien, of twaalf jaren duurt, en kan ook vyftien en meer jaren bereiken. Schoon Plinius voorgeeft, datze tot dertig jaren kan duren, de ondervlnding heeft ons echter, sedert vele jaren, geleerd, dat dees grote Natuurkenner, naar allen schyn in een tyd geleefd hebbe, waar in de natuur des gronds zyne volle kracht had, en dat hy gene Klaverweiden kent, dan die zonder enige hulp te dier tyd alles van zelf en in overvloed voortbrachten: maar terwyl we tans zien, dat die natuur verzwakt is, kunnen wy het daar voor houden, dat, na twaalf, of vyftien jaren op zyn meest, de Klaverrups gene, dan grove en lange wortels heeft, die niets voortbrengen, dat deugd, en die we daaglyks op ’t oog zien vergaan.
| |
Wat men doen moet, als deze Klaverrups te oud is.
De ene om de Klaverrups te vernieuwen, als zy niet meer in staat is om te dragen, doen de aarde met de Spa roeren, leggenze op kleine hoopen om ze mulder te maken, als’er de Winter is over | |
| |
gegaan. De eerste bearbeiding geschiedt in de maand van September, en blyft dus tot in de maand van Maart, wanneer men den grond gelyk maakt, tot een twede roering, om’er de Klaver in te zajen.
Anderen die verstandiger zyn, gebruiken het zelfde stuk Lands niet om die Klaverkamp te verversen; maar maken een nieuwe op ene andere plaats van hunne Landeryen, welke ze kiezen, en gereed maken, gelyk boven is gezegd. Dit maakt, dat zy zich dikmaal in huune verwachting bedrogen vinden. Terwyl deze hunne rekening by de manier bevinden, welke ze gebruiken.
Men heeft’er ook die de Klaverkamp, als zy te oud is geworden, in een Wei veranderen; maar dan moet die Klaverkamp op den kant van een Beek gelegen wezen, waar uit men water, door opstopping daar over kan laten loopen. Als dit geschiedt, verrotten de wortels, en brengen een bastert Klaverrups voort, ’t geen een kruid is, dat wel na de Veldklaver gelykt, welke in de Weiden groeit, en een goed deel uitmaakt van ’t geen men goed Hooi noemt. Men met zich erinneren, dat’er gezegd is, dat men om’er dus mede te leven, de Klaverkamp aan een Beek moet gelegen zyn, want ander zoude het mis zyn, ze op deze wys in een Weide te willen doen verkeeren. Maar zo de gelegentheid van ’t land, en de nabyheid van ’t water dit toelaat, is ’t voordeeliger daar een Weide van te maken, dan ’t tot het zelfde weder te brengen, dat het was. Alzo dit soort van Weide veel opbrengt, en vry lang in dien staat blyft.
| |
Wat gebruik men van de Klaverkamp moet maken.
Zo men zo veel werks maakt van dit gewas te telen, ’t is niet zonder ’t voordeel, dat men’er van trekt; alzo een Merge Klaveren driemaal meer als Weide waard is.
| |
Hoedanigheden van de Klaverrups.
Dit kruid is zeer voedzaam, dit maakt dat, als men ’t den Beesten tot Voeder geeft, men enige voorzorge moet dragen, zonder welke men in grote ongemakken vervallen zoude, als men ’t middel meende gevonden te hebben, om winst te doen.
Dit soort van Hooi is zeer goed voor Hoornvee: maar men moet weten hoe men ’t geven moet. ’t Alleen en te dikmaal geven zoude ons in een gevaar brengen, als men’er ’t minst om dagt: namelyk, van verstikken, om dat dit voeder te zwaar is van voedsel, als het met te veel voordeel in ’t lighaam van die dieren werkt. Het maakt de deelen daar van zo sponsachtig, dat het opgeblazen maakt, voor al de buizen, die tot de ademhaling behooren; en derhalven moeten de beesten, by gebrek daar van sterven, zonder daar enig hulpmiddel aan toe te kunnen brengen. Velen noemen dit soort van ongemak, Droes.
| |
Wat zorge men dragen moet, om de Klaveren aan de Hoornbeesten te geven.
Om die ongemakken voor te komen, zie daar, waar men zorg heeft vóor te dragen, als men’er ’t Veê mede voert.
Vooreerst moet men ze die Klaver niet geven, of men moet’er half Stroo onder doen.
Ten twede moet men wel zorge dragen, dat men ’t hun niet geve, als ’t nog groen is: want men zegt, dat het Veê daar aan gewaagd zoude zyn: maar men moet het daar mede niet voeren, dan als ’t droog is, en dan nog matig.
| |
Voorhoeden die men gebruiken moet, als men de Klaverrups aan de Paarden wil geven.
Dus is ’t met de Paarden niet gelegen, waar aan men’er te veel van kan geven, en die daar in den tyd van acht, of tien dagen vet van worden; zo men ze daar hun voeder van geeft; inzonderheid, als ’t kruid van de eerste snede is. Niet dat het volgende ze ook niet in goeden staat houdt, alzo men met stoutheid kan zeggen, dat het hun voor Hooi en Haver dient.
Zy die Klaverweiden hebben, bedienen zich dan van deze onderrechtingen, zo zy’er alle voordeelen van willen halen, die men’er van verwachten kan. Dit Hooi matig en voorzichtig in den Winter aan ’t Vee gegeven, doet veel tot herstelling van ’t Vee, dat vermoeid is, en om magere vet te maken, en de Koejen veel Melk te doen geven.
’t Is ook van groten dienst om Vullens te fokken, en om’er de Kalven wel te doen uitzien, en om de Lammeren wel te voeren. Dit Voeder versterkt die Dieren, maakt ze levendig en steltze in staat, om grote kouden te kunnen verdragen.
Men kan uit het gezegde afnemen, hoe dienstig een Klaverkamp zy aan een Landhuis, en ik geloof, dat’er nimand zy, die een weinig op zyn voordeel is gezet, die geen lust moet krygen om’er een gereed te maken, als zynde het een behulp, waar van hy een groot voordeel moet genieten.
Aanmerking. I. De Wikke, zegt men, komt zeer wel met de Klaverrups over een, dit maakt dat ze by malkander geen kwaad doen; maar in tegendeel, terwyl de Wikken schaduwe aan de Klaver geven, bewaart ze die voor ’t branden van de Zon, zonder dit behulp zoude ze zelde voortkomen.
Vreemd kruiden zyn vyanden van de Klaverrups, en vernielen ze, zo men geen zorge draagt, dat men ze uitwiedt, daar is geen tyd daar toe gesteld, want zo dra men ze ziet moet men ze uithalen.
De Vader des Huisgezins zal letten om te maken, dat een Klaverkamp lang mogt duren, dat hy daar nooit Vee in laat loopen: want niets is’er kwader voor, dan de beet van Dieren.
Alle Gevogelte moet’er uitgehouden worden, als de Beesten, die ze meest beschadigen, als men ze daar in laat loopen. En om ze van die gevaren | |
| |
te behoeden, moet de Vader des Huisgezins ze met een haag laten afsluiten; alzo de Klaver waard is, dat men’er die moeite voor doet, om dat het ene van de grootste inkomsten is, die men van een Landhuis, ten dienste van ’t Véévoeder, kan halen.
wel afgaan, of beau partir in ’t Frans, is een Kunstwoord van de Manege. Dit zegt men van een Paard, dat met moed van de hand recht uitgaat, zonder dat het noch na de ene noch na den anderen kant na zyn heengaan, afloopt, tot dat het stil staat.
wen is een Gezwel van byzonder soort; waar van de stof in een beurs, of vlies besloten is; de-stof is, of slymig, of waterig, of lymig.
Men heeftze van driederhande soort. Men heeftze daar een soort van Vet, of Spek in is, daar men steentjes, of beentjes in vindt en andere harde dingen. De stof die men in ’t twede soort vindt, gelykt wel na Pap; en die van ’t derde, heeft de kleur en styfheid van Honig.
Remedien. Alle die drie soorten van Wennen kan men in ’t begin genezen, door ze menigmalen met de hand te vryven, en ze door dit middel heet te maken, zy ontbinden zich, en verteren dan wel haast; of men legt’er de volgende Pleister op.
| |
Pleister voor Wennen.
Neemt twe oncen Gom Ammoniac, zo veel Sagapenum. Doet het in een verglaasde pot smelten, met een half pint Wynazyn; na dat het door een lywaat is geloopen, of door een Stemyn, zet het dan weder over ’t vuur tot dat’er de vocht uit is verteerd. Doet’er daar na een once Antimonie by, die wel is gestooten, en die men’er deur roeren zal, tot dat de Pleister koud is. Smeert ze op een Schapevel, ter dikte ontrent van een halve Ryksdaalder. Men hoeft ze niet meermalen dan twe, of driemalen ter maand te veranderen.
Zo men de Wennen heeft te oud laten worden, is ’t kortste middel ze met het Lancet, of met het Schroei-yzer te openen; en na dat’er de korst is afgevallen, moet men’er een lood plaatje op leggen, dat met Kwikzilver gevreven is; Men legt’er Egyptiacum op, of rode Praecipitaat.
II. Neemt wilde Engelwortel, steel en bladen, vryft ze maar met de hand aan stuk, legt ze met een lywaat daar op, en laat ze daar enige uren op, en gaat daar mede den tyd van veertien, of vyftien dagen voort.
III. Doet de Diapalmpleister in een weinig Rozen-olie smelten; doet daar het derdendeel Ceruis in, die door een Temis is gezift. Als alles is gesmolten, maakt’er een pleister van, die gy op een leer zult smeren, ter dikte van een vinger. Die pleister moet groter dan ’t gezwel wezen. Legt ze op ’t ongemak, en bindt ze daar met een band en een vierdubbeld gevouwen Servet op. Laat’er die Pleister vier dagen op, en neemt ze’er daar na af; en ze wel afgeveegd hebbende en gelyk gesmeerd zult gy ze daar weder opleggen. Gaat daar dus mede voort tot dat het gezwel is verdreven.
IV. Neemt de Most van een oude Eike boom, doet ze met rode Wyn koken, vryft’er het gezwel mede en legt’er een pleister over heen.
V. Neemt een dozyn rode slakken, stoot ze, mengt ze met zwarte Zeep en legt ze daar op. Legt dat soort van Pleister op het ongemak, waar op gy ’t laten zult, tot dat het gezwel is verdwenen; ’t geen in weinige dagen moet geschieden.
Ten aanzien der Wennen, die verzuimd zynde zeer groot zyn geworden, men zal zorge dragen, dat men daar niet aanrake, want dit zoude gevaar loopen, zynde’er niets dan ’t openen door een bekwame Chirurgyn, die ze kan genezen.
| |
Ander middel dat nooit gefeild is.
Stoot kleefkruid Asperugo, of Aparine met Varkensreuzel, en maakt daar een pap van, welke gy op de Wen leggen zult. Dit middel is ook goed om de koude Klieren te genezen. Dioscorides heeft zich daar van gelukkig bediend.
| |
Anders.
Laat zwarte Zeep in Brandewyn smelten, en smeert’er de Wen mede.
| |
Anders.
Windt Zuring in twe, of drie natte papieren, en laat ze onder de as braden; laat daar na de as nog gloejend door een grof Lywaat, of een grove Temis ziften, en na dat ze zyn zo koud geworden, dat gy’er uwe hand in steken kunt, zult gy ze met uwe gebrade Zuring mengen en’er ene pap van maken, welke gy op de Wen zult leggen, het welke gy vier, of vyfmalen zult herhalen.
| |
Anders.
Doet kleine Salie, of gemene Salie der Thuinen, in de beste rode Wyn koken, die gy vinden kunt. Wast de Wen met dat afziedsel, terwyl ’t nog warm is, den tyd van zeven, of acht dagen, vyf, of zes malen op een dag. Legt’er ook eens Pap op, van die kleine Slakjes die op de Boomen kruipen. Men moetze met hunne huisjes stooten.
| |
Anders.
Wast de Wen met de Pis van een gezond Mens, daar gy te voren een vingergreep van gemeen zout zult in gedaan hebben.
| |
Oud beproefd middel.
Neemt drie ponden as van Wyngaardhout, van Eiken en Vygeboomen; een halve hand vol Laurierbeijen, met zo veel Arabise Staechas en Camille-bloemen. Laat alles in een Chopyn witte Wyn koken, tot op een derde verminderings. Laat het [illustratie] [Plaat 77. pag. 1337. WERPNET. F. de Bakker fecit, 1742.]
| |
| |
daar na met sterk persen deurzygen, en doet’er een drachme gestoote Zwavel in smelten. Gy zult een Spons in dat afziedsel nat maken, en leggenze ’s avonds en ’s morgens op de Wen. Daar na zultge een Smeersel met vier oncen Olie van Salie, en zo veel Voslenvet mengen. Drie dragmen Iris, en zo veel gestoote Neutmuskaat, met twe once Sagapenum, Bdellium, Opopanax, welke gy in de Olie en ’t Vet zult smelten. Doet’er zo veel Was by, als nodig is om ’t tot ene dikte van een Pleister te brengen. Men moet het op een stuk Leêr smeren, leggen ’t op de Wen, en alle drie dagen veranderen. Deze Pleister verdryft het Gezwel in minder dan een maand.
wenkbraauwen, zyn die deelen des voorhoofds, boven de oogen waar op ’t haair komt; men moet ze met Geiten-, of Bokkegal smeren om ze te doen afvallen. Dit is het beste, en in weinige dagen, zo men voortgaat, zullen ze uitvallen.
werkhuis. Manufacture, is ten aanzien van ’t gebou een huis, of liever een lighaam van gebouwen, daar men verscheiden Verblyfplaatsen, Zalen, Werkhuizen en Galleryen, of Winkels en Pakzolders in heeft, waar in Werklieden onderhouden worden, die elk hun byzonder werk hebben, aan Lakens, Stoffen, Kanten, Lywaten, enz.
werpen is een spreekwys, die van sommige dieren gebruikt wordt, die jongen krygen.
werpnet, is een Net, waar mede men Vissen vangt. Men maakt het dus.
Men heeft twe soorten van Werpnetten. ’t Figuur hier toe behóórende is ’t gemeenste en minst verwarde. Alzo dit Net niet gemaklyk te maken is, hoop ik, dat de volgende onderrechting niet onnut zal wezen voor zulken, die zullen willen werken.
Men zal ze opzetten met twaalf Mazen, elke van twe duimen lang. Men breidt dit Net in ’t rond. Men moet tien ryen Mazen op het zelfde houtje maken, waar mede men opzet; daar na een nemen dat een achtste duim kleinder is, om nog tien gangen te maken, die kleinder dan de eerste zyn; houdende deze verandering van houtje om de tien gangen tot het eind van ’t Net toe, dat aan de kleine Mazen omlaag zo wyd van Maas zal wezen, dat men’er een ping kan in steken; zo men de Mazen op die wyze laat verkleinen; om dus de kleine zo wel als grote Vissen te vangen. Naar mate dat gy voortwerkt, moet gy om de zes Mazen meerderen, op de twede gang na ’t opzetten; maakt de derde zonder meerderen. Doet’er daar na nog een meerderen op de vierde gang, en werkt op de vyfde zonder meerderen, en op de zesde meerdert; doet dus met de andere tot dat het Net hebbe negen voeten hoogte; zo gy niet moet, of wilt vangen dan grote Vissen, zo verandert niet van houtje, dan om de vyftien gangen Mazen.
Het Net moet van goed driedraads garen gemaakt worden; en als ’t gemaakt is, moet men ’t laten Tanen, en toetuigen met Tou en Loot, op de volgende wyze.
Neemt twintig, of vyf en twintig op zyn minste, lode Ballen, naar dat het Net groot is, die zo groot zyn als een Musketkoegel, en alle deurboord, gelyk de Kralen van een Paternoster, om ze aan een toutje van matige grootte te kunnen rygen; en zo menigmalen als gy een Koegel zult hebben aangeregen, zo doet een knoop in ’t Tou tegen die Koegel aan, en maakt’er nog een knoop in, zo dat’er altyd een tussen twe Koegels is; en ’t geheel na een Paternoster gelykt. Na dat gy een kettlng naar de grootte van ’t Net zult gemaakt hebben; zult gy moeten de twe einden van die ketting aan een knoopen, en met een Naald met tou bewonden die ketting, dus aangeregen, vast maken rondom aan ’t eind van ’t Net.
Dit gedaan zynde, neemt een deel toutjes van vyftien duimen lang; en maakt die van voet tot voet vast aan de ry Mazen, met een zwarte streep op achtien, of twintig duimen hooger dan de gezegde ketting, aangewezen; en als die daar allen zullen aen vast geknoopt zyn, zult gy het tou met lode Ballen opligten, om ze ook te binden, van voet tot voet, aan ’t ander eind van ’t toutje; zo dat’er niet meer dan negen, tien, of elf duimen lengte tussen gezegde streep is, tot aan ’t einde EGNOPQC. Door dit middel zal ’t Net een beurs, of buik rondom maken, die wel gelykt naar de twe plaatsen, getekend met de letters EFA. en CED. In deze buik zal de Vis gevangen blyven. Deze toutjes zyn vry wel door de zwarte streepjes aangewezen. Daar en boven zal men aan de punt, of ’t eind van ’t Net letter R. een tou van drie, vier vademen vast maken, met een lus S. om om den arm te kunnen doen, en’er het Werpnet mede op re halen.
Wat het ander soort van Werpnet belangt, ’t geen in de Figuur, die hier nevens gaat verbeeld wordt; zy wordt gemaakt op de zelfde wys als die boven is beschreven, maar zy wordt op ene andere wyze toegetuigd.
In de plaats van een Tou aan ’t eind van ’t Net vast te maken, waar by men ’t opgezet heeft, moet men daar een grote Ring van koper, zo groot als een Ping, of van hoorn, aan vast maken, die negen linien breed is, ’t geen drie vierde van een duim uitmaakt.
Rondom aan dezen Ring zal men de twaalf eerste mazen van ’t opzetzel des Nets vast maken; waar na gy’er aan zult voegen de ketting met Koegels, die rondom om laag hangen, XYZABCD. Daar na moet men aan die ketting vast binden sterke toutjes van zes voeten lang op de plaatzen, aangewezen met de letters XYZABCD. zo datze een voet van den anderen zyn. Deze toutjes moeten alle op malkanderen zyn geknoopt, en aan ’t eind van een tou F. vastgemaakt, dat door de Ring V. gaat. Deze toutjes worden door de rechte lynen aangewezen, die van de ketting komen, om door de Ring V. te komen; zo dat men, trekkende by het tou aan ’t einde, als ’t Net is uitgeworpen, alle de plaatsen door de letters XYZABCD. aangewezen, op een hoopje digt by den andere zullen geraken, en dat de Ring V. zal kunnen vallen, | |
| |
tot op de ketting. Door dit middel zal ’t Net als een Beurs gesloten zyn, zonder dat’er een Visje zal uit kunnen geraken, dan die, welke deur de mazen kunnen.
| |
Hoe men ’t Werpnet werpt.
Men moet de linker arm deur de lus van ’t Tou steken, dat aan ’t eind van ’t Net, of toutje vast is. Neemt daar na ’t gantse Net in de zelfde hand; op ontrent twe voeten na omlaag; men neemt een derde daar van met de rechter hand, en legt het op de linker schouder, of neemt een deel daar van in den mond. Daar na neemt men een ander derde, dat men met de rechte hand neemt, en laat het overige hangen.
Dit gedaan zynde houdt men zich overeind, komt na de plaats daar men ’t Net wil werpen; men staat vast op zyne voeten, draait zich wat na den linkerhand; en zich schielyk omkeerende naar de rechter hand, werpt men ’t Werpnet geheel zo in ’t water, dat het open eind daar in nedervalt. Dit Net valt, ter oorzake van ’t lood, waar van ’t is voorzien, op den grond van ’t water, en sluit’er al de Vis in, die’er onder is.
In ’t werpen van ’r Net moet men zorge dragen, dat het aan de knoopen niet blyve haken; ja men mogt’er liever gene aan zyn lyf hebben; want zo’er een aan kwam te haken, zoude men’er ligt mede in ’t water gerukt worden door de zwaarte van ’t lood. Voorts wordt’er tot het Werpnet veel behendigheid vereist.
wespen. Zie honigby. Steek van wespen. Zie steek.
wever, Is een, die van Gaarn Lywaatten, of andere Stoffen weeft.
| |
De plichten der Weveren, Wolkammeren, Kaarteren, en Spinsteren.
De Wevers en anderen zullen hun goed behouden en vermeerderen, zo ze hunne plichten volvoeren, en getrouw zyn in ’t volgende. Want Ap. Paulus zegt in zynen I. Brief aan Timoth. Cap. IV. vers 9. Dat de Godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de belofte van dit en ’t toekomend leven.
I. Zo ze voor ’t verkoopen van hun Garen, of het t’huis te brengen, ’t hebben vochtig gemaakt; of enige andere kunsjes gebruikt hebben, om ’t zwaarder te maken, moeten ze de schade vergoeden, S. Thom. Supra q. II. Art. 2. in Corp.
II. Zo zy ’t Gaarn, of de Wol, of Vlas veranderd, of vermengd hebben, dat men hun gegeven heeft, zyn ze genoodzaakt de schade te herstellen, welke ze de luiden hebben aangedaan, die ’t hun gegeven hadden. Id Supra.
III. Zoze de stoffen zwaarder hebben gemaakt, en daar toe gedaan ’t geen men hun heeft gevergd, Id Supra.
IV. Zo zy Gaarn genomen hebben, hoe weinig ook, met oogmerk om daar van een hoopje by een te krygen, hebbenze gezondigd, en zynze genoodzaakt om daar van vergoedinge te doen; zo zy daar iet van belang van by een gekregen hebben, S. Thom. Supra q. 661. Art. 6. ad. 3.
wezen. Zie aangezicht.
| |
Voor de Roodheid, Opdrachtigheid en Puistigheid van ’t Aangezicht.
Neemt bloem van Zwavel met wat Ceruis. Doet die drogeryen in een Popje, laat het enigen tyd in een laauwe Verjuis weeken, gebruikt die vocht om daar des avonds, eer gy na bed gaat, ’t aangezicht mede te betten. Dit is beproefd.
| |
Voor de Puisten en wild Vuur.
Neemt zo veel Varkensvet als Bloem van Zwavel, mengt het onder een, doende daar by een genoegzame menigte van gedestilleerd water van Varen en bloemen van Persikken; maakt’er een soort van Smeersel van; smeert daar uw aangezicht mede alle avonden eer gy na bed gaat, tot dat gy volkomen zy genezen.
Om dit Wildvuur te verdooven en verdryven, kan men’er opleggen gestootten Schelkruid; dat eerst is geplukt.
| |
Ander voor de Roodheid van ’t Aangezicht, en andere deelen van ’t lighaam.
Doet den tyd van vier en twintig uren anderhalf dozyn Eijeren in sterke Wyn-azyn trekken. Als het trekken is gedaan, zo breekt de Eijeren in stuk, in de Wyn-azyn, en mengt alles onder een, en doet’er een once gestooten zaad van Mosterd by. Destilleert daar na de stof in een glazen Kolf; zo zult gy een water hebben, ’t geen voor de Puisten van ’t aaugezicht uitnemend is. Men moet ze wassen met een wit lywaat, des avonds eer men na bed gaat, en zich des anderen daags op de zelfde plaatsen wassen, met een afziedsel van Zemelen en Malue. Beproefd.
| |
Om allerleije soorten van Vlekken uit het aangezicht te nemen.
Doet in een glas twaalf dojers van verse Eijeren destilleren, en twe ponden goede Terebinthyn. Als het destilleren gedaan is, destilleert voor een twede reis. Hebbende eindlyk by deze twede destillatie tien scrupels gestooten Kamfer gevoegd, destilleert het voor een derde reis, dan zult gy een uitnemend Water hebben om ’t aangezicht van alle vlekken te te zuiveren.
Gebruik. Mengt dit water met zo veel gedestilleerd water van Schildpadden en wast uw Aangezicht dikmaal met dat Mengsel. Beproeft.
| |
Pleister om de roodheid des aangezichts weg te nemen.
Doet twe ponden Olyven-olie, den tyd van vier uren koken; doet daar by een pond nieu Was, | |
| |
snydt het aan stukjes, en laat het nog een kwartieruurs koken. Doet by dit mengsel een pond Hars, en na dat alles nog een kwartier uurs is gekookt geworden, doe’er by vier oncen Goudglid, dar wel is gewassen, en gestooten. Men moet het vervolgens gedurig met een Spatel roeren, halen de Pan van ’t vuur, en doen daar een pond Ceruis by, die fyn is gestooten, dragende zorg voor een gedurige roeren, tot dat de stof Pleisters dikte gekregen heeft, vervolgens zult gy stukjes Lywaat van elk tot pleisters maken, om ze gedurende den nacht op ’t aangezicht te leggen.
| |
Poejer voor Roodheid en wild Vuur.
Neemt Salpeter, witte Wynsteen, van elks een pond, en stoot het elk byzonder. Hebbende het daar na met den andere gemengd, laat het door een Temis loopen. Doet her daar na in een aarden pot, zo dat het’er kegelswys in gehoopt staat. Legt’er dan een brandende kool boven op, om de Salpeter te verbranden; deze aan den brand zynde zal de Wynsteen calcineren, die gy onder op de aarden pot zult vinden, in de gedaante van een koekje.
Gy zult deze tot Kalk gebrandde Wynsteen nemen, en ze klein hebbende gebroken, zult gy ze in een lepel doen en laten smelten, doende daar heet water genoeg op. Daar na zult gy dit smeltzel in een nieuwe pot doen, en laten het op heete as uitdampen; zo dat’er niet meer overblyft als een poejer op den boden der pot. Deze poejer zult gy nemen, en ze in een Fiool hebbende gedaan, zult gy’er vier oncen gedestilleerde Wynazyn opgieten, en een once goede Brandewyn. Gy zult de Fiool roeren, om alles wel met den andere te mengen, en om het in de Zon te zetten den tyd van drie dagen. Men moet zich ’t Wezen, met dat water ’s mergens en ’s avonds wassen.
| |
Om de Melaatsheid uit het Wezen te nemen.
Perst het sap uit witte Druiven, als zy nog groen zyn, laat het door een Lywaat loopen; doet het in een grote Fiool, die ontrent een halfpint houdt. Doet’er Kamfer en Borax by, van elks een dragme; Pluim-aluin twe drachmen; Spaans-groen een halve denier; suiker Kandy anderhalve once, alles tot poejer gemaakt. Sluit de Fiool wel en begraaft ze in den Thuin. Haalt het een maand daar na uit den Thuin, en laat de vocht door een Lywaat loopen. Men moet ’s avonds en ’s morgens daar ’t aanzigt mede wassen; en na het wassen moet men ’t zachtmaken met een afziedzel van Malue en Tarwe zemelen.
| |
Ander water om blank te maken.
Neemt Ciceri-erreten, gespikkelde en gemene Boonen, van elks 4 oncen. Ontneemtze hunne schil en stootze; mengt deze Poejer met witte Wyn, een Ossegal, en ’t wit van vyftien Eijeren; alles wel met den andere gemengd zynde, doet het in een glaze destilleer Kolf; en gebruikt de Destillatie om u ’t aangezicht te wassen.
| |
Wonderbare Olie, die de vlakken van ’t vel wegneemt, en ’t glimmend maakt.
Neemt Aluin en gemeen Zout, van elks een half pond; witte Wynsteen een pond; doet deze drogeryen in een aarden pot, die niet gebakken is; maakt aan die pot noch een pot van ’t zelfde soort vast; en bindtze met een Yzer-, of Koper-draad, en smeert ze met Klei dicht aan een. Doet de stof in een Kalk-, of Steen-oven tot Kalk verbranden. Hebbende ze daar na op een Marmorsteen klein gevreven; zult gy ze in een kleine zak doen, die gy in een vochtige plaats zult ophangen. Daar na zult gy ze den tyd van vyftien dagen laten hangen, of van drie weken; of tot dat de Olie, die’er uit zal druipen, gans in een vat gedropen is, ’t welke gy’er onder zult zetten om ’t’er in te ontfangen. Men moet zorge dragen van ’t gedurig by een te vergaderen, en ’t wel te bewaren. Men vryft’er zich ’t wezen mede met een fyne Spons, of een wit Lywaat. Men moet zich te voren ’t aangezicht wassen met Fontein-, of Put-water.
| |
Om ’t Wezen schriklyk van aanzien te maken.
Mengt Kryt van Brie en Zee-zout onder een, na dat het is tot poejer gemaakt, strooit die poejer op plukzel in Brandewyn vochtig gemaakt. Doet al ’t licht uit dat in de Kamer is, en steekt dat plukzel in den brand, alle de Personen die by u zyn zullen u’er schriklyk uitzien.
wezen, (Vlekken van ’t) Zie pomade, Olie van Myrrthe, Vlekken.
wieden is een Kunstwoord van den Thuin- en Akker-bou, betekenende het kwade Kruid, of onkruid, ’t geen ’t goede verdrukte, van tussen ’t goede kruid uit te plukken.
wierook is een Hars uit een Boom geloopen, waar van de bladen zeer geel, na die van de Lentiskus gelyken. Die Boom groeit overvloedig aan den voet des Bergs Liban, in gelukkig Arabie, en ’t Heilig Land. De Wierook is wit, of geel, zy geeft veel reuks, als men ze op ’t vuur gooit. Men heeft’er twe soorten van; de gemeene Wierook, die zo veel niet gezocht wordt, om dat ze met de Schors van een Boom, of met enige andere onreinheid gemengd is; en de Oliban, die aan fraje tranen is, die wit zynde een weinig naar den gelen trekken, van een bittere smaak zyn, en licht breken.
Men mengt de Wierook onder de Smeersels en Pleisters, zy is opdrogend, afvagend en heelend.
De Oliban heeft dezelfde hoedanigheden; men gebruikt ze in de Pleuris, en Borstziekten; zy is goed in de loop; en verstekt de Hersenen.
wierookmengsel. Doet in een pint water, den tyd van een Miserere een pond Storax aan kleine stukken gebroken, koken met een pond poejer van Benjoi door een Temis gezift. Dragende zorg om het zo lang te roeren, als de vocht borrelt. Gy zult weten, of ’t lang genoeg zy gekookt, zo het, na het koud worden, de dikte van | |
| |
een deeg krygt, die kneedbaar is. Dan neemt men stukken van een Duivenei groot en maakt ze met een Rol plat op een natte Tafel. Als men ze gebruiken wil, slaat men de Koekjes aan kleine stukjes.
wigchelroede is een gevorkte tak van een Hazelaar, door welker middel zekere luiden de Bronnen van water zullen ontdekken, en de Mynen, onder de Aarde verborgen. Men moet voor alle andere die nemen, waar van de vorken spruiten van ’t zelfde jaar zyn. Men snyd het handvat ter langte van een voet, of daar ontrent, en de vorken desgelyks, of van een voet en een halve. Men houdt ze tussen beide de handen, met het binnenste van de hand om hoog. ’t Handvast van de Wigchelroede moet ook om hoog, in schuinse gestalte, gehouden worden. Die ze draagt, moet zachtjes op de plaats gaan, daar hy gelooft, dat Water is, of Mynstof, en dan zullen de deeltjes, die uit het Metaal komen, of uit het Water, de Wigchelroede aandoen, en ’t handvat doen nedertrekken, ’t geen een teken is, dat men vindt, het geen men zoekt.
wikken, in Latyn Vicia, is een plant, waar van men hier twe soorten heeft, die kwalyk zyn van den anderen te scheiden. De ene draagt den naam van Wikken, en de andere wordt wilde Wikken geheten. Zie in Hubners Kunstwoordenboek de andere soorten.
Beschryving der Wikken. Dit is een Plant, die een vry grove stam heeft, die vierkant is, en ontrent drie voeten hoog. De bladen zyn breed, en staan tegen malkander over. De bloemen zyn purpur, gelyk die der boonen, en de kleine takken zyn vast aan de platte Aautjes, daar Greintjes in zyn, die zwart van kleur zyn.
Plaats. Men zaait deze planten op de Velden. Zy zyn ryp in Juli en Augustus.
Eigenschappen. De Boeren vergaderen de Wikken met de Aauwen, en de ganse plant, om ze ’t Vee te geven. Men gebruikt ze in de Medicynen niet; en de Mensen nemen ze tot geen voedzel, om dat ze kwalyk te verteren zyn, en wel stoppen; en gevolglyk van dezen aart zynde, zyn ze een grof, zwaar voedzel, bekwaam om droefgeestigheid te maken.
| |
Beschryving van wilde Wikken.
’t Is een plant van bladen, als de voorgaande; maar dunder en langer. De stengel is vierkant. De bloemen zyn roder, waar van de Aauwen afhangen, die korter dan die van Erreten zyn, en groter dan die van Linzen. ’t Zaad is zwart, en wat dikker, dan dat van Wikken.
Plaats. Deze plant wast van zelf in hagen en in ’t Koorn, en men zaait het op de Velden. Zy bloeit in Mei en Juli.
Eigenschappen. ’t Zaad van de wilde Wikken, is bitter, van aardachtige zelfstandigheid, afvagend, trekkend, voor Mensen kwalyk te verteren; alhoewel het voor Duiven goed zy. Een weinig geroost en gestooten, daar na gekookt als Linzen, houdt het het braken op. ’t Meel van Wikken, met honig gemengd en opgelegd, neemt de Sproeten weg, en de vlekken van ’t Gezicht.
wildbraad is het Vlees van wilde Dieren; Men heeft twederhande soort van Wildbraad. Men maakt onderscheid tussen groot en klein Wild. Onder ’t groot Wild, of de grote Jagt, vervat men de Jagt van Harten, wilde Varkens, en andere wilde Beesten, die men jaagt. Onder de kleine Jagt telt men Hazen en Konynen, enz. Wy zullen hier niet dan van de kleine Jagt spreken; Wat de grote Jagt belangt; men kan daar over elk Beest op zyn Arikel nazoeken, en ’t geen daar over op het Woord jagen is te vinden.
| |
Hoe men Pasteijen van wildbraad, Karper, en andere Vissen maakt, om koud te eten.
Neemt een fraje Karper, of een andere Vis, die groot is; zo zy schubben heeft, moet men ze eerst schrappen, daar na het ingewand daar uit halen. Men heeft Vissen, die men moet het vel afstroopen, als Aal en Paling.
Als men de Vis gegromd heeft, kan men’er de kakens uit halen, die zyn de long van de Vis.
Als de Vis is gegromd, moet men’er op de rug diepe sneden in geven, dit zult gy met Walvisspek, of met Paling larderen. Als ’t vleestyd is, kunt gy ze met Spek larderen; latende niet na’er de hom en kuit uit de halen, die men in den buik van de Vis vindt.
wild; wanneer ’t de tyd van jagen zy. Zie jagt.
wilde karseboom, of Kriekeboom. Daar van zyn twe soorten, namelyk de enkelde, en die met een dubbelde bloem, welken hy zo schoon en zo groot heeft, dat de Lente’er weinig uitlevert, die het van hem winnen.
Deze Boom is geacht om zynen Bloessem, welke frajer, dan die van den tammen Karsenboom is; nademaal hy zich beter opent, en niet zo wit, noch zo breed is, maar altyd een weinig groen in het midden van zynen knop heeft.
| |
Plaats daar hy groeit.
Deze boom groeit in ’t gemeen in de Bossen, daar de vogels dikwils Kersen henen brengen, waar van zy de stenen laten vallen, welke daar wortel schieten. Daar zyn rode en zwarte, uit welke laatste men een uitnemend gedestilleerd water maakt, na dat men de stéénen met het vlees in enen Vyzel gestampt heeft. Deze Boom wordt heel zwaar en fraai van scheut, en de vrucht, die hy voortbrengt, is een soort van Kars, welke wel in der daat zo goed niet is, dan de gewone tamme Karsen; maar ondertussen by de Boeren ook gegeten wordt; en daarom ook Boere-krieken genaamt zyn. Doch de zwarte zoete Krieken, die in de Steden te markt worden gebracht, zyn meest van geëntte Bomen.
| |
Kweking van den Kriekenboom.
| |
| |
De wilde Kriekeboom wordt, gelyk vele andere Bomen, van Zaad geteelt; maar alzo men planten genoeg daar van in de bossen vindt, zal het onnodig zyn, dat wy ons hier ophouden met de manier van behandeling te beschryven, als men ze uit het Zaad wil voorttelen. Dus zeggen we alleenlyk, dat menze by wyze van een kwekery kan planten, om ze daar na daar van daan te nemen, en aan ryen, of Boomgaarden te zetten. Men kan op hunne stammen alderhande soorten van Karsen enten.
| |
Wat men doen moet, als de wilde Kriekebomen uit de kwekery zyn.
Drie, of vier jaren, na dat de Bomen in de kwekerije gezet zyn, haalt men ze daar uit, om ze op hunne plaats te planten; men maakt’er Waranden, of Boomgaardens van, buiten den thuin; want die men by huis zet, worden met geen ander oogmerk in de kwekery geplaatst, dan om’er andere Karsen op te enten; nademaal de vrucht op deze stammen, beter en groter wordt; alzo de Kriekeboom niet van alle kanten uitloopt, als de Kerseboom, die overal uitslaat, en het voedselzap verspreidende, minder voor de vrucht overlaat.
Als men dus de Kriekebomen aanlegt, om buiten de kwekery te zetten, en enig voordeel van hun Hout te hebben, maakt men gaten voor hun klaar, drie voet wyd, en twe voet diep, en negen voet van malkander af; in het planten waarnemende, dat men ze niet meer, dan enen voet diep in de gaten zet; maar van onderen enen voet hoog goede aarde in de gaten smyt, daar na met het zelfde soort van aarde toedekt. En als men drie, of vier jaren lang de moeite doet, van den grond twe, of drie maal des jaars op te halen, en los te maken, zal men bevinden, dat ze in korten tyd een schone stam zullen maken.
| |
Van de aarde, bekwaam tot den Kriekenboom.
Gelyk men in ’t stuk van huishouding ’t meest toelegt, om de middelen te leren, die ons het meeste voordeel toebrengen; zo zeggen wy, dat, om te maken, dat deze bomen meer vruchten dragen, en meer hout maken, men hun ene lichte en zandachtige aarde moet geven; niet, dat men ze in ’t geheel niet in tuinaarde, of zwaarder grond mag plaatsen; maar dan zyn ze lichter onterhevig, om aan ’t treuren te geraken.
Dit soort van Bomen is van den aart der genen, die een sterk voedselzap hebben, en die veel beter voort willen, en meer tier hebben, als men ze met enen hogen stam laat opschieten, dan wanneer men ze wil dwingen, om in de laagte te blyven.
| |
Griffelen van de Kriekebomen.
De Kersen en Morellen worden geënt op de wilde Kriekeboom, om in de volle lucht te staan, en hy wil liever door insplyting, dan door afzuiging geënt zyn.
Het hout van den Kriekenboom wordt gebruikt tot het maken van Klavecimbaals, en andere Speeltuigen, dewyl het een klinkend hout is.
wilde kat, van de Fransen Chatputois geheten; om dat ze veel stank over zich heeft. Zy is een grote vyandin van Vogels. Zy kruipt op Vlieringen, Hooibergen, en andere dergelyke plaatsen. Zy loopen alle daag kruipende, en doen ’t Gevogelt den Oorlog aan. Zy loeren ook op de kanten der Rivieren, om Vis en Kikvorsen te betrappen. Men vangt ze even als de Wezels.
wilde saffraan. Zie saffraan.
wilde wyngaard, Bryonia. Men heeft ze van twederhande soort, witte en zwarte. Deze verschilt van de eerste niet, dan daar in, dat, de Beijen ryp wordende, een zwarte kleur krygen. De witte is in meer gebruik in de Medicynen, dan de zwarte.
Beschryving. Zy geeft een groot Lof uit ene wortel. Dit is teer, ruig, als dat van de Kawoerde; ’t maakt zich al groejende vast, aan ’t gene ’t in den weg vindt. De bladen zyn, als die van de Wyngaard, maar kleinder en hoekiger. De bloemen komen aan trossen. Zy zyn bleek geel, en gelyken naar een Star. De vrucht komt ook aan bosjes. Deze is zwart, als zy ryp is. ’t Zaad is’er binnen in. De wortel is groot en dik, graau van buiten, en wit van binnen.
Plaats. Zy groeit in de heggen, en aan de wegen, en bloeit in Mei.
Eigenschappen. Men eet de eerste spruiten, als Aspersies. Zy maken loslyvig, zetten Pis en Stonden af. Zy zyn samentrekkende, bitter en scherp. De wortel zuivert, droogt op, verzacht, en ontbindt. Men geeft de wortel in Wyn te drinken tot een gewigt van een drachme, alle dagen, aan hun, die aan de vallende Ziekte, en die aan drajingen van ’t hoofd onderhevig zyn,
wilgeboom. Zie de soorten daar van in Hubners Kunstwoordenboek.
Men heeft’er twe gemene soorten van, waar van het ene een vry hoge boom wordt, die den naam van hoge, of witte wilg heeft, en de andere lage, of rode wilg, of Teen; en die van een Heesterig gewas is.
Beschryving van de Wilg. ’t Is een matig groote boom, die een buigzaam hout draagt, dat kwalyk is te breken. Hy groeit schielyk, of willig, en heeft, zo ’t schynt, daar zynen naam van. De takken zyn met een witte bast gedekt, die wat naar den roden trekt. De bladen zyn lang, smal, haairig, zy blyven niet lang aan den boom; en geraken’er met de wind ligt af. De vrucht komt aan de wilg niet die pluizen draagt. Dit maakt, dat men dien boom in ’t Mannetje en Wyfje onderscheidt. Men kent de mannetjes Wilg aan de pluizen, en de wyfjes Wilg aan de vrucht.
Plaats. De plaats, die bekwaam is, om ze te planten, zyn de weiden, en aan de kanten van Slooten, Beken, of Water, om dat ze daar te weliger groejen, en geen schade aan ’t water doen.
Eigenschappen De wilg verkoelt, en droogt zon- | |
| |
der byten, schoon ze een weinig trekkend is. Zy stelpt het Bloed, is steenbrekend, de Bloem is hartsterkend, ’t Sap dat’er uitkomt, na dat de schors is gekerfd, op den tyd als zy bloeit, is uitnemend, om alles weg te nemen ’t geen ’t gezigt belet en ontstelt; om dat het afvagend is, en fyn in zyne deelen. Eindlyk zyne schors heeft de zelfde eigenschappen: maar die is zo opdroogend, dat zy geneest en wegneemt exterogen, eelt en hardigheden en vratten, zo men ze in Wyn-azyn doopt, en ze daar op legt, na dat men ze heeft tot as gemaakt.
Gebruik. Men gebruikt hout van Willig om Staken en Leeren en andere Gereedschappen te maken; men gebruikt het tot Klomphout. De Wieldraiers gebruiken ’t tot ligt werk veel, en men maakt er Doozen van. Ook is ’t goed brandhout.
| |
Beschryving van de rode Wilg.
Dit is een Heester, die niet dan dunne zeer buigsame takken, of ryzen schiet, die rood, of purperachtig van kleur zyn. Zy kan minder tegen den wind dan de witte. De bladen van deze Willig zyn niet ruig en gekarteld op den kant.
Plaats. Deze Boom groeit in Bossen en andere vochtige plaatzen, die moerig zyn.
Eigenschappen. De bladen, het zaad, de schors, en ’t pit dat men uit het hout kan halen, zyn bekwaam om onreine bewegingen voor te komen; men maakt’er een afziedsel van.
Gebruik. De Kuipers Hoepen komen van de takken. De Tuiniers gebruikenze om te binden. Men maat’er ook Korven en Manden, en ander gereedschap van.
Men heeft hier te Lande nog een Bindwilg, die bleek groen is; dikker scheuten geeft, ruiger, grooter en witter bladen heeft. Deze groeit zonder uitwerpsels en zyspranten, is taai en buigzaam zonder breken. Deze is goed tot het binden van Takkebossen en grove dingen, maar niet tot het binden van Persiken en Afrikosen.
| |
Hoe men wilgen teelt, en wilge Grienden en Bossen maakt.
Men vindt’er, die groot voordeel daar in vinden, en daar gantse Wilge Bossen, of Grienden van maken.
| |
Hoe men de Wilgen moet planten.
Eer men de Wilgen in den grond zet, moet men eerst de Plant kiezen, en weten, dat zy niet van de wortels voorttelen, maar van de takken.
Zo men ’t vermaak van fraje Wilge Bossen wil hebben, moeten de takken, die men gebruikt, recht en glad van schors wezen, een hand dik, en acht, of negen voeten hoog.
Als men zulke Poten uitgekozen heeft, neemt men een Paal van drie voet lang, die omlaag een punt heeft, en van boven een gat dwers deur, om’er een hout in te steken, waar mede men ze uit den grond draait. Deze slaat men met een Sleg een voet, of twe in den grond; en’er uitgehaald zynde, steekt men daar een Poot in met het dikke einde, daar men te voren van enen Kant een punt aan gehakt heeft- Daarna vult men de gaten verder met losse aarde op, die men wat met de voet toetreed. Dit doet veel tot wortel vatten.
Als de Boomen geplant zyn op plaatzen, die hun dienen, missenze niet wel te groejen: maar omze nog te helpen, moet men ze in ’t eerste jaar ’t hout ontnemen, dat aan hare stammen groeit; en dat wel om twe redenen; De eerste is om te maken dat het sap, ’t geen van nature altyd opwaard klimt, ’t beste gedeelte niet is, dat bekwaam is om dat nieuwe hout te voeden; alzo ’t mist te werken in de wortels; ’t geen menigmalen oorzaak is, dat die Poten omlaag in weinig tyds uitdrogen, daar na sterven.
De twede rede is, dat hunne wortel nog niet vast in de aarde staande, ’t gevaar loopt, dat dat gewaai der wind te veel gelegenheid geeft, om ze gins en weder te schudden, en ze een groot nadeel toe te brengen.
| |
Andere manier om Wilgen te planten.
Ik zeg tegenwoordig, dat men de Wilgen plant in gaten, die men te voren met het inslaan van een Paal gemaakt heeft: maar zo de plaats steenig is; en men daar met een Paal niet in kan komen, om’er gaten in te krygen, hoeft men daarom niet na ta laten daar Wilgen in te planten.
Men maakt een grup, of gat van anderhalve voet wydte, en twe diepte, en vervolgens zonder iet van de poten af te hakken, die men’er in poot, zet men ze in ’t midde van ’t gemaakte gat; ’t welke men met goede aarde vult; stampende het wat aan met den voet, om redenen te voren gezegd. Dus doende missenze niet wortel te vatten, en veel hout op zynen tyd te geven.
| |
Van den tyd om Wilgen te planten.
De Wilg kan van nature de koude niet zeer wel verdragen, als hy eerst is gehakt: en de wonde die men ze geeft, dan het splyten zeer onderworpen zynde, zoude het niet veel goed doen, ze voor den Winter te planten.
De rechte tyd om Wilge Bossen te planten, zonder vrees van in dat ongemak te vervallen is dan, ontrent het einde van Sprokkel-, of Lentemaand. Alzo men de vorst dan ten merendeele over zynde, zulke kwade gevolgen van zynen arbeid niet heeft te wagten.
| |
Hoe ver men de Wilgen van een moet planten.
Naar dat de grond goed, of kwaad is, moet men de Wilgen dichter, of nader by den andere zetten; en naar ’t gebruik, dat men’er van zoekt te maken.
In een vetten grond hoeft men niet te vrezen zig met dat soort van ontwerpen te belasten, en vier voeten afstands lullen genoeg zyn; daar men ze in een magere | |
| |
grond wel zes mag geven: want hoe de grond slegter is, hoe ze minder veelt daar Wilgen te zetten.
Zo men ze tot belouwing buiten om Laningen, Thuinen, of Boomgaarden wil zetten; en om op droge en zandige plaatzen het stuiven voor te komen; mag men ze wel op drie voeten wydte zetten. Zie Aanmerkingen op Lusthoven.
| |
Gevaren, die men ontgaan moet.
Zo ik reeds gezegd heb, dat de Beesten aan zekere ontwerpen zeer nadeelig zyn; moet ik zeggen, dat het voor Wilgen gevaarlyk is, ze voor ’t geknabbel, gebyt en gekwyl van ’t Vee bloot te zetten.
Een Wilg, die, eerst geplant zynde, van Koejen, of Kalven gebeten wordt, is weg: want zy verdroogt, zo wel, als wanneer zy wordt geschild; alzo de wortels nog teder gebroken worden door ’t schudden.
| |
De noodzaaklykheid van Wilgen te zuiveren, als zy nog jong zyn.
Gelyk een Wilg niet fraai is, dan na dat zyn kroon wel van takken is beladen, moet men ze in ’t begin aan die volmaaktheid helpen. De Poten, eerst van den Boom gehouwen, zyn van plaats tot plaats van kleine kwasten voorzien, die zo vele beginselen van toekomende takken zyn. Dit maakt, dat, als zy in den grond zyn, ’t sap begint te werken. Men ziet vooral in de twe eerste jaren aan elke kwast kleine voortbrengsels der nature, die groote takken zouden worden, zo men geen werk maakte van ze van omhoog na omlaag, met het plat der hand af te vryven, tot aan de plaats, daarwe gaarne hadden dat de kroon kwam. Uit dit ongemak zoude volgen, dat alle die kleine takjes het voedsel verterende, waar mede zy boven behoorde gevoed te worden, om fraai te wezen, daar geen kroon aan zoude komen.
| |
Dat het niet minder nodig is, ’t overtollige der takken weg te nemen, die op de kroon van de Wilg groejen.
Alle de takken op een Wilg zouden wel groejen, zo men’er de overtollige maar van benam.
De Wilgen, die eerst gehakt zyn, zyn gewoon in de volgende Zomer een grote menigte van takken uit te schieten, die hun gewis meer schade, dan voordeel zouden geven, zo men ze liet. In de maand Maard des volgenden jaars, na dat die takken geschoten zyn, moet men zien, wat takken de Stoof-wilgen behouden moeten, om’er de rest uit te snoejen, die’er te veel zyn.
Stoof-wilgen, die men om de vier jaren hakt, moet men kort aan ’t oude hout met een Hakmes afhakken, en de takjes die men uithakt zeer kort’er uitsnoejen; maar zorge dragen, dat men de takken, die men laat, niet schendt, en die er na by staan.
| |
Wanneer men de Wilgen hakt.
Als men de rechte manier niet heeft verzuimd van Wilgen te besturen, kan men alle vier jaren voordeel van die rrekken, welke men tot Stoven geschikt heeft. Ik heb reeds gezegd, dat zo men ze voor den Winter hakte, hunne wonden niet dan moeilyk gedekt zouden raken. Ik raad, om die reden, ze niet voor ’t eind van Februari te hakken, of in ’t begin van Maart, en altyd met mooi weder. Zo men zo doet, zal men van zyne Boomen lange deeg hebben.
wind, is ene beweging der lucht, van het een na ’t ander land, en welke door verscheiden oorzaken kan te weeg worden gebragt.
Men merkt de winden aan, als van de streken der zichteinder gekomen; en schoon die punten, of streken oneindig velen zouden kunnen wezen; men brengtze echter tot het getal van twe en dertig. Men rekent vier hoofdwinden; de Noorde-, Zuide-, Ooste-, en Weste-winden. Tussen deze vier winden plaatst men’er nog vier, welk men Collaterale noemt, alzo ze den naam naar beide de winden dragen, daar ze tussen beide in zyn; te weten, Noordoost, Zuidwest, Noordwest en Zuidoost. Alzo de acht winden, die daar aan volgen, zich elke tussen een Collaterale wind bevinden, zyn ze met de namen van beide bekend. Die tussen ’t Noorden en Noordoosten hier Noord-noordoost, en dus van de andere Noord-noordwest, Zuid-zuidoost, Zuid-zuidwest, Oost-noordoost, Zuid-zuidoost, West-noordwest, en West-zuidwest.
Men heeft nog zestien winden; waar van elke van ene hoofd, en Collaterale wind, of van ene Collaterale wind en hoofdwind den naam ontleent; voegende daar by de streek daar ze naast aan is, als Noord-noordoost ten Noorden, Noord-noordwest ten Noorden, enz.
| |
Voortekenen der Winden.
Men weet, dat men wind zal hebben, als by ’t opgaan der Zonne ze rood schynt, of dat die Maan met ringen gekranst is, die rood zyn op den zichteinder; voor al in haar aanwassen, wordt’er wind voorzegd. ’t Is een voorteken van winden, als men de sterren overal heen ziet dwalen, en ze groter en blinkender dan naar gewoonte schynen. Als men op ’t veld de Bossen hoort ruissen, of de Meren ziet borlen en hoort ruissen, of de Mussen meer als gemeen tjelpen, kan men daar uit voortekenen van wind afnemen. Zo de Donder ’s morgens gromt, is ’t een teken van wind, gelyk ’t ook is, zo men ’t hoort Donderen zonder Weerlicht. De wolken, die in de lucht worden opgeheven, en by den andere vergaderen, geven te kennen, dat het wajen zal; gelyk ook, als men de Eenden dikmaal, of lang aan een de wieken ziet slaan, beduidt het wind.
Men ondervindt, dat niets de lucht zuiverder maakt, dan een koude noordlyke Wind; echter worden door de zelfde de jeugdige Planten dikmaal verslenst, en het laag Veldgewas bedurven. Zy verachtert de groei der Boomen.
De Winden zyn koud, warm, vochtig, of droog, niet alleen naar dat ze uit kouder, of warmer hoek voortkomen; maar ook naar dat ze sterk, of slap | |
| |
wajen, en droger, of vochtiger plaatzen deurwajen, eer ze tot ons komen.
