| |
U.
uil of katuil is een Nachtvogel, die zo groot, als een Kapoen is, en geel van kleur. Zy wordt ook een Nachtuil geheten. Zy heeft een kroon van veders om de ogen, aan weerskanten van ’t hoofd, en onder aan de keel, en maakt een soort van kraag. Zy heeft zwarte ogen die diep in ’t hooft staan; en onder den buik, is zy wit, met zwarte vlekken gespikkeld; de bek is wit, de klaauwen krom, en de pooten zyn met veders gedekt; de rug is met zwarte moesjes. De Uil vangt Muizen als een Kat, en daarom noemt men ze Katuil.
Men meent, dat het vlees van de Katuil de lamheid en doofgeestigheid geneest; dat derzelver vet op een Verzwering gelegd, die aan de keel komt, dezelve uitnement wel opent; en dat de Gal de vlekken der oogen wegneemt.
De ogen van een Katuil tot een Struif gebakken en gegeten, door een dronkaart, zal hem een afkeer van Wyn maken.
uitbroejen is een woord van den Tuinbou, ’t geen zeggen wil, door middel ener broejende warmte de aarde en lucht zo te verwarmen, dat de Zaden en Planten in een tyd, wanneer de natuurlyke warmte nog niets uitvoert, voor den dag komen en groejen, noemt men ’t Jagen en Dryven.
’t Geschiedt door verse Paardemest daar veel Stróó in is.
’t Geschiedt ook door verse Run.
’t Geschiedt ook door Stookkassen.
Men besproeid ook wel het zaad met heete geesten, als Brandewyn, Essentie van Kaneel, die meer in ene dag doen groejen, als zy anders in acht zouden doen.
De Broeibakken, die men daar toe gebruikt zyn van hout, en bestaan alleen uit een achter- en voorplank, en twe zydstukken, waar op de glazen Ramen gelegd worden. De achterplank is de breedste, tegen welke, boven aan de buitenkant, een strookplank is, ter breedte van drie duimen, vast gespykerd; welke strook zo veel boven de plank uitsteekt, dat het de sponning tot het opleggen der glazen maakt, en dus belet dat de Noorde wind van achteren niet deur waait. Aan ’t eind der achter- en voorplank zyn geveerde yzere krammen, die door de gaten der zydstukken gestoken zynde, met houten spyen de Bak in ’t vierkant opsluiten; waar na de gezwaluwstaarte Merkhouten, in de daar toe gemaakte gaten gelegd, en daar de Glasramen op gelegd worden. Zodanige Bakken, aldus volkomen in orde, zyn van den meesten dienst en van geringe kosten; kunnen op alle plaatzen gezet worden, en op de zon min, of meer schuinte worden gegeven; ook na ’t gebruik haastig gesloopt en beknopt weg geborgen worden. Men zet ze op de Mest, voor dat men te voren een weinig aarde tussen de Mest en ’t onderste der Plank gelegd heeft, op datze door den broei te minder zouden vergaan. Men zal nochtans de Bakken van alle kanten met ruige Mest, of Stróó, tot afkeeringe van koude, aanvoeren; gelyk men de Winterbloembakken met uitgebroeide Run aanvoert. Men zet de Bakken zo laag mooglyk aan de aarde, en men trekt de Bakken op naar de mate dat de gewassen groejen, en voert ze na de mate van het ryzen van alle kanten met aarde aan.
Paardenmest is ’t gewone broeimiddel in de Winter en Lente; zy is ten dien einde beter dan de Run, welke niet goed is, dan tot de Zomerbroei; want in de Winter, of Lente wordtze door de aarde bedompt. | |
| |
De broei door Paardenmest is in de maanden van November, December, Januari zelden, of nooit van goeden uitslag, om dat men ze dan van de menigvuldige dampen niet weet te ontlasten; maar daar door verrotten. Hierom moet men met de Paardemest voor February geen begin maken; wanneer men nog alles doen moet om de Zonnestralen te vermeerderen; zonder welke ’t broejen altyd een kwade uitslag heeft.
De Winter-broeibergen moeten boven op de grond gemaakt worden, en de Bakken moeten niet breeder zyn, dan datze boven op de Mest gesteld kunnen worden, en moeten van alle kanten worden aangevoerd. De Glazen moeten’er schuin tegen de Zon op leggen, om de stralen ten naastenby regthoekig te vangen.
By ’t aanleggen der Broeibergen moet men deze luchtig uit malkander strojen, en gelyk doormengen. Daar na moet men ze behoorlyk aantreden, en als ze niet genoeg bevogtigd zyn, met water doornatten; anders is de broejing haast over, en de Mest beschimmelt.
Men legt ook Bergen van afgevallen Boombladen, maar wat dikker, als van Paardemest aan, en daar op worden de gewassen des Winters beter geteeld, om dat ze langduriger en eenpariger warmte geven.
Men moet de aangelegde Mestbergen niet aanstonds met zo veel aarde overdekken, als daar op tot de groei der te zajen, of te planten gewassen nodig is: want zulks zoude de broei, vooral des Winters beletten. ’t Was best de Mest aanstonds met de Glazen te beleggen. Maar vermits daar door ’t Glaslood schielyk verteert, is dit niet te doen, en men moet de Mest maar met een vinger of twe aarde bedekken, op dat de uitwaassemingen daar in mogen vergaderen. Als de Mest warm wordt, vermeerdert men van langzamerhand de aarde tot behoorlyke hoogte, of genoegzaamheid, om daar in te zajen, of te planten. Men moet op gene te heette, ook niet op te flaauwe Mestbergen telen. De eerste doen de Zaden en Planten branden, en de andere maken gene beweging genoeg in de vochten.
