| |
O.
oculatie. Zie okulatie.
Oculus Christi. Christus ogen. Om deze fraje Bloem dubbelt te hebben, moet men niet missen ze jaarlyks te verplanten, gelyk de Nagelbloemen, nemende in tyds de schoonste Ruikertjes, of Aflegzels van de Planten; en verplantende ze elders op ene koele plaats; om ze van daar te halen, als zy wortel zullen hebben gevat, en’er een Bed van te maken, of wel, ’t geen zekerder gaat ze in te leggen, gelyk de Nagelbloemen.
De reden, waarom men de Oculus Christi zo zorgvuldig moet verplanten, is, dat als de Plant is oud en groot, zy zeer veel hout en bladen voortbrengt, en weinig vruchten, puttende zich gans in ’t voortbrengen daar van uit.
oogst. Somtyds verstaat men daar een tyd door, wanneer de voornaamste Veldvruchten van Koorn, of Granen worden ingezameld. ’t Wordt ook voor die bezigheid en drukte genomen, die imand heeft, als hy zyn werk maakt van zyne vruchten in te zamelen; en in dit geval voegt men’er een bezitwoordje by; en men zegt, dat imand in zynen Oogst is.
oenanthe. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
oester is een Schelpvis van de Zeê, die vry wel bekend is. Men eet ze raau met een weinig Pepers, Azyns, of Citroensaps. Men eet ze ook gestoofd en bereidt ze op verscheiden wyzen.
Om ze gebraden te eten, laat men ze in zyne onderste schelp, en kruidt ze met Peper en gehakte Pieterselie; men doet’er wat Boters by, en men doet’er boven op een weinig gestoote beschuit; daar na zet men ze in den Oven, of legt’er een Taarte dekzel met kolen over heen, terwyl zy van onder op ’t vuur staan.
| |
Gefruite Oesters.
Neem een Taarte-pan, maak daar den bodem van vet, leg daar uwe ontschelpte Oesters, elk byzonder, in, en kruid ze, gelyk boven. Doe’er een glas Wyn by, dek ze daar na met goede Boter en gebraden Brood. Hebbende daar na uwe Taartepan gedekt, en boven en onder vuur gedaan, laat ze stoven.
| |
Oesters tot rosse Ragout.
Men moet de Oesters in water laten trekken, en wel schoon maken zonder koken; hebbende daar Aardappelen en Kampernoeljes, gelyk de gewoonte is, ingesneden en rood laten snerken, met goede verse Boter, en een weinig Bloemen-meel; zult gy daar Vis-nat by doen, of helder Errit-nat of by gebrek daar van heet water naar gelang. Hebbende de daar na alles laten weeken, doe’er uwe Oesters in, om ze te laten staan zonder koken; anders zouden zy hare smaak verliezen.
Men kan ook de Oesters snerken, niet anders, als wit, met Boter met een weinig Meels gekneed.
| |
Gevulde Oesters.
Hebbende uwe Oesters laten uittrekken, hakze met Boter, Ansjovis, Zout, Peper, Pieterseli en Uijen klein. Doe’er wat dojer van een Ei by, met Neutemuskaat, en andere zachte Speceryen; doe’er wat kruim van Wittebrood by, dat in Room van Zoetemelk heeft geweekt. Stamp het alles in een Mortier onder een. Doe dit Vulzel in uwe Oesterschulpen, en hebbende daar dojers van Eijeren over gedaan, doe ze in een Taartepan stoven, gelyk de gefruite Oesters.
ogen-troost, in ’t Latyn, Euphrasia.
Beschryving. Dit is een klein kruid, dat gemeenlyk een handbreed hoog groeit. De bladen zyn klein, gekruld en rondom getand, samentrekkend en een weinig bitter. De Stengel is klein en rood. De bloemen wit, en trekkende wat naar den roden.
Plaats. Men vindt het in de Bossen. Het bloeit somwyl in Juli en somwyl in Augustus, naar dat het jaargety is.
Eigenschappen. Hare voornaamste kracht is de Ogen dienst te doen. Hier van daan draagt het den naam van Ogen-troost, en Ophthalmia. Men laat de Ogen-troost in de Most werken, tot dat zy Wyn is geworden. Die Wyn is uitnemend, om het gezicht te versterken van alle luiden van jaren, zo men ze, blyft gebruiken. ’t Kruid groen, of droog gegeten, is daar ook goed voor, en als men ’t langen tyd in Spys eet.
Zy is zonderling voor verduisteringen, tranen, de staar, ontstekingen en zwakheid der Ogen, als zy van buiten is opgelegd, zo wel, als door den Mond ingenomen. Men maakt een poejer van hare gedroogde bladen, welke dikmaal door den Mond met het dojer van een Ei ingenomen, zeer groten dienst aan zeere Ogen doet. Men houdt veel, om deze reden, van Wyn, waar in de Ogen-troost langen tyd heeft staan trekken, of deszelf poejer met Wyn genomen; maar deszelfs poejer alleen, of in afziedzel zonder Wyn genomen, is een geneesmiddel, dat veel zekerder gaat, dan Wyn; gelyk ons | |
| |
de ondervinding leert. Zo veel te meer, als de Wyn, door hare dampen de hersenen vervult, en d’Ontstekingen en Zinkingen gaande maakt. Om dat te ontgaan, moet men de Wyn in Venkel-water weeken. Arnoud van Villa Nova vezekert, dat het veelvuldig gebruik van de bladen van dat Kruid, zo wel droog, als groen, zo in Drank, als Spys, met der tyd een Oud man heeft genezen, die het gezicht was kwyt geraakt.
Men geeft het van een dragma tot drie toe in poejer, met een glas Venkelwater, of water van Yzerkruid. Men neemt het ’s morgens vroeg in, en blyft daar enige maanden lang mede aanhouden. Deszelfs gedestilleerd water, wordt van vyf tot zes oncen ingegeven.
Deze Plant is ontbindende, opent de Ingewanden, en herstelt de vloeibaarheid der vochten.
oker is een gele, droge, vette, vryfbare aarde, die uit de Mynen van Berry gehaald wordt.
De rode Oker is niet anders, dan deze zelfde aarde in ’t vuur tot kalk verbrand, tot dat zy een rode kleur heeft gekregen.
Men gebruikt ze beide in de Schilderkunst. Men verkiest ze die fraai, bros en hoog van kleur is.
okulatie is een Kunst-woord van den Tuin, dat eigentlyk Ogen, of In ogen betekent; wordende door een Oog, volgens een Kunst-woord van den Tuinbouw, een knopje van een jong eenjarig Lot verstaan.
Men doet het op deze wys. Men ligt de Schil van een hout van ene Zomer, dat jeugdig is, af, met zyn Oog in ’t midden, hebbende die bast rondom te voren dus gesneden.
Men zet dit Bastje met zyn Oog tegen het hout van een jonge eenjarige scheut, waar van de Bast te voren dus T gesneden was, en van zyn hout los gemaakt, en waar binnen men het Oog zo steekt, dat het binnenste van deszelfs Bast tegen ’t hout aan komt. Daar na bindt men’er een Muskovies bastje rondom, op dat het vast tegen ’t hout zoude sluiten. Dit Bindzel moet, als de Tak uitzwelt, om de vierde, vyfde, of zesde week worden los gemaakt.
Maar men moet wel toezien, dat het oog, dat afgebroken wordt, binnen de Bast een uitpuilend houtig knopje heeft, dat wit is, en daar aan gebleven; anders zoude het niet groejen. En wil dit in ’t afvringen niet gemakkelyk gelukken, moet men door ’t splyten van ’t houtje ontrent de knop, dit een weinig te hulpe komen; en by ’t Botje de houtigheid wat voorzichtig weg te snyden, mits, dat dit niet te ver geschiede. Ontrent het Oculeren van boomen, die gelde armen maken, als Moerellen, Kersen, Persiken, is het nodig aan ’t schilletje meer, als een Botje te laten, vermids het onzeker is, of het een blad-knop zyn zal.
Het Okuleren geschiedt twezins, met een slapend, of met een wassend Bot; en op verscheiden jaartyden. De Oculatie met een slapend Bot is, wanneer die het volgende voorjaar deurschiet. Deze is de beste, zekerste en gewone wys van Oculeren. De nette tyd van het te doen, is aan gene dagen te bepalen. Zy hangt van ’t vroeg, of laat komen van ’t jaargety af, en van de jeugdigheid, of kracht der houtscheuten, en de soorten der Vruchten; want als de sappen zo overvloedig in ’t hout zyn, dat zich de bast daar gemaklyk afscheidt, dan is ’t de tyd eerst van Okuleren, om een goeden uitslag daar van te verwagten. In ’t algemeen kan men echter zeggen, dat het best geschiedt een weinig voor ’t rypen der vruchten. De gewone tyd van Okuleren met een slapend Bot, is half Juli tot in September; daar die met een wassend Bot van Mei tot half Juni is; wanneer de Oculatie, dat zelfde jaar deurschiet. Doch deze manier van Okuleren geschiedt niet, als des noods, om dat men geen hout heeft, om te Oculeren met een slapend Bot. Want ’t is onzeker, of ’t groei zal vatten, vermids de al te grote overvloed van sappen, waar door het schilletje uitwaard wykt, rondom een Gom doet uitwerpen, die het Botje verstikt. Daar by komen zulke Okulatien veeltyds zo traag aan de groei, dat het hout niet in staat is, om de ongemakken van den toekomenden Winter te wederstaan. Om niet te missen, kan men twe Oculatien op een stammetje stellen. Maar beter aan weerskanten, dan boven malkander; om dat, de onderste missende, ’t stammetje te hoog wordt. Als ene Okulatie vat, moet de andere zyn weggesneden. Aanm. op Lusth.
oleander. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
Eigenschappen. De Bloemen en Vruchten van dezen Boom zyn een doodlyk vergif voor Muil-ezels en Honden; maar mensen zouden ze voor het vergif van Slangen bewaren, als zy ze met Wyn en Wynruit dronken, volgens Dioscorides. Galeen verzekert, dat het venyn zy voor Mensen en Beesten zonder onderscheid. Het afziedzel, van buiten opgelegd, geneest de Haairwurm.
olibanum; zie Wieróók in Hubners Kunst-woordenboek.
Eigenschappen. Zy is goed in een benaaude borst en Zyd-wêe. De manier van ze te bereiden is, ze tot poejer te stampen, en daar een dragma van in een Appel te doen, die men daar toe uitgehoold heeft, en over ’t vuur doet braden. Daar na doet men ze den Zieken eten, om’er een overvloedig zweet uit te jagen. Voor ’t overige moet de Zieke daar toe geschikt zyn, en daar toe, door een reis, of twemaal latens, bereid zyn. Men verzekert, dat dit Middel zonderling voor de Zyd-wee is.
olie is een dunne brandvattende vocht. Men heeft ze van velerleije soorten. Zy worden kort aan de oppervlakte der aarde voortgebragt. Die aan de oppervlakte in groten overvloed komen, springen voort uit fonteinen, die echter zeldzaam zyn; Zodanig is in Vrankryk de Fontein Gabian, waar van de Olie uitnemend is voor het vernagelen der Paarden, en in de Archipel, die welke men Peterolie noemt, om dat zy uit Rotzen en steenachtige plaatzen voortkomt; Men heeft ze ook in de Provincie van Shirvan by de Stad Baku, aan de Cas-
| |
| |
pise Zee, en in andere plaatsen van Persie; zie Kampher Amoen. Exot.
Men heeft ook Aluin, die in de lucht door de hitte opgetrokken worden, en daar die uitwaassemingen uitmaken, waar van enige daar na op de Granen vallende, de zelfde doen sterven.
In de meeste Planten en Dieren vindt men Olien. Men haalt Olie uit de Planten, als die van Lavendel, Rosmaryn, door het Koelvat, de Slang en Dampbaden. Men perst ze uit Neuten, Amandelen, en Zaden, na dat zy gekneusd, gestoten en geperst zyn. Men haalt ook Olie uit verscheiden gemengde stoffen, als Papier en gebakken Steen.
De Stookkundigen en Geneesheren, geven den naam van Olie ook aan die dikke vochten, welke uit verscheiden Bóómen druipen, als de Balsemen, Harsen, Gommen. Onder de zelfde zyn ook begrepen enige andere stoffen, want men haalt’er door middel van de Kromhals Olie uit, gelyk men ook uit Wortels en Bladen doet.
Eindlyk zyn’er Olien, die met aard-deelen zyn gemengd, en komen onder de Mengsels van Metalen en Mineralen.
Deze zyn onder den naam van Sulfers bekend, die nog een soort van Olien zyn, welke van ene onvloeibare zefstandigheid zyn: maar ’t is zeer bezwaard, om niet te zeggen, onmooglyk, de Sulfers van Metalen en Mineralen te scheiden.
Men ziet uit het geen wy zeggen, dat men in ’t algemeen onderscheid maakt tussen drie soorten van Olien. ’t Eerste is vloeibaar en behoudt den naam van Olie. ’t Twede is van ene zelfstandigheid, die vast is, en die men noemt Gom, of Harst. Het derde is vast en onvloeibaar, om dat het zeer naau met de Mineralen vereend is, of liever, om dat het die zelfde Minerale deeltjes zyn, die de eigenschappen der Olien hebben; en dit laatste noemt men ’t Sulfer der Mineralen en Metalen gemengd.
OLIE VAN OLYVEN. De Olyfboom is hoog en getakt, heeft lange bladen, die een scherpe punt hebben, dik en vet zyn, en aan een korte steel staan, van boven groen, van onderen wit, en nooit geel worden; hebbende een bittere en een weinig scherpe smaak. Deszelfs bladen zyn wit, en aan trossen, waar aan vruchten voortkomen, die in ’t begin groen zyn, daar na bleek wordt, en vervolgens purper, en eindlyk zwart worden. Hare Olie is een tegengift, dat verscheiden gebruiken heeft, die niemand kent.
| |
Om Olie van Olyven de Gastigheid te benemen.
Meng’er Aluin, of kokend Water onder; Men moet aanmerken, dat de Olie niet stolt, daar Anys in heeft staan weken; Zo men ze in de Zon, of by ’t Vuur zet, gebeurt het zelve.
| |
Hoe men Olyf-olie maakt.
Men plukt de Olyven in de maand December, als zy beginnen van kleur te veranderen. Eer men ze perst, legt men ze, voor een tyd lang, op een plank. Men moet zorg gedragen hebben, van ze te zuiveren, en zelfs ze met heet water te wassen, die vuil, of wat bemorzeld zyn. Als men ze in de Pers gezet heeft, moet men ze in ’t begin gans zachtjes persen, en allengskens, als zy aanstukken zyn, maakt men ze weder zacht en stampt ze vry hard, doende daar Zout onder, waar van men by de twe pond voor elke Schepel Olyven van noden heeft. Eindelyk perst men de Noten met nieuwe Korven, of Spanen naar ’s Lands gebruik.
Om deze drie soorten van Olien niet onder een te mengen, die door de drie verscheiden persingen, trapswys worden voortgebragt, moet men ze in drie byzondere Kuipen ontfangen, en ze, onderscheiden van den anderen, bewaren. De eerste Olie, die door een zachte perzing wordt uitgehaald, is beter, dan de andere. Deze Kuipen, zyn gemeenlyk van hout gemaakt, en deze zyn de beste. Men bewaart de Olie in Aarden potten, daar toe met voordagt bereid.
Men moet zorge dragen, dat in een Olie-persery geen rook zy; ja, konde men, men behoorde daar geen Lamp in te ontsteken.
Om te maken, dat de Olie des winters met zyne moer niet bevriest, moet men’er gekookte en gestamte Salpeter in doen. Hoe weinig men’er in doet, de Olie stolt niet.
| |
Gebruiken.
De Olyven-olie heeft vele eigenschappen, elk weet, dat men ze over Salade gebruikt. Men gebruikt ze ook om te bakken; en wordt onder alle gemengde Olien gebruikt; waar van zy het voornaamste deel uitmaakt. Als men ze voor Medicyn wil gebruiken, moet men oude Olie nemen.
| |
hoe men AMANDEL-OLIE maakt.
Zoete Amandel-olie.
Neem goede niewe Amandelen zonder schelpen. Vryf ze wel in Lywaat af, om daar een soort van grove rosheid te doen afgaan, die zich aan de huit vast zet. Als zy zuiver zyn, stamp ze in een Marmere Mortier, met een houtten stamper, en ze tot een deeg gestampt hebbende, doe dezen deeg in een sak, of doek van sterk Lywaat, en zet ze tussen twe Neuteboomen plankjes, die groot genoeg zyn, om dat uit te voeren in een Pers, zet daar onder, of een weinig opzyde van de Pers een Pot, die bekwaam is, om de Olie te ontfangen, als zy loopt. Men gebruikt gemeenlyk een Schotel, of afgiet Pot. Pers daar na den deeg, in ’t begin zeer zachtjes, om ’t Lywaat niet te doen bersten; en als gy een deel Olie zult hebben doen loopen, kunt gy zo hard persen, als gy wilt. Men moet die Olie in een Glaze-bottel, of Afgiet-glas bewaren, dat wel gesloten is.
| |
Kragten.
Zy is zeer verzagtende, en bedaart de ween der Kraamvrouwen, en de Buikpynen van kleine Kin- | |
| |
deren; en de Graveel-kolyken; zy doet wateren, dryft Graveel, Slym, en zelf de Steen der Blaze af. Zy is uitnemend in de Hoest, en de ontsteking der Keel en Borst, die door de scherpte van de slym veroorzaakt wordt, en voor de Rode-loop, of Persing. Men kan ze van twe dragme tot anderhalf once geven. Als zy in verzachtenden Juleppen gedaan wordt, moet men ze tot een once, met zo veel Syroop van Kruikebladen, witte Slaapbollen, of van Vrouwen-haair geven. In verzagtende Clysteren, geeft men ze van twe tot drie oncen. Om enen hardnekkigen hoest te bedaren, mengt men deze Olie met zo veel van de ene, of de andere bovengenoemde Stroop, en de zieke likt dat mengsel met kleine beetjes teffens al te met, met een stukje Zoethout geklopt, op ’t einde, en gespleten als een klein bezemtje. Zy is ook goed, om uitwendige hardigheden te verzachten. Men moet ze laten heet worden eer men’er de zachte deelen mede bestrykt.
| |
OLIE VAN BITTERE AMANDELEN.
Men haalt ze’er met de zelfde bereiding uit, die ontrent de zoete Amandelen in gebruik is. Maar men mag den deeg in een verglaasde Pan wel heet maken, op dat’er een groot deel van de vocht, welke daar in is, vervliege, en de Olie langer zonder gastigheid blyve. Deze Olie heeft dit voorrecht voor die der zoete Amandelen, want zy is ook zoet, en zy heeft by na de zelfde eigenschappen.
| |
Eigenschappen.
Zy dryft de Pis, en de Steen en Graveel uit de Nieren. Zy verzagt de pynen, bedaart de ontsteking, verzagt de hardigheden; zy is voor al in Moerkwalen goed. Men geeft ze inwendig van een half once tot twe oncen. Zy is goed tegen de doofheid, men moet in ’t Oor eenige druppen uit een Kottoen laten vallen, dat men daar in heeft natgemaakt. Men daar een weinig Brandewyns bydoen. Men gebruikt ze somwyl in de plaatze der Olie van Been, in de geperfumeerde essentien: maar zy wordt gastig na mate, dat de Parfuim der Bloemen vervliegt, daar die der Been nooit gastig wordt.
Men moet gene Kiekens den deeg der bittere Amandelen voorwerpen, want het is een doodlyk vergif voor die Dieren.
Men moet op de zelfde wys Olien van Okker- en Haze-neuten, Been, Persik-pitten, Abrikoze-pitten, enz. maken, zo wel als die van Olieachtige Zaden. Maar men moet die Zaden laten heet worden, die weinig Olie hebben, of welker Olie vast zit. Men stampt ze te voren, en daar na laat men ze over de stoom van Water, of Wyn.