De Noordewind is in Holland des winters zo koud niet als de Noodoostewind, en nog minder de Oostewind. Hierom heeft men ’s winters met de Noordewind zelden vorst; maar veel Mist, Yzel, of Sneeu. Des zomers geeft ze gure dagen; zy mag verwenst worden maar is dienstig. Maar de Noordewind waait zelde zonder een streek van ’s Oosten, of Westen te hebben.
De Noordoostewind brengt vaster deelen met zich, die ’s Zomers grote hitte en des Winters scherpe koude geven
De Oostewind voert nog vaster en min glibberige deelen met zich, waarom ze ’s winters droger koude, en ’s zomers meerder warmte geeft.
De Zuidoostewind maakt des winters gewoonlyk de allergrootste koude; alzo ze nog drooger landstreek passeert, en van daar die deelen na Holland overbrengt; des zomers maakt ze ook de grootste hitte, slappe winden en een broeijende lucht, en veeltyds Donder, Hagel, zware stortregen. Maar als de Zuidoostewind na het Zuidwesten, of gemeenlyk na ’t Noordwesten schiet, bedaart het weder; zuivert de lucht, verkwikt het leven. De Zuidoostewind waait zelden langer als drie dagen; of zy veranderd in een Noordweste; zonder dat houdt het Donderweer gewoonlyk aan.
De Zuidewind komt ons uit den warmsten hoek, en waait zelden fel; maar veroorzaakt broeijende warmte. Dus is ze doorgaans groeizaam, maar zo ze lang duurt ongezond; inzonderheid, als zy veel stofregen en dampen medebrengt. Des winters maakt deze wind veeltyds minder koude, maar mistige lucht.
Zuidwestewind geeft veel storm in ’t voor- en na-jaar.
Dus is by ons ook de Westewind, en die stormen bedaren zelden, voor dat de wind in ’t Noordwesten schiet.
De Noordwestewind brengt somtyds ook felle stormen mede, maar zelden zo zware, als de Zuidwestewind. Derzelver stormen zyn veeltyds buijig en met Hagel en Sneeu verzeld, van gure luchten en onstuimige Zeen, welker ziltige dampen, tot ons overgewaaid, de Gewaden nadeelig zyn, zo dat de toppen der Boomen daar van krachtig worden aangedaan.
De winden worden best afgeweerd door hoog-groejende diktakkige gladopgeschoten Boomen, welke zonder de Zonnestralen in ’t minste te beletten in ’t Noorden, Oosten en Westen kunnen geplant staan. Deze hooge en gladgeschoren Heinigboomen, door de kracht van wind gebogen doen ze opwaard, en overwajen, en afschampen, zo dat ze niet dan heel ver nederdalen. Dit doen gebouwen Schuttingen, of Muren niet: deze maken dwarlwinden die schadelyk zyn.
windbrekende Middelen. Zie carminativa in Hubners Kunst-woordenboek.
windwyzer. Anemonoscope in een Colom van glas, waar in een klein Mannetje van Hout, of Amailjeersel is gesloten, ’t geen door hooger te ryzen, ot lager te dalen, de verandering der lucht en wind, mooi en kwaad weer, twe of drie dagen aanwyst voor dat het gebeurt.
winden (schrale) zyn de gewone winden van de maand April in ’t voorjaar, die koud en zeer droog zyn; en in staat om de Spruiten en Bloemen der Persiken en jonge Planten te benadeelen. Hierom noemt men de Maan van April wel eens de schrale Maan. De wind, die meest, gedurende die maand regeert, komt van ’t Noorden, of Noordoosten.
winkel. Zie werkhuis.
winkelhaak. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
winter is ene van de vier Jaargetyden. Zy begint den 22ste van December, als de Zon in ’t teken van den Bokshoorn gaat. Zy eindigt den 20ste van Maart.
Om te weten, of de Winter lang zal duren, en wat weder het zal maken; zie daar wetenschappen die niet ondienstig zyn. Een Landman kan ze gebruiken, om zich tegen de grote strengheid der Winter te behoeden. Hierom kan hy’er zich tegen verzekeren, als op een gewis voorteken; alle jaren, die veel Eikels geven, krygen een ruwe Winter.
Een Harder zal zien, of zyne Schapen, die reeds den Ram gehad hebben, ze nog eens zoeken. Hier uit gist hy, dat de nakende Winter koud zal zyn.
Hy desgelyks, wien ’t Hoeden van Veê is toevertrouwd, zal zien, of die gaan by troepen grazen, of de Varkens in den grond graven, met het hoofd na het Noorden; dan zal ’t goed zyn, zich van Hout te voorzien, want de Winter is dan gemeenlyk ruw en van langen duur.
Let wel, hoedanig de vier en twintigste dag van November zy, want zo zal de vyf en twintigste van die maand, en zo Louwmaand zyn.
Men voorziet gemaklyk den staat van den Winter door de aanmerkingen die men op de laatste dagen van de Maan heeft, die van November komt in December, want zo die zyn, zo gaat het in de Winter.
En om te weten hoe de Zomer zal wezen, zeggen die opmerking hebben op de Jaargetyden, dat de drie laatste dagen van de Maan, die van April in Mei komt, onfeilbare voorzegsters van zynen staat zyn. Zie voortekenen.
wintermaand, December, is de twaalfde maand van ’t Jaar, dat met Januari begint. Zy heeft 31 dagen. De Zon komt in ’t teken van den Bokshoorn, den 22 van die maand, wanneer de Winter begint.
| |
Werk in de Wintermaand te verrichten.
Zo men in ’t begin van elke maand moet doen, ’t geen men in de voorgaande niet heeft afgedaan; is ’t, inzonderheid in ’t begin van deze, dat men ’t | |
| |
ten aanzien van de maand zeggen moet, die voorby is. Zo dra de Wintermaand is gekomen, moet men geen tyd meer verzuimen; dan heeft de Tuin zyn aangenaam verloren. De vorst die niet nalaat in deze maand zyne kuren te toonen, spaart niemand, en vernielt alles, dat te teder is, om te kunnen koude velen. Men moet derhalven alles vervolgen in de Winterplaats op te sluiten en te dekken, ’t geen men in November nog niet geborgen had, te weten, Endivie, Artisokken, Kuilselderi, wordt in die maand, en niet eer gerooid, Wortelen, Bloemkool, Prei, Uijen, Vygeboomen, enz.; en vooral moet men trachten te bewaren, ’t geen men van nieuwigheden heeft begonnen, te weten, Boonen, Kropsalade, kleine Salade, om ’t ongenoegen niet te hebben van dit alles in ene nacht te zien bederven, ’t geen men in twe, drie maanden heeft gewonnen.
Men kan ook van ’t begin van de maand de eerste Erreten op een hoogte zajen, of op een luw plaatsje, voor al tegen ’t Zuiden, dat is, langs een Rabat, om ze m de maand Mei te hebben.
Half december legt men Boere Boonen en Erreten in het water te weeken, daar na te kiemen, en voor aan in ’t Oranjehuis in Bakken te spruiten.
Men legt ook dan Broeibergen van Boombladen aan. Zie Aanmerkingen op Lusthoven.
Men brengt de vergane Mest op alle plaatzen, die men bezajen wil, en strooitze, op dat de Regenwaters en de Sneeuwen daar deur dringende, hun zout op de oppervlakte der aarde brengen, daar de zaden in komen.
Men zet Amandelen in de aarde om te schieten, in een Mand. Deze moeten in de maand Maart geschoten zyn, om ze op hare plaats te zetten. De harde koude moet daar niet by komen; en daarom moet men ze in de Winterplaats zetten, of in de volle aarde, en ze met grove Mest dekken. De manier van de Amandelen te spruiten te zetten is, op den bodem van de Mande een laag van zand, of aarde, of oude mest, van ontrent drie duimen dik te leggen, en daar op de Amandelen op haar plat neder te leggen, met de punten na binnen, zo dat die eerste laag aarde met een laag Amaudelen gedekt is; op die Amandelen legt men weder een laag vergaanne mest, of zand van twee duimen dik; en daar na een twede laag van Amandelen op de zelfde wys geschaard; daar na een derde, vierde, enz., zo veel’er in de Mande kan.
’t Is ook niet kwaad die Amandelen aan ene laag in de volle aarde te leggen, en ze met drie duimen aarde te dekken. Als zy op ’t eind van April beginnen te schieten; neemt men ze aan een kluit op, men breektze de scheut af, en plantze op zyne plaats aan ryen, een voet en een half van een, en zetze op die ryen ook zo ver van een.
Men doet zyn best om dan Latwerk aan Heggen te maken.
Men kan de Boomen snoeijen, terwyl’er geen fyne hagel op de takken valt, en de sterke vorst niet heerst; want die maakt het hout zo hard, dat’er ’t Snoei- en Hakmes niet deur wil. Wel verstaande, dat men de Heggen niet moet snoeijen zonder ze te hebben los gemaakt, anders heeft men te veel moeite, en men doet zyn werk zo wel niet.
Een van de voornaamste werken van die maand is, dat men in haar begin een laag moet maken voor een nieuwe Mestberg, die vier voeten naar gewoonte wyd is, en drie hoog; en als de grote warmte over is, moet men onder een Klok enen goede gele Salade zetten; en als die een weinig sterk is, ’t geen na een maand gebeurt; moet men de fraaiste’er uit plukken, en zetten ze op een ander bed, en onder andere Klokken van twintig tot vyf en twintig stuivers de Klok. Als die daar sterk genoeg zyn geworden, neemt men de sterkste met een kleine kluit op, om ze te planten, daar ze blyven moeten, tot dat ze gans zyn gesloten; ’t geen gemeenlyk op ’t eind van Maart gebeurt. Men draagt, zo door dekzel, als warmte zorge, datze van de koude niet worde gevat.
| |
Wat men aan den Bloemtuin doen moet.
Men moet drie Artikels nazien, die in de maand van Januari zyn vervat, werwaards wy den Lezer verzenden, om herzeggen te ontgaan.
| |
’t Geen een goed Landman in die maand doen moet.
Na de Velden gaan zien, om ze in goeden staat te stellen, zo de Regen ze bedorven heeft, de Weiden mesten, zo het nodig is.
Hout hakken, om zich te warmen, is een gedeelte van den arbeid, die men in Wintermaand doen moet.
En gelyk die maand in een tyd komt, waar in’er buiten ’s huis niet veel te doen valt, wagt men tot dien tyd, eer men ’t Graan in de Schuur gaat dorsen.
Een Landman, die wel op zyn huishouden past, moet nooit zeggen, dat hy niet te doen heeft: want zelfs als ’t regent, kan hy, zo hy vaardig is, duizend kleine uitvindingen hebben van hout tot den Landbou dienende, als Eggen en handvatten voor zyn gereedschap.
Dan is ’t tyd om zyne Wagens en Ploegen, en alle ander gereedschap te herstellen, dat voor zynen arbeid dienstig is, op dat het in staat zy, als hy ’t van noden heeft, en zich nooit onvoorzien laten van alles, wat tot zynen arbeid nodig is.
| |
Wat winsten’er in die maand te doen zyn:
Kalkoenen, Ganzen, Eenden, Kuikens, zullen in die maand meer, als in de voorgaande te markt gaan.
Dan beginnen’er Kapoenen te worden verkocht, en gelden een vry goede prys.
Dus is ’t met vet Vee en Kalven; zo dat men gelukkig is, als men in die maand nog wat te verkoopen heeft. | |
| |
In dien tyd zyn de Eijeren en Boter zeldzaam; jonge Kaas is’er niet; zo dat al dat goedje duur is.
’t Zelfde valt van de Vruchten te zeggen, waar van men groot geld maakt. Zo zyn de Echasserie, L’ Epine de Hiver, de Poire de Satin, de Calmar, de Merveille de Hiver, de Messire Jean de Hiver, de Archiduc, de Galetien, de Franc Real, de Amadote, de Paruim, de Portail, de Germains, en andere.
En zo men zynen Wyn aan de Kooplieden in die maand nog niet verkocht heeft, men weigert dit niet by de eerde gelegentheid te doen.
| |
Peren, die men in de maand van December eet.
De Poire de St. Augustin eet men op ’t einde van December; de Poire de Topinambour, of de fin Musqué. Desgelyks, de Poire de Suerin noir, is goed in December en Januari. De Poire Tanquillon vitrai, is eetbaar op dien tyd; de Burgamot Crasane, en
| |
De Tafel-appelen, die men in de Wintermaand heeft,
zyn Aagten, Goud-pippingen, Reinetten. Druiven door konst bewaard, zyn’er nog
| |
Kool- en Warmoes-vruchten van December,
zyn Kool en Wortelen van allerlei soort, Ajuin, Parei, Chalotten, Raepen, Seldery, Endivie, Radys, Spinagie, Kervel, Beet, Zuring, Pieterseli.
| |
Bloemen in Potten kan men hebben, als
Hyacinthen, Trosnarcissen, Tulpen met name Duc van Tol; en in de Bakken Anemonen, vroege Hiacinthen, winter Ciclamen; en in ’t Oranjehuis, Jasminen.
winterplaats noemt men zulke plaats, daar men ’s Winters Moesery, en alle teere Boomen plaatst, die men voor de vorst bewaren wil.
Onder dezen naam kan men alle Oranjehuizen, Stook- en andere Kassen, vaste en losse Broeibakken tellen; maar van de Kassen zie dat Artikel, en oranjehuis.
| |
De stant van een Winterplaats.
De stand van een Oranjehuis, of Winterplaats, moet zyn tegen de Zuider-zon, gelyk ook die van Bakken en Kassen, schoon ’t met Muren en Schuttingen anders gesteld is; en deze ten tien, of elf uren wel rechthoekig mogen worden beschenen; want die stand is zo brandig niet. De afwykingen van de Oranjehuizen na ’t Oosten, zyn echter beter dan na ’t Zuidwesten.
Zy zyn zo wel, als Stook- en Trek-kassen, best linie recht, en niet hol nog rond.
De Kozynen, en gevolglyk de glazen ener Winterplaats, voor Oranje- en Limoen-boomen, staan recht, om datze anders tegen vorst zo wel niet kunnen worden gesloten.
De gewassen zullen in Winterplaatzen van hooge verdiepingen, die van voren met vele en hooge glazen gedekt zyn, minder van omzwevende dampen worden gekweld, maar meer van vorst en koude: want hoe hooger de glazen, hoe minder de sluiting om’er de vorst uit te keeren.
Als men de helderschynende Zon, zo veel mogelyk, waarneemt om te verwarmen, en men de volgende zorge draagt, zal men de gewassen daar voor genoegzaam bewaren. Zelden dringt de vorst dieper dan agtien duimen in de aarde.
Om in Oranjehuizen de zwevende dampen te lozen, en vooral in Stookkassen, heeft men Damptrechters nodig, die verst van de stoking en omhoog, van binnen wyd, en van buiten naau zyn.
Men moet alles, wat van steen kan worden gemaakt, van harde steen toestellen, en van welbereide en gemeukte Steenkalk. Men moet al het hout Noords Grenenhout van bejaarde Boomen doen zyn. Dit is bestendigst, minder stikking onderhevig en ’t beste; als zynde hard, vast gesloten, met veel harst bezet en minst scheurig.
Dusdanig moet het hout der Kozynen wezen, en alles wat van binnen tot Ribben nodig is; zodanig ook Deuren, Blinden, Zolders, beschieting der Daken; of anders Nerva’s Vurenhout. ’t Ryns en Wezels Eikenhout, schoon beter als Noords, is echter warrig en trekt krom, en daarom niet goed.
De Buitenvensters en Glasregels moeten van Eiken Wageschot gemaakt worden, dat niet zeer wreed is, en enige jaren in de open lucht, in regen, wind en zonneschyn, van malkander gescheiden, gestaan heeft, van de Eik gezuiverd en gedroogd moet zyn; en daar by binnens huis moet beendroog zyn geworden; want alles moet glad, zonder scheuren vlak en effen zyn.
De Kozynen moeten in den winkelhaak, met dubbelde spongen van buiten, en met drie spongen van binnen voor gevoerde blinden, zyn gemaakt. De spongen moeten wel lossen, en de benedendrempels behoorlyk afwateren. Overal, daar hout op hout gespykert wordt, moet alles met dikke natte verw bestreken worden. Alles wat geverwd wordt, moet in ’t hart droog zyn, op dat de Olie te beter indringe, en de vocht daar niet zoude deur willen.
Het grove Duits Yzer is veel beter ten gebruike daar aan, als ’t beste Zweedse. Men moet het daar by heet in Olie leggen, en daar na nog verwen om voor roesten zorge te dragen.
Het Gilde-glas is ’t beste, als ’t gene, of weinig golfjes heeft, als verwerende het minst. De Ruiten moeten middelmatig en niet breed in ’t lood zyn, of in houtjes dicht gestreken. ’t Lood moet dik van hart zyn, om ’t dicht te kunnen stryken. De Wangen dienen dik re wezen voor ’t omkrullen.
Zo men sestig Oranjeboomen heeft in Tobben, en enig Boomgewas in Potten, dient een Oranje- | |
| |
huis, zo men niet stookt, binnenswerks, vier en vyftig voeten lang, twintig breed, en zestien uit de vloer hoog te wezen tot den bovenkant der Binten; en de vloer twe voeten boven den gemenen Thuingrond te zyn. De Muren moeten rondom dubbeld wezen, de Buitenmuur van anderhalve steen, de Binnenmur van een geheele. Tegen ’t Noorden en Oosten dienen deze Muren zes duimen, en tegen ’t Zuiden en Westen vier duimen van een te staan. De Binnemuur is zeventien voeten boven de vloer hoog, en de Buitenmuur twe en een halve voet hooger. Deze twe Muren moeten van boven open gehouden worden; maar die tussenwydte moet, als de Muren been droog zyn, wel ter dege worden met welgekrompe Boeikweitte Dop aangevuld worden; en daar na by verzakking van de zelve weder aangevuld zyn. De Vloer moet van platte Klinkertsteen, boven op een looze vloer in Tras gemetzeld zyn. De dubbelde Muur moet in ’t Noorde met dunne kleine Ankertjes gehecht worden. De steenen moeten behoorlyk nat, vol in de Kalk, met toegestreken voegen gemetzeld worden. De Binnen-muur moet van binnen, naar maten datze hooger metzelen, vol geraapt worden, om voor ’t indringen der koude verder gedekt te zyn; en op dat de Boekweite Dop zich te beter zoude kunnen schikken.
De Balken van zo een Winterplaats dienen 10, of 12 duimen zwaar te wezen, van onder met vyf quartiers Delen beschoten, en van boven met 1 en een half duims Delen zo belegd te wezen, dat’er om de 3 a 4 delen een los zy, om de boekende dop, by krimping, aan te vullen. Men heeft van achter onder de beschoten Zolder damptrechters. De Kap, Binten en Stylen moeten zyn Ribben van 7 en 9 duimen, de Spruiten van 5 en 7; de Gordingen van 4 en 6; de Nok van 4 en 5; de Muur en Spanplaat, van vier en 16 duimen. De Neus- en Boei-plank, die daar op moet komen, moeten van 2 en 12 duimen zyn. ’t Dak moet van 1 en een half duims Delen, wel in een geploegd, en met tiggels van drie vierde duims belegd zyn, en vervolgens met Latten en Pannen.
Aan de Westzyde moet in ’t midden der buiten muur; op een Borstwering van 1 en drie vierde voet uit de vloer, een Kozyn van 14 voeten hoog en 6 breed, buiten werks, gezet worden, op een onder drempel van blaauwe Steen van 11 duimen breed, en 8 dik, met dubbelde uitgeslepen spongen. ’t Boven drempels hout is van 11 en 8 duimen, ’t Glashout boven en onder van 6 en 9 duimen. Dit Kozyn moet boven een vast Glas, en onder een Schuifraam hebben; van buiten vier Vensters van vyf vierde duim Wageschot, dubbeld op een met dubbelde spongen, yder van een duim aanslag.
In ’t midden der Binnenmuur, aan de Westzyde, moet op gelyke hoogte een Kozyn van de beschreven grootte komen; maar de Drempels, welker onderste van blaauwe Steen is, moeten in ’t vierkant maar van 8 duimen zyn; de Stylen en ’t Glashout maar van 8 duimen. Voor ’t zelve worden vier binnen Blinden gebragt, welkers binnen Regels van 2 en 3 en een half duim zyn. Het Raamwerk is van Ribben, van 4 en een half duim, en 6 duimen, met dubbelde Spongen van een duim, maar aan de binnenzyde van drie vierde duim is. De Blinden zyn aan wederzyde beschoten met drie vierde duims Planken, maar in ’t midde heeft men een losse Plank met werveltjes gesloten, die men afdoende, de tussenwydte met Boekweite dop kan opvullen. Zy moeten aan winkelhaaks Hengsels hangen, en met knippen sluiten.
Deze Kozynen, vier duimen van den anderen, en over malkander staande, worden met een Plank van 2 duimen aan den buiten kant der Stylen te zamen verbonden; dienende niet alleen te gelyk voor een Kwelhout, maar om het uitloopen van den Boekweiten dop te beletten. De opening tussen de borstweringen moet ook met zo een Plank gedekt worden, maar die met schroeven wordt vastgemaakt.
In de buiten en binnen muur, na het Zuiden staande, moeten vier Kozynen met Schuiframen in eike Vensters staan, en vier binnen Kozynen met Blinden van gelyke hoogte en breedte, en op de zelfde wyze gemaakt, zo dat ze uit de Oost- en West-gevel, en van malkander vier voeten staan. Het Deurkozyn moet in ’t midde van de Zuidmuur zyn, en wezen buiten werk zes voeten wyd, en van den bovendrempel tot den bovenkant des onderdrempels 15 en drie vierde hoog is, zynde het Glashout, boven de onderdrempel, 8 en drievierdc voet. De Ondetdremdel moet zyn een blaauwe steen van 23 duimen breed, en 8 duimen dik, en hebben dubbelde spongen tot het sluiten der Buiten- en Binnen-deuren. De Stylen van ’t Buiten-kozyn zyn van 6 en 11 duimen, de Bovendrempel van 8 en 11 duimen; ’t Glashout van 6 en 11 duimen. Het Binnen-kozyn moet van de zelfde grootte zyn, en de dikte hebben van 6 en 8. De twe Deuren van ’t Buiten-kozyn, moeten van drie duim met dubbelde spongen zyn. van onderen met Paneelen, van boven met Glas, en van buiten opgaan. Boven ’t Glashout moet een vaste Raam zyn, rondom met een spong, en schieten een duim in ’t Kozyn. Dit Raam en de glaze Deuren worden met dubbelde Eike Vensters gesloten, even als boven gezegd is, gelyk ook het Binnendeur-Kozyn met dubbelde Blinden.
Als het de gelegentheid toeliet, moest’er in ’t Oosten, of Noorden een geboutje wezen, waar uit men door een gevoerde binnendeur van 6 en een vierde voet hoog, en 3 voeten wyd in de Winterplaats kan komen. En zodanig een geboutje kon dienen, om’er Tuingereedschap in te bergen.
De Kozynen moeten met Kwelhouten zyn gemaakt van een duim dik, en twe duimen breed, en een duim in de Kozynen, aan de voorzyde der zelvere ingeschaafd zyn. Daar moeten ook Architraven in ’t vierkant voor zyn, die een duim op de Penanten komen.
Tot waarschuwing dient, dat nieu gemaakte Oranjehuizen, Kassen, Bakken en Ovens, niet | |
| |
gebruikt moeten worden, voor datze ter deeg droog zyn; zo om ’t deurslaan der muren, ’t bersten van Ovens, als schadelyke vunzige luchten voor te komen.
Winter-Bloem Bakken, of Mest-broeibakken, die los zyn, zyn van hout, en bestaan alleen uit een achter-, een voor-, en twee zystukken, voort gezwaluwstaarte merkhouten, die in de achter- en voor-plank passen, waar op men de Glasramen legt. De achterplank is de breedste, waar tegen, boven aan den buiten kant, een strook planks, ter breedte van 3 duimen, zo hoog vast is gespykerd, dat het de sponning voor de glazen maakt. Dus wordt de Noordewind belet deur de reten te wajen. Aan ’t einde der voor- en achter-plank heeft men yzere krammen met veren, die door de zystukken heen gestoken worden, en met houten spyen de Bak in ’t vierkant opsluiten; waar na de gezwaluwstaarte merkhouten daar op gelegd worden, en daar over heen de Glasramen.
Zulke Bakken zyn licht te verplaatzen, hoger en lager te zetten, ligt te ontsloopen en te bergen. Zulke Bakken zet men boven op de mest, na dat’er wat aarde tussen de mest en de Bak gedaan is, om door ’t broejen minder te vergaan. Men zal de Bakken echter met ruige Mest, of Stroo, tot afwering van Vorst, of Wind aanvoeren; gelyk men de Winterbloembakken met uitgebroeide Run doet. Men zet ze zo na by de aarde als doenlyk is, en de Bakken laat men ryzen naar mate dat de Planten groejen.
winters. Zie kakhielen.
wissel betekend een handel in Geld, van de ene plaats op de andere, door middel van Wis-selbrieven. Men geeft het geld op ene plaats, en ontfangt een Brief, om de waarde in een andere plaats te ontfangen.
De Kooplieden, die niet doen dan in de Wissel handel dryven, worden gemeenlyk Bankiers geheten.
Op de Beurs worden de Wisselpartyen meest gesloten. Deze is daar ook de bekwaamste toe. Daar kunnen Gever en Trekker beide best na den koers vernemen. Hier hoeven ze ’t op ’t zeggen van Maaklaar, of Beunhaas niet te laten aankomen. Men kan’er daar verscheiden na vragen.
De koers der Wissel reguleert zich naar dat’er met de laatste Post na een plaats gewisseld is. Voorts naar dat’er Wissel laatst van een plaats gekomen is: vervolgens naar dat’er vele, of weinige Wisselbrieven na een plaats zyn, en naar dat’er veel, of weinig geld na een plaats moet over worden gemaakt.
Een Koopman, of Bankier moet zich nooit aan Maaklaar, of Beunhaas bloot geven, ’t zy hy veel, of weinig hebbe te remitteren. Maar met zyne commissien allengskens voor den dag komen. Hy moet aan vele te gelyk geen commissie geven om te sluiten, en aan hoe minder hoe beter, en party voor party opgeven. Ontdekte hy ten eerste wat hy te trekken, of remitteren had, hy zoude zich in den koers benadeelen. Hoe geheimer hy zyne zaken weet te doen, hoe ’t hem groter voordeel aan zal brengen, zyn crediet doen houden en maken, dat hy altoos tot den hoogsten prys zal trekken, en den minsten remitteren.
Schoon men hier te Lande wel alle dagen handel in Wissel dryft, ’t is echter gemeenlyk niet alle dagen na de zelfde plaatzen. ’t Wisselen reguleert zich naar ’t vertrek der Posten, alzo gemeenlyk, de naaste dag voor ’t vertrek van de Post naar een plaats, de Wissel derwaart wordt gesloten. Dus wisselt men ’s Maandags op Frankfort, Leipzig, Breslau, Dantzig, Koningsbergen, Vrankryk, Braband en Vlaanderen; Dingsdag op Hamburg, Zeeland, Londen en geheel Engeland; Woensdags wordt weinig gewisseld alzo ’t geen postdag is; als nu en dan eens op Vrankryk, Geneve, Braband, of Vlaanderen, Frankfort, Leipzig; Donderdags is ’t even als Maandags, behalven dat men ook wisselt op Italie, Spanje en Portugaal. ’s Vrydaags is ’t als Dingsdaags; des Zaturdags op Hamburg, Leipzig en Dantzig. Op de binnelandze Steden wordt alle dag genegotieerd, als’er gelegenheid is.
De Maaklaar, die een party gesloten heeft, moet zo wel den Trekker als Gever van den Wisselbrief ten eerste een notitie ter hand stellen, waar op de Som staat uitgedrukt, en de koers, de tyd der betalinge, de naam der plaatze daar ze geschieden moet, en die van den Trekker en Gever, waarom ze de Negotiant terstond moet lezen, en zien, of’er geen misslag zy begaan, dewyl een geschil daar over, naar die Notitie, moet afgedaan worden. Na Beurstyd worden de partyen opgemaakt, en door de Maaklaars by den Trekker, of Indossant afgehaald, en by den Gever gebragt, om zich daar van te kunnen bedienen. De Wisselbrieven, die van nieuws op een plaats getrokken worden, zyn doorgaans op den dag van ’t vertrek der Post naar de plaats, waar op men trekt, gedagtekend.
wisselbank. Zie bank.
wisselbrief. Men heeft vierderhande soorten van Wisselbrieven. De eerste die eenvoudig de ontfangen waarde inhoudt, en allerleije zoort van waarde. De twede die vervar de waarde in koopmanschap ontfangen. De derde inhoudende de waarde van my zelve; en de vierde inhoudende de verstaanne waarde. De drie eerste soorten van Wisselbrieven hebben ene gedaante in aanzien der waarde; dat is, dat men een Wisselbrief op ene van die drie wyzen opstellende, altyd de ontfangen waarde mede brengt; zonder dat men in ’t recht dit betwisten kan, gelyk hier na gezegd zal worden.
Men merkt altyd den tyd aan, waar op de Wisselbrieven moesten betaald worden, welke op vier manieren is. De eerste is, wanneer de Brieven een betaling op zo vele dagen zicht mede brengen. De twede het betalen op genoemden dag; dat is, | |
| |
by voorbeeld den 10 Mei, of enen anderen dag. De derde is, op een uso, of twe. Uso betekent een maand. De vierde op zicht, dat is, dat de Wisselbrieven door hen, op wien ze getrokken zyn, op ’t ogenblik moeten worden betaald, waar op ze hun vertoond worden.
De Brieven hebben deurgaans den naam van hun vervat, die’er de waarde van gegeven heeft; maar nooit wordt’er de waarde van uitgedrukt, en zegt alleen, voor ontfangen waarde eenvoudig, zonder te zeggen of ’t in gereeden gelde, Koopwaren, Brieven, of andere Waarde zy geschied, welke uit velerleije gevallen voortkomen. Zo men die zaken nalaat te kennen te geven, kan ’t van grote verliezen oorzaak zyn, en van den ondergang des Koopmans. Want zo men die ontfange waarde eenvoudig aantekent, sleept dit verscheiden ongemakken, ten nadeel van ’t gemeen, na zich; welke den Koophandel vernielt, en inzonderheid als’er bankeroeten voorvallen.
Die ontfangen waarde in een Wisselbrief gezet, veroorzaakt vele verliezen, alzo de waarde onbekend is, want een Bankier, of Koopman zal dikmaal op Lyon voor een anderen een Wisselbrief bezorgen, by voorbeeld 3000 gulden, ontfangen waarde eenvoudig medebrengende, waar voor hy niet dan een enkel briefje heeft ontfangen, dat ook de waarde zuiver en eenvoudig zal medebrengen, zonder te bepalen, dat de waarde in Wisselbrief zy ontfangen. Zo die Koopman, tot wiens voordeel die Wisselbrief is getrokken, voor de betaling der Wissel bankbreekt, kan hy zyne ordre, ten voordeele van enen zyner Vrienden overdragen, desgelyk de ontfange waarde inhoudende, om ze te ontfangen op Wissel onder zynen naam, en in zyn contract van Verdrag doen inlassen hem, die hem den Brief gegeven heeft, waar by hy somwyl drie-vierde te verliezen zal hebben, zonder dat hy’er iet in doen kan; om dat de Brief eissende aan dien Koopman, of zyne orde te betalen, hy, waar op de Wissel is getrokken, noch hy zelve, zo zy kwam tot protest, zich niet ontslaan kan van de 3000 ponden te betalen in den Brief gemeld. De rede daar van is, dat de ordre, die op de rug van een Wisselbrief is, medebrengende, dat de waarde daar van ontfangen zy, hem Meester en Eigenaar maakt van den Wisselbrief, ten wiens voordeele hy gemaakt is, door middel van de waarde, die daar voor gegeven is aan den Gever van de order; zo dat hy, die de Brief gegeven heeft, mooglyk maar vier, of vyf dagen voor ’t Bankroet genoodzaakt is te doen betalen door den Acceptant zyn Correspondent, of zelve te betalen de 3000 gulden, zo de Wisselbrief wordt geprotesteerd, en te treden in een Contract, waar in hy somtyds drie vierde verlies heeft, zonder daar enige zorg voor te kunnen dragen. ’t Gebeurt somwyl nog, dat een Koopman, zich door zyne Schuldeissers ziende gedrongen, en geen weer kunnende bieden, zich aan zyne vrienden, die dikmaal zyne Schuldeissers zyn, openbaart om hem te helpen. Deze ziende den slechten staat zyner zaken, wel ver van hem by te springen, doen hem heengaan; en daarom, zo men Wisselbrieven onder de goederen van dien ongelukkigen Koopman vindt, doen zy hem ordre geven ten hunnen voordeele, voor ’t geen hy hun schuldig was; daar die Wisselbrieven ter goeder trou dienden te worden wedergegeven aan hem, die ze hun gegeven hadden, en die gene andere waarde hadden ontfangen, dan een enkele Brief. Dit komt daaglyks voor, en de gantse wereld weet; dat die loopjes daaglyks worden gepleegd, als’er Bankroeten geschieden.
De oorspronk van ’t woord Wisselbrief is ligt te begrypen: want het betekent niets anders, dan te wisselen van geld, ’t geen een Koopman in ene Stad heeft, en het te ontfangen te geven aan een ander, die ’t nodig heeft, en die dergelyke somme niet heeft, als hy hem in Wissel geeft in de plaats van zyn verblyf, waar uit de Brief is getrokken. Deze Wissel doet hun beide evenveel dienst, om dat hy, die dat zelve in specie zoude dienen te krygen, door Boden en Voerluiden; en hy die ze nodig had, in die zelfde Stad, om zyne zaken te doen, genoodzaakt zouden wezen, van de plaatze hunner woninge, daar heen te reizen.
Het woord Wissel, Change in ’t Frans, komt nog daar en boven daar van daan, dat het voordeel, of nadeel, ’t geen men krygt, in ’t trekken, of remitteren van Wisselbrieven van de ene na de andere plaats, niet altyd even eens, en somtyds hoog, somtyds laag is; en somtyds daar by te verliezen, somtyds te winnen is; en ’t somwyl gelyk is. Dat is, dat’er tussen de Cambisten noch Mede te verliezen noch te winnen is. Dus is ’t een gedurige verandering, die men in den Koophandel van de Wisselbrieven vindt. Men moet aanmerken, dat de verschillende Geldwetten van ’t ene ten opzichte van ’t ander Land, dat onderscheid van de Wissel uitmaakt, en dat het hoger, of lager is; by voorbeeld, een Koopman wil remitteren op Amsterdam, een Ryksdaalder Frans geld, die waard is 3 Franse Guldens; daar voor zal hy niet meer krygen, dan 96 grooten; die 48 stuivers doen, ondersteld dat de koers der Wissel dus zy, om dat ze altyd zo veel waard is, gelyk boven is gezegd, en om dat men zes en vyftig groten van noden heeft, om een Ryksdaalder te maken, welke drie Gulden Frans uitmaken. Dus zal hy twaalf stuivers verliezen op een Ryksdaalder, dat twintig ten honderd op de Wissel is. De rede daar van is, dat de specien in Holland lager dan in Vrankryk zyn. Dus gaat het ook met de Traites en Remisen, die in andere vreemde landen zyn, daar ’t geld lager dan in Vrankryk is. In der daad, zo alle de soorten van geld, op den zelfden voet, in alle de Staten van Europa waren, waarop ze in Vrankryk zyn; dan zoude de Wissel gelyk wezen, dat is, dat men een Louis d’Or in ene plaats in Vrankryk zoude geven, om daarvoor op ene andere plaats in vreemde landen, een andere van de zelfde waarde te krygen. Dus zoude men van den enen noch anderen kant verlies doen, en al het voordeel, of nadeel van de Wissels, | |
| |
zoude in de overvloed, of zeldzaamheid van ’t geld gelegen wezen, dat men in de plaatzen vindt, daar men de Traites en Remisen maakt. By voorbeeld, in Vrankryk, daar alle de Geldspecien op enen voet zyn; zo Parys niet meer van doen had dan een Millioen om te betalen, ’t geenze schuldig was te Lion in de maand van Augustus, en dat Lion ook niet meer van doen had, dan een Millioen, zoude het geld gelyk wezen, naar gelang van deze gelykheid van nood. In tegendeel, zo Parys vyftienmaal honderd-duizend Livres nodig had, om te Lion in gezegde betaling te gebruiken; en dat Lion te Parys niet meer van doen had dan een Millioen, dan zouden de Wisselbrieven zeldzaam wezen; en ’t geld, ’t geen men te Parys gaf, om Brieven op Lion te hebben, zoude verliezen, en de Brieven zouden winnen; en zo’er overvloed van geld te Parys was, en schaarsheid te Lion, zouden de Brieven verliezen, en ’t Geld winnen.
De nuttigheid, welke de Kooplieden in den handel van Wisselbrieven gevonden hebben, heeft gelegentheid gegeven tot gegeven, of te geven Wisselbrieven, betaalbaar aan d’Order, of den Brenger, tot gemak van de betalingen; en om niet genoodzaakt te zyn, om gedurig zyn geld ledig in de Kist te houden, zonder’er enige winst mede te doen; en andere briefjes voor gereed geld, of verkochte waar, betaalbaar aan de Ordre, of den Brenger, welke zyn verschillen van Wisselbrieven, die voorrechten hebben, verschillende van enkele briefjes der waarde, in Geld, of Koopwaren.
| |
De tyden, die door de Wisselbrieven hun gegeven worden; waar op ze worden getrokken, zyn vier.
De eerste is, als een Brief getrokken wordt op 20 vele dagen zicht, dat is, op vier, acht, tien, of vyftien dagen; dan loopt de tyd niet dan van daags na de vertooning en dat ze is ontfangen geweest. Zo dat, als een Wisselbrief, op tien dagen zicht getrokken, den laatslen April geaccepteerd was, niet te eissen is dan den elfden Mei. De rede daar van is, dat de dag der Acceptatie, welke de laatste van April was, niet gerekend wordt; en men niet begint te rekenen, dan den eersten van Mei. De tiende van Mei, die op den Brief staat, wordt ook niet geteld. De rede daar van is, dat de tiende niet eindigt dan middernacht, en gevolglyk, dat men tegen den Acceptant gene actie kan hebben, dan den elfden dag van Mei, die met den eersten van Mei moet beginnen, en voortgaan tot den tienden middernacht ingesloten: dus zullen’er niet meer dan tien vrye dagen verloopen, welke de tyd is, welke de Acceptant heeft om een Brief te betalen.
De twede tyd is, welke men noemt, op dag; dat is, als de Trekker by voorbeeld zegt, op den eerden dag van Mei gelieft te betalen voor deze Wisselbrief, enz. Deze kan niet dan den tweden geëist worden, om dat, gelyk boven is gezegd, de dag der Wissel niet wordt gerekend, dat is, dat de Brenger des Briefs, om reden te voren gezegd, geen actie kan hebben tegen den Acceptant.
Men is niet verplicht, zo men niet wil, om de Brieven, op Dag te betalen, te doen aannemen, of accepteren, gemerkt die tyd altyd loopt, tot den Vervaltyd; gans anders als die, welke op zo vele dagen zicht moeten worden betaald, waar van de tyd niet loopt, dan na datze zyn geaccepteerd, Niet te min is ’t voordeelig Brieven op Dag te doen accepteren, om dat men door middel der acceptatie, twe Schuldenaaas voor een krygt, den Acceptant en Trekker, voor de betaling van den Brief.
De derde tyd is die, welke men noemt Uso, dat is, een maand, twe Uso, twe maanden. De Wisselbrieven die men op Uso en twe Uso trekt, zyn op Engeland, Holland, Duitsland, Spanje, en Portugaal; maar men moet aanmerken, dat de Uso’s van deze twe laatste Ryken, zyn van twe maanden, en twe Uso’s van vier maanden. De Kooplieden van die twe Ryken en Staten trekken op de zelfde wyze hunne Wisselbrieven op Vrankryk.
Men is niet verplicht om de Brieven te doen aannemen op Uso. of twe Uso getrokken, om dat de tyd begint te loopen van den dag der Tekening van den Wisselbrief, en eindigt op den dag en datum die den dag vervult. Dit noemt men Uso; ’t geen een gewoonte betekend, vastgesteld tussen de Kooplieden van die twe Volkeren. Maar ’t is ook voordeelig ze te doen accepteren, om redenen te voren gegeven.
Men heeft een geschil, te weten, of de Houder van een Wisselbrief hem, waar op ze getrokken is, noodzaken kan, om ze aan te nemen, niet tegen-staande’er Dag genoemd zy, een Uso, of twe Uso. ’t Is zeker, dat hy ze niet weigeren kan aan te nemen; zo niet, kan men doen protesteren. Dit noemt men Protest by fout van Acceptatie. En op den vervaltyd protesteert men by gebrek van betalinge.
De vierde soort van tyd is, als de Kooplieden Bankiers hunne Brieven trekken om te Lion te betalen op de Missen, ’t geen men betalinge noemt; welke men viermaal ’s jaars houdt, van drie tot drie maanden, te weten, op 3 Koningen, Paassen, Augustus en Allerheiligen. Als de goede trou tussen de Kooplieden heerste, accepteerde men nimmer deur schrift de Brieven, die betaald moeten worden te Lion. Die, waar op ze getrokken waren, zeide alleen ’t woord gezien, zonder iet te geven om op tyd te verantwoorden; en de Houder maakte daar van op zyn Schuldboek gewag. De Lionners hebben dit langen tyd in gebruik gehad, zonder dat’er ooit enig ongemak van kwam, of enige ontkenning voorviel, als men de party gezien had; en, als men ze gezien had, betaalde men eindelyk stipt: maar de goede trou door ’t bederf der Eeuwen verminderende, ontkenden enige Bankiers, dat hun de Brieven vertoond waren; waarom de Kooplieden, om te zekerder te wezen, ze doen zien, en by geschrifte aannemen, en’er opzetten ’t woord geaccepteerd.
| |
| |
Men heeft nog Wisselbrieven, die men trekt om op zicht te betalen. Dat is, dat hy, waar op ze getrokken worden, zo dra ze hem vertoond worden, ze betalen moet; zo niet, moeten ze by faute van betaling terstond geprotesteerd worden, en men kan terstond zelf Geld nemen op herwissel, om dat dat zoort van Wisselbrieven opgenomen worden om dringende redenen, die geen uitstel velen kunnen; zonder groot nadeel van den houder der zelve. Hierom is ’t, dat zy die hunne Brieven op zicht geven, wel zorge moeten dragen, dat hunne Correspondenten voorraad in handen hebben, om ’t op zyn tyd en zonder uitstel te betalen. Men moet aanmerken, dat voor de Brieven, opzicht getrokken, geen tien respyt dagen zyn om Protest te doen, gelyk in de andere Brieven, hier boven aangehaald. De reden daar van is, dat gezegde Brieven op zo veel zicht getrokken zyn, of op dag. Dus kan men voet nemen om de tien dagen gunst te rekenen, van daags na den vervaldag, gelyk gezegd zal worden op zyn plaatze; en in de Brieven op zicht, kan men geen voet nemen om de tien respyt dagen te tellen; waarom men, by gebrek van betalinge aanstonds moet protesteren.
Als een Koopman zyne order op een Brief zet om ze ter ontfanginge te zenden en zyn tekening zettende, geen wit laat, om den ontfangst daar op te zetten, heeft hy niet anders dan deze woorden op de zyde te zetten, om voor de Endoffering te dienen. Dus zullen zy, onder wiens handen zy zullen zyn, niet kunnen de schikking ter tekening in een ordre veranderen, om aan een ander den inhoud van den Wisselbrief te betalen; om dat deze tekening niets anders dan een Quitantie kan uitwerken. Buiten deze voorzorge moet men nog ene andere nemen, als een Wisselbrief is verloren, welke is, zo dra men daar van kennis krygt den Schuldenaar daar van te gaan waarschuwen, op dat hy niet bedrogen zy, als ze eens door hem vertoond wordt. die ze gevonden had, om ze te ontfangen, vervullende ’t wit van den ontfangst.
De Commisen en Factoors zyn dan gewaarschuwd van wel acht te geven, als hunne Meesters hun Brieven te ontfangen geven, dat zy ze niet overgeven, of zy hebben ’t wit door den ontfangst volgemaakt.
| |
Reglementen van de plaats der Wissel van de Stad Lyon.
I. Dat hier na de opening van elke betalinge den eersten dag van de maand, van elke der vier betalingen van ’t jaar, die geen Feestdag is, geschieden zal op twe uren namiddag, door ene vergadering der voornaamste Kooplieden van gezegde plaats, zo wel Fransen als Vreemdelingen, in tegenwoordigheid des Heeren Provoost der Kooplieden, of in zyn afwezen, van den oudsten Schepen, welke daar verzocht zullen worden te verschynen. In deze vergadering zullen de aannemingen der Wisselbrieven geschieden, hier te betalen, en dus zal men voortgaan zonder ophouden, naar mate dat de Wisselbrieven zullen vertoond worden, tot aan den zestienden van gezegde maand ingesloten; waar na, deze voorby zynde, de houders van gezegde Wisselbrieven kunnen doen Protesteren, by faute van betalinge, de ganse maand lang en ze daar na overzenden om betalinge te erlangen met de koste van Herwissel.
II. Dat’er, om betalinge te doen, en de prys der Wissel van gedachte plaats van Lion met de vreemdelingen te stellen, zal een gelyke vergadering den derden dag van elke der gezegde tyden, waar op ’t geen heilige dag is, belegd worden, en gehouden, in ’t bywezen van den Heer Provoost der Kooplieden, of van den oudsten Schepen.
III. Dat de Acceptatien van gezegde Wisselbrieven by geschrifte, datum en tekeningen van hun zullen geschieden, waar op ze zyn getrokken, of door luiden van Procuratie voorzien, waar van de Mintuut by de Notaris zal blyven; en alle die door Factoors, Commizen en anderen, van Procuratie niet voorzien, gedaan zullen wezen, zullen nul en van geen kracht zyn tegen hem, waar op ze zullen getrokken zyn, behoudens recht tegen den Acceptant.
IV. Dat het begin en de opening van ’t Boek en ’t zien van partyen zal beginnen den zesden van elke Maand van gezegde vier betalingen, die gene Feestdagen zyn, en voortgaan zullen, tot den lesten dag van gezegde Maand ingesloten; welke voorby zynde,’er geen vereffening van Partyen zyn, noch Schriftuur zal geschieden op straf van Nulliteit.
V. Dat men, gedurende gezegde vier betalingen in de Losie van de Wissel zal gaan ’s morgens ten tien uren, om’er precies ten half twaalf uit te gaan, na welk uur gene Schrifturen geschieden zullen, noch vereffeningen van partyen; en om dat uur te kennen te geven, zal men de Klok luiden.
VI. Dat zy, die in hunne koopingen van Waren de magt zullen hebben van aftrek te doen, zo ’t hun goed dunkt, gehouden zullen zyn dat aan te bieden van den zesden dag der Maand af van elke van gezegde betalinge; waarna, en die voor by zynde, zy niet meer zullen ontfangen worden.
VII. Dat alle vereffende partyen door de Eigenaars, of hunne Factoren, of Agenten, die’er de Houders van zyn, in een Boek zullen geschreven worden, zonder dat het van de Eigenaar kan afgekeurd worden, en gezegde Schrifturen zullen zo goed zyn, en krachtig, als of ze door hen zelve geschreven en gesloten waren.
VIII. Dat alle sluitingen van partyen in de tegenwoordigheid van allen geschieden zullen, die men daar in doet komen, of van de Dragers hunner Boeken, op straffen van daar voor te verantwoorden door hen, die voor de afwezende hebben doen schryven; en dat op de Boeken en niet op kleine Papiertjes. En ten aanzien van anderen van de Stad, die geen Schuldboeken dragen, zy zullen hunne orders aan hunne Schuldenaars door | |
| |
Briefjes geven, die hun tot ontslag van betaling zullen dienen, welke ze aan de Partyen naar genoegen hunner Schuldeisseren zullen hebben gedaan, en voor hun van buiten, waar voor de Maaklaars de Partyen bestellen. Zy zullen aan de zelfde Maaklaars genoegzame volmagt geven, die zal gelegd worden by een Notaris, voor de veiligheid van hun die betalen zullen, en om daar, in kas van nood, zynen toevlucht toe te nemen.
IX. Dat de Wisselbrieven die geaccepteerd zyn, te betalen in gelde, die in ’t geheel niet, of ten deele, gedurende deze en tot den laatsten dag van de Maand incluis betaald zyn, in drie volgende dagen die geen Feestdagen zyn, zonder Prejudicie van de Acceptatie zullen geprotesteerd worden; en gezegde Brieven tegelyk met het Protest binnen een genoegzame tyd gezonden, om ’t bekend te maken aan hun, wien ’t mag aangaan, te weten voor alle Brieven getrokken binnen ’t Ryk in twe Maanden; voor die getrokken zyn uit Italie, Zwitzerland, Duitsland, Holland, Vlaaderen, Engeland, binnen drie Maanden, en voor die van Spanje, Portugaal, Polen, Zweden, Denemarken, in zes Maanden, van den dag af van de Protesten, alles op straffe van verantwoordlyk voor den houder der gezegde Brieven.
X. Dat alle Wisselbrieven, te betalen in gezegden gelde, zullen voor betaald gehouden worden; te weten, ten aanzien van inwonende houders van boeken op de plaatze van de Wissel van gezegde Stad, binnen een Jaar, en voor anderen in drie Jaren na den vervaldag van deze; en dat daar de betaling tegen den Acceptant niet van zal kunnen worden geeist, ten zy men bewyze behoorlyke naarstigheid tegen hem in hunnen gezegden tyd aangewend te hebben.
XI. Zo de Vreedelingen in gerede gelde, of in Wisselbrieven remitteren, na den laatsten dag der Maand, zal men niet genoodzaakt zyn die tot betalinge te ontfangen van hunne Traittes, gedurende gezegde betalinge gemaakt.
XII. Dat, zo’er een Bankbreking in gezegde Stad geschiedt, de Schuldeissers van de Bankbrekers, die zich in zekere Provincien van ’t Koninkryk, of vreemde Landen bevinden, waar in ze onder voorwendzel van beslag en Transport, en uit krachte hunner voorgewende voorrechten, of gewoonten zich een voorrecht op de effecten hunner Schuldenaren, die deurgegaan zyn, toe-eigenen, welke aan andere afwezige en ver van de hand zynde Schuldeissers nadeelig zyn; zy op de zelfde wys zullen gehandeld worden, en niet komen in de uitdeeling der goederen van gezegden Bankbreker, voor dat de andere volkomen zullen zyn betaald; zonder dat deze manier van doen plaats kan hebben ontrent anderen, die in ’t Ryk wonen, of Vreemdelingen, die voor wettige Schuldeissers erkend, tot gelyke uitdeeling ter goeder trou, en met billykheid zullen worden toegelaten, volgens het gemeen gebruik van die Stadm en de Rechtspraak over het behouden der Voorrechten vau derzelver Jaarmarkten.
XIII. Dat alle Overgiften, en Transporten van de goederen der Bankbrekeren nul zullen wezen; zo ze niet geschied zyn ten minsten tien dagen voor dat de Bankbreking algemeen bekend is geworden, Niet te min zullen onder dit Artikel de vereffeningen der partyen, op ’t Boek gedaan, niet begrepen worden. Deze zullen voor goed en van waarde worden gehouden, zo lang de Bankeroetier, of zyn Factoor zyn Balans zal medebrengen.
XIV. Dat de Verwers, of andere Handwerkslieden, gene Voorrechten voor de schulden op de Goederen en Effecten van de Bankbrekers zullen hebben, dan voor de twe laatste jaren; en wat het overige belangt, datze zullen in de uitdeeling komen, die daar van gemaakt zal worden, op de stuiver van de gulde met de andere Schuldeissers.
XV. Zo ’t gebeurt, dat een Mandataris van verscheiden geaccepteerde Wisselbrieven, ook Schuldeisser van den Acceptant, niet ontfangt dan een gedeelte van de geheele somme, en op zyn tyd Protest doet van ’t overige; zo de wettige betaling van zyne schuld gedaan is, zal hy gehouden wezen ’t overschot aan alle zulke uit te deelen, die hem gezegde Remisen hebben toegezonden, tot den stuiver van de gulde, en naar gerade van de somme, waar van elke van de Remittenten Schuldeisser is.
XVI. Alle die Houders van generale Procuratien zyn, om de betalinge van beloften en Wisselbrieven te erlangen, zullen ’t oorsproklyke van hunne Procuratien, in de handen van enen Notaris overgeven; en zullen de Houders van een Procuratie verplicht zyn, daar van op hunne kosten de uitvoering te bezorgen aan hun, die gezegde Brieven zullen betalen.
XVII. Alle Procuratie om betaling van Wisselbrieven, Beloften, Schuldbrieven en andere schulden te ontfangen, zal geen kracht meer na een jaar hebben, ten zy de tyd, welke ze duren zal, duidelyk uitgedrukt zy; in welk geval zy dienen zal voor allen tyd, die in deze zal besproken zyn, zo’er geen intrekking voor den dag komt.