Hoe ’t meer in de Winter is, hoe men meer Mest moet gebruiken, hoe nader aan de Zomer hoe minder; en hoe dieper in den grond. In April kan men ’t met de helft wel doen van die, welke men in February nodig heeft. Hoe nader aan de Zomer, hoe men op de Mest ook meer aarde leggen kan, hoe verder in de Winter hoe minder. In dompende Mestbergen moet men gaten in de Mest steken, om’er leven in te brengen. Als men in February Mestbergen voor Steekzalade, of voor Sterkers legt, dekt men’er zeven, of acht duimen aarde over. Maar naderhand twaalf op zyn minste; dus doet men ook met de Meloenbergen, daar men half Maart Meloenzaad op steekt.
De Broeibergen voor Tuberozen, of Meloenplanten moeten vyftien, of zestien duimen hebben; en zo men meent, dat dan de Mest geen warmte genoeg mogt geven, zet men ze wat verheven op heuveltjes; en men vultze dan enige dagen daarna aan, als’er warmte genoeg is.
De Gruppen, daar men de broejende Mest in doet, zyn drie voeten wyd, en van weerskante glojende.
De eerste Berg daar de Meloenen op verplant worden, zyn niet diep in den grond; maar’er wel hoog boven, en de Planten moeten dertien voeten van een staan; de twede Berg wordt dieper in den grond gegraven, en minder hooggemaakt; om in de Winter, sterke vorst, en het verkouden te beletten, zal men ze niet alleen van boven bezorgen, maar ook van alle kanten, zelf den grond van voren, achter en ter zyde met Stroo, twe, drie voeten van den Bak.
Om de schadelyke dampen, die men boven Mestbergen heeft, te doen uitdampen, heeft men in ’t Ooste, of Weste schuiven, die men van wind opent, en zo ’t koud is hangt men’er een enkel, of dubbel haaire kleed over.
De Gewassen, welke van onderen des Zomers, in de Potten warmte moeten hebben, moeten door Rund worden uitgebroeid. Hoe verser deze Rund, hoe ze warmer en langduriger is, en zy kan zes Maanden lang warmte behouden; zo men ze met Ramen dekt, zet men daar de Potten tot den rand toe in.
uitdampen; Evaporeren is een kunstwoord der Chymie, betekenende de vocht over vuur, of in de lucht te laten wegvliegen.
Tot op een velletje, of korstje te laten uitdampen betekent: de vogt als damp te doen wegvliegen, tot dat men’er een klein vellitje opziet; dit geschiedt altyd, wanneer’er zo veel vocht is uitgedampt, als vereist wordt, om Zout gesmolten te houden.
uithozen, wil zeggen, een houte Schop, of Hoosvat gebruiken, om het Water, dat door een regen, of anderzins in den Tuin is gekomen, op plaatzen, daar het schade doet, uit te baliën, of weg te scheppen.
uitleggen; een Boom aan een Heining uitleggen, is een spreekwys van den Tuinbou. Dit is het leggen van een Boom tegen een schutting aan weerskanten, zo dat men de Takken niet by een, maar van malkander bindt, op zich zelve, en even ver van een, zo dat ze niet verward zyn onder malkander, en zo dat men met het opslag van een oog alle de deelen kan zien, waar uit hy bestaat.
uitnypen, is ’t uiterste van de grove gegroeide spruiten der Persikboomen, in de maanden van Mei, Juni, Juli, af te nypen, of te breken: om daar niets aan te laten, dan drie, of vier duimen langte, op datze dus met de nagel zynde gebroken, (want men moet’er het mes niet in zetten, alzo die loten als glas afbreken) weder drie, of vier anderen van middelmatige grootte, | |
| |
in de plaats van een te dik lot zoude geven; en men door dit middel meer vruchthout heeft, want de grove takken geven’er gene, of weinigen. Dus heeft men’er drie, of vier in de plaats van een, die zeer grof en lang zouden geweest zyn, en die ’t volgende jaar zouden moeten op zes en zeven duimen gesneden worden. Men moet de kleine takjes niet uitnypen.
uitplukken. Zie lubben; dat is een Tuinmans woord, waar mede men ’t afplukken van groejende vruchten betekent, op dat de anderen te groter groejen.
uitroejen zegt men van Planten, of Boomen, die men met geweld uit den grond haalt; dus zegt men, Roeit dezen Boom uit, hy deugt niet meer. Deze Plant is te goet om ze uit te roejen, enz.
uitsnoejen is een Kunstwoord van den Tuinbou, dat zich van Boomen laat zeggen, die men doet groejen om fraje Boomen te worden, en daarom ontneemt men ze alle dikke takken, welke uit de stam, of de takken buiten de plaats voortkomen, een gedeelte van ’t sap verteren, daar ’t moet na ’t hoofd stygen om te verlengen, en een Boom krachtiger te maken.
uitspruitsel, of Spruiten, zyn de kleine Spruiten, die de oude Kóólen na den Winter maken, wanneer ze beginnen te bloejen en zaad te geven; deze Spruiten gestooft, maken een lekker eten.
uittelen is een Woord van den Landbouw; willende zeggen, dat men, zonder te mesten, menigmaal vruchten op een Land zet, en dus de aarde de vettigheid met telen uithaalt, en ze onvruchtbaar maakt.
uittrekken, Extrahere, is een woord der Chimie; ’t geen betekent, door middel van vocht, de kracht uit zekere natuurlyke lighamen te halen, datze in die vocht gevonden wordt.
uittrekkend middel. Zie Attrahens in Hubners Kunstwoordenboek.
De Uittrekkende middelen zyn Geneesmiddelen, die opgelegd, de vochten en geesten uit het lighaam na de oppervlakte trekken, waar van men drie soorten heeft. De eerste trekken matig; de twede trekken minder, en de derde trekken uitermate, en de geesten en vochten zodanig na de oppervlakte, datze de huit doen zwellen, en zo rood als Scharlaken, en zelf daar bladers maken. Men maakt ook vesicantia, bloedtrekkende middelen in onze taal; zodanige zyn Osterlucie lange en ronde, Anemone, Bertram, de wortel van Kalamoes, die van Kalfsvoet, Vorsebeet, Lepidium, Look, Mostert, Uijen, Zuurdeeg, Ammoniac, Sagapenum, Ganse-drek, Duiven-drek, Spaanse Vliegen.
uittreksel, EXTRACTIO. Zie Hubners Kunstwoordenboek.
uittreksel van Jenever. Zy is uitnemend goed tegen de Pest, en ’t is om deze reden, dat men ze deurgaans de Theriak van de Boeren noemt.