OLIE VAN NEUTEN. Men ontneemt ze de schelpen en de schillen, die tussen de Neuten-pitten zyn, men perst de pitten in een Oliemolen, om’er de Olie uit te doen komen.
| |
Gebruik.
De Olie van Neuten is goed in de Schilderkunst, om dat zy zeer dra droogt. Men gebruikt ze somtyds om te braden en bakken: de Boeren maken’er een Saus van.
Als men de Olie van Noten zonder vuur uitperst, gelyk men die der zoete Amandelen doet, is zy zeer goed om de Kolyk- en Buik-pynen te stillen. Zy is zeer afvagende, en de Juffers gebruiken ze, om zich te blanketten, en hunne kleur levendiger te maken.
| |
Geheim om een OLIEVLAK uit een Stof te doen.
Doe het Been van een Schaap tot Kalk verbranden, stamp het fyn, leg die Poejer op de kant van Vlek; laat ze daar een nacht op. Is de Vlek daar nog niet uit; moet men ze’er nog eens op doen. Maar men moet weten, dat die Vlek niet oud moet zyn.
| |
RAAP-OLIE.
’t Raadzaad is een graan, dat by na, als dat van Knollen is. Men teelt het in verscheiden Landen, even, als de Knollen; dat is, na dat het Koorn is gesneden, wordt de grond zo diep om gearbeid, als men kan, en op dezen grond zaait men ’t Raap-zaad. Als men het zaait, neemt men het tussen drie vingers, en spreidt het zo wyd, als men kan, op dat de wortel diep genoeg zoude kunnen schieten, om de grootste vorst te wederstaan. Na den winter schiet het zyne stengel, bloeit en draagt het Vruchten, gelyk in deze Landen het Koolzaad. Dan maait men en dorst men beter op een Zeil, dat men op den grond spreidt; op dat het zaad niet verloren ga; men want het in de wind, of men laat het door een haaire Zeef loopen; om’er de stoppelen uit te krygen. ’t Is ondertussen goed, dat’er een weinig Stróó, of Basten in blyven, om dat zaad te voeden. En op dat dat Graan niet worde verminderd en niet rimpele, doet men het daar na in Tonnen, en laat het daar in, tot dat men’er Olie uit haalt. Eer men’er Olie van maakt, moet men het weder wannen, om’er het stof uit te halen.
En, om daar Olie van te halen, brengt men het in de Olie-molen, daar ’t Zaad gekneusd, daar na over een Fornis in een Pan heet gemaakt wordt, wat water onder giet, op dat het niet aanbrande. Men roert het ondertussen gedurig, en doet’er niet te veel water by, op dat de Olie niet ondienstig worde voor de Lamp. Daar na doet men het in een Sak, en zet die tussen Wiggen onder een Balk, welke op de Wiggen verscheiden reizen vallende, ze uitperst. Deze Olie is dienstig, om in de Lamp te branden, en tevens om te bakken. De versse en nieuste is de beste.
Men laat ze in een Pot, of Pan koken; men doet ze met een Uijen koken, of een stuk Brood; tot dat de Uije en de Olie niet meer kraakt.
Dus maakt men ook Olie van Kool, Hennip, | |
| |
Lynzaad enz., welke, zo in Noord-holland als elders, en in andere Landen, geslagen worden.
| |
Om te maken, dat de Olie niet rookt.
Men moet laten Destilleren sap van Uyen, en het op den grond der Lampe gieten, en de Olie daar boven op.
| |
OLIE VAN KWEEN.
Doe op heete As, den tyd van vier en twintig uren, drie ponden geraspte Kween, in drie pond Olyf-olie trekken. De pot dient open te wezen. Laat het daar na een kwartieruurs zachtjes koken; hebbende het daar na doorgezygd en styf uitgeperst, doe’er daar na nog zo veel geraspte kween optrekken; doe het weder koken, als te voren, tot dat de vochtigheid vervlogen is. Zyg daar na de Olie weder deur, perst ze styf uit; en bewaar ze in een rein Vaatwerk ten gebruike. Deze Olie is samentrekkende, houdt het zweeten op, dat onmatig is. Men vryft’er de Maag, Borst, Ruggraad mede, en zy versterkt alle deelen. Men gebruikt ze ook in samentrekkende Klisteren. Men geeft het van een half once, tot anderhalf once.
| |
OLIE VAN GELE VIOLETTEN.
Neem een Fles met een wyde hals, doe ze vol met Violetten-bloemen, zo evenwel dat zy niet styf’er in geperst zyn. Giet’er goede Olyf-olie op, tot dat zy’er boven op staat. Stop daar na de Fles toe, en zet ze in ’t heetste van den Zomer in de Zon. Men moet de geledingen van Kinderen, die ze geknobbeld hebben, daar mede, ter genezinge toe, vryven.
| |
OLIE VAN St. JANS-KRUID.
Neem het bovenste, of de Bloemen van het St.Jans-kruid nog vers, en ten tyde, als’er een klein knopje van een Zaad-huisje onder de Bloem schynt. Laat dit in Olyven-olie trekken, even als men de Olie van Rozen maakt. Deze eenvoudige Olie is zeer goed; maar zy heeft zo veel kragt niet, als de samengestelde, waar van, zie hier, de bereiding.
| |
De zamengestelde Olie van St. Jans-kruid.
Neem een verglaasde aarden Kruik; doe daar in drie ponden St.Jans-kruids bloemen, afgesneden, gelyk wy hier voor gezegd hebben, en een weinig gekneusd. Giet’er op zes pond Olyven-olie met een weinig minder, dan twe halve pinten goede rode Wyn, zo dat de vogt’er boven op staat. Doe daar na het vier en twintig uren op hete As trekken, of in een Mariebad; doende de stof roeren en omroeren, van tyd tot tyd, met een grote Lepel, of houtten Spatel, giet daar na de vogt daar af en pers ze uit. Doe’er daar na nieuwe St. Jans bloemen in trekken, en laat het koken en pers het uit op de zelfde wys. Gy zult het zelfde voor een derdereis herhalen; en gy zult wel letten, dat gy de nieuwe bloemen, wat langer laat koken, dan de eerste reis; dat is, ontrent negen kwartier lang. Dan zult gy de vogt deurzygen, en uitpersen. Doende daar na de vogt stilstaan en bezinken, giet het zuiver af in een andere Pot. Daar na zult gy uwe eerste kan wel rein maken, en daar na in uwe Olie doen, en ze heet maken over een zacht vuur, om daar in laten smelten twe, of drie pond goede Veneedse Terebinthyn. Als alles gesmolten is, zult gy de Kruik van ’t vuur nemen; en uwe vogt in een andere wel zuivere kan gieten, in welker hals gy hangen zult een Popje, dat in de Olie trekken moet, en waar in gy zult hebben drie dragmen Saffraan gedaan, dat wat losjes in ’t zakje hangen moet.
Deze Olie is uitnemend goed, om allerleije soort van Wonden te genezen; Zy is ook goed voor het Voet-euvel en Heupjicht. Want zy is afvagende, verdunnende, versterkt de geledingen, en verdryft de slymige vogten.
Men gebruikt ze ook in verteermiddelen, Balsemen, Pappen, en Inspuitingen van wonden. Zy is ook goed voor ’t gebrandde, voor Tandpyn en voor Zenuw-kwetzuren en Ziekten.
| |
Olie, of vocht van Mercurius, of KWIKZILVER.
Deze bereiding is een zure vocht, met Kwikzilver beladen.
Doe in een verglaasde aarde Pot, of in een glas, het geen van de witte klomp gewassen is, waar van men heeft gemaakt Turbith Mineraal; doe daar alle vocht van over Zand-hitte uitwaassemen, tot dat u op den grond een stof, als Zout, overblyft; welke twe oncen en een dragma zal wegen. Breng uw aarden Pot in een Kelder, of andere vochtige plaats, laat het daar in blyven tot dat de stof byna gans gesmolten is.
| |
Eigenschappen.
Men gebruikt het om de Venus Chankers te openen, en om ’t vlees weg te byten, met wieken.
Deze vogt is niet anders, dan de Kwikzilver met de zure Geesten van Vitriool doordrongen en verdeeld, dat het gelyk een Zout in vogtigheid ontbonden is. Of gelyk het deze Geesten aan zich vasthoudt, zo byt het alles weg daar het by komt, gelyk een Sublimaat Corrosief zoude doen.
Men kan deze vocht met den Geest van Salpeter maken, en zy zal nog vinniger wezen; maar gelyk zy dan te diep kan indringen, en gevaarlyke toevallen veroorzaken, zo zoude ik ze liever met de Geest van Vitriool maken, gelyk gezegd is.
Zo men enige druppen van Tartar-olie afgiet, en op deze vocht giet, zal men op een ogenblik een Precipitaat van Kwikzilver maken, om dat het Loogzout van Wynsteen de punten breekt, die de Kwik houd hangende.
| |
| |
| |
Andere olie van Kwik.
Deze bereiding is niet anders, dan een bytend Sublimaat in Brandewyn.
Stamp een once bytende Sublimaat, en doe het in een Matras, giet daar op vier oncen wel overgehaalde Brandewyn op het zout van Wynsteen. Stop uwe Matras wel; en laat het den tyd van zeven, of acht uren koud staan trekken; in dien tyd zal uwe Sublimaat smelten: maar, zo’er iet op den grond blyft, giet de heldere vocht daar af; en, nog wat Brandewyn op uwe Stof gegoten hebbende, doe ze wééken, gelyk te voren, om het smelten te voltrekken. Meng uwe gesmolten stof en bewaar ze in een wel gesloten Fles.
| |
Eigenschappen.
Deze Olie van Kwik is veel zachter dan de voorgaande. Zy is goed voor Venus-chankers; inzonderheid zo men’er ’t koud vuur aan vreest. Men kan ze, gelyk de andere met plukzel gebruiken.
De wel overgehaalde Brandewyn smelt de Sublimaat Corosief wel: maar zy kan het Kwikzilver niet smelten, ja zelf het zoete Sublimaat niet. De reden daar van is, dat het een Kwikzilver zynde, dat zeer fyn is geworden, en als hangende in het zuur, de Geest der Brandewyn daar niet dan allengskens indringt, en de deelen daar van van een scheidt. Maar de Kwik en zoete Sublimaat, hebbende deeltjes te naau aan een verknocht en al te dicht, kan de Brandewyn, die niet anders dan een verdunde Zwavel is, zyne aanbotzingen niet fel genoeg geven, om ze te scheiden.
Deze vocht is nog zachter dan de voorgaande.
| |
Olie en Geest van ’t HOUT GUAJAC.
Deze bereiding scheidt, de vloeibaar te maken deelen, van het aardachtige.
Neem geraspt, of aan kleine stukjes gezaagd Guajac, vul daar drie-vierde van een grote Kromhals mede, en plaats die in een Weerslag-oven, en doe daar aan een grote Kolf voor een Ontfang-glas. Begin de destillatie met een vuur van den eersten graad. Om de Kromhals zachtjes heet te maken, en het waterige over te brengen, ’t geen men Phlegma noemt. Ga zo voort tot dat’er geen drup meer over komt. Gooit dan weg ’t geen in uw Ontfang-glas, als onnut, is overgekomen, en ’t zelve weder aan den hals van uwe Kromhals naaukeurig vastgemaakt hebbende; smeer het samenvoegsel dicht toe; men moet daar na ’t vuur allengskens vermeerderen, dan zal de Geest en Olie, als een witte wolk overkomen. Ga voort met uw vuur tot dat’er niets meer over komt. Laat het dan zachtjes koud worden en maak het los. Giet dan ’t geen in het Ontfang-glas is, in een Trechter, zyg het door graau Papier, ’t geen men op een Bottel, of ander glas zal gezet hebben; dan zal’er de geest door loopen, en laten de zwarte, dikke, zeer stinkende Olie in de Trechter. Giet ze in een Glas uit en bewaar ze.
| |
Eigenschappen.
’t Is een zeer goed middel voor een Been-eter, voor Tand-pyn, en om oude wonden te zuiveren. Men kan het overhalen, gelyk van de Olie van Barn-steen gezegd is, en ze inwendig gebruiken, in Vallende-ziekte, en om de Nageboorte, na de Verlossing voort te brengen; men kan ze gebruiken, van twe tot zes druppen.
De Geest van Guajac, kan door overhalen verbeterd worden, latende ze Destilleren in een Destilleer-ketel, om daar de weinige onzuiverheid van af te scheiden, die daar met dezelve deur zoude kunnen zyn gegaan- Zy verdryft door deurwaasseming de vochten, en zet de Pis af. Men geeft ze van een tot anderhalf dragma. Men gebruikt ze ook met Water en Honig, om verouderde wonden te zuiveren.
Gy zult in uwe Kromhals de dove kolen van Guajac vinden, die gy tot as zult verbranden, zettende daar den brand in, welke zy veel eer dan enige andere kolen zal vatten. Verbrand die As in een Pottebakkers Oven, in enige uren tot Kalk; maak’er daar na een Loog van met Water. Dit zynde doorgelekt, zult gy’er in een Verglaasde pot de vocht van laten uitdampen op heet Zand, wanneer u over zal blyven ’t Zout van Guajac, ’t geen gy wit kunt maken, met het tot Kalk, over een groot vuur, in een kroes te verbranden.
| |
Eigenschappen.
Dit Zout opent en doet zweten, het dient gelyk alle de andere Loog-zouten, om Tincturen van gewassen te halen: men geeft het ook in van tien greinen tot een dragma, in een wel daar toe bekwaam gemaakte vocht.
De Aarde een Dode kop genaamd, dient nergens toe.
Men kan op deze wys de vyf hoofdstoffen uit alle gewassen halen; maar gelyk de kracht van ’t vuur, hun een onaangename reuk geeft die na het verbrandde ruikt, zo heeft men andere middelen uitgevonden, om de Olien van Brandewyn te halen, welke manieren wy in ’t Artikel van Destillatie beschryven.
Terwyl men de geesten destilleert, moet men het vuur niet te sterk maken: want gelyk zy zeer snel overgaan, zo zouden ze de Kromhals, of ’t Ontfang-glas doen bersten.
Hoewel de Guajac, welke men gebruikt, zeer droog is, zo haalt men’er veel vocht van: want zo gy in de Kromhals vier ponden van zestien oncen van dat hout neemt, zo zult gy’er negen oncen Flegma van halen, en vyf oncen en een half Olie. Dan zal’er nog in de Kromhals nigentien oncen kolen over blyven, waar van men een half once, of zes dragmen, of meer van een Loog-zout zal krygen.
De geest van Guajac is waterig, gelyk gemeenlyk de andere geesten zyn, die door een destillatie van hout gehaald worden, dat hier naar gelykt. ’t Is niet anders dan een essentieel Zout, ’t geen door | |
| |
’t vuur vluchtig gemaakt met het waterige in ’t Ontfang-glas overgaat. Deze geest heeft een verbrande reuk, die niet zeer onaangenaam is. De smaak is zuurachtig en een weinig scherp. Dit komt van het essentiele Zout, ’t geen’er de kracht van uitmaakt.
De geest van Guajac wordt zo zwart, als Inkt, als men’er wat Vitriool in doet, Het werkt niet door ’t bygieten van geest van Vitriool, noch met andere zuren. Het gist zelf niet handtastelyk met de Loog: maar het werkt een weinig met droge Lóógzouten, en gestampte Kreeft-ogen. Men vindt ook niet, dat het de ontbinding van Sublimaat Corrosief troebel maakt. Het maakt het afweeksel van Tournesol-rood. Dit alles toont, dat het zuur in deze geest den baas speelt.
De geest van Guajac is scherp door de zouten, welke zy met zich sleept. ’t Is ook de zwaarte van die Zouten, die ze na den grond van ’t water doet stryken. De Olie van Palmenhout, en verscheiden andere Olien, die op deze wys worden overgehaald, stryken ook na den grond.
| |
Eigenschappen.
Dit soort van Olien is goed voor Tandpyn. Zy verdunnen de slymen van ’t Tand-vlees. Maar de stank maakt, dat men ze niet gaarne in den mond steekt.
Enigen willende de Olie van Guajac deurdringender en afvegender maken, dan zy gewoon is te zyn, doen in de Kromhals onder de Guajac een once gemene droge Tabak; maar de Olie komt my dan al te scherp voor, om ze in den mond te steken. Ik geloof, dat zy voor een Been-eter van den mond, om met kracht de oude wonden af te vegen zeer goed is, en om ’t Koud-vuur tegen te gaan.
Het vaste Zout is een Loog-zout, dat byna gelyk het andere werkt. Niet te min is ’t waarschynlyk, dat de vaste Zouten der gewassen, zo gekalcineerd, als zy zyn, gedurig enige kracht der plant behouden, waar uit zy zyn gehaald.
Zo men de aarde, die overblyft, nog kalcineerde, zoude men daar nog zout, doch in kleine menigte, uithalen.
| |
OLIE VAN NAGELEN deur nederdaling, per descensum.
Neem verscheiden Bierglazen; dek ze met matig fyn Lywaat; maak’er een klein holletje in, en de einden om’t Glas met een toutje vast. Maak dit holletje vol met gestootten Nagelen, dek het glas met een kleine aarden Pot; of met een Schaal. Doe daar heete As in, welk gy van tyd tot tyd vernieuwen moet, zo menigmalen, als het nodig is. De hitte zal terstond een weinig geest van Nagelen na den grond van ’t Glas dryven; en daar na ene Olie, welke gy door middel van een grys Papier in een Trechter zult deurlekken. Men maakt deze scheiding niet, voor dat de destillatie een eind heeft, en’er niet meer afdruipt.
De Olie van Nagelen is goed in kwade pestilentiale koorsen, zy versterkt de Hersenen en Maag. Men geeft’er twe, of drie druppen van, eerst in een weinig Suiker-kandy gevreven, of in dojer van Eijeren, en men doet het daar na in een weinig Melisse-water smelten, of in iet, dat daar goed toe is. Men moet zorge dragen, dat de Fles; waar in men de Olie van Nagelen bewaard, wel gesloten zy.
De geest van Nagelen versterkt het hart, wederstaat het venyn. Men geeft het van zes tot vyftien druppen, in een bekwame vocht. Deze geest van Nagelen is altyd rood.
Als men de Olie van Nagelen wil maken, moet de hitte niet te groot zyn; anders zoude de Olie te ros worden. Men moet ook nu en dan het Potje, of de Schaal eens van ’t Glas nemen, om de Nagelpoejer te roeren. Men moet oog niet vergeten, dat het onderste van de Schotel glad moet zyn, en dat’er gene open plaats zy, om dus ’t uitdampen te beletten.
In de Tandpyn doet men een drup van die Olie in de kwade Kies. Enige doen evenwel nog wat Opium door die Olie, om de Tandpyn te doen bedaren.
Zo men Nagelolie in een Glas doet, of in een kleine Pot, en daar by doet driemaal zo veel geest van Salpeter; zal’er een geweld ontstaan, dat zeer lang zal duren. Ja somwyl komt’er een vlam uit, die geweldig is, inzonderheid zo ’t een Olie van Nagelen is, in Asia gemaakt. In deze opvlieging gaat’er een damp op, die niet zeer onaangenaam is; maar schaadlyk aan de gezondheid, en bekwaam om te verstikken. Zy verdikt zich, als tot een Gom, op den grond van het Glas, of de Pot. En wilt gy’er nog groter vlam van hebben, doe’er kruid by.
| |
MUSKAATNOTEN OLIE. Zie nootmuskaat.
OLIE VAN MASTIK.
Doe in een verglaasde Pot een pond Mastik, grof gestooten. Giet daar op vier ponden Rozen-olie, en de beste oude Wyn, die gy kunt vinden. Dek uwe Pot daar na wel toe, en doe het op een zacht vuur koken, tot dat de Mastik gesmolten is, dat heel schielyk geschiedt. Giet dan uwe Olie af, en bewaarze in een welgesloten Pot.
Zy is goed, om de verzwakte dèèlen te versterken. Men vryft’er het Hóófd mede tot versterking der hersenen, en het hol der maag en het kuiltje van ’t hart voor een zwakke maag. Men doet het zelfde voor de zenuwen, geledingen, de spieren, enz. Men gebruikt ze ook in de Klysteren, voor Lienterie, Rode- en andere Buik-loopen. Men geeft het van een half once tot anderhalf.