XVIII. Dat de Bankbrekers in de Losie der Wissel niet kunnen komen, noch schryven en partyen vereffenen, voor dat zy ze daar voor doen verschynen. En om middel aan de gezegde Bankbrekers te geven om hunne Schuldeissers de Goederen te doen betalen, die ze te ontfangen hebben, kunnenze dit doen deur Transport, Procuratie, of Ordres aan zulken, als zy zullen te rade vinden, die op hunne Quitantie zo veel betalen zullen, als zy zullen zeggen, en genoemd zullen zyn aan de partyen, die in de Schrifturen zullen genoemd zyn.
XIX. De Maaklaars, of Bewindslieden van de Bank en Koophandel van gezegde plaats zullen door gezegden Provoost der Kooplieden en Schepenen benoemd worden, en in hunne handen den Eed naar gewoonte afleggen, verzekerende door de Attestatien van de voornaamste Kooplieden in goede en behoorlyke form, van hun leven, zeden en bekwaamheden tot het doen en verrichten van | |
| |
gezegde bedieninge en gezegde Maaklaars zullen tot een zeker en zo groot een getal worden gebragt, als genoegzaam zal worden geoordeeld door gezegde Heeren Provoost der Kooplieden en Schepenen, op het Advys van gezegde Kooplieden.
XX. Dat alle Bankiers, Boekhouders en Kooplieden in ’t gros, Negotianten, onder de Privilesie van de missen van Lion verplicht zullen wezen Boeken van rekeningen te houden in goede en behoorlyke forme; en alle Kooplieden, Winkeliers en Kooplieden in ’t klein, dagregisters; anders zullen ze, in geval van ongeluk, gehouden worden voor bedrieglyke Bankbrekers; en als zodanige zullen ze tot de straf veroordeeld worden, die ze in zo een geval onderhevig waren.
XXI. Dat allen luiden van wat rang en staat verboden zal worden tegen ’t boven vastgestelde te doen, direct, of indirect, op boete van drie duizend Livres voor den overtreder, te besteden de ene vierde aan ’t Hotel-Dieu du Pont du Roue, de andere vierde aan den gemenen Armen, de derde vierde aan den aanbrenger, de laatste tot onderhoud, van de Losie der Wissel; tot welker betaling zy zullen worden gedwongen door Gevanknis en den verkoop hunner goederen, en tot beter nakominge van de tegenwóórdige, zal ’t den enen overtreder geoorloofd zyn den anderen aan te brengen; in welk geval hy zal ontslagen zyn voor de eerstemaal van de betalinge der boete, en zal zyn recht van Denunciatie hebben; en op dat’er nimand van onkundig mag zyn, zullenze met Klokgelui afgekondigd en uitgeroepen, en aangeplakt worden voor ’t Stadhuis, Beurs, en andere gewonne plaatzen, en overal deurgaans, niet tegenstaande tegenkantingen en beroepen, hoedanige ze zyn mogen, en zonder nadeel van deze. Zie bank en protest.
De Schryvers die van de Wissel gehandeld hebben, zyn Le Gendre in zyne Arithmétique en Perfection. Boier in zyn Arithmetique de Marchands, Carêms in zyn boek du Grand Commerce. Ricard in zyn Traité General de Commerce, en in zyne kunst van Wisselbrieven. M. Savary in zyn Parfait Negotiant. De la Porte in zyne Sience de Negocians. Gobain in zyn boek genaamd le Commerce en son jour. Itson in zyne Pratique Generale et Methodique des Changes etrangere, en Bornier in zyne Conference de Nouvelle Ordonnances.
| |
Aanmerkingen en nader verklaring van ’t bovenstaande.
’t Accepteren van een Wisselbrief geschiedt niet altyd door den betrokkene, alleen met het woord geaccepteerd en zyn naam; want, of schoon dit genoeg zy in alle Wisselbrieven na dato, echter is ’t niet genoeg in Wisselbrieven op zekeren bestemden tyd na zicht te betalen; en hier moet by gevoegd worden de dag en ’t jaar der Acceptatie om dat van dien tyd af de vervaltyd loopt en gerekend moet zyn.
Men heeft een soort van Acceptatie van Wisselbrieven, waar in men den tyd, wanneer de somme en minute waar mede bepaalt, of om niet te betalen, dan uit kracht van ordre en nader advys; maar alles, wat de houder daar in buiten en boven zyne ordre, zonder Protest toestaat, loopt voor zyne rekening.
Men heeft ook een Acceptatie onder Protest; deze geschiedt om niet te betalen uit kracht van ordre en advys, maar ter eere van den Trekker, of van hem die de Waarde betaald heeft, of ook wel voor rekening van enig Indossant, of iemand anders, die daar toe ordre geeft. Dit Protest kan niet alleen van den Betrokken zelf maar door den Houder, ja een vreemde gedaan worden.
Men Accepteert ook, wanneer een Wisselbrief getrokken wordt, voor eens anders rekening, van wien men nog gene provisie in handen heeft, en echter hoopt, die te zullen ontfangen; in zo een geval zal de Betrokken, zo hy van de vastheid des Trekkers is verzekerd, Accepteren vrywillig, of onder Protest; dat is, dat hy de Wisselbrief zal betale, hoe ’t ook gaan mag, voorbehoudens dat hy op den vervaldag zal verklaren, of het vrywillig, of ter eeren des vervaldag zal verklaren, of het vrywillig, of ter eeren des Trekkers onder Protest geschiedt.
Hy, waarop de Wisselbrief getrokken is, kan enige zwarigheid maken wegens den Trekker, of hem, voor wiens rekening getrokken wordt, en daarom kan hy niet willen Accepteren volgens advys; maar provisie in handen hebbende, zal hy Accepteren om te stellen op rekening.
In de Nederlanden Protesteert men door een Notaris en twe Getuigen van geloof; en in dat Protest wordt gezegd, dat hy is geweest ten huize van den Betrokkene, en den Wisselbrief heeft vertoond, verzoekende die te willen Accepteren, of betalen; naar dat men Protesteren moet; en in cas van weigering, of dat’er niemant t’huis is, Protesteert de Notaris van alle kosten, schaden, intresten, van Wissel en Herwissel.
Uit hoofde van zo een Protest loopen alle kosten en schade, zo van het intrest van ’t Capitaal als van de Wissel ten laste des Trekkers, wat de kosten van Herwissel en Protest belangt; wat belangt Provisie, Cortasie, en Brief port, die zyn eerst verschuldigd van den dag der afvorderinge.
Protesten by gebrek van Acceptatie moeten geschieden ten dage, als men de Wisselbrief vertoond heeft; om wat voor reden de weigering ook geschieden mag; want al wat de houder: uit hoofde van de reden der weigering, ook mogt toestaan, zonder advys van den Trekker, zoude voor zyne rekening loopen. Maar Kooplieden van eer mogen ’t Protest by faute van Acceptatie te rug zenden met de eerste Post: doch zullen de Wisselbrief voor den vervaltyd niet heen zenden na de plaats van waar ze getrokken is, of overgemaakt; maar, zo die Betrokken dan weigert te betalen, andermaal Protesteren laten by faute van betaling.
Als de Wisselbrief, by faute van Acceptatie, geprotesteerd te rug komt, heeft het de Houder in zyn magt, om met Herwissel betalinge te eissen, als of die by faute van onbetalinge was Geprotesteerd, of wel om tot den vetvaldag toe cautie te stellen. Dog de meeste trekkers restitueren ’t Capitaal, dat ze ontfangen hebben aan den Houder. | |
| |
Alle Wisselbrieven moeten naar de rechten Observatien, en Constuimen van de plaatzen worden Geprotesteerd, daar de betaling was Gedestineerd.
Die een Wisselbrief heeft Geaccepteert is verplicht den zelven ten vervaldage te betalen; zo dat, welke reden dan ook van ’t gebrek van betalinge gegeven mag worden, zulks niet anders dan ten nadeele van ’t crediet van den Acceptant kan strekken. De Acceptatie geschiedt vrywillig, en daarom moet de betaling op zyn tyd geschieden; wil hy als kwade betaalder niet vervolgd worden, of bangkeroet spelen.
Als de Wisselbrief vervallen is mag de Houder het ontfangen niet langer uitstellen als zes respytdagen volgens Wisselrecht te Amsterdam; volgt de betalinge niet, moet hy Protesteren.
De Acceptatie wordt gehouden gedaan te zyn, als iemand, waar op ze getrokken is, in tegenwoordigheid van twe getuigen zegt, dat ze goed zy, of op Interrogatorien gehoord, zich met ede van zo een zeggen niet kan purgeren.
Geen Houder hoeft te vrede te wezen met een Acceptatie voor den betrokkenen, ten zy hy goed vertrouwen van den aanbieder had; wanneer hy het vrywillig doet, dient daar van aan hem voor wiens rekening hy ’t doet kennisse te worden gegeven, op dat hy de waarde daar voor in tyds erlange; en om op den Trekker en Indossanten zyn verhaal te vinden, of op den Betrokkenen.
Binnenlandse Wisselbrieven worden zo streng naar ’t Wisselrecht niet gehandeld, als buitenlandse; en worden niet veel hoger als Assignatien gehouden; en dierhalven, in geval de zelve te accepteren geweigerd worden, zullen ze zonder protesteren te rug gezonden worden.
Wanneer de Houder van een Wisselbrief, die hem niet wordt betaald, geld léént, of een andere Wisselbrief in de plaats neemt, om zynen Wisselbrief daar mede te betalen; die, by zynen eersten Wisselbrief gevoegd, Wissel en Herwissel uitmaken, noemt men dit Wissel, en Herwissel, waar van de Houder ’t recht heeft, om ’t op den Ttekker te verhalen; ’t ene is tot weder betalinge, en ’t ander als een soort van Sttaf. Herwissel, in geen intrest van Intrest, maar loopt somtyds hooger, want men moet dat op zo een voet nemen, en tot zo een prys, als het op dien tyd daar geld; echter zoude het kunnen gebeuren, dat hy ’t geld op dien tyd hebbende gebruikt, en de Wissel tot zyn voordeel loopende, daar zonder schade, of met winst af kwam; schoon dit zelden gebeurt.
De Houder eens Wisselbriefs, die met Protest is gekeerd, by mankement van betalinge, kan de Rekening met Herwissel, of met Intrest opmaken, na dat het voor hem voordeeligst is.
De Respytdagen, dat is, Uitsteldagen, die veranderen naar de plaatzen waar op getrokken wordt, zyn in Amsterdam zes dagen, na den vervaldag, de Feest- en Zondagen daar onder gerekend. Betaalt de Acceptant op een Feestdag, ’t geen zelden gebenrt, wordt die betaling voor goed gehouden.
Moet een Wisselbrief in Banco worden betaald, waar van de Uitsteldagen nog niet verloopen zyn, en de Bank inmiddels komt te sluiten, ’t zy om nieuwe Boeken en Balans te maken, of om andere reden; kan de Acceptant de betalinge nog tot den derden dag na ’t openen der Bank uitstellen, en als dan afschryven.
Men moet nog aanmerken, dat, of schoon men in Braband en Vlaanderen Respytdagen aan een Wissel op zicht geeft, zo’er geen per Cassa by staat, men echter in Amsterdam geen Respytdagen aan zo een Wissel geve.
Men moet in de Wisselbrieven op tyd na Dato nog aanmerken, dan men op den styl moet acht geven, die gebruikt is ter plaatze des Trekkers, of het, namelyk, de O., of N. Styl zy; vermits deze 11 dagen verschillen.
Wat het Woord Uso belangt, dit is van verscheiden betekenis, naar de plaats waar van daan getrokken wordt; in Wisselbrieven van Madrid, Spanjen, Lissabon, Portugaal, Venetie, Italie, betekent het twe maanden; van Parys, Vrankryk, Geneve, London, Engeland, Antwerpen, en de Oostenrykse Nederlanden, een maand, desgelyks van Dantzig, Koningsbergen, Riga. Schoon dit woord van die plaatzen zelden gebruikt wordt; en de Brieven van Dantzig meest 40 dagen na dato, Koningsbergen 41 dagen, en van St. Petersburg op Amsterdam 65 dagen na dato inhouden; van Frankfort, Neurenberg, Augsburg, Weenen veertig dagen, gelyk ook van Keulen, Leipzig, de meeste plaatzen van Duitsland, Bazel, Zurich, Bern, St. Gal, geheel Zwitzerland.
Imand die een Wisselbrief vernegotieerd, welke hy niet heeft getrokken maar geindosseerd, moet zorge dragen, dat de Wisselbrief zyn behoorlyk beslag hebbe, en de endossementen wel gesteld zyn. Ontbrak daar iet aan, zoude men ze moeten te rug nemen; en een andere Wisselbrief in plaats moeten beschikken, ’t geen somwyl zoude kunnen schadelyk zyn.
Een Maaklaar, die een party in Wissel heeft gesloten, gaat om 3 a 4 uren ten huize van den Trekker, of Endossant, om den Wisselbrief te halen: dezen moet hy naaukeurig lezen en onderzoeken om den Acceptant geen rede van captie te geven; en ze wel bevindende moet hy ze ten huize des gevers brengen, die hem van nieus onderzoekt, en wel bevindende, daar zyn gebruik van maakt om ze te verzenden.
Die een Wisselbrief heeft Genegotieerd ontfantze eerst nademiddag om 4 a 5 uren, na dat de party is op de Beurs gesloten. De waarde daar van moet terstond in Bank-, of Kas-geld worden voldaan; maar alzo de Bank dan gesloten is, geschiedt het ’s anderen daags. Men it in de Wisselbrieven gewoon te stellen, de waarde ontfangen, alvorens de betaling geschiedt. Maar een kwaadaardige gever zoude daar mede niet volstaan kunnen, alzo de voldoening moet getoond worden met de Boeken van de Bank; en zo ’t in Kasgeld moet geschieden, door een Assignatie, of Quitantie van den Trekker. | |
| |
Zo de Trekker, of Indossant den Gever niet vertrouwt, hoeft hy de Wisselbrief niet als tegen contanten over te geven, of niet voor dat ze afgeschreven is: maar men sluit liever de partyen niet, als dat men iemand dus hoont.
Een Trekker is gehouden, of zal niet weigeren, om van de somme, die bedongen is, den Gever zo vele Wisselbrieven te geven, als hem dienstig zyn, of ze moesten al te klein worden.
Sola Wisselbrieven worden thans zelden gemaakt, om dat deze weg zynde geraakt, de Houder ontriefd is; en zich van geen twede kan bedienen. Daarom maakt men Prima en Secunda Wisselbrieven. Als een Gever het verzoekt, zal een Trekker niet weigeren om zelf Tertia en Quarta Wisselbrieven te geven, indien dezelve in afgelegen plaatzen betaald, of door omwegen verzonden moeten worden.
Die Wisselbrief, door hem Geendosseerd, verkoopt, waar van hy niets dan een Prima heeft, doet best daar van een naaukeurige Copy te maken. Want kreeg hy geen Seconda, of Tertia, en had’er de Gever een nodig, zoude hy ter naauwer nood een kunnen fourneren op de volgende wyze. Hy kan een naaukeurige Copy na de Prima Wisselbrief maken, benevens alle de Endossementen, en schryven boven aan ’t hoofd Copia strekkende tot Seconda, of Copia strekkende tot Tertia. En als men ’t laatste Endossement eigenhandig bezorgd heeft, behandigt men ze aan den Gever, die zich daar van in de plaats der Originele Seconda, of Tertia Wisselbrief bedient.
Wisselbrieven hebben ten aanzien van hun, die ze betreft, twe verschiilende namen. Zy is een Traitte ten aanzien van den Trekker, en van hem waar op ze is getrokken.
Zy is ook een Remis ten aanzien van den zender, en van hem daar ze is aan overgemaakt, ’t zy om ze te verhandelen, of op zyner tyd te ontfangen.
De Traittes worden in commissie gedaan, of voor rekening van den Betrokken, of van een derde.
Is de Traitte voor rekening van een waar op men trekt, zet men maar in de Wissel, de waarde ontfangen en stelt op rekening volgens advys. Maar is ’t voor rekening van een derde;
zet men als voren, of stelt op rekening van zo enen, volgens advys, of wel in plaats van den naam, enkele grote letters, zynen naam betekenende.
Is de Traitte voor rekening van den Betrokken, moet men hem met de eerste Post bericht doen, hoe veel men getrokken heeft, in hoe vele Wisselbrieven, en hoe groot yder is; den datum wanneer, op wat tyd, en aan wien te betalen; als ook wie de waarde heeft voldaan. Men voegt’er by de koers der Wissel, en voor hoeveel de betrokken voor deze Traittes moet gecrediteerd worden.
Geschiedt de Traitte voor rekening van een derde, moet de betrokken even eens bericht worden; behalven dat men hem van de koers der Wissel niet behoeft kennisse te geven. Men adviseert ook hem, voor wiens rekening de Traitte geschiedt, voor zyne rekening zo veel getrokken te hebben, zonder dat men juist hoeft te zeggen in hoe vele Wisselbrieven op zulk een tyd te betalen, en Genegotieerd tot zo een prys..
Die voor rekening van een derden trekt moet zo voorzichtig wezen, dat hy zyne Wsselbrieven aan een derde aanbeveeld; ’t zy hy daar toe hem verzoeke op wien hy trekt, of een ander, dien hy ter plaatze heeft, daar de betalinge geschieden moet; en weigert de betrokken te Accepteren, of te betalen, zulks voor zyne rekening te doen. Dit geschiedt, of met een advys by den Wisselbrief te voegen. Of door een klein Cedultje daar aan vast te maken, schryvende daar met eigen hand op; wordt Acceptatie, of betalinge geweigerd, addresseert u by N N. Deze voorzorg is, om meer dan ene rede nodig. Vooreerst blykt daar uit, dat de Trekker crediet en vrienden heeft, en wordt ten andere voor een schaadlyke Herwissel gedekt. Hy kan daar van de voordeelen genieten en ze hem in rekening brengen, die deze trekking had geordineerd.
Men trekt op Antwerpen, Ryssel, Middelburg, op enige dagen zicht, te betlaen in Ponden, Schellingen, Groten, Vlaams; en de waarde wordt hier daar in ontfangen.
Op Parys, Bourdaux, Rochel, Rouaan, trekt men op twe Uso te betalen in Kroonen, Stuivers, Penningen, Tournois. De Kroon gerekend op 60 Stuivers Tournois, en yder Stuiver op 12 Penningen Tournois; en men betaalt ze hier tot een zeker getal grooten yder Kroon.
Op Lions Wisselt men op twe Uso’s, maar meest op de 4 Missen, in Kroonen, Schellingen, en een Schelling 12 Penningen d’Or, tot een zeker getal grooten de Kroon, hier in banko te betalen. De Heren Staten Generaal hebben 1709 bevolen gene Wisselbrieven te maken, of te trekken op Vrankryk, waar in niet uitdruklyk staat; dat de waarde daar van moet betaald worden met Goud, of Zilvergeld in specie; te weten met Ecu Blancs, of de waarde in Goud gerekend op den ouden voet van ’t jaar 1685, en geenzins met Muntbriefjes, enz.
Op Londan Wisselt men op 2 Uso, ook wel op een, in Ponden, Schellingen, Grooten Sterling; en de waarde daar van wordt hier gerekend, naar een zeker getal Schellingen en Grooten Vlaams, voor een pond Sterling.
Op Spanje handelt men op Uso in Ducaten, oude, of nieuwe munt.
In nieuwe munt op Madrid en Bilbao, de Ducaat gerekend op 375 Maravedies.
In oude op Cadix en Sevilie, de Ducaat gerekend op 375 Maravedies.
De Ducaat is waard 11 Realen de Plata en 1 Maravedies; en yder Reaal de Plata 37 Maravedies. De oude munt is 25 ten honderd beter dan de nieuwe. Hier voldoet men de waarde in een zeker getal grooten per Ducaat in Banko.
Op Lissabon wisselt men in Crusados van 400 Rees, Schellingen en Grooten. De Crusaat doet | |
| |
20 Schellingen; de Schelling 12 groten; en hier rekent men de waarde naar een zeker getal grooten de Crusaat in Banko.
Men wisselt op Venetien in Ducaten en Grooten, of Soldi de Banko; de Ducaat doet 24 Groten, of Soldi, en de wissel wordt gerekend, tot een getal van Grooten, en in Banco voldaan.
Men wisselt op Genua en Livorno in Pesos, of Stukken van Achten, Schellingen Groten. De Pesos doet 20 Schellingen, de Schelling twaalf Grooten. De wissel wordt hier gerekend op een zeker getal Grooten de Pesos.
Op Frankfort wisselt men op de Missen; in Florynen van 65 Kreutzers Wisselgeld, en alhier gerekend in een zeker getal Grooten, de Floryn. Buiten de Wissel wordt in ryksdaalders van 90 Kreutzers Courant geld gewisseld, en zo ook hier betaald.
Men wisselt op Leipzig op de Missen in Ryksdaalders en goede Grossen. De Ryksdaalder doet 24 goede Grossen, en een goede Gros twaalf Penningen; men betaalt hier de waarde tot zeker getal van Stuivers, Courant geld de Ryksdaalder. Dus wisselt men ook op Neurenburg.
Men wisselt op Hamburg in Daalders en Schellingen Lubs. De Daalder doet 32 Schellingen Lubs. De Schelling doet 12 Penningen Hollands. De waarde wordt betaald in zeker getal van Stuivers de Daalder.
Men wisselt op Dantzig, op 40 en ook wel 70 dagen dato, en een zeker getal Poolze Grossen, voor een pond Vlaams Bankgeld, tot zo vele Grossen Pools yder, als men heeft bedongen.
Op Breslau wisselt men in Keizerlyke Ryksdaalders. Yder Ryksdaalder tot 30 Zilvere Grossen, welke yder 12 Penningen doen. Men rekent hier de waarde tot zeker getal Stuivers de Ryksdaalder.
Op Archangel wisselt men nu en dan op een tyd zicht in Roebels; waar van elke doet 10 Grieven, en de Grief 20 Dennekens, of Moskofkes. Men betaalt hier de waarde in zeker getal Stuivers Kasgeld de Roebel.
Men wisselt op Geneve in Kroonen van 60 Silvere Sols, of 20 Stuivers, of Sols d’Or; en men rekent de wissel tot een zeker getal Grooten de Kroon.
wit, is een kleur; die men dus noemt.
witzel.
| |
Om een fraai Witzel te maken.
Neemt zo veel geleste Kalk die lang gelegen heeft, als fyn gemaakte Marmor, mengt dit met Olie, of Water.
| |
Om Muren te witten.
Neemt zuiver water, doet het koken, en mengt daar in een vierendeel, of daar ontrent levende Kalk, Strykt daar na over uw Witzel uwe lym heen, van Gom Adragant, Arabise Gom, en schrapsel van Perkament; zo veel u goeddunkt. Kookt het in een genoegzame menigte, en laat het door een Lywaat loopen. Dit doet het wit houden, en geeft’er glans aan.
| |
Anders.
Neemt Loodwit een half pont, en vyf, of zes pond fyne Pleister; mengt alls met Seepsop van witte Seep; legt daar uw wit op, dat gy polyst, eer het droog wordt; ’t zy met uwe hand, of een stuk Leder, of met Wol.
| |
Een witte korst, die men over Beeldwerk legt.
Brand de beste Gips uit; en mengte ze na het stooten met Vislym. Strykt het over uw werk vyf, of zesmaal, en polyst het daar na met een Bruineerstaal, of een Wolventand.
wit koken is een Kunstwoord van de Zilversmeden; die na het gloejen van hun Zilver, om’er alle vettigheid af te krygen, het opkoken in Wynsteen en Water, tot dat het wit is: dit doenze gemeenlyk twemaal aan een zilver, na datze het twemaal gegloeid hebben.
wit schuren van Zilver, geschiedt met Puimsteen.
witvis is die Vis der Rivieren en Meren, die wit is, als Bliek, Voorn, enz. in tegenstelling van Snoek, Baars, Zeelt, Karper, enz.
wol noemt men ’t haair van de Schapen, dat ’s jaars eens van de levende geschoren wordt, en wonder veel naar den aart der Schapen, den grond die ze beweiden, de kost welke ze eten, en de gezondheid, die ze genoeten, verschilt.
wollen naaister. Zie kleermaker.
wollen stoffen. Vlekken uit Wol en Stoffen te doen.
| |
Om Vlekken uit Zyden en Wollen Stoffen te doen.
Men neemt een Postelein kopje; doet daar in Styfzel en Brandewyn; en maakt daar van een soort van Bry. Dezen Bry doet men op de Vlek, laatze drogen, en men vryft die Bry’er dan af. Men moet het op de zelfde wys herhalen; zo de Vlek in eens niet uit is. Zie vlekken.
wolf, is een wild vleesetend, rovend, verscheurend dier, dat naar een Boeren Hond gelykt. ’t Onthoudt zich in de Bossen; ’t eet doode krengen en lighamen; en tast ook levende aan, als Paarden, Ezels, en in ’t byzonder Schapen; daar het een grote schade aan doet. Als ’t honger heeft ontziet het zelf geen mensen. In een woord het doed veel kwaad op ’t land. Daarom klagen de Boeren over de Jagers niet, die hun Koorn beschadigen om Wolven te vangen.
De Wolvin draagt hare Jongen twe maanden, en werpt vyf jongen. In de maand February is de Wolvin loops, en de grootste drift duurt tien, of twaalf dagen.
| |
Van de Wolvejagt.
Men jaagt de Wolven met Brakken en Windhonden in verscheiden tyden van ’t jaar. [illustratie] [Plaat 78. pag. 1357. pag. 1358. WOLF. F. de Bakker fecit, 1742.]
| |
| |
| |
Een Brak voor de Wolf.
Moet sterk, stout, groot, welgehoedanigd wezen, en vol vuur; zo hy pillard is, is ’t niet als te beter. Men haalt de Brakken op hunne tien maanden van de Moer, en men laat ze niet jagen, dan tot de veertien, of vyftien.
| |
Windhond voor de Wolf.
Hy moet groot, lang en wel rank wezen. Men moet daar van echter uitzonderen die men aan de Leis heeft, en die sterker zyn, om dat men die schikt om de Wolf te keeren. Zy moeten daar en boven ’t hoofd langer dan breed hebben; grote ogen en vol vuur, ’t achterlyf hoog en breed, ’t gat sterk gebeend, de pooten mager en zenuwachtig; de voeten klein, de nagels groot en zonder sporen. De Windhonden die zwart, of ros, of bruin, of grys en gevlakt zyn, zyn beter dan de rest.
| |
De tyd, wanneer men jonge Honden voor de Wolven leeren moet.
De maanden Juni, Juli en Augustus zyn de bekwaamste om jonge honden te leeren. Men begint met hen te doen jonge Wolven aantasten, welke men tot aan haar leger gaat opzoeken, als men van de Landluiden en Harders gehoord heeft, waar zich de Wolven ophouden. Als men ’t leger weet, gaat men de jonge Wolven in hun nest zoeken. Eer men de jonge honden los laat, doet men in hunne sterkte een ouden hond loopen, om de jonge honden aan te moedigen, en aan te brengen. Men vleidtze van tyd tot tyd, men spreekt hun toe, om ze met andere te doen loopen. Men zegt hun, als men de Jagt begint, Velle ci allé, noemende ze elk by hunnen naam. Daar na schreeuwt men ze na. Harlou me bellots, harlou. Daar na blaast men om de honden, maar een weinig daar na, om ze te doen met de andere heen loopen, en jagen.
Als de jonge Wolf is gevat, laat men hem zollen door de oude honden, en de jongen desgelyks doen, onder een gedurig aanspreken. Men vangt daar na de Wolf, en men laat hem zien, terwyl men de Grele blaast, onder een geroep van, zie daar den dooden; Sa myn beesjes, blaf hard. Men doet hem volgen van de honden, roepende hun toe, Spoed u hondjes, spoed u, volg hem na. Men moet het zelfde meermalen doen. Als men t’huis komt, moet men een stuk van een Wolf koken, om de honden een lokaasje te geven.
Ziet het geen van de Wolvejagt gezegd is op ’t woord jager. Daar zult gy de manier zien, hoe men zich gedraagt, en den tyd waar op men ze best jaagt, of opspeurt. Wy zullen van enige vonden spreken, welke men gebruikt om Wolven te vangen.
| |
Geheim om Wolven zonder schieten te vangen.
Men vangtze op deze wys. Neemt Blemmis, kleine Zeevissjes, welke enigen Wolven noemen; men gebruiktze om Wolven te vangen. Gy moet een deel van die Vis levend nemen, en stampenze in een Mortier, Daar na zult gy op een Berg een groot vuur van kolen maken, daar gy gelooft, dat Wolven zyn, als’er Wind is; gy zult verscheiden van die Visjes nemen, en gojenze in ’t vuur. Daar na zult gy bloed van die kleine Visjes nemen, en mengen ’t met Schapenvlees, dat fyn gehakt is. Gy zult dit mengsel met vissen mengen, die gy gestooten hebt; en halenze uit zyne plaats. Zo dra ’t vuur begint te ruiken, zullen de Wolven byeen komen, en zo dra ze van dat vlees gegeten hebben, zal de donkerheid hen bevangen; en dof wordende zullenze in slaap vallen, en u op een plaats hebbende begeven, daar gy ’t vuur kunt zien, zult gy ze dooden, zo dra gy ze aan slaap vindt.
| |
Middel om een Put te maken, om Wolven en andere verslindende dieren te vangen.
In de Landen daar men vele Bossen heeft, alwaar een groot getal Wolven in zyn, kan men een Put met een Valdeur maken, die een weinig meer zwaarte aan den enen kant heeft, ’t geen’er te veel aan den anderen kant komt, afgooit en’er insluit.
Deze vond moet men niet dan in afgelegen wegen in ’t werk stellen; door welke de Wolven gemeenlyk gaan. Men moet, eer men daar en Kuil graaft, op een morgen, als ’t ’s nagts geregend heeft, of als de grond zagt is, gaan wandelen; en na de aarde zien langs den weg, of men daar geen Wolvenspoor vindt, ’t welk zo moet zyn, gelyk de Figuur op de Tafel aantoont, op ’t woord dier, waar op geschreven is Wolvenpoot, ’t welk van een Boeren-hondepoot verschilt, welke aan derzelver zyde staat.
Als men een Wolvenspoor gezien heeft, zal men met hoop werken, gelyk u de Figuur hier achter toonen zal.
Stelt, dat de twe gepunte Lynen A B. de twe kanen van den weg zyn, daar gy zoekt te doen werken, doet daar een Put van twaalf voeten lang, of van de letter E. tot G. graven; en wyd van E. tot F, ontrent zes zeven acht voeten, en negen diep, ze zy gemaakt zo, dat ze onder wyder wordt, zo dat’er de Dieren niet tegen op kunnen klouteren. Doet ook een Raam van hout maken. E F. G H. waar van de ooren over de Put heen zullen komen, en laat het’er gelyks gronds inzakken. Men moet’er twe kepen aan den kant G H. in maken, op de plaatzen door de letters Q R. getekend. Men zal in ’t midden van elk Zystuk E G F H. een keep aan den kant maken I K. om daar de Spillen van de Valdeur in te doen drajen; die van hout moet gemaakt zyn, als een Deur, met Klampen in ’t midden en aan de einden. Gy zult aan dit midden de twe Spillen I K. vast maken, en laten aan ’t eind der Valdeur twe stukken N O. uitsteken, van de zelfde Plank, en genoegzame grootte om de twe kepen Q R. te vullen, die in ’t Raam zyn, om te | |
| |
maken, dat de Valdeur aan den enen kant niet na omlaag valt. Zy moeten drie, of vier vingeren breed uitsteken, en het ander eind niet aan den kant van de Raam E F. raken, op dat de Valdeur na omlaag zoude kunnen vallen.
Men maakt een Tou van zes voeten lang aan den enen kant H G. van ’t Raam vast, en met het ander aan den kant M. van de Valdeur, op dat de last die overhaalt, aan den kant van L. zynde, niet doe de Valdeur gans en al omkeeren, welke zich dan niet wel sluiten zoude, zo het Tou dat het tegenhoudt, als ’t overgehaald wordt, en niet in ’t Lood is, ’t niet noodzaakte daar toe deur de Sprong, welke het doet doen. De kant M. moet een weinig zwaarder zyn, als de andere L. En evenwel moet hy zo zwaar zyn, of een Vos moet ze kunnen overwegen. Gy zult’er een hoopen kleine takken in ’t wilte op vast spykeren, en rondom de Put, ontrent een roe van weerskanten, op dat de Dieren, die daar over willen loopen, daar niet bang voor zouden worden, als zy alleen op de Put die bladen zagen, en nergens meer. ’t Is zeer waarschynlyk, dat al wat dezen weg heen loopt, in de Put zal vallen.
Alle morgens moetge die plaats met een yzeren Vork gaan zien, af met een ander gereedschap, om te dooden ’t geen in de Kuil is. Maar men moet niet nalaten door de Buurten, die’er om gelegen zyn, bekend te maken dat men daar, uit hoofde van gevaar, niet komen moet.
| |
Twe middelen om vleesetende Dieren, in de Val te lokken.
Velen gebruiken een Schaap, of Gans om Wolven, en andere Roofdieren te roepen. Om dat, als ’t Schaap alleen is, dit niet doet dan blaten; en de Gans niet doet dan nagt en dag om gezelschap roepen. Zo dat de ene zo wel als de ander, van Wolven en Vossen worden gehoord, die komen zien waar ze zyn, om’er hunne prooi van te maken; en ziende ze op een fraje plaats om ze te vangen, komenze daar na toe, en’er op aan willende vallen, komen ze op ’t eind van de Valdeur, die terstond omkeert, en ’t Beest in de Kuil gooit.
| |
Hoe men een Gans moet plaatsen.
Stel dat het midden tussen de twe linien E G F H. met bladen schynt gedekt te zyn; en dat de twe plaatsen door de letters L M. de twe einden van de Val, I K. ’t midden zy gemerkt, en ’t eind L, dat na omlaag moet gaan. Zoekt dan een Boom die heel na aan de Kuil moet zyn, of een stuk van een Kreupelbos dat wel sterk is, gelyk dat ’t welk met T. getekend is. Maakt het zo, dat’er een tak zy met S. getekend, die’er over hangt ontrent ter hoogte van zes voeten; men zet de Gans op die tak, na den kant van ’t midden L. aan den enen kant van de Valdeur, en men bindtze daar met beide de pooten aan, zo datze zich niet kan losmaken, of’er afvallen.
| |
Hoe men een Schaap plaatst.
Zo men een Schaapgebruikt, zal men ’t met zyne vier voeten op het midden van de plaats vast maken, en ’t ander eind naar gelang zwaarder maken; als de Wolf daar op wil vallen, keert hy met de Valdeur om, ’t Schaap blyft altyd op zyne plaats, en doet niet dan nacht en dag blaten.
| |
Andere manier om de Wolf door den weg der Valdeur te doen loopen.
’t Voorgaande geheim schynt my zo goed niet, al een dode Kreng met een tou aan de staart van een Paard vast te hebben gemaakt, en getrokken langs de grgote en kleine wegen, en ze gedurig over den weg van de Valdeur te hebben laten loopen, en aan een boom gehangen, die dicht by de Valdeur is; zo dat’er geen Dier by kan komen, of het moet over de Valdeur, om na de prooi te zoeken. Zo een dode Kreng kan verscheiden dagen aan een gebruikt worden, om te worden op die wys getrokken. Alle die Roofbeesten, zo Wolven als Vossen, die onderweg de aarde van dat Vlees besmet ruiken, volgen dien weg met de neus omlaag, tot dat ze in de Kuil vallen, of vinden ’t geenze zoeken. Dit zelfde kunstje kan ook dienen voor zulke die hun vermaak hebben in ’t schieten. Want zo men zich in een schuilplaats in ’t Bos begeeft, en men die Kreng door alle de wegen heeft gesleept, die daar op uitkomen, zal men daar niet lang wagten zonder een Wolf, of Vos te zien, die van de ene na de andere weg zal loopen om de Kreng to vinden, die hy ruikt.
| |
Angel om Wolven te vangen.
Deze Angel is van Yzer, en bestaat uit verscheiden stukken; wy zullen ze alle ’t ene na ’t ander gaan beschryven. Als zy by een zyn maken ze de Voetangel uit, die zig in de Figuur vertoond, die achter is bygevoegd.
| |
’t Maakzel van de stukken der Angel.
Doet eerst twe stukken Yzer maken, gelyk ze door de Figuur B B. verbeeld worden. Zy moeten een duim breedte hebben, drie linien dikte, en twe duimen en een halve langte. Men moet aan elk einde een dubbelde Knier hebben; en een gat in ’t midden om’er een yzere Pen A. deur te steken.
Deze twe stukken moet men kruiswys over elkanderen heen leggen, en vastmaken op malkander met een Yzeren Pen van een duim lang met een Walletje; gelyk men in ’t Figuur ziet, zonder letters, dat verbeeld wordt onder de Figuren B B. A, en de Yzere Pen A. moet een oog hebben.
Buiten deze twe Yzeren stukken moet men nog twe anderen C C. hebben, die zes duimen lang en een duim breedte en twe linien dikte hebben; zy moeten krom na onderen toe staan, en aan elk eind C. een sleuf, of lang gat hebben, gelyk men [illustratie] [Plaat 79. pag. 1359. WOLF. pag. 1374. WYN. F. de Bakker fecit,.]
| |
| |
in de Figuur ziet. Elke sleuf, of gat moet een duim lang en ontrent vier linien wyd zyn. Deze twe stukken moet men kruiswys op malkander leggen, en met een Yzeren Pen D E. die een Walletje heeft aan een klinken, door de ronde gaten, die in ’t midden van elk stuk zullen gemaakt zyn.
De Yzeren Pen D E. zal de gedaante hebben, gelyk gy ze ziet afgebeeld, en de langte van vier, of vyf duimen, en even gemaakt zyn, als de punt van een Harpoen, of een Slange Tomg, die plat en puntig is aan ’t boveneind, zo dat het, in een stuk vlees gestoken, daar niet als met geweld kan uit worden gehaald. Men maakt het ondereind E. zo vast, dat het in de gaten van twe stukken C C. steke, om ze kruiswys by een te houden, gelyk reeds is gezegd. De Figuur, die’er onder is, toont aan, hoe ze aan een moeten zyn gemaakt.
Maakt nog vier takken, welke naar die gelyken, welke door de letters F G. verbeeld worden. Elke zal ontrent 8 duimen lang, en twe, of drie linien in ’t vierkant dik zyn, uitgenomen aan de laatste tand, trekkende na den kant F. toe, daar zy moet hebben vyf, of zes linien dikte, aan den kant, waar uit de Tanden voortkomen. ’t Eind F. moet rond zyn, met een enkelde knier, die in ’t midden een gat heeft. ’t Ander eind G. moet vorkswys gemaakt zyn en krom staan als een haak. Elke van die kleine Haken, zal twe duimen langte hebben.
Als alle deze stukken dus gemaakt zyn, zet men ze kruiswys by een, gelyk men in de grote Figuur ziet. Ziende wel toe, dat de twe stukken, wel in ’t kruis gezet zynde, het eind der Pen A. steke, in ’t middelgat der Figure B B; om ze zo aan een te klinken, dat ze onbeweeglyk op een zyn. Dit gedaan zynde neemt men de Pyl D E, en doet ze met het eind E. in een gat steken, dat in ’t midden der stukken C C. is. Daar na doet men ’t eind F. van de Figuur F G. in een langwerpig gat C C. steken, om ze daar na in de Knier van de stukken Yzer B. te steken; waar in men ze vast zet met een Yzeren Pen, welke men zo vast moet klinken, dat de Tak zich gemaklyk bewegen kan. Men doet de andere ook aan de drie andere Takken zo vast maken, dat de punten der weerhaken om hoog zyn, en dus zal de Angel gemaakt zyn.
| |
Hoe men de Angel moet leggen, om Wolven te vangen.
Als gy weet, dat’er ergens een Kreng legt, moet men ’s avonds voor Zons ondergang daar gaan de Voetangel brengen met een Tou zo dik als een ping en twe voeten lang, met een goede dikke Paal, of Yzere Pen, en een houten Hamer, of Moker om ze vast in de aarde te slaan.
Ziet eens van wat kant de Wolf best kan na de kreng komen; ’t geen u de ondervinding best zal leeren. Gaat dan ontrent vyftig, of sestig schreden van de plaats af, naar den kant daar de Wolf zal van daan komen; en graaft daar in ’t midde van ’t Pad, zo’er een is, of anders op een bekwame plaats een klein gaatje in ’t ronde in de aarde, dat de wydte heeft van de gantse Angel, zynde de zelve zo geopend, dat het in ’t midden diep zy een halve voet, en na de kanten al minder en minder wordt. Om ’t beter te doen begrypen, ’t midde moet als een grote schotel worden gegraven; en in ’t midden van dat gat moet de pen van yzer, of hout gelyks grond geslagen zyn. Deze pen, of paal moet een kop, of haak hebben, om’er een tou aan vast te maken, dat aan ’t oog B. van de Angel vast is, welke gy in de holligheid open zult leggen; zo dat het oog B. vast zy aan ’t tou, en ’t hoofd van de paal. Als dit tuig dus vast is, neemt dan een stuk van de kreng, dat zo groot is als een hoofd, en zonder been; legt dat op de Pen E. stekende het daar zo diep in, als gy kunt, en smeer de Angel, het Tou, en de Paal, met deze kreng. Neemt’er ook een stuk van, dat gy aan ’t eind van een hout, of tou zult binden, om ’t wel ver rondom dit tuig te slepen, en ’t voorby te gaan. Daar na zult gy ’t brengen op de kreng, daar gy een stok dicht by recht op zult steken met een wit papier op ’t eind, om de Wolf vervaart te maken, als hy by nacht komt eten, en niet kome aan het dode vlees: want, als hy van ver ’t papier ziet, zal hy meenen, dat men op hem past om hem te schieten, zo dat hy niet in eens, na de kreng zal durven komen, maar rondom gaan. En gelyk hem de honger zal persen, zal hy willen naderen om beter te ontdekken, en vindende dan het stuk van de kreng, zal hy ’t gretig aantasten, om ’t mede te nemen; zo dat hy aan ’t vlees trekkende, de vier Haken G. hem in ’t lyf zullen slaan, en hoe hy meer trekt, hoe hy vaster zal gehaakt worden, niet kunnende de Angel te rug duwen, of openen, om dat de tanden zullen beletten dat de haken open gaan.
Aanmerkingen. Men kan vier, of vyf zulke Tuigen om een kreng leggen, om met den enen, of den anderen te gelukken; en, om dat de Honden en Roofvogels na die kreng zullen loopen, en hem in korten tyd opeten, zult gy ze by dag bewaren. Wat den nacht belangt, dan komen ze’er nooit meer om den Wolf. Dus kunt gy ze acht nachten, of meer, aan een leggen, zo lang de kreng duurt, op de zelfde plaats; en ’t vermaak hebben van verslindende beesten na huis te brengen, en ze te laten met Boere Honden vechten.
| |
Andere manier om de Wolf te doden, door met een Snaphaan hem te schieten.
Dit soort van Jagt is gemeener ontrent de Vos, als hy uit zyn hol komt, dan ontrent de Wolf. Wy hebben in ’t Artikel vos gezegd, hoe men de Snaphaan moet stellen om een Vos te dooden; Wy zullen niets doen, dan hier ’t Figuur te geven, vergenoegende ons met te zeggen hoe men de Snaphaan stellen moet, om een Wolf te dooden, als hy langs een weg komt.
Zo gy ’s morgens wandelende een Wolvespoor, of van een ander kwaad Dier langs den weg verneemt, en deze zyn gewone weg is. Stel dan het | |
| |
Tuig, gelyk gy het in de twede Figuur ziet afgebeeld.
Stelt dat de twe gestipte Lynen 2, 3, 4, 5. de kanten van den weg verbeelden, en dat men Heggen en Hakhout langs heen heeft, of anders steekt’er een deel takken, Haagswys, daar ontrent in den grond, daar men ’t Tuig wil stellen. Neemt een Stok C D. met een haak aan ’t eind C. en de Stok zy een half voet langer dan de weg wyd is, en zo dik als een gemene stok, haakt die vast omlaag aan een Tak A. gelyk gronds, en snydt een keep, op twe duimen na aan ’t ander eind, op de plaats door D. getekend. Sseekt aan den anderen kant van den weg een Stok B G. van de zelfde dikte, als de Stok met de haak, en een voet lang, waar aan gy desgelyks een kleine keep G. zult maken, een halfvoet van den grond, en aan den kant van de Heg, of het hout, waar in gy een plaats zult maken, die ontrent twaalf, of vyftien schreden van den weg is, naar het gemak der plaatze, waar van daan gy het Dier kunt zien, zo het tussen A en B. deur ging. Men moet op deze uitgekipte plaats, twe Vorken in den grond steken, die recht zyn, te weten een met I. gemerkt, vier voeten en een halve hoog, en een ander met H. getekend, drie voeten van den andere af, en zo veel korter als men goedvindt.
Legt op die Vorken een Snaphaan, en steltze op de plaats van dat kniphoutje, tussen de letter A en B. op de hoogte geschikt om het Beest te treffen, dat gy gelooft dat daar voorby zal gaan. Dit gedaan zynde, bindt de Snaphaan wel vast met de touwen V Y, zo dat het schietende niet bewege. Neemt daar na een Steen K. van tien, of twaalf ponden zwaar, waar aan gy een goed tou binden zult, dat binnen de Vorken I H. deur gaat, en maakt aan ’t ander eind een klein houtje G D. vast, dat een vinger dik, en een duim lang is. Dat aan de twe einden spits gesneden is, als een Beitel, haalt daar na de Steen op, tot dat hy aan de Kolf van de Snaphaan komt, en ’t kleine houtje aan ’t paaltje B. komt, om ’t ene van deszelfs einden in de kerf G te zetten, en ’t ander in de kerf D. van het Trehoutje, of de gehaakte Stok, of dat Trekhoutje, ontrent een duim breed van den grond is. Maakt dan een dun toutje aan den Steen K. vast, en zyn ander eind L. aan het lipje, waar mede men den haan overhaalt. Dit gedaan zynde, legt een deel kleine stokjes M N. ontrent van een voet lang, met het ene eind op het Trekhout, en ’t ander op den grond. Dekt dan alles met kleine takjes en bladen, en strooitze in ’t wild over den weg heen; maakt daar na uw Snaphaan vast, en gaat tot ’s anderendaags smorgens heen, als de Zon opgaat.
’t Is waarschynlyk, dat zo het Dier daar voorby gaat, dit zyn poot op de kleine houtjes zetten zal, die ’t Trekhoutje zullen doen nedervallen, en daar door ’t kleine houtje D G. dat den Steen ophoudt, uit de keepen doen gaan, waar door de zelve vallende, den haan zal overhalen, en de Snaphaan op ’t Beest doen schieten en dooden. Maar draagt zorg, dat zy het Beest doodende, nimant bezeerd worde. Hierom moet men ze nooit zetten, dan op plaatzen daar niemand komt. Want buiten het gevaar van kwetzen, konde gy ook wel uwe Snaphaan kwyt raken. Alles, wat dit stuk uitmaakt, is byzonder in de Figuur achter afgebeeld.
wolf is een gezwel, dat veel van anderen verschilt, om dat de stof als in een zak, of beurs legt, die vol is van koud, taai, lymig slym.
Men heeft ze van driederhande soort, men heeft’er daar men een stof in vindt, die na vet gelykt, daar somtyds kleine steentjes in zyn, of kleine beentjes, of andere harde dingen. De stof die men in de anderen heeft, gelykt na een Pap; en die men in de derde heeft, is van Honigkleur.
Middel. Alle deze drie soorten van Wolven kunnen genezen worden, door ze dikmaal met de hand te vryven, en ze door dit middel heet te maken. Zo zullen ze ontbinden en verteren, of door de navolgende Pleister daar op te leggen.
| |
Pleister voor de Wolf.
Neemt twe oncen Gom Ammoniac, zo veel Sagapenum. Doet het smelten in een verglaasde Pot, met een half pintje Wyn-azyn. Hebbende het dan door een stuk Lywaat, of Stamyn gezegen, doet’er by een once wel bereide Antimonie, welke men roeren zal tot dat de Pleister koud is geworden; wanneer men’er van smeren zal op een Kalfsvel ontrent zo veel dikte, als een dertig Stuivers stuk. ’t Zal niet noodig zyn, ’t te vernieuwen dan twe, of driemaal in een Maand.
I. Zo men de Wolven te zeer laat verouderen, zal de kortste genezinge geschieden door ze met het Lancet, of Schroeiyzer te openen, en na dat’er de korst is afgevallen, moet men’er een lap Lood op leggen, met Kwik besmeerd, of’er de Egyptiacum op leggen, of roode precipitaat.
II. Neemt wilde Angelica, Steel en Bladen, breekt ze met de hand, legt ze op de Wolf met een stuk Linnen; en laat het’er enige uren op leggen. Gaat daar vyftien, of twintig dagen aan een daar mede voort.
III. Laat de Diapalm smelten in een weinig Rozen-olie; doet daar een weinig Rozen-olie by, en een derde deel Ceruis in poejer, door een Temis gezift. Als alles is gesmolten, maakt’er een Pleister van, welke gy op Leêr, ter dikte van een vinger smelten zult; deze Pleister moet grooter zyn dan het gezwel. Legt hem op het kwaad, en bindt’er de Pleister op met een Servet vier dik. Laat deze Pleister’er vier dagen op; neemt ze’er dan af, en ze hebbende afgedroogd en gelyk gesmeerd, legtze’er weder op. Gy zult dus blyven voortgaan tot dat de dikte gans is verdreven.
IV. Neemt de Most van een oude Eiken Boom, laat ze koken met Rode Wyn, stopt de Wolf, en legt’er een Pleister op.
V. Neemt een dozyn rode Slakken, stampt ze en mengt ze met wat zwarte Zeep. Legt’er dit met een Pleister op, tot dat de Wolf is verdreven.
| |
| |
Ten aanzien van de Wolven, die, om dat ze verwaarloost zyn, tot een grootte dikte zyn gekomen, men zal zich wagten daar aan te raken; om dat niet dan de kunstige hand van een goed Wondheeler ze zal genezen.
wolfsbeet is een soort van dolheid, door de beet van een razende Wolf veroorzaakt.
wolfsbezie, Herba Paris, Uva Lupina en Uva Versa geheten.
Beschryving. ’t Is een Plant, die ene stengel uitschiet, die anderhalve voet lang is. Uit het midden daar van spruiten vier bladeren, die kruiswys staan, die zeer wel na die van de Suinguin gelyken. Op den top der stamme schietze vier andere kleine bladen kruiswys, gelyk de andere bladen, in ’t midde van deze is een kleine rode bol, van Wyn, die gelykt na een Druif. Zy is vol van een menigte kleine zaadjes, die wit zyn. De wortel is klein, bleek en vol van draden.
Plaats. ’t Is een Plant, die op de Bergen en in de Bossen groeit. Zy bloeit in April, en ’t zaad is ryp in Mei.
Eigenschappen. De Vrucht en ’t zaad, dat in die Bei gesloten is, waar van we hebben gesproken, is goed voor allerleije soorten van vergiften; inzonderheid voor die, welke imand gek, of dol maken; zo men ze imand ’s morgens geeft twintig dagen aan een.
wolfsmelk, in Latyn Thytimalus. Men heeft van dit soort van melkgevende planten verscheiden soorten. Wy zullen’er hier vier, of vyf van beschryven. De Mannetjes Wolfsmelk, ook Characias geheten, en Amygdaloides. De Wyfjes Wolfsmelk die de Zon volgt, en de Wolfsmelk in ’t Latyn Pityusa, of Esula geheten.
| |
Beschryving van de Mannetje Wolfsmelk.
Men heeft stammen die een arm lang zyn, rood, vol van witte en scherpe melk. Zy werpen de bladen rondom de takken uit, die na die van een Olyfboom gelyken, schoonze langer en smalder zyn. De wortel is dik, en zo hard als hout; zy werpt aan ’t eind van de stam een loof uit, onder ’t welk men enige huisjes heeft, waar in zaad is.
Plaats. Deze Plant groeit op de Bergen en in ruwe plaatsen. Zy bloeit in Juni en Juii.
Eigenschappen. Het sap van de Mannetjes Wolfsmelk, ter gewigte van een scrupel, met water en Azyn, maakt de buik los, zet water en Gal af; met Hydromel genomen, doet het braken. Men moet het met Was, of gekookte Honig bedekken, op dat het de keel niet aanstuk byte, om dat het een bytmiddel is. De Melk nog vers, doet het haair uitvallen.
Om melk te hebben, snydt men de takken in den herfst af; doende ze in vaten daar zy ze in geven.
Beschryving van de.WYFJES WOLFSMELK. De bladen zyn gelyk de Myrte, waar van ze haren naam heeft; schoon ze grooter, sterker en scherper aan ’t eind zy. De stammen komen uit de wortel voort, en groejen een handbreed groot. Zy drage een vrugt van twe tot twe jaren, die gelykt na een Neut, en zeer scherp is op de tong.
Plaats. Deze Plant groeit op ruwe plaatsen. Zy bloeit in Juni en Juli.
Eigenschappen. ’t Sap, de wortel en zaad van de Wyfjes Wolfsmelk, hebben de krachten van ’t voorgaande kruid; ’t is echter zo krachtig niet als ’t voorgaande om te doen braken. De melk in holle tanden gedaan, neemt de pyn weg: maar men moet de tong met Was beleggen, op dat het zich verspreidende de tong niet aan stuk byte. ’t Neemt de Vratten, enz. weg. ’t Zaad en de bladen doen ’t zelfde als de melk.