Neemt zo veel Greinen en Beijen van Jenever als gy wilt, stootze wel in een marmore Mortier, doet ze daar na in een Pan, en giet daar op zo veel kokend water, dat het’er boven op staat. Doet het daarna een half uur lang koken; neemt een stuk Lywaat, waar door gy dit afziedsel zult laten lekken, en perst het’er uit door een Pers. Dit gedaan zynde neem al het uitgelekte en deurgeperste, doet het in de zelfde pan, of in een andere die schoon is, zet daar na die Pan op ’t vuur, om ’t nutteloze te laten uitdampen, tot dat de stof door koken Honings dikte heeft gekregen; doet daar op ’t eind van ’t koken by zo veel Suiker, als gy goed vindt om ’t aangenaam te maken. Als ’t uittreksel van Jeneverbeijen gereed is, zult gy ’t in een Pot doen, om ’t ten gebruike te bewaren.
Men moet’er niet dan een Boon grootte ’s morgens nuchteren van nemen, en niets naderhand, in den tyd van drie uren,’er op nemen.
Zie de krachten van dit Uittreksel op ’t Woord jeneverboom.
uittreksels noemt men ook zulke geschriften, die voorname stukken uit een groter by een stellen.
uitwas. Middel om een Uitwas van vlees zonder pvn te doen afvallen. Neemt voor een oortje Aluin; doet’er wat water by om ’t te doen smelten, steek in dit water den Uitwas twemalen daags, zo zal ze niet groter worden, maar hard en eeldachtig, en vallen af ten einde van acht dagen. Men moet naderhand de Wond met smeersel handelen zonder te vrezen, dat de Uitwas weder zal komen.
Zulke Uitwasjes groejen wel eens in de Watergang, door middel van het venyn der Spaanse pokken.
ultramaryn. Zie ’t Artikel miniatuur, alwaar gy vinden zult hoe men ’t gebruiken moet.
unguentum. Zalf. Zie smeersel. ’t Is een Mengsel, ’t geen men aan Wonden, of uitwendig gebruikt. De Olie is de grond der Smeerselen; de Was moet daar in gebruikt worden, om’er een zekere dikte aan te geven. Men doet daar in komen deelen van de Planten, Dieren, en Bergstoffen om derzelver krachten. Naar datze lyf hebben duren ze langer op de Wonden, en door dit Middel hebben de deelen, die ze uitmaken, tyd om zich allengskens te ontbinden, en ongevoelig te werk gaan.
Men heeft velerleije Smeersels. Wy zullen hier de voornaamste leeren maken, en de krachten daar van zeggen.
| |
Groene Unguent.
Neemt Beteuni, Agrimonie, Yzerkruid, Pimpernel, Guichelheil, van elke van die twe Kruiden, twe handen vol. Men moet’er niets van nemen, dan de Wortels, en de ribbe daar aan laten, ze wel wassen, zuiveren, en met wit Lywaat afdrogen, ze met malkander laten weeken | |
| |
in een aarden Pot, die zuiver is; daar op doen witte Wyn, of by gebrek daar van Wyn klaret, en maken, dat gezegde Kruiden alle onder den Wyn staan; en de Vaten hebbende gedekt, ze laten den tyd van vier en twintig uren trekken, daarna zult gy gezegde Kruiden met malkander laten koken op een groot Komfoort; en als zy wel gekookt zyn, moet men ze afnemen, en laten ze wat koud worden, om ze tussen de handen te kunnen uitpersen, en ze wel stampen in een steenen Mortier, en ze door een Stemyn, of nieu Servet wringen, zo dat’er geen sap in de Mortier blyft; nog in ’t Servet, of Stemyn. Daarna zult gy dat sap doen in de Wyn, daar die Kruiden in gekookt zullen zyn over ’t vuur, op het zelfde Konfoort. Men moet zorgdragen, dat de Wyn zuiver zy, en dat’er gene Kruiden in gebleven zyn, noch enige vuiligheid; en daarna over ’t vuur zynde, zult gy’er een vol glas van ’t sap van verse gestootten Tabaksbladen indoen, welke gy deur een Servet hebt laten loopen. Gy zult dat afziedzel een weinig laten koken, daarna zult gy’er een pond wit Pek in doen, anders Harpuis geheten, gestooten tot poejer, en deur een Stemyn gedaan. Als die harpuis gesmolten is, moet gy’er acht oncen wit Maagdenwas onder doen. Dit Was gesmolten zynde, zult gy’er een once wel uitgezochte Mastik in doen, die gestooten is; en gy moet die drogeryen, die over ’t vuur zyn, gedurig met een kleine houten Spatel roeren, ontrent den tyd van een kwartier uurs, en dragen wel zorg, dat ze niet overloopen. Daarna moet men de Pan van ’t vuur nemen, en ze op den grond zetten, om, onder een gedurig roeren, te koken.
Als ’t koud genoeg is om ’t aan de vingers te kunnen velen, moet men een pond van de beste Veneedze Terebintyn nemen; ze in een koper Bekken wassen, en slaan met een kleine houtten plak, en van water veranderen, tot dat ze zo wit als melk wordt; en ze wel afgedrupt hebbende, zult gy ze doen in ’t afziedzel onder een gedurig roeren, om ze wel te mengen; daarna zult gy gedagte Pan weder over ’t vuur zetten, en ze laten koken, tot dat gy zult zien, dat dat smeerzel niet langer trekt. Men moet met gezegde Plak’er van nemen, en ’t doen in koud Water, of in Wyn; en koud geworden zynde, zult gy ’t breken tussen de vingers, en als ’t niet meer trekt, zal ’t een bewys wezen, dat het genoeg is gekookt; dan moet men ’t van ’t vuur nemen, en laten ’t zo koud worden, dat men ’t gemaklyk kan velen, om ’t aan kleine rollen te doen, en ’t met wit Papier bewinden.