Men kan op de zelfde wys de Olie van andere droge Gommen bereiden. | |
| |
OLIE VAN MYRHE. Zie myrre.
| |
OLIE VAN KAMFER.
Maak een once Kamfer wel fyn met een Mes. Doe deze Poejer allengskens in een kopere Vyzel, of marmere Mortier, en kneus ze met een Stamper mengende ze met twe oncen Olie van zoete Amandelen, welke gy’er allengskens onder zult doen. Deze Olie is goed, om alle soorten van Wonden te genezen, en zelf de Pest.
| |
OLIE VAN EIJEREN.
Kruimel in een aarden Pot veertig, of vyftig dojers van hardgekookte Eijeren; doe een matig vuur onder de Pot, terwyl zy gedurig met een Spatel geroerd wordt. Als zy beginnen rood te worden, en’er als een soort van gesmolten Merg uit komt, zult gy de gezegde stoffe in ene Hennippe Zak doen. En gy zult ze zo sterk, als gy kunt, tussen twe hete platen persen. De gele Olie, die daar uit komt, heeft byna de eigenschappen van de Olie zan Myrre. Zy is daar by goed voor Branden, en voor Kloven aan de Tepels.
Om de Olie van Eijeren wit te maken, en ze de brandige reuk te ontnemen, die zy van ’t vuur heeft gekregen, moet men ze in de Meimaand, des nachts, in de lucht, twaalf nachten lang zetten; en ze wel van tyd tot tyd omroeren.
Men kan ze ook door middel van Tarter-olie wit maken, en’er naar gelang in doen, dat is, ontrent drie, of vier lepels op het geen van veertig Eijeren komt.
Let wel, dat de Eijeren niet moeten vers: maar ten minste zeven acht dagen oud zyn, om dat verse Eijeren te waterig zynde, de Olie daar moeilyk af zoude scheiden. Zy moeten ook niet te oud zyn, om dat men’er minder van halen zoude, en de reuk anders leelyk zoude zyn.
| |
OLIE VAN SUIKER.
Men snydt het eind van een grote Citroen; en daar al ’t sap hebbende uitgedrukt, doet men ze vol fyne Suiker, of gestootte Suikercandy. Naderhand doet men ze in een klein Afgiet-glas, of schone aarden Pot; en men doet de Suiker een kwartieruur op kolen koken. De Suiker verandert dan in Olie, die nooit stolt, en voor zwakheden en pynen van de Maag uitnemend is; als ook voor Verkoudheden, Jichten, Zinkingen, Borstkwalen, enz.
| |
Ander OLIE VAN SUIKER zonder vuur.
Hol een grote Citroen uit; vul ze met gestootte Kandyzuiker, breng ze in de Kelder, hang ze boven een Kopje. Dan zult gy een Olie van een heerlyke geur en smaak vinden, en welke uitnemend is in benaaude Borsten, en zulke die kortademig zyn.
| |
OLIE, of BALSEM van ZWAVEL.
Doe in een verglaasde Pot smelten een pond Zwavel, doe daar zo veel Lyn-olie, en zo veel Olie getrokken, op bloemen van St. Jans-kruid, by. Als alles wel onder een gemengd, en zo veel kokend water, daar op is gedaan, als nodig is, om de Pot vol te maken; zult gy met een Lepel de Olie by een vergaderen, die’er op zal staan, en om ze van ’t weinige water te scheiden, ’t welke gy’er mede afnemen zult, zo giet ze op een grys Papier uit, waar op zy zal blyven staan, terwyl’er het water deur zal gaan: maar men moet het Papier eerst in ’t water steken.
Deze Olie is goed om wonden en verzweringen te genezen, en zelf, verouderde. Zy ontbind de opkomende dikten, of rypt ze, om ze deur te steken.
| |
OLIE en GEEST van PAPIER.
Stoot wit Papier aan kleine stukjes, en maak daar een grote aarde, of glaze Kromhals van vol; plaats ze op een Weerslag-oven. Doe daar een groot Ontfang-glas aan, en smeer met leem de samenvoegzels dicht toe; stook’er een klein vuur twe uren lang onder, om de Kromhals heet te maken. Vermeerderse met twe, of drie kolen, en ga zo nog drie uren voort, en stook dan zo hard, als gy kunt. Dan zal het Ontfang-glas vol witte wolken raken. Neem het vuur weg, als’er niet meer uitkomt; en ’t werk zal in zeven, of acht uren gedaan zyn. Als het koud is, maak het los, en giet alles, ’t geen in ’t Ontfang-glas is, uit in een Trechter van graau Papier voorzien; dan zal’er de geest deurgaan, en daar zal een dikke Olie, die zwart en van kwade geur is, op ’t papier blyven; Bewaar deze in een Fles.
| |
Eigenschappen.
’t Is een uitnemend middel voor de Doofheid. Men steekt enige druppen met wat Kottoen van tyd tot tyd in ’t Oor. Zy bedaart het ruissen. Zy is ook goed voor Haairwurm, voor Schurft, als ’t’er op wordt gelegd. Zy is dienstig voor Tandpyn zo wel, als de Olie van Guajac. Zy is ook goed om de Moerdampen te bezadigen. Men doet ze ook van Vrouwen ruiken, die van die kwaal worden aangetast.
Men moet die geest verbeteren door ze op zand in een Ketel, met een kleinder Ketel te destilleren. ’t Is een middel, dat opent. Men kan ze in alle ziekten geven, daar de Zieken in moeten wateren. Men geeft ze van zes druppen tot twintig in een wel bekwame vocht.
| |
Om in een ogenblik OLIE VAN PAPIER te maken.
Maak verscheiden grote Peperhuizen van wit Papier, die aan ’t kleine eind een kleine opening hebben. Steek ene van die Peperhuizen door de | |
| |
ring van een Sleutel, en steek den brand in ’t grote eind van ’t Peperhuis, dan zal’er door het gat, dat aan ’t kleine eind is, een witte, vochtige damp uitgaan, die vol is van een gele Olie, die uitnemend scharp is, en allengskens’er uitkomt; en welke gy ontfangen kunt, als gy’er een Tafelbord een weinig schuins, twe linien, of daar ontrent’er van daan, onder houdt. Gy zult aan de andere Peperhuizen het zelfde doen; en door dit middel kunt gy zo veel Olie van Papier maken, als u behaagt.
| |
OLIE VAN JASMIJN, welke de reukwerkmakers oneigentlyk de Essentie van Jasmyn noemen.
Neem kleine brokjes wel gekaart Kottoen, laat ze weken in de Olie van Ben. Hebbende die in een Pan, of Afgiet-schotel in orde gelegt, zult gy ze met een laag van verse Jasmyn-bloemen een duim dik dekken. Hebbende daar een Schotel averegts over heen gelegd, zult gy ’t alles met een Lywaat bedekken, latende de Bloemen een uur of drie, of vier trekken. Daar na zult gy’er zachtjes en allengskens de eerste Bloemen afnemen, en leggen’er een laag nieuwe op, welke gy daar op zult laten trekken, en welke gy daar na’er weder op de zelfde wys, als te voren, zult afnemen. Men moet het zelfde tien, of twaalf malen herhalen, en als gy ziet, dat uw Kottoen wel doordrongen is, zult gy ’t in de Pers doen, en gy zult een zeer sterk ruikende Olie hebben, welke gy in een welgesloten Fles zult bewaren.
Men gebruikt deze meer tot Reukwerk, als Medicyn. Zy is by na tot alle reukwerk goed en om geur te maken; en de hersenen te versterken.
Gy kunt dezelfde manier van doen volgen, om de Olien, met alle ruikende Bloemen te bereiden.
| |
OLIE VAN IRIS.
Laat op een Marie-bad, of op heete As de Bloemen van Iris drie oncen, de Wortel van de zelfde Plant een half pond, en van de Olie van Olyven twe en een half pond trekken; doe het zachtjes koken, giet de vogt deur en perst het uit. Daar na zult gy’er nieuwe poeijer van Jris-wortels in doen, en nieuwe Bloemen van de zelfde Plant, welke gy zult laten trekken en koken, en zult het op de zelfde wys uitpersen. Gy zult het zelfde voor de derde reis doen, en die Olie in een Afgiet-pot bewaren, of in een andere Verglaasde schone Pot, om ze des noods te gebruiken.
Deze Olie is zeer goed om te verdunnen, verzachten, ryp te maken, de vochten te ontbinden, die door een koude vocht veroorzaakt worden. Zy geneest de koude Klieren, het ruissen en de pyn in de Ooren. Men legt ze op de Borst, voor de Verkoudheid, de Hoest en de moeilyke Ademhaling. Men legt ze op de Lever en Milt, om de hardigheden te verdryven; zy is uitnemend voor de pyn der Geledingen, en bezadigt de pyn van het Voet-euvel. Men neemt het inwendig van twe tot drie oncen in, om het Venyn der Dulle-kervel en Champignons te verdryven. Zy is uitnemend goed daar voor. Zy is ook goed voor de Waterzucht.
| |
LAURIER OLIE.
Neem een goede menigte van Laurier-beijen, die wel ryp, en eerst geplukt zyn. Doe ze een uur, of wat minder koken in een Ketel, zo dat het Water, dat gy’er op doet, daar op ter hoogte van een voet staat. Giet het Water nog kokende deur, en als het koud is geworden, zult gy’er een groene en gestolde Olie op vinden, welke men’er voorzichtig moet afnemen, en ze in een Fles, of Bottel, die wel gesloten is, bewaren.
Deze Olie is verzachtende, verdunnende, en versterkende. Zy ontbindt de Vochten, verdryft de Zinkingen, bezadigt de pyn van ’t Voet-euvel, versterkt de Zenuwen, bezadigt de steken van ’t winderig Kolyk. Men moet het heet op de beledigde deelen leggen; men kan’er ook enige druppen van innemen. Men gebruikt ze in Klisteren van een half tot ander half once.
Men vindt’er, die de Beijen voor het koken stampen, en die na het eerste uitperzen van den droessem, ze nog eens laten koken; om daar voor een twedemaal de Olie uit te persen. Maar deze Olie is zo krachtig niet, als die, welke van ongestampte Beijen gemaakt wordt.
| |
OLIE VAN TABAK.
Neem het Sap, geperst uit Tabak, als die Plant in ’t eelste van haar groei-kracht is, en doe daar zo veel Olyven-olie by. Doe het koken tot dat het Sap verteert is. Laat het daar na deurzygen, en bewaar deze Olie in een welgesloten Pot. Zy is zeer bekwaam om de Vochten te verdwynen, welke Lymig zyn, en Knoest-gezwellen te verdryven.
De Olie van Scheerling, scheidt zich op de zelfde wys,
| |
OLIE VAN STAPHIS AGRIA, of Luis-kruid.
Doe in een kruik drie oncen zaad van Luis-kruid, grof gestampt; doe’er een pond sap van Venkel op, en twe pond Nardus Olie. Laat het vyftien dagen in een heete plaats trekken; daar na koken tot dat het sap uitgedampt is, daar na de vocht afloopen, en pers ze sterk uit. Deze Olie is uitnemend voor de Winderigheid. Men gebruikt ze ook tegen ’t gebrom der Ooren. Men drupt’er enige druppen in, door middel van een fyn Sponsje, of met wat Kottoen.
| |
OLIE VAN SPINNEKOPPEN.
Neem de grootste Spinnekoppen, die gy kunt vinden; die gele vlekken hebben zyn de beste. | |
| |
Doe ze in een Fiool, met zo veel Alsem fyn gesneden en gestampt. Giet’er zo veel zoete Amandel-olie op, dat zy’er een vingerbreed boven op staat. Begraaf uwe Fiool in een Mesthoop, en laat ze daar vyftien dagen in trekken. Doe de stof daar na in een sterk Lywaat, en pers’er de Olie uit, die gy’er in laat staan, gietende ze daar na af, om ze van deszelfs vuiligheid en waterige vocht te reinigen. Men moet de Bottel naau sluiten, daar men ze in bewaart.
Men laat deze Olie laau worden, om daar mede te vryven. Men smeert ze ook om den hals, en arm, om het venyn na buiten te trekken, als’er besmetlyke ziekten komen.
| |
OLIE, of Essentie VAN KANEEL, enz..
Stamp vier ponden goede Kaneel, laat ze in zes pinten, of twaalf ponden gemeen water trekken in een aarden vat, dat wel gesloten is, den tyd van twe dagen. Giet uw aftrekzel in een grote kopere Destelleerketel; doe’er uw ontfang-glas aan, en maak het samenvoegsel digt met een natte Blaas. Destilleer’er dan af met een groot vuur drie, of vier ponden vogts; maak dan uwe kopere Ketel los, en giet’er, door afgieting, het gedestilleerde water weder in. Gy zult een weinig Olie op den grond vinden, welke gy in een Viool zult uitgieten, en de zelve wel sluiten. Destilleer de vogt dan gelyk te voren. En daar na uw water in de Ketel hebbende gegoten, vergader de Olie, die in uw Ontfang-glas is gezonken; en meng ze met de eerste. Herhaald eze Cohobatie, tot dat’er gene Olie meer over komt. Neem dan uw vuur weg, destilleer het water, dat in uw Ontfang-glas is, op de zelfde wys gelyk wy de Brandewyn overhalen, dan zult gy een geestig Kaneelwater hebben.
| |
Eigenschappen.
De Kaneel-olie is een uitnemend versterkend middel. Het versterkt de Maag en helpt de natuur in zyne ontlastingen. Men geeft ze om Vrouwen te doen bevallen, en om de Stonden voort te brengen. Zy wekt ook het zaad op. Men mengt gemeenlyk een drup onder wat Suiker-kandy, om een Oly-suiker te maken, die gemaklyk in hartsterkende waters, die tegen Moerkwalen zyn, kan worden ontbonden.
Het geestig water van Kaneel heeft de zelfde kracht: maar men heeft op ene reis twe, of drie dragmen van noden.
Op deze wys kan men de Olien byna uit alle ruikende gewassen halen, als die van Rozen-hout, van Rosmaryn, Lavendel, Genever, Nagelen, Anys, welke, of op ’t water dryven, of op den grond zinken.
Enige Schryvers voegen by het Trekzel Kanéél, acht oncen Salpeter, of drie oncen geest van Zout, om aan ’t water tot een voersel te strekken, op dat de Kaneel beter deurdringe, en men’er meer Olie uit hale; maar het heeft my toegeschenen, dat die Zouten de Olie wat veranderen, terwyl zy de vlugtige deelen by een houden; en dat die, welke op deze wyze gemaakt wordt, zo veel geur niet, als de andere, geeft. Zie destillatie.
De Olien, waar van wy spreken, en zulke, welke men op de zelfde wyze uit kan trekken, zyn, om zo te spreken, eenvoudige. Men heeft nog andere uitgevonden, die men samengestelde noemt, en in de Heelkunst in gebruik zyn. Wy zullen’er enige van beschryven.
| |
OLIE VAN WYN voor allerleije Wonden.
Om deze Olie te maken, neem een pond Oly van Olyven, een halve pint Wyn, een goede handvol Weegbree-bladen, een handvol Smeerwortel, en zo veel St. Jans kruid, en een hand vol Rozen-bladen, alles by den andere in een Ketel gedaan, moet men het wel doen koken, tot dat die kruiden gaar zyn, daar na door een lywaatte doek doen, en ’t wel uitpersen, om’er sap uit te krygen, ’t geen gy in een Fiool bewaren zult.
Om deze Olie te gebruiken, neem een weinig Water en Wyn, doe het laau worden op ’t vuur, doop daar in een Lywaat en was daar uwe Wonde me, en laat het drogen. Daar na zult gy een weinig van deze Olie nemen, en met een Veer de Wonde daar mede stryken. Gy zult een rood Koolsblad nemen, ’t geen gy eens over ’t vuur zult houden, en daar na met deze Olie smeren, en leggen dat op de Wonde, en daar over heen het linnen dat gediend heeft, om ze af te wissen.
| |
OLIE VAN uitnemende BALSEM.
Neem vier ponden Olyven-olie; St. Jans-kruid een half pond. Doe alles in een glaze Bottel, welke gy den tyd van dertig dagen in de Zon, gedurende de Hondsdagen zult zetten, of vyftien dagen op heete as. Deze tyd voorby zynde, moet gy het alles in een grote nieuwe Pot doen, en daar by een half pintje goede dikke rode Wyn, en het op ’t vuur zetten, tot dat het kookt. Daar na moet men’er in doen twe levendige jonge Hondjes, die van acht tot vyftien dagen oud zyn, en een pond Aardwurmen; te voren in dikke Wyn gewassen. Men moet de Pot dekken, tot dat de Wyn verkookt is, daar na moet gy ’t deurgieten en bewaren de Balsem, in een kleine glaze Bottel, om ’t te gebruiken.
| |
Krachten.
Het versterkt de zenuwachtige deelen, en verzacht wonderbaarlyk; ’t is uitnemend tegen geschoten wonden, de pynen van het Voeteuvel, en de Heup-jicht, enz.
| |
OLIE, OF BALSEM van ARCUS, die zeer goed is om Wonden te genesen.
Neem Schapen-vet twe oncen, Varkens-vet een once, Gomme Elemi, en heldere Terebintyn, van elks anderhalf once. Het mengsel is zeer gemak- | |
| |
lyk, en men moet het achter malkander onder een laten smelten, tot dat men de dikte van een smeersel heeft. Men gebruikt het als een Digestief op de Wonde.
| |
ROZEN-OLIE door trekken gemaakt.
Neem een halfpond sap vau Rosen, die eerst geplukt en gestampt zyn. Doe alles in een aarde verglaasde Pot, welke gy wel moet sluiten, zet het veertig dagen in de Zon, laat daar na alles in een Mariebad koken; zyg daar na en pers de Rozen uit, en bewaar de Olie.
| |
Andere ROZEN-OLIE gemaakt door trekken.
Neem vier pond gemene Olie, vier oncen rood Rozensap, een pond rode Rozen, die eerst geplukt en gestampt zyn. Doe alles in een verlooide Kan, die naau van hals en welgesloten is. Doe deze vogt in het zelfde Vat; doe’er Rozensap en Rozen evenveel als te voren by; stop de Kan en laat ze trekken en koken, deurzyg ze, gelyk gy gedaan hebt. Doe het ten derdenmale, zuiver de Olie en bewaar ze. Zet ze een uur in de Zon, zyg ze deur en pers de Rozen uit.
| |
Andere ROZEN-OLIE.
Neem eerst geplukte rode Rozen anderhalf pond, hebbende ze gestampt, doe ze in een Kruik, of ander loode Vat; stop het naau toe, en het zeven, of acht dagen in de Zou hebbende laten staan, haal’er de Stof uit, doe ze zachtjes koken, en hebbende ze door een doek gedaan, en sterk uitgeperst; doe’er dan nog anderhalf pond rode Rozen by. Doe even als te voren, en dat tot driemaal toe; en voor de laatste reis kunt gy het treksel, zonder afgieten, bewaren, den tyd van verscheiden maanden; en als gy ’t voleinden wilt, zult gy ’t langer laten koken, dan de twe eerste reizen, om ’t Rozensap, dat de Olie konde bederven, door de hitte, te laten verkoken; of men moet het schoon maken, met het Rozensap na den grond te laten stryken, na dat het deurgezygd is, en het daar na afgieten.
| |
Ruikende ROZEN-OLIE.
Laat bleke, of Muscaten Rozen in de Zon staan rrekken, in Maagden-olie, met de zelfde bereiding als boven, uitgenomen, dat men het aftrekzel moet zonder heetmaken deurzygen; dan zult gy een Rozen-olie hebben, die aangenaam ruikt.
Deze Olie is meer verzachtende en ontbindende, dan die van de rode Rozen; maar zy versterkt zo zeer niet.
Men kan de Olie van de meeste andere Bloemen door een dergelyke aftrekking, maken als die der Rozen.
| |
Krachten.