Beschryving van de ZEE-WOLFSMELK. Zy heeft rode takken, ter hoogte van een hand; ’t geeft’er vyf, of zes, die uit de wortel groejen. De bladen gelyken na die van Vlas; en zyn smal, klein, lang, en op ene lyn geschaard. Op den top is een ronde kop, daar ’t zaad in is gesloten, dat na de Orobus gelykt; maar ’t heeft een andere kleur. De bloem is wit, ’t kruid en wortel is vol melk, ’t welk men bewaart voor ’t zelfde als boven.
Plaats. Deze Plant groeit op Zeeplaatzen. Zy bloeit in Juni en Juli.
Eigenschappen. Behalven de voorgaande, zuivert de wortel der Zéé-wolfsmelk, ter zwaarte van een dragma in Honigwater genomen, den buik na omlaag.
Beschryving der Wolfsmelk, die de Zon volgt. Zy heeft bladen als de Postelein; maar wat kleinder en ronder. Zy heeft vyf, of zes stengels, die onmiddelyk uit de wortel opkomen. Die ros, dun, vol melk, en een palm hoog zyn. De Bollen zyn als die van de Dille, daar ’t zaad in is gesloten. Men noemtze Helioscopius, om datze altyd na de Zon ziet.
Plaats. Deze Plant groeit by oude Muren en elders. Zy is zeer gemeen volgens Matthiolus.
Eigenschappen. De Wolfsmelk, die de Zon volgt, heeft de krachten van de andere. Hare melk doet de Likdoornen en Vratten afvallen. Zy geneest de Schurft, Dauwurm, ’t Mal de St.Mein, inetende Zweren, Negenoogen, Kankers. De gantse Plant gestooten, en in ’t water gegooit, doet de Vissen terstond sterven.
Beschryving van de Wolfsmelk, in ’t Latyn Pityusa geheten, of Esula. De Stam is een Arm lang en geknoopt. De Bladen zyn klein, puntig en gelyken na die van de platte Erreten Lathyrus. ’t Zaad gelykt na de Kroost, en is breed. De Wortel is dik, wit, vol sap, gelyk de Wolfs-melk.
Plaats. Deze Plant groeit op de Bergen. Zy bloeit in Juni en Juli.
Eigenschappen. De Wolfsmelk is scherp, bytend en brandend van binnen, gelyk de andere Wolfsmelken. De Wortel gegeven in Honigwater, zuivert den buik onder uit. Als men ’t Zaad neemt; moet men niet dan een drachme nemen. Voor ’t Sap neemt men een lepel onder Meel gemengd, en maakt’er Pillen van. Wat de Bladen belangt, | |
| |
men geeft’er van drie drachmen. Men bereidt ook de Schors der Wortel, als men ze een dag in Wynazyn laat trekken; en men geeft ze dus bereid van acht tot vyftien grein met Alsemwyn; en tot een trekzel van een scrupel tot een drachme. ’t Gebruik van die Plant is echter gevaarlyk, naar de gedachten van de vermaardste Medicyns.
wolfspad, wolfspoor. Is een klein paadje, waar langs de jonge Wolven, uit en in de plaats gaan, daar ze geworpen zyn, zynde het Gras als een weg plat getreden.
wolfswortel. Ene Plant, schietende tot twe voeten hoogte. Hare Bloem verbeeldt enigzins een Hoofd met een Helmet, en daarom ook in Duitsland Narrenkappen genaamd worden. Hoewel’t een vergift is, zo gebruikt men ze echter om’er mede te Betten, en in de Zalven voor Schurft, of om de Luizen te doden. Zy is ten hoogsten gevarelyk voor de Paarden. Indien een Paard daar van eet, zo valt het ter neder, als of ’t de zwymeling in ’t hoofd had, en wordt schielyk mager. Dan moet men het Aderlaten, of wild Piterselie-zaad ingeven, in wat Wyn, of wat gekneusde Wynruit, gemengd met goeden ouden Wyn.
wonde is een verse breuk, die door geweld geschied is in enig zacht deel, door een hard stuk. De Wonden verschillen naar de Werktuigen zyn, waar door de belediging is geschiedt, of naar de plaatsen des lighaams, waar in ze zyn voorgevallen.
| |
Geneesmiddelen om ’t bloedstorten voor te komen.
I. Maakt een Pap van de Poejer van Aloe, Drakenbloed, Armenise Bolus, en wit van een Ei. Mengt dit alles onder malkander, en legt het op de Wonde.
II. Men moet twe oncen Wynazyn nemen, een dragme van Kolkothar; twe drachmen Crocus Martis Adstringens. Stoot het alles onder een, en steekt daar in Most van Eikenboom, of pluksel; werpt’er daar na de poejer van Wolfsveest op, en legt het op de wonde. Het doet het bloeden ophouden.
Men moet het deel wel verbinden, anders zullen die stelpmiddelen geen dienst doen.
Men kan ook Spinrag, en vliegend stof uit de Meulens nemen, en poejer van vermollemde Eiken. Men neemt ook roet van de Schoorsteen met het sap van Ezel-, of Koejedrek. Men doet’er maar ’t wit van een Ei by.
| |
Middel om verse Wonden in weinig tyds te genezen.
I. Neemt een handvol Maluebladen; en een handvol Wilgen; stoot die bladen ineen Mortier, pers’er het sap uit, en legt het met Lywaat op de wonde. Dit middel hoe eenvoudig is krachtiger, dan verscheiden pleisters.
II. Neemt de bladen van Varen, perst’er het sap uit, wast’er de wonde mede, en legt’er een doek op, in dat sap nat gemaakt.
III. Neemt de bladeren van Salie, in een Mortier met Varkensreuzel gestooten, maakt’er een Smeersel van, en legt het op de wonden.
IV. Men moet nemen de Beaume de Jardin, de grote en kleine Smeerwortel, wat Zout, en mengen ’t alles onder een, en leggen ’t op de wonde. ’t Is ook goed sap van Tabak in de wonde te doen druipen. Of om nog beter te doen, ’t sap van dit kruid te stoten, en de wonde terstond toetebinden. Houdt u verzekerd, dat zy zal in drie dagen zyn genezen.
wonden, verse, of oude. Voor alle wonden, zo oude als verse zweren, en verzweringen, neemt Weegbrebladen, Lanceloe, Malue, en Algoedé, van elks een handvol, Salie ontrent vierentwintig bladen. Alle deze kruiden moeten wel gezuiverd en gewassen zyn; stootze daarna alle sterk met malkander. Neemt daarna vyf vierendeel oud smeer: doet het in een Vysel, en laat het smelten en koken met gedachte kruiden; en als gy zult zien, dat de vocht der kruiden zal verteerd zyn, zult gy ’t overige laten deurzygen, en daar by doen een neutgrootte Wierook, Maagdewas, en Pik. Doet het smelten op dat alles worde tot een smeersel, ’t welk gy voor allerlei soorten van wonden zult gebruiken.
II. Neemt fyngestooten Zwavel, die gezift is, doet het in een glas, en giet er Olyven-olie op, datze daar vier, of vyf vingeren breed op staat. Zet het tien dagen in de Zon te destilleren, roerende het gedurig met een zuivere Spatel van hout. Men moet de Pot gedurig gedekt houden, op dat’er gene vuiligheid in valle. Na tien dagen giet’er de Olie af, en giet alle de Essentie van Zwavel in een glazen Bottel met een Trechter, zonder dat’er de droessem inkomt. Gy zult de Bottel dicht toesluiten; en als gy ze wilt gebruiken, doopt’er pluksel in, wit Linnen, Kottoen, of Watte Wol. Legt dit op ’t gewonde deel, zweren, of verzweringen, zelf op Absteunen; gaande daar mede daaglyks voort tot dat het is genezen. Gy zult’er voor een twedemaal de Olie opleggen, op welker droessem gy de eerste door afgieten hebt gehaald; en doet’er mede, gelyk met de eerste. Houdt die twe laatste middelen voor beproefd.
| |
Pleister voor Wonden.
Neemt Olyven-olie een pond; Goudglid vier oncen; Ceruis vier oncen; Nieuw Was anderhalf once; Aloe Socotorina een once; Colcothar een half once; stootze tot een poejer. Giet de Olie in een aarden Pot, die verglaasd is over klein vuur. Als zy begint te koken, doet’er de Goudglid en Ceruis allengskens in. Roert gedurig, tot dat de Pleister over klein vuur gekookt schynt. Dit weet men, als men een weinig op een Tafelbord doet, met een Spatel; en als men ’t laat koud worden, dat het hard genoeg is, als men’er de nagel in zet; zo de nagel niets van de Pleister wegneemt, dan ’t geen ’er voor is, | |
| |
is ’t een bewys, datze nog niet genoeg gekookt is. Maar zo de nagel al het Smeersel weg neemt, dat’er voor en aan den kant is, is ’t genoeg gekookt. ’t Koken duurt gemeenlyk vyf uren; of ’t vuur moet wat te sterk zyn geweest. Als ’t gekookt is, doet’er het Was in aan kleine stukjes met de Colcothar. Als ’t Was is gesmolten, neemt dan het Smeersel van ’t vuur; en als ’t niet langer kookt, doet’er dan allengskens de Aloe in; roerende gedurig, tot dat men in staat is om’er rollen van te maken. Dit doet men met het Smeersel in koud water te gieten.
Deze Pleister is goed voor Wonden; zy haalt vremde stukken daar uit; Zy belet het koude vuur; Zy is goed voor Tandpyn, als men de Pleister aan de slag van ’t hoofd legt, en boven tegen ’t kakebeen, achter de lel van ’t Oor, enz. Zy geneest wonden in korte dagen. Elke Pleister duurt twe, of drie dagen; ’t is genoeg ze ’s morgens en ’s avonds aftevegen.
| |
Bereiding van Linnen voor wonden.
Neemt in den voortyd, als de Kikkers hun zaad schieten, of hunne Eijeren, drie, of vier ellen grof Linnen, meer, of minder naar datge van noode hebt. Wast dit linnen in de Eijeren van de Kikkers, en laat het drogen in de zon. Herhaalt het twe, of driemaal, en bewaart dat Linne ten gebruike. Als gy het zult willen gebruiken, neemt zo veel als gy van doen hebt, om’er twemaal de Wonde mede te dekken: en legt het’er als een Pap op; zo zal ’t bloeden terstond ophouden. Dit is in vele gevallen bevonden.
| |
Om een Yzer uit een wond te halen.
Gy zult de punt van een Pyl, of alle Yzer uit Wonden halen, zo gy daar op legt een Servet in ’t sap van Valeriane geweekt, en daar boven over heen het kruid gestooten; want deur dat middel zult gy’er ’t Yzer niet alleen uit halen, maar gy zult de Wonde ook genezen; zo zeker Italiaan niet leugenachtig is, die my heeft verzekerd, dat hy ’t ondervonden heeft. De bladen van Algoede doen dit ook, als zy worden gestooten, want zy halen Splinters uit het lighaam.
| |
Geschoten wonden.
Deze Wonden zyn gemakkelyk aan de kleuren te kennen, aan ’t rood, blaau en ontstoken; men heeft’er verlies van stukken, met scheuren en breuken van beenen by. Zy zyn deurgaans aan gene bloedingen onderworpen.
| |
Voortekenen van wonden met schieten gemaakt.
Zy worden gevolgd van den dood, en vry dikmaal volgt hy’er aanstonds op. Als de scheut de hersens, ’t ruggemerg, het hart, of hartenzakje treft, grote vaten aan stukken breekt, in een woord, als zy deurgaat tot aan edele deelen. Men kan hopen, dat men Wonden zal genezen die oppervlakkig zyn, en die welke men aan armen, schouders, dyen en beenen, of andere deelen van ’t lighaam krygt, daar zo veel niet van te vrezen is.
| |
Bereiding om geschoten wonden te verbinden.
Men moet weten waar mede imand zy geschoten geweest. Een Musketscheut is gevaarlyker, dan een Pistoolscheut, een Kanonscheut, of die van een Boms-sprong, zyn de gevaarlykste. Voorts kunnen de toevallen het gevaar vermeerderen. Men moet trachten vreemde stukken door het gat uit te halen, waar door ze daar zyn ingekomen. Men moet derhalve den Zieken in dien staat stellen, waar in hy was toen hy werd gekwetst. Zo dit niet kan geschieden, moet men in ’t tegenovergestelde deel een snede doen, ter plaatze daar men hardheid gevoeld.
Als’er een been sterk gebreizeld is, en men ’t af kan zetten, moet men daar zyne toevlucht toe nemen. Maar zo de kogel al te vast aan een been was, of te diep zat, zoude men beter doen die te laten, dan zich in gevaar te stellen van het been te breken.
| |
Hoe men de geschoten wonden verbindt.
Men begint de pyn en ontsteking met aderlaten te bedaren, door pynstillende middelen daar op te leggen; door verkoelende wassingen, en buikzuiverende middelen. Men moet vervolgens aanmerken, dat zo de Zieke veel bloedverlies had geleden; zoude het laten niet te pas komen.
| |
Om ontsteking te bedaren, als zy groot was.
Men neemt Rosen-olie, wit van Ei, Wyn-azyn, slaat het onder een, en legt het om de nabygelegen deelen.
Om de pyn te stillen, gebruikt men een Pap van kruim van Brood gemaakt, van Melk, Saffraan, warme Rozen-olie, en dojer van een Ei. Enkelde Rosen-olie is uitnemende.
De wassingen moeten geschieden met de afziedzels van Bingelkruid, Beet, Malue, een handvol Gerst en Rosen-honig.
Wat de Buikzuiveringen belangt; die geschieden naar gewoonte om de twe dagen, en zelfs op den dag der kwetzure, als het de krachten van den gekwetsten willen velen; men moet niet gebruiken, dan Manne, bleke Rosen, Cassie, Tamarinden, Violensiroop, en andere middelen, die zeer zoet zyn.
Na deze voorbereidselen; als men de Wonde verbindt, legt men daar op geestige middelen, men gebruikt wieken, in gekamferde Brandewyn geweekt. Als het wat sterk bloedt, moet men zynen toevlucht nemen tot Stelp- en andere middelen. Men moet deze middelen heete noemen. Men bevordert het dragen deur een Draagmiddel van Rosen-olie, Veneedse Terebinthyn, en een | |
| |
dojer van een Ei. Als de Wonde op Zenuwen, of Trekkers, of andere Zenuwdeelen is, moet men nooit vettigheid gebruiken; hier door verrotten de deelen; maar gebruikt geestige, of opdrogende middelen. Gy kunt een Pap van Gersten-, Boonen-, of Lupinen-meel nemen, welke men in rode Wyn laat koken, doende daar by Olie van Hypericum.
Middelen die zeer goed zyn voor Zenuwen, zyn de Balsem van Peru, Olie van Terebinthyn gedestilleerd, Balsem van St. Janskruid, Olie gedestilleerd van Lavendel, Olie van Was, Olie van de Philosophen, Brandewyn, en Gom Elemi.
Zo de Wonde diep is, moet men ze bespuiten met het volgend Wondwater, ’t geen uitnemend is voor allerli soorten van Kneuzingen, Verzweringen, voor ’t koud Vuur.
| |
Wondwater voor wonden.
Neemt kleine Sali, Byvoet, grote Smeerwortel, van elks een handvol, Betheuni, Tabak, Weegbree, Yzerkruid, Agrimonie, Renette, St. Janskruid, Alssem, van elks 3 handen vol. Kleine Sautori, Schurftkruid, Bugula, Venkel, Sanikel, Algoede, Piloselle, van elks drie handen vol. Twe oncen lange Osterlucie, twe oncen ronde. Doet alles in acht pinten goede witte Wyn, laat het den tyd van acht en dertig uren trekken. Destilleert het vervolgens over een Mariebad, tot op twe derde.
Als de deelen versterven, moet men Spiritus Matricariae gebruiken, die op deze wys gemaakt wordt.
| |
Geest van Matricaria, voor wonden daar ’t koud vuur in komt.
Neemt Mastic, Myrrhe, Olibanum, Barnsteen, van elks twe dragmen. Mengt alle deze Drogeryen in een pint overgehaalde Brandewyn; welke gy daar na zult laten destilleren.
| |
Uitnemende Stovinge voor wonden.
Neemt zo veel gekamferde Wyn, als Kamferwater, met drie dragmen Kamfer; gebruikt die Stoving zeer heet. Zie balsem.
| |
Hoofdwonden van Paarden, en derzelver genezinge.
Men zegt gemeenlyk, dat men aan ’t hoofd geen kleine wonden heeft. De rede daar van is de nabyheid van de hersenen, en de veelheid der zenuwen, die zich aldaar bevinden. Hierom is ’t dat men in ’t begin, gelyk Vegetius ons leert, middelen niet verwaarloozen moet, beginnende gedurig met de zagtste, dragende zorg, dat men ze wyder moet maken, om den grond der Wonde te zien en te tasten, zo ’t kan geschieden, zo om de stoffe ontlastinge te geven, als om daar splinters, enz. uit te halen, zo’er enige uit moeten komen. Dragende ook zorge, datze’er uitgetrokken worden. Dit is beter, dan dat men daar de overtolligheden uithaalt: want gelyk het oude Spreukje medebrengt. Paardevlees groeit niet dan al te wel. De beenen, die elders zullen zyn bedorven, waar ’t ook zyn mag, of daar enig scherp aan is, zullen worden afgeschrapt, en’er uitgehaald. Anders zoude de Wonde niet dan met veel moeite toeheelen. Zy zullen daar na weder open gaan; daar men grote zorge voor moet dragen, ten aanzien van de beenige, zenuwachtige deelen en de gewrigten. Men moet de Paarden, die aan ’t hoofd gekwetst zyn, voor de wind laten gedekt staan; want zo’er de minste lucht by kwam, kon dit gemaklyk toevallen veroorzaken, waar van ze zouden sterven; als dolheid, gezwollenheid, en andere hoofdpynen.
Hippokraat zegt, dat als’er een been aan ’t hoofd is gebroken, of als ’t vlies der hersenen een stoot heeft gekregen; en ’t bloed de neus uit komt, of de beenen worden dik, moet men de Paarden gene geneesmiddelen geven. Enigen over de kwetzuren van ’t hoofd handelende leggen twe, of driemaal Honig op ’t hoofd, om te beter de scheuren van ’t been te zien, zo ze’er waren; en om’er zo veel te eer de splinters uit te halen, leggenze, daar droge Vygen, en bladen van Slaapbollen op die onder een zyn gestooten.
| |
Om de wonden te heelen.
Neemt Opopanax, Olibanum, droge Rozen met meel van Erreten gemengd; ’t geen men ook met Honig kan mengen; en om kwaad vlees weg te nemen, of te doen weg-eten, moet men’er poejer opleggen van Spaans-groen, Koperrood, verbrand Spaans-groen, in Honig en Wyn-azyn gedaan; na dat men ’t over zacht vuur zal hebben gekookt, roerende gedurig tot dat het Smeersel wel zal zyn gemaakt.
Anderen, om de Splinters uit de Wonden te halen, vergenoegen zich met’er Pik, Was, Varkensvet, en Terebinthyn op te leggen, of grote Smeerwortel, Mastik, Armenise Bolus met den andere gemengd. De gestoken Wonden zyn zeer gevaarlyk aan ’t hoofd, volgens Ferrarius, die ons verzekert, dat men ze openen moet; en raadt zelfs de zelfde middelen in ’t wetk te stellen, welke men aan een Mens gebruikt.
| |
Middelen voor Halswonden.
Zo’er weinig blaauheid aan te zien is, moet men Unguentum Egyptiacum gebruiken, gelyk in andere, hoeweinig zy wezen mogen.
wonderbloem van Peru. De bloem van deze Plant is wonderbaar; zo dat men onder de vyfhonderd klokjes, welke ze draagt, gy’er geen twe eveneens zult vinden. De bonte, gele en witte, zyn raar.
Deze Plant vereist een goede Mest, om hare grote wortel, en om ze wel te doen groejen, moet | |
| |
men’t gat met een goede Schape mest, en zo veel aarden vullen, en plantenze in ’t midde. De bloem dient niet dan om een Bloemperk te vercieren, waar in ’t genoeg is, ’er drie, of vier te hebben; in elk Bed.
't Zaad is zwart, men moet het onder de Plant oprapen, daar ’t gevallen is, of het uit zyn huisje nemen. Men moet ze als zy klein is gieten, en de aarde niet boven een reis, of twemaal rul maken, als zy groot is.
Als men deze Plant vroeg wil in den bloem hebben, zaait men ze vroeg in Maart in een Broeibak; maar men moetze niet zeer warm houden, en veel lugt geven; en als men ze verplant, dat niet voor half Mei moet geschieden, moet men’er een kluit om houden, of anders staanze te kwynen en sterven. Op deze wys kan menze in den bloei hebben in Juni, en dus tot dat de vorst komt.
Maar zo men niet is gezet op de vroegte, kan men ze in ’t laatst van Maart in de open grond planten: en als zy wat groot beginnen te worden, moet’er een styve Tuinstok by staan, of anders wajenze om.
Men moet zorge dragen, dat men geen zaad van enkel-kleurige neemt, anders is alles wat’er uitkomt zodanig.
Men kan de wortels overhouden om te verplanten, als men ze, wanneer ’t begint te vriezen, uit den grond neemt, en in droog zand zet, ter plaatze daar ’t niet vriest, en ze in ’t voorjaar in een pot zet, in een Broeibak, en ze daar in laat spruiten; en als zy gesproten is, kan men ze handelen gelyk Zaaiplanten.
wonderboom, in ’t Latyn Ricinus en Palma Christi. Men heeft’er vyf soorten van.
Beschryving. ’t Is een Plant, die bloemen heeft zonder bloembladen, maar die uit vezels, of een Bezemtje bestaat. De vrugt groeit op een andere plaats, is driekant, of heeft drie huisjes in welker elke een zaad groeit. Dit kruid wordt zo groot als een Vygeboom. ’t Een soort groeit echter groter dan ’t ander. Zy heeft bladen als de Plantanus-boom, schoon zy groter, bruinder, en effener zyn. Zy is met punten als de vingers aan een hand. De takken en stam zyn hol als een Riet. ’t Zaad komt aan trosjes, en is ruw in ’t aantasten.
Plaats. Men heeftze oorspronklyk in America en Africa. Men zaaitze hier in de Tuinen, alwaar ze goed is voor de Mollen. ’t Zaad is in September en Augustus ryp.
Eigenschappen. Drie zaden wel gestooten door den mond ingenomen, zet de Gal en waterige vochten boven en onder af. Maar met dat ongemak, dat zy doen braken. Zy zetten de stof af, die de Podagra maakt. Dit belet men door’er Anys, en Venkelzaad by te doen. ’t Zelfde zaad gestooten, gekookt in een Vleesnat van een oude Haan, is goed voor ’t Voeteuvel; Men geeft het van ene van die zaden tot zes.
De Olie, die men uit de zaden van de Ricinus, gestooten zynde, perst, heeft het vermogen van afgang te maken; als men’er de Maag en den Onderbuik mede smeert. Zy is goed voor de Schurft. Zy doodt de Wurmen. Zy zuivert Verzweringen; en bedaart de Opstygingen.
wondheelend Water, Eau de Arquebusade. Zie destillatie.
wondheelende Planten, worden zulke geheten, die men in ’t genezen van Wonden gebruikt. Men haalt’er geen beter, dan van de Zwitzerse Bergen, alwaar ze in overvloed groeijen. De voornaamste soorten zyn de Agrimoni, Angelica, Chamaedrys, Eerenprys, Sanikel, de Bugula, Virga Aurea, Pyrola, Pervinca, Pes Leonis, Scordium, St. Jans Kruid.
Men laat deze Planten in de schaduwe drogen; snydt ze klein, en neemt van elks evenveel. Men bewaart ze dus droog in een doos, of in een glas.
Krachten. Zwakke Magen en Borst worden’er door genezen; ook bedorven bloed; en ’t bloeden; dat door te veel gisten veroorzaakt wordt; als’er door vallen en stooten bloed is uitgestord; Verzweringen, Absteunen en Wonden, Pypzweren worden’er deur genezen; als ook alle Huitziekten, bolligheid en aankomende Waterzucht. Bloedvloejen, verouderde Buikloop, Voet-euvel, Lamheid, Jicht.
| |
Wondheelend Aftrekzel.
Men kan die Wondmiddelen trekken als The met kokend water, ook met Wyn; maar, zo men te verhit is, is ’t eerste beter.
| |
Wondheelende Pap.
Men kookt die Kruiden met Wyn tot een dikke Pap, waar na men ze op het ongemak warm moet leggen; en deze Pap drie viermaal in vier en twintig uren vernieuwen.
worsten.
| |
Om Varkens-worst te maken.
Men neme tot drie pond gehakt Varkensvlees, twe Noten Muskaat, een lood Peper, niet al te klein gestooten, een handje vol Zout. Dit kneedt men onder een, en vult de Darmen niet al te styf. Wilt gy ze in den rook hangen, moet gy Koejendarmen nemen.
| |
Om Ossen-, of Met-worst te maken.
Men hakt het Vlees van Ossen ook gelyk het Varkensvlees. Maar men heeft’er die’er wat gedroogde Salie onder doen, zo zyze in de Pekel leggen. Maar wil men ze in den Rook hangen, neemt men niets anders dan Peper; en vult ze in Koejedarmen; men bekleedt ze met graau Papier, en hangt ze op de zy van de Schoorsteen.
| |
Worsten van Kalfs-vlees, Audouilles.
Men neemt de omloop van een Kalf, Varkensreuzel en Vlees, snydt het klein. Laat het alles | |
| |
in een Pot met Zout en Peper stoven, en een weinig gehakt Chalotten. Als het gaar en koud is geworden, doet’er wat Room en enige Dojers van Eijeren by, en vult het in Varkensdarmen; welke gy zo groot en klein kunt afbinden, als gy wilt. Laat ze dan in een Yzeren Pot opkoken, langzaam stoven, met wat Varkens-reuzel, of wat gesneden Spek, Zout, Peper, Nagelen en Notenmuskaat.
Als de Worsten gaar zyn, laat ze in haar nat rood worden, en als gy ze op wilt dissen, legt ze op den Rooster met een blad Papier daar onder; en dist ze voor ’t eerste gerecht op.
| |
Worsten van Varkens-vlees.
Men laat de dikke Varkensdarmen twe dagen weeken. Dit gedaan zynde, laat men ze wit worden met Zout en schyven Ajuin, dan snydt men ze aan riemen, zo lang als gy de Worst wilt hebben.
Neemt dan het Buikspek, en doet’er het vet van weg. Snydt het gelyk de Darmen in stukjes. Neemt daarna het Net laat het in witte Wyn weeken, om’er de vyze smaak van te krygen. Doet’er daar na uw Worstmengzel in, bindt het wel toe, en ’t beschikt zynde laat het koken, gelyk ’t voorgaande.
wortel is dat gene, waar mede een Gewas in den grond vast staat, en daar uit het sap tot zyn voedzel haalt. Goede Wortels van Boomen, die wel staan, leggen niet boven een voedt diep. Als zy door de hitte van de lucht, of zon bederven, of door spitten, of spaden worden beschadigd worden de Boomen geel en kwynen.
wortelen zyn zulke Aardvruchten, welke lang nederwaarts groeijen. Onder deze kan men ook de lange Franse Rapen tellen; maar daar van is elders gesproken.
Zy worden allen van Zaad voortgeteeld uitgenomen de Peper- en Miriks-wortel, die men van Wortelstukken voortteelt, waar toe de Kruimstukken best zyn.
Men noemt de Peen gemeenlyk enkel, met den naam van Wortelen; en dat wel die beste gele Peen, die men Leidse Wortelen noemt; om dat ze in de zandige gronden best en smaaklykst groejen; alle andere Wortelen van den Warmoeshof, hebben hunnen byzonderen naam, als Kroten, of Beetwortelen; Cichory-wortelen, Miriks-wortelen, Scorsoneer-wortelen, Suiker-wortelen, Sassefy-wortelen, witte Wortelen, die men ook Pastinaken hiet.
| |
Gele Wortelen.
Deze zyn zes onderscheide soorten, drie lange en drie korte, welke zo scheutig niet afloopen, noch zo lang, of dunstaartig niet zyn.
De lange gele Leidse Peen, of Wortelen zyn de beste van smaak. Men zaait deze tot Zomerwortelen tot half April, en tot Winterwortelen niet voor half Mei, na dat ze reeds hebben gestaan te kiemen.
De rooder Peen, van dit soort, worden dikker; zyn waterachtiger en minder van smaak; de slechtste van deze drie soorten zyn byna van koleur als de witte Wortelen. Men noemt ze Poepen. Zy groejen wel schielyk: maar zyn geen telens waard.
Schoon deze soorten in koleur verschillen uit zich zelven, zo doet de grond niet weinig tot deze verandering. Kleigronden geven hoogkleuriger, groter, doch onsmaaklyker Wortelen, dan Zandgronden.
Winter-wortelen velen geen Mest; want zy groejen daar knuistig en wurmstekeligen. Maar Zomerwortelen zaait men in weldoormeste aarde.
Van de korte Peen, of Hoornse-wortelen, heeft men drie soorten. De ene is bleek Oranje, gelykende na den gelen. Deze is min waterig dan de andere. Het twede soort is meer Oranje; en in gebruik om Weeu-wortelen te telen, die in den herfst worden gezaaid. Deze kunnen best tegen koude, en zyn eerder eetbaar; en eer ze hunne groei gekregen hebben, zyn ze zoet, en immer zo goed als de Leidse; maar volwassen zyn ze waterig; waarom men ze tot nieuwe en vroege Zomerwortelen, maar nooit tot Winter-wortelen moet zajen. De hoogrode Hoornse-wortelen moet men niet zajen.
Die vroeg goed telen, nemen ’t kleine soort, om dat die Wortelen kort zynde. bekwamer zyn om door broejende mest, tot volkomenheid te worden gebragt; en eerder bekwaam zyn om te eten. Men zaait die niet als op Broeibergen, om zeer vroeg te eten, maar zy dienen niet, dan om onkundigen te voldoen; die met wat ongemeens voorzien zyn: maar kenners hebben liever oude Winterwortelen zo lang die te bekomen zyn, als deze vroege. Natte jaren geven deurgaans droge en smaaklyke Wortelen, en men kan Wortelen op enen en den zelfden grond dikmaal telen, zonder nadeel, of verloop van Vruchten.
De Wortelen eissen een open lucht; waarom men gene Winter-wortelen, kort onder Oostlyke of Westlyke Scheerheggen zajen moet.
Men zaait in ’t begin van Maart in de aarde vroege Zomer-wortelen, die ter halver groei gegeten worden; mits dat ze door mest verwarmd is. ’t Soort, dat men daar toe gebruikt, is Utrechts Hoorns-zaad genaamd. Hier plukt men de voorloopers gedurig uit.
Van Winter-wortelen, die vol uitgroejen, moet men gene voorloopers uitplukken; de anderen worden dan wurmstekeliger. Maar men moet die Wortelen op twe verscheiden tyden dunnen; op dat de anderen te beter uitgroejen. Dit dunnen moet men tydig, maar niet te vroeg beginnen; en ’t laatste moet niet te laat geschieden, om niet te veel roering in de aarde te maken.
Om Winterwortelen te bewaren, neemt men ze even voor de Vorst uit de Aarde. Daar na snydt men ze de kruinen en dunne staarten af, op dat ze niet zouden spruiten. Dan spoelt men ze af en zuivert ze, en gedroogd zynde, kuilt men ze in zuiver droog Zand.
Men moet nooit Wortelen zajen, daar Stoel-kervel in ’t najaar is gezaaid. Daar groejen ze, | |
| |
om de menigvuldige Wortels, die ze daar bejegenen, knuistig.
| |
Cichorei Wortelen.
Men heeft’er twe soorten van, Tamme en Wilde. De Tamme zaait men in een lossen vetten grond, waar in ze tot grote langte groejen. Maar zo de grond te lugtig is, maken ze zyspranten. Hierom zyn ze beter in Klei- dan Zand-gronden. Zy worden van Zaad geteeld, dat na half Mei wordt gezaaid. Die eerder worden gezaaid schieten veeltyds, en zyn Stokkig.
| |
Scorsonere Wortel, of Adderskruid.
Men zaait het in de maand Maart, en moet ten minsten, op drie duimen blyvens gedund worden. Men zaait ze van Zaad, dat van Wortelen komt, die twe jaren gegroeid zyn; zy schieten dan zo haastig.niet deur, en de Wortelen worden dikker: men moet daarom van eenjarige Wortelen niet zajen. Zy schiet wel haastig in ’t Zaad; maar wordt niet stokkig. Dan laat men de Struik op de Wortel verdorren, en snydt het op nieu gesproten af. Men laatze ’s winters in de aarde; en tot het volgend jaar deur groejen; wanneer ze dikker, maar zo smaaklyk niet zyn; dan wanneer de wortelen het eerste jaar van hare groei gegeten worden.
| |
Sassefie wortel.
Deze komt zeer na aan de Scorsonere wortel, maar is geelachtig van buiten, daar de andere zwart is. ’t Lof is ook smalder. ’t Is van smaak en hoedanigheid als de Scorsonere; maar schiet zo haastig niet in ’t zaad.
| |
Beetwortelen.
Men heeft’er verscheiden soorten van. De beste zyn hoogrood, en lang naar de dikte. Die dik en zo lang niet zyn, zyn zo smaaklyk niet. Zy willen een vette kleigrond, en open vrye lucht. Men zaait ze niet als andere wortelen, maar poot vyf zaden by een, acht, of negen duim van malkanderen. Hier van plukt men gedurig de kleinen uit op verscheiden tyden, om de grootste te doen groejen.
| |
Witte wortelen, Pastinaken.
Deze zyn Balsamiek, maar wat sterk van smaak, en grover van voedsel dan Suikerwortelen. Zy willen welgeroerde Kleigonden hebben, die ’t vorige jaar gemest zyn. De Warmoesiers gebruiken’er ’t schraalste land toe. Het zaad wordt in April gezaaid, en als de wortels behoorlyk groejen; wordenze op ene halve voet gedund. Zy worden door ’t vriezen malser, zoeter, smaaklyker: men rooitze daarom nooit voor de vorst; en haktze liever uit den grond.
| |
Suikerwortelen.
Dit is een Vrucht van ons land. Zy zyn voor zwakke en zieklyke dienstig om t’eten. Zy verdragen winterkoude; waarom men ze in ’t twede jaar eerst uitgraaft. Maar driejarige zyn de malste en smaaklykste. Men teelt ze van Zaad en Spruiten; die in de ronte aan de kruinen uitschieten, als ’t Lof verdord is. Deze Spruitjes in Februari, of ’t begin van Maart’er afgenomen, worden vier duimen van een geplant. Zy willen geen vers gemest Land; schieten schielyk in ’t Zaad. Maar men snydt het Lof niet af, om datze dan stokkiger worden. De Wortelen worden dikker, naar de mate dat het Lof buiten groei raakt; en zy blyven groeijen tot de vorst toe. Alzo ze de Muizen gaarne eten, moeten ze in ’t najaar gerooid worden.
wortel (rose) in ’t Latyn Rhoda Radix, of Anacampseros Radice Rosam Spirante.
Beschryving. ’t Is een Plant, die verscheiden ronde stelen heeft, die een weinig hol zyn, en wat meer dan een span lang: waar van verscheiden langagtige puntige dikke gekerfde bladen voortkomen. Zy brengt op ’t eind een tros groene bloemen voort, welke ros worden als ze de bloemen kwyt raken. De wortel is ongelyk, en dik als de Costus.
Plaats. Deze Plant groeit op steenige plaatsen op hoge bergen. Zy bloeit in Mei.
Eigenschappen. Zy is goed voor hoofdpyn; men legtze op ’t voorhoofd, en de slagen van ’t hoofd; na dat menze met Rosenwater heeft bevochtigd. Zy versterkt de hersenen, door zyne Rosenreuk. Zy heeft’er alle de eigenschappen van. Men moetze zetten op een hoge plaats, daar de Zon op de middag komt, of tegen ’t Noorde; zo dat rook, noch stof, noch de stralen der Zonne ze enigzins benadeelen kan; alhoewel de raad van den Prins der Geneesheeren Hippokraat is, dat de kruiden, bloem, wortels, zo versse als droge in de wind moeten gezet worden, om te bewaren, maar liefst in Vaten gesloten, of in andere dergelyke Dozen; op datze hunne kracht niet verliezen, welke ze in de lucht kwyt zouden raken.
wurmen heeft men van twe soorten; te weten Aardwurmen en Wurmen der ingewanden. De eerste worden in ’t Latyn Varmes terreni, of Terrestres geheten, ’t Gebruik daar van is veelvuldig. Men maakt’er een uitnemende olie van, welke men noemt Oleum Lumbricorum. Deze wordt geprezen in ’t versterken van zenuwen, en om aan hare ongemakken hulp toe te brengen.
Men maaktze van levendige, dikke, vette, wel gevoede Wurmen, die wit, of rood zyn, en gekregen worden in vochtig weder, Men wastze in witte Wyn af; laatze in gemene Olie weeken, wanneer men ze naar de kunst laat koken in een dubbeld Vat.
Van die twe soorten van Wurmen, maakt men een poejer voor den mond. Men heeft’er zelfs die tegen de Wurmen voorschryven die, welke men van de Wurmen der ingewanden maakt, en tegen de bleke kleur die, welke van Aardwurmen wordt gemaakt, doende daar andere bekwame poejers onder. Men heeft’er die ze verbranden, | |
| |
en tot as maken, welke ze gebruiken voor een uitnemend Steenbrekend middel.
| |
Die Wurmen onderhevig zyn.
Vette en waterige gesteltenissen zyn daar in de Herfst en Zomer aan onderhevig; zulke die in een dronkenschap leven, en geen regel in hun eten houden. Zeer jonge kinderen zyn daar zo veel niet aan onderworpen, zo om de Melk als Tanden; en oude luiden zyn’er gans vry van.
| |
Tekenen van Wurmen.
’t Knarssen der tanden, kaauwen, dróómen van schriklyke dingen, opspringen in zynen droom, zich keeren en wenden op ’t bed, nu eens rode, dan bleke kaken, ongelyke polsen te hebben, een koorts die geen streek houdt, braakachtig en walgachtig van ’t eten te zyn, een gekrevel aan ’t fondament te hebben, als of ’t Majen waren, stekingen in de buik zyn alle tekenen van Wurmen.
Deze ziekte zynde verzuimd, dreigt een hondshonger, vallende ziekte, bezwymingen, kolyken, ’t Miserere.
Zo men in ’t begin van koortsen Wurmen kwyt wordt, is ’t een teken van de kwaadaardigheid der stoffe; en een doodlyk teken. Zo men ze met bloed, ’t zy boven,’t zy onder ziet kwyt worden, is ’t nog erger; te meer zo men daar door ziet, dat de deelen zyn velleloos geworden.
De Wurmen veroorzaken verscheiden toevallen, naar dat de deelen zyn, welke ze bezitten, gelyk een opspanning en rommeling in den buik. Zy maken bleekte van aangezicht, een gejeuk in de neus, vermagren van ’t lighaam; en zo ze tot in de Maag komen, prikkelenze. de vliezen zodanig, of deszelfs bovenste inkomen, datze zwymingen veroorzaken, en flaauten met kuch, vallende ziekte, en een gevoel van wurging.
De Wurmen maken in de ingewanden en andere deelen een slymige verrotte stof, welke uit een kwaad voedzel ontstaat, als ook van Melk, Kaas, Vruchten. Hier van daan komt het, dat’er Armen en Kinderen aan onderworpen zyn.
| |
Geneesmiddelen die de Wurmen dooden.
Men heeft twe soorten van middelen, inwendige, namelyk, en uitwendige. De eerste zynde Zwaluwwortel, Hoolwortel, Hertstong, witte Dictamnus, Gentiane, Varen, Carline, Frangula, Alcannet-wortel, Duivelsbeet, Zevenblad, Rabarbar, Meekrap, Klitte-wortelen; Pestilentie-wortelen, de Schors van de Wortelen der Moerbeije-boomen, de Kappers, Bladen van Alssem, Tym, Kruis en Munt, Wynruit, Polei, Paardebloemen, Zevenboom, Malrove, Wurmkruid, Watermente, Carduus Benedictus, Persik, Persikkruid, Cardiaca, Ruta Capraria, Bloemen van de kleine Santorie, Hoppe, Hysoop, Zaad van Lupynen, Kool, Porcelein, Orange, Citroen, Dille, Melde, Nigelle, Sterkers, Rakette, bereide Coriander, Lavas, Zuring, Hennip, Prei, Stekraap, Laurierbeijen, Semen Contra, Gom van Jeneverboom, Myrrhe, gerast Hartshoorn, Yvoor, Poejer van Aardwurmen, van de Ingewanden, raspsel van een Hoorn, Bolus, Gezegelde Aarde, Zwavel, Salpeter, Kwikzilver, Coralline, Rodekraal, Verjuis, Limoensap, Posteleinsap, Citroen- en Oranjeschillen geconfyt, gedestilleerd water van Alsem. Santorie, Porcellein, Endivie, Cichorei, van Bloemen van wilde Pruimen, de Syroop van de zelfde plant, van Limoenen, Oranje, Sap van Zuring, van Persikbloem, de Conserven van de Bloemen van Persik, Oranje, Citroenen; de Olien van bittere Amandelen; van Persik Pitten; ’t Zout en de Geest van Vitriool, de Theriac en Mithridaat. De uitwendige zyn de Olie van Wynruit, Alssem, Laurier, Unguentum Arthanite, Gallen op den Buik, en in ’t byzonder op de Navel gelegd, Coloquint getrokken en gekookt in Olie.
Men moet, zo’er geen koorts by is, de heetste gebruiken, en, als’er die by is, moet men maar de zuren gebruiken.
| |
Middelen tegen de Wurmen der Kinderen.
I. Men heeft zo veel Geneesmeesters over ’t stuk van Wurmen, dat de minste Boer zo vele middelen genoegzaam voor zal schryven, als de beste Doctor; echter zullenwe niet nalaten enige voor den dag te brengen, dieze niet zullen weten; als in enige Confituren, of iet anders te doen nemen, Poejer van Wynruit, Rhabarber, kleine Santori, Orego, Mente, of Oranjeschil, of Alsem, of Gentiane, of Zaad van wilde Cichorei, of de Hoornen, van een Ossevoet.
De sterkste gift zal zyn een dragme, om’er vyf of zes dagen mede te blyven aanhouden.
II. ’t Is voor af nodig om Kinderen te genezen, ze den Buik te zuiveren met een Afziedzel van Porcelein, Bladen van wilde Cichorei, waar in gy zult laten trekken een half dragme Rabarber, met een weinig Oranjeschil, of die van Citroen, doende daar by een once Syroop van bleke Rozen, of Persikbloemen.
Dit Buikzuiverend middel kan aan bejaarden dienst doen, en aan oude luiden, doende daar maar zo veel meer Rabarber in, en twe dragmen Zennebladen.
Na dat deze drank zal zyn ingenomen, zult gy een Darmspoeling geven van een Afziedzel van Gerst, Zemelen, Wortel van Zoethout, doende daar een once rode Suiker by, of twe oncen gemene Honig.
III. Mercurius Dulcis, tot zes grein aan Kinderen gegeven, en aan anderen tot twaalf, is een uitnemend Buikzuiverend middel, tegen de Wurmen; zo gy ’t met een weinig Conserf van rode Rozen, of een weinig van ’t vlees van een gekookte Appel geeft.
IV. Men geeft gemeenlyk aan de Kinderen een half dragme Zaad tegen de Wurmen, gestooten | |
| |
met een weinig van een gebrade Appel, en daar boven op een glas Pastelein-water; maar gelyk de ondervinding doet zien, dat dat middel gedurig koorts maakt, is ’t nodiger hun ’t volgend Poejer te geven.
Neemt twe dragmen Hartshoorn gebrand, tot datze wit is geworden, een dragma Wurmkruid, en zo veel bladen van Scordium. Stoot het alles fyn; en geeft’er van, van een half tot een heel dragme, met een weinig Honig. Op dit middel zult gy een glas Gerstenwater drinken, dat met Paardebloemen is gekookt, en met geraspte Hartshoorn, en dit zal voor daaglyksen drank dienen.
V. Alssemwyn, of Wyn op Scordium getrokken is zeer goed, zo gy daar alle morgen nuchteren een glas vol van neemt.
VI. Jeneverzout van tien tot vyftien greinen, of Oranjeschiil gestooten, en in wat menigte ingegeven, doet de Wurmen lozen, zo gy wat van dat middel neemt.
VII. Gerectificeerde Oli van Jeneverhout, of van Neuteboomenhout, is wonderlyk goed, zo gy van elks een drup geeft voor kinderen, met een afziedsel van Pastelein, of drie druppen voor bejaarden.
VIII. Ik vind niets zo gemaklyk, noch dienstig tegen de Wurmen der kinderen, dan ze op den eten te doen drinken water, waar in een once Kwikzilver is gekookt; dat kan meermalen tot het zelfde einde dienen.
IX. Men kan op de navel van het Kint een Extract van Jenever leggen, of de poejer van de bladen van Alsem en Scordium, met de Gal van Alsem, en een weinig Was. De Look heeft het zelfde vermogen, op dat deel gelegd. Maar men heeft moeilyke, toevallen die den Zieken kwellen, als hardnekkige buik- en hoofd-pyn, met trekkingen. Men moet in dat geval om enige buitengemene Wurmen denken, gelyk die, welke men platte noemt, en zich in de langte van den darm uitstrekken, en gy zult in de hevigheid van die gevallen geen krachtiger middel vinden, dan de Syrupus emeticus febrifugus, waar in gy van een half tot een heel once zult geven, naar de krachten van den Zieken; en waar van gy wonderen zult zien.
X. Niets is’er beter voor de Wurmen van kleine kinderen, dan te laten op een gloejende steen Wurmen drogen, en de poejer daar van aan Kinderen te geven. Dit zal de anderen terstont ten lyve uitdryven.
XI. Ik heb, ondervonden dat men de Wurmen ten lyve uitdryft, zo men ze ’s morgens nuchteren geeft te eten Korf-Razynen. Want overvloed van zoetigheden zyn zo wel tegen de Wurmen, als bitterheden. Zy bersten door veelheid van zoete kost.
XII. ’t Is goed hun geconfytte Rabarber te geven, of conserf van Persikbloemen. Gedestilleerd water van Gentiane, of Citroensap, of Sap van Kruis en Munt, of Basilicum, of Pastelein, of Wynruit, of Alsem, of een slok Alsemwyn te laten drinken. Fyne poejer van Wurmen eerst gedroogd, daar na gebrand over glimmend vuur. Of poejer van Carduus Benedictus; of Coralline, ter zwaarte van een kroon. Men kan ook op de navel een pap van Alsem, Wurmkruid en Ossegal leggen. Dit moet alles in een afgaande maan geschieden.
| |
Chimise Geneesmiddelen.
XIII. Panacea Mercurialis. Men geeft het van zes grein tot twe scrupel.
Sublimatus dulcis. Men geeft het van vier tot dertig grein.
Rozen Rode Precipitaat. Men geeft ze van vier grein tot twintig.
Mercurius Precipitatus niger. Men geeft het van twaalf grein tot een half drachme.
AEthiops Maneralis. Men geeft het van twe greinen tot twaalf.
Mercurius Precipitatus ruber. Men geeft het van twe greinen tot zes.
Extract van Rabarber. Men geeft het van tien grein tot twe scrupels.
Extract van Aloe; de gift is van vyftien grein tot een drachme.
Anderen. Kleine Santori.
Raspsel van Hartshoren in afziedsel en poejer. Men geeft het van tien grein tot een drachme.
| |
Middelen tegen de Wurmen van bejaarden.
Wat de luiden belangt, die vet en vol van lighaam zyn; men kan’er een half dragme Aloe by doen, of’er poeiers, op de eerste plaats hier boven genoemd, onder mengen, met een once Syroop van Persikbloemen, of Syrapus, Cichorei Compositus; of anders zullenze Alsemwyn, of Theriac, of Orvietaan gebruiken.
Die ’t verveelt met den mond iet in te nemen, zal men dit soort van Pleister op de navel leggen.
| |
Pleister voor de Wurmen.
I. Neemt de Poejer van Santori, Ossegal, Lupine-meel, van elks een half once; Aloe, een dragme; mengt het alles met wat Honig.
II. Neemt het Sap van de bladen van een Persikboom, 't Sap van Alssem, van elks een once; Osse, of enige andere dieren Gal; Azyn, van elks een half once, Aloe Coloquint, van elks een drachme; Bittere Amandelolie een once, en een half. Mengt alles onder een.
III. Aloe Coloquint, of Gentiane, of de Gal van een dier, of gestooten Alsem, of kleine Santorie, ’t een, of ’t ander gemengd met een weinig Olie, of Honig en op de Navel gelegd; zal byna zo veel goed doen, als zo veelderhande goed onder malkander gemengd. Men kan ’t nog doen koken met Melk en Suiker, en ’t voor een Darmspoeling geven.
| |
Algemene middelen voor Wurmen, van Kinderen en Volwassen.
I. Neemt twe lepels Limoen-, of Citroensap; | |
| |
twe lepels met Olyven-olie, of witte Wyn. Men moet Limoensap met Olie, of witte Wyn ’s morgens nuchteren innemen, zo ’t imand is, die volwassen is. Maar is ’t een Kind, moet men’er niet meer, dan een lepel vol, of twe op zyn meeste op eenmaal te gelyk van ingeven. Zo ’t middel niet werkt, moet men ’t herhalen.
II. Neemt een Wurm, of twe van den gene die ze kwyt wordt. Doet ze drogen in den Oven, na dat ze is afgewassen. Als de Wurmen droog zyn, zult gy ze stampen. Gy zult deze poejer in een weinig witte Wyns doen; welken gy hem, die Wurmen heeft, zult te drinken geven. Dit is een onfeilbaar middel.
wurmen (aard) Zie pierwurm.
wurm kruid. Tanacetum.
Beschryving. ’t Is een Plant, welker wortel houtig, fyn, vezelig, kruipend is; waar uit stammen komen van anderhalve arm hoog, wat bruin, rond, gegroefd, en verdeeld in knoopen, met verscheiden vleugels, of takken aan de stam, voorzien van lange bladen, die elke uit vele kleine blaadjes bestaan, die tegen malkander over staan, die zich als vleugels uitbreiden, en gekerfd zyn. Aan den top der stengelen staan de bloemen als een Zonnescherm by een, met bloemen die knoppig, geel zyn, en na de Kamillen gelyken. ’t Zaad gelykt naar dat van de Seriphium, of na de kleine Cypres. ’t Is scherp en bitter van smaak, en slecht van reuk.
Plaats. Deze Plant, groeit aan de kanten der slooten, en in de heggen. Zy bloeit in Juli.
Eigenschappen. Hedendaagse Schryvers zyn gewoon het Wormkruid voor te schryven, voor de winden van de Maag, en ’t Zaad voor de Wurmen; en gestooten en gemengd met Olie, is ’t goed voor de pynen en opzettingen der Zenuwen. ’t Sap, met Rozen-olie gemengd, is goed voor de koorts, als men’er voor ’t aankomen der koorts den Zieken mede vryft. Met Wyn gedronken, breekt het den Steen, en de pynen van de Blaas; als men niet dan drup voor drup kan wateren. Maar men zegt, dat het niet deugt dan voor Mans, en dat het Moerkruid voor de Vrouwen is. De Wortel met Honig gekonfyt is, van groten dienst voor zulke, die ’t Voeteuvel hebben.
wurm lichten. Dit noemt men ’t wegnemen van een Zenuwtje onder de Tong van een Hond. Dit gedaan zynde, maakt dat een Hond nooit bytachtig valt, al was hy dol.
wurmverdryvende middelen, of Vermifuga. Zie wurmen.
wyn is een vocht, welke men, uit Druiven geperst, laat werken, om ze tot drinken bekwaam te maken. Eer dit sap na de persing gewerkt, of gegist heeft, is ’t zoet en aangenaam; dit noemt men Most.
De Most maakt zo dronken niet als de Wyn, in tegendeel maakt ze loslyvig en afgang.
Men heeft velerleije soorten van Wynen, hun onderscheid komt van de verscheiden soorten van Druiven, of hare kleuren, geuren, smaak, of eindelyk van de velerleije trappen van gistingen, die men aan de Most heeft gegeven.
De Wynen zyn meer, of min zwaar, naar dat’er meer, of minder Wynsteen in is. Dit is een stof, die uit de grofste deelen van den Wyn bestaat, en door zyn vluchtig Zout in ’t werken daar van is gescheiden; en dat aan de Duigen der Ton zich vastzet, en daar in hard wordt, of na den grond zakt.
Rode Wyn heeft meer Wynsteen dan witte Wyn; men raakt’er ook den dronk zo dra niet van kwyt. Men geeft’er deze rede van, dat men de rode, op de droessem van de Druif laat gisten, daar de Most der witte Wyn op zich zelf werkt.
Men heeft de meeste Wynsteen in Wyn, uit heete Landen gekomen, ’t Schynt dat de Wyngaart daar meer Zout uit de aarde haalt.
| |
Wat men uit de Wyn haalt.
De Most gedestilleerd, geeft vooraf een deel smaakloos water, daar na komt’er Olie over, met een slappe geest, welke niet anders dan ’t ontbonde Zout is, dat hem eigen is. Daar zal dan nog een vaste klomp overblyven, waar uit men een vry goede menigte vast Zout door trekken zal halen; maar men vind ter die brandbare geest niet in, welke men Brandewyn noemt.
Maar dit stuk verandert door ’t gisten. Als de werking geschiedt, doet het vluchtig Zout zyn vermogen; om zich van de Oliedeelen los te maken, dezelve te verdeelen, fyn te maken, en in geesten op te heffen.