Krachten. ’t Geneest alle oude en verse Wonden, haalt’er kwaad vlees uit, en doet het goede in weinige dagen daar inkomen, ’t haalt de Dorens uit, en allerleije zoorten van vuiligheden uit de Wonden; ’t Geneest de beten van Slangen en andere venynige Beesten, en derzelver Wonden. ’t Geneest alle Verzweringen, en Exteroogen van de Voeten, de wonden van ’t Hoofd; zo ’t Been van ’t Hoofd was gebroken, zou het weder aan een genezen en voegen, ’t is een beproefd middel, ’t geneest de Kropzweren, in wat deel ze ook wezen mogen, de Absteunen die tussen de ribben en zyden komen; zy is goed voor alle Wonden.
Deze Zalf moet men in de laatste week van de maand van Mei maken, om de beste Kruiden en de meeste kracht te hebben, of in de volle maan van Mei.
| |
Verkoel- en pynstillend Unguent, tegen ontstekingen, pynen en heette ongesteldheden.
Neemt de bladen van groot en klein Huislook, van Goudsbloem, Venusnavel, en Nachtschade, Bilzenkruid, Vlier, en Patich, van elks ene handvol. Stampt het in een Mortier, en doet het met twe ponden Olyven-olie koken, tot dat ze enkelden welgekookt zyn. Laat daarna alles door een wit Lywaat loopen, en doet’er by vyf oncen geel Was, om’er de dikte van een smeerzel aan te geven, ’t welke gy tegen de voorgestelde kwalen zult gebruiken, doende ze eerst op een Tafelbort smelten, en als gy’er de aangedaane deelen mede zult gesmeerd hebben, zult gy’er een Papier over heen leggen, en een Lywaat over ’t Papier.
| |
Unguent van Mei.
Neemt de Boter van de Maand van Mei, twe ponden; grote Diachylum magnum, een pond; nieu Was, Harpuis, van elks drie ponden; en ontrent een half glas Citroensap.
Doet de Boter in een koperen Pan smelten; gesmolten zynde, zult gy’er de Diachylum aan kleine stukjes gesneden deurdoen, die gy ook met de Boter zult laten smelten. Alles onder een zynde gesmolten, zult gy’er de Harpuis, aan kleine stukjes gesneden, onder doen, en laten ze met het andere smelten; als ’t gesmolten is, zult gy’er Was onder doen, aan kleine stukjes gesneden; men moet alles met malkander een half uur laten koken, en gedurig roeren. De Pan van ’t vuur zynde genomen, zult gy’er ’t Cetroensap bydoen, roerende alles met een Spatel, tot dat alles wel gemengd is. Dit gedaan zynde, zult gy ’t in een aarden Pot doen, of in een wel zuivere Pan, of Pot.
Dit Unguent is zeer goed voor allerleije soorten van Wonden en Kwetzuren: maar eer men ’t’er oplegt, moet men de Wonde wel wassen, met Wyn en Olyvenolie, ’t welk men met malkander zal laten koken, en daar mede zo warm wassen, als men kan velen.
| |
Aanmerking op de keur van drogeryen, die in ’t Unguentum Divinum komen.
Kies eerst van de droogste Galbanum uit, die geelst en best is; de rosachtige is niet goed.
Ammoniak Gom, niet aan klompen, maar matig grote greinen. Zy is rood, bruin van kleur.
Oppopanax, niet in klomp maar in grein; ’t geelste is ’t beste; zy is van binnen wit. | |
| |
Witte Azyn, van de sterkste en witste Maagden Olyvenolie.
Goudglid, de hoogstgekleurde, roodste, verzilverde, minstbruine is de beste.
Spaasgroen, ’t fraaiste is ’t beste.
Uitgelezen Mirrhe, die helder is.
Osterlucie, lange ende levendigste en zuiverste, aan schyfjes gesneden, daar na zal men ze over den Oven laten drogen, eer men ze stampt, en zift. Men moet ze schrappen en snyden; de geelste van binnen is ’t beste.
De Mastik aan tranen, die fraai, zuiver, helder, geel en bleek van kleur zyn.
De Olibanum, de zuiverste is de geelste.
De Bdellium, niet aan klomp maar aan greinen, van Oranje kleur.
Zuivere Wierook, dat is droge, om ze kunnen stooten en ziften, is de beste.
De Zeilsteen, die ten minste een middelmatige Naainaald ophaalt, die geen yzer ophaalt deugt niet.
Nieu geel Was, ’t geelste en nieuste; ’t blankste Maagden Was, is ’t beste.
Als al ’t bovenstaande gestootten en gezift wordt deur een Temis, van Zyde, moet men maar op de menigste achtgeven, en dan gaat alles wel.
| |
Zonderlinge manier om de wonderbare Unguentum Divinum te maken.
Neemt van de Galbanum een once en twe dragmen, Ammoniacum drie oncen en drie dragmen, en Oppopanax een once. Men moet van de drie bovengemelde Gommen, wat meer dan ’t gewicht nemen, om de vermindering, die men’er in heeft, als men ze heeft laten deurloopen, na dat men ze heeft opgegoten.