De Olien zyn goed om te verzachten en de toevloeizels te doen verdwynen, Hoofdpyn en de razernyen te bezadigen, en de slaap te doen komen. Eer men de deelen daar mede smeert, moet men ze laau laten worden. Men besmeert daar gebroken beenen mede, en die uit het lid zyn. Zy versterkt, en verzacht. Men neemt die Olien inwendig in Buikloop en in de Wurmen. Men geeft ze in van een half tot een heel once.
| |
OLIE des ADELS, of des SAMARITAANS, die uitnemend goed is.
Neem een goed deel groene Tabak, de bladen van Hondstong en Bilsenkruid, stamp ze en bevogtig ze met een weinig Wyns, om daar gemaklyker sap uit te trekken; pers het sterk, en ontfang het sap in een Pot, en doe’er een halve Pot Wyn by; en een Pot Olyven-olie. Doe alles op klein vuur koken, tot dat’er niets dan Olie over blyft, welke gy wel in een gesloten Bottel zult bewaren.
| |
Krachten.
Deze Olie is voor alle uitwendige kwalen goed. Men laat ze heet worden, als men ze’er op legt. Verse Wonden geneest zy in vier en twintig uren; zy zuivert, oude wonden, op een wonderbare wys, en geneest ze in weinig tyd; zy is uitnemend in de Haairwurm, Roos, en de Zinkingen, die op ’t gezicht vallen, door ’t leggen van Compressen, in gezegde Olie nat gemaakt, achter de ooren. Zy geneest nieuwe Doofheden, als men drie, of vier druppen warm in ’t Oor laat druipen, en daar Kottoen boven op steekt. Zy geneest de Winters en de Exterogen der Voeten. Zy doet het Koud-vuur scheiden, als men onder acht lepels van deze Olie doet ene lepel Olie van Aspic. Zy versterkt de Zenuwen op ene wonderbare wyze, en de Kneuzingen, door slaan, of vallen veroorzaakt. Zy geneest de Zeere hoofden, het Wild-vuur, de Koude-klieren, de Douwurm, Haairwurm, de Cancreuse wonden en de Pestkolen, de bersten in de handen, de kwade Beenen, zo zy met zoet Kwik wordt gemengd, en met het sap van Kreeften. Zy geneest ook de Traan-fistels.
| |
Uitnemende OLIE VAN DEN GROOTHERTOG, ter versterking van ’t geheugen.
Neem de Rosmarein-bloemen, destilleer ze in een Ketel, na dat gy ze in de Zon hebt doen gesten, en dagelyks, zo men kan,’er nieuwe by doen, na dat gy ze hebt met een Destilleerketel in een Marie-bad gedestilleerd. Neem daar na een pond van dat Water, en zet het in een Urinaal, dat wel toegemaakt is, te trekken; Neem Muskaat-Noten, Nagelen, Grana Paradili, Kaneel, Cubeben, Foeli, Gember, van elks een once; vier oncen Barnsteen, Muskus, lange Peper, een dragma; Saffraan, drie dragma, Galanga twe dragmen, stoot het alles fyn; en doe het in Rosmaryn-water den tyd van drie dagen trekken. Daar na zult gy ’t destilleren op warme as, gevende daar vuur | |
| |
aan, tot dat het overblyfsel tot as verbrand is. Neem een pond van ’t water van Rosmarein-bladen, meng het met het water, dat van de destillatie is gekomen. Zet het alles op ’t vuur in een grof glas, en doe het koken, tot dat’er niets over schiet, dan de helft. Gy zult daar de oudtste olie van Olyven by doen, een pond van Ben, een once, Euphorbium, Castoreum, van elks vier oncen, Mostert zes oncen, Olie van Sesamum, Olie van Adders, Conserf van Dalen, Citroen, de Aspic, Civet, van elks vier dragmen, doe dit alles in een glazen Kalf, die wel toegemaakt is; en laat het veertig dagen in een Mesthoop van Paarden; zet het daar na in de Zon, drie maanden, en dan zal de Olie gemaakt zyn.
| |
Kragten.
Deze vocht heeft zo veel kracht dat zy alles wegneemt, ’t geen het geheuge verhindert, zo men’er ’t ganse hoofd en de maag mede smeert, als men na bed gaat. Men moet’er zich in de drie heete Zomermaanden voor wachten, maar in alle de andere maanden van ’t jaar kan men ze veilig gebruiken. Dit is een uitnemend middel om de memory te versterken. ’t Is beproefd.
| |
Hoe men de OLIE VAN RAPEN maakt, die voor Wonden goed is.
Men moet de Rapen met hare staarten nemen, en ze in een nieuwe verglaasde Pot doen, waar in drie gaten op den grond zyn, zo groot, als een kleine vinger. Zet ze in ene andere om ze zeer diep te begraven; men moet ze zeer vast aan een smeren, op dat’er geen water by kome, gy zult het’er in laten den tyd van een jaar, en gy zult in de Pot vinden een zeer kostlyke Olie van grote waarde.
| |
Anders.
Zo gy de Raap stampt, zult gy de Olie hebben: maar zy zal zo goed niet zyn, maar zy zal fyner worden zo men ze laat staan, en daar na deur zygt. Met die Olie kan men alle de leden, en de plaats der Nieren stryken; vryvende zich daar gedurig mede; en zo het een koude ziekte is, kan men’er zich voor ’t vuur mede stryken.
| |
Anders.
Laat een Raap in de schaduwe drogen, tot dat’er de overvloedige vogt uit is. Stamp ze daar na en pers ze door een Lywaat. Met die Olie kan men alle soorten van koude Jicht stryken, en drinken’er Uijensap met Wyn op. ’t Water van de Loog der gedroogde en verbrande Rapen, versterkt het Hoofd en geneest de Hoofdpyn.
Om’er een Bad van te maken, neem een Raap met een goede menigte Breinkapper, doe ze wel koken in heet water, doe dit Bad van den Zieken gebruiken.
| |
OLIE VAN KLEINE HONDEN.
Sny drie eerstgeboren Honden aanstuk; doe ze in een verglaasde aarden Pot, doe’er anderhalf pond levendige Wurmen, na dat zy eerst in schoon water gewassen zyn, by. Hebbende’er daar na zes ponden Olyven-olie opgegoten, en de Pot wel gesloten, zult gy ’t alles op een Marie-bad den gansen dag doen koken, of tot dat de Honden en Wurmen wel gaar zyn. Daar na zult gy de Olie doorzygen en uitpersen, en ze daar na in een schone Pot af hebbende gegoten, om ze zuiver te maken, zult gy daar in drie oncen Terebintyn smelten, met Brandewyn naar gelang.
Deze Olie is wonderbaarlyk om zenuwen en gewrigten te sterken, en om koude en lymige vochten te verdryven, die het Voet-euvel veroorzaken; mitsgaders, Lamheid en Zinkingen. Men doet ze warm worden en vryft’er de zieke deelen mede.
| |
OLIE VAN KIKVORSEN.
Sny twaalf of vyftien Kikvorsen in stuk, doe ze in een verglaasde aarden pot, en giet’er ontrent anderhalf pond Lyn olie op. Daar na zult gy dit acht, of negen uren in een Marie-bad laten koken, daar na zult gy de Olie deurzygen, en sterk uitpersen; en ze wat hebbende laten bezinken, zult gy ze afgieten in een kleine Bottel, of Afgiet-glas, welke gy zorg zult dragen, dat wel gesloten wordt.
Deze Olie is uitnemend om de ontsteking te verdryven, en de scherpte des Bloeds te verzachten, de Jichtpynen te bezadigen. Men laat ze laau worden, en men vryft’er de zieke Deelen mede. Men zegt, dat zy de slaap voortbrengt, als men ze op een Lywaat hebbende gedaan, dit aan de slagen van ’t Hoofd legt.
| |
OLIE VAN PIEREN, voor de Jicht, Heupjicht en koude Vochten, enz.
Neem zo vele Pieren, als ’t u behaagt, was ze een reis, of drie in laau water af, en doe ze dan nog eens in wat water staan. Droog ze dan met een Lywaat af; en ze daar na in een Bottel hebbende gedaan, begraaf ze in Paarden-mest, en laat ze daar drie weken in. Zy zullen in een Olie veranderen, waar van de reuk aangenaam is: Maar die voor de kwalen uitnemend is, die in ’t hoofd van dit Artikel gewaagd zyn.
| |
Andere PIEREN-OLIE, die in vier en twintig uren klaar is, en uitnemend voor Steken, Kneuzingen, Zenuw-pynen.
Na ’t wassen, doen verwateren en afdrogen van de Pieren, als boven; zult gy ze in een Kruik doen, met even zo veel Olyven olie, en vier déélen rode Wyn, op vyf van Pieren, of Olie, tot dat het’er drie vingeren breed opstaat. Daar na | |
| |
zult gy ze op een warme plaats laten staan trekken, den tyd van vier en twintig uren lang. Daar na zult gy de vocht deurzygen, en zorgdragen, dat de Wurmen wel aan stuk zyn, om de Olie wel uit te drukken.
| |
Andere OLIE VAN WURMEN, om Zenuwen te verzachten en versterken, Gezwellen te ontbinden, pynen der Heup-jicht te bezadigen. Voor kneuzingen en ontledigingen, enz.
Berei, als boven, zo vele Pieren, als Olyven-olie; laat ze staan, den tyd van vier en twintig uren, in goede witte Wyn trekken, waar van ’t gewigt de helft minder moet zyn. Na het trekken doe ze zachtjes koken, tot dat de Wyn is verkookt, en doe uwe Olie sterk uitpersen.
| |
OLIE, om allerleije soorten van pynen te bedaren.
Neem een half pintje Olyven-olie, en zo veel van de zwaarste dikke rode Wyn, die gy kunt vinden. Doe de twe Vochten in een Aarden pot, en laat ze koken, tot dat twe derde van die Wyn is verkookt. Doe’er daar na gemeen Zout, met een once bezinkzel van Honig by. Doe daar na alles koken, tot dat de vogt verteerd is. Laat uwe vogt door een Lywaat loopen, en bewaar ze tot dat gy ze nodig hebt. Men maakt ze warm eer men de zieke deelen daar mede vryft.
| |
Uitnemende OLIE voor koude Vochten, Jicht en Zinkingen.
Doe een goede handvol Zanikel, en zo veel Kalfs-tong in een pond Olie koken, pers ze daar na sterk uit. Vryf den Zieken daar mede voor het vuur, en bedek hem met wel heete Lywaten.
| |
ONVERBRANDBARE OLIE.
Destilleer Olyven-olie met levende Kalk, en gemeen Zout; gy zult’er een onverbrandbare Olie aan hebben.
| |
OLIE VAN PAARDEN.
Deze Olie is niet anders dan gesmolten en gezuiverd Paarden-vet. De Vilders en Voddelui maken ze klaar. Zy verkoopen ze by de pint, of ’t pond. Zy is zo duur, en somwyl duurder, dan de beste Olyven-olie: maar de Emailleerders kunnen ze niet ontberen, om dat hunne werken een helder en levendig Vuur vereissen.
| |
DROGENDE OLIE.
Smelt in een half pint Lyn-olie, en een half glas Water, de grootte van een half ei Koper-rood, zo veel Goud-glid, en rode Meni. Doe daar de grootte van een Okkerneut Lood-wit, met Olie fyn gemaakt, by. Doe alles zachtjes, anderhalf uur, koken. Als de vocht rood zal geworden zyn, zult gy de Pot van ’t vuur nemen, ze laten rusten, en om de Olie te zuiveren, zult gy ze afgieten, en dat allengskens in een ander Vaat-werk, dat wel zuiver is.
| |
Andere OPDROGENDE OLIE.
Meng in een half pint Olie, en een glas Water voor een stuiver rode Meni, en zo veel Omberse Aarde in poejer. Doe ’t daar na op klein vuur een uur lang koken, en doe daar na gelyk boven.
| |
Om DIKKE OLIE te maken.
Vul met die Lyn-olie, of Neuten-olie een Plaat van Lood, daar gy de kanten van opgebogen hebt; dek uwe Plaat met een Glas, en zet het in de Zon; uwe Olie zal wel haast lyf krygen.
| |
Anders.
Doe een vierendeel Koper-rood, en zo veel goud-glid in een half pint Olie.
Olie (Essentiele) van Bloemen. Zie essentie.
Olie, Maag-olie. Zie remedie.
Olie van Wynsteen. Zie wynsteen.
Olie, om hare Vlekken weg te nemen. Zie vlekken.
| |
OLIE, of SMEERSEL om Zenuwen te versterken, koude Gezwellen te ontbinden, en de hardigheden der gewrichten te verzachten.
Men moet vier, of vyf handen vol Salie nemen, die wel stampen, ze in een Pan doen, met een pond verse Boter, ze wel doen koken met den ander een kwartier uurs, en ze daar na door een grof Lywaat zygen, om’er uit te persen ’t geen men kan. Hier mede zal men zieke en zwakke Deelen smeren; let wel, dat dit Smeerzel gesmolten zy, als men ’t gebruiken wil, en dat het goed zy voor de Jicht.
olm-boomen moeten van Zaad niet voortgekweekt worden, om dat het meest Ypen voortbrengen.
| |
Hoe men ze Kweekt.
Men hakt, om ze voort te kweken, een bejaarde jeugdig groejende Boom, een handbreed boven den grond, in ’t voorjaar af; deze maakt voor St. Jan nog veel jeugdig opslag uit den grond, dat bekwaam is om te worden ingelegd, en in dat zelfde jaar Wortel te schieten, en in ’t volgende te worden van de moer afgenomen en verplant; wanneer zy kort aan den grond afgesneden worden. Daar na zullen zy, met weinig behulp, in dat zelfde jaar een enkelden rechten scheut schieten; krygen zy dan zydtakjes, die moeten niet dan in ’t volgende jaar worden afge- | |
| |
sneden; ten ware’er twe Zuigers, of zware Scheuten uitkwamen; Deze Zuigers moeten dan weg gesneden worden. In ’t eerste jaar steekt men by de Olm-boomen een rechte dunne stok, om het jeugdige schot met een Muskovise mat daar recht aan te binden. Dees wordt in ’t volgend jaar weggenomen, wanneer zy genoeg in staat zyn, om zonder binden een rechte goede Boom te worden.
De Boomkwekers zyn gewoon de verplante Inleggers, ruim een voet boven den grond, in ’t volgende af te snyden; dan schieten zy met meer kracht een dikke scheut.
| |
Aart en soorten.
De Olm-boom wordt groter dan Ypen, en Hersleer, of Kork-ypen. Zy dikt schielyker. Doch het hout is zo vast niet gesloten. De bladen zyn groter, ronder, lopen minder spits toe, en zyn van bruinder kleur. Ook heeft men een soort de bruine Olm genaamd, waar van de bast lichter, en de bladen bruiner zyn, en ruiger van onder zo wel als ’t jeugdig schot. Deze wordt dikst. Men heeft nog twe soorten; ’t een is bruinder van blad en bast, en ’t ander minder bruin aan die deelen. Van de Olmen is ’t aanmerklyk, dat hare Wortel-uitloopen, Ypen-boomen zyn.
olyf-boom (Wilde.) Dit is een soort van geboomte, waar van men twe soorten heeft; ’t eerste wordt in ’t Latyn Cotinus, ’t ander Sumach geheten.
| |
Beschryving van ’t eerste soort.
Dit is een Boomtje dat uit verscheiden dunne rosse takjes vele bladen voortbrengt, die naar den Terebintynboom gelyken, uitgenomen, dat zy wat ronder en breeder zyn, sterker van reuk, en komende na aan de Galnoot, groeit ter hoogte van een voet zes zeven. De stam groeit ontrent een arm dik, en deszelfs hout is zo geel, dat het dient om Laken geel te verwen. Schiet uit zyne takken een bos Pluimen aan Wajers gemaakt, wit van kleur, maar trekkende na den roden, waar in men lange aautjes ziet, die zaad hebben.
| |
Plaats.
Dees Boom groeit op den Berg Apenninus in Italien, en in enige andere plaatzen, als Hongaryen en Provence.
| |
Eigenschappen.
De wilde Olyf-boom. Het afziedzel zyner bladen is zonderling goed voor de zweren van de Tong, van de Keel, en zinkingen op de Keel, zo men’er zich de Keel mede spoelt. ’t Is ook goed voor Verzweringen aan de Teel-deelen.
Beschrijving der Sumach. Zie sumach.
DE olyf-boom is een Boom, waar van men twe soorten heeft, het ene ’t welk men kweekt, en in ’t Latyn Olea hiet, en het andere, dat in ’t wilde groeit, en den naam van Oleaster draagt.
| |
Beschryving van de gekweekte Olyf-boom.
De Olyf-boom is groot, hoog, getakt. Zy heeft lange spitse bladen, die aan ’t eind dik en grof zyn; die nooit verwelken, bitter en scherp van smaak zyn, en bloemen hebben als de Salie, maar die kleinder, witter, en aan trossen zyn. Hier van komen de vruchten, die eerst groen, daar na bleek, en eindlyk zwart zyn, als zy ryp worden. ’t Hout is schoon, hard, geaderd, en brant nat zo wel als droog.
| |
Plaats.
’t Groeit in heete Landen, bloeit in April, Mei, en de vrucht is in October ryp.
| |
Eigenschappen.
De bladen van den Boom zyn samentrekkend; De groene Olyven zyn koud, samentrekkend, stoppen. Zy schaden aan de Long, laten niet na de eetlust op te wekken, en de Maag te versterken. De gestampte bladen zyn goed in St. Antonies vuur, en de voortkruipende zweren. Het sap, ’t welke men daar uit haalt, met Edik gemengd, is goed voor de Pest-kolen, en het Koud-vuur. Als men die Vruchten eet, genezen zy de verzweringen des monds. Haar afziedsel voert het zelfde uit. Hun sap gebruikt, stopt het bloed, en al te sterke lopende Stonden.
| |
Beschryving van de wilde Olyf-boom, of Oleaster.
Zy groeit zo groot, als de voorgaande, en heeft kleiner bladen, behalven dat zy doornen draagt. Deszelfs Olyven zyn klein, maar lekker om te eten.
| |
Plaats.
Zy wast van zelf in heete Landen.
| |
Eigenschappen.
De bladen zyn kouder, dan die der tamme Olyven, en tevens samentrekkender. Zy brengen alles met meerder kracht voort. Deszelfs Olie, in den mond gehouden, geneest verrot Tandvlees, daar bedorven vochten in zyn, en versterkt de Tanden als men’er den mond mede wast, behalven dat het de Tanden wit maakt. Als men’er zich mede vryft, belet het zweten, en het haair ’t uitvallen; het neemt de uitwerpsels van ’t hoofd weg; geneest Zweren en de Douwurm.
| |
De kweking der Olyf-boomen in gematigde Landen.
Die lust heeft om Olyf-boomen in gematigde landen te kweken: moet ze uit heeter landen doen overkomen. Zie daar de aarde, die men daar toe gebruiken moet. Neem half goede Potaarde, een vierde vergaanne Paarden-mest, en een vierde Kalk- | |
| |
puin. ’t Geen dient om ’t water door te laten loopen daar men ze mede bevogtigd. Want zo dra men een Olyf-boom heeft geplant, moet men ze gieten.
De koude schaadt den Olyf-boomen; men moet een goede Winterplaats hebben om ze in de winter te bewaren. Maar des Zomers moet men ze tegen ’t zuiden zetten. Men begiet ze somwyl in de grootste hitte, of wanneer de aarde te droog is.
Zyne Olie is een tegengift, en heeft vele gebruiken, die niemand onbekend zyn. Zie olie en hoe ze geperst wordt.
omleggen; is een Spreekwys van den Tuinbou, die betekent omspitten, dat is, met een Graaf, op Spade de aarde zodanig omkeeren, dat het onderste boven legt; en dus wordt een bed, of kwartier om te zaaijen, of planten, bekwaam gemaakt.
omloop; Caracol in ’t Frans, wordt in ’t Paardberyden een rond, of halfrond geheten, ’t geen een Ridder zyn Paard doet gaan.
onderblyfsel; wordt van een Vruchtboom gezegd, die, niet wel wassende, beneden andere blyft, of klein en teer hout schiet; het zy het uit zyne wortelen, of uitwendig van gedierte voortkomt.
onderbuik. Zie darmen.