De brandbare Geest van Wyn, is dan niet anders dan een Olie, door vluchtig Zout zo fyn gemaakt, dat ze zich kan na boven begeven. Maar op dat deze kracht doen na behooren, moet men, in ’t werken, in de Most een genoegzame menigte van water hebben, want de geest zou zwak wezen, als’er te veel in was, en zou niet genoeg zyn om de Oliedeelen fyn te maken. Dit soort van Wynen is daarom zo gereed om vet te worden. Zo’er weder niet genoeg in was zoude de vluchtige geest geen plaats genoeg hebben om zyn werk te doen, en de Oliedeelen zouden niet dan onvolmaakte fynheid krygen; en zouden krachts genoeg hebben, om ’t prikkelen van hun Zout te beletten. Hierom zyn de Muskaatwynen en Spaansewynen zo scherp niet op de Tong, maar streelen de zenuwen der Tonge maar, en houden gedurig een aangename zoetheid, om dat men een deel van ’t water der Druiven doet uitdampen, waar van ze komen, alzo men ze in de Zon laat droogen eer men ze snydt.
| |
| |
| |
Wat Wyn men kiezen moet.
Men moet na onvervalsten, ongewaterden, fynen, helderen Wyn zoeken, die noch smaak na de ene, of andere gedestilleerde vocht, noch enige Landgeur heeft; en daar by kracht heeft, zonder fumeus van lyf te wezen, of zuurte te hebben.
Men heeft buiten den Wyn, gelykze de natuur geeft, nog anderen deur kunst gemaakt. Men perst ze uit Appelen, Peren, of andere Vruchten: of men doet Druiven in ’t Mengsel.
| |
Wat men al aan den Wyn doet, om’er verscheiden soorten van te maken.
Hoe men de rode Wyn moet maken.
De meeste, die rode Wyn willen maken, beelden zich in, dat men ze meer, of minder groenigheid moet geven, omze die kleur te doen krygen. Maar ik heb tot nog toe ondervonden, dat men wat anders moet doen, om ze een gewenste kleur te doen krygen, zonder iet van het aangenaam te verliezen. Van de manier, waar op de Wyn gemaakt wordt, komt het, dat Druiven, die even goed zyn, maar in Wyngaarden, van byzonderen personen gegroeid, en een land, dat even goed is, en eveneens ter zonne is gelegen, Wynen van byzondere en ongelyke deugd geven; en dat alleen door de verschillende behandeling. Om dan wel te gelukken, moet men op de hitte, of koude van ’t jaar acht geven, om de Wynen, die men rood wil hebben, daar naar langer, of korrer te laten aan de Trossen, en na datze gesneden zyn, in de Kuip te laten leggen.
Men moet vervolgens zien, of men fyne, of zware Wyn voor heeft. Is hy fyn, en wat volder van geest, dan andere, die wat minder lyfs heeft, hoeft menze minder tyd in de Kuip te laten, en vier vyf uren zyn genoeg, zo menze wel rood wil hebben. Dus handelt men de goede Wynen van Coulange, en het omgelegen land. Die, bleefze’er lang aan, de smaak der Tros na zich trekken zoude.
Maar is’er minder geest en vetheid aan, men laat ze’er een gantsen dag aan, en denkt men dat het nog niet genoeg is, laat ’t nog langer lyden, eer men ze onder de Wynpers bregt. Deze Wynen krygen hunne deugt niet dan door ’t lyf, datze in de Kuip krygen; want anders zyn ze niet euvel.
Maar ’t zy de rode Wynen aangenaam, of niet zyn, men moet zorg dragen dat men’er met de Hark zo vele Trossen uithaalt als men kan; ’t zy men ’t te voren gedaan, of verzuimt hebbe. Want door alle die Trossen loopt men licht gevaar van de aangenaamheid der Wyn te verliezen, die ze noodig is.
Men heeft’er die ’t uur weten, en het tydstip, wanneer ze de Wyn moeten persen in Vaten, en dat wel, omdatze zeer wel de hoogte der koleur en groente weten, welke de Wynen hebben moeten, naar het jaar waar in ’t voorvalt. Dit is een geheim van gewigt, dat elk behoorde te weten, wiens werk ’t is, zich met Wynpersen te moejen. Elk zou ’t echter gemaklyk kunnen leeren, zo hy maar oplettenheid genoeg wilde gebruiken. Maar dan zouden zy die in de Dorpen wonen, zo vroeg geen Wyn drinken.
| |
Van het Patrysoog, of Heldenwyn.
Om ze de verhoogde kleur te doen krygen, die men’er gaarne aan had, en om ze by uitnemenheid schoon te doen worden; moet men ze uit de Kuip halen, na datze’er twe drie uren zyn in geweest, waarna men ze moet in de Wynpers brengen. Men vind’er, die veel werks maken om ze schoon van kleur te hebben, de Druiven zonderze te meuken in de Pers brengen; maar dit doenze, als zy maar wat te veel bruine onder de witte Druiven vinden.
| |
Gryze Wyn.
De Druiven bekwaam om dat soort van Wyn te maken, komen deurgaans van steenige gronden; of ’t is daar ten minste datze best slagen. Schoon men’er daar zwarte onder de witte heeft, echter is de Wyn, die daar van komt, gemeenlyk Parelgrys. Als men deze op zyn best wil maken, kan menze na ’t snyden niet te schielyk ondet de Pers doen.
| |
Witte Wyn.
De witte Wynen zyn ’t geel worden zeer onderworpen; waarom men moet zorg dragen, op dat men in dat ongemak niet valle, dat men ze in de Kuip niet late staan. Witte Druiven willen terstond uit de Kuip zyn onder de Pers gebragt; of men brengtze al gekneust uit de Wyngaart, of men doet ze in de Pers zonder treden.
| |
Om Bourgognewyn te maken.
De beste Druiven, die van goeden aart en wel ryp zyn, zonder rot te wezen, zyn goed genoeg om’er Bourgognewyn van te maken. Men moetze daar by nog afpluizen. Dit geschiedt licht, als men maar een soort van Gereedschap met tanden als een Vork neemt, dat drie voeten, of daar ontrent lang is, maar welke tanden in ’t rond staan als een Bezem, en niet op ene lyn; terwyl ze ontrent een half voet lang zyn.
Men neemt, namelyk een goede mande met Druiven in de Kuip, en men zet het eind van de sseel onder de arm; men roert daar de Druiven mede om, tot dat de Druiven van de bos af zyn. Deze neemt men’er uit, en gooitze in een Kuip om’er ’t Sap van te krygen, dat’er uit druipt, of om’er water in te gojen; en daar na ’t water door dien droesem te laten loopen. Van dit Druifnat maakt men goede drank voor de huisbedienden. Als men’er alle de Bossen heeft uitgehaald, en men genoeg heeft om een Vat te vullen, brengt men de Druiven onder de Pers.
Als men een Kuip vol heeft, roeren’er twe met een Rabot den droessem gedurig om, tot dat men’er de Most heeft uitgehaald. In warme tyden, en | |
| |
als de Oogst in mooi weer geschied, kan men in den tyd van 24 uren Wyn maken, maar in regenachtig weder worden’er twe, of drie dagen toe vereist:
Men haalt de Most op deze wys uit de Kuip. Men steekt daar een Mand in, waar door ze loopt en zich scheidt van de droessem. Men scheptze uit dit Mandje in ’t Vaatwerk, dat men heeft gereed gemaakt. De Wyn die onder op den bodem blyft, en die’er door de geut uit komt loopen, is zo goed niet, als de geschepte.
| |
Hoe men de witte Champagne Wyn maakt.
Men neemt zwarte Druiven om de beste Champagnewyn te maken. Men heeft veel keuze in de Druiven en hare rypte, en den tyd wanneer menze snydt. Men moet die nemen, die los van Bos zyn, om dat die best rypen. Men moetze daarenboven echter niet nemen, die te ryp noch te groen zyn. In ’t eerste geval zoudenze niet hoog, noch groen genoeg zyn, om datze zuur zouden wezen, en moeilyk, of laat om te drinken.
Men moet niet trachten Druiven te snyden, dan op dagen, waar op men Dou heeft, en op heete dagen na een kleine Regen, als men ’t zo maar hebben kan. Deze Dau, of Regen geeft de Druiven een bloem van buiten, en van binnen een frisheid, die maakt, dat de Wyn niet licht heet wordt, noch gekleurd; maar niet beter is ’t ze te snyden, dan in een Mist, inzonderheid in droge jaren. De Wyn zal witter en aangenamer zyn; maar men zal nog te meerder, ja een vierde meer hebben; want de Mist maakt de Druiven teder, zo dat alles Wyn wordt. Wyn, die niet heet geworden is op ’t moment, wordt des te witter; of wel zo de Zon de stof der Druif heeft heet gemaakt, wordt de Wyn rood. De dauw doet byna het zelfde, maar op een minder volmaakte wys.
Als men de Druiven wel heeft gekozen, en den bekwamen tyd heeft, snydt men ze zo zindelyk, en kort als men kan, en men legt ze zo zachtjes in de Ben, dat men’er gene kwest. Men moet’er gene rotten onder laten blyven, zo min als gekneusde, of droge. Men moet ophouden met snyden, zo dra men vindt dat de Zon begint heet te worden, dat is, ontrent negen, of tien uren, of de Lucht moest vol Wolken wezen: want dan kon men voortgaan, zonder dat men gevaar loopt, dat de Druif zal heet worden, of enige rosheid aan de Wyn mededeelen.
Zo dra de Druiven zyn gesneden, en de Korfjes vol zyn, moet men ze terstond in de Pers brengen, en ze zonder ’t waas kwyt te maken in orde leggen, en ze persen zonder ze te voren te treden. De Wyn die uit de eerste persing loopt noemt men Lekwyn; deze is de fynste en schoonste in de Druif. Maar gelyk ze te los is, en niet lyfs genoeg heeft, zo mengt men ze gemeenlyk met den Wyn van de eerste en van de twede snede. ’t Zoude mooglyk beter zyn, dat men ze met die eerste niet mengde. Dit noemt men een Kuip fyne Wyn.
Vin de Taille, noemt men zulke die’er uitloopt, na dat men de droesem aan de vier einden heeft deurgesneden, die na de ene en de andere volgen, moeten handig en schielyk gemaakt worden. Men moet’er niet meer dan een uur mede deurbrengen, zo men wil dat de Wyn wit is. De Most, die uit de Pers in de Kuip, of een ander Vat loopt, schynt in ’t eerste wat rosachtig; maar die kleur vergaat als ze in ’t Vaatwerk schoon wordt, onder ’t werken. Zy wordt zeer wit, inzonderheid, als men daar alle zorg voor heeft gedragen. Men noemt ze echter Blekert, om dat ze van zwarte Druif wordt gemaakt.
De Wyn van de derde sne wordt gemeenlyk met die van de vierde gemengd, vooral als het heete jaren zyn, en ze hoog van kleur is. Als de Wyn van de vierde sne te veel gedekt is, mengt men ze met den Wyn van de vyfde, zesde en zevende sne. Deze sneden geschieden zo schielyk niet als de twe eerste. Men heeft een halfuur werk met de derde en vierde, en zo lang van de vierde tot de vyfde; en een goede anderhalfuur voor de drie laatste. Men noemt de Wyn, die men van de vierde en vyfde sne haalt enkel. Vin de Taille; die van de drie laatste komt wordt Perswyn genoemt. De eerste is, een weinig meer gekleurd dan de Wyn, die van de kleur van Patrysoog is. Hy is aangenaam, sterk en goed ten gebruike vooral als hy is oudgeworden. De geperste Wyn is zeer ros, straf, en alleen bekwaam voor den drank der Huisbedienden en Daglooners.
| |
Om goede rode Champagne Wyn te maken.
Men moet de Schoonste zwarte Druiven nemen, op ’t heetste van den dag, en laten ze twe dagen in de kuip, om ze een schoon rood te doen krygen door ’t gisten. Zo de Druiven meer dan twe dagen in de Kuip bleven, zou de Wyn na de tros smaken; en zelf wreed en trekkend wezen; en was zy’er niet lang genoeg in, zoude ze geen kleurs genoeg hebben. Om de kleur te verhogen moet men de Druiven treden, en den Droessen met de Wyn mengen, enige uren voor dat men ze in de Pers doet. Zo men ze wil zo sterk kleuren, als Bourgogne-wyn, moet men de Druiven treden, en laten ze drie, of vier dagen in de Kuip, en zelf meer, zo de hitte matig is; en men leeft’er dan mede gelyk met de Bourgogne-wyn. Zie boven.
| |
Hoe men met de fyne Champagne-wyn moet leven, na dat ze is gevaat.
Men moet de witte Champagne-wynen, naar de meerder, of minder hitte van ’t jaar, wat meer, of min dan tien, of twaalf dagen laten gisten. De Wyn zich vervolgens wel ontlast en gezuiverd hebbende, stopt men ’t Bomgat der Tonnen toe; en men laat’er een gat, dat zo groot is, aan de voorkant van open, dat men’er een vinger in kan steken. Dit sluit men na tien, of twaalf dagen, desgelyks met een houten Deuvik, die zo veel dikte boven ’t gat heeft, dat men ze daar by vatten en | |
| |
uithalen, en opleggen kan, naar welgevallen. Zo lang als de Wyn werkt moet men wel toezien, dat men de Vaten om de twe drie dagen, tot op drievingeren na opvult, en somtyds meer, zo de Wyn niet krachts genoeg heeft; om alles onreins uit te werpen.
Als de Vaten gans gesloten zyn, vult men ze om de acht dagen, 14 dagen , of drie weken, deur ’t kleine gat op. Vervolgens om de veertien dagen, zo lang als de Wyn in de Kelder is. Zo de Wyn daar en tegen niet sterk, of groen is, moet men ze een week, of drie, na dat ze gemaakt is, in de Tonnen rollen, om ze met de Moer wel te mengen. Dit moet men om de 8 dagen, een maand lang, herhalen. Dit doet veel goed aan den Wyn, geeft ze kracht, zoetheid, en maakt ze ryp.
Ontrent den tienden van April moet de Wyn na de Kelder, en daar weder uit zo dra het begint koud te worden, want de Wyn kan geen warmte velen.
Dewyl men ondervindt, dat de Moer de oude Wynen doet bederven, en zy nooit schoonder, of spelender zyn, dan wanneer ze daar van is genomen. Moet men ze twe drie malen oversteken. De eerstemaal ontrent half December, de twedemaal half February, en de derdemaal den 15 April, wanneer men ze bottelen moet.
| |
Hoe men de Wyn, eer men ze oversteekt, of in Bottels doet, schoon maakt.
Neemt zo veel dragmen Vislym, als gy stukken Wyn af te bottelen hebt. Laat die Vislym in een, of twe pinten van den Wyn smelten. Maar zo men de smelting wil verhaasten, moet men’er de helft Brandewyn onder doen. Men heeftze ook die Lym in zuiver water smelten. Als zy zacht is geworden, kneed men ze wel om ze te verdeelen; en de deelen zich beginnende van een te scheiden, gooit men in ’t Vat, daar ’t smeltsel in gedaan is, zo vele pinten Wyn, als men stukken heeft schoon te maken. Men herkneedt de Lym nog eens, en laatze door een Zeef loopen, waar van de gaatjes zeer klein zyn. Men giet’er dikmaal van de zelfde Wyn in om ze dun te maken, en als zy gans door de Temis is, perst men ze nog eens sterk door een Lywaat; en men mengt de vocht met den Wyn, die in ’t Vat is, daar de Smelting in is gedaan. Daar na doet men in elk Vat, een goede grote pint van dien Wyn, en in de mindere Vaten, naar gelang van der zelver inhout. Zo dra de Lym is op den Wyn gegoten, zo roert men den Wyn met een gespleten stuk houts, dat gy’er tot op de helft toe in steekt, om de Wyn met de Moer niet te mengen, zo’er nog een weinig op den bodem zat.
Men laat de Lym een etmaal lang weeken, daar na ze in een Bekken hebbende laten smelten, maakt men’er Ballen van, die zo zwaar wegen als boven gezegd is, voor elk stuk; en men gooitze op de Tonnen. Voorts moet men toezien, dat men niet te veel Wyn, of water gebruikt; en maar zo veel als men van noden heeft om de Lym te smelten.
De Wyn klaart met Vislym; in meer, of minder dagen, naar dat het weer is; en zo dra hy klaar is, steekt men hem over.
Oversteken, noemt men de Wynen van ’t een in ’t ander Vat te doen, zonder de Vaten van plaats te veranderen. Men gebruikt ten dien einde een Buis van leder, die vier, of vyf voeten lang is, en een halfvoet wyd is, of daar ontrent, en die aan beide de einden een houtten Pyp heeft van een voet, of daar ontrent lang, en een halfvoet dik aan ’t eind, daar ’t in de ledere Buis moet gedaan worden; en aan ’t ander eind, ontrent vier duimen, die in ’t Vat moet worden gestoken. Men maakt aan elk einde van de ledere Buis, met een sterk bindtou, ’t dik eind van de houtten Pypen zo vast, dat’er de Wyn niet tussen uit kan loopen. Het dun eind van elke van die houtten pypen, steekt men in ’t Vat, dat men op wil vullen, en ’t ander in ’t vol Vat; dat men ledig wil maken. Waar na de Wyn van zelf uit het een in ’t ander Vat zo lang loopt, dat ze beide even vol zyn. Waar na men de overige Wyn, deur middel van een Blaasbalk, uit het een in ander Vat doet overgaan.
| |
Blaasbalk, waar mede men de Wyn oversteekt.
’t Is niet onaardig dit Gereedschap te gebruiken. Om te begrypen, hoe dat geschiede, moetenwe zeggen, dat het ontrent drie voeten langte hebben moet, en anderhalve voet breedte, drie vier duimen van het dun eind moet het hebben drie vier duimen dikte. Binnen deze plaats maakt men een gat, dat maar een duim dikte heeft; waar door de lucht gaat. By dat gat, aan ’t dun eind van de Blaasbalk is een stuk leder, dat als een zwik is, die tegen ’t gat schiet, als men den Blaasbalk oplicht, om lucht in te halen en dus maakt, dat het geen reeds in ’t Vat is, daar niet weder uit kan in de Blaasbalk komen. Op ’t eind van den Blaasbalk heeft men een houtten Pyp van een voet lang; zy staat recht overeind, en is zeer dicht vast aan ’t dun eind van de Blaasbalk, en daar aan vast gelymd, om de lucht in ’t Vat te doen geleiden. Die houtten Pyp is van buiten rond, zy steekt twe duimen boven de Blaasbalk uit, en dit deel is half rond, om te kunnen met een hamer geslagen worden met zyn dunne eind, dat rond en spichtig is, in het bomgat van ’t Vat, dat men ledig wil maken, Aan ’t boveneind van de houtten Pyp is een yzeren Ring, waar aan een yzeren haak is, om de Blaasbalk op de hoepelen vast te zetten, en te maken, dat de lucht daar van ’t eind niet doe opspringen, uit het bomgat.
| |
Wat men met deze Blaasbalk doet.
De lucht, die men gedurig in ’t Vat blaast, door middel van de Blaasbalk, dringt gelyklyk en sterk op de oppervlakte van de Wyn, zo wyd als het Vat is, zonder den Wyn in ’t minste te roeren; en noodzaaktze om de persing der lucht te ontgaan, door de ledere Buis de vlucht in ’t Vat te nemen, dat men vullen wil. Zo haast men de Wyn in ’t lediggemaakte Vat hoort sissen, moet men niet | |
| |
meer blazen, de Buis wegnemen, ’t Stuk sluiten, dat men heeft vol gemaakt, en in een Bak, die onder de leeggemaakte Ton gezet wordt, den Wyn ontfangen, die’er in is overgebleven, en naaulyks tien, of twaalf pinten kan bedragen.
Wy moeten aanmerken, dat hoemen den Wyn meer oversteekt, hoe hy schooner is; maar men doet het gemeenlyk maar twe, of drie malen. Maar zo menigmaal, als men ze oversteekt moet men ze lymen; uitgenomen de laatste reis; wanneer menze maar een snarsje moet geven, of een derde minder Lym dan te voren.
| |
Hoe men den Wyn zwavelt.
Als men den Wyn voor de eerstemaal oversteekt, neemt men een stukje lucht, en dit hebbende aangestoken, steekt men ’t in ’t Bomgat, van ’t ledige stuk, eer men de Blaasbalk gebruikt. De Wyn die’er in komt haalt die lucht na zich, en wordt’er helderder en levendiger van. Dit stukje lucht moet maar een vingerbreed groot zyn voor fyne Wyn, maar eens zo groot voor gemene Wyn. Zo men den Wyn van de Zwavel kleur heeft doen krygen, moet men ze voor een twedemaal oversteken, om ze dezelve te doen verliezen; men moetze oversteken zonder zwavelen.
| |
Hoe men nog den Wyn oversteekt.
Men steekt nog op ene andere wys de Wyn over. Men doet, namelyk vier, of vyf dagen voor ’t oversteken een halfpond Wynsteen van Montpelier in een pint van den zelfden Wyn. Men sluit het Vat wel, en zet het op een plaats, die warm is, den tyd van vier en twintig uren lang; dragende zorg, dat men de stof wel omroert. Als men ’t heeft laten trekken, gooit men ’t in de Ton, en een etmaal vier, vyf daar aan steekt men den Wyn over. Na dat de Wyn is overgestoken, doet men nog een halfpont Wynsteen in elk Vat, dat men heeft gevuld in ’t oversteken. Zo de Wyn bedurf, zoude men’er nog meer moeten op doen, tot een pond en meer toe. Wat den witten Wyn belangt, men gebruikt daar toe blanke Wynsteen, en rode voor rode Wyn.
| |
Een Pomp, die in ’t oversteken van Wyn zeer gemaklyk is.
Men maakt zulke Pompen gemeenlyk van Blik, Koper, of Tin. En wel ter wydte van de grootte van ’t bomgat, en deszelfs langte naar gelang van de diepte der Vaten. Zo dat de pyp, die dient, om den Wyn in een ander Vat te brengen, enige duimen boven ’t Vat uitkomt ’t geen men oversteekt.
Dit Gereedschap bestaat in een Zuiger B. die in de Pomp door A. gestoken wordt. D. is ’t hart van de Pomp waar door de Wyn in komt. C. is de opening waar door hy uitkomt, en vervolgens door de Pyp. G H. loopt H E. is ’t Dekzel dat met een klein kniertje vast is, zo dat het gemaklyk op en neder kan gaan. F. is de Stok van de Pomp, die veel dunder moet wezen, dan de wydte van de Pomp is; zo datze gemaklyk op en neder kan. I. K. zyn twe Pypen die in malkander steken, om de Wyn te brengen daar men ze in hebben wil. O. is ’t eind dat men in ’t bomgat steekt. M. is ’t ondereind van de Pomp daar de Klep boven op is. Dit stuk moet net steken en passen in C. L. is ’t gat van de Klep, en I. is ’t Dekzeltje dat aan den kant van ’t gat vast moet zyn met een kniertje, zo dat men het’er gemaklyk af kan doen; als ’t nodig is om een ongemak te herstellen, dat aan de beweging daar van zoude kunnen komen. N. is het zelfde Stuk met een grote menigte van gaatjes deurboort, waar in de Wyn zonder hare Moer kan loopen. Zie de Figuur.
| |
Hoe men de Wyn afbottelt.
Wil men een Vat Wyn op Bottels doen, steekt men daar een Kraantje met een kromme bek in, en zo dik dat het gemaklyk in de hals van de Bottel kan. Zo dra men er ene heeft vol gemaakt, steekt men daar een goede gave Kurk op; en zo dra ze alle vol zyn, bindt men daar een tou over heen. Men kan’er een Zegel op leggen, zo om te tekenen, als te maken dat men ze niet veranderen kan. Daar na zet menze in de Kelder half, of heel t’onderste boven, op een duim, of drie zand. Zo men ze recht over eind zette, zoude er boven op in ’t ledige dat men laten moet, een kaan groejen, die zich onder de eerste glaasjes, daar uit geschonken, zoude mengen, en ze onaangenaam maken. Men moet wel toezien dat men gene dan zuivere Bottels neme, om vol te tappen. Men kan de vuiligheden, die op de bodemen van de Wynflessen zyn gegroeit, daar af wassen met’er een halve hand vol Vogelhagel in te doen, of met Keitjes, of kleine Spykertjes ’t geen nog beter is.
Zo de Wyn in de Bottels zwaar wordt, moet menze in een lugtige plaats brengen. Maar moet menze drinken, kan men ze een minuit lang sterk schudden, daar na de Bottel schielyk openen, en ze een korten tyd op zy houden. Dan zal’er een soort van Kaan, of vet schuim afkomen, en ’t overige zal drinkbaar zyn.
| |
Algemene regels om Wyn beter te maken.
I. Om de Wyn te klaren als, men ze in de Ton doet, vult men het Vat op, tot dat men ’t met de vinger reiken kan; en men moet het ten dien einde dikmaal opvullen. Als de Wyn zyne eerste schuim heeft gegeven, en als men ziet dat na het opvullen geen gesis meer komt, begint men ze te dekken met Wyngaardbladen, daar men platte stukken steen op legt, op dat het daar niet te veel geest verspille. Men laatze dus staan, tot dat men het bomgat stopt, ’t geen zo dra moet geschieden als mooglyk is.
II. Alle Kuipen Wyn moeten gelyk van kleur en deugd wezen, om wel te zyn. Als men den Wyn | |
| |
in een Kuip mengt voor dat menze vaat, erlangtze dit, of ook als men in elk even veel gepersten Wyn, als Kuipwyn doet.
III. De Wynmakers, die ’t kunstje verstaan, en die van de grofheid der Wyn niet onkundig zyn, welke uit de Pers komt, dragen wel zorg, dat zy ze onder de andere niet mengen. Zy houdenze alleen, en schikkenze om te drinken, zo hy van een lekkere Wyn komt; of voor de huisbedienden, zo hy van gemene Druiven komt.
IV. Men moet zorge dragen, dat men den Wyn, zo dra mooglyk, ’t bomgat sluit. Want zy verliest zyne kracht, zo hy in de warmte is. Men moet ook om de zelfde reden ’t Vat gedurig vol houden.
V, Men moet zorge dragen, dat men zynen Wynoogst niet rekke: want van dit wangedrag heeft men ’t ongemak, zo ’t rode Wyn is, dat men gevaar loopt, dat d’ene Oogst de andere wagtende te heet zal worden, en zal de smaak krygen van de Bos; zo ’t witte Wyn is, dat zy zal geel worden. Men heeft ook ’t geval dat de beste en eelste geesten zullen vervliegen, en daar door bederven; of dat de witte Wyn een gele kleur zal krygen, die haar niet eigen is. Zy maken dus, dat de Wyn een fletze smaak krygt, die hy niet schielyk verliest; en ze minder waard maakt, dan ze zyn zoude, zo men beter te werk was gegaan met ze te maken.
| |
Van den Muskaatwyn.
Als de Muskaatdruif ryp is, haalt men ze van den steel, en laat ze enigen tyd dus in de Zon roosteren. Daar na oogst men ze en laar de Most werken. De Muskaatwyn moet helder, blank, wat vet, aangenaam van reuk, zoet, sterk en lekker zyn.
| |
Spaansewyn en andere Morgenwyn.
Die Wyn, uit witte Beijen geperst, wordt in Vaatwerk gedaan, dat een sagt vuur kan verdragen, waar in men zagtjes het waterige kan doen uitdampen.Daar na de Most in ’t Vaatwerk gedaan zynde, laat men ze werken; waar na men een vocht heeft, die aangenaam om te drinken is. Deze Morgenwynen zyn alleen de Vrucht van heete Landen.
Malvesie-, Spaanse-, Muskaat-, Kanarie-wyn, Wyn van St. Laurens, zyn alle voor Morgendrank in gebruik.
| |
Hoedanigheden der Wynen.
De Franse-wynen houdt men voor de beste, die men onder den maaltyd gebruikt. Deze zyn best uitgewerkt. De Bourgognewyn is aangenaam op de Tong. Zy doet goed aan de Maag, doet veel tot het vertern der kost, als menze matig gebruikt; en zorg draagt, dat men’er water onder doet.
De Geesten van witte Wynen zyn vlugge, vervrolyken de geesten; maar geven naderhand pyn in ’t hoofd. Zy openen, doen wateren, bevorderen de Stonden. Men gebruiktze in Steen, Graveel, Waterzucht, Droefgeestigheid.
De bleikrode Wyn is min dampig, dan de witte, en zy is dienstiger voor de maag.
Rode Wyn is de beste van alle, en die voor alle Temperamenten goed is. Zy verdryft de Melankolie, versterkt, voedt, en zet Stonden en Pis af. Hy is goed voor Koudvuur, Kneuzingen en Verstuikingen.
Wyn Tint is een zwarte Wyn, goed om te drinken; men gebruikt ze om witten Wyn rood te maken.
De Morgenwynen zyn beter dan anderen voor de Maag.
Zo alle Wynen goede eigenschappen hebben, zo hebben ze ook hun vergif. Alle maken ze dronken, zo men’er te veel van neemt; maar dronk die van Morgenwynen komt, duurt langer, dan die van andere dranken.
| |
Wyn voor Huisbedienden.
Zo men ’t zuinigzyn wil betrachten, moet men in Vrankryk zorge dragen, dat men den Piquetdrank maakt, anders Geefwyn genaamd. Men maakt ze op deze wys.
Men moet zo veel Water nemen, als men nodig heeft om dien kleinen Wyn te maken, om zo dra als de Wyn uit de Kuip is, dat Water in de Kuip te gieten; anders zou de Droessem, die zonder vocht is, een onaangename smaak krygen, welkeze aan ’t Water zoude mededeelen, die men in de Kuip giet.
Daar is geen groter gebrek, dat die vocht zoude kunnen onderworpen worden, als de zurigheid. Deze zoude ze gewis krygen, zo men geen zorg droeg, om’er zo veel, of weinig Water in te gieten, als nodig was. Men laat dit Water zo lang in de Kuip, als nodig is, om kleur te krygen, naar de hitte, of koelte van ’t jaar vereist; en, als ’t werken van den Wyn naar onze gedachten is gedaan, met het Water, haalt men al de Most uit de Kuip en vult’er ene andere Kuip mede; daar na brengt men de Droessem na de Pers, haalt men’er al de vocht van den Wyn uit, die’er in de Druif nog is, om den gepersten Wyn in de Kuip te brengen, waar in men de Most gedaan heeft. Alles dus by een gedaan zynde wordt het’er uitgehaald, om in een Vat te worden gedaan.
| |
Anders.
Deze manier is zo goed niet, als de eerste: maar welke men gebruikt voor dagelykzen drank. Men neemt niet dan rode Druiven, die reeds geperst zyn; maar men perstze niet meer dan twemaal, in de plaats van driemaal. Men haaltze terstond uit de Pers; en brengtze ten eersten na de Kuip, waar in men ze zo goed, als men kan, van een scheidt. Daar na giet men’er zo veel water op, als men oordeelt nodig te wezen. Daar na laat menze vier, of vyf dagen in de Kuip. In dien tyd gist het met de weinige geest, die’er nog in de Druiven is, ’t welke aan dit water een vreemde hoedanigheid geeft, en ’t een kleur doet krygen die men wenst.
Kleine Wyn, of Piquette. Men haaltze uit de ene Kuip en doetze in de andere. Wat de droessem, | |
| |
die overblyft, belangt; die brengt men onder de Pers, en perst’er alle vocht uit, die’er in is; en die deurgaans meer lyf heeft, dan de Most, die men uit de Kuip haalt. Men doet ze niet in de Ton, of alles moet byeen zyn, om dien drank gelyker te maken aan de kleyne Wyn, die terstond moet gedronken zyn.
| |
Geheimen, en ’t geen merkwaardig is in de Wynen.
Hoe men weet, of men den Wyn houden kan.
I. Als de Wyn is gevaat, moet menze eenigen tyd daar aan in een ander Vat oversteken, en laten de Moer in zyne eerste Ton. Deze moet men dicht toestoppen. Als men dan ziet, dat die Moer niet verandert, en kwade lucht krygt, en geen Vliegen, of ongediert voortbrengt; hoeft men niet te vrezen, dat zy licht veranderen zal.
Anderen steken tot op den grond van de Ton een pyp van Fleer, of een hout dat kan hol gemaakt worden. Hier door halenze den Wyn na zich, welke hun van de reuk en smaak van de Moer verzekert; men vindt’er ook die dit uit het stopzel der Tonnen oordeelen van de deugd der Wyn.
Anderen weder oordeelen uit de Wynsmaak, die zy in ’t begin vinden van de deugd des Wyns.
Zo de Most vettig is, is ’t een deugd; maar heeft ze geen kracht, zal ze licht veranderen.
| |
Wil men weten of’er Water onder den Wyn is, doet men ’t volgende.
II. Men neemt een droge Bies, welke men in den Wyn gooit. Hier trekt het water in zo ’t’er in is. Men neemt ook raauwe wilde Peren, welke men door midden snydt; of Moerbeijen, die men in den Wyn gooit; zo die dryven, is de Wyn zuiver, zo zy zinken, is’er water in.
Als de Wyn vervalst is, zal men dat bedrog ontdekken, wanneer men enige Jeneverbeziën daar in werpt; zinken zy, zo is de Wyn vervalst. Insgelyks neemt men ook een Strohalm in Boom-olie gedoopt, en weder afgeveegt, dan in den Wyn gehangen: Indien die vervalst is, zal de Strohalm druppels naar zich halen.
Men gooit’er ook levende Kalk in. Zo’er water in is, zal ze de Kalk ontbinden. Zo de Wyn zuiver is, zal ze de Kalk by een kleven. Men vindt’er ook die den Wyn in een Bekken gieten, waar in kokende Olie is, zo’er water in is, zal ze groot geraas maken. Anderen doen een Ei in den Wyn, is’er water in zinkt het Ei, en anders niet.
Zo men door de gedachte tekenen ondervindt dat’er water in is, kan men dat water daar uit halen, door gesmolten Aluin in ’t Vat gegoten. Daar na sluit men het met een Spons in Olie gestoken, en keert het bomgat na den grond, en ’t water zal’er uit loopen. Of men kan een Vat van Klimop maken, en doen dat vol met Wyn. Dan zal’er ’t water uit loopen, en de Wyn in blyven.
Om het water, waar mede de Wyn vervalst mogt zyn, ’er uit te halen, neemt men een langwerpig wolle lapje, in water nat gemaakt, en in een glas met Wyn gehangen, zo dat de helft buiten het glas uithangt, zo zal het water langs het lapje uit druipen.
Als men het Vat laat rusten, zal het water na om laag zakken, alzo het zwaarder is, zo dat men een Kraan in ’t midden van ’t Vat stekende, het meeste van den Wyn kan aftappen, en het water te rug laten.
III. Gooit een Appel in de Ton, zo ze dryft op den Wyn, is zy natuurlyk; zinkt ze, is zy vervalst.
| |
Hoe men den Wyn kan vermeerderen.
IV. Is de Wynoogst klein, en wil men een drank maken, maakt men een soort van Druivennat.
Men moet een goede menigte Druiven nemen, die wel goed en ryp zyn, hard van bast, bol, ongeborsten; men moet’er de Vaten mede vol maken, die men heeft gereed gemaakt. Men moet’er den enen bodem uit nemen, en ze weder toekuipen, als’er de Druiven in gedaan zyn, en men zal ze leggen op de Stelling. Daar na moet men vier Settier goede oude Wyn daar op doen, die elke twe en dertig pinten Parysse maat houden; waar na men water zal koken, en daar ’t Vat mede vol zal maken. Men laat daar na ’t ’er op, tot dat het Wyn is geworden, naar dat het jaar koud, of heet is. Daar na moet men’er aftappen, en telkens’er zo veel by gieten, als men’er heeft afgetapt. Dus zal die Wyn een langen tyd de zelfde kracht behouden, en als zy te zwak wordt, zal men’er zestien pinten aftappen, en’er weder zo veel Wyn opgieten; dan zal men’er vervolgens, naar mate die men’er aftapt, weder water opgieten. Dezen Wyn kan men van de werklieden doen drinken.
Men kan den Wyn ook vermeerderen, dat men voor een Vat, ’er drie hebbe. Dit geschiedt door zekere drogeryen, die men in een Vat goede Wyn doet; gelyk die van Mâcon, om gelegenheid tot een gedurig werken van ’t water te geven, dat men daar naar gelang van den Wyn in doet, die men daar uit tapt. Dus doet men ook met de altyddurende inkt, die men in een Vat, of grote Bottel doet, daar men Wyn naar gelang van dien inkt by doet, die men’er uithaalt; maar evenwel niet voor dat de drogeryen, die men daar in heeft gedaan, enige dagen daar mede hebben gewerkt. Zie ’t woord inkt. Dus gaat het ook met een Vat Azyn daar een Moer in is, die de Wyn doet gesten, die men daar in doet, naar gelang van den Azyn, die men’er uit haalt.
’t Water in een goed vat Wyn gedaan, waar in zekere Drogeryen zyu, wordt door het werken veranderd in Wyn: want dat’er werken in zy, kan men vinden door het hooren sissen, als men ’t oor op ’t bomgat legt.
Zo men meer Wyn in een vat Wyns doet, waar in die Drogeryen zyn, als men’er Wyns heeft uit- | |
| |
gehaalt, vaart men’er mede als, met een van Azyn, daar men te veel Wyns heeft in gedaan. Dan is ’t even, als ofze daar in verdronk. Dus wordt ook de Inkt bleek, als’er meer Wyns wordt ingegoten, dan’er Inkt is uitgehaald. Men wachte zich vervolgens wel van Wyn uit een Vat te halen daar water in gedaan is, voor dat het den tyd van drie dagen heeft leggen werken. Maar eindlyk, na dat men een grote menigte van Wyns uit de Ton heeft gehaald, en men ziet, dat hy bleek wordt; moet men rode Kroten aan schyven snyden, ze wassen, en die in kokend heet water laten staan trekken, en bewaren de hette, door wel toedekken, daar zo lang in als men kan; altoos den tyd van 15, of 16 uren, waar in ze wit zullen worden. Dit water zal goed zyn om de plaats van gemeen water in ’t Wynvat te bekleeden.
Wil men eens de proef van dit geheim nemen, tap eens een bottel, of drie daar af, en stoptze zo dicht, datze in hare kracht blyft. Keertze dan om, en zetze in ’t zand. Als men dan een tyd lang van den Wyn met die Drogeryen heeft gedronken, en weder opgevult, en gy ze proeft tegen de eerst afgetapte Wyn, zult gy ze evengoed vinden.
En op dat men niet zoude denken, dat die Drogeryen, welke men op den Wyn doet, ongezond zyn, zal men ze eten in de tegenwoordigheid van zulke, die ze gebruiken willen; en geven’er van aan allen voor niet. Want Herbergiers, en luiden die Wyn met Bottels verkoopen, konden’er een kwaad gebruik van maken. Als men’er de proef van genomen heeft, zal men voor een zekere stuiver over een komen, voor elken reis, dat men’er van neme. Dit geheim, openbaart men niet, als gegeven aan een Klooster van jonge Dochters, om de behulpzame hand aan jonge Dochters te bieden, die niet genoeg in de wereld hebben om geestelyk te wezen; en ook voor anderen, waar aan men die Drogeryen niet voor niet zoude durven geven.
IV. Om te maken, dat de Most onder ’t werken niet overloope, moet men rondom ’t gat een krans leggen, van Polei, Kalaminth, Orego. Of men zal van binnen om den kant van ’t gat der Ton smeren Melk, of Koeijenkaas, of een stukje Kaas in ’t Vat gojen. Zy hout de hitte der Most binnen, om de Most te zuiveren. Men moet’er sestig Vanen Wynazyn in doen, en in drie dagen zal de Most zuiver worden.
| |
Hoe men zoeten Wyn maakt, die een gans jaar duurt.
V. Wilt ge een gans jaar door Most hebben, moet men die Most nemen, die van zelfs uit de Druif komt, eer zy wordt gesneden, en ze op den zelfden dag in een Ton doen, die van binnen en buiten gepekt is. Dit Vat maakt men half vol, en sluit het Vat van boven met Pleister. Dus zal de Most langen tyd zoet blyven. Men houdtze nog langen tyd zoet, zo men ’t Vat in ’t water steekt, en ’t daar dertig dagen in laat, wel gesloten met een Biaas, of Leder: want de Wyn werkt dan niet, ze blyft zoet, en de Pek bewaartze. Men kan ook de Razynen wel een weinig knuffelen, en al wat’er uit loopt zal Most zyn, die duren kan. Anderen zetten de Vaten half in zand. Men heeft’er die de Tonnen van binnen bepekken, ze in ’t water leggen, en met den droessem dekken, en daar na’er vochtig zand overheen doen.
| |
Om te maken, dat de Wyn niet zuur wordt.
VI. Zo ’t gebeurt, dat de Most, waar van in ’t voorgaande Artikel gewaagd is, na een langen tyd geduurd te hebben, begint zuur te worden, moet men, om dat te helpen daar acht pinten Razynen opdoen, die tot zwellens toe zyn gekookt, daat na geperst, en gojenze op ’t achtste gedeelte Most, of men laat de Most door Rivierzant loopen.
VII. Zo gy wilt dat de Most in 24 uren bezonken zy, zonder ze te laten weeken, om’er terstond van te gebruiken, zo vult een Ton met kleine spaanders van fayard. Giet daar uwe Most op; en in den tyd van vier en twintig uren zal uwe Wyn bezonken wezen, zonder enig schuim te hebben gegeven. Die van Lion, Champagne, en de Burgers van de Stad gebruiken dit middel niet alleen om hunne Wyn dra bezonken te hebben; maar ook om Druivenwyn te maken.
VIII. Zo ’t een regenachtig weder is, en ’t gebeurt, dat de Druiven aan den Wynstok nat zyn; of zo ’t gebeurt, dat na de Oogst het hevig regent, en de Druiven natter zyn, dan nodig is, zal menze noodwendig moeten treden, en zo men weet, dat de Wyn, die van zo een Oogst komen zal, weinig kragt heeft, ’t geen gy weten kunt als gy den Wyn proeft; moet gy zo dra hy is gevaat, en begint te werken, ze van Vaatwerk veranderen. Want als zy met de hoedanigheid, die daar in is, nog beladen blyft, zult gy op negentig Vanen Wyn, drie Pintjes zout doen. Anderen laten de Wyn over ’t vuur koken, tot op een vyfde deel verminderings, en vier jaren daar na gebruiken zyze.
| |
Om den Wyn een Frambose smaak te geven.
IX. Neemt een nieu ros Lywaat, dat vry dik is: maakt daar van een zakje zo groot, als een Oranje-appel, doet het vol Frambosen, en hangt ’t deur ’t bomgat in ’t midden van den Wyn, en in den tyd van vier en twintig uren zal ze een Brambosen smaak hebben.
Anders. Men kan ook de Frambosen gezuiverd, in het vat met Wyn gojen.
| |
Om ruikenden Wyn te maken.
X. Gy zult ruikenden en zoeten Wyn maken, op deze wys. Neemt een weinig Moerbeijen, laatze drogen, stamptze; en doetze in een klein vaatje Wyn, waar in gy ze laten moet, den tyd van tien dagen; daar na kunt gy het open maken en gebruiken.
Anders. ’t Zelfde kunt gy doen, als gy de bloe- | |
| |
men van Druiven neemt, die men in de Hagen, of aan Wyngaarden vindt, als zy bloejen, en gojenze in ’t Vat. De bladen van Pynboomen, Cipres, tegen den kant der Tonne gevreven, en in den Wyn gedaan, geven’er een sterke geur aan. Of om ’t nog gemaklyker te maken, neemt een Oranje, of Citroen, die niet te groot is; steektze met Kruidnagelen, en hangtze zo, datze aan den Wyn niet raakt; en sluit het Vat dicht toe. Of laat het geen, waar na gy wilt, dat uwe Wyn ruikt, een tyd lang in Brandewyn trekken, Zygt dan uwe Brandewyn deur, en gietze in uwen Wyn.
Anders. Hangt in ’t midden van uw vat Wyn een zakje, waar in gy anderhalve, of twe dozynen Myrthebeijen, die ryp, droog en gestooten zyn, gedaan hebt. En haalt na vyftien dagen, dat zakje daar weder uit.
| |
Om den Wyn een aangename Smaak te geven.
Doet de Most in een ketel, laatze koken, en tot Honigdikte uitdampen. Doet’er dan een dragma Costus in, met een once Nagelen, en zo veel Florentynse Iris. Als alles gekneusd is, snydt men ’t in kleine stukjes. Doet het daar na in een linnen doekje, hangt het deur ’t bomgat binnen de Ton, zonder den Wyn te raken. Daarom moet gy’er te voren zo veel aftappen, als nodig is, om ’t zo ledig te maken, als vereist wordt. Maakt dan ’t toutje vast, zo dat het blyft hangen, en sluit dan het Bomgat toe; dan zal ’t drup voor drup uit het Zakje druipen, en geven aan den Wyn een aangename smaak.
| |
Om witte Wyn van rode, en rode Wyn van witte te maken.
XI. Neemt gemeen Zout acht drachmen, en doetze in tien Pintjes rode Wyn, of giet zuivere Melk in rode Wyn, met as van witte Wyngaardranken, en roltze wel den tyd van veertig dagen. Laatze daar na stil leggen, zo zalze wit worden. In tegendeel zal de witte Wyn rood worden, zo gy daar de as van rode Wyngaardranken in doet; of zo gy in witte Wyn de poejer van Honig doet, die tot steenhardigheid gekookt is; en zo gy den Wyn van ’t een in ’t ander Vat giet, om ze te mengen. Gy zult dat gemaklyker doen, zo gy in witte Wyn de droge wortels van Zuring, van allerlei soort gooit.
Men gebruikt om de kleur aan witte Wyn te geven, de zwarte Wyn, die men gemeenlyk Wyn Tint noemt. De Wynverkoopers gebruiken dezelve om hunne Wyn hier mede te verwen, ’t zy bleek, of hoogrood, naar mate der kleur, welke ze daar aan willen geven. Verwers hebbenze ook in gebruik, om hunne Stoffen te verwen.
| |
Om den Wyn te doen schuimen.
Men heeft Tappers gehad, die Aluin, Brandewyn, Duivendrek en andere drogeryen’er in doen, om ze uituemend te doen schuimen. Maar zo men ze kort na den Oogst in Bottels doet tot Mei, zal hy uitnemend schuimen. Wil men, datze sterk speelt, moet men ze niet eer in Bottels doen, voor ontrent Vollemaan in Maart; dit leert de ondervinding. Men moet evenwel weten, dat de wyn niet speelt kort na datze in Bottels is gedaan; zy moet daar ten minste zes weken, of somtyds twe maanden in gestaan hebben. Is de wyn wreed, of zwaar, moetze daar niet worden voor Augustus in gedaan. Zy speelt nog by uitnementheid, zo men ze ontrent Vollemaan van Augustus afbottelt. Dan heeftze hare groenigheid en zwaaate verloren, en is ryp en spelende.
| |
Om te maken, dat de Wyn niet speelt.
Doetze eerst in October, of November in Bottels, na datze daar een jaar in geweest is.
| |
Hoe men Stommen maakt.
Men gooit een halfpint, of een pint Brandewyn in ’t Vat, als hy werkt.
| |
Om Blekert te maken.
XII. Slaat drie witten van een Ei in een Schotel tot schuimens toe. Doet’er wit zout en zo veel wyn by; slaat alles onder een tot dat het wit wordt. Daar na zult gy de Schotel met wyn doen, en gieten alles in de Ton, en bewaren het. Gy zult een wyn maken, daar veel waters in is. Droogt de wortels van Heumst, en maakt’er een poejer van, die gy op den wyn doet; daar na moet men ze wel omroeren en mengen.
| |
Om kracht aan een Wyn te geven, die wat zwak is geworden.
XIII. Neemt een handvol Scarlei, een handvol Venkelzaad en Seldery, en giet het in een Vat.
| |
Om Wyn een Muskaatsmaak te geven.
XIV. Men doet in de nieuwe wyn bladen van Scarlei, en Fleerbloemen.
| |
Om nieuwe Wyn oud te doen schynen.
XV. Neemt bittere Amandelen, Meliloten, van elks een once; Zoethout drie oncen, Lavendelbloemen ook zo veel; Aloë Hepatica, twe oncen. Stoot alles onder een, bindt alles in een doek, en steekt het in den wyn.
| |
Om den Wyn in alle tyden licht te houden.
XVI. Gooit een pond Rots-aluin, die fyn is gestooten, of keitjes, of steentjes uit een Rivier, of Brandewyn in ’t Vat; of hangt in het Vat, door ’t bomgat, een flesje vol met Kwikzllver, dat van alle kanten wel is gesloten; en laat het lager zinken, naar dat’er wordt uitgetapt, zo dat de Fles gedurig in den Wyn is. Men giet ook wel gemenen Olie op de wyn. | |
| |
Neemt zout, uit de beste Wyngaardranken getrokken, en doet’er van drie oncen op elk Oxhoofd, eer dat men het bomgat sluit.
XVII. Gy zult den Wyn zyne kracht benemen, als gy in dezelve Koolsap doet. Men stootze dan om’er ’t sap uit te persen.
| |
Om een Zuiper afkeer van Wyn te doen krygen.
XVIII. Men moet de dunne vocht nemen, van de ranken, na datze zyn afgesneden, en doenze in ’t glas van den dronkaart, als hy wil drinken, zonder dat hy’er iet van weet; en hy zal alle drinklust verliezen.
2. Men moet hem met witte Wyn, de bloem van Rog doen drinken, die geplukt is als de Rog bloeit.
3. Neemt drie, of vier levendige Alen; gooitze in den Wyn tot datze gestorven zyn, en laat hem dan den wyn drinken.
4. Neemt een groene Kikvors, gelyk men gemeenlyk in de Beken vindt, en laatze sterven in den wyn.
5. Ziet waar de Nachtuil zitten gaat, en ziet een Ei van hem te krygen, braad het en geeft het den zuiper.
6. Om te maken, dat de Dronkaarts nuchteren worden, moet men ze Kool en Confituren, van Honig gemaakt, laten eten. Of latenze grote slokken Azyn drinken.
| |
Om te maken, dat men van wyndrinken niet dronken wordt.
Neemt sap van zure Granaatappelen, en witte Kool, van elks twe oncen; doet daar een once Wynazyn by, kookt het tot Stroops dikte. Men geeft het tot een once. Dit neemt men in, eer ’t op een drinken gaat.
Koolzaad zo wel als Ammi en Alsemzaad, zyn tegenmiddelen van den dronk. Raauwe Kool; Geiten-, of Schapen-Long, na datze gebraden is, of Sap van Persikbladen nuchteren gebruikt, zouden ’t zelfde uitvoeren. Dus gaat het ook met de as van gebrande Zwaluwen, als men ze nuchteren met wat Wyns gebruikt. Dus is ook een weinig Myrrhe goet. Men kan ook enige bittere Amandelen eten, of een gebraad in Olyven-olie, of zoete Amandelen.
| |
Om schielyk dronken te maken.
Trekt Aloë’s-hout in Wyn, of laat de Schors van Mandragora in Rivier-, of Welwater koken tot roodwordens toe, en giet het onder den Wyn.
| |
Men verdryft den dronk,
Met een goed glas Wynazyn, als men beschonken is, met Koolsap; Honig gedronken, enz.
| |
Men bewaart de Wyn vele jaren,
Als men op elk Oxhoofd een half Vaan geest van Zout doet. Men moet het zelfde doen, om het Bier en de Mede te bewaren.
| |
Om den Wyn kracht te geven.
XIX. Op elk Oxhoofd moet men een pond zout doen, als de wyn werkt.
| |
Om witte en andere wyn de hoedanigheid van zoet en scherp te geven.
XX. Men moet op een Bok, of Ezel in een Vat een Popje hangen, waar in een once gestooten Mostaardzaad gedaan is, en laten ’t daar 24 uren in.
XXI. Men moet gissen, hoe hoog het tiendedeel van den wyn geweest heeft, dat men op een dag getapt heeft, en gieten zo veel zoet water op den droessem, daar men die wyn heeft afgetapt. Hier mede zal men de schuim des wyns mengen. De wyn gewerkt, of gekookt hebbende, met de Moer, die in de Kuip zal zyn, die men een nacht zal laten weeken. Men moet alles den volgenden dag met voeten treden, en daar na persen. Doet daar na alles, wat’er uitkomt in twe vaten. Als die wyn gekookt is, moet men ze toestoppen, om de troebele wyn te laten rusten, die vol Moer is. Giet daar na op sestig Vanen wyn, een Pintje droessem van gekookte Olie, tot dat het derdedeel weg is; en, als de wyn stil legt, raaktze weder in zyn eersten staat. Of om nog beter en gemaklyker te doen, doet het wit van zes, of zeven Eijeren in een Ton, en roert het wel met een stok dooreen.
| |
Wat den Wyn overkomt, en wat men’er voor doet.
I. De Wyn is schade, noch toevallen meer ontheven, dan alles wat onder den hemel is. Men moet, om deze toevallen te verhoeden, dikmaal na de Vaten gaan zien; ’t is genoeg van dien tyd af, dat men de Vaten toegestopt heeft, tot den tyd, dat men dag en nagt even lang heeft, zyne wynen om de zes en dertig dagen te zien, en op te vullen. Na dien tyd twemaal; en zo de wyn begint te bloeijen meermalen, op dat de bloem niet na den grond rake en alles bederve. Hoe de warmte groter is, hoe men ze meermalen moet gaan zien, en opvullen, de Wyn toehouden, koelen, lucht geven. Als hy koud is, zal hy blyven zo hy is.
| |
Om te maken, dat de Wyn niet zuur wordt.