2. Stampt die drie Gommen elke op zich zelven grofjes in een Mortier, doetze met twe pinten witte Wyn-azyn in een aarden pot: laat ze daar in twe dagen em twe nachten weeken, roerende ze daaglyks twe, of driemalen met een Spatel; of wel om ’t in vier en twintig uren te doen, zult gy heel klein vuur maken, ’t geen gy twe-, of driemaal gedurende dien tyd zult vernieuwen onder de pot, daar de Gommen in weeken, daar men van gesproken heeft; en gy zult ze zo menigmalen roeren, als gy ze op ’t vuur zult zetten, om ze beter te ontbinden, en met de Wynazyn te mengen. Na dat uwe Gommen dus zullen zyn geweekt, en gesmolten in de Wynazyn, zo doet het alles in een koperen Pan over ’t vuur, daar gy ’t over klein vuur in zult laten koken, tot op de verminderingvan te vierde der Azyn, of daar ontrent. Dit gedaan zynde, zult gy die Gommen, die dan wel zullen gesmolten zyn, deur een Stamyn, of Lywaad, deurzygen, persende ze wel.
3. Als alles wel is deurgegoten, zet het weder op ’t vuur in de zelfde, of ene andere Pan, en laat het nog eens koken, tot dat de Wyn-azyn gans is verteerd, en de Gommen lyf hebben gekregen. Dit zult gy weten, daar aan, dat gy enige druppen met een yzere Spatel op een Tafelbord, of iet anders zult laten vallen. Als die koud, dik en vast zyn geworden, zal ’t gedaan zyn. Neemt dan uwe Pan van ’t vuur, en laat uwe Gommen koud worden.
4. Neemt daar na van de beste Olyvenolie, twe ponden en een halve; en doet ze in een Pan, die groot en diep genoeg is. Neemt daar na Goudglid, die door een Temis wordt gedaan, en vryft ze op een Marmorsteen in Olie, roerende ze gedurig met een lange en breede houtten Spatel; neemt Spaansgroen door een fyne Zeef gedaan, een once; doet ze in een Pan, roerende ze gedurig als boven, zet daarna uwe Pan op een Fornuis van yzer, of anderzins; doende daar niet op dan een weinig vuur van vyf, of zes kolen, zo dat de Pan naaulyks heet wordt, roerende zonder ophouden en naarstig alles met een houtten Spatel: want anders zoude de Goudglid zich tot een berg vergaderen, tot dat de drogeryen wel los, ontbonden en gemengd zyn met Olie.
5. Merkt wel op, dat men om dit alles te maken, ten minste drie uren tyd van noden heeft, in een uur worden die drogeryen groen van kleur.
6. Vervolgens zult gy nog tien kolen onder de Pan steken, en voortgaan met roeren, tot dat de drogeryen vereend worden, en beginnen te zieden, ’t geen ook na een uur geschiedt.
Vervolgens moet men een vuur maken, dat sterker als te voren is, veel sterker roeren, dan te voren, en dit zal worden van een bleike kleur, die na den gelen trekt na een kwartier uurs, en roeren sterk, tot dat het van een bruin roode kleur wordt; en vervolgens moet men daar een weinig van nemen met een Spatel, en ’t doen op een Tafelbord, om te zien of ’t lyf aanneemt, en niet langer aan de vingers kleeft.
7. Zo ’t nog aan de vingers kleeft, moet men het nog een walm, of twe opkoken, en gedurig roeren, en van tyd tot tyd bezoeken, tot dat het noch aan het Tafelbord, noch aan de vingers kleve.
8. En als ’t niet langer aan de vingers kleeft, moet men ’t van ’t vuur nemen, en dan zult gy’er de helft Was onder doen, ’t geen gesneden, of geraspt is aan kleine dunne stukjes, die zo dun zyn als zy kunnen, gy zultze’er niet dan een weinig in doen, roerende gedurig. Eindlyk zult gy alles op een matig vuur zetten, en daar allengskens de andere helft in doen. Men moet’er niet dan een pond Was in doen.
9. Dit gedaan zynde, zult gy uwe Pan van ’t vuur nemen, en laten de Drogeryen een weinig koud worden; midlerwyl zult gy uwe Pan, daar uwe Gommen in zyn, die reeds gekookt en koud zyn, op een klein vuur zetten, om ze een weinig te laten smelten, en zultze gieten in de andere Pan, die van ’t vuur is, en een weinig verkoeld; roerende gedurig ’t alles met een Spatel deur malkander, tot dat de Gommen met de Drogeryen wel zyn gesmolten. Daarna zult gy fyne gestootten en gevreven Lavantze Zeilsteen nemen, die door een Temis van Taffetas is gezift, op dat ze te fynder zy; vier oncen, die gy in een | |
| |
blad Papier doet, en gieten ze zachtjes in de drogeryen, mengendeze met een Spatel als de Pan van ’t vuur isgenomen; want, zo gy daar die Zeilsteen, als zy over ’t vuur zyn, in doet, zal het terstond alle de drogeryen doen opvliegen, zo dat gy’er een goed deel van zult verliezen; en als gy’er alleen de Zeilsteen van ’t vuur wel zult mede gemengd hebben, zult gy de Pan weder op middelmatig vuur zetten, gaande met roeren met de Spatel voort.
10. Midlerwyl zult gy de volgende Poejers nemen, te weten fyne Myrrhe een once, lange Osterlucie twe oncen, Mastik aan tranen, Bdellium van elks een once, zuivere Wierook twe oncen. Alle deze stoffen gestampt zynde, zult gy elk op zich zelven door een Temis, en ze elk op zich zelven in een papier doen; dan zult gy ze zachtjes in die ordre, waar in ze genaamd staan, in de Pan gieten, die op ’t vuur staat, terwyl een ander op roeren past om wel te mengen; en als gy’er alle uwe poejer zult in gedaan hebben, zult gy met roeren, over ’t zelfde vuur, blyven voortgaan, tot dat de drogeryen drie vingeren breed opvliegen. Zo dra dezelve zyn opgevlogen, neemt uwe Pan van ’t vuur, en ga voort met naarstig roeren met de Spatel, tot dat ze tussen hard en zacht dik worden, zo dat gy uwe Unguent gemaklyk kunt handelen, zonder aan uwe vingers te kleven; haal dan uw Unguent aan stukken met de Spatel, en doe ze op een zuivere en gladde tafel, die wel nat is gemaakt met Azyn; en kneedtze wel met vochtige handen in Azyn nat gemaakt. Maakt’er daar na rollen van, welke gy met papier zult bekleden, elk op zich zelve om ze langer te bewaren. De oudtste is de sterkste.
| |
Hoe men dit Divien Unguent gebruikt.