Wat zy bevat, zie Hubners Kunst-woordenboek in Abdomen, en Hypogastrium.
Wat de Penszak belangt, zie Peritonaeum, in Hubners Kunst-woordenboek.
Het Darm-net. Zie op ’t Woord Epiploon in Hubners Kunst-woordenboek.
De Darmen. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
De Twaalf-vingeren darm. Zie Duodenum, in Hubners Kunst-woordenboek.
De Nuchteren darm. Zie Jejunum, in Hubners Kunst-woordenboek.
De Omgewonde darm. zie Ilion, in Hubners Kunst-woordenboek.
De Kronkel-darm. Zie Colon, in Hubners Kunst-woordenboek.
Blinde darm; wordt een deel der dikke Darmen geheten, dat de drek eerst uit de dunne Darmen ontfangt.
Endel-darm wordt die Darm geheten, die van de laatste kronkel der dikke Darmen beginnende, met de Naars eindigt.
Hoe de Darmen bestaan. Zie Hubners Kunst-woordenboek. Mesenterium.
Wat de Lyfmoeder belangt. Zie ’t woord Matrix, in Hubners Kunst-woordenboek.
| |
Van de Buik-loop.
Deze is, of Loop, of Spys-loop, of Graauwe-loop, of Rode-loop.
De Spys-loop, is een afgang, waar door men de Spys onveranderd kwyt wordt.
’t Nuttigen van lymerig en vet Vlees, ’t gebruik van Meloenen, Comcommers, nieuwe Okkernoten, en andere Vruchten, zyn oorzaak van de Spys-loop, als ook het drinken van door Ys, of Sneeu, koud gemaakte drank; ’t lyden van grote koude, of te slapen op vochtige plaatzen. Zo zy niet dan van zwakheid komt, veroorzaakt zy gene pyn. Maar zo dra de stoffen scherp worden, maken zy raau, en men moet ze niet overschillig aanzien, uit vrees van in Rode-loop te vervallen, of uit te drogen; waar van Zydwee by een moeilyke Ademhaling, de voorloopers zyn.
| |
Middelen voor de Spys-loop.
I. Om de Spys-loop te genezen, zal men Gestaald water drinken, waar in een gloejende Keisteen is gedoofd.
II. Men zal enige dagen aan een, nuchteren, een half dragma Wierook gebruiken, in een weinig dikke rode Wyn, of Jelei van Aalbessen, met dertig greinen, op een Schup over Vuur, half gebraden Rabarber.
III. Men zal een half dragma gestampte Mastic in een glas Alsem-water nemen.
IV. Men zal in een glas Water zo veel Alsem, twe uren, laten weken, als men in twemalen, tussen vingeren en duimen kan vatten, even zo veel Kruis en Munt, en een dragma Kaneel, na dat het afgegoten is. Men doet daar een vierendeel suiker by, en ’t op ’t vuur gezet hebbende, laat men het tot een Syroop koken, waar van men ’s Morgens en ’s Avonds een Lepel vol zal geven.
V. Neem een bolletje Look. stamp het, en meng het in Vlees-nat, met een half once Olie van zoete Amandelen, of Olyven.
VI. Men kan ook een half once Olie van Amandelen, of Persiken deur zwelgen.
VII. Men zal het Vel laten drogen, dat in de Maag der Hoederen is, dit stampen en geven’er een dragma van, in zware rode Wyn.
VIII. Men zal de handen in warm Water steken, terwyl men de voeten met een Tou zo styf bindt, dat het zeer doet; of wel op zyn buik gaan leggen.
IX. ’t Braken te verwekken, is een uitnemend middel.
Let wel. Zo ’t gebeurt, dat in zo een Loop men zuur oprispt, is ’t een goed teken.
X. De Spys-loop wordt door een gezwel somwyl veroorzaakt; of door een verzwering in de Maag. Dit weet men aan een Etter, die met de onverteerde kost voortkomt. Dit zal men helpen, als men daar Cassia, in een glas Weegbree-water, onder mengt, ’t welke men nuchteren zal ingeven. Men zal deurgaans een Gerstendrank gebruiken, die van Razynen en witte Honig gemaakt wordt. Doende by elk pint een lepel Wyn-azyn.
Men zal vyf, of zes dagen aan een, ’s morgens nuchteren, in een glas rode Wyn ingeven een dragma Drajers-biezen, of Paardestaart, wel gestoten, en men zal de Maag met een Olie van Kween vryven, of met een Olie van Mastic.
XI. Die komt van veel geleden koude, of van gedronken Sneeu-water, of Ys-water, zal genezen | |
| |
worden met de Conserf van de Kuif, of van de Tabletjes van Florentynse Iris, of van de Wortels van Kalmus, of van Theriac, of men zal acht, of tien dagen aan een, een once Assafoetida, in kleine pillen nemen.
XII. Zo te veel eten en drinken, van deze ongesteldheid, oorzaak is; moet men zich van eten en drinken matigen, en zware rode Wyn met wat Muskaatnoot, Rosmaryn en Suiker mengen, ’t met malkander trekken, en daar van nu en dan drinken.
XIII. Daar is nog een andere Spysloop, die na de Rode-loop volgt, welke door de littekens van de verzweringen der ingewanden veroorzaakt wordt, waar in de stoffen, welke men kwyt wordt, half gekookt zyn, en waar mede een déél van de Chyl henen gaat. Men zal dit laatste met de zelfde Geneesmiddelen handelen, die in ’t begin zyn voorgeschreven.
| |
Geneesmiddelen om Loslyvig te worden.
I. Neem een weinig Alsem-sap, een weinig Olie van Olyven, een weinig Zout; meng dit alles onder een, en geef het den Zieken te drinken.
II. Doe in de Spys de Bladen en Takken der Gouds-bloemen.
III. Drink het sap van Muur met Water.
IV. Met twe dragma Zennebladen getrokken, en daar zo veel Zaad van blaauwe Viooltjes bygedaan, en zoet Pruime-sap, of een Afziedzel van Latu, en Bloemen van Nenuphar kunt gy afgang maken. Gy zult daar het Sap van bleke Rosen by doen.
Zo dit Geneesmiddel den Buik niet losmaakt; zal de Zieke vyftien dagen lang, een, of twe pinten op eenmaal gebruiken; doende daar, van twe, tot twe dagen in, in ’t eerste glas, twe dragmen Senne.
| |
Aanmerkingen op het Buikzuiveren.
’t Is nodig voor ’t Buikzuiveren, ’t lighaam vochtig te maken; want dat de sterkste Buikzuiverende middelen menigmaal niet doen afgaan, komt daar van, dat het Lighaam te voren niet zy vochtig gemaakt. Dit zult gy met Natten doen, die met een lap Kalfs-vlees zyn gemaakt, en met Salade, Porcelein, Beet, en Cichorei, gelyk ook door vochtigmakende Clysteren, die verfrissen.
| |
Middelen om te stoppen.
Neem Boom-most; laat ze een dag en nacht in wyn weeken, en drink het den volgenden morgen.
| |
Anders.
Doe de Wortel van Water-Lely in Wyn trekken.
| |
Hardigheid van den Buid zouder Klisteren genezen.
Als men geen Klisteer wil nemen, en men hard van Buik is; neem Ossen-gal, na dat gy’er den Blaas hebt afgenomen, doe ze in een Pot; doe’er by en meng ze met ontrent een vierendeel pints Wyn-azyn, en wat zout; roer het wel door een; doop in dat mengzel een Ganze-pen, die niet is gesneden, of een Pen, welke men in de Schapeschouders steekt; en steek de een, of ander in ’t fondament, en men zal zekerlyk binnen korten afgaan.
| |
Anders.
Neem verze Boter, meng ze wel met Zout, en Vet. Smeer dit aan een Ganse, of Houte Pen, en steek het in ’t Fondament.
| |
Om de opgeblazenheid te verdryven.
Leg op den Navel des Zieken een levende Zeelt, met de Kop na de Maag toe, en bind hem’er styf met een Servet op, zo dat zy daar op blyft, laat ze’er vier en twintig uren op, tot dat zy dood is. Begraaf hem daar na op een Mest-hoop, en die gezwollenheid zal verdwynen.
onder-hofmeester wordt hy geheten, die het Goud- en Zilver-werk, nevens het Linde van de Tafel en gereedschap van de Bottelary, en alle huis-raad aan een Hof in zyne bewaring heeft. Hy moet den Opper-hofmeester van alles rekening doen. Hy zorgt ook voor ’t Brood, ontfangt het van den Bakker, en moet het naar de orde van den Opper-hofmeester uitdéélen, en zorg dragen, dat’er niets bederft. Men geeft hem nog de Sleutel van de Kelder; hy draagt zorg voor, en geeft van alle de Wyn rekenschap, die zyne zorge is aanbevolen, en geeft ze uit, naar dat hem is geboden. Dit geschiedt op deze wys. By voorbeeld een Oxhoofd Wyn, moet twehonderd en tachtig Pinten houden; en in de uitdeling moet hy gene rekenschap doen, dan van twehonderd en sestig Pinten, of van twehonderd vyf en sestig op zyn meest, om dat het met kleine maat wordt uitgegeven, en’er bezinkzel in is; en daar door kan hy niemand bedriegen, en hem daar over de Hofmeester niet deurstryken. Hy moet ook allerlei soorten van droge en natte Confituren, gestoofden, Roomen, Beschuiten, Massepeinen, Siropen, Waters en Liqueurs weten te maken; Hy moet het Tafellaken weten te leggen, de Glazen te spoelen en doen spoelen, en zorg dragen dat ’t Water, geschikt om te drinken, altyd goed, zindlyk en net zy. Hebbende de bediening van voor Goud en Zilverwerk zorg te dragen: moet hy toezien, dat het ’s morgens en ’s avonds schoon worde gemaakt, het daaglyks tellen en wegsluiten, en zo’er een stuk wegraakt, moet hy daar terstond kennis van geven, om daar behoorlyk onderzoek na te doen.
Die Bediende kan geen groter belooning eissen, dan hy bedongen heeft, als hy van zyn Heer, of deszelfs Hofmeester wierd aangenomen. Wat zyne rechten en voordeelen belangt, het derde brood is de Bakker, die ’t Hof voorziet, hem schuldig, maar midlerwyl, door hem zyne plicht te doen doen, maken, dat het Brood zyne wigt, en de vereiste | |
| |
hoedanigheden naar den prys heeft, die men heeft bedongen. Hem hoort ook de Droessem en de Vaten der wyn, welke gebruikt wordt, en waar van hy de uitdeeling doet. Zie daar alles ’t geen men, zonder den Heer ongelyk te doen, wettelyk kan eissen; en ’t geen men hem naar rechten niet kan weigeren; gemerkt het zelf enigermaten des Heren belang is, en het aan enen bediende wordt toegewezen, om hem te helpen ten zynen koste voorzien; en ’t geen hem verplicht, zo hy maar enigzins een eerlyk man is, om alles naar billykheid te doen, en nergens anders om te denken, dan om wel te dienen, en zyns Meesters voordeel te behartigen.
onderkruipen. Om allerleije soorten van Watergevogelte te onderkruipen. Men ziet een grote menigte van Zwanen, Kraanvogels. Ojevaars, Reigers, wilde Ganzen, Eendvogels, Pylstaarten en andere soorten van Vogels, die by dag in ’t Water zyn, en op de Velden blyven, na dat de Rivieren zyn overgelopen geweest; deze Vogels komen niet dicht by Hagen en Bóómen, om dat men zich daar achter verbergen kan, en haar overvallen. Als de Waterkanten twe, of drie honderd treden van Boomen zyn, verlaten zy het midden, en komen, langs de kanten slobberen, daar by na geen Water is. En zo dra zy imand gewaar worden, of zelf Dieren, die daar voorby gaan, kiezen zy weder ’t midden. De Ganzen, Eendvogels, Pylstaarten, verlaten ’s avonds het Water, en gaan by nacht op ’t land huis houden, van daar komen zy ’s morgens weder zich in ’t Water begeven; Maar men kan ze gemaklyk met de hier achter afgetekende toestelling, welke imand draagt, die daar in verborgen is; en welke een Snaphaan draagt, die hy afschiet, als hy ze bereiken kan, onder schoot krygen.
Om dit toestel te maken, neem drie Hoepels van een klein Vat, maak dit op deze wys. Neen nieuw Tou. D. E. N. M. lang twe voet, en knoop de twee einden te samen, verdeel dat in vieren, zonder iet af te snyden. Knoop aan elken vierdepart D. E. M. N. ander Tou vast, van vyf, of zes voeten lang. Steek uw hoofd door ’t midden, zo dat’er twe Toutjes voor en twe achter zyn; of wel, neem een stuk hout, van ’s mans lengte, die het zal dragen, steek het in de Aarde, en leg’er het Tou over heen. Maak een Hoepel, F. C. L. O. aan de vier vierde parten, met de Touwen ontrent de midden vast, die boven aan het Toutje vast zyn geknoopt. Men neem daar na een twede Hoepel, om ze met de vier Touwen, G. B. K. P. op ’t midden van de ry te Knoopen. De derde zal desgelyks aan de zelfde Touwen, op de hoogte der enkel, worden vastgemaakt. Dan zal men rondom die Hoepen Takken van ligte groene Boomen zo binden, dat de Vogels geen Mens daar binnen kunnen bekennen. Als gy dan Water-vogels wilt schieten, als Zwanen, zult gy u in dit toestel begeven met een Snaphaan, en gaan op de plaats, en als men van haar kan worden gezien, zal men wat zachtjes aankomen. De Vogels, die zonder ophouden voortgaan, u ziende aankomen, menen dat zy de Bomen naderen, en niet, dat deze by hen komen, zo dat gy ze zo na zult komen, dat gy ze beschieten kunt. Zo gy’er zo maar voorshands na toe wilde, zoud gy’er zo dicht ligtlyk niet bykomen. Daarom moet men zo zachtjes gaan, dat de Bladen zich niet bewegen, of de wind moest het doen, en dan zult gy’er zo na by komen, als gy begeert. ’s Morgens vroeg is de beste tyd om dit stuk te gebruiken, als de Vogels weder van ’t Veld komen, want gy kunt schieten, naar mate dat zy aankomen, om dat zy niet alle te gelyk komen, maar by troepen, en voor al als men eens heeft geschoten; de anderen worden dan vervaard en krygen van de fynheid des Jagers kennis.
| |
Ander Tuig, om het Water-gevogelte te naderen.
Velen zullen de moeite niet willen doen van zo een Tuig, als boven geschreven is, te maken, en zullen vrezen ’t ver te dragen. Zie daar’er een dat wat gemaklyker te dragen is, en minder kost, dan de bereide Huid van een Koe, om Eendvogels te schieten. Deze is aan alle kanten gelyk een Koe, op dat de Vogels niemand merken, die het draagt.
’t Is een Lywaatte Kleed, S. R. dat een Koeje-, of Paarde-kleur van ’t hoofd tot aan de voeten heeft, met een Muts van gedaante, als het hoofd van een Koe, of Paard, gelyk in de Figuur te zien is; en dat de Hoornen, of Ooren en Oogen heeft S. en een gat van achteren om’er het Hoofd in te steken, met twe stukken van ’t zelfde Lywaat, om de Muts om den Hals vast te maken en te houden: maar, om dat de Vogels zouden kunnen vervaard worden, als zy niets, als Beenen zagen, moet men twe stukken van de zelfde stof laten hangen aan ’t einde der Mouwen, digt by de hand, in gedaante van Koejen-, of Paarde-klauwen, om de vertoning van vier Pooten te maken. Als men de Vogels Onderkruipen wil, moet men zich krommen als een Koe, of Paard, dat graast, laten de einden der Mouwen om laag slepen, en altyd het eind van uw Snaphaan, onder ’t loopen van de ene na de andere kant, gelyk een Beest dat graast, gereed houden; en komen allengskens nader, om ze om laag te treffen, en zo zy zich opgeven, in de vlucht.
ongedierte noemt men allerlei klein gedierte, dat zich aan Menzen, Dieren, Planten en Boomen zet, en daar van leeft. Zie luis.
| |
Luis der Boomen en Planten.
Dit is een klein gedierte, dat zich aan de jonge Scheuten van Boomen, of Planten zet, en dezelve de groei beneemt.
Men vindt zwarte en groene; maar de laatste zyn de gemeenste. Men noemt ze Luis, om dat zy schynen groene Luizen te wezen. Zy komen in ’t midden van de Lente, voor den dag, en nemen in een maand tyds, of daar ontrent, lustig toe. Zy hebben aan weerskanten drie Pooten, en twe [illustratie] [Plaat 37. pag. 660. ONDERKRUIPEN. pag. 690. OS. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
vry lange horens op ’t hoofd, zy zyn langwerpig-rond van gedaante; Zy hebben een klein hoofd met twe rode bruine oogen. De bladen daar zy zich onder bergen, krullen zich om. Deze dienen haar tot voedzel en dekzel voor de ongemakken der lucht.
Zy behouden niet lang dezelfde gedaante; men ziet ze niet lang daar na, met vleugels. Deze vleugels komen in een half uur voor den dag: maar na dat deze ontzwachteld zyn, veranderen zy van kleur, zo wel als van hoofd en lighaam, welk in grootte verminderen.
| |
Geheim om de Luis te vernielen.
I. De Mieren zyn vyanden van de Luis, zy vergaderen zich op plaatzen, daar men ze heeft, en vernielen ze zonder de planten te beschadigen.
II. Plant Rakette in verscheiden plaatzen van uwen Tuin, of giet over de Luis sterke Wyn-azyn, met het sap van Hyosciamus; men kan ook de takken, waar aan dit ongedierte is, met levende Kalk vryven.
ongevoeligheid noemt men den staat van imand, waar in hy van zaken of gebeurtenissen gene aendoening heeft; en door de zelfde in gene drift, of lust ontstoken wordt.
ongezuurd brood, of Ouwel, is een plat Brood zonder gist, Papier-dun, wit en knap-achtig. Het is dienstig om Slikbrokken en Pillen in te rollen, en dierhalven weekt men ’t eerst in water. Daar is veel Olie in, en een weinig Zout, ’t is goed om ’t Zuur weg te nemen, en de scherpheden van de Borst te verzachten. Men gebruikt het voor Bloeden en Bloed-loopen, en men doet het ten dien einde in Melk koken.
onkuisheid, bederft huisgezinnen; Van deze Zonden komt het verzuim van zaken, verspilling van goederen en ongeoorloofde vleeslyke gemeenschap, verlies van achting, zo nodig om in de Wereld voorspoedig te worden, schandelyke en ongeneeslyke ziekten, geschillen, en vyandschappen tussen luiden, daar men enigheid behoorde te hebben, kwade voorbeelden en ergernissen. Deze zonde is oorzaak van de Zondvloed geweest, en ’t heeft voorheen Gods volk rampzalig geweest, en is ’t nog tegenwoordig grootlyks aan verscheiden huisgezinnen; en ’t grootste gedeelte bederft zich daar mede, door dien het moeilyk is, daar van weder afstand te doen. Zie daar hoe men deze Zonde kan voorkomen, of zorg dragen, dat men’er niet in valt.
Men heeft twederhande middelen; de ene zyn natuurlyk en de andere geestlyk. Onder de naatuurlyke zyn het gebruik van den Kuis-boom, waar van de Oude en hedendaagse Kruidkenners, verzekeren, dat, om van de bladen van dien Boom niet te spreken, waar op men kan slapen, noch van de takken, welke men om den middel kan dragen, het gestootten en bereide zaad zeer bekwaam is, om de drift daar toe te teuglen, en ’t is goed het te gebruiken, zonder nadeel aan de gezondheid.