II. Zo de Wyn begint zuur te worden, moet men op den bodem van ’t Vat een welgesloten Pot, met water doen, daarna ook de Ton dicht toe stoppen: maar laten’er een klein luchtgaatje in. Als de Pot’er drie dagen heeft in gestaan; moet men ze daar uit halen; en men zal het water stinkend, en den Wyn gezond en zuiver vinden.
Anders. Men moet het vat in een koele plaats leggen, wel vol en gesloten, zo dat het niet uitdampt. Of, zo men geen koele plaats heeft, en | |
| |
de Wyn op een warme plaats is, of dat men ze lang op den tap moet houden, moet men, om ze voor zuur worden te bewaren, een groot stuk Spek nemen, in lywaat gewonden, en dat deur ’t bomgat gestoken in ’t midden van den Wyn laten hangen, en naar dat de Wyn lager wordt, moet men ’t Spek ook lager laten hangen; zo dat het altyd in ’t midden van de Wyn is. ’t Vat moet midlerwyl altyd gedekt en wel gesloten zyn. Hoe ’t stuk Spek groter is, hoe ’t beter bewaart voor zuur worden. Enigen raden ten dien einde om Olyven-olie in ’t Vat te doen, zo dat het alleen het opperste daar van bedekt. Als de Wyn afgetapt is, kan men de Olie wederom krygen.
Anders. Neemt Riviersant in de maand van Maart, wast het wel; droogt het in de zon, gooit’er daarna twe lepels vol van in een Vat van een half Oxhoofd, dat is op honderd veertig pinten, met twe pinten water.
Anders. Neemt op Sint Maarten een half Oxhoofd wyn, laat het op een derde verminderings verkoken, en doet vier pinten, of daar ontrent, van dien gekookten wyn in elk van uwe Vaten, met twe stukken Wierook, elk zo groot als een Neut, en sluit het wel.
Anders. Neemt Preizaad, gooit het in uwen wyn, ’t zal maken, dat hy niet zuur wordt, en nemen alle zuurte weg, zo’er aan is.
Anders. Neemt Pekel van een gezond Varken; laat het tot droogzyn toe koken, neemt’er zout uit, zuivert het door smelten en zygen, en uitdampen. Gy zult’er een once van in ’t Vat doen, met drie oncen Rots-aluin.
Stoot dit, en doet het in een Ketel met water: doet dit water koken koken, neemt’er het schuim af. Als ’t wel is gezuiverd, doet het in een Vat. Gy kunt het gebruiken, om allen anderen drank voor zuur worden te bewaren.
Anders. Neemt wortel van Varen, en doetze op ’t Vat.
Anders. Neemt een maatje Gerst, en vier pinten Welwater; doet het koken op twe pinten. Doet dit in ’t Vat, en laat het stil leggen. Dit kan men gebruiken, als de Wyn wat verschaald is.
| |
Om te maken, dat de Wyn noch andere drank, zo ter Zéé als te Lande, bederft.
III. Neemt Tutia drie oncen, rode Kalaminth een once. Stoot het fyn, mengt het en bindt het in een Pop van dubbele Taffetas, ’t welke gy op den bodem van ’t Vat laat zinken. Als ’t gedronken wordt, zult gy ’t Popje wegnemen en wassen, om ’t op een ander Oxhoofd te gebruiken.
Anders. Neemt twe oncen Salsaparille, maakt daar een takkebosje van, hangt het in ’t midden van uw Vat. Dit is een beproefd middel.
Anders. Men moet de schors der Wyngaart nemen, door een zekere overeenkomst; en om datze droog wordt. Die Schors, en de Aluin, in Wyn gedaan die nog nieu is, en eer zy werkt, maken, dat hy niet bederft.
Anders. Neemt fyn gestooten Aluin, mengtze met wit van Eijeren. Giet dit daar na door het bomgat in de Ton, roert het wel met een hout, in drie, of vieren gespleten. ’t Is geen ongemak de Moer te roeren. Men legt terstond de Bom weder op ’t Vat, en drie dagen daar na, slaat men ’t ’er naar de gewoonte diep in.
Men moet een halfpond Aluin en ’t wit van zes Eijeren nemen, voor elke honderd pinten wyn. Dit geheim is bekwaam om te beletten dat de Wyn niet bederft; maar nog om hem te herstellen, als hy veranderd is.
Anders. Laat op het Vat trekken een Pap, met de grove wortels van Gentiaan.
Anders. Zo de Wyn nieu en nog Most is, zo gooit in ’t Vat twe ponden gemenen Aluin op elk Oxhoofd; en zo de Wyn zyn beslag heeft, zo doet’er een halfpond Wynsteen op.
| |
Om de scherpte, en ’t bederf des Wyns weg te nemen.
IV. Neemt een genoegzame menigte Ciceriboonen, bestryktze met Olie, kooktze, en stamptze om’er een Deeg van te maken; waar van gy een halfpond in Wyn zult steken, die begint zuiver te worden; en de smaak zal in een uur tyds beter worden.
Anders. Men moet bedorven wyn deur Kool verbeteren. De smaak en geur van den wyn bederft licht op ’t Vat. Hy wordt ook door de reuk der Uijen verbeterd, als men daar de bladen op doet.
Anders. Ik doe een geheim, dat de Tappers wel voor geld zouden willen koopen. Het geeft aan den wyn, hare eerste deugd, te weten; zo zy daar een Rammenas op doen, aan stuk gesneden. Dit zal er alle kwade geur uithalen. Maar, op datze daar in niet bederve, moet menze daar terstond weder uithalen; en men moet’er weder ene andere op doen.
Als de Wyn zuur geworden is, of gewerkt heeft, zal hy weder klaar worden, en een betere smaak krygen, als men een pond Was uitgerolt in ’t Vat hangt. Of men doet’er wat gestoten Kreeftsogen in, of wat geest van Ammoniak-zout, of wat Crocus Martis. Men neemt ook Tarwe in water gekookt tot barstens toe, en hangt’er die in, of werptze geheel in ’t Vat. Anderen nemen een stuk gezouten Spek, schoon gewassen. Insgelyk neemt men ook wel Jenever-beziën, of wat zaad van Varenkruid. Anderen gieten’er warme Geitemelk op, of ook wel wat Boom-olie, gezuiverd door een Kwe-peer daar in te koken.
| |
Ander middel om bedorven Wyn te herstellen.
Neemt een vierendeel zout van Wynsteen, doet het in een pint Brandewyn smelten, ’t geenge tot op de helft zult laten uitdampen; doet het vervolgens op de bedorven wyn.
Anders. Bedorven wyn wordt verbeterd door hem in een zuiver Vat over te steken, met het afziedsel van Laurier, Myrthe, van alle goede Moes- | |
| |
kruiden; welke men noemt Scarlei, wortel van Lis. Als gy ze wilt gebruiken; zult gy ze van ene kleur, geur en smaak, die aangenaam is, vinden.
Anders. Men verbeterd wyn, die enige kwade geur heeft gekregen, zo men, naar de grootte van ’t Vat, een genoegzame menigte zuiver Koorn in een zakje in de Wyn hangt, en enigen tyd daar na’er uit haalt: want hy zal’er alle kwade geuren uithalen, en maken den Wyn helder.
Anders. Slaat wit van enige Eijeren tot dat het schuimt, doet het op een Vat en roert het om.
Anders. Rygt een dozyn oude Neuten aan een draad; doetze braden onder de as, en gooit ze nog warm in den Wyn, en laatze daar, in tot datze zyne gewone kleur heeft wedergekregen, welke u behaagt. Dan moet gyze daar weder uithalen.
Anders. Neemt twe pond gestoten Briancons Kryd; roert het met een stale roe deur het Vat; voeg’er by een Oranjeappel met Kruidnagelen bestoken; dan zal de Wyn binnen veertien dagen goed om te drinken zyn.
Anders. Neemt het Saturnus-water, of de rode Goudglid voor de rode Wyn, en de witte Goudglid voor witte Wyn.
| |
Om witte Wyn, die onklaar is geworden, te klaren.
Neemt Rots-aluin en Rosen-suiker, van elks een halfpond; goede Honig, acht ponden; goede Wyn, een pint. Stoot d’Aluin fyn, en alles hebbende onder een gemengd, gooit het in een Vat, en roert het wel met een stok in vieren gespouwen. Men moet de Ton tot den volgenden dag open laten staan; vervolgens zult gy ze toedoen; en vier dagen daar na zal de Wyn helder wezen.
| |
Om krikkelende en werkende Wyn te herstellen.
Een pond gekalcineerde pleister gestooten, op een Ton zynde gedaan; laat op den bodem der Tonne, een groot stuk gloeijend yzer, aan een stuk yzerdraat gebouden, vallen. Herhaalt dat vyf, of zes dagen aan een; vyf of zes malen daags. Daar na zult gy in het Vat, een stok Zwavel, in een pop gedaan, steken, en gy zultze daar in twe dagen laten, op ’t eind waar van, uwe Wyn volmaakt hersteld zal zyn.
| |
Om den Wyn te verbeteren, die na zuur, of bitter smaakt.
V. Vier pinten water, op een maatje Gerst tot de helft verkookt, en door een Temis gedaan, giet het op het Vat, en roert het deur, zonder den droessem te moejen.
| |
Om den Wyn de schimmelsmaak te doen verliezen.
Neemt een stuk Yzer, maakt het gloejende, gooit het in uw Vat, en, na vier en twintig uren rustens, zal uwe Wyn in staat zyn om te drinken.
Anders. Maak van den deeg van Koren een stok, en laat die bakken in den Oven. Als zy gebakken is, besteektze met Nagelen; steektze weder in den Oven tot datze gaar is. Hangt daar na die stok in uw Vat, zo evenwel, datze aan den Wyn niet raakt. Men kan ze ook in ’t Vat gojen, en zy beneemt’er de lucht van.
| |
Om Wyn de Schimmelreuk te benemen.
VI. Gy zult Mispelen nemen, op stroo wel gerot, spouwtze in vieren, bindtze aaneen met een draad, en maaktze aan de Ton vast; zo datze gans vol Wyn zyn. Laatze’er blyven een maand lang, en gy zult de kwade geur van den Wyn hebben weggenomen.
Anders. Gy zult het Laurierzaad nemen, ’t geen gy in Wyn zult koken. Gooit het daar na in ’t Vat.
Anders. Vult een zakje met Salie, en doet het in ’t Vat zonder raken. ’tZelfde is goed, als de Wyn zuur is. Zo gy niet meer houdt van zure Wyn, gooit Preizaad in den Wyn.
| |
Om alle kwade smaak den Wyn te benemen.
VII. Neemt een grote bos Kamperfoelihout, dat droog is; doet het op den grond van de Kuip, eer gy’er den Wynoogst in doet.
| |
Tegen de kwade reuk des Wyns.
VIII. De Koks benemen die der Wynazyn, die ze by ’t vlees doen, door de Seldery. De Verkoopers van Wyn, benemen de kwade reuk aan den wyn, door van dat kruid in de Zakjes te doen, welke ze in den Wyn laten weeken.
Anders. Laat een groot stuk van een zuiveren gebakken steen heet worden; en dit gedaan hebbende aan een tou, doet het in een Vat. Gy zult na twe dagen zien, of het beter zy; en herhalen ’t zo menigmalen als nodig is.
| |
Om den Wyn alle zyne kwade hoedanigheden te benemen.
Neemt drie pond gestooten Wynsteen, als de Wyn werkt, gooitze op elk Oxhoofd.
| |
Hoe men alle kwade Wynen handeld, die niet zuur zyn.
IX. Neemt tien ponden schoone Brandewyn, doet daar Nagelen, op een once; gestoten Kaneel, drie oncen; een gestoten Muskaatnoot; gedroogde, of groene Rosmaryn-bloemen een vingergreep. Sluit ze wel, en laat ze vier dagen trekken. Giet daar na op een pond Montpellierse Wynsteen, gebrand tot witwordens toe, en gestampt, twe ponden van die Brandewyn. Doet het in een Distilleer-pot van verglaasde aarde; en distilleert het zachtjes op de assen. Laat het twemaal deurlekken; doet’er daar na twe ponden Brandewyn op , en laat het twemaal deurzygen. Bewaart uwe waters, elk op zich zelven wel gesloten. Deze kun- | |
| |
nen voor het zelfde mengzel dienen. Doet de Wynsteen in een Bottel, zy zal een Olie worden, die uw een middel zal wezen, dat niet alleen alle uwe bedorven Wynen; maar ook alle uwe Metalen herstelt, Fistels geneest, Kreeft-gezwellen dootbyt, en Wurmen doet sterven.
| |
Gebruik van dit geheim te maken.
Giet uwen bedorven Wyn in een ander Vat. Doet’er in een halfpond gesmolten Tin, na dat gy eerst den Wyn tot schuimens toe hebt geroerd. Daar na zult gy’er ’t wit van twaalf verse tot water geslagen Eijeren indoen, met zes oncen gestoten Aluin, of zo veel gemeen zout. Doet’er daar na een half glas Olie van Wynsteen in; mengt het alles onder een, en doet’er by van uw gedachte middel drie oncen, en hy zal in een jaar lang zo goed zyn, en zelf beter dan te voren. Men doet’er meer, of minder in, naar de grootte van ’t Vat.
Anders. Zo u dunkt, dat de Wyn op bederven staat, gebruikt dit middel. Zo de Wyn bleekrood is; neemt het dojer van een Ei, en zo hy wit is, neemt het wit van een Ei. Doet’er by, drie oncen levende Steen, uit een Rivier gehaalt, die snel loopt. Stoot hem met twe oncen gestoten Zout, en mengt alles deur een. Doet daar na uwen Wyn in een ander Vat, dat genen geur heeft. Doet’er dit geheel mengsel in; en mengt het drie, vier dagen, vyf, of zesmaal daags. Men moet het doen, eer de Wyn is bedorven; want was hy gans bedorven, zoude het niet helpen.
| |
Om den Wyn allerlei groenigheid, en alle landsmaak te benemen.
Als de Kuip begint te werken, gooit tien ponden, of daar ontrent, Moskouade Suiker daar op.
Anders. Men moet Honig koken, om daar ’t Was uit te halen, en ’t door een Lywaat laten lopen. Daar na moet men twe pinten op een Oxhoofd doen. Dit zal het zeer goed maken; en is ’t in den Zomer, en dat het gevaar loopt, van veranderen; moet men’er een Steen van levende Kalk in gojen.
| |
Om den Wyn zyne vetheid te benemen.
X. Doet op een Oxhoofd Wyn, een vierendeel rode Aluin, rolt daar na de Ton, en doet’er schielyk de Deutel af, en ’t vet zal’er afgaan.
| |
Hoe men witte Wyn verbetert, die gevaar van veranderen loopt.
XI. Neemt een pond Maagdenwas, of zo veel nodig is, snydt het klein, doet het in den Wyn, en in korten tyd zal hy zyne eerste natuur weder krygen.
XII. Om den Wyn, die vet is, kanig, en verschaald, te herstellen, doet in ’t Vat Koejenmelk, die een weinig is gezouten. Enigen gojen daar Azyn, Kalk, Zwavel in: maar dit is niet gezond, en kan hun, die hem drinken, kwaad doen. ’t Was beter daar Jeneverbeijen in te doen.
| |
Gewis geheim, om te maken, dat de Wyn niet verandert.
XIII. Men moet in elk Vat een bol Lood doen, die drie, of vier ponden weegt, en zo groot is, dat ze door ’t bomgat kan. Men moet ze met een toutje tot in ’t midden van ’t Vat laten hangen. Dit is my in ’t Jaar 1707. van imand van grote deugd en verstand ontdekt, die my zeide, dat hy by imand van zyn Geslacht, een twintig tal ballen Lood tegen de muur ziende hangen, en gevraagd hebbende, wat men met die ballen uitvoerde, tot antwoord kreeg, dat men daar mede den Wyn belette te veranderen; en dat zyn Wyn door dat middel in geen twintig jaren veranderd was. Dees zeide my, dat hy zich in Gezelschap van Geleerden bevindende, daar voorgesteld werd, hoe ’t Lood die kracht konde hebben; en op wat plaats van de Ton hy moest worden gelegd. Men zeide, dat ze in de Ton moesten worden gestoken, om dat in die plaats ’t werken geschiedde.
De Parysenaars, en een Kopman van Straatsburg, van myne kennis, die hunne voorraad te Macon komen koopen, hebben my gezegd, dat zy in de maanden Maart, of April, hunne Wyn in ledige Vaten oversteken, en gelyk’er dan geen Moer is in den tyd, dat de Wyn werkt; en zy de oorzaak is, dat de Wyn verandert, zo bewaren ze hunne Wyn door dat middel.
| |
Ander middel, om den Wyn ’t veranderen te beletten.
Als de Wyn werkt, moet men’er gebraden Zout, of Seldery-zaad in doen met Zemelen van Gerst, en bladen van Laurier, of de as van verbrande Wyngaardranken, met het Zaad van gestoten Venkel.
Anders. Neemt de wortels van Byvoet, en ’t Kruid Vyfblad geheten, tot poejer gestooten, en als de Wyn uitgewerkt heeft, doet’er van in, zo zal hy niet veranderen.
Anders. Men moet de Vaten in verwulfde Kelders brengen. Of een yzere Plaat, of Keijen, of Zuurdeeg aan ’t dekzel der Tonnen doen. Dit kan de schade voorkomen, die Donder, of Blikzem aan den Wyn doet.
| |
Om te beletten, dat Donder den Wyn niet doet veranderen.
Doet op den Deutel der Vaten, een yzere plaat.
| |
Om te maken, dat veranderde Wyn goed worde.
Men moet den Wyn door een Kraan aftappen, tot dat’er de Moer uitkomt, en ze doen op een ander Vat, waar in men Moer heeft, van goede koele Wyn; maar nemen een pond goede overgehaalde Brandewyn, met een halfpond geel was, | |
| |
in die Brandewyn geraspt, ’t geen gy over klein vuur zult laten smelten. Daar na zult gy een Lywaat in dit mengsel doopen, en met Zwavel aansteken, en zult het doen branden deur ’t bomgat, waar na gy ’t Vat wel zult sluiten.
Anders. Neemt een handvol oude Neuten met hunne schalen, zo ’t voor een vierde van een Oxhoofd is. Twe handvollen voor een half Oxhoofd. Steekt daar na die Neuten in een Oven, die wel heet is; en laat ze drogen, dat ze rood worden. Neemt daar na zo vele spaanderen van wilg, van ’t eerste hout na den bast, en doet uwe Neuten gans heet en rood, in uwe Ton, laat ze driemaal vier en twintig uren rusten, en gy zult wonderen zien.
Roert den Wyn door het bomgat met den stok, zonder aan de Moer te raken, giet’er daar na een goed pond goede Brandewyn op. Laat hem zes dagen stil leggen; en hy zal weder in zyn ouden plooi komen.
Anders. Zo ’t gebeurt, dat de Wyn verandert, moet men in ’t Vat, een vry goede menigte gestoten Peper doen, of ze van Vaatwerk veranderen. Neemt wit van Eijeren, ’t geen, na dat het tot schuim toe wel is geslagen, in ’t Vat gedaan, en geroerd moet worden. Men neem twaalf Neuten-pitten van oude Neuten, terwyl ze nog heet zyn, hangt ze in de Vaten, en Wyn, en laat ze daar in, tot dat de Wyn zyne koleur wederom gekregen heeft.
Anders; ’t Beste middel, om daar in te voorzien, is, dat men in den Wynoogst, een goed druivenat, van wel rype Muskaat-druiven maakt; en die zelf laat roosten, na dat ze in de Zon wel zyn ryp geworden; ze een tyd lang daar in laat leggen op de latten, of anders het doen met een goed Succes met de Muskaten, daar lagen van ranken leggen, en goeden nieuwen Wyn, en naar mate, dat men’er van neemt, als zy wel gekookt is, daar in doen van den veranderden Wyn, naar gelang, dat men’er aftapt. Men doet drie duimen van dien veranderden Wyn, door dat middel heen gaan.
| |
Ander middel, om veranderde Wyn te herstellen.
In ’t Jaar 1708 deden de Vaders Jacobynen in de Vaten een maatje Haver, in de Pan gebraden. Die Wyn werd daar na goed bevonden. ’t Is waar, dat ze naar ’t gebraden smaakt; maar de smaak der verandering gaat over. De Vader Sakristyn heeft het my gezegd.
Anders. Neemt vyf, of zes Houts-kolen van Jeneverhout, die wel gloejend zyn, en gooit ze in ’t Vat, en herhaalt dit drie, viermalen.
Anders. Verandert den Wyn van Vat, en doet’er in een handvol van de twede schors der Fleer.
| |
Om den Wyn de verschaalde smaak te benemen.
XIV. Rolt den Wyn een keer, of drie om, legt ze daar na op de Stelling, en maakt ze vol.
Anders. Verschaalde Wyn wordt beter, als men voor het drinken, in de Kan, een gebrande korst doet.
XV. De Wyn zal geen Kaan krygen, zo gy in de Wyn Bloem van Druiven doet, die afgeplukt en gedroogd zyn; of Meel van graauwe Erreten, en als de Bloemen, en Meel bezonken zyn, doet dan den Wyn in een ander Vat.
| |
Om den Wyn helder te maken.
XVI. Men moet op een Vat twe pinten Melk doen, die wel gekookt en geschuimd is, om’er den Room af te nemen.
Anders. Zo de Wyn onklaar is, zal hy met de pit van Pynappelen, of Persiken, of met wit van een Ei, of wat Zout, wel haast klaar worden.
Anders. Neemt een halfpond Rots-aluin, en zo veel Suiker; maakt daar een fyn Poejer van, en doet die in ’t Vat.
Als men den Wyn, die onklaar is gebleven, om dat’er de wynstenige deelen nog in blyven hangen, wil klaar maken; neemt men Vislym, of Eiwit, of Aardeelen, die alles de vocht ontnemen, ’t geen de helderheid daar van benam.
| |
Om witte Wyn helder te maken, die rood is geworden.
XVII. Neemt een pond Vislym, de helderste en hardste, welke gy kunt krygen. Snydt ze aan kleine stukken, doet ze daar na in een Temis, en giet’er boven op allengskens twe pinten kokend wel-water, of Rivier-water, bereid dus uwe Lym, dat ze wel klaar zy. Doet’er dan drie pinten Koejemelk by; en twe dozynen Eijeren, van de allerverste, die gy krygen kunt. Slaat ze wel deur een; zo dat gy geen ongelyk daar meer in ziet; tap dan negen, of tien pinten van uwen Wyn; welt’er dan uwe drogeryen deur; en roert het met een in vieren gespleten stok wel door een; en doet’er daar na drie ponden Rivierzand by; vwe Wyn zal pruissen, en naar mate, dat ze verminderd, zult gy ze met den Wyn opvullen, die gy’er af hebt getapt.
Anders. Neemt twe ponden Bloemenmeel, beslaat ze met drie pinten van den zelfden Wyn. Giet het alles in ’t Vat, rolt uw Vat een halfuur; en laat het daar na stil leggen.
| |
Om Muskaat- en Spaanse Wyn helder te maken.
Slaat het wit, en de dojers van verse Eijeren deur een, tot dat ze schuimen, doet’er wat water by, en giet alles deur de Ton. Men heeft twintig Eijeren op een Oxhoofd van doen.
Let wel. De Wynen worden klaar met Vislym. Die gedekt zyn, worden geklaard met Struif, welke gemaakt wordt van wit, en dojer, en schalen van Eijeren, wel onder een geslagen, en geweld met wat water, zo men wil. Daar na giet men het alles deur ’t bomgat in. | |
| |
’t Is een misslag, te geloven, dat de Vislym, of de Eijeren, de gezondheid benadeelen. Zy vallen beide op den grond, daar ze geen kwaad doen. ’t Geen de Herbergswyn gevaarlyk maakt, zyn de Drogeryen, daar de Herbergiers den Wyn mede aanzetten, als Brandewyn, Speceryen, Duivedrek, enz.
| |
Om de vocht, en grote waterigheid aan den Wyn te benemen.
XVIII. Men doet in ’t Vat de bladen des Granaat-booms.
| |
Om te maken, dat een Beest, dat in den Wyn geraakt is, en daar in gestorven, als een Slang, Rot, Muis, daar geen kwade geur aan geve.
XIX. Zo dra men ’t dode Beest heeft gevonden; moet men ’t verbranden, en de koude As in ’t Vat gieten, waar in ’t is gevallen geweest, en dit met een houten stok omroeren. Anderen raden in den Wyn heet Brood te steken, of een yzeren Ring, en ’t Venyn zal weggaan.
| |
VAN DEN BRANDEWYN.
Door destilleren haalt men Brandewyn uit allerleije soorten van Wynen. Men moet midlerwyl aanmerken, dat men uit sterke, wynstenige, en zware Wynen, de minste Brandewyn haalt. De Wynen, die beginnen oud te worden, geven meer Brandewyn, dan anderen. De Brandewyn heeft zeer goede eigenschappen, hy is dienstig voor een oneindige menigte van kwalen. Wy zullen’er hier byvoegen, dat, als men van pynlyke Speenen is gekweld, daar ontsteking by is. Moet men daar een pap op leggen, van een gebrade Ui.jen en Brandewyn. De Pyn en ontsteking houdt binnen twe dagen op.
| |
Overgehaalde Brandewyn.
De Brandewyn van zyn water gezuiverd, of verscheidenmalen gedestilleerd, geeft de overgehaalde Brandewyn. Zie daar hoe men weet, of de Brandewyn zyn water kwyt is. Men doet in een lepel enige greinen Buskruid, giet’er Brandewyn op, en steekt het in den brand. Zo het vuur ’t Kruid vat, is men verzekerd dat de Brandewyn zyn water zo kwyt is, als hy het kwyt kan worden.
| |
Om de fynste en zuiverste Brandewyn te maken.
Destilleert op een Mariebad met een glazen hoofdstuk de schoonste Brandewyn. Men moet een stuk welgemaakte gemene Olie tussen de Ketel en ’t Hoofdstuk doen.
| |
Eigenschappen van de overgehaalde Brandewyn.
Brandewyn, die overgehaalk is, van buiten opgelegd, of ingenomen, bedaart het braken van zwangere Vrouwen. Zy doet de pyn en ontsteking van Roos bedaren. Zy is goed voor Gezwellen aan ’t aangezicht, Tandpyn, Klieren, en schilferige vlekken.
| |
Konstwynen.
Deze Wynen, kan men tot twe soorten brengen. Somwyl gebeurt het, dat men zulke Wynen uit de natuur niet heeft, als men verlangt. Men heeft middelen uitgevonden om ze na te maken. ’t Is ’t eerste soort van Kunstwynen. Men heeft zich niet alleen vergenoegd met wynen, die de natuurlyke navolgen. De Geneesheeren hebben de smaak der Mensen willen vleijen, door hun wynen te geven, daar hunne geneesmiddelen in waren. De Medicynen zyn natuurlyk, of gemengd. Wy zullen van de ene en de andere spreken; schoon men elders van Medicyn-wynen mag gesproken hebben.
| |
Om de smaak van oude, aan nieuwe Wynen te geven.
Neemt bittere amandelen en Meliloot, van elks een once; Zoethout en Lavendelbloemen, van elks drie oncen, en twe oncen Aloë Hepatica. Stoot alle die Drogeryen, doetze in een popje, ’t geen gy in den wyn zult laten trekken.
| |
Om Wyn in nood te maken.
Neemt vyftig ponden Razynen, doetze in een Vat, giet’er een ketel kokend water op, met een pint goede Wynazyn. Laat het vier en twintig uren trekken. Giet’er nog drie ketels kokend water op. Laat het dus acht dagen stil staan, zo zal ’t klaar wezen om te drinken. Giet’er gedurig zo veel kokend water op, als gy van ’t Vat tapt.
| |
Andere Kunst-wyn.
Neemt sestig ponden Zemelen, die wel gezift zyn. Wastze daar na om ze aile Meel te benemen, tot dat’er helder water van komt. Doet het in een Ketel een vierendeel uurs koken, en laat het daar na zygen door een Lekzak; en doet het water in een schoon Oxhoofd. Doet daar ook in vier ponden Rasynen die lichtjes gestooten zyn. Doet op die Rasynen water na believe koken, om’er uw Oxhoofd mede te vullen, waaringe desgelyks uwe Razynen doen zult.
Laat drie pinten Honig, in een Ketel met water van uwe Razynen wel heet smelten; doet daar by voor twe stuivers aan gestoten Gember, Kaneel anderhalve once; Nagelen een once, twe Muskaatnoten, kleine Kardamom, of anders een once Grana Paradisi. Alles gestooten, en in een schone doek gedaan, gooit het in een Oxhoofd, ’t geen gy dus open laten zult gedurende acht uren, en ten einde van dien tyd zult gy daar in doen een vuist, of daar ontrent grootte, Roggen Zuurdeeg met water van Rasynen gemengd, ’t welke gy zult be- | |
| |
waard hebben. Doet’er daar na een hoed vol Kapperhout in, ter langte van een ping gesneden, doet’er de Deutel op, en in vyftien dagen zal ’t gedaan zyn. Ik vergeet te zeggen, dat men’er een Eivol aftreksel van Wynsteen in doet.
| |
Godenwyn.
Neemt Reinet-appelen en Citroenen, van elks evenveel, snydtze aan schyfjes; neemt een platte Schotel, maakt een laag Appelen en Citroenen, doet’er een laag Poejersuiker op, en gaat dus voort naar de menigte, welke gy tracht te maken. Giet’er goede wyn over, tot datze weeken. Dekt het toe en laat het twe uren trekken, en deur lekken, als Hypokras.
| |
Om Wyn met Razynen te maken.
Neemt Razynen dertig pond, laatze met veertig potten zoet water den tyd van acht uren koken, tot datze bol zyn; daar na zult gy ze stooten en deurpersen. Doet het Sap in een Vat, dat niet vol is. Laat het dan blyven tot dat het niet langer werkt, vult het dan op; en ’t laat zich dan, gelyk andere wyn, bewaren. Met doet ter zelver tyd water, waar in de Razynen hebben gekookt, by het sap, elk pond geeft een pot wyn. Giet men water op den droessem, en laat men ’t werken, zult gy kleine wyn hebben.
Men kan van alle vruchten en andere dingen wyn maken. Men maakt hem van Appelen, Peren, Pruimen, Cornoeljen, Jenever, Honig, Hoppe, en zelf bladen en bloemen van verscheiden planten: maar, gelyk wyn door gisten wordt gemaakt, zo moet men verscheiden van die dingen met water bevochtigen; zonder dit grote ontbindmiddel zoudenze niet gisten, en de deelen van een scheiden, en in beweging brengen. Men moet daar by doen Biergist, of enige andere gist. Door dit middel zal men weinige vochten hebben, en zelf brandbare geesten, byna gelyk die, welke men van wyn Wyn stookt.
| |
Kerssen-wyn.
Om den Wyn een Kerssensmaak te geven, moet men in ’t Vat Kerssenhout doen.
Anders. Neemt twaalf, of vyftien ponden Krieken, neemt’er de stelen en steenen uit, en doetze in een half Oxhoofd witte wyn, met de aanstukgestooten steenen. Deze Wyn heeft een aangename smaak, en is bekwaam, om de slym uit Nieren te dryven, als ook ’t zand en kleine steentjes, die daar in zyn.
| |
Om gekookte Wyn te maken.
Gy zult een gekookte Wyn maken, zo gy goede en zoete Most doet koken op een derde verminderings. Als ’t overige koud zal zyn geworden, zult gy ’t ten gebruike in een Vat doen.
| |
Om Spaanse Wyn te maken.
Neemt Spaanse Razynen acht ponden, Krenten vier ponden, stootze samen, en doet ze in een vaatje van dertig, of veertig pinten. Giet’er vyftien pinten heldere witte Wyn op, en zo veel Rivierwater, twe pinten goede Brandewyn, twaalf ponden goede Kassonade-suiker. Als alles in ’t vaatje is, zult gy’er den Deutel op doen, en leggen ’t in een gematigde plaats. Laat het daar een maand werken, vullende het van tyd tot tyd op, en gy zult een wyn van uitnemende smaak hebben.
| |
Om een Wyn te maken, die naar de Griekse wyn gelykt.
Gy zult in de vroege Wyngaarden rype Druiven plukken, en latenze den tyd van drie dagen in de zon. Den vierden dag zult gy ze laten treden met den voet, en doen de wyn, die dus is gemaakt, in een Vat; dragende wel zorg om ze van zyne vuiligheid te zuiveren, en van de Moer, als zy zal werken. Den vyfden dag, na dat de wyn is schoon geworden, zult gy’er in doen twe ponden gebraden, en gestooten zout: of op zyn minste, een pond en achtien en een halve Carte.
| |
Malvesei door kunst gemaakt.
Neemt Galanga, Gember, en Nagelen een dragme. Alles grof gestooten zynde, doet het trekken den tyd van vier en twintig uren op goede Brandewyn. Doet het daar na in een popje, en hangt het met een draad in ’t Vat, waar in niet meer is, dan een halve Laste ligtrode wyn. Neemt het na drie dagen uit, en gy zult een Malvesei hebben, zo goed als de natuurlyke. Men moet om deze trekking te doen, een Vat van Hout nemen, en ’t wel dekken.
| |
Medicinale Wynen.
Zie ’t Artikel wyngaart, alwaar men verscheiden wyzen zal vinden om den Wyn Medicinaal te maken. Wy zullen hier nog enige andere middelen by voegen; van de Geneeskunstenaars uitgevonden om de smaak en geneigdheid der Zieken een weinig toe te geven.
| |
Loslyvig-makende Wyn.
Om een Loslyvigmakende Wyn te maken, moet men op zynen bekwamen tyd wel groejende ranken kiezen van goeden aart, en die in een Vat doen, dat half vol is van afziedsel en dranken, die afgangmakend zyn, of een geneeskrachtige drank, die op kruiden heeft getrokken, die afgang maken. Dit gedaan zynde, doet men daar aarde in, en laatze in die aarde, tot dat de knoppen van den Wyngaart beginnen te schieten; dan plantmenze op een bekwame plaats, gelyk men andere Wyngaarden doet. Men moet wel zorge dragen, dat men de knoppen door hard handelen geen schade toebrenge, en menze zo niet afstoten. De | |
| |
Druiven, die zo een Wyngaard zal voortbrengen, zullen de zelfde stoffe afzetten, die de vocht, of ’t afziedsel zouden hebben afgezet, waar mede men de aarde besproed heeft, en dus ook de Wyn, die men daar van maakt. Dit hebben we woord voor woord uit Kato’s Boeken van den Landbouw uitgeschreven.
De geleerden in den Akkerbou, en de Geneeskundigen van Africa, en Griekenland, die veel voor Kato zijn gegaan, gebruikten dit middel. Zy sneden de Wyngaard-rank, welke ze zetten wilden, ter lengte van drie, of vier vingers, haalden’er ’t hart uit, en deden in deszelfs paats een enkel Geneesmiddel, dat afgang maakte, en stoten het een weinig te voren. Of zy deden daar in een gemengd Geneesmiddel, ’t geen nog beter is; daar na deden ze het gat toe; en om te maken, dat’er niets uit liep, deden ze’er een pleister op, en bonden ’t wel by een, en zetten dan de Rank in den grond. Dit verhaal is uit Florentyn genomen, een der Griekse Geneeskundigen, waar na ’t Palladius ook verhaald heeft.
De hedendaagse doen niets anders, als dat ze de wortels van den Wynstok wel zuiveren, na dat ze is los gegraven. Daar na besproejen ze den Wyngaard zeer wel met een Geneesmiddel, dat gemengd is, of met een vocht, waar in een afgangmakend Geneesmiddel is. Zy herhaalden dit enige dagen aan een, en vooral ten tyde, dat de Wyngaard begint nieuwe scheuten te maken, als zy vol is van dit Sap. Dit gedaan zynde, roerden ze de aarde, die dicht by de wortel is, en zy droegen vooral zorge, dat’er de koude noordooste wind niet op waje, op dat de wortels niet bederven; en de kracht der drogeryen en Geneesmiddelen niet bederven. De Druiven, die zo een Geneesmiddel voortbrengt, zyn afgangmakende, en zuiveren ’t Lighaam, gelyk de Wyn, die men’er uitperst.
| |
GEHEIMEN voor gemengde Wynen, door welker middel men verscheiden ziekten kan genezen.
’t Is wel zeker, dat de oude Geneeskundigen met grote zorg en naarstigheid hebben gezogt, Konstwynen te maken, die deur hunne kracht, Ziekten zo wel van Lighaam, als van Geest konden genezen. Dus vindt men in Theofrast, de Wynen van Heraklius den Arkadier, die de Mensen, die’er van dronken, de Zinnen deden missen; en Atheneus van den Wyn der Thasiers, die deden slapen; by Plinius, de Wynen van Arkadie, die de Vrouwen vruchtbaar maakten, en de Mannen razend; desgelyks de Trezenise Wynen, waar door zy, die daar van dronken, de Voortteling verloren; en de Lycise Wynen, die den Afgang opstopten van hun, die ze te los hadden; zo ze daar van maar geproefd hadden. Daar van daan is die grote verscheidenheid der Wynen van Kato, welke zyn toegesteld, om verscheiden Ziekten te genezen; desgelyks in Dioscorides; en vooral zulken in de werken der Kenneren van den Akkerbou, Karthagise en Griekse Geneeskundigen. Maar de Geneeskundigen, die hen gevolgd zyn, de Kunsten geheim houdende, die deze hadden uitgevonden, konde byna alle soorten van Ziekten, schielyk en zeker, en zonder afkeer genezen; en om een weinig van ’t myne, met weinig koste daar by te doen, zy zyn daar door, meen ik, bewogen geworden, om enig afgangmakende middelen in Wyn te trekken, om ze een geneeskrachtig, en afgangmakend vermogen te geven, welke men met groot vermaak inneemt, en met overeenstemming van alle de deelen van ’t Lighaam; en vervolgens toonen ze grote bekwaamheden en kracht aan ’t menslyk Lighaam. Hy geeft een aangename kracht aan de drogeryen; en aan de dingen, waar mede men ze mengd.
Eigenschappen. Hy versterkt de kracht der Hersenen, Maag, Lever, Hart, Darmen, door de gemeenzaamheid en overeenkomst van haren aart met de onze, welke onze vriend, en als met onze geboren is.
Zie daar waarom Galeen gebiedt de Falernise Wyn met de Mithridaat en Theriac te mengen, om de bitterheid van verscheiden drogeryen te bedekken, die in de mengsels van die tegengiften komen; en door dat middel te maken, dat de maag, die bitterheden opwerpt, ze eerder en liever ontfangt; en de inhoudende magt daar van versterkt wordt. Wel ervaren en bekwame Geneesmeesters hebben dan zeer verstandig de middelen uitgevonden om Kunstwynen te maken; op dat door den Wyn de kracht der drogeryen daar onder gemengd, haast door de fynheid van zyn wezen, en de gemeenzaamheid, die ze met ons heeft, met vermaak door ’t ganse lighaam zoude vervoerd worden; en dus de lighamen van alle de ziekten zonder walgen, en verdrietlykheid zouden kunnen genezen worden. Zie daar verscheiden mengsels, om uit vele die te kiezen, die u de beste toeschynen, en waar van gy ’t meeste werk maakt.
| |
Geneeskrachtige wyn voor zulken die met moeite water maken.
Stoot Jeneverbeijen in een Mortier, doet een pond daar van in 19 Vanen ouden Wyn, en laat het in een reine pot koken. Als de Wyn koud is, doetze in een Bottel, en laat hem drinken van zulke, die ze nodig hebben, by een glas ’s morgens nuchteren, en men zal zich daar by wel bevinden.
| |
Wyn voor de Heupjicht.
Neemt Jeneverhout een halfvoet lang, snydt het klein, doet het daar na koken in 9 Vanen ouden Wyn; als het koud is geworden, giet het in een Bottel, en drink’er een glas van nuchteren, en gy zult’er voordeel mede doen.
| |
Wyn tegen de snydingen van den buik en wurmen.
Neemt dertig zure Granaatappelen, stootze en doetze in een Kruik; giet’er daar na 28 Vanen | |
| |
hoogrode en straffe Wyn op; daar na moet men ’t Vat wel sluiten, en ze dertig dagen daar na openen, en hem gebruiken, zo ’t noodig is. Men moet’er een halfpint nuchteren van nemen.
| |
Thym-wyn.
Men moet de Thym plukken, als hy in den bloem staat; ze doen koken, en stooten; daarna moet men ze doen in een Vat van 96 potten Paryssa maat, en gieten’er witten Wyn op, en sluiten ze den tyd van veertig dagen.
Krachten. Deze Wyn is goed voor een bezwaarde koking en om de kost te verteren, tegen walgingen, en persing; pynen van Zenuwen en Ingewanden om ’t Hart, tegen de koude van den winter, en tegen venynige Dieren, na welker byten men een koude gevoelt, of de plaats verrot. De Wyn van Orego is dienstig voor de zelfde ziekten.
| |
Wyn van Hazelwortel, en wilde Paftenaille.
Eigenschappen. De eerste doet wateren, en is goed voor Waterzuchtigen; voor zulken, die de Gelu en Heupjichr hebben. De laatste is goed voor de ziekte der Borst, en de Ingewanden rondom ’t Hart en de Moer. Zy doet Stonden voor den dag komen, dryft de winden van boven en onder uit, en zet de Pis af. Hy is ook goed voor de hoest, en geborsten vaten.
| |
Kunstwyn van Rozen, Dillen en Anys.
Doet in Most, of anderen Wyn gezuiverde Rozen van haar wit ontbloot, dat onder aan ’t blad is (men noemt het Nagel.) Doet daar by een deel Dille, of Rys en Honig met wat Saffraan. Bindt alles by een.
Hoedanigheden. Deze Wyn zal goed voor de Maag zyn, en voor hun die Zydweê hebben.
Bindt het Dille in een doek; zy zal doen slapen, wateren en de spys verteren.
Doet daar by in den Wyn Anyszaad, gelyk gezegd is; zy zal ’t moeilyk watermaken benemen, en zal voor de ingewanden goed zyn.
| |
Andere Rozenwyn.
Bindt in een Lywaat hondert dragmen gestooten Rozen, doet ze in acht Pintjes Most, en giet’er drie maanden daar na de heldere Wyn af, en zet ze alleen om te bewaren.
Eigenschappen. Hy is goed voor zulken, die geen koorts hebben, om de Maag te helpen teren, en tegen de pynen die overkomen, zo men ze na den eten drinkt. Hy is ook goed tegen grote vochtigheden van den Buik, en tegen de Persing.
| |
Aanmerkingen op de hoedanigheden van den Rozenwyn.
I. Men kan die Wyn noemen Rozenwyn: want hy is in den Zomer, gedurende grote hitte, goed voor de Mensen. Men moetse maken met rode Rozen, van hunnen nagel gezuiverd, gedroogd, en gedaan in Most, gelyk gezegd is.
II. Men kan hem schielyker maken, maar hy heeft zo veel kracht niet; zo men in een zekere menigte wyn zo veel Rozenwater doet, dat de smaak en de geur van ’t een en ’t andere zyn bewaard.
III. Die Wyn is zeer goed om de inwendige hette te dooven, ’t hart en ingewanden te sterken; om de krachten en vermogens van ’t lighaam te onderhouden, die verminderen; om een weeken buik sterk te maken, en de verzwakte buiken te herstellen; en die weder in staat te stellen, die half verloren zyn. Om het krachtige zweten te beletten, alle bedervingen tegen te gaan, en alle pestige besmettingen te wederstaan; dienende in dit alles voor een uitnemend middel. Hy is goed voor zulken, die van een galachtige en heete natuur zyn. Hy is goed voor zulke, die met buikloop, persing, verzwakking van ’t uithoudend vermogen, braakachtigheid, zwymingen zyn gekweld; vooral, als men’er wat regenwater onder doet, dat op staal is gezet. Zo men’er den mond mede wast, zal hy losstaande tanden vast maken, en het tandvlees versterken. Hy zal ’t gezicht versterken, zo men de ogen met een klein drupje daar van wast; want hy zal ze helder en rein maken, door middel van den wyn, terwylze de Rozen zullen versterken.
| |
Hoedanigheden van den Anyswyn.
De Anyswyn opent inwendige verstoppingen, verdryft de winderigheden, bedaart zure rispingen, geneest de pynen van de darmen; maar vooral is hy goed om het Zog der Vrouwen te vermeerderen, zo zy, enige dagen aan een, daar een genoegzame menigte met Suiker van nemen: want dus genomen, is hy van groot vermogen. Hy bedaart de pynen, en andere Nierziekten, die van winderigheden voortkomen; en zet het Graveel af, dat daar gemaakt wordt; vooral zo men eerst neemt Tabletten, gemaakt met Anys, dat de Geneesheeren noemen Dianisum; en Tabletten gemaakt met de Gomme Tragacanth, Diatragakantum geheten. Want zo haast die pynen zyn bedaard, zyn de Nieren van dat zand gezuiverd, welke met de Pis afgaan.
| |
Granade Wyn.
Hoevelerlei, oude en nieuwe Geneesheeren daar van gewag gemaakt mogen hebben; ik zal maar alleen enige voor den dag brengen, die door Dioscorides zyn beproefd, en door hedendaagse Schryvers. Zy halen ’t sap uit de greinen der Granade, die de neut zo hard niet hebben, als hout, genaamd Apiran, ’t geen zy doen koken tot op een derde vermindering. Zy sluiten ze dan weg om te bewaren.
Eigenschappen. Die Wyn is zeer goed tegen den Afgang en de Koorts, die met den afgang is verzeld. Hy doet wateren, stopt den buik, en is dienstig voor de maag.
Anders. Anderen, na datze de Granadewynen | |
| |
gezuiverd hebben, zettenze terstond in de Pers, en ontfangen ’t sap, dat’er uitkomt, in verglaasde potten; zy latenze zo lang weeken, datze niet meer werkt, en de Moer bezinkt. Dit gedaan zynde, taptmen ’t klare daar af, en doet men ’t in andere potten, met wat Olie daar op, op dat, men hem wat te lang bewaard hebbende, hy niet verschale, of zuur worde.
| |
Wyn van Laurierbeijen, Pieterselie, Donderkruid, Vlookruid.
Eigenschappen. De Wyn van Laurierbeijen gemaakt is goed voor de hoest, de Borst, snydingen, moejelyk wateren; hy is goed voor oude Luiden, voor pyn in ’t Oor, tegen Slangen, en Beesten die kruipen; hy is goed voor opstyging. Die op Pieterselie is getrokken, versterkt de Maag, verdryft de winderigheid, herstelt de eetlust, bevordert de pis, en doet slapen. Die op de Coniza heeft gestaan, is goed voor de Maag, voor Lammen, die doof zyn, die snydingen in den Buik hebben, en met Graveel gekweld zyn. Hy is goed in Pest-ziekten.
| |
Wyn, die goed is voor raauheden, en moeilykheid in ’t watermaken.
Plukt Granaat-appelen, en doet drie Hemines op een Vat, dat een Amphora, of een achtste van een Oxhoofd houdt. Doet’er daar na een goed deel ouden Wyn by, met de gewassen wortel van Venkel, die wel gestoten is, ter gewigte van een Hemine; sluit het Vat wel. Dertig dagen daar na kunt gy ’t openen, en ’t gebruiken.
Eigenschappen. Als de spys in de Maag niet wil verteren, of hy niet kan vry wateren, kan hy’er zo veel van drinken, als hy wil, zonder gevaar. De zelfde Wyn verdryft allerlei soort van ongediert uit den Buik, als men zich maar op de volgende wyze schikt. Die ze nemen moet, moet geen avondmaal houden; den volgenden dag moet hy stooten een dragme Wierook, en een dragme gekookte Honig nemen, en van dien Wyn een Vaan, en ’t nuchteren drinken. Zo ’t een klein Kind is, moet het maar de helft hebben, naar gelang van zynen ouderdom. Zie daar, wat’er Kato van gezegd heeft, die my schynt wat te veel’er van genomen te hebben, zo men op onzen tyd acht geeft, en op den staat onzer tegenwoordige lighamen.
| |
Hysoopwyn.
Men moet een pond gestooten Hysoop nemen, en ’t in zuivere Wyn, met kleine steentjes doen, op dat ze de Hysoop, door haar gewigt, doen zinken, daarna ze in een Vat met Most doen. Veertig dagen daarna moet men ’t helder daar af nemen en doen ’t in een Pot.
Eigenschappen. Die Wyn is goed voor de Borstziekten, van de zyden en de Long, tegen de oude hoest, en de moeilyke ademhaling. Hy is goed voor snyding, en de huiveringen voor de Koorts, die by tussentyden komen.
| |
Aanmerkingen op de eigenschappen van den Hysoopwyn.
Dees Wyn met Zoethout, of Suiker verzoet, is de Wyn van oude luiden genaamd: want hy heeft de kracht van te verteren, openen, trekken, en wateren. Hy doet groten dienst aan den Hoest, Vallende Ziekte, inzonderheid aan Kinderen. Hy verdroogt de vocht der Maag, zo men ze drinkt, of zich daar mede stooft. Hy neemt alles uit de Long weg, wat ze belet kan toebrengen, zuivert alle de openingen van de spraak van fluimen, en doet dienst aan de Waterzuchtigen. Hy verdroogt en versterkt de verslapte deelen, door te veel vocht, zo men ze warmpjes stooft.
| |
Saliewyn.
Eigenschappen. Van wat soort men de Saliewyn ook maken mag; ’t zy onder ’t doen werken van de Salie in den Wyn, of ze daar in alleen te hangen. Hy is van een uitnemende en zonderlinge kracht tegen alle ziekten van verslapt Tandvlees, tegen de tandpynen, de Zenuw-ziekten, en de Zenuw deelen, gelyk de Lamheid, trekking, beven, en dergelyke. Hy versterkt en verheugt de Zenuwen, ’t zy men ze drinkt, of dat men daar mede heet wast, na dat men ze zacht daar mede vryft. Niets is’er ook beter, gelyk Arnaud leert, noch daar is enig zekerder middel. Hy is ook goed tegen vallende Ziekten, uit de Maag voortgekomen, door de samenstemming, of overeenkomst, welke de deelen met de Hersenen hebben: want die toegemaakte Wynen hebben de kracht van de dingen, waar mede men ze toestelt.
| |
Wyn van Wynruit, fyne Griek, Hysoop, en Seldery.
Eigenschappen. De eerste dient tegen de Venynen, Vergiften, Winderigheden, en kruipende Dieren. De twede is goed voor de Lever, vooral, zo de fyne Griek een weinig is gestoten. De derde zuivert de Borst, en bevordert de vertering. Hy is goed voor den Buik. De vierde is goed om te wateren, de eetlust te vermeerderen, en is goed voor de pynen der Zenuwen, en Ingewanden, die om ’t Hart leggen. Maar men moet het Selderyzaad gestoten in den Wyn doen.
| |
Alsemwyn.
Neemt acht drachmen Pontise Alsem, stoot ze, maar bint ze in een zuiver Lywaat. Doet ze in een Fles met goede Kaneel, en giet’er goede Most op, latende een kleine opening, op dat ze zoude kunnen werken; als hy gewerkt heeft, moet men de Fles vol maken en sluiten. | |
| |
Eigenschappen. Die Wyn is goed voor pyn der Ingewanden, die om ’t Hart en de Lever zyn; zelf tegen de raauheden der Maag en tegen andere ziekten van den Buik.
| |
Alsemwyn.
Men neemt honderd drachmen Pontise Alsem, gestooten en gebonden in een zuiver en helder Lywaat; en men doet ze in een Vaatje Most. Men laatze daar den tyd van twe maanden in trekken.
Anders. Laat Alsemknoppen, in den tyd, als die Plant op zyn krachtigst is, plukken en in de schaduwe droogen. Gedroogd zynde snydt ze aan kleine stukjes, maakt’er een bundel van, welke gy in nieuwe Wyn, of witte Most zult doen. Gy zult daar twe, of drie dragmen gestooten Kaneel by doen, en laten het werken in de Kelder. Als het werken gedaan is, zult gy de Ton vol maken, en het Bomgat gesloten hebbende, zult gy de Wyn ten gebruike bewaren.
Eigenschappen. Deze Wyn dus gereed gemaakt, is zeer dienstig voor Maagziekten; hy maakt eetlust, doodt Wurmen, geneest winderig Kolyk, zet de Dampen neder, brengt de Stonden voort, doet wateren en de spys verteren. Hy is dienstig voor Leverziekten, Geluw, Nierziekten. Hy is goed voor opgeblazenheid, opzetting der deelen, die ’t Hart naderen, en die langen tyd zyn aangedaan.
Men geeft hem van een tot vier oncen, bejaarde Luiden nemen’er een goed half glas nuchteren van, en herhalen ’t verscheiden dagen aan een.
| |
Betoni-wyn.
Om de Betoni-wyn te maken, moet men een goed pond van dat Kruid nemen, als ’t nog met zyn Zaad is, en ’t in 19 Vanen Wyn doen, en ’t doen in een ander Vat.
Eigenschappen. Deze Wyn is uitnemend tegen verscheiden ziekten der Ingewanden; gelyk ook ’t Kruid is: want om ’t met een woord te zeggen, de gemengde Wynen hebben de kracht van de Wynen, waar van men ze maakt, men zal dan geen kwaad aan hun doen, die den aart der zaken weten, waar mede men ze maakt.
| |
Alant-wyn.