Vooreerst moet men weten, dat dit Unguent lang kan bewaard worden, gelyk we gezegd hebben; en dat het zyne volmaaktheid niet heeft, voor dat het een maand twe, of drie oud is; en om het op een Wonde, of een andere kwaal te leggen, moet men ’t kneden, of zagt maken met de vingeren, met een weinig Wynazyn nat gemaakt, daarna moet men ’t op zwart Leder, Taftas, of Fustein smeren, en niet op Lywaat, om dat het’er deurheen zoude gaan.
2. ’t Is niet nodig Steekwiek, of Pluksel in de Wond te leggen; dit is niet, om dat het niet goed zy, als de Wond diep is, daar een Steekwiek, of Pluksel in te brengen, die met dat Unguent besmeerd is.
3. De eerste Pleister, die men’er op legt, moet men’er niet afnemen, dan na vier en twintig uren; die men’er naderhand oplegt, van twaalf tot twaalf uren; of de Kwaal moest door de veelheid van de etter, die daar uit kwam, daar toe noodzaken.
4. Als men de Pleister afneemt, moet men’er de etter afbetten, zo ze’er is, en doen’er ’t Smeersel overheen met wat Wyn, of Edik; zo ze’er ontbreekt, en dus kan een Pleister meer dan eens dienen.
5. Men moet aanmerken, dat de Zieke, die gekwetst is, noch Uijen, noch Look moet eten, want het zal veel eer in acht dagen, dan in twe maanden genezen worden, zo hy ze at.
| |
Voornaamste krachten en hoedanigheden van’t Divien Unguent.
’t Zuivert, doet vlees groejen, zonder bederf aan de Wond te veroorzaken. ’t Geneest Kneuzing van zenuwen; ’t is goet voor alle opgeblazenheid; zo imand het hoofd bovenmate gezwollen had, moet hy ’t scheren eer hy’er een Pleister op legt. ’t Geneest geschoten wonden, doet het lood en yzer uit de wonde komen, gelyk ook alle vreemde lighamen. ’t Is ook goed voor Pylscheuten, en haalt’er de afgebroken beenen uit, zo’er in ’t lighaam zyn. ’t Geneest alle beten van Venynige en dolle beesten, ’t haalt het venyn na zich. Alle soorten van Absteunen van Klieren, de Kanker, Fistulen, Krop-Hoofd-gezwellen, koude vochten, en de Schurft geneest het. ’t Is goed tegen de Pest, en alle soorten van Zweren, zo oude als nieuwe; voor de Schurft van Paarden, doende ’t eind daar van met een heet yzer deur steken, ’t haair van de knobbel afscheren, en daar gezegd Smeersel ingieten. ’t Is ook uitnemend en onfeilbaar voor de Bloed-vinnen van der Paarden, doende een weinig in een lepel smelten, na dat het kwaad is ontdekt. ’t Is goed voor de zeere hoofden der kinderen. Men moet het haair afscheren eer men’er Pleisters oplegt. Men gebruiktze voor de Speenen, zo wel in- als uitwendig, nemende daar de Pleister by nood af, en ze’er daar na weder opleggende. Menigen hebben’er zich gelukkig van in Tandpyn bediendt, als zy ze op den slag des hoofds lagen. Anderen zyn van de Jicht genezen geworden, met ze in den nek te leggen. Zy dient ook voor andere pynen van ’t lighaam, als men ze op de kwaal legt.
Als men zich van Lamheid gedreigd vindt, zal men zich haast genezen vinden, als men deze Pleister gebruikt. Want zy versterkt krachtig de zenuwen, die verzwakt zyn. Zy is goed voor Fistulen, die in ’t hoek van ’t oog komen, ook voor die, welke nog zyn overgebleven, na dat men van de Steen is gesneden. ’t Is goed voor de Vlekken en alle andere kwalen van ’t Oog: men sluit de ogenleden, en legt’er de Pleister overheen, dentyd van vyftien dagen en meer. ’t Stelpt het bloed van een kwetzuur, dopende daar ’t bloed af, en leggende daar de Pleister, over ’t vuur warm gemaakt, op. ’t Is goed voor de Wennen, latende die Pleister’er langen tyd op; voor ’t branden; maar men moet terstond het gebrande wassen met Wyn-azyn en Zout, en daar na’er een Pleister van dat Smeersel opleggen; men moet in twe lepels vol Wyn-azyn doen zes greinen Zout, geraspt, en laten’t een weinig laau maken, om ’t Zout te smelten. Dit doet de pyn der Podegra genezen, leggende een Pleister op ’t aangedane deel. ’t Geneest alle kwalen van ’t hoofd, Schele-hoofdzweren, Raas- | |
| |
kallen; als men die Pleister boven op ’t hoofd legt, zo wyd als de Kroon van een Priester zich uitstrekt. Vele zyn daar door van de Vallende-ziekte, Kropzweren, Jicht en andere verouderde en hardnekkige Kwalen genezen worden. ’t Is ook goed voor de Kwalen, die men in de borsten der Vrouwen heeft. ’t Is eindlyk ook goed voor verscheiden andere Kwalen; gelyk men alle dagen ondervindt. Men heeft’er velen gehad, die stonden om ’t been, of arm afgezet te worden, of een ander lidt, die door ’t opleggen van deze Pleister zyn genezen geworden; zonder dat men hun heeft hoeven armen, of beenen af te zetten.
| |
Gryze Unguent.