Vader Bamel, vermaard Godgeleerde van de Dominicaner Orde, leert in zyn Werkje van de kuisheid, dat, twe Koorden, het ene van Vlas, ’t andere van ruwe Hennip, onmiddelyk om de lenden gedaan, de onkuisse begeerten zodanig teugelen, dat, hoe sterke begeerte men tot die zonde heeft, dat men die gemaklyk wederstaan kan; en dat uit een Engelen en Godlyk middel is, dat de oude Geestelyken met voordeel gebruikt hebben. De Chartreuzen gebruiken ’t nog ten zelfden einde.
De Plompen en de Kamfer, zullen ook genen kleinen dienst doen, om ’t geweld van deze drift tegen te gaan, gelyk men in vele Brieven zien kan, welke over dit stuk uitgegeven zyn.
Zie Agnus Castus, Kuisheid, Smeersel van Jupiter, Siroop van Donderbaard, Siroop van Plompen.
Wat de Geestelyke middelen tegen de Kuisheid belangd, de Vromen zyn ’t eens, dat de dodinge van ’t lighaam, de nedrigheid, zich op den Godsdienst toe te leggen, zyn uiterste te gedenken, de heilige vreugd, den gedurigen arbeid, bezigheid, matigheid in Spys en Drank te gebruiken, menigmaal enen verstandigen zyn hart te openbaren, de verzoekingen en gelegenheden te ontgaan goede middelen zyn, om zich zuiver te bewaren. De Heiligen zyn ’t eens, dat men ten dien einde het geselschap van luiden van een andere kunne moet myden, of die vuil in de mond zyn; dat men de Rotzen, daar de kuisheid op zoude kunnen stranden, als Dansen, Schouburgen, het lezen van kwade Boeken moet myden, als ook overdaad en Kledy en vuile Samenspraken, als ook Vereeringen en verliefde Brieven; dat men om Kuis te wezen, moet wagt op alle zyne zinnen houden, ze schikken naar Gods Wet, en door kragtige Gebeden zynen toevlucht tot God nemen, en zich aanmoedigen tot zynen dienst.
onmagt, of flaaute is een zwakheid, die imand schielyk overkomt, weke ongevoelig overkomt, en waar in men noch spreken, noch zich bewegen kan.
Zy komt van verscheiden oorzaken, of door Bloedverlies, of andere ontlediging van vochten, of iets dat onaangenaam aandoet, of van schrik, of van een kwade en venynige damp; of over aan Meisjes, die nog geen Vrysters zyn, of aan Vrouwen daar de Stonden aan ontbreken, of uit een kwalykgestelde maag, lang waken, veel zweten, of veel werken, of van honger, grote pyne, of ’t blyven in gevankenis, of in een te duistere, of te lichte plaats.
Men ziet de Flaauten, als men bleek wordt, koud zweet uitbreekt, geen Pols gewaar wordt, als men zonder gevoel, of beweging is, en overal koud wordt, en zo men menigmaal niet geholpen wierd, zoude men het besterven.
| |
Middel voor de Flaaute.
’t Gemeenste is koud water in ’t gezicht te werpen, achterover te leggen, losmaken, en een weinig kruim van Brood met Wyn te geven. | |
| |
Zo men ziet, dat de Flaaute van enige kwade dampen komt, moet men een dragma Theriac geven, gemengd in Wyn, of een weinig Brandewyns, of Rossolis, of Keizers-water, of Wyn-azyn onder de Neus houden, en daar mede de slagen van ’t hoofd en uitersten vryven, of een Balsem, of iet aangenaams laten ruiken, als de Flaaute geen oorspronk uit de Moer neemt; of men moet ze by ’t Oor trekken, of by een haair van de Neus, of by een ander deel.
Als de onmagt van de Maag ontstaat, of van een ander deel, moet men daar nodige hulp aan toebrengen; of zo men braakachtig was, kon men vier lepels Olyven-olie in warm water doen geven, of Braak-wyn, of zes grein bereide Antimonie; of kloppen een lepel vol Raapzaad, en mengen dat met wat Honig en warm water, of wel de Wortel van Beteuni, gestoten en met wat gehonigd water genomen.
Komt zy van veelheid van Bloed, of Vochten, zal men Aderlaten, en Buikzuiveren met zachte middelen, als de Cassia, de Rhabarber, of de Catholicum duplex, ’t een en ’t ander in Wei gesmolten.
De luiden, die niet wat vol zyn, zullen zich niet doen aderlaten, maar zullen zich met een half once Tabletjes van Diacartamus den Buik zuiveren, of met twe oncen gesmolten Manna in afziedzel van Salie, of Thym; zy kunnen na den eten een stukje Rhaber kauwen, zo groot, als een witte Boon.
Als de Vrouwen zullen merken waar van daan hare Flaautens komen, zullen zy de nodige Geneesmiddelen toebrengen, welke onder de ziekte verklaard zyn, die haar meer eigen zyn, dan den Mannen.
ontbindende geneesmiddelen. Zie planten, remedien.
ontfangers zyn zulke, die de Inkomsten der heerlyke goederen ontfangen, en voor de Inkomsten daar van zorge dragen. Als een Ontfanger, of Pachter zich met de Inkomsten van heerlyke goederen belast; moet hy zyn best doen om de waarde van dat Inkomen van stuk tot stuk, en van de Rechten der Heeren, die daar aan hooren, te weten, om zich niet in Schulden met vele andere te steken, die menigmalen, by gebrek van goed gedrag, en door onkunde, zich en hun Heer in dergelyke ontfangsten bederven, in de plaats van voor hun Heer, of zich zelven voordeel daar uit te halen.
Hy moet dan ten dien einde zorge dragen, dat de Huurders hunne Pacht-hoeven van Paarden, Koeijen, Schapen, en allerlei Gevogelte wel voorzien, dat de Akkers wel bebouwd, naar de Voorwaarden wel gemest, en met allerleije soorten van Granen wel bezaaid worden; dat zy niet braak blyven leggen. Hy moet ook na Vyvers, Slooten, Weteringen, Hout en Wildernissen wel toezien, en of zy wel worden onderhouden. Het Hout op zynen tyd doen hakken en thuis brengen; beletten dat’er niet verminderd word; zorg dragen, dat de Wild-banen wel van Haas voorzien zyn, en zorg dragen, dat de Inmaning, volgens de gewoonte, naar een Lyst geschiede, op dat elk brenge en betale de Rechten, die hy schuldig is. Daar by moet hy zorge dragen, dat hy goede Knechts, Akkerluiden, Harders van Schapen en Koeijen, en Dienstboden hebbe, en hun alle hun plicht voor ogen stellen, op dat hy, of zyn Heer daar hunne rekening by vinden; zyn Heer, of hy betaling erlange, en daar overschiete, ’t geen hem voor zyn moeite toekomt.
| |
De verplichtingen der Ontfangeren.
Zo zy niet getrou zyn in te doen ’t geen volgt, wel ver van zegen te ontfangen, of ryk te worden, loopen zy gevaar van gunst bediening en bezittingen te verliezen. PS: 127. Zy moeten zorge dragen.
I. Dat zy geen voordeel doen met stipt te betalen, ’t geen zy verplicht waren, onder voorgeven, dat, zy zo dra niet kunnen betalen, om dus den Heer te noodzaken, van iets over te stappen. Deze zyn woekerwinsten, waar toe zy verplicht waren.
II. Dat zy niets overeissen van hen, die dezelve op gestelden tyd niet betaald hebben. Deze is ene woeker, ten zy deze vertraagde betaling hun schade had toegebragt.
III. Dat zy, door vertraagde betaling enige schade hebbende geleden, niets meer eissen dan alleen hunne vergoeding.
IV. Dat zy geen recht ten onrecht eissen, of méér dan hun toekomt, zy moeten wedergeven, ’t geen zy te veel ontfangen hebben.
V. Dat zy by gebrek van aantekening van hunnen Ontfangst, of by gebrek van gegeven Quytinge aan hun, die betaald hebben, of dat zy door minder, dan zy moesten, geschreven te hebben, geen oorzaak zyn, dat zy die betaald hebben, niet genoodzaakt worden, twemaal te betalen; zy zyn verpligt, ’t geld weder te geven, en de schade te vergoeden, die daar uit zyn gevolgd.
VI. Zo zy door elke gemeente, of elke byzondere zich hebben de gantse koste doen betalen, die niet verschuld waren, dan door alle Schuldenaars met malkander, elk voor zyn aandeel; is ’t een onrecht dat zy moeten vergoeden.
VII. Zo zy vals Goud, of Zilver hebben gegeven, onder voorwendzel, dat zy het ontfangen hebben; zyn zy verplicht de schade van ’t ongelyk hun te vergoeden, die ze geleden hebben.
VIII. Zo zy hun Geld, in Geld, dat te licht is, ontfangen hebben, en het daar na uitgegeven, als of het zyn gewigt had, is ’t een zonde, en zy zyn verplicht de schade te herstellen.
IX. Zo zy meer tyds hebben besteed, als nodig is in ’t reizen en vervolgen van hun Proces; en zy hunne Rollen van onkosten groter hebben gemaakt, dan zy moesten, zyn zy verplicht te herstellen, ’t geen zy tegen recht hebben gekregen.
X. Zo zy Ogen voor die knevelaryen hunner Bedienden hebben geloken, zyn ze medewustig van | |
| |
die knevelaryen, en verplicht vergoedinge te doen.
ontsteking. Om Ontsteking te weren in wat deel van ’t Lighaam het zy, moet men de Bladen van Seldery stampen en in Gouds-bloemen water weeken; daar na moet men met dat Water de Ontstoken déélen betten, en daar de gestampte Bladen opleggen.
| |
Om de Ontsteking met zwelling en pyn weg te nemen.
Neem het binnenste van een gekookte Appel, meng het met Rozen-water, maak’er een Pap van en leg ze op de Ontstoken en gezwollen deelen. Dit Geneesmiddel is uitnemend, niet alleen voor kleine Kinderen, maar ook voor Bejaarden, vooral voor vette Luiden, waar van het de ontstekingen geneest, welke op enige plaatzen komen. Fyne Poejer van vermolsemd Hout, voor al van een Neute-boom, is ook goed voor die kwaal.
Zie keelgezwel, Lever, enz.
ontsteking der hersenen; Zie razende koorts.
ontsteking der long; in het Grieks Peripneumonia, en by dien naam den Latynsen Geneeskundigen bekend.
Is ene Ontsteking van de Hart-ader der Long en der zelver Pypjes, en Water-vaatjes. Waarom men twederhande Ontsteking kan vinden in de Hart-ader der Long, en in die van hare Pypjes.
De eerste is de gevaarlykste, de twede is van minder gevaar. Die komt uit deze voort; schoon zy vele gemene oorzaken heeft.
Zo een dergelyk ongemak beide de zyden der Long aandoet, en dat vry veel, wordt het gevolgd van een schielyke en onvermydelyke Dood, kunnende dit door gene middelen tegen de Ontsteking geholpen worden.
Maar zo de Ontsteking niet groot, in een gedeelte der Longe is, en gene grote oorzaken heeft, is’er hoop maar gene zekere.
De Ontsteking der Long is gevaarlyker dan pynlyk; zy verandert van staat, naar dat zy geduurd heeft, en eindigt met genezing, in ene andere Ziekte, of de Dood.
’t Bloeden uit de Neus is in deze Ziekte van zo goed een voorzegging niet, als in een Zyd-wee.
Zy wordt genezen door ontbinding, 1. zo de gematigdheid des Zieken slap is, de vocht zacht, de taaiheid der vochten niet te groot is, het deel der Long-pypjes, of de Longe niet groot; 2. Zo’er schielyk overvloedig geel Spog, met weinig bloed vermengd, voor den dag komt; zo de Spog dik is, de de pyn bedaart, de ademhaling verbetert, de Pols ruimer en volder maakt, en kort daar aan in wit veranderr. 3. Zo’er een galachtigen afgang komt, die verlicht, en het beschreven Spog opwekt. 4. Zo’er water voor den dag komt, dat dik is, bezinkt, verlicht met een bezinkzel, dat in ’t begin rood is, allengskens wit wordt, en voor den zevenden dag voor den dag komt, en’er een gemaklyke ademhaling, zachte koors, hitte, vocht, bolheid en zachtheid van Vaten en die over ’t gantse lighaam even eens zyn.
Maar ’t gebeurt somwyl, dat de Long-ontsteking te groot, of te zwaar, en de stoffe niet te ontbinden zynde, in ene verzwering verandert, 1. wanneer deze Ontsteking niet te hevig is geweest. 2. En de Ontbinding daar van niet te doen, namelyk voor den vierden dag niet geschiedt. 3. En de toevallen, noch door gekookt Spog, op de Scheiddagen, den derden, vyfden, zevenden, negenden, elfden, veertienden dag naar den opgegeven rang, waar in ’t van tyd tot tyd verbeterd word, door aderlaten, noch door geneesmiddelen, of bekwame Spys te boven zyn gekomen. 4. Maar in tegendeel, de zwaarste toevallen niet hardnekkig, met een gedurige ylhoofdigheid een golvende zachte Pols blyven aanhouden.
Deze Verzwering eindigt, of met een Tering, die eindlyk den dood veroorzaakt,
Of met ene volkomen herstelling, wanneer de Etter-stof van de Aders opgeslurpt, met het bloed vermengd, op enige plaatzen van ’t lighaam wordt neer gezet, de Long ontlast, en de belaste deelen het leven niet belangen. Hier van daan zet zich deze stof aan Ooren, Beenen, en onder de Krakebeenen der Ribben, dat is in Lever, of Milt.
De Long-ontsteking veranderd ook in een hard gezwel der Long.
Of eindlyk verandert zy in ene versterving der Longe.
Uit dit alles is af te nemen, dat men voor allerleije Long-ontsteking gene middelen heeft. Dat de Geneesmiddelen voor ene geneesbare Long-ontsteking, veel veranderen na den staat der ziekte; en dat men zeer oplettend in deze ziekte moet wezen, en nergens een bekwaam Medicyn berer in vereist wordt. Maar in ’t algemeen kan men zeggen, dat men met aderlaten een begin moet maken, zo de natuur nog niet getoond heeft, dat zy uit zich zelf bekwaam is, om zich te redden, dat men de Longe door vochtige dampen moet verzachten, en dat ruime dranken met ontsteking werende, en ontbindende Geneesmiddelen warm weinig te gelyk, en dikmaal gegeven, goed zyn, dat men zulke Klysteren ook gebruiken moet, en Spys van dergelyken aart; en dat, zo dra de natuur zich geneigd toont, om zich langs den ene, of den andere weg te redden, derwaars de weg moet gebaand worden, ten zy de plaats schadelyk was, wanneer men moet trachten, ze na elders te geleiden. Verstandig, gelyk altyd alles, leert dit Boerhaven in zyne Aphor. in ’t brede.
| |
Geneesmiddelen tegen de Longesteking.
Om de gevolgen van zo enen brand te beletten, zal men den zelfde levenswys en middelen gebruiken, als in Zydwéé, behalven dat men niet veel te gelyk, maar dikmaal dranken zal geven, al was ’t schoon, dat de Zieke meer dranks te gelyk wilde innemen. | |
| |
Den eersten en tweden dag zal men niet kwalyk doen, met den buik met Cassie, Catholicum, of Manna te zuiveren, met ruim aderlating voor de eerste reis, zo veel de krachten velen willen, of anders zal men Koppen onder de Borsten, of in de Zyden zetten, en men geeft Klysteren, bestaande uit een afziedsel van Violieren, Malue, Salade, Zuring, Cichorei, waar in men Catholicum duplex heeft gedaan, of een once Diaprunum simplex, of Lenitivum, met een once Rozenhonig, of rode Suiker. Men zal de Borst met Kamillen-olie, of Wynruit-olie vryven, of met Harten-merg, of verse Boter.
| |
Ander Geneesmiddel.
Het afziedsel van Hondsdraf, is zeer goed tegen deze Ziekte. Men doet deze plant met Water, of Bier koken, en men geeft het den Zieken te drinken: maar zo men dat afziedsel nog beter wil maken, neemt men zo veel Water, als Bier, en doet daar Honig, tot de gedaante van een Extract, onder. Men doet ook de Plant in water koken. Men kan ook het sap van de Hondsdraf uitpersen, het laten dik worden, en daar na’er Suiker in doen smelten.
ontleed-kunst. Is ene wetenschap, die door ’t van een snyden, of scheiden der deelen eenes lighaams ons deszelfs deelen doet kennen. Zy behelst de kennis van de deelen des Menselyken Lighaams, als mede van andere Dieren. [Hoewel sommige Schryvers hunne naspeuring ontrent de Planten ook te recht ene Anatomie, of Ontleding der Planten hebben genoemt; echter wordt in ’t gemeen door ’t woord Ontleedkunde, de kennis van de gesteltheit der Mensen en Beesten verstaan.] Zie hier de manier die men gemeenlyk in de Ontleedkundige Lessen houd. In ’t allereerst handelt men van de Beenderen die men aan de geraamten toont, ’t welk een zamenstel is van alle de beenderen van een Mens, of Beest, in hunne natuurlyke orde zamengestelt. (Dit wordt gemaakt met het vlees heel gaar te koken, en daar af te schillen. Na de Beenderen toont men het vlees en de andere weke deelen, welke behelzen (1.) de inwendige deelen, zo wel die van ’t Hoofd, als de Borst en Buik, bestaande in Hersenen, Ingewanden en Darmen; [wordende het geheele Menselyke Lighaam in drie voornaamste holligheden verdeeld, namelyk het Hoofd, Borst en Buik. Men begint echter eerst van den Buik, om dat die eerst beginnende te rotten, eerst aan een kant moet; daar na opent men de Borst; en laatstelyk het Hoofd.] (2.) De Spieren. (3.) De Vaten, welke zyn Zenuwen, Pols-aders, of Slag-aders, Bloed-aders en Water-vaten. Hoewel de Ouden de Ontleedkunde als een zeer nodig gedeelte der Genees-kunde, aanmerkten, om het gebruik van de inwendige deelen van ’t menselyke Lighaam te weten, is zy echter tot de zestiende Eeuw toe zeer verwaarloost geweest. De hedensdaagse hebben zeer nuttige ontdekkingen daar in gedaan, die ons van de wysheid des Scheppers in het zaamstellen van het Lighaam, en ’t gebruik der deelen overtuigen.
ontuchtigheid. Zie onkuisheid.
onverdouwelykheid, is ene moejelyke Spysvertering in de Maag. Men noemt ze ook raauheid der mage. De koking daar en tegen is een werk van de Maag en ’t Lighaam, waar door de Spys, met onze vochten gelyk gemaakt, en daar in veranderd wordt.
| |
Oorzaken der Onverdouwelykheid.
De Onverdouwelykheid heeft ene inwendige oorzaak. De inwendige komt, of van ene ongesteldheid, van te grote hitte, of koude, of vocht, of droogte, of door ontsteking, Roos, Zucht, Knoestgezwel, verzwering, of zwakheid der Mage.
De uitwendige wordt door allerlei soorten van toevallen, of van eten, of ongeregeld drinken, of schrik, of door tocht, of door honderd andere oorzaken voortgebragt, welke men zich verbeelden kan.
Men kan ze in ’t algemeen tot de ongesteldheden der Maag en Darmen tot die van de andere deelen brengen, die elke hunne byzondere genezing hebben.
| |
Geneesmiddelen voor de Onverdouwelykheid.
Als de koking door de zwakheid der déélen vertraagd is, moet men ze uit- en inwendig helpen, met iet te gebruiken, dat een gematigde hitte heeft, als het vel van een Lam, of van een Zwaan, en door jonge Honden in de hand te houden. Inwendig door ligte spys te eten, en enige dagen na den eten een half glas afziedsel van Galanga, Komyn, Ammioszaad te drinken, en voor het middag- en avond-eten wat te wandelen, en een weinig daar na te eten, of drinkende met matigheid Oude Wyn, en met honger van de Tafel gaande.