Eigenschappen. De Wyn, daar men drie dagen in heeft laten trekken Alant, is van een uitnemende kracht. Hy verheldert het gezicht, en is zeer goed tegen de Pest, om te doen wateren. Zy zal ook dienstig wezen tegen Opgeblazenheid, Snydingen, en Slangebeten, tegen de hoest en andere.
| |
Gras-wyn.
Men maakt die Wyn met de Wortels van Hondsgras, wel gezuiverd en gewassen. Hy doet de Wurmen in den buik sterven, reinigt de Nieren van alle Graveel. Hy ontlast de Blaas van pis, opent de verstoppingen van Lever en Aders, die vol raauheden zyn, bedaart de pynen der geledingen, ontlast de slymige vochten, welke ze maken, door de pis: want de Wortel van Gras is onder de pisafzettende middelen. Zo men die Wyn met de Wortels van Duizend-knoop maakt, welke de Aptekers Corrigiola noemen, zult gy een zonderling middel hebben, ’t geen ik verscheiden met geluk heb beproefd, tegn de ziekten van Nieren en Blaas, vooral het Graveel, Steen, pyn der Nieren, moeilyk water maken, en hevige pynen, die daar uit voortkomen.
| |
Salie- en Malrove-wyn.
Eigenschappen. De eerste is zeer bekwaam tegen de Nierpynen, en die der Blaze, tegen ’t Bloedbraken, Hoest, Trekkingen en opgehouden Stonden. De laatste is goed tegen de Borstziekten en alle kwalen, daar de Malrove toe dienstig is.
| |
Wyn van Seldery, Dille, Venkel, Pietersely.
Die Wynen zyn alle van een soort, en hunne eigenschapaen zyn alle malkander gelyk. Men moet Zaden van verse Seldery nemen, die ryp en wel gewand is, negen oncen; doen ze in een schoone doek, en daarna doen in een Vaatje met Most.
Eigenschappen. Die Wyn maakt de eetlust, is dienstig voor pyn in de Maag, en hun die met pyn wateren, en met moeite ademen.
| |
Fleer-wyn.
Deze Wyn maakt loslyvig en bestaat uit de rype Beijen van Fleer, die men in den Wyn-oogst wat met den voet treed, en onder de Most doet werken. Men schuimt ze, en ze door een Teenen mand hebbende laten loopen, bewaart men de bezonken en heldere Wyn ten gebruike. Men kan ook de Beijen met de Most zachtjes doen koken, op een derde vermindering; daar na laten bezinken, den gantzen nacht in de lucht. Des anderendaags laat men ze deurzygen, gelykwe hier boven hebben gezegd. Enigen nemen Wortels in de plaats van Beijen; voor ’t overige doen ze, gelykwe hebben gezegd.
Krachten. Hy zet de Slymen en Gallige vochten af, is goed voor de Waterzucht, opent de Buizen, is goed voor Zweringen, zo wel uit, als inwendig, voor de Heupjicht en Pokken: want hy bedaart op een wonderbare wyze door hare afgangmakende kracht, welke by zulk soort van ziekten zyn; ontlast en wendt de stoffen af, die op de deelen vielen, of daar toe gereed waren. ’t Is waar hy is nfet goed voor de maag, waarom ’t goed is ruikende middelen onder die Wyn te doen, om de maag te versterken.
| |
Wyn van Sennebladen.
Neemt uitgezochte Zennebladen zes drachmen, twe drachmen Epithymus, Thym vier drachmen. | |
| |
Doet het met malkander den tyd van anderhalven dag trekken, in drie glazen van de beste witte Wyn. Dit doet men in een glazen, of Porceleinen Bottel, die men stopt en plaatst in een matig heette plaats; maar de Wyn moet niet koken. Als hy getrokken is, laatze door een doek loopen, en bewaartze in een kleine welgesloten Bottel ten gebruike.
Gebruik. Men moet het in drie dagen, elken dag een derde nuchteren innemen. Twe uren na het innemen zal men een Vleesnat aan den Zieken geven; vier uren daar na zal men een soberen maaltyd houden; en houden zyne kamer.
Eigenschappen. Dit middel is goed voor alle ziekten der ingewanden, en van ’t hoofd, drajingen in ’t hoofd, tegen vallende ziekte, ontstelde geesten, heupjicht, overtollig slym, huitziekten. Men gebruiktze ook voor de zwarte gal, die der mild, en de verstoppingen van den bovenbuik.
| |
Wyn van Kreeften-oogen.
Laat twe oncen gestooten Kreeftsogen vierentwintig uren in zes pinten Wyn, Parysze maat, trekken. Schudt en roert het dikmaal, gedurende het trekken in de Bottel.
Gebruik. Men drinkt dien Wyn alle middagen, en giet daar water by gelyk men gewoon is: maar men draagt door zachtjes afgieten zorg, dat men de poejer niet roere, die op den grond is gezonken. Als de Wyn’er eens is afgedronken, doet men’er nog anderen op, en men gebruiktze, gelyk te voren.
Krachten. Die Wyn is goed, om de zwakheden te herstellen, en de maag de altegrote graagte te benemen. Hy zuiverrt ’t bloed, verdooft de scherpe zouten der vochten. Hy is daarom goed, om wonden te stoven, die met een scherpe vocht vol zyn.
| |
Wyn voor Longzieken.
Doet een grote handvol Brandnetel in ene pint goeden Wyn op de helft kooken. Laat daarna ’t afziedzel door een Lywaat loopen, en neemt’er alle morgens nuchteren een glas vol van. Dit zuivert het bloed en matigt de scherpte der slym, die op de Longe valt.
| |
Wyn om Pis af te zetten.
Neemt twe once Alanswortel, snydtze in kleine stukjes; doetze een kwartier uurs koken, in een pintje goede witte Wyn. Zygt het afziedsel deur, en als ’t is koud geworden, doet het in een Bottel, om het nuchteren, de laatste drie dagen van de Maan, en de drie volgende te gebruiken. Men geeftze tot vier oncen, of tot acht lepelen vol. Voor dat de Zieke dat middel gebruikt, zal hy een afgangmakend middel van de Siroop van Nerprun nemen, of een ander buikzuiverend middel, dat den Zieken dient.
Kragten. ’t Is goed in Waterzucht en opstopping van Pis.
| |
Wyn om koude Zinkingen, door zweeten, kwyt te worden.
Neemt de vier grote heete zaden, Koriander, Pieterseli, Anys en Venkel, van elks een vingergreep; laatze een nacht lang koud trekken, in een Vanen witte Wyn. Laat het trekken in een kleine verglaasde pot, en laatze maar een walm twe drie opkoken. Laatze daar na zygen door een Lywaat; en laat ze des anderendaags den Zieken nuchteren innemen, zo heet als hy ’t verdragen kan; en hy houde zich gedekt in zyn bed.
| |
Braakwyn.
Neemt een once Hepar Antimonii s of Crocus Metallorum, laatze trekken den tyd van vierentwintig uren, in twe ponden goede witte Wyn. Men geeftze van een once tot drie, of vyf, of zes lepelen vol.
Let wel. Zo men de gantse Braakwyn afgiet, en zo veel Wyn weder doet op de stof, die op den bodem van ’t Vat blyft, en alles den tyd van drie dagen laat trekken, zal men Braakwyn hebben, zo goed als de eerste is. Men kan dit tot acht en negenmalen herhalen. Zo men daar na de overige stoffe in een verglaasde pot giet, en ze den tyd van een kwartier uurs op heette as zet, en ze gedurig met een spatel van yzer omroert, zal de Hepar Antimonii zo goed wezen, als de eerste is.
Als men de saffraan der metalen, eveneens met Wyn handelt, moet men ze laten stif staan eer men ze gebruikt.
Eer men dit Braakmiddel neemt, moet men vet Vleesnat nemen, en enige lepels Olie van zoete Amandelen, om ’t braken gemaklyk te maken, en te beletten, dat het Braakmiddel de ingewanden niet te zeer beledige.
Men kan Braakwyn met het glas, en de regulus van Spiesglas maken, en zelf met het raauwe Spiesglas; door ze heet te trekken, den tyd van enige dagen, in goede witte Wyn. Maar de Braakwyn met Hepar Antimonii is ’t meest in gebruik.
| |
Wyn voor winderigheid in zwangere Vrouwen.
Men kan een bekwame Wyn maken om de winderigheden te verdryven, en die ten hoogste dienstig is om de ontfangen vrucht te houden en te doen groejen; op dat de Lyfmoeder zich niet kwetze, en ze drage tot den bepaalden tyd. Zie daar hoe men ze maakt. Neemt Selderyzaad, gedroogde Kruis en Munt, Ammi, van elks drie drachmen, Mastik, Nagelen, Cardamom, rode Rozen, van elks een drachme; Kaneel, de schors van Kapperwortel, Castoreum, Zedoarie, Illyries Zwaardenkruid; van elks een scrupel; witte en goede Suiker twe ponden. Maakt daar Wyn van, gelyk men gewoon is Kruidenwyn te maken, die men Hypokras noemt. Men gebruikt’er ’s morgens en ’s avonds wat van. | |
| |
Eigenschappen. Die Wyn maakt de banden der Lyfmoeder vast; en doet veel om de Vrouwen de Vrucht te doen behouden. Zie maakt onvruchtbare bekwaam om te worden bevrucht; zo de onvruchtbaarheid van de winderige en koude gesteltenis der Lyfmoer voortkomt, of van de altegrote vochtigheid, of om datze te glad is, waaromze ’t zaad niet houden kan: want die Wyn bereidt, en verbetert alle de kwade geschiktheden, welke we verhaald hebben.
| |
Verscheiden aanmerkingen over Medicyn-wynen.
I. De Vaten, daar men de Kunst-wynen in doet moeten vol wezen: want, als men ze niet vol maakt, worden ze licht zuur en bederven wel haast, ’t geen vry bekend is.
II. De Medicyn-wynen, gelyk ook de Medicynen zyn den gezonden niet heilzaam, als om enige ziekten voor te komen; men moet derhalven den raad van enig geleerd en verstandig Geneesheer gebruiken.
III. Men moet zich wel beraden, als men die Medicyn-wynen aan hun wil geven, die koorts hebben, men moet’er zich volgens den raad van Dioscorides, gans van onthouden; vooral als die Wynen niets met verkoelende dingen gemeen hebben. Want Wyn in de koorts te gebruiken is zo veel als olie in ’t vuur gegoten.
IV. De Kunst-wynen krygen de kracht der drogeryen, die men’er op zet. Hierom is ’t niet moeilyk voor imand, die de natuur der dingen verstaat te raden, welke de kracht des Wyns zy, gelyk Dioscorides toont in de beschryving van de Beteunie-wyn, waar van we de beschryving boven hebben gegeven.
V. De Medicyn-wynen bederven licht, of worden zuur, als men ze uit het Vat haalt om ze te gebruiken, of men moet’er spoedig in voorzien. Maar ’t middel om dat te beletten is, ’er weinig Olie op te gieten; want dit dient ze voor een Kurk, en bewaart ze voor bederf.
VI. In die Medicyn-wynen, gelyk in alle anderen, is’er veel aan gelegen, hoe de Ton zy, waar in men ze doet, en van wat hout ze zy, want de ondervinding leert ons, dat die Wyn, een tyd lang bewaard in Vaten van Tamariks-hout, zeer veel doet voor den Miltzieken. Die in Eikenhoutten Vaten wordt bewaard, is goed tegen Pest, en Venynen, en dus met vele andere, die ik niet ophaal, om den lezer door langte niet te vervelen.
VII. De Medicyn-wynen van Most gemaakt, zyn niet goed om te gebruiken voor veertig dagen, of twe maanden na het werken. Maar ’t is dus met de anderen niet gelegen.
VIII. Men kan Medicyn-wyn zonder veel moeite, noch grote kosten, zonder vuur, en zonder werken maken, zo gy een klein takkebosje van dat gene maken wilt, dat gy zult uitgetrokken hebben; en zo gy ze wilt doen trekken in de Wyn, moet gy ze met een steen na den grond doen zinken. Gy zult het zelfde doen, zo gy uwe Drogeryen in een schone doek doet, of in een zakje, gelyk hier boven is gezegd, en welke gy in Wyn zult laten trekken. Als die Drogeryen enigen tyd op den Wyn gestaan hebben, kunt gy’er van proeven, en enige dagen daar na noch eens, tot dat gy zult vinden, dat de Wyn de smaak en geur gekregen heeft van ’t geen gy daar op gezet hebt. Dan moet gy de stoffen uit den Wyn halen, welke gy op zyne plaats, als’er de kracht van hebbende, zult gebruiken. Men zal ze zorgvuldig bewaren en sluiten om niet te verschalen.
’t Zal niet ten onpas wezen, hier ’t bovenstaande nog by te voegen, dat zo de zaken, die men in den Wyn wil doen, enige krachtige hoedanigheid hebben, men weinig zal moeten doen in een grote menigte Wyn, om de grote kracht van smaak en reuk, welke zich schielyk aan de smaak openbaart. Zo de hoedanigheden al te groot zyn, en zy uit hoofde daar van zeer walglyk, of onbehaaglyk zyn, zal men ze met dingen verbeteren, die zoet en aangenaam van geur zyn, of die ze eniger mate bedekken zullen, gelyk we zeggen zullen, als we van Medicinale Vruchten zullen spreken. Maar ’t is genoeg van de kunst gesproken om Medicynen te maken.
Wat de verscheiderlei voorschriften daar van belangt. Zie boven.
wyn Koel maken. Zie op ’t Artikel zout, ’t zuiveren van ’t Zout Ammoniac.
wynazyn is een zure vocht van Wyn gemaakt. Men maakt echter Azyn van Bier, enz.
| |
Hoe men Wynazyn maakt.
De Wynazyn wordt natuurlyk gemaakt, als de Wyn begint oud te worden, of men laat ze verschalen. Dit geschiedt door de ontbinding der deelen, die zuur worden, inzonderheid zo de Wyn op een heete plaats is gelegd. De Wyn helder afgeloopen, wordt zo wel zuur, als op de Tonnen, schoon veel moeilyker. De Wynsteen die men aan de Tonnen vindt, of de Moer, die op den grond zinkt, doen veel om den Wyn in Azyn te veranderen.
Men heeft twe sootren van Azyn, de rode van rode Wyn gemaakt, en de witte van witte Wyn.
Men houdt zich nog niet te vrede met de natuurlyke Wynazyn, men heeftze door enige drogeryen nog trachten zuur te maken. Men heeft, in de plaats van Wyn, ze van ’t sap van enige vruchten gemaakt. Men heeft eindelyk ze willen hebben, die dra gemaakt, en gemaklyk, mede te dragen was, zonder gevaar te loopen van storten. Wy zullen van de verscheiden soorten van Wynazyn spreken.
| |
Om Azyn van bedorven Wyn te maken.
Neemt bedorven Wyn, laatze koken; neemt’er al ’t schuim af, ’t geen’er in ’t koken opkomt, en laat het op ’t vuur, tot datze op een derde is verkookt. Doet het daar na in een vat, daar goede | |
| |
Wynazyn in is. Doet daar op Kervel, en dekt uw Vat wel toe, zo dat het geen lucht krygt, en in weinig tyd zal ’t goede sterke Azyn worden.
| |
Om Wynazyn van den ergsten Wyn te maken.
Om een Vat zeer kwaden Wyn in een zeer goede Wynazyn te veranderen, moet men een Pop van vyf pond raauwe gestooten Wynsteen, met Olie van Vitriool besproeid, in een Pop in den Wyn hangen, en roeren van tyd tot tyd aan die pop.
| |
Om een sterke Wynazyn te maken.
Laat den droesem van Druiven den tyd van twe dagen drogen, gooitze daar na in de Most, doende daar een weinig Druiven-verjuis by; zo zult gy een sterke Wynazyn hebben, waar van gy binnen zeven dagen zult kunnen gebruiken. Zo gy’er Bertram by doet, zal ze nog sterker zyn; en nog krachtiger, zo gy de Wynazyn op een vierde, of vyfde laat verkoken. Deze zal goed zyn om te verteren, en voor de gezondheid. Neemt acht drachmen Zééajuin, twe halfpintjes Wynazyn, doet alles met den andere in een Vat, doet’er Peper, Kruis en Munt, Jeneverbeijen by, en gebruikt’er daar na van.
Anders. Doet over ’t vuur koken een vierde, of een vyfde Wynazyn, en mengtze daarna met een andere. Zetze in de Zon den tyd van acht dagen, en zy zal zeer zuur zyn; voor ’t overige, de oude wortels van Gras, de Korfrazyn, de wortels van wilde Beet, de Braamwortel, gebrande Noten, de Kolen van hout, ’t Afziedzel van Ciceri-boonen, en de Tets Ardens, een van elke dezer dingen in de Wynazyn gedaan, zullenze sterk maken. Alexi Mizauld.
| |
Geheim der Azynmakeren.
’t Beste middel om Wynazyn te maken, is dat van de Azynmakers. Zy geven ’t op voor een onbekend geheim; maar dit geheim is licht te weten. Doet drie, of vier pinten van de sterkste Wynazyn koken, en gietze kokend in een Vaatje van nieu hout uit, of anders van binnen toegesteld als of ’t nieu was. Doet’er terstond den Deutel op; rolt het daar na, en roert het den tyd van zes uren, ten minste tot dat de Azyn koud is geworden. Hebbende daar na’er den Deutel afgenomen, maakt het Vaatje wel ledig, zet het in een warme plaats in een Loots; en het ligtjes toegestopt hebbende, dat’er geen vuil in komt, zult gy op den bodem een vinger, of twe dik van de kroos, een, of twe gaten maken, welke men gemeenlyk oogen noemt, en gy zult daar met een Trechter, daar toe gemaakt, acht pinten van de beste Wynazyn in doen, en laten die daar den tyd van acht dagen in blyven; na dezen tyd zult gy’er met de zelfde Trechter in doen twe pinten zure Wyn, afgehaald van de Moer. Die bloem heeft is’er niet goed toe; en zoze zo sterk is, als die in ’t Vaatje is voor de eerste reis, doet men’er nog twe pinten zulke Wyn in; en men blyft daar mede voortgaan van acht dagen, tot acht dagen, tot dat het Vaatje meer dan half vol is. Vervolgens kan men ’t van vyf tot vyf dagen opvullen; en als ’t Vaatje byna vol is, kan men daar voor zyn gebruik uithalen, vervolgende met den Azyn op te vullen, die in ’t Vaatje is. Vervolgens kan men, zo de Azyn goed is, daar twee derden uittappen, om daar een ander Vaatje mede op te vullen, daar na gaat men voort gelyk te voren, met het eerste opvullen van ’t Vaatje.
Men zegt hier niet hoe groot het Vaatje zyn moet, men kan ’t groter, of kleinder nemen, naar de menigte van den Azyn die men maken wil.
Men heeft’er die een Yzer in ’t vuur gloejend gemaakt, in den Wyn steken, eer zy ze op de Wynazyn gieten.
| |
Om schielyk Wynazyn te maken.
Gy zult in weinig tyds sterke Wynazyn maken op deze wyze; doet in die, welke gy hebt, stukken van vers Gerstenbrood, en in twe dagen zal ’t zuur wezen.
Anders. Men zegt, dat zo men Zout mengt met Peper in Wyn, zal hy wel haast zuur worden, en eerder, zo gy in een Vat een reis, of twemaal steekt een stuk gloejend Yzer, of de Peperwortel, of de groene Mispel, of de Cornoullie, of de Moerbeijen, of Pruimen. De Nagelbloemen in Wyn gedaan voeren ’t zelfde uit.
Anders. Om schielyk Wynazyn te maken moet men Betewortel stooten, en doen ze in den Wyn, drie uren daarna zal ’t Wynazyn wezen.
Let wel, na ’t maken van Wynazyn met Betewortel, zo men wil dat de Wyn weder tot zynen eersten staat kome, en zyne kracht wederkryge, moet men daar in Koolwortelen laten trekken.
Anders. Doet Wyn in een Vaatje, en ’t hebbende in een warme plaats gezet, doet’er van tyd tot tyd Moer van Wyn onder.
| |
Om Azyn in een uur tyds te maken.
Beslaat Roggenmeel met sterke Wynazyn; maakt daar een koek van en laat ze bakken in den Oven; als zy gebakken is stampt ze aan stuk, en kneedt ze nog eens met Wynazyn, en maakt’er een deeg van, en laat die, gelyk te voren, in den Oven bakken. Doet dit voor de derdemaal, en als uwe koek gebakken is; doet ze in een Vaatje met Wyn. Gy zult in weinig tyds een uitnemende Wynazyn hebben.
| |
Andere manier om Azyn te maken.
Men kan Azyn met Zout maken, en van alles wat scherp is; zonder te vréézen, dat het zal bederven. Ik heb ’t met Peper geprobeerd. Die grote winst wil doen, had niet anders te hebben, dan een grote menigte Indize Peper te hebben, en die te bewaren om sterke Wynazyn te maken. Men maakt ze ook met vuur; want als de Wyn werkt zet men ze in de zon, doende daar Wynazyn by, en alles wordt licht zuur.
| |
| |
| |
Om goede Wynazyn te maken.
Men moet, naar dat men daar meer, of min van wil, beginnen met de hoeveelheid van ’t geen daar in komt. Men moet voorts weten, dat men om een Oxhoofd, waar in veertien honderd pinten Parysse maat gaan, te maken, moet nemen drie ponden Roggenmeel, vier oncen gemeen Zout, Peper, Gember, Bertram, lange Peper, van elks een once; Muskaatnoten, en Kaneel, van elks een half once. Dit alles tot een deeg geschikt, zal men stooten, mengen ’t onder Meel, en maken ’t tot een koek, waar van ik ga spreken. Om die te maken neemt goede Azyn, waar mede men een koek zal maken, die een weinig dik is, welke men in den Oven zal laten bakken. Daar na zult gy ze laten koud worden. Dit alles gedaan zynde. Neemt men die koek, doetze aan stuk, en gooitze in een Vat met zes pinten heete Wynazyn; vergetende niet het met zynen Deutel te sluiten; waar na gy het zult enige reizen rollen.
Men zal aanmerken, dat alles water in de koek komt, en de Wynazyn, waar van ik spreek, in een Ton moeten worden gedaan en gerold, gelyk ik gezegd heb, eer men daar in iet doet van ’t geen ’t Vat vol moet maken. Dit aangetekend hebbende zal men een heete plaats zoeken, om daar het Vat te leggen, en des anderendaags zal men twaalf pinten nemen (’t zy van ’t geen in ’t Vat is, als ’t een langen tyd is geleden, dat het ontstoken is, of ’t zy het vers, of verschaald is) en doenze in ’t Vat; na acht dagen nog twaalf, of vyftien pinten, en dus zal men van acht dagen tot acht dagen voortgaan, tot aan een gat, dat men maken moet vier vingeren van den bodem. Dit moet men open laten; en men moet onderrecht zyn, dat dat gat moet geboord wezen, zo groot, dat’er een Deuvik in kan, en als ene onstandigheid, die veel doet om den Azyn sterk te maken. Men neemt een Spint vol Fleerbloemen, en gooit’er die in; waar na men, zo dra men gewaar wordt, dat d’Azyn sterk genoeg is; ze gebruikt als men ze van noden heeft.
| |
Andere wys om Azyn te maken.
Neemt Cornoelje, als zy beginnen rood te worden, en Braambeijen die aan de bossen groejen, en die in ’t wilde wassen half ryp zyn. Laatze drogen, stampze fyn, en mengt’er Azyn onder. Laat het drogen in de Zon. Neemt daar na Wyn, laatze heet worden; doet’er daar na van dat mengsel in, en ’t zal terstond sterke Wynazyn maken.
| |
Om te maken droge Wynazyn, die men kan medenemen, daar men ze hebben wil.
Neemt wilde Kersen, als zy beginnen ryp te worden, maar Cornoeljes zyn nog beter, Moerbeijen, als zy rood zyn, zure Druiven en wilde Eikels eer ze ryp worden, stoot het onder een; neemt daar na de beste Azyn, die gy vinden kunt, mengt het onder een, en maakt het tot kleine broodjes, welke gy in de zon zult laten drogen. Als gy Azyn wilt maken, zo weekt die kleine broodjes in Wyn, en gy zult goede Azyn hebben.
Anders. Neemt Verjuis van groene Druiven, stoot ze en doet’er Wynazyn by, maakt’er een deeg van, waar van gy kleine koekjes maakt, welke gy in de zon zult drogen. Zo gy daar na Azyn wilt hebben, zo mengt deze broodjes onder zo veel Wyn, als gy denkt genoeg aan te hebben, en gy zult een goede Azyn hebben.
| |
Om Rozenazyn in een óógenblik te hebben.
Neemt gemeene Rozen, en groene Bramen, van elks vier oncen; doet daar by Kruisbeijen een once; als alles in de schaduwe gedroogd is, zo stoot het fyn, en als gy opstaande voet Azyn wilt maken, zult gy twe dragmen daar van doen in een half glas Wyn.
| |
Om Rozenazyn te hebben.
Neemt witte Wynazyn, doet daar rode verse, of droge Rozen in. Houdt ze in een Fles verscheiden dagen, neemt’er daar na de Rozen uit, doet ze in een andere Fles, en bewaartze op een koele plaats.
| |
Fleerazyn.
Neemt de bloemen van Fleer, als zy in hunne grootste kracht zyn, en ze half droog in de schaduwe hebbende laten worden, doet ze in een Bottel en giet’er de beste Azyn op. Sluit de Bottel wel, en zet ze vier en twintig uren in de zon; giet de Azyn daar na door een schone Linnen doek, en perstze wel uit. Doet verse Fleerbloemen in een Bottel, en giet’er uw deurzygsel op. Laat het trekken in de Zon, gedurende vierentwintig uren, als te voren. Deze twede trekking zynde gedaan, giet uwe Wynazyn door een Lywaat, en bewaartze ten gebruike.
Men moet een vierendeel Fleerbloemen voor elk pint Wynazyn nemen.
| |
Wynazyn van Conetable.
Neemt een pond Razynen van Damast, de verste, die gy krygen kunt, neemt’er de Kornen uit, doetze in een verglaasde pot, met twe pinten goede Rozenazyn; en laat het enen nacht op heette as staan trekken, en ’s morgens opkoken; en als gy’er ’t vuur hebt uitgenomen, en ’t is koud geworden, moet men ’t doorgieten, en bewaren in een welgesloten Bottel.
| |
Om uitnemende Azyn van de Moer der Most van Druif te maken.
Doet de Most in een Vat en laatze werken; en op ’t eind van ’t werken, tapt’er al de Wyn af, en laat niet dan de Moer in ’t Vat. Zy zal van zelf zuur worden, en ze allengskens met Wyn opgietende, zult gy een zeer goede Wynazyn hebben, die zeer natuurlyk is. Deze manier van A- | |
| |
zyn maken is de beste en gemaklykste, die men nog heeft gevonden.
| |
Azyn van Zééajuin.
Neemt goede Zééajuin, doet’er de schil met een ivore, of houtten mesje af, en snydtze in kleine stukjes, welke gy in de Zon zult laten drogen; als ze byna gans gedroogd zyn, neemt’er een halfpond van, en doetze in een Bottel van glas, met vier ponden goede witte Wynazyn. Uwe Fles wel hebbende gesloten, zult gy ze in de Zon zetten veertig dagen. Als zy genoeg is getrokken, zult gy de vocht door een zuiveren doek gieten, persen ze uit, en bewaren de Bottel wel gesloten ten gebruike.
Krachten. De Azyn van Zééajuin is goed in de vallende, en besmettelyke ziekten. Zy zuivert het bloed, gaat het venyn tegen, en verdryft de winden.
| |
Anders.
Neemt een pond Zééajuin aan schyfjes gesneden; doetze in een grote Bottel, met zes pinten sterke Wynazyn daar op, sluit het Vat wel toe, en zet het in krachtige Zomerzon, den tyd van drie dagen; haalt’er daar na de Zééajuin uit, en perstze sterk uit ten gebruike. Men neemtze ’s morgens nuchteren tot een halve lepel vol, daar na ene heele, en men vermeerdert dat van dag tot dag, tot dertien dragmen.
| |
Krachten des Azyns van Zééajuin.
Zy houdt de Keel en opening der Maag in een goeden staat, adem en stem sterk en gemaklyk. Zy geeft een levendige kleur, en goede geur aan ’t lighaam. Zy houdt een lossen buik, en verdryft alle vuiligheden van ’t lighaam en pis. Dit middel heeft de hooploze Teting-ziekten genezen. Zy geeft hulp aan verouderde vallende ziekten, en geneest de vurigheden van Lever en Milt; en is dienstig voor die Voeteuvel hebben.
| |
Andere manier om d’Azyn van Zééajuin te maken.
Men moet tien gezouten en tot bry gestooten, Zééajuinen nemen, 54 quarten zoete Most, en vier pinten en een halve sterke Wynazyn; en zo ze niet zuurgenoeg is, nog twemaal zo veel, in een pot; waar in 54 quarten zyn, en doen koken, ter hoogte van een palm het vierde deel, of zo de Wyn zoet is, kan men ’t doen koken tot een derde vermindering: maar de Wyn moet van de Moer geloopen, en helder zyn.
Anders. Doet in een Vat dertig Vanen goede en sterke Wynazyn, laat daar twaalf dagen lang een witte Zééajuin in trekken. Neemt de Azyn, en laat ze stil staan om ze naderhand te gebruiken.
| |
Om zoete Azyn te maken.
Neemt vyf Vanen sterke Wynazyn en zo veel Most, doet daar by Pek, en mengt alles onder een in een Vat, ’t geen gy wel sluiten zult; en, als ’t dertig dagen gestaan heeft, kunt gy het gebruiken.
Anders. Neemt een Oxhoofd Most, doet daar by twe Oxhoofden Wynazyn, laat het op een derde verminderings koken. Enigen doen by twe Oxhoofden Most en een Azyn, drie Oxhoofden water; daar na doen zy ’t met den andere koken op een derde verminderings.
| |
Om Azyn zonder Wyn te maken.
Doet in een Vat zachte en aangename Persikken, en doet’er daar na geroosterde Gerst by, laat het een dag staan, en zygt het daar na deur en gebruikt het.
Anders. Neemt oude Vygen en gebrande Gerst, en ’t binnenste van Oranje; doet het in een Vat, en rolt het wel, en dikmaal; en als ’t bedorven en gesmolten is, zult gy ’t deurzygen, en gebruiken.
| |
Hoe men Azyn van Ciderdrank maakt.
Neemt Cider uit Peren en wilde Appelen geperst die niet ryp zyn; doetze in een Vat, waar in gy Wynmoeer in een Pop zult hangen. Dit Sap zal door dat middel in scherpe Wynazyn veranderen. ’t Is goed daar Peper by te doen, Gember en andere scherpe dingen, om gisting te maken, en de Wynsteen beter te openen.
| |
Geest van Azyn, of gedestilleerde Azyn.
Giet de beste Wynazyn in een Destilleerkolf van glas, of verglaasde aarde, en destilleert op Zand, dat vry heet is; tot dat’er een stof van Honigdikte op den grond blyft. Men bewaart de destillatie in een welgesloten Bottel.
De gedestilleerde Wynazyn ontbindt en scheidt. Men mengtze onder hardsterkende middelen, en men gebruiktze met opleggen, om ’t venyn en de bederving tegen te staan. Men geeft ze tot een halve lepel vol. Men mengt ze met water om een Azyn met water te mengen, dat men inneemt; om bloeden te stelpen; men bedaart’er ook ontstekinge mede, als men ’t van buiten oplegt.
Men heeft veel vlugtig zout in gedestilleerde Wynazyn. Dit vervliegt schielyk, en daarom bewaart men ze zo lang niet als gemene Azyn. Men gebruiktze daarom als ze vers is. Daar grove vochten zondigen, gebruikt menze geen van beide; nog daar het bloed dik is, men gelooft, dat het ’t zelve nog meer stolt. Azyn is goed, daar de Vochten in te grote beweging zyn; in Pest en besmetlyke ziekten. Dus was ’t in de Pest van Marseille van uitnemende dienst.
De Wynazyn op Loodwit gezet, daar na met Smitswater gemengd en gedronken, beneemt het vuur der minlust.
Let wel. Niets is bekwamer om de zuurheid van den Azyn te behouden, dan door het gat der Ton een stok van rode Wilg te steken.
wyngaard in ’t Latyn Vitis.
Beschryving. ’t Is een Heester met een geslingerde Stam, die met een rosse gescheurde Schors gedekt is. De Ranken, dieze schiet, zyn lang, voorzien van Klaautjes, waar mede ze aande Latten, Staken, of Boomen zich vast hecht, | |
| |
daarze tegen opklimt. De Bladen zyn groen, groot, breed, gekorven. De Bloemen zyn klein, hebben vyf bladen in ’t ronde, zyn geel, en van goede geur. De Vruchten zyn rond, of langwerpig, en wassen aan trossen. In ’t begin zyn ze groen, en zuur, maar ryp geworden, hebben ze verscheiden kleuren, en een zoet aangenaam sap. Men geeft den naam van Druif aan die Vrucht, men heeft’er witte, rode en zwarte. Men heeft’er ook Karrels in. Als men ze in de Lente snoeit, als ’t sap begint te loopen, druipt’er veel vocht uit.
Plaats. Men teelt ze in heete en gematigde Landen.
Hoedanigheden. Men gebruikt de Druif om’er Wyn uit te persen; zie ’t geen op ’t woord wyn gezegd is, en op ’t woord wyngaard gezegd zal worden. Men gebruikt de onrype Druif om’er Verjuis van te maken. De vocht, die uit afgesneden Ranken komt, is goed voor de Steen. Zy is goed om de etter der Ogen aftevegen en ’t gezicht te versterken. Men wil, datze ook goed zy om rode vlekken uit het aangezicht kwyt te worden.
Men heeft vele soorten van Wyngaarden, die Druiven, goed om te eten, voortbrengen, of die verdienen te worden geteeld, om’er Wyn van te maken. Eer men spreekt van ’t behandelen der Wyngaard, gaan we de namen der Druiven opgeven, die hier in Holland bekend zyn. Om daar de beste uit te kippen.
| |
Soorten van WYNGAARD.
Avant, blaauwe.
Duitze. –
Frankendaler. –
Leipsiger. –
Muskadel. –
Bleu Musque.
Spaanse. –
Boere. –
Pareldruif. –
Bonte.
Katalonier.
Zonder karlen.
Frontenjak, vale.
Frontenjak, vroege, ryp in Augustus.
Griekse, met Pieterselieblad.
Goud-druif.
Haandruif van Debets.
Haantjes Muskadel.
Hochmer Rynse Wyndruif.
Kanarie.
Kandiase.
Krente.
Lissebonse.
Muskadel, witte.
Muskadel, losse.
Pareldruif, witte.
Portugaalse, purpure.
Pottebakker, lange.
Pottebakker, ronde.
Raamburger.
Reisel.
Spaanse, roode.
Surinaamse.
Suikerdruif.
Vale Pikeerdruif.
Vin tint.
Vroege van der Laan.
Waterzoet met bont blad.
Waterzoet met groen blad.
Witte stinkerd.
| |
Aanmerkingen over verscheiden soorten van Druiven.
Schoon de Muskerende Druif, die wel ryp is, de geurigste naar de smaak der meesten is; echter wordenze hier te lande zelden ryp.
Onder de Druiven, die hier te Lande altyd ryp worden, is de Vroege van der Laan, dus naar Adriaan van der Laan geheten, wel eer Rentmeester van Rynland, en door hem uit zaad geteeld. Zelden misbloeitze, is dik van sap, vleessig, en duurt lang. Had ze deze deugd niet, de Pareldruif zoude den voorrang hebben. De Beijen zyn wat langwerpig, dikbastig, en zo vroeg niet ryp als de Pareldruif, zy zyn ook zo geurig niet als deze. Men kan deze Wyngaard ook zo ver niet afleiden, zonder verloopen, en ’t ontblooten van bejaarde ranken. Zy is ook zo draagzaam niet als de Pareldruif. Wil men ze draagzaam hebben; moet men ze krachtig houtgewas doen krygen. Men snydtze daarom om de acht, of tien jaren by den grond af. De rechte plaats voor haar is tegen ’t Zuiden, of Zuiden ten Oosten. Al wat tegen ’t Westen is, benadeelt hare vruchtbaarheid. De Diamantdruif schynt een naam te wezen aan de welgegroeide vroege Vander Laan gegeven.
De Pareldruif, die zonder de voorgemelde redenen den voorrang zoude hebben, is klootrond, de grootste, en wel acht dagen eer ryp dan d’eerst beschreven. Zy is dunder, maar geuriger van sap; doch zo bekwaam niet om ’s winters te worden bewaard.
De Frankendaler, onder de Waterzoeten te tellen, van Stek geteeld, maakt in weinige jaren een volmaakten Wyngaard van krachtige Houtgewas, die draagzaam en uitnemend groot van Bos en Beijen is.
Men had’er voor een halve Eeu twe soorten van, van ene kleur en smaak, maar ’t een was langaehtig, tans onbekend. Men ziet niet dan de ronde. Zy heeft haren naam naar haar Vaderland; is hoogblaau van kleur, vleessig van sap, en derhalven bezwaarlyk ryp; de Muskerende Katalonier komt’er gelyk mede; dat is, ontrent drie weken na de Pareldruif. Men moet deze Wyngaard van de grote veelheid en grootheid van Bossen ontlasten | |
| |
en ze dunnen, of lubben; om dat het het rypworden belet; zo dat men aan een Bos van de drie pas een laat. In zo een geval groejen ze zeer groot, ja tot drie en een halve, en 3 drie vierde duimen.
De Katalonier is ene ronde, taamlyk grote, donkerblaauwe Druif, die wat meer muskeert, als ’t blaauwe Muskus-druifje. Zy volgt in ’t rypen ’t Muskus-druifje, en is de vroegste onder de muskerende; maar zy is zo geurig niet van smaak, als de witte Muskadel en Frontenjak.
De witte Muskadel, welke ook Stinkert en Kattepis wordt geheten, is rond, taamlyk groot, kortstelig, dicht van Bei, vleessig, en wordt niet ligt ryp; maar als ze ryp wordt, is zy de geurigste Druif.
De Frontenjak, die wat langachtig is, rood en wit bont van kleur; en daar van daan den naam van de vale Frontenjak heeft, wordt van vele boven die der witte Muskadel geacht. Zy werd niet licht ryp, zo om dat ze vleessig is; als om dat de Bossen dicht van Bei zyn; men heeft ze van velerlei kleur, na dat ze voor de Zon bloot, of belemmerd hebben gestaan; en de Bast is naar gelang hard.
De blaauwe Muske is kleinder van Bei en Tros, de Beijen zyn langachtig, valer, besmuld en blaau van kleur; muskeert een weinig. Zy wordt met de Water zoeten ryp; en is daarom zyn plantens wel waard.
Gelyk deze de voornaamste soorten zyn, hier in Nederland te planten; zo zyn’er ook deze, welke minder geraden zyn.
De Blaauwe Muskadel met grote en kleine Beijen; welke laatste den naam van Marle minel de Vincenza by enigen draagt, is rond maar hoogblaau van Bei, en muskerende sterker dan de eerste.
De lange Lissebonse Druif, welke enigen geven met den naam van Tokajer Druif, is ongemeen groot van Bei en Bos, zeer vleessig, muskeert wat, maar wordt in Holland niet ryp.
De Blaauwe Pottebakker heeft een zeer gemene waterzoete smaak, is wat lang, hoog blaau van kleur, zeer draagzaam, vroeg ryp, geeft grote trossen.
De Blaauwe Pareldruif, zo groot van Bey, als de Witte, wordt zeer ongelyk ryp; en zelden allen aan ene bos. Zy misbloeit zo dikmaal, dat men zelden’er een bekwame bos van snyden kan. De Voorlóópers worden met de witte Pareldruif ryp. Maar zo haast zy ryp zyn, wordenze van de Vliegen gegeten.
Men heeft de Waterzoeten van vele soorten.
De Pietersely-druif is een Waterzoet, maar de minste van smaak. Zy is dieper, en fynder gesneden van blad, als andere.
De Witte Leipziger is wat lang, maar kleinder van Bey, als de Tokajer, wat groenwit van kleur, doch vleessiger, als Waterzoeten, maar byna zo van smaak. Zy is met de Waterzoeten ryp.
Ritzeling, of Rynsewyn-druif, is een klein Druifje, dat dicht en groot van bos is; maar zo vroeg niet ryp, als de Waterzoet, doch ’t is wat zuur.
Men heeft een Bonte Druif, die om de verscheidenheid der Beijen schilderachtig is. Men vindt’er aan ene bos, blaauwe, witte, en verscheiden kleur; doch zy is gans niet smaaklyk.
De Avantdruif komt wel vroeg, maar is klein van bei, en niet goed van smaak.
| |
Voortteling der Wyngaarden.
Men teelt ze van Zaad, Stek, Leggers en uitloopen.
| |
Voortteling van Zaad.
Als men ze zaait is ’t onzeker, wat vrucht daar zal uitkomen: want de Kornen van een witte Druif geven somwyl blaauwe, en die der blaauwe somwyl witte, en wilde soorten. Hierom wordt de Wyngaard zelden van Zaad gekweekt. Dit behoort een recht Liefhebber niet af te schrikken. De beste soorten zyn niet alleen uit Zaad voortgekomen; maar men kan, zo ze wel behandeld worden, daar in weinige jaren vruchten van hebben.
Men kiest uit de rype Druiven Karrels, welke, als dan bruinachtig zyn. Men zaait deze in zandige, taamlyk bevochtigde, goede Aarde, in de maand van November; en dekt ze voor de koude des Winters; terwyl men des Zomers de Scheuten voor brandende hitte bewaart, als ook voor sterke wind: men bindt ze telkens aan, en bevochtigt ze gedurig. Zo de Zaailingen meer dan ene scheut krygen, nypt men de zwakke byscheut uit, op dat ze met ene scheut te krachtiger en gevoeder zouden opgaan, ter hoogte van drie voeten. Dan nypt men daar ook de Hartscheut uit, op dat het onderste te harder en zwaarder van Hout zoude worden, en de Botten meer zwellen. Om daar in te beter te slagen, moet men alle de zy Spruitjes, tot boven ’t laatste blad afnypen: in ’t volgende jaar moet men de Rank tot op de drie, of vier laatste Botten toe afkorten. Zo krygt men krachtig Houtgewas, zonder ’t welke men nog cierlyke, noch Vruchtbare Wyngaarden krygt. Krygen ze ’t volgende jaar nog gene krachtige scheuten, moet men daar mede vervolgen, maar snoeijen boven een Bot, dat gene Vruchten voortbrengt, ’t geen zelden van Zaailingen te verwagten is.
| |
Voortteling door Stek.
’t Stek van Wyngaarden mag men in April willen steken, maar d’ondervinding léért, dat het best in ’t begin van November wordt gedaan; als ’t hout gesloten is, ryp, en de Wyngaard niet meer groeit.
Goed Stek wordt gesneden van dik, kortgebot en geknopt Hout, met twejarig Hout-gewas. Men laat aan ’t jarig Boven-hout drie, of vier Botten, en Knoppen. Men draagt zorg, dat de bovenste Bot een Blad-bot en geen Vrucht-knop is. Dan groejen ze zekerder en met meerder kracht deur: maar zo men, of uit nood, of by verzuim boven | |
| |
een Vruchtknop mogt afsnoejen; moet men nooit verzuimen de Bloemtrossen uit te nypen.
’t Oude Hout, dat aan ’t jonge Lot blyft, moet op zyn minst een hand breed lang zyn. Dit moet voor dat het in de Aarde wordt gestoken een draai hebben, zo dat het kraakt; dan schikken ze zich te beter tot Wortelmaken. Vervolgens moet het Stek een handbreed diep in zandige aarde zo schuin worden gestoken, dat men ’t bovenste Lot weinig, of niet zien kan; en dat op een schaduwachtige plaats, of men moest een Wyngaard aan een Schutting nodig hebben; maar in zo een geval moet men zorge dragen, dat ze door de Zon niet verdrogen. Men moetze ten dien einde na behooren bevogtigen; en beschaduwen ze tot dat ze in krachtige groei zyn. Men kan dit doen met ze met wat oude Rund, Kroost, Flabben, of andere ruigt te overdekken, en met begieten in grote droogte.
Men behandelt de scheuten van ’t Stek niet anders, dan van de Zaailingen; men laat’er niet meer dan ene scheut aan; en snydt de andere scheuten by tyds by ’t bladbot af; en nypt de jonge byscheuten nevens het Bot, gestadig tot het laatste blad toe uit, Zo doet men alle de klaautjes. Dus zal ’t Stek een dikke houtige scheut maken. Deze moet men in de Herst-, of Wintersnoejing, na deszelfs kracht, op twe, of drie Botten, wat meer, of minder afsnyden; maar altyd letten, dat men een krachtige Wyngaard krygt.
| |
Voortteling van Uitloopen.
Als men Wyngaarden van Uitloopen teelt moet men ze van hare gekwetste wortels zuiveren; men spreidt by ’t planten de wortels wel rondom uit, en overdektze met aarde. Men treedtze aan, op dat de grond niet bol noch open zy. Men moetze bewaren tegen de eerste vorst en sterke zomerzon, droogte en wind. Men moet de jonge scheuten gedurig aanbinden, enz. doen, gelyk van de Zaailingen gezegd is.
| |
Voortteling van Inleggers.
Men teelt de Wyngaarden van Inleggers eveneens voort als van Stek. Men neemt jarig hout, dit laat men aan den Wyngaard: maar men geeft het een krak, en legt het in de aarde. Men snydtze van den Wyngaard niet af, dan na het wortel-maken, in ’r najaar, of in ’t volgende voorjaar, wanneer men ze verplant.
Schoon de Inleggers krachtiger jonge houtscheuten maken, als de Stek; nochtans houden velen meer van de voortteling deur Stek, inzonderheid, zo ’t zonder verplanten kan blyven staan, ’t Stek geeft ook beter gewas, alzo de Inleggers afgesneden, de trekking van de Moerwyngaard missen. Men tracht dit te vergoeden door de Wyngaardrank in een mandje met aarde te doen wortelschieten, en daar na verplanten: waar na men ’t mandje aan stuk snydt en weg neemt: maar men wil, dat dit de groei nog meer benadeelt.
| |
’t Planten der Wyngaard.
De Wyngaard moet jong verplant worden. De Wyngaarden, welke men oud veplant, sterven deurgaans. By ’t verplanten moet men acht geven, dat de wortels wel gezuiverd, uitgespreid, van aarde belegd en aangevoerd worden, en niet verdrogen.
Dit kan men bezwaarlyk van zulke voorkomen, die van verre gebragt worden; waarom deze beter van Stek worden geteeld.
Gelyk de bekwaamste tyd om Stek te steken, zo is het de beste tyd ook om Wyngaarden te planten. Zo dra als ’t jong hout bladeloos en ryp is. Aan de Wyngaarden, die verplant worden; moet niet meer hout blyven, dan dat het even boven d’aarde met een, twe, of drie Botten moet uitsteken.
| |
De Grond bekwaam voor Wyngaarden.
De beste gronden voor Wyngaarden moeten hoog uit het water zyn gelegen, los, bol, zandig, en vochtig zyn van aarde; vooral, als zy jong zyn: want sterke en vette aarde, ’t zyze van Mest, of oude Run zy, ls dan daar doodlyk voor. Ontrent jonge Wyngaarden moet men derhalven geen mest inspitten. Door de scherpte daar van vergaan’er alle jonge worteltjes van; en door de wormtjes, die uit deze mest, of aarde voortkomen.
Zo men in natte gronden, of kleigronden, jong Stek, of Wyngaard wil doen wortelschieten, moet men dezelve zetten in kuilen, daar toe gemaakt, van ontrent een voet diep en drie voeten breed en deze vullen met losse, bolle, graauwe, duinzandige aarde. Hier in zullen de wortels zo veel kracht krygen, datze naderhand in staat zullen wezen om zwaarder aarde te deurboren. Op dat d’oude Wyngaarden na behooren in zulke vaste kleigronden blyven groejen, moet men die gronden somtyds roeren, op datze behoorlyk door ’t hemelwater worden bevochtigd; en de wortels de warmte der zonnestralen krygen. Dit roeren der grond geschiedt best met een twetandige Vork, of tweklaau, of tandige Hakhou, waar van elke tand een voet lang en een halve duim breed is, maar dunder van onder en spitzer, om des te beter in te dringen. De tanden moeten twe duimen van een staan, en van boven moet’er een huisje aan zyn, om’er een steel in te steken.
Men roert den grond niet alleen om de wortels en ’t houtgewas krachtiger te doen groejen: maar om de Druiven als zy ryp worden, tegen de brandende zon te bewaren.
Men roert daarom driemaal. De eerste roeringe geschiedt in Maart. De twede ontrent den bloeityd in Juni. De derde in Augustus, als de Druiven beginnen te rypen: maar daar de gronden van aart open, en by droogte stuivig zyn, is dit roeren van den grond onnodig.
| |
| |
| |
Plaats der Wyngaarden.
De beste stand, zo voor alle najaarsvruchten, als voor muskerende, of vleessige Druiven, als de Muur, of bruingeverwde Schutting ten tien uren rechthoekig beschenen wordt, en wat meer na ’t Oosten, of Zuiden gedraaid. De Zon brand minder tegen dergelyke Schuttingen, en is even lang van duur in ’t rypen als de middagzon. Deze worden in ’t voorjaar eerder van de Zon beschenen; waar door die eerste koude niet alleen wordt verminderd, maar ook de warmte langer duurt.
| |
’t Snoejen der Wyngaarden.
Men heeft geen houtgewas, ’t geen meer ’t snoejen vereist, dan Wyngaarden, inzonderheid des Zomers. Maar alzo dikke, welgegroeide, kort-knoppige ranken de meeste en grootste bossen, en en smaaklykste Druiven voortbrengen, mag men des Zomers den Wyngaard niet snoejen, voor datze zulke sterke loten heeft geschoten. Daarom moet men alle jonggeplante Wyngaarden, die niet sterk gegroeid zyn, in ’t eerste jaar zonder inkorten laten; ten zy, zo een Wyngaard wild, plat, langledig hout maakte. Dit hout alleen moet Zomersnoei hebben, om betemd te worden. Men moet ook de byscheuten, nevens de botten telkens inkorten; op dat de ranken kragtiger groejen. Als jonge Wyngaarden ’t groejen staken, en de ranken houtig zyn, snydt men de zelve omlaag by den grond af.
Men vindt’er die ’t snoejen in November, en voor den Winter laten geschieden; maar anderen laten ’t in February. Doch men vindt’er die ondervonden hebbende, dat de Winter aan de gesnoeide Wyngaarden, welker snede beslagen is, zo min leed doet, als aan de ongesnoeide, zo de harde vorst niet schielyk op ’t Snoejen komt; houden daar vry meerder af; om datze dan meerder tyd om de snede te sluiten, en minder nood hebben om te druipen. Inzonderheid is ’t goed aan Kas-wyngaarden, die vroeg aan ’t groejen raken. Deze manier van in de Voorwinter te snoejen, was ’t doen der Ouden.
| |
De late Herfst-snoejing, of vroege Winter-snoejinge.
Dit Snoejen geschiedt bekwaamst in ’t najaar, zo haast als de ranken houtig zyn, al waren’er boven de bladers niet af. Dit geschiedt in November. Dan heeft de snede genoedzame tyd om te beslaan en sluiten; want dan lydenze zo min schade, door vorst, als of ze ongesnoeid waren gebleven.
Men vindt’er die onderscheid willen hebben gemaakt tussen sterk- en zwak-groejende Wyngaarden; en de eerste willenze temperen door een later snoei: maar dit is niet nodig, zo ze door een Zomersnoei wel behandeld worden; en zy zullen met minder spillinge van groeikrachten, overvloedig vruchtbaar zyn.
’t Snoejen van de ranken is aan zekere langte, of getal van knoppen niet te bepalen. Ook is’er geen vaste regel te stellen, welke ranken lang, welke kortst moeten zyn gesneden. Dit hangt van den krachtigen groei en van de ranken af. daar ze van zyn voortgekomen. Somtyds laat men de bovenste uitgeschoten ranken langst; Men neemtze ook wel gans weg, en behoudt de volgende.
’t Is een les, die men in acht moet nemen, dat het grofste ronde, kortgeknopte ryphout het beste en vruchtbaarste is, en dat men dit het langst moet houden, en het daar aan volgende op spoor moet snoejon. De loten moet men wyd van malkander leggen, en de sporen kort snoejen. Dus snoeit men in de Herfst alle overvloedige oude ranken weg, en de te overvloedige jonge draagbare loten; of men kortze aan sporen, van een, of twe knoppen; en aan de Botsporen houdt men maar een, of twe botjes, om de Wyngaard in een jeugdigen staat te onderhouden.
Men snydt’er ook alle dunne magere scheuten uit; ten ware men enigen aan een ouden tak liet om ’t sap op te houden, wanneer men ze tot haar twede, of derde bot moet inkorten; want zy brengen niet dan magere Druiven voort.