Neemt Rosen-olie een pond; gestooten Loodwit, Goudglid, dat wel gewassen is, gestooten en gedroogd in de schaduwe, van elks vier oncen; nieu Was, negen oncen; Varkens-reuzel van een Mannetje twe oncen. De Rozen-olie zult gy in een verglaasde Pot over klein vuur doen, latenze daar op, tot datze niet meer snerkt; giet’er dan met een Peperhuis ’t Loodwit in, roert het gedurig, op dat men’er gene greinen in vinde. Doet’er daar na, op de zelfde wys, de welgestooten Goudglid in, met een Peperhuis; roert het gedurig: daar na doet men’er de Varkensreuzel, daar na de Was aan kleine stukjes in. Men moet gedurig roeren. Daar na doet men dat Smeersel over klein vuur koken, en maken, dat het niet kookt: want het zoude’er uit lopen, en de Goudglid zoude omlaag blyven. Men moet gedurig roeren den tyd van vyf uren lang, en ’t niet stil houden voor dat men ziet, dat men een drup van ’t Smeersel op een papier gedaan hebbende, dit het papier niet bevlekt, en ’t de dikte van een pleister heeft. Neemt dan de Pot van ’t vuur, en roer nog tot dat het byna koud is; daar na maakt men’er een rol van, of men doet het in een verglaasde pot. Dit Smeersel deugt niet, voor dat het vier maanden oud is.
| |
Zwart Smeersel, of zwarte Pleister, tegen allerleije soorten van Wonden, of ’t Unguent van RICOME; die, zo men zegt, het uitgevonden heeft, en’er dertig duizend Ryksdaalders mede gewonnen. Hy kreeg drie franse Gulden voor een ons.
Drogeryen. Neemt Olie van Olyven, zeven ponden, pluksel van oud Linnen twe ponden, fyn gestootten Ceruis een pond, Goudglid vyf viereendeel, nieu Was een half pond, gestootten Myrrhe een pond, gestoten Aloë twe oncen.
Bereiding. Doe uwe twe ponden plukzel van oud Lywaad heel losjes in een Kom, giet daar de zeven ponden van Olyven-olie op, zo dat de Pluksel over al daar van deurdrongen is; doe daar na alles op een vuur van kolen, ’t geen niet te groot is, uit vreze, dat de vlam mogt in den Olie slaan, en ’t gantse Pluksel verbranden. Men moet gedurig met een yzere, Roe, of Spatel roeren, tot dat het Pluksel is verteerd. Dit zult gy weten, als gy’er een weinig van op een Tafelbord doet, en gy gene draden van Pluksel meer in den Olie ziet. Dit gedaan zynde, zult gy de Pot van ’t vuur halen; en als zy ophoudt met koken, doet’er allengskens, onder een gedurig roeren, een pond Ceruis is; en zet het een minuut op ’t vuur; neemt ze dan van ’t vuur, en doet’er dan, onder een gedurig roeren, de vyf vierendeel, dat is, de vyftien oncen Goudglid in; na dat men de Ceruis en Goudglid wel heeft fyn gemaakt. Daar na moet men ’t weder een weinig laten opkoken, en daar in doen een halfpond Was aan kleine stukjes gesneden, en ’t nog eens laten opkoken. Daar na zult gy ’t weder afnemen, en daar allengskens, als boven in doen, onder een gedurig roeren, de gestooten Myrhe; en laten ’t nog een weinig koken. Daar na moet men ’t van ’t vuur nemen; en onder een gedurig roeren daar gestooten Aloë by doen, en zetten uwe Pan weder op ’t vuur, en laten ze een reis, of driemaal opkoken. Dit gedaan zynde, zult gy een weinig op een Tafelbord doen, om te zien, of ’t’er nog aan kleeft; is ’t nog te zacht, moet men ’t nog wat zagtjes laten koken, tot dat het zyne dikte heeft.
Als dit zal zyn gedaan, moet men ’t van ’t vuur nemen, en doen ’t op een Tafel, of Plank, doen dit daar op met een Potlepel, ’t laten koud worden, en koud zynde, moet men ’t doen rollen.
Zo ’t by geval gebeurt, dat daar onder ’t koken van die Drogeryen, ’t vuur in vat, moet men een Dekzel, of Kussen by de werke hebben, ’t geen in ’t water gedoopt is; vringen ’t wel uit, op dat het niet meer dan vochtig zy; om de Pot terstond te dekken, en door dit middel zult gy’er het vuur in uitdooven, op dat men niets verlieze. Dit Vat moet men in een ander veel groter Vat doen.
Deze raad moet men voor alle andere middelen van dien aart doen dienen.
| |
Hoe men ze gebruikt.
Zo de wond boven op de huit is, moet men’er een Pleister op leggen, die men alle avonden afveegt; en dus voortgaan, tot dat zy gants is genezen.
Is’er een Uitwas van vlees, moet men ze verbinden, gelyk gy hebt begonnen, want zy doet ze inkrimpen.
Is’er dood vlees in, en is de wonde oud, moet men een rol Pleister nemen, die doen in een Pot, met Lepels Rozen olie; alles met malkander doen smelten; daarna Pluksel naar gelang nemen, die daar in doen, en ze laten deurdringen; daar na zult gy dit Pluksel in een andere Pot doen, welke gy zorgvuldig zult bewaren. Als gy ze wilt gebruiken, zult gy’er een weinig van nemen, ’t in de Wonde doen, en daar zo mede te werk gaan, dat de Wonde gants met Pluksel gedekt is, welke gy’er zachtjes op zult leggen, zonder datze gedrukt, of gedrongen worde, op dat’er de vocht gemaklyk uitloope. Men moet van Pluksel ’s morgens en | |
| |
’s avonds veranderen: maar de zelfde Pleister kan enen gantsen dag gebruikt worden, al was schoon ’t been bloot, gy zult’er ’t pluksel dus bereid op leggen, en ingeval de Wonde zwart ziet, beneemt zy’er al het zwart van, zonder dat het been afvalt.
Men moet voor eerst aanmerken, dat zo ’t gat van de Wonde te klein en te diep is, dat men daar een kleine wiek van Lywaat in moet steken, uit vreze, datmen’er ’t pluksel niet uit mogt kunnen krygen, na dat men te voren de Steekwiek in de gesmolte Unguent heeft gedoopt: men moet zorge dragen, datze daar niet in worde gedrukt, ter oorzake van de vocht, die daar uit moet loopen.