Zo deze onverduwelykheid van een Buikloop verzeld ging, zoude men Rhabarber op een Asschop half gedroogd kunnen gebruiken, of wat gestampte Manna, Wierook, en dojer van Ei, of men zal zynen drank laten stalen. Zo de Onverdouwlykheid van dorst, honger, en stinkende opbrekingen verzeld gaan, ’t geen tekenen van grote vreemde hitte is, zal men Limonade, Kerse-Stroop, Verjuis, Aalbessen, Granaden gebruiken, en een weinig Koraalpoejer in den drank doen.
Men zal gans geen Wyn, niet dan gemenen Gerstendrank drinken, waar in men den enen, of anderen Stroop zal doen, welke men hier boven genoemd heeft; en die baden kunnen, moeten dat na den eten doen.
Zo de Onverdouwelykheid van een heet Gezwel kwam, moet men zo veel de krachten vermogen, terstond aderlaten. Men zal menigmaal Syroop gebruiken, en Melken van de vier koude Zaden gemaakt, en men zal met Cassia-merg, in Gersten-water gesmolten, den Buik zuiveren; en leggen op de Maag Stovingen van Kaasjesbladen, Salade, Zeldery, Cichorei, waar in men twe oncen Gersten-meel zal koken, met een once Provincierozen, een half once Mastic, en drie oncen Gansen-, of Eenden-vet. | |
| |
Zo de Onverdouwelykheid door een koud Gezwel veroorzaakt word, zal men een Syroop van dezen aart gebruiken.
| |
Syroop voor Onverdouwelykheid.
Neem Alsem, Venushaair, Venkel, Hyssoop-bladen, van elks twe oncen; Mastic, Mannetjes Wierook, Spicanardi, Provincie-rozen, van elks een once. Doe alles in drie halfpintjes water op de helft koken, doe’er een halfpond Rozen-honig en zo veel Suiker by, en laat het tot een Stroop verkoken; geef daar van enige lepels daags.
Men legt op de Maag de Meliloten-pleister, of de Stovingen van Alsem, Kamillen, Rozen, Kaasjes-bladen, Foenu graecum, Mastic, Spicanardi, Venkel, Wierook; en in geval het Gezwel Knoestig wordt, zal men de Pleister Diachylon met de Gommen gebruiken. Zie Maagpleister, onder maag, Rosewater gesuikerd; Trekzel der gezondheid, Elyxir Salutis.
onvruchtbaarheid der Vrouwe.
Zo de Onvruchtbaarheid van haar en niet van de Man voortkomt; neem Salie, doe ze destilleren, om’er water van te trekken, en doe daar een klein glas vier, of vyf dagen lang van drinken met een weinig gemeen Zout. Men moet zórg dragen, dat men dat Geneesmiddel gebruike, na dat de Stonden over zyn, en dat zy in den tyd van het gebruik daar van, niet by haar Man slaapt.
| |
Anders.
Neem eiken Boomvaren, met de mest van een Mus, doe daar de Vrou van drinken, als de Stonden ophouden. Zo dra zy by haar Man komt zal zy zwanger zyn.
| |
Anders.
Neem het zaad van wilde Jennettekens, bind ze aan de linker arm, dit belet de Onvruchtbaarheid der Vrouwe.
| |
Anders.
Neem Harts-hoorn in poejer, meng ze met Ossegal, en laat ze de Vrou gedurig by zich houden, als zy by haar man is, en zy zal zwanger worden.
| |
Anders.
Geef een Vrou onwetend Paarde-melk te drinken, als of het Ezelinne-melk was; zy zal, wanneer zy die Melk gebruikt heeft, zo haast ontfangen, als zy by haar Man komt.
onvruchtbaarheid (Voortekenen van) Zie voortekenen
onvruchtbaarheid der Boomen. Zie vruchtboom.
onweer is een kwade gesteldheid der lucht, door Winden veroorzaakt, en welke deurgaans van Regen, Hagel en Donder wordt verzeld.
onzinnigheid. Verstandeloosheid door zwakheid van geest veroorzaakt.
De poejer van een Schildpad is zeer goed voor kwalykgestelde zinnen. De wortel van de Kruis-wortel op witte Wyn, den tyd van twaalf uren, of door ontrent, gezet, geneest de Onzinnigheid; men heeft’er voor langen tyd de ondervinding van.
onzuiverheid is een Kunst-woord in de Chimie. Men noemt dit ’t geen, onder iet anders gemengd, maakt, dat dit niet zuiver is. ’t Oogmerk van alle Operatien der Chimie is lighamen van hare onreinheden te zuiveren, en daar ’t goede en wezendlyke van te ontwarren, en het van zyne vuilheden te scheiden.
ooft. Is de vrucht van een boom, of Ooft-boom, die zo wel tot voedsel van den Mens, als voortzetting van zyn geslacht dienstig is. Deze zyn Appelen, Peren, Pruimen, Kersen, Krieken, Kween, Persikken, Aprikozen, Neuten, Mispelen, Moerbeijen, Frambozen, Druiven.
| |
Ooft dat goed is, om te eten.
Men verdeelt de Ooft in Kern-ooft, Beijen en Steenvruchten, in Zomer- en Winter-ooft, Tafel- en Keuken-vruchten.
De Steen-vruchten, of- Ooft, zyn Pruimen, Kersen, Persiken, Afrikozen, Mispelen, Neuten. Beijen zyn Frambozen, Moerbeijen, Aardbessen, Doornbessen, Druiven, enz. Kernvruchten zyn Appelen, Peren, Kween, enz. Zomervruchten zyn die des Zomers ryp en gegeten worden. Herfstvruchten, die in de Herfst ryp en gegeten worden. Wintervruchten die in de Winter worden gegeten.
De beste en meest geachtte Vruchten van Peren zyn, onder de Zomerperen de kleine en grote Muskaaat, Cuisse Madame, Poire san Peau, de grote en kleine Blanquette, en de Langstaarte, de Robyne, Cassolette, Bon Cretien, Musque, de Rousselet en Salviati, de voornaamste Herfstperen zyn de Beurré, Bergamot, Vertelongue, Crasane, Muskaat Fleury, Lansac, en Louise Bonne; de beste Winterperen, de Virgoule, de Chasserie, Espine, Ambrette, St. Germain, Bon Cretien de Hiver, Colmar, Bugy, Saint Augustyn, en enige Martin Secs. En t’evens de Foppenpeer de Yzendyker, Gratiool.
Maar na alles moet men Enten en maken te hebben tweemaal meer Bon Christien-boomen; om dat, behalven, dat het zonder tegenspraak de beste Vruchten zyn, zy ook zo dra goed om te eten zyn, als men ze plukt, en zy beter dan enige andere te bewaren zyn, tot dat’er weder Ooft is; en zy in deugd, fraaiheid en grootte boven andere uitsteekt. [Doch hoe schoon en smaaklyk ze in Vrankryk mag worden; zy krygt in Holland zyn volmaakte rypheid, noch smaaklykheid niet, waarom zy best onder de Keuken-peer geteld wordt. Zie Aanm. op Lust.] Een Man van Aanzien heeft my eens uit Parys geschreven, dat hy’er van twe-en-dertig oncen geplukt had; na dat ik hem had geschreven, dat ik ze van zeventien oncen had gehad. | |
| |
Ik heb daar de redenen van ontdekt. Hy had deze aan de voet van zyne Meloenbedden staan; en deze bemesting en menigvuldige begieting, voerde dit in die Peer uit, dat zy zo uitnemend groot werd. Deze laatste Aanmerking doet enigermate de waarheid van deze onlochenbare stelling der Philosophen zien, welke medebrengt, dat hitte en vocht de grondbeginsels van de groejing zyn.
Daar zyn’er die gelóven, dat vruchten op Kween geÑ‘nt, ruiger en wilder van smaak zyn, dan die, welken op Peer zyn. Ik geloof, dat het waar zy: maar zy verhalen hunne schade door de grootte, de kleur, de schoonheid hunner vruchten.
Om schone vruchten te hebben, moeten zy elke na hunnen aart geёnt zyn.
Onder de vruchten zyn’er vier aan Landschappen eigen, te weten de Bon Cretien aan Touraine, de Amadote aan Bourgogne, de Portail aan Poitou, en de S. Lezin van Anjou.
Wat de fraje Appelen belangt; Deze zyn de grote Reinetten, de witte en grawe Courtpendu, Calleviles rode en witte, Aagten en Passe pommes Goudpippingen, Princesse noble, Jerusalems-appelen.
Deze moeten op Paradys-stammen zyn gegriffeld, om draagzaam te wezen.
De meest-geachte Persiken in Vrankryk, zyn de Peches en Pavis; twe soorten van die vrucht zyn de Abergas, de Persique, de Pau, en de Narbonne, de Violetten, en Brignons Musque. De Admirable, de Madelaine, de Belchevreuse, de grote Pavis, de Mirlicotons, enz.
Maar in Holland heeft men de rode Avant-persik, witte Avant-persik; witte Montanje, groene Berg-, of Montanje-Persik, Zwolze Persik, Lak-persik.
De Pruimen zyn de dubbelde en enkele Mirabellen, de Pruimen van St. Catharine, de dubbelde en enkelde Boere witte, de Aprikoos-pruimen, Konfyt-kroos, Damast- en Katharine-pruim, Witte en Violette grote Eijer-pruim, Krozen.
Zy moeten op Kroos gezoogd zyn.
| |
Middel om schoon Ooft te hebben.
De schoonheid der Vruchten bestaat in derzelver grootte en kleur.
Zo’er te veel vruchten op enen Bóóm zyn, moet men ze lubben; daar door maakt men, dat de andere uitnemend groot worden. Om daar in te gelukken, moet men wachten, tot dat alle de vruchten zekere grootte hebben gekregen, om te kunnen zeggen, welke men voor alle andere houden moet. Die gebrekkig en kleinst zyn moet men afplukken; dit geschiedt gemeenlyk in de maand van Juni. Dan snydt men met een Schaartje de steeltjes af, van die, welke men weg wil doen, en draagt zorg, dat de andere groot genoeg kunnen worden.
Men moet de Aprikozen hier van uitzonderen, deze moet moeten al te voren gelubd zyn, om dat zy vroeger voor den dag komen; men haalt’er die uit, met alleen ze met de vinger uit te duwen. En wat de Peren belangt; men kan dit lubben niet in ’t werk stellen, dan aan de Herfst- en Winter-peren.
Men kan het Ooft een frajer kleur doen krygen, zo men de bladen daar van afneemt, welke beletten, dat ze de Zon beschynen kan. Men kan die zorg niet aanwenden, dan weinig tyds voor het ryp worden, en dit niet doen, dan twe, of driemaal in den tyd van vyf, of zes dagen.
| |
Van den tyd en de wyze, hoe men het Ooft plukt.
Zomer-ooft plukt men niet voor dat het volslagen ryp is; maar als het te ryp is, wordt het melig, of beurs. Men moet’er dan daaglyks na kyken, en men kent de rypheid aan de fraje kleur, en een goud-geel, dat op ’t vel schynt. De Herfstvruchten worden geoogst in September en in ’t begin van October. Men laat de Winter-vruchten tot het eind van October op den boom, en, als men ze af wil plukken, doet men het in schoon weer.
Persiken en Aprikoos plukt men als zy ryp zyn, Men weet dat zy ryp zyn, aan de reuk, en daar aan, dat men ze, ontrent de steel, zachtjes aanrakende, ze voor den duim wyken; dan moet men niet nalaten ze af te plukken. Men kan ’t zelfde ontrent de Pruimen aanmerken; maar men moet zorg dragen, dat men ze door aanraken den blos niet ontneemt.
| |
Om Vruchten en Bloemen voor den tyd te hebben.
Porta leert: dat men om Vruchten en Bloemen voor den tyd te hebben, maar ene uit den hoop, die ons aanstaat, te kiezen heeft; want het geen van den enen te zeggen is, past ook op den anderen. Neem een pot; vul ze met losse en gezifte aarde, die wel is gemest, en als zy wel is bevochtigt, houd ze daaglyks vochtig met ze met warm water te bevochtigen. Zo de lucht winderig en regenachtig is, hou dan uwe Pot in huis; en laat ze ’s nachts niet in de lucht. Als vorst, of koude regen ophoudt, en de lucht begint te verfrajen, zet ze dan in de Zon by fraai weder. En komt men tot den tyd, waar in men de Lente heeft bereikt, en de bot begint voor den dag te komen; moet men ze met wat warmer water begieten, want zy wil somwyl, eens zachtjes begoten zyn. Dus zult gy tot de eerste bloemen hebben, die dikmaal de laatste waren. Daar by moet men zorge dragen, als de Winter gematigd is, en de Regen zagt, dat de knop, voor den tyd, niet te vroeg uitloope.
| |
Om de Vruchten vroeg ryp, en aangenaam van smaak te doen worden.
Men zegt, dat het, om het rypen der Vruchten te verhaasten, en aangenamer voor de smaak te | |
| |
doen worden, genoeg zy den stam des Booms te doen boren, en door ’t gat een houten pen te slaan, waar van de Boom uitnemend is, als het Terebinthyn-hout, Mastik-hout, Guajak-hout, en dat van Jenever, enz. Een Moerbeijeboom wordt daar vruchtbaarder door, en de Moerbeijen smaaklyker, en hare vroegheid geeft den Tuinbouwer veel vermaaks en voordeels.
Maar men doet het zekerder door Boomen zo te planten, dat men’er Kassen overheen kan maken; welke men naar gelegenheid des tyds luchten en opzetten kan. Maar dewyl alle vruchten niet even vroeg bloeijen, noch ryp worden, en zy naar hunnen staat meerder, of minder hitte van noden hebben; kan men velerhande Vruchten en Ooften in ene Kas niet te gelyk planten en behandelen; maar zo men gene Kassen wil maken; kan de gesteltenis der Muren en Schuttingen, en de gelegenheid, welken men verkiest, tot vervroeging, veel toebrengen. Zie Aanmerkingen op Lusthoven.
| |
Hoe men Ooft bewaart.
Men bewaart de Druiven, door ze in droge en zuivere As van hout te leggen. Men moet zorge dragen, dat men ze acht dagen voor haar ryp worden plukt. Men kan ze ook in Kisten, rondom voorzien met Haverstróó, bewaren. Enige doen ze in gesmolten Was. Dit is goed om allerleije soorten van Vruchten te bewaren.
| |
Ander middel om Vruchten te bewaren.
Maak Rivier-zand in een Oven wel droog, pluk daar na uwe Druif, of andere Vruchten, als’er de Zon op staat. Want zy moet droog zyn, maak daar na, in uwe Kist, een laag Zand, dat een duim dik is; leg’er daar na uw Ooft op. Doe’er weder zand over heen, en doet dit daar na laag om laag. En als uwe Kist vol is, sluit hem wel toe dat’er gene lucht by komt, en zet hem op een droge plaats. Men moet de Druif niet geheel ryp laten worden, maar een dag, of acht voor hare rypheid plukken. Dan kan men ze bewaren, tot dat’er weder andere zyn. ’t Zelfde kan men met Peren, Pruimen, Kersen, Appelen, Aalbessen, enz. doen.
Men heeft ze, die ze in As, of Stoo, of Hooi bewaren, en hun Vat rondom met klein stroo beleggen, waar in Haver-stroo is. Men kan ze twe jaren lang bewaren.
Men vindt ze, die ze in As bewaren, of in Stro, en hun Vat met Haverkaf zetten. Men wil, dat men ze twe jaren lang kan bewaren. Anderen nemen Giers in de plaats van Zand, om ’t zekerder te nemen; Men kan de Steel der Druivetrossen in gesmolte Was steken.
| |
Om de Steen-vruchten, en zelf de Vygen te bewaren. Door den Heer Lemeri.
Neem een Aarden pot, doe ze half vol Honig en half vol gemeen Water, na dat gy ’t te voren onder een gemengd hebt. Gy zult uwe Vruchten eerst geplukt daar in doen, en dekken uwe Pot wel toe. Als gy ze uit uwe Pot zult halen, steek ze in schoon Water.
| |
Om Vruchten, die op den Boom zyn, te bewaren, of op de Plant, en ze voor ’t verrotten bewaren.
Steek een gloejende Spyker in de voet van den Boom, of maak’er een gat met een Boor in, en laat het open, dan zal het overvloedige Sap, dat de Vrucht doet verrotten, daar door afloopen, Zie confituren. groeibaarheid.
ooft (droog) Zie vruchten (droge.)
ooft-Kamer, of Zolder is een vertrek waar in men het Ooft in den Winter bewaart.
Zy moet groot zyn, naar dat men ze van noden heeft, men moet’er ene Tafel op hebben, die in ’t midden staat. Deze is nodig om de Schotels en Bennen klaar te maken, die men wil opdissen. Men moest’er Plankjes in goede orde hebben, om’er met het verzetten van Schuifjes de soorten en hare tydigheid naar de Maanden aan te wyzen. Men moet die voor aan zetten die ryp zyn, en daar na laten volgen die daar na tydig zullen worden.
Zie daar hoedanig een Ooft-kamer wezen moet, om goed te zyn.
I. Zy moet tegen de grootste Vorst bewaard zyn, om dat bevrozen Appelen, zo dra zy ontdooid zyn, niet meer deugen.
II. Zy moet tegen ’t Zuiden leggen, of tegen ’t Oosten, of ten minsten tegen ’t Westen.
III. De Muren moeten ten minste een voet dik zyn; op dat’er de Vorst niet zoude doordringen.
IV. De Vensters moeten, behalven gemene Glaze ramen, nog Papiere ramen hebben die wel dicht zyn. Zy moet ook een dubbelde deur hebben, om daar door de koude buiten te houden; want vuur daar in te brengen is niet goed; om de zelfde reden, welke in Oranjerien te zien is.
Men kan behalven dit alles nog een Kommetje met Water ten tyde van Vorst daar in zetten, om daar uit af te nemen, of het’er in vrieze. Zo lang dit niet bevriest, hoeft men geen ander middel in ’t werk te stellen.
Want een eerste nacht kan geen kwaad hebben gedaan, maar een twede is te vrezen; en daarom moet men by tyds zich van goed dek voorzien, of van goede droge Most, om daar onze Vrucht zo wel onder te dekken, dat’er de Vorst niet deur kan dringen, en zelf, zo men een goede Kelder heeft, kan men ze daar voor de Vorst inbrengen; zo lang als zy duurt; en zo dra de Vorst ontlaat, kan men ze weder op zyne plaats brengen, na dat men’er de rotten en aangestoken heeft uitgenomen. ’t Rotten is zeer te vrezen, als men ze niet dikmaal bezien kan.
Na dat men ze tegen de grote koude voorzien heeft, moet men zyn best doen, om ze voor kwade smaak te bewaren. Want | |
| |
V. Deze is de vyfde hoedanigheid, men moet’er geen vunze, noch kwade, noch muffe luchten op hebben, en men moet ten dien einde alles vrezen, ’t geen dit mede kan brengen. Zy moeten hoog zyn en in staat om deur te wajen, of te lugten, als ’t niet vriest.
VI. Zy moet ook in staat zyn, om’er gemaklyk te komen, en om over het Ooft ’t oog te laten gaan.
VII. Men moet’er ook Planken hebben, die in malkander passen, en Hokjes maken, om het ene van ’t ander soort te onderscheiden; en deze Hokjes moeten naar gelang van de menigte zyn, en zo, dat zy gemaklyk te over zien zyn.
VIII. Men kan ze ook op Planken benevens malkander leggen, die rondom een rand hebben, en aan de achterkant wat hooger leggen, om ze te beter te kunnen overzien, en de rottige daar uit te nemen.
IX. Deze rottigheid noodzaakt ons, om ten minste, om de twe dagen, daar het oog over te laten gaan; om ’t geen het Ooft bederft daar uit te halen.
X. Deze Plankjes moeten van onder door iet, by voorbeeld droge Most, of een duim droog Zand voorzien worden, om daar de Appelen op hare steel op te leggen, als op een nestje, en ze dus van den ander onderscheiden te hebben. Want men moet ze niet tegen den andere, en deur malkander leggen. Dit is ook veel aangenamer voor ’t gezicht.
XI. Men moet ook ten laatste de Ooft-kamer zonder stof en spinrag zindelyk houden; en Rotten- en Muizen-vallen zetten, of zo men kan maken, dat’er een Kat heimelyk op kan komen, anders ziet men zyne Vruchten dikmaal tot zyne droefheid geschonden.
oog. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
oog van een Boom, zie Hubners Kunst-woordenboek.
oog (Slapend) is een knop van een jonge Telg, welke de Tuin-lieden gebruiken, om te Okuleren; en die eerst in ’t volgende jaar zal deurschieten; zie okuleren.
oog (Wassend Oog) is een Bot, of Knop die, wat vroeger in de Zomer geokuleerd, nog dat jaar deurschiet.
oogen. Hare gesteltenis; zie oog.
| |
Ziekten der oogen.
Daar zyn gene Ziekten, die meer verdrieten dan de ongemakken der Ogen: want zy zyn de Spiegels, waar in zich de natuur afbeeldt. Het Gezicht is in der daat een zo groot voordeel, dat men een geheim, ’t geen haar bewaart, niet hoog-genoeg kan schatten. De Genees heeren tellen 113. Ziekten der Oogen; weinige van deze alle zyn’er, die door de Goddelyke Steen niet worden geholpen. Zy geneest zo schielyk, en verwonderlyk, dat men ze licht voor een Wonder-steen zoude houden. ’t Zoude niet goed zyn, dat men een zo dienstige schat langer voor den Mens verborgen zoude houden. Men is ze schuldig aan den Heer Cicé, Aarts-Bisschop van Sabule, die ze op zyne wederkomst uit de IndiÑ‘n heeft aan den dag gebragt. Hy had ze van een Arabies Geneeskundigen, die in China de Geneeskunst oeffende. Zie daar, hoe men ze klaar maakt.
| |
Bereiding van de Godlyke Steen.
Neem vier oncen Ciperse Vitriool, vier once Salpeter, vier oncen Rots-aluin; stamp het alles onder een, en doe het in een nieuwe verglaasde pot, in ’t eerste over klein vuur smelten, dat men naderhand met heet water zal vermeerderen, tot dat alles is gesmolten. Werp daar na in deze stof, die zeer heet is, een dragma Kamfer, in kleine stukjes gebroken, of zelf gestoten; roer het alles met een houten Spatel wel door een; en als de Kamfer wel gesmolten is, en met de andere stoffen vermengd, dek dan de Pot met zyn dekzel toe, en stop ze dicht met een Deeg van Meel; laat alles den tyd van vier en twintig uren kouden; breek daar na de Pot in stuk, en bewaar dezen Steen in een Glas, om ’t vervliegen van zyne kracht te beletten.
| |
Gebruik van de Godlyke Steen.
Men moet’er een half dragma van gestoten, in een kalkoentje Wel-water doen: en als men het gebruiken wil, moet men het water laau maken, en’er een drup van in ’t Oog, of de Ogen laten vallen, zo beide de Ogen niet wel gesteld zyn. Men moet het driemaal op een dag gebruiken, ’s morgens, als men op staat, ’s middags, en ’s avonds, als men-na bed gaat. Dit Water maakt de Ogen helder, versterkt en zuivert ze; het neemt de opkomende vlekken weg; geneest de Staar, en neemt de roodheid, enz. weg.
| |
Voorschrift voor kwetzingen der oogen.
Neem het Wit van een Ei, Roze-water, Sap van Donderbaart, Vrouwen-melk, van elks evenveel. Doe het alles onder een met een weinig Saffraans, leg het met Rozensmeer op ’t Oog.
| |
Anders, voor gezwollen en geslagen oogen.
Neem Zout, Honig, Rode Wyn, doe ’t een quartier-uurs koken, en bet’er het Oog mede.
| |
Anders voor gezwollen en geslagen oogen.
Neem een Pap, of Pleister van kruim van Wittebrood, Seldery-sap, witte Wyn, en leg de Pap op de Ogen.
| |
Voor gezwollen oogen.
Laat een vers Ey, onder gloejende kolen heet worden; neem’er het wit van, en leg het warm op de Ogen, als de Zieke na bed gaat. Zo het | |
| |
zwellen niet terstond verdwynt, moet men het weder herhalen.
| |
Voor bloed, dat op de ogen door een Zinking gevallen is.
Leg op de Oogen een Pap, met de bladen van Muur gemaakt, gestampt en gemengd met verse Eijeren. Die moet men ’s avonds op ’t Oog leggen, eer men na bed gaat, en ’s morgens weder wegnemen.
| |
Geneesmiddelen voor Oogenziekten.
Neem bereide Tuthia, drie dragmen; ruim zo veel AloÑ‘ Hepatica; Kandysuiker twe dragma, witte Wyn, vyf oncen, Rozenwater vyf oncen, stamp dit alles onder een: meng alles met witte Wyn en Rozenwater. Doe dit mengsel in een Bottel Wyn, die vry sterk is; zet ze een maand lang in de Zon, om het, zo ’t nood doet, te gebruiken. Vryf’er uwe Ogen mede, en doe’er enige druppen in druipen.
| |
Ander Geneesmiddel voor Oogenziekten.
Doe in een glaze Fles twe oncen bereide Tuthia, een dragma witte Vitriool, een once Foeli, alles fyn gestoten. Giet’er op gedestilleerd Weegbre, Roze, Venkel-water, van elk een half pond, stop de Fles wel toe, en zet ze zeven dagen in de Zomerzon; het zuivert, versterkt, verheldert de Ogen, en droogt de Zweren op.
| |
Collyrium Céleste, of hemelsblaau water voor alle Ziekten der oogen.
Neem een pond water waar in Kalk is gelest, zyg het zorgvuldig deur, en het terstond in een koper Bekken met een dragma gestoten Ammoniac-zout gedaan hebbende, laat het’er enen nacht in staan; en als het water een fraai blaau gekregen heeft, laat het deur zygen en bewaar het in ene grote Fiool, of in een Bottel, om’er enige druppen van in ’t oog te doen.
Men kan dat Water op ene andere wys gereed maken. Men laat in ’t eerst het Klak-water vier en twintig uren staan op drie pinten Wel-water; daar na doet men het afgieten, zonder den grond te roeren. Men zet het in een Koper bekken met twe oncen Ammoniac-zout, en ontrent vyf en twintig Duiten, welke te voren wel moeten gewassen zyn. Men roert daar na de Duiten vier, of vyf malen om, tot dat het Water ene fraaje kleur heeft gekregen.
| |
Voorschrift voor enen, die ’t Gezicht is kwytgeraakt, zonder dat’er iet aan ’t Oog te zien is.
Neem twe-derde gemeen Water om te drinken, en een derde Wyn-azyn, meng het deur een, doe’er daar na zo veel Boone-meel onder, als ze in staat is, om’er een bry van te maken. Doe deze op een Wiek als een Pap, en leg ze den Zieken, als hy na bed gaat, op ’t voorhooft. Men moet ze heet opleggen, een Lywaat over de Wiek van Grof-werk heen, uit vrees dat het niet afvalle, en blyven daar mede alle avonden aanhouden.
| |
Om de Vuilnis der Oogen weg te nemen.
Was uwe Oogen met wit Lywaat, en vryf het alles rondom met Saphir in koud water geweekt.
| |
Om de Roodheid der Oogen weg te nemen.
I. De Roodheid der Oogen wordt gematigd, door ’t opleggen van Lywaat, of door Grofwerk in wit van een Ei nat gemaakt, ’t geen met Rozen-, of Weegbree-water is geslagen.
II. Doe een Appel, die niet zeer zuur is, koken, en neem de Spys en meng ze met Vrouwen-melk, maak’er daar na een Smeersel van, op rode Winkbraauwen.
Gy kunt ondertussen op de slagen des Hoofds en ’t Voorhoofd leggen Provincie-rozen, of Conserf van Rozen, en andere samentrekkende dingen, om de Zinkingen, van de Hersenen vallende, voor te komen, welke die Roodheid veroorzaakt hebben.
III. Andere doen kleine stukjes Kalfs-vlees, of eerst geslagt Osse-vlees van een Bil, zeer dungesneden in Vrouwen-melk weken, en leggen het op de Ogen, leggende daar plukzel over heen.
IV. Andere doen kleine Kinderen in een Koper bekken wateren, roeren het Water rondom in ’t Bekken, gieten het naderhand schielyk uit het Bekken, dekken het Bekken met zuiver Lywaat toe, en laten het zo gedekt vier en twintig uren staan. Dan vindt men roest op den grond en aan de kant; dit vergadert men, en smelt het in Rozen-water. Daar na bewaart men dit Rozen-water in een welgesloten Fles, en’er ’sMorgens, en ’sAvonds van in ’t open Oog druppen.
V. Vele gebruiken ook bereiden Tuthia.
| |
Voor verouderde Rode oogen.
VI. Neem wit Koperroot, ter grootte van een kleine Neut, een scrupel Florentynse Iris, zo veel Aluin, stamp het tot een poejer; meng dit met een halfpintje Wel-water; of doe het met malkander koken, tot dat het Water helder wordt; en drup van de ene, of de andere vocht drie, of vier druppen in ’t Oog, men kan’er ook een smeersel over heen maken, met het bezinkzel van Lynolie, Arabise-gom, Tragant, Mastic en Camfer.
| |
Om te beletten, dat het oog niet zwart, noch rood worde, na dat men een slag, of stoot daar aan heeft gekregen.
Men moet terstond in ’t Oog bloed uit de Vleugels van een Duif, of Tortel-duif drukken.
| |
| |
| |
Voor de ontsteking der Ogen.
I. ’t Is een zonderliug Geneesmiddel, dat men op ’t Oog de Long van een eerstgeslacht Schaap, legt.
II. Men kan een Pap van een zoete Appel, onder de As gebraden, Gerstenmeel, Vrouwen-melk, en Rozen-water en wit van Eijeren gemaakt, op ’t Oog leggen.
III. Het water van Goudsbloemen is uitnemend, om de ontsteking der Ogen te weren.
Neem een Wolven-oog, of Steenen, die men in de Maag van een Zwaluwe vindt, en hang die om den hals.
IV. Neem met de punt van een priem een stukje Wierook, ontsteek dit met een Zwavelstok, en doof het daar na in vier oncen Rozenwater weder uit. Herhaal dit tot dertigmalen toe; zyg daar na het water deur een Lywaatte doek, en bewaar het om in de hoeken der Ogen, des avonds, als men na bed toe gaat, enige druppen te laten vallen. En wordt gy in ’t Oog grote pyn gewaar, doe onder dit Water enige Vrouwe-melk.
| |
Wonderwater, tot wering van de ontsteking der Ogen.
Neem Rozewater en rode Wyn, van elks een halfpint; water van Ogentroost, van Chelidonium, Venkel, van elks twe oncen; Rosmaryn-bloemen, Nagelen, van elks dertig grein; Kandysuiker, Conserf van Rozen, een half once; Roomse Vitriool, Aloё Socotorina, van elks drie dragmen; bereide Tuthia, die gestampt is, twe dragmen; en zo veel Kamfer; doe dit alles in een Matras met een lange hals; en deze wel hebbende gesloten, laat het in een Marie-bad vyf, of zes dagen trekken. Zet het daar na, een maand lang, in de grootste hitte der Zomerzonne; zyg daar na de vogt door een schone en dichte doek, zonder uitpersen, en bewaar ze in ene Bottel van glas, die wel is gesloten, om het ten gebruike te bewaren. Dit water is algemeen voor allerleije Ogenziekten.
| |
Ander uitnemend Water voor de ontstekingen der Ogen.
Laat drie halfpintjes Rivierwater in een kleine Pan, of koperen Ketel koken, en als het kookt, doe’er dan een once witte gestote Vitriool in, welke gy in een Peperhuis zult hebben, en allengskens daar zult inwerpen, op een Spatel die gans gloejend is, en welke gy boven de Pan zult houden. Als het water een derde verminderd is, zult gy het van ’t vuur nemen, en het laten koud worden, en ’t daar na deur wit Lywaat hebbende laten zygen, zult gy ’t in een welgesloten Bottel bewaren.
| |
Ander Wonderwater voor Ontstekingen, Vlekken, Vliezen en de Staar.
Neem de bladen van Rosmaryn, de grote Chelidonium, Smeerwortels, Venkel, groene Anys, bladen, en wortel van elks twe handvollen; wortel van Iris een handvol; Ogentroost twe handvollen. Stamp alle die kruiden, doe ze in een Destilleer-ketel, destilleer ze met genoegzame witte Wyn in het zand.
Neem Rozenwater in een glas, neem een hard Ei, doe’er de schil af, en sny het, terwyl ’t nog heet is, deur midden, neem’er het dojer uit, om’er in de plaats Kandysuiker te doen; voeg de twe delen aan een, en bind ze met een Karmozynen draad te samen. Dit gedaan zynde, doe wat Sal Saturni in ’t Rozenwater smelten, en zet het’er vier en twintig uren in. Was daar na uwe ogen met dat water; daar is niets beter voor de ontsteking.
| |
Voor Ogen-vliezen.
I. Neem een, of twe verse Eijeren, op den zelfden dag van een zwarte Hen gelegd, of by gebrek van ene zwarte, ene andere Hen. Doe ze onder heette As gaar worden; sny ze daar na in vier stukken, die even groot zyn; neem’er het dojer uit; en doe’er zo veel gestampte Suikerkandy in, van de witste, die gy krygen kunt; doe het deur een schone dubbelde doek, zo veel als gy kunt; de vogt, die’er uit komt, is zeer goed om ze drup voor drup in ’t Oog der Zieken te laten vallen, des avonds als men gaat slapen, of op alle uren van den dag.
II. Daar is nog een krachtig middel voor ’t zelfde ongemak, dat van witte Vitriool, Suikerkandy, Rozenwater met een hard wit van een Ei gemaakt wordt. Als alles door een Lywaat is gezegen, zal’er een vocht uitkomen, waar van men, na den eten, in ’t Oog moet doen, en ’s avonds, als men gaat slapen.
III. Anderen gebruiken gelukkiglyk een ander Water, waar van, zie hier het Mengsel.
Neem bereide Tuthia; stamp daar van een once, en een half once Foeli. Laat het met malkander in Rozewater en witte Wyn trekken, van elks een halfpintje, den tyd van zes weken, in een Fles, die wel gesloten is, welke gy in de Zon zult zetten, als zy schynt; en wegnemen, als zy niet schynt, of als ’t nacht wordt, of regent. Roer de Boutelje dagelyks een reis twe, of driemalen om. Dit is ook goed voor rode, lopende, zwakke Ogen.
| |
Voor nieuwe Vliezen.
Doe een vers Ei hard worden onder heete As, sny het daar na midden deur, zonder’er de Eijerschaal af te nemen; neem het dojer uit beide de helften; en vul de plaats met Suikerkandy, en zo veel gestote witte Vitriool. Voeg de twe helften weder te samen, bindze aan een, en met een toutje ter dege vast, op dat zy niet van een gaan, en de poejer daar niet uitvalle; laat ze in half Wel-water en half Rozenwater weken, zo dat’er deze, twe vingeren breed, opstaan. Giet het vier en twintig | |
| |
uren daar na in een glaze Bottel, welke gy wel zult sluiten. Men drupt ’s avonds en ’s morgens enige druppen van die vocht in ’t Oog.
| |
Ander Water, zonderling goed voor de Vliezen van de Oogen.
Neem Chelidonium, Yserkruid, Betheuni, Ogentroost, Wynruit, Venkel, alle vers, en ene handvol. Stamp het te samen, besproejende het met een half pond witte Wyn; pers’er het sap uit, waar in gy Peper en Gember gestoten, van elks een half once, zult laten weken; Saffraan drie dragmen, Myrre, Aloë, Vleeslym, van elks een once; goede Honig een pond. Laat alles destilleren in een glaze Kolf op klein vuur, en bewaar het Water voor de Staar.
| |
Poejer, om de Vlekken weg te byten en verdwynen.
Neem graauwe Slakken, die men in de Wyngaarden vindt; doe deze in een Pot, laat ze drogen op den Oven, als zy niet te heet is. Stoot ze daar na met hunne Schelpen aan poejer, en blaas van die poejer op de vlekken, zo menigmalen, als u mooglyk is.
| |
Voor het jeuken der Oogenleden.
Meng witte Wyn en Rozenwater onder een, van elks een once en een half; laat in dat mengsel een dragma gestoten Aloë hepatica smelten. Doop kleine stukjes Lywaat in die vogt, en leg ze op de Ogenleden.
| |
Anders.
Neem het wit van een vers Ei, dat onder de As hard is geworden, en hebbende het in een Marmere Mortier wel gestooten, doe’er vier oncen Weegbre-water, of Rozenwater in. Laat de vocht door een doek loopen, en bewaar ze in een Bottel ten gebruike.
Van dit Water laat men enige druppen in de Ogen lóópen, of men bet’er de Ogenleden zachtjes mede.
| |
Voor de Schurftheid der Oogen.
Meng onder het Rozensmeersel een weinig bereide Tuthia. Doe daar na een weinig van dit Mengsel op klein fyn Lywaat, en leg het zachtjes op de Ogenleden.
| |
Smeersel voor Zinkingen, Ontstekingen, Jeukten, Leepheid en Puisjes der Oogen.
Doe over klein vuur een pond verse Boter in een Pan, of ander koper Vaatwerk snerken; en als gy ziet, dat uwe Boter niet meer snerkt, doe’er dan allengskens, vier oncen van de sterkste Rozen-Azyn by. Ga voort met koken, tot dat het Mengsel geen geraas meer maakt. Neem het dan van ’t vuur, laat het deur een Lywaat loopen, en giet het in een koperen Vyzel, of in een koper Vaatwerk, waar in gy te voren vier oncen gestooten, bereide Tuthia gedaan zult hebben. Meng alles wel onder een met een Stamper, of Spatel, en hou met roeren niet op, voor dat alles koud is.
Dit is een uitnemend middel. Men moet’er de grootte van een Errit van in den hoek van het Oog doen, des avonds, als men na bed gaat; en laat het daar zachtjes smelten. Men kan’er ook de Ogenleden mede smeren, en andere plaatsen van den Zieken.
| |
Oogwater, dat verkoelt, voor de Oogen.
Meng wel onder een, een half once wit van een Ei, met het gedestilleerde Rozen- en Ogentroostwater.
| |
Water om het Gezicht, door ziekten, of andere toevallen verzwakt, te herstellen.
Neem Tuthia, Aloës-hout, van elks drie dragmen: stamp het beide fyn; fyne Suiker twe dragmen. Doe deze drogen in een Bottel, die wel zuiver is; giet daar Rozen-water en witte Wyn op, die niet al te scherp is, van elks zes oncen; stop de Bottel wel toe, en zet ze des zomers in de Zon, een maad lang, doende de Bottel daaglyks twe-, of drie-maal omroeren. Hou deze Bottel altyd wel gesloten, en als gy u van de vocht wilt bedienen, doe’er enige vocht van in de Ogen druipen, blyvende met dat middel daaglyks aanhouden, tot dat uw gezicht gans hersteld is.
| |
Om de Tranen en andere Vochten op te houden, die van de ogen tranen.
I. Maak een Afziedzel met de bladen van Beteuny, de Wortel van Venkel, en zeer weinig fyne Wierook, en gebruik het tot een Oog-water.
II. Men moet tranende Ogen, dikmaal met een afziedzel van Kervel wassen.
III. Men kan van tyd tot tyd in de Ogen sap van Wynruit druppen, dat met geschuimde Honig is gemengd.
IV. Men drupt Gedestilleerd Water van Mensen-gal en Chelidomun in ’t Oog.
V. Men moet den Rand van ’t Oog met het Roed van Boter, in den Lamp verbrand, stryken. Dit is een geheim, dat goet is, om op te drogen, en alle Traningen der Ogen op te houden, en om de Traan-fistel schielyk te genezen, en de wegknagingen door de leepheid gemaakt.
oogleden. ’t Jeuken der Oogleden. Zie oogen.
oogstmaand. Zie Augustus.
Zo de grond vogtig is; en men in Juli Peul- en andere Dop