’t Snoejen op spoor, met het Snoejen op een Bloemknop, en ’t stompje niet te lang noch te korte snoeijen, is ’t middel om vele, of weinige Druiven te krygen. Bloemknoppen van botten t’onderscheiden, en onderscheid te maken tussen krachtige, of minder krachtige gezwollen knoppen. De Vruchtknoppen zyn in ’t algemeen dikker, en byna als dubbelde botten. De botten zonder vrucht zyn dunder en spitser van punt. In de knoppen is onderschied: d’ene zyn dikker en gevoeder als de andere, niet alleen naar de kracht van ’t hout, daar ze aan gegroeid zyn; maar ook naar datze in de Zomer een byspruitje, of geen gehad hebben. De knoppen die byspruitjes gehad hebben, die in de Zomer zyn ingekort, zyn zo dik, noch krachtig in ’t doorschieten niet, als andere zware knoppen. Men snoeit zodanige tot de bovenste knoppen, om dus de sterkklimmende sappen na beneden te leiden; en de volgende knoppen te zekerde gevoede vruchten te doen voortbrengen. Alzo de klimmende sappen de krachtigste groei na boven maken, zo trekken de zware bovenknoppen, het voedsel der andere knoppen na zich; hierom groejen de bovenknoppen dan zeer sterk, en de volgende langsaam, en met kleine Druiftrossen. Maar wanneer men op zwakker bovenknoppen snoeit, zullen de eerstklimmende sappen, de zelve doen zwellen en dik worden; en de volgende knoppen doen deur zetten, schoon de bovenknoppen zonder uiterlyke groei schynen te zyn.
Men moet altyd op een knop, en nooit op een bladbot snoejen: want zo het op een Bot geschiedt, aan een krachtige rank, die wel gegroeid en gesnoeid is; zullen vele knoppen, tot ranken zonder vrucht groejen. Het geen boven de knop blyft, moet niet te lang noch te kort blyven. Als het te lang is, zullen vele bloemknoppen deurschieten. En | |
| |
zo het te kort is, dan zal de knop verdróógen, en maken, dat de volgende knoppen deurschieten; derhalven moet men snoejen een stroobreed boven de bloemknop, met een schuinse snede. Dus zullen de sappen na de onderste ranken geleid, daar ranken schieten en ze bekleeden. Men moet ook zorge dragen, dat de snede van den anderen kant der knop gedaan worde; op dat het sap van den anderen kant afdruipe.
Als men de Wyngaard snydt neemt men de bovenste scheut weg, en hout de volgende rank; en dat wel; om twe redenen, voor eerst, om dat deze deurgaans sterkst en vruchtbaarst ls, en vervolgens om dat de Wyngaard dus gesnoeid minder verloopt.
De krachtige Loten der Wyngaarden, die te veel hout maken, en haar volkomen beslag hebben, zo dat men ze niet verder kan laten loopen, moet men een draai geven om ze te temperen in de groei en cierlyk aanbinden. Men moet ook niet te sterk binden, op dat ze niet gekrenkt worden. Dit zoude het schieten beletten.
Oude Wyngaarden maakt men nieu zo men ze kort by den grond afsnydt. Maar als men dat doet moet het boven een knobbel geschieden, die be- bewyst, dat hy daar zoude kunnen uitbersten. Maar op dat het hout niet te dik nog droogbastig zoude zyn, en bekwaam om deur te schieten, herhaalt men dit om de negen, of tien Jaren, of wel eerder.
| |
De Zomersnoejing der Wyngaarden.
Geen Houtgewas is noodzaaklyker des Zomers gesnoeid, dan de Wyngaard. Dan maakt ze sterker Houtgewas, is cierlyker en vruchtbaarder. Alzo de tyd daar van niet alleen van ’t Saisoen, dat vroeger, of later komt; maar van de meerdere, of mindere kracht van de Wyngaard afhangt; kan ze niet juist bepaald worden. Men snoeit de Wyngaarden, die krachtig schieten later, op dat de nieuwe Botten behoorlyk zouden zwellen; want anders groejen ze tot dunne Scheuten. Men moet de Ranken van Wyngaarden, die krachtig groejen, langer laten groejen, eer men ze snoeit, als van zulke, die minder welig zyn; om dat de Botten van krachtige Wyngaarden zich eerder tot Botten schikken; wanneer ze kort gesnoeid zyn, en somryds nog in dat zelfde jaar deurschieten, of de Druiftrossen door te grote kracht in ’t volgend jaar vergroejen. Als men dit tracht te stuiten, zullen de nieuwe Botten vele Ranken uitwerpen.
Alle magere dunne Ranken, die zwak groejen, moeten kort gesnoeid worden, op dat de Botten Bloemknoppen zouden worden, waar aan bekwame Druiftrossen zouden komen, ’t geen anders niet is te wagten.
De Wyngaarden van Muskerende Druiven en vleessige Frankendaalders maken veel zwaarder en dikker Houtgewassen, als de Waterzoete en die min vleessig zyn, doch sappiger. Hierom moet men de Muskerende en vleessige wat langer laten groejen eer men ze topt.
De krachtigste Loten zyn deurgaans de besten, echter moet men letten, of ze uit dicht geknopt hout zyn voortgekomen; want die moet men behouden: maar zulke, die laag by den grond komen, zyn doorgaans wild, Waterlot, en ondraagbaar houtgewas. Men moet ook zien, of de Wyngaarden haar beslag van grootte hebben; die dat niet hebben, wordt somtyds het bovenste uitgeschoten Lot gekort, en men laat het lot uit het volgend lot ongekort groejen, tot dat het een twe, of drie botten langer is, wanneer men ’t eerst inkort. Deze twede rank is gewoonlyk het rondste en vruchtbaarste van ’t volgend jaar, waar toe het bewaard wordt; men snydt het bovenste lot by de Winter snoei geheel uit.
De tyd van snoejen in de Zomer begint, en eindigt vroeger, of later naar de groeizaamheid van ’t Jaar. In de voorbarige jaren begint men voor half Mei, en doet het in aanhoudende Herfstwarmte, tot in September. In dien tussentyd heeft men gedurig wat te doen. Maar schoon hier tussenpozing is, nochtans kan men ze in de eerste, twede en derde Zomersnoei onderscheiden.
De eerste moet niet te vroeg beginnen, op dat de Botten niet schielyk aan ’t zwellen zouden geraken; waar door in de plaats van tot knop, dezelver tot scheuten uitgroejen. Zy moet ook niet te laat begonnen worden; dan kan ’t hout bekwaamlyk rypen, en de Botten kunnen tot dikke knoppen uitzwellen. De rechte tyd is gemeenlyk, tegen ’t laatst van Mei.
In oude tyden begon men des Zomers, ontrent acht, of tien dagen voor het bloejen der eerste Bossen; dit gaat met onze Wyngaarden in Kassen wel aan, maar die in de open lucht staan moeten eerder gesnoeid worden, en veeltyds een week, of drie voor ’t bloejen.
Dit snoejen zet het groejen paal, en geeft cierlykheid aan de Wyngaard, als ’t naar vereis gedaan wordt. Dan snydt men overvloedige ranken uit, en enige worden op een, of twe oogen tot sporen ingekort, maar men moet in dit spoorsnoejen de gesteldheid des Wyngaards in acht nemen. Men snydt dan ook de Bossen, die te veel zyn, uit, dat is, die meer dan een uit een Bos komen. De overige worden dan eerder en beter ryp; groter en smaaklyker. De muskerende moet men minder Druiftrossen laten behouden, als Waterzoete, om dat de muskerende Druiven, die overladen zyn, nooit ryp worden, maar Waterzoete nog somtyds. Dan neemt men de klaautjes, baarden, of bindzels weg. Hier door groejen de Botten, en worden Bloemknoppen.
De stam en bejaarde ranken van een goede welbehandelde Wyngaard, moeten van onder met uitscheuten en bladen zyn vercierd: maar zy moeten niet te dicht zyn. Dus moet men de eerste Zomersnoei ze matig wyd doen zyn, op dat men ze zonder verwarring cierlyk zoude kunnen houden. Men moet de ranken, op de zyde tot sporen gesnoeid niet te dichr by een laten. Deze moeten dik van Lot zynde, op een bot gekort, niet dich- | |
| |
ter dan een voet zyn. Tussen deze mag men spoortjes van een zo zwaar gewas vinden, ook ge-enkeld; om hare nabosjes. Deze laatste kort men om haar blad, op twe, of drie ogen. Men snydt de grove sporen, van ter zyde uitgeschoten, zo kort, om de verwildering voor te komen, en om uit de zelve goede Loten, tot aanbinding, of nabosjes te verwachten. Zo men dit niet doet: maar enige scheuten boswyze by een laat, wordt by derzelver uitbotting een pypachtige holligheid veroorzaakt, dat aan de Wyngaard schadelyk is. ’t Maakt ook een grote verwildering, en dun, mager, onbekwaam houtgewas; zo men grove sporen langer snoeit.
Men kort de andere ranken hooger, of lager, naar de kracht van de Wyngaard. In welbehandelde Wyngaarden kort men boven ’t twede blad, boven de laatste, of twede Druivetros, zo zy’er twe voortbrengt. Dan zal de bot boven dit blad gemeenlyk tot een Bloemknop zwellen: deze Bloemknop wordt voor de laatste in de Wintersnoejing behouden: maar aan vleessige en andere muskerende Druiven, moet men een, twe, of drie botjes meer behouden. Maar is de rank zwak, moet men ze korter snyden, en somtyds by, of onder de tros. Men moet zwakke ranken, tot vergroting der Wyngaard, niet behouden.
Men moet ook acht geven in ’t Zomersnoejen, dat men in staat zy, om in de volgende Wintersnoei de plaats te vervullen, van een oude rank, die men wil wegnemen, waarom men een rank meerder moet behouden, die men langer moet laten groejen, en telkens aanhouden.
Men moet de Wyngaard gene bladen benemen, dan die met snoejen weggaan. Zy dienen tot de groei der ranken en jonge loten, tot beschutting der brandende Zonnestralen, en tot rypmaking en malsheid van de Vrucht. Men moet echter de bladen niet te veel hebben, dewyl dan de Druiven, noch ’t hout, daar onder smaaklyk, noch ryp worden.
Men moet in ’t aanbinden en buigen, zorge dragen, dat men de ranken niet breke, en dat ze glad en naar de vleug leggen; en men ze met binden niet schende. Men moet het by warm weder doen, om dat dan de loten slapper en buigzamen zyn; zy breken ook buiten de zon, en in den morgenstond lichter. Men moet binden met Stoelematters Biezen; die te voren geweekt zyn.
De twede snoejing geschiedt in de zomer gemeenlyk, even na St. Jan; wanneer ’t lot, te voren gekort, weder drie, of vier botten heeft uitgeschoten, waar uit andere byscheuten zyn gekomen. Men kort dan het bovenste lot, en jonge byscheuten tot boven ’t laatste blad, boven welk blad een aanwyzing van bot is. Men moet zorge dragen, dat men kort aan de botten snije, zonder ze te kwetzen. ’t Schaadt echter minder, als de Botten een weinig geraakt worden, dan dat de stompjes boven de knop te lang gelaten worden; want dan zouden de knoppen licht deurschieten; daar ze anders dubbelde knoppen worden. Maar beter is ’t ze niet te kwetzen. Dewyl alle ranken niet zo eenparig groeijen, datze eenparig gekort worden, zoude het kunnen gebeuren, dat de eerste, twede en derde snoei, te gelyk geschiedde.
Men moet onder ’t Zomersnoejen ook tellen het Lubben van Druivetrossen, die te overvloedig zyn, of het verdunnen door uitknippen van Beziën in ider Bos. Dit is zeer noodzaaklyk aan Druiven, die dichte Bossen maken, en korte stelen hebben; ’t geschiedt met een puntschaartje, als ze de grootte van een Speldeknop hebben. De witte Muskadel mag wel voor twe derde, en wel drievierde uitgeknipt worden. Dan kunnen de Beijen uitzwellen en beter ryp worden; de Frontenjak en vale Muskadel mag wel voor twe derde uitgeknipt worden. Zo zal men ook de andere muskerende blaauwe en donker bruinblaauwe, en Katelonier doen. Uit de Frankendaalders mag men wel een derde uitknippen.
| |
Aanmerkingen over enige hoedanigheden van de Wyngaard, en enige uitwerkingen daar van.
De Wyngaarden moeten niet op te brandende Zon geplant worden; voornamentlyk de muskerende en andere vleessige Druiven; die minder sterke Zon kunnen verdragen, als waterzoeten. De Druiven van Wyngaarden aan stokken, die naar behooren ryp zyn, zyn smaaklyker, dan die tegen Muur, of Schutting zyn gegroeid.
In besloten Kassen groejen geen goede rype vruchten, dus ook niet achter Gaas omze voor Wespen, en Horrels te bewaren; daarom moet men ze byna ryp laten worden, eer men die gazen, of papiere zakjes gebruikt; wanneerze evenwel zo smaaklyk niet worden, als in de open lucht, hoewelze door haar meerder waas, aangenamer op ’t gezicht zyn.
De daau, die op rype Druiven komt, is niet anders, dan de uitwaasseming der Druif na buiten toe, welke op de bast stolt; dit blykt daar uit, dat die Druiven de meeste daau hebben, die in zakjes, of kassen groejen.
De muskerende Wyngaarden hebben meer loops van doen, om vele en goede smaaklyke vruchten te hebben, als Waterzoeten.
Daar menigte van vruchten is, daar zyn deze ook kleinder, en rypen minder; zo dat men in goede Zomers aan overlade Waterzoeten naaulyks rype Druiven telen kan.
Druiven, die verst van de stam der krachtiggroejende Wyngaarden ryp worden, zyn de smaaklykste; maar anders zyn Druiven aan oude Wyngaarden, deurgaans onsmaaklyker.
Jonge Wyngaarden wel behandeld, en tot krachtig houtgewas gebragt, geven meer smaaklyke en schone vruchten, als oude; maar zy worden’er zo vroeg niet ryp aan. ’t Zelfde soort verschilt somtyds wel veertien dagen. De vruchten van een jongen Wyngaard, worden later ryp, als van een ouden.
Een vroeg voorjaar, daar half Mei koude regen en wind op volgt, geeft veel misbloejen. Dus is ’t ook met droge heete Zomers.
Zo de Wyngaardenbladen van boven raauwe rond-
| |
| |
achtige, pokkige verhevenheid hebben, dan is derzelver, daar onder zynde holligheid, met een graauwe en vooise stof met lymige vocht bezet; dit wordt door vorst veroorzaakt. Dit is de witte Stinkert meer dan anderen onderhevig.
De Wyngaard bloeit in de open lucht gemeenlyk tien weken, na dat men tussen de bladen de bossen heeft beginnen te zien; maar zo ze achter glazen zonder stoking groejen, zyn’er maar zeven, of acht weken van doen; en als de Kas in ’t voorjaar wordt gestookt, zyn’er maar vier weken nan noden.
Men kan geen staat maken op ’t rypen in de open lucht na het bloejen, Dit hangt van de warmte der saisoenen af. Achter glazen wordenze gemeenlyk negen, of tien weken na het bloejen ryp. De ranken in Kassen kunnen gedurig vruchten voortbrengen, zo men zich vergenoegt met rypworden in Augustus. Zo men in ’t voorjaar stookt in Kassen, worden’er maar acht, of negen weken vereist; en somtyds nog enige dagen minder.
Als men de vrucht der Wyngaarden in Stook-, of andere- Kassen wil vervroegen, moetenze binnen de Kas zo geplant zyn, datze hare wortels wyd en zyd uitspreiden.
Zo men Wyngaarden wil vervroegen door vuurstoken, moetenze in ’t voorgaande jaar in de vrye lucht gegroeid zyn, en niet achter glazen. Dit groeit in Stookkassen niet sterk genoeg. De vroege Vander Laan, is’er de bekwaamste toe.
Men snoeit den Wyngaard voor de Stookkas half November. Dit moet op een knop, schoon niet de dikste, geschieden, om niet in meer loten, of tot baarden en klaauwen uit te schieten. Zo’er echter een byscheut mogt komen, moet die niet weggebroken worden, maar boven de laatste Druiftros zyn ingekort; en daar aan niet meer gelaten dan twee bosjes. Hier door beletmen dikmaal ’t deurschieten der laagste bos.
Men brengt half December de glazen voor de Stookkas, en een dag, of zeven in ’t Nieuwejaar begint men het vuur te stoken, van weerskanten met vier raauwe turven, en binnenvuur van heele, of half geglomme kolen; zo ’t niet vriest hoeft men van voren niet te dekken; maar, zo het zacht winterweeer is, hoeft men nooit te dekken; maar als het begint te vriezen, kan men ’t met enkelde Rietmatten, of dubbelde doen, of met haaire Kleeden en Rietmatten. Men kan ook de Bovenluikjes met haaire Kleeden dekken. Als de koude streng, en’er geen Zon is, kan men, behalven het binnenvuur, met vier Turven rondom, en twe dekturven, ’s morgens vroeg, op den middag, en des avonds ten 9 uren stoken. Maar zo’er Zon is, is twemaal stokens genoeg; en eindlyk, naar dat de warmte meerdert, is eens stokens daags genoeg des avonds; en eindlyk laat met ’t geheel na; men reguleert dit lang, of kort, naar de warmte der lucht.
Als de Wyngaarden gene bladen hebben, hoeft men niet te luchten; maar als zy ze hebben, doet men het by alle gelegenheden, en als het niet te koud is, naar ’t uitwyzen van ’t Warmtglas, of Thermometer; zelfs doet men ’t des nachts, maar men hangt over Luikjes haaire Kleeden.
Met zo een behandeling beginnen de knoppen in ’t laatst van Januari te zwellen, en in ’t begin van Februari heeft men blaadjes: zo dat men half Maart ze snoejen kan, en men kort daar aan bloessem heeft, en voor April de Druiven gezet zyn, en men in ’t laatst van Mei rype Druiven heeft; zo datze alle voor Juli zyn afgesneden.
Als men de Wyngaarden dus handelt, makenze in de volgende Zomer slecht houtgewas, waarom men ze tot den grond afsnyt in November, wanneer ze in ’t volgende Jaar krachtige loten geven; zo datze in ’t twede jaar, na het zyn in de Kas, in de open lucht goede vruchten voortbrengen.
Men kan de glazen ook den 15 December voor de Kas brengen, en met Januari beginnen te stoken, zo dat men na de helft dier maand begint zwelling, en voor ’t eind der maand Druivenbossen te krygen, die voor Maart bloeijen; en voor Mei ryp zyn.
Maar men moet aanmerken, dat men in dien tussentyd de Wyngaard in den grond dikmaal begiete, en besproeit de Wyngaardbladen met Regenwater; maar men doet het altyd in betrokken lucht, of als’er de Zon af is; of men dekt de glazen als men besproeid heeft. Men draagt zorg voor wel luchten, als de koude buiten maar niet te groot is. Zie Aanmerkingen op Lusthoven.
| |
Van ’t geen de Wyngaarden beschadigt; en de hulpmiddelen, als men aan den Wyngaard, op zynen behoorlyken tyd, niet doet ’t geen behoort.
I. Zo door hevigen wind, of onvoorzichtigheid des Tuinmans, de Wyngaard van een Spade is gekwetst; moet men ’t beschadigde besmeren met Geiten-, Schapen-, of Koejendrek, met aarde gemengd, daar om heen.
II. De Wyngaard zal van de Vorst niet geraakt worden, zo men heeft een deel droge Mest, of Stróó; en zo, wanneer men de vorst ziet naderen, daar den brand in steekt; want die rook, die’er eindlyk van daan komt, zal de kracht van de vorst breken. Zo menigmaal, als de Wyngaard van de vorst is gevat, en men ziet, dat de vrucht van de vorst bedorven is; moet men ze kort afsnyden, op dat’er de kracht van blyve: want in ’t volgend jaar, zalze eens zo veel vruchten geven.
III. De Wyngaard zal van de Honigdaau niet worden beschadigd, zo men ze, als zy hare ranken zal schieten, zo laat als mooglyk, snoeit: want zo men laat snoeit, maakt dit, datze bloeit, als de Zon is in zyne grootste hitte.
IV. Om de nevels te verdryven, welke men reeds ziet, dat in de lucht vergaderd zyn; uit vreze, datze niet vallen op de Wyngaard, moet men róók rondom de Wyngaard maken, met de mest van Koejen, of Geiten daarom aangestoken.
V. Om de schade te verhinderen door nevels | |
| |
veroorzaakt, moet men de wortels, of bladen van wilde Komkommers, of Colokwint stooten, en ze in water laten weeken, en besproejen daar de Wyngaarden mede, als het geneveld heeft. Men zegt, dat zo men Laurier by Wyngaard plant, alle de kwaadaardigheid der nevel boven op de takken der Laurier valt.
VI. Men zegt, dat een onvruchtbare Wyngaard, vruchtbaar zal worden; zo men de stam met Manne-, of Vrouwepis, die oud is, besproeit, en men ze terstond met mest omlegt, die met aarde is gemengd. Dit moet men in ’t najaar doen.
VII. De Wyngaarden zal men weten, dat gebrek aan vocht hebben, als zy rode bladen krygen. Men moet dit helpen besproejen met Zeewater, of Mannen-, of Vrouwen-pis.
VIII. De Wyngaard traant somtyds veel, waar doorze hare kracht dikmaal verliest. Het middel is dat men in den stam een spleet maakt, en die smeert met Olie op het vuur gezet, en op de helft verkookt; of met zo sterke Wynazyn, als men vinden kan.
IX. De Wyngaard laat somtyds zyne vruchten vallen. Dit gebeurt, als de bladen wat droog zyn, en de ranken lang en taai. Dit moet men helpen met as die beslagen, en gemengd is met sterke Wynazyn, en met het vryven van den Voet der Wyngaart, en besproejen van alles, wat’er rondom is.
X. Zo de Wyngaard al te veel ranken heeft, moet men ze kort snyden, en zo ze daarom niet ophoudt, moet menze ontbloten, en om zyne stam Rivierzand en wat as leggen, of steentjes, om ze te verkoelen.
XI. Zo de Druiven aan den Wyngaard droog worden, moet men het deel van de Druiven wegnemen, die droog zyn, en besproejen ’t andere deel met een mengsel van Wynazyn, en as van Takkebossen; of, om ’t zekerste, den voet der Wyngaard besproejen met sterke pis, die lang gemaakt is geweest.
XII. Men heeft Wyngaarden, waar aan de Druiven bederven, eerze ryp worden. Tegen deze schade moet men op de wortels oude as, of zand doen, of rondom de stam doen Meel van Gerst, met Posteleinzaad gemengd.
XIII. Om te maken, dat het byten, of de adem van Koejen, of Kalven, die veel kwaad aan de Wyngaard doen, dezelve niet beschadigen, zo besproeit den voet van den Wyngaard met water, daar Osse-, of Koejehuiden, of die van andere dieren in hebben geweekt. Voor deze lucht zyn Ossen en Koejen zo bang, datze in de Wyngaard niet loopen zullen.
XIV. De Rups, Luis en andere kleine dieren, zullen de knop, of ’t blad van de Wyngaard niet beschadigen. Zo ’t Snoeimes, waar mede men zal de Wyngaard snoejen, met Bokkenbloed, of Ezels-, of Beeren-vet gesmeerd is, of met Olie daar Rupsen in gekookt zyn, of met gestooten Lookbolletjes.
XV. Om te beletten, dat de Kevers niet aan de Wyngaard komen, moet men in Wyngaarden een rook laten opgaan; van de Koejendrek, of van Galbanum, of van ouden Schoenen, of van Hartshoren, of men moet Peonie in de Wyngaard planten.
XVI. De Mieren bederven ’t hout van de Wyngaard tot aan ’t hart. Men verdryft ze zo men de stam van de Wyngaard met Koejendrek smeert, of met Ezelsvet.
XVII. De Laurier, Hazelaar en Kool by de Wyngaard geplant, doen daar veel kwaad aan, maar vooral de Kool, welke men ver van de Wyngaard moet houden.
| |
Om de Gribouris te doen sterven.
De Gribouris zyn kleine beestjes, die een gans jaar deur de Wyngaard kwaad doen. Zy vertrekken op ’t eind van Augustus in den grond, of in ’t begin van September, om de wortels, gedurende den Winter, en een gedeelte van ’t voorjaar, te knagen. Zy komen uit den grond, als de knop groot wordt, om ze te deurboren, en’er de oppervlakte van te knagen.
Men weet, dat de Wyngaard van dat diertje te lyden heeft, als het hout, kort, fyn, de bladen als een Zeef deurboord zyn, en de Wyngaard weinige Druiven geeft, die nog niet goed zyn; in weerwil van alles, wat men’er aan doet, om ze te kweken. De zachte en lichte aarde is ’t meest aan de Gribouris onderhevig.
Om ze weg te krygen moet men de Nesten openen, of den grond om de Wyngaard roeren en herroeren, als ’t koud begint te worden en regent, of kort te voren geregend heeft, of schudden de Wyngaard in de zomer, als de Zon op haar heetste brandt.
Maar het beste middel, dat het minste ongemak heeft, is een Wyngaard een jaar lang ongehavend te laten leggen, zonder grondroeren, vergenoegende zich maar met ryven, en opschikken, en’er al ’t andere aan te doen. ’t Twede middel is een handvol, of twe, Roed uit de Schoorsteen aan de stam van elke Wyngaard te gojen voor de Parage. Koude en menigvuldige regen, doet de Gribouris sterven.
| |
Om de Urebecs, of groene Ryp te doen sterven.
De Urebecs, of groene Rypen, zyn kleine beestjes gemeenlyk, Couturieres geheten. De Mannetjes Rypen zyn groen, de Wyfjes blaau. Dat beestje noemt men Coupe Bourgeon van de Wyngaard, dat is, de aanstukbyter van de Wyngaard, als zy de hoogte van een half voet gekregen heeft, of daar ontrent. Dit Dier windt en werpt zyne Eijeren in de jonge Wyngaardranken. Die Eijeren brengen Wurmtjes voort, die zich aan de Druif vasthechten, als hy begint te bloejen; en bedekken zich met een rag, dat niet veel van dat der Spinnen verschilt. Eindlyk veranderen die Wurmtjes in een soort van kleine Vliegjes, of Uiltjes van vlerken voorzien. | |
| |
Als de Druiven overladen zyn van groene Rups, moet men den Wynoogst enige dagen vervroegen, om de wyn een groen te geven, en ze te beletten vet te worden, door de menigte van ongediert, dat zonder dat, ze zacht, flaau, en slecht vertier zoude maken.
Men kan de menigte van dit ongedierte verminderen, met ze uit de Wyngaard te halen: maar men moet dat met veel handigheid doen, want zo dra dit ongediert verneemt, dat men ’t wil vatten, laat het zich op den grond vallen, en ’t kruipt weg. Hierom moet men de hand onder ’t blad houden, of onder de tak van de Wyngaard, om ze te vangen, die ’t willen ontkomen; of men moet een Lywaten doek op den grond leggen, en ze daar na den kop af trekken; of ze in een pot doen, om ze daar na aan stuk te trappen, of buiten de Wyngaard te verbrengen; men moet ook zorge dragen, dat men alle de bladen by een neemt, daar de Eijeren aan zyn, als die op den grond zyn gevallen; maar op dat imand niet vergeefs de Wyngaard uitpluize, moet men maken, dat de anderen, die’er rond om zyn, ’t zelfde op den zelfden tyd doen, anders zoude het niet uitvoeren, om dat dat dier, van de ene in de andere Wyngaard vliegende, wel haast de plaatzen vol zoude gemaakt hebben. Om te maken, dat dit ongediert niet aan Wyngaarden komt, moet men daar by van plaats tot plaats Hennip-zaad ontrent de maand van Maart steken, en snyden daar na de koppen uit de Hennip, om te maken, dat ze niet in ’t zaad schieten.
| |
Om de Rupzen te vernielen.
Men moet, gedurende den Winter, de bladen by een halen, daar die Beestjes hare Eijertjes in gelegd hebben, en uit de Heggen van de Wyngaarden; en ze daar na verbranden; maar men moet zich niet te vrede houden met de Wyn uit te pluizen. Men moet het zelfde doen aan Boomen en Hagen van de Wyngaart, zo’er een is.
Wat een soort van rypen belangt, die, gedurende den Winter, in de aarde kruipen, en daar in de Lente uitkomen, om de knoppen te knagen. Men moet zorge dragen, dat men het ongediert by een vergadere, om ’t te doen verbranden, of pletteren in de Wyngaard.
| |
Om de Slakken te vernielen.
Men moet met de Slakken der Wyngaarden even eens doen, gelyk met de Rupsen, dat is, dat men ze met zorg moet vergaderen in de Lente en Herfst, zo dra de regen valt, of dou en ze dan aan stuk trappen.
| |
Om de Kever te vernielen.
Men moet ze in een pot by een rapen, daar na aan stuk trappen, of verbranden buiten de Wyngaard. De bekwaamste tyd om de Kever te vangen is de Morgestond, van ’t limieren van den dag af tot dat het begint warm te worden; want dan gaan ze op de vlucht.
Gelyk dit gedierte uit den grond voortkomt, en zich gedurende den Winter bergt, en het veel schade aan de Wyngaard doet, met het knagen van de Wortel, als hy nog teer is; zo moet men, als men de Wyngaard plant, Schoorsteen-roet op elke sprant leggen, en die dekken met twe, of drie duimen aarde, op dat de regen die daar op valt, door dit Roet heendringe. Hier uit zal een water komen, dat bitter is, ’t geen zich rondomde Plant nederzettende, maken zal de Wurmen en jonge Kevers heengaan.
| |
Hoe men de Wyngaarden Medicinaal maakt, zo dat de Druiven, welke ze voortbrengen, en de Wyn, die men’er van haalt, zachtjes den buik en ’t lighaam zuiveren, zonder ongemak.
Ontrent den tyd van den Wynoogst, als men de Wyngaarden ontschoeit, moet men zo vele Wyngaarden ontschoejen, als men genoeg gelooft te hebben, om de menigte van Wynen te krygen, die men hebben wil. Daar na moet men den grondrondom omroeren. Dit gedaan zynde moet men de Nieswortel nemen en stootenze in een Vyzel, en strooijenze rondom den Wynstok; daarna moet men rondom die Nieswortel leggen oude en vergane Mest, oude As, en twe déélen Aarde, gy zult aarde op de Wortel der Wynstok doen. Men moet de Wyn, die van de Wynstok komt, op zich zelve houden; zo gy ze bewaren wilt, dat ze oud wordt, om een lossen buik te maken, moet gy ze met gene andere Wyn mengen. Zo gy een glas van dien Wyn neemt met wat Water, en ’t drinkt voor ’t avondmaal, moet gy den buik zuiveren, zonder enig ongemak.
Gy kunt dit nog op een andere wyze doen. Als men de Wyngaarden ontschoeit, moet men enigen uittekenen, om ze onder andere Wynen niet te vermengen. Men moet rondom de wortels bosjes zwarte Nieswortel leggen, en daar na’er aarde overheen gojen. Als de tyd van de Wynoogst aankomt, doet men de Druiven, die men van die wynstokken oogst, alleen leggen; en persen de Wyn op zich zelve. Doet daar van een glas vol gieten onder uwe andere drank; en wees verzekerd, dat het u afgang zal maken, zonder ongemak. Zie nog ’t geen op ’t Artikel medicynen en wyn is gezegd.
| |
Verscheiden geheimen, rakende de Wynen en Wyngaarden.
Voortekenen van een goeden Wynoogst.
Voor de Wynoogsten zult gy weten, dat men groten overvloed van Wyn zal hebben. Zo gy met de vingers gemaklyk een Druif van den Bos trekt, en’er iet uit komt. Een goede oogst van | |
| |
Koorn, belooft overvloed van Wyn. De regens van de Lente doen gissen, dat de Wynen sterk zullen wezen.
| |
De Theriakel Wyngaard.
De Ouden hebben veel werk gemaakt van den Theriakelwyn, om datze zo krachtig tegen de Slangebeet is; en tegen die van andere venynige dieren, en niet alleen zyne wyn, maar de gestooten bladen, in de gedaante van een Pap, op de beledigde plaats gelegd, als ook de as van de ranken. De manier om ze te bereiden is, drie, of vier vingeren breed van onderen de ranken te splyten, die men wil planten; en, na dat men daar het hart heeft uitgehaald, moet men daar in de plaats van ’t hart, Theriakel in steken; daar na’er papier om slaan, en planten het gespleten deel. De anderen vergenoegen zich met die middelen niet. Zy stroijen ook Theriakel over de wortels.
| |
Een afgangmakende Wyn.
De Wyngaard wordt op de zelfde wys afgangmakende gemaakt, zo men aan ’t gespleten hout ’t een, of ander afgangmakend middel in steekt. Of zo men de wortel besproeit met een afgangmakend middel. Let wel; dat het hout van de Theriakelwyngaart, of die afgang maakt, welke men verplanten zal, de kracht van de Moeder niet zal houden; te méér, dewyl de Theriakel, en afgangmakende middelen, met der tyd hunne kracht kwyt raken.
| |
Wyn om te slapen.
Uwe Wyngaard zal Wyn voortbrengen, die de kracht om te slapen zal hebben, zo gy, in de plaats van Theriakel, Heulsap in de spleet, die gy in de Wyngaart hebt gemaakt, steekt, of ’t sap van Mandragora.
| |
Druiven zonder Kornen.
Haalt het hart uit de rank, die gy planten zult, niet uit de gantse, maar alleen uit het gedeelte, dat gy in den grond zult steken; windt daar na dit deel, dat nat is, of ’t ent in een Uijen; want de Uijen doet veel tot de groei van de Wyngaart. Enige raden om ’t dikmaal te gieten met water daar Benjoin in getrokken heeft, tot datze knoppen heeft geschoten.
| |
Om Druiven in de Lente te hebben.
Men moet een blaauwe Druif op een Kersestam enten.
| |
Om de Wyngaard schielyk te doen knoppen.
Men moet de ogen van de rank, die eerst gesneden is, met water vryven daar men Salpeter in gemolten heeft, en acht dagen daar aan zal hy schieten.
| |
Om Druiven te doen voor den dag komen, waar van de ene wit, de anderen zwart zyn.
Men moet twe ranken nemen, waar van d’ene van de andere verschilt, en ze in tween splyten; gevende wel acht, dat de scheur tot aan de oogen komt, en dat’er niets van het hart verloren gaat. Daar na moet men de ene by de andere voegen, en ze zo aan een smeren, dat de ogen dicht by den anderen komen, om malkanderen zo te raken, dat de twe niet dan een schynen. Daar na moet men de ranken met papier aan een winden; of met schyfjes Uijen, en ze op zo een wys planten, en dikmaal besproejen, tot dat’er de knop uitschiet.
| |
Om Druiven een gantse winter door te bewaren.
Men moet ze by mooi weer ontrent ten acht uren ’s morgens plukken, als de Dou gevallen is; daar na moet men ze in Zééwater, of Pekel, met wat kokende Wyn, steken; en ze doen op Gerstenstróó. Enigen stekenze in een Vat met Most, of in een welgesloten Vat; anderen bewarenze in Haverstroo, na dat het is gewand, op dat men make, dat’er geen stof op zy, zo’er stof op is. Ik ben bedrogen geweest, om dat ik niet geweten hebbe, dat ze te voren gezift, noch stof daar aan moet zyn. Anderen steken ’t eind van de Druif in Pik; Anderen hangenze op een plaats, daar geen lucht komt.
wyngaardenier is een Landman, die de Wyngaarden oppast, ’t zyze hem tobehooren, of dat hyze huurt.
| |
De plichten van den Wyngaardenier.
De Wyngaardeniers zullen hunne goederen bewaren en vermeederen, zoze getrou zyn in ’t waarnemen van de volgende plichten: want de Profeet Ezechiel verzekert van zynen kant, op bevel van God, dat hy die zyne wille doet, hebben zal om te leven, en zyn tydlyk goed te vermeerderen. Ezech. XX. 21.
I. Zo zy een groten tyd van den dag verwaarloost hebben, en ’t nodige naar hunnen plicht niet gedaan, is ’t zonde, en zy zyn verplicht te rug te geven den verloren tyd van ’t geen ze hebben gewonnen. S. Th. Tit. 2. 2. q. 62. Art. 4. in Corp.
II. Zo ze zich meer dagen hebben doen betalen, dan ze gebruikt zyn, zynze verplicht weder te geven ’t geenze ontfangen hebben. S. Th. supra Art. 2. in Corp.
III. Zo ze de Planten hunner Buren in hunnen Wyngaard hebben geleid, en de Druiven der jonge Planten, de Staken, Stekken, of andere Boomen hebben geroofd, zyn ze verplicht vergoedinge te doen, zo de diefstal enigszins van waarde is. Idem supra.
IV. Zo ze de Staketzels der Wyngaarden, of andere grondscheidingen hebben weggenomen; zo ze over hunne palen zyn geschreden, of daar over hebben laten schryden, tot nadeel van hun Mee- | |
| |
ster, of zo ze zyn geroepen, om getuigenis der waarheid te geven, daar van niet naar billykheid geoordeeld hebben, is ’t zonde; en zynze verplicht ’t ongelyk te vergoeden, dat daar in imand is overgekomen. Idem supra q. 69. Art. 2. in Corp.
V. Zo ze de Wyngaarden hebben aangenomen, en niet alles daar aan gedaan ’t geen zy verplicht zyn, en de aarde niet geroerd, zyn ze genoodzaakt de Meesters der Wyngaarden van ’t ongelyk schadeloos te houden, ’t geen ze hem gedaan hebben, als zy die Druyven kwalyk deden. Id. q. 62. Art. 4. in Corp.
VI. Zo zy daar alle de gruppen in gemaakt hebben, waar ontrent men met den Meester overeen gekomen was, en de diepte daar aan gegeven, welke ze op alle plaatzen moeten hebben; zynze verplicht het kwaad, ’t geenze door hunne achtloosheid gedaan hebben, te vergoeden. Idem supra.
VII. Zo men ze by den dag gehuurd heeft, zy zich niet getrouwelyk gekweten hebben, en de rangen afgestoten, terwylze in haaste werkten en den grond roerden, zyn ze verplicht hunne Meester schadeloos te houden. Idem supra.
VIII. Zo ze de Wyngaarden langer dan behoorde gesneden hebben, als zy ze hebben gehuurd. Dit bederft de wyngaard, en maakt, dat hy zo lang niet duurt.
wynmaand. October is de tiende maand van ’t Jaar. Zy heeft 31 dagen. De Zon gaat in de Scorpioen den 23dag van de zelfde.
| |
Wat winst’er in Wynmaand is te doen.
Alle Boter Kaas en Eijeren, die men in die maand nog krygt, moet te Markt worden gebragt.
De Vader des Huisgezins moet dan met zyn Véé te Markt gaan, dat hy den winter niet wil overhouden.
De Vruchten willen in deze maand wel aan de man: men heeft dan Messire pau, Bergamot, le petit Oin, le Adote, de Dauphine en andere Peren, Gezegende Peren, Gisamberts Saffraanpeer, Beuréés, Poire Sinjoor, en allerlei soorten van Winterperen. Men kan’er dan geld van maken, en hoeft dan niet te droomen van ze in den Oven te dróógen. Alle de Vruchten worden beter raau, dan op ene andere wyze verkocht, op enige Pruimen na; waar van men Prunelle kan maken. Men moet niet vergeten in deze maand Razynen in den Oven te laten drogen; en die zorge raakt de Moeder des Huisgezins, dieze wel verkoopt, als de Kersmis is gekomen. Zo de Wynoogst tot die maand duurt, moet men die zorgen te bewaren, om de Druiven te snyden, en zyne Wyn goed te maken.
Somtyds heeft men nog Aalbessen, enige Persiken en Pruimen, Vygen en Druiven, als Katalonier, Stinkert, Frontenjak, Frankendaler en Tokkajer.
Men heeft in die maand nog vele soorten van Appelen, ook Okker- en Hazenoten, welker laatste bolsters tans droog zyn.
Men heeft nog Peulen en Erreten, gele, witte, Suiker, Scorsonere, Sassefei, Chikorei, Beet, Pieterseli, en Mierediks-wortelen, Bloem-, roode-, en andere-Kool; Seldery, Andivie, Jonge Spenasie, Kervel, Zuring.
| |
Wat een Bouman te doen heeft.
Men oogst nog in deze maand Wyn; zo dit zo is, moet men zich gereed maken om Druiven te snyden, en Wyn te maken gelyk ’t behoort. De Vader des huisgezins vervolgt dan met het zajen van Koorn.
| |
Wat aan ’t Tuinwerk is te doen.
Men bedekt tans d’aardvruchten, die de koude niet velen kunnen, of bergtze in huis, of in ’t Oranjehuis, of warme Kassen; tans moetmen dierhalven zien, of alles daar toe in staat zy.
t Is tans tyd de wintervruchten, die beginnen in stil weder te vallen, af te plukken. Vruchten, die overryp zyn, duren niet lang, en zyn niet durabel.
Zo haast de bladen der Boomen zyn gevallen, mag menze verplanten.
Tans bergt men d’Oranjeboomen, Myrte, Jasmyn, in huis. De Ananassen brengt men uit de Rund na de Stookkaas over, een dag, of tien in October; ten zy men ’t om veel regen en weinig zonneschyn, al in September had gedaan.
t Is den vyftiende dezer maand de beste tyd om Bloembollen, enz. die men niet dekt met glazen, in d’aarde te leggen, als Tulpen, Hyacynthen, Trosnarcissen, Anemonen en Ranunkels.
Men doet nog ’t zelfde genoegsaam; als in September. Men bereidt vooral de Celeri en de Cardons. Men zaait vele Wintersaladen. Men zaait Winterspanasie en Winterkervel.
Als ’t niet vriest, laat men tans by dag de glazen open, en sluitze by nacht, tot dat men ze daar na dicht maakt. Men zet de potten van Tuberozen opzyde, omze te laten uitdruppen, en maken, dat de Bollen niet verrotten.
Men plant veel Wintersla op een luw plaatsje, om vroege kroppen te hebben, vyf, of zes duimen van den andere, daar komen’er genoeg om, zo datze niet te dicht staat.
In deze maand moet men sterke en vochtige gronden voor de laatstemaal roeren, om ’t onkruid te doen sterven, en den Thuin ’s winters niet vuil te hebben, en de waters wel te doen afloopen.
Men kan nog in een warm hoekje zajen, of op een Mistbedde: maar men moet ’s nachts dekken; ook zaait men nog, en plant het geen men in September zaaide.
wynoogst; is het verzamelen der Druiven, of de tyd wanneermenze inzamelt. Men gebruikt dit woord, om de Druif en de Wyn te betekenen, die in de Kuip is.
| |
Toebereidselen om de Wynoogst te beginnen.
Als de Wynoogst nadert, moet men na de Kuipen zien, Tonnen opdoen, die wel gekuipt zyn, en maken | |
| |
Vlootjes te hebben, om de Most te drogen. Zie daar de voornaamste dingen waar van men moet voorzien zyn. Men moet ook Korfjes hebben, Mandjes, Snoeimessen, Schoppen, en Ryven. Eindlyk zal men de Kelder reinigen.
| |
De tyd der Wynoogst.
De zekerste regel, die men voor de Wynoogst kan stellen, is de rypte der druif. Dit gebeurt somwyl in September, en somtyds in October, naar ’t land en de lucht, daar de Wyngaarden zyn gelegen.
Om zeker te weten, dat de Druif zyne rypte heeft gekregen, moet men met het oog de rypte kunnen kennen aan de kleur, ’t zy ze rood, blaau, of wit moet zyn; de smaak moet’er ook van kunnen oordeelen; als ’t waterzoet, een fyn verheven Suikerachtigheid heeft.
Na dat men aan die tekenen de volmaakte rypheid der Druif heeft leeren kennen, begint men te oogsten. Men kiest daar moje dagen toe, zo men kan. Maar is ’t een slechte herfst; en heeft men niet dan regenachtige dagen; moet men ’t zo goed doen, als men kan.
Men heeft in de herfst dikke misten, die de Druif nat maken, dan moet men wagten tot dat de Zon deur schynt, en ze opdroogt; want die vocht vermindert de kracht en deugd der Wyn.
| |
Hoe men de Druif snydt.
Men is gewoon op enige plaatsen de witte en blaauwe Druif elk alleen te leggen; om de Wyn eveneens te doen zyn. Op andere plukt men ze onder een, of ’t kan zyn, dat men in een stuk van de Wyngaard ze deureen snydt, en op een ander ze alleen legt.
Die goede Wyn willen hebben, dragen zorg, datze goede onder kwade Druiven niet mengen; en hebben gedurig zorg om te bevelen, dat men de soorten op zichzelve legt, om ook slegte Wyn voor de huisbedienden te hebben.
In heete jaren, als de Druiven deurblaau zyn, en derhalven best, om rode Wyn te maken, dragenze zorg, dat zo dra de Wyn in de Kuip is, welke aan de voet der Wyngaard is, datze ze treden; en’er daarna met de hand zo vele bossen uithalen, als zy kunnen. Men weet hoe veel dit doet tot de deugd van den Wyn, die een weinig in de Kuip moet blyven, om kleur te krygen.
Op enige plaatsen treedt men de Druiven in de vaten in de Wyngaard gebragt; op andere plaatsen brengt men ze uit de Wyngaard, zonder treden. Op andere plaatsen doet men ’t beide.
| |
Wat gedrag men de Mans en Vrouwen, die werken in de Wynoogst, laat houden.
Luiden van aanzien moeten zien ’t stuk zo te besturen, datze zich gedragen
I. Op ene wyze, waar door God in hunnen arbeid verheerlykt wordt. 2. Dat men geen ongeschikte deunen zingen, of woorden gebruike. 3. Niets ergerlyks doe. 4. Zo men in de Wynoogst ’t volk te slapen legt, dat men Mans en Vrouwen niet byeen legge; al was ’t schoon dat imand zyn eigen Vrouw by zich had. 5. Men moet ’s morgens en ’s avonds het gebed doen, gelyk voor en na ’t eten. 6. En zo ’t begint te regenen, of ’t mist, en men daar door niet aan ’t werk kan geraken, moet men iet goeds doen lezen; en zyn’er, die daar toe zich niet laten vinden, mogenze elders gaan.
wijnruit, Ruta. Zie de soorten van dit kruit in Hubners Kunstwoordenboek, op ’t Woord RUTA. De gemeene is een Plant, in de Geneeskunst in veel gebruik, die verscheiden takken schiet, ter hoogte van twe, of drie voeten, met vry kleine rondachtige bruingroene, met een wit waas overtogen bladen, die scherp en stekende zyn.
Deze Plant is goed voor de Moer, Maag en Hart, voor ’t Hóófd, Wonden, Scheurbuik, Wurmen, en Windbrekende. Zy is goed voor Vrouwen en Meisjes, die de Stonden zyn kwyt geraakt. Een glas witte Wyn, waar in een vingergreep verse Wynruitbladen zyn getrokken, of een dragma gedroogde tot poejer gestooten, herstelt gemeenlyk de Stonden; en bedaart de Moerdampen. Als mede Wynruit met Hysoop in Wyn gekookt, voert het zelfde uit. Men neemt het afziedsel tot een glas vol, gelyk boven.
De Olie van Wynruit wordt voor de Moerdampen zeer geprezen. Men maakt van de bladen van die Plant een Conserf, een gedestilleerd Water, en een Azyn tot het zelfde gebruik.
De Conserf en de bladen van Wynruit zyn goed voor d’onverduwelykheid. De Italianen gebruikenze voor een Slaadje. Twe lepels vol Wynruidsap, met een goede Wyn gemengd, in een besmettelyke ziekten gebruikt, is voor een kwade lucht zeer goed. Men kan meer nemen, zo ’t de nood vereist; derhalve twemaal op een dag, ’s morgens nuchteren en ten drie uren, of vier uren na de middag. Sterke Wynazyn, waar in Wynruitbladen zyn getrokken, en daar by gedaan Beteuni, en Pimpernel, Jeneverbeijen, en Neuten; Lookbolletjes en wat Kamfer is ten zelfden einde goed. Men geeftze tot een lepel vol. Een once Wynruitsap, met half zo veel Honig van Zééajuin, geneest vallendeziekte. De bladen met den vinger gevreven, en den Zieken in de neus gestoken, doet hem dikmaal uit dit toeval by zich zelve komen; en de trekkingen bedaren. Kinderen, aan de koude Klieren onderhevig, worden genezen met twe, of drie oncen sap van zuivere Wynruit, ’s morgens nuchteren te laten nemen; drie, of vier bladen met Brood genomen; en daar mede lang aangehouden, doet het zelfde. Men maakt een gorgelmiddel, voor de Scheurbuik, en de Kinderpokken, met het afziedsel van Wynruitbladen, dat uitnemend is. Men kan’er ook d’oogen mede betten. Kottoen met Olie van Wynruit doordrongen, op den buik van kinderen gelegd, | |
| |
geneestze van de Wurmen. Men neemt’er ook verse Wynruit toe, die eerst gestooten is. Zo men ’s morgens nuchteren ze enige lepels van ’t gezuiverd sap daar van geeft, en daar onder water doet van Paardebloemen en Scordium. De Olie van Wynruit is ook goet voor de Kolyk. Men geeft het met het afziedzel van de bladen, welke men ook aan pap op den buik legt. De Olyven-olie, waar op de bladen en ’t zaad van die plant zyn getrokken, is voor ’t zelfde ongemak. Men geeft het tot een lepel vol in, tot drie lepelvollen in een darmspoeling.
wynsteen. ’t Is een zout, dat in wynen komt, en aan de wanden der Vaten vast groeit. De Wynsteen heeft het Druivennat tot Vader, en de werking tot Moeder, en ’t Vat voor de Lyfmoer. Mompeljierse Wynsteen, wykt voor die van Duitsland niet: want de deugd van de Wyesteen komt veel eer van herhaalde Wynsteen, welke verscheiden nieuwe wynen, gedurende enige jaren, gemaakt hebben, dan van den grond, of de lucht, waar in men de wyn heeft vergaderd. De Wynsteen is een aaneengegroeide stof, uit de zure deeltjes van den wyn bestaande, die zo veel fyne vluchtige deelen met zich vereend heeft, als zy kan vervatten, en men malkander maken een dicht en Christallyn lighaam; dat zich aan de wanden, en aan den bodem van ’t Vat vastzet, dat zich van de wyn en van de moer, door werken heeft gescheiden.
Als men de Wynsteen in een Weerslagoven tot kalk toe verbrandt, maakt met het zout van Wynsteen.
Neemt raauwe Wynsteen, stootze en windtze in een papier, steektze onder gloejende kolen, laatze tot een witte kalk verbranden, haalt’er het zout uit door een loog. Zie zout, en zuiveren van zouten.
| |
Wat krachten Wynsteen-zout heeft.
’t Zout van Wynsteen is een weegzout, waar mede men slymen ontbindt, daar de verstoppingen van veroorzaakt worden. Men gebruiktze om Senne te verbeteren, en maakt, dat men daar gene snydinge van heeft. Men geeft het in van 10 tot 30 grein in Vleesnat, of in een verslappend aftreksel. Van Wynsteen maakt men ook een aftreksel van groeizame dingen.
Hoe men ’t Kristal van Wynsteen maakt, zal onder ’t woord zout te zien zyn. Zie zout en zuiveren.
Met de Kristal van Wynsteen neemt men Verstoppingen weg, en zuivert den buik; men geneest’er de derdendaagse Koorts, Aamborstigheid, Waterzucht mede. Men geeft het in Vleesnat, of in een bekwame vocht van een tot drie dragmen. Men moet de vocht, waar in ’t gemengd wordt, heet drinken, anders zullen de deelen bezinken en maken, dat menze niet kan innemen.
’t Groeizout, wordt van een deel vastzout van Wynsteen gemaakt, en twe deelen Kristal van Wynsteen. Als dit fyn is gestooten, en met twe oncen Zout van Wynsteen gemengd, en vier oncen Kristal van Wynsteen; doet men dit in een verglaasde pot; waar in anderhalf pond water is gedaan, kookt dit zagtjes een klein halfuur met malkander. En de pot van ’t vuur zynde genomen, laat men ze koud worden; door een papier lekken, en eindlyk tot droog zyn toe uitdampen. Dan vindt men op den grond een Tartarus Solubilis, of Groeizout, ’t geen zeer wit is. Dit middel is goed voor kwade gesteldheden, en voor alle verstoppingen, zy zet zachtjes af. Men geeft het van een half dragma, tot een half once; men smelt het in een water, of vleesnat.
Men gebruikt de Tartarus Solubilis ook, om uit de Rabarber een treksel te halen, Dus doet het ook ontrent andere buikzuiverende dingen. Zy komt onder de Stroop van Rhabarber, welkeze krachtiger maakt.
Men maakt de deurdringende Wynsteen, Tartarus Fusibilis geheten, van ’t Wynsteenzout en Brandewyn. Men legt eerst witte Wynsteen, en bossen van Wyngaardranken deur een, en steekt’er van boven den brand in. Men laat het tot omlaag toe afbranden. De Wynsteen die dan, tot kalk gebrand, gevonden wordt, wordt in Brandewyn gedaan, en gesmolten zynde deurgelekt, daar na moet men op het Wynsteenzout gieten goede Brandewyn, zo dat hy’er een duim boven op staat. Daar na moet men’er het vuur in steken; en laten het verbranden. Dit geeft een zo deurdringend Wynsteen-zout, dat men het op een stuk gloejend Yzer gojende, het gants deurdringen zal; en daar een witheid zal aan byzetten, die na zilver zal zwemen.
Olie van Wynsteen, is zuiver Zout van Wynsteen, dat in een Kelder door de vocht is gesmolten; ’t is derhalven niet minder dan Olie, maar een gesmolten Loogzout.
Gekoperroodde Wynsteen, of Tartarus Vitriolatus, is een Olie van Wynsteen, waar onder de gerectificeerde geest van Vitriool allengskens is gegoten, en welke twe vochten een grote opvlieging gedaan hebben.
Gefolieerde Wynsteen, is een Wynsteen met gedestilleerde Azyn bereid, die aan witte bladen is gemaakt.
|
|