Ten twede. Dat de Steekwiek niet moet den grond raken, ter oorzake van ’t vlees dat’er op komt. Zo ’t gat te klein mogt zyn, of de Zieke daar mogt ongemak van hebben, moet men in de wond het Smeersel gieten, gesmolten in de Olie, en doen’er de Pleister boven over heen.
Ten derde. Men moet alle dag van Pleister veranderen, en ze alle avonden afvegen.
Ten vierde. Dat men wat meer, of minder menigte van die Pleister kan maken, als men de enkelden naar gelang vermindert, of vermeerdert.
| |
Zwart Unguent, dat Etter maakt.
Neemt twe ponden gemene Olie, wit en geel Was, Schapen-vet van de Nieren, zuivere Hars, Pik, Veneedse Therebintyn, van elks een half-pond; fyn gestooten Mastik, twe oncen; laat met Olie de stoffen smelten, die smelten kunnen, en doet’er de Poejer van Mastik by, om’er een Unguent van te maken.
Dit smeerzel haalt alle verzweringen deur, gelyk ook alle Pest- en Venusbuilen. Men blyft’er een Pleister hier van opleggen, na dat de verzwering open is, tot de volkomen genezinge toe.
| |
Unguent, of Pleister van André de la Croix.
Men moet nemen vier oncen Gom Elemi; twaalf oncen Hars; Olie van Laurier, Veneedse Therebinthyn, van elks twe oncen.
Breekt de Hars, en de Gom Elemi aanstuk; laat ze over zeer klein Vuur smelten; doet’er daar na Therebinthyn, en Laurier-olie by.
Alles wel met den anderen zynde gemengd, zult gy’er de vuiligheid uithalen, metze door een doekje te gieten, en als die Unguent koud is geworden, zult gy ze rollen, om te bewaren.
Deze Pleister gebruikt men in Borstwonden, is goed om te zuiveren, de Wonden en verzweringen toe te heelen. Zy verdwynt de kneuzingen, versterkt ’t gebroken en ontledigde, en bevordert eindelyk de deurwaasseming der weiachtige vochten.
smeersel voor ’t Branden. Zie branding.
smeersel voor Kortademigheid. Zie aamborstigheid.
smeersel voor ’t Vernagelen der Paarden, en de Spykers in de voet getreden.
Neemt gestoote Gom van de Pynboom, Gom Elemi, van elks een once; steekt ze in een kleine Pot over ’t Vuur; laat de Gom zachtjes, al roerende, smelten. Als ze gesmolten zullen zyn, doet’er in negen oncen geel Was aan stukjes; doet ze smelten, en mengt ze met de Gommen, tot een Lighaam. Doet’er naderhand by, drie oncen Veneedse Therebinthyn. Als alle die drogeryen wel onder een gemengd zyn, haalt ze van ’t Vuur, en doet daar by een once Drakenbloed in tranen, en twe oncen ronde Osterlucie, zeer fyn gestoten. Roert deze stoffen, tot dat ze half koud zyn. Na dat gy vervolgens een Tafel met Olyven-olie hebt gesmeerd, of van zoete Amandelen, zo giet’er u mengsel op, en rolt het met de handen, die gy ook zult met Olie besmeerd hebben. Daar na zult gy een papier om die Rollen doen, en bewaren ze tot nooddruft-
| |
Unguent voor Wonden van Paarden.
Neemt Keulen een handvol, bladen van de lange Osterlucie, Salie, Veronica, van elks een en een halve handvol, Wortel van Heumst, de grote Smeerwortel in de schaduwe gedroogd, van elks een once. Als de Wortels aan kleine stukjes zyn gesneden, zal men ze in een Pan doen, met een pint Room van zoete Melk; men zal ’t in een Pan over ’t Vuur, den tyd van een quartier uur, doen, en daar vervolgens by de bladen zeer fyn gehakt. Men moet alles nog laten koken, tot dat’er niets overblyve, dan de Boter, die de Room al kokende zal hebben voorgebragt. Vervolgens zal men de Boter in een Pot gieten, en doen in de Pan weder een vierendeel Spek aan stukjes gesneden; alles den tyd van een vierendeel uurs over ’t Vuur gelaten hebbende, zal men dat gesmolten Spek in de zelfde Pot afgieten, waar in men de Boter heeft uitgegoten. Men zal daar na in de Pan gieten, twe oncen Olyven-olie, welke men met het Spek, en overgebleven Kruiden en Wortelen, den tyd van een halfquartier uurs zal laten koken. Daar na zal men nog de Olie uit de Pan, in de Pot gieten, daar men de Boter, en ’t gesmolten Spek in heeft gedaan. Daar na zal men de Kruiden en de Wortelen, ’t sap uitpersen; en terwyl ’t nog heet is, zal men’er anderhalve once uitgebrande Aluin, en een once gesmolten Pek by doen. Men zal dat mengzel wel mengen, tot dat het is koud geworden. Als men dat Unguent zal willen gebruiken, zal men’er van in een lepel doen smelten, en stryken de Wond met een Penceel daar mede.
uye. Zie ajuin.
Men heeft’er vele soorten van, lange, witte, rode en rosachtige. De rode platbollige is de scherpste, maar wordt by ons zelden geteeld, doch de rosachtige meest, om dat ze best tegen de on- | |
| |
gemakken der lucht kan, minder afvuurd en zekerder gewas geeft, als de witte. De witte platbollige is scherper van reuk en smaak, dan de rosachtige. Zie Aanm. op Lusthoven.
uyer is de naam, die men aan de Borsten van een Koe, Paard, enz. geeft. Men moet een Koe niet altyd, naar de grootte van zyne Uijer schatten. Want als zy vleessig is, geeft zy zo veel Melk niet, als een andere, die kleinder is.
|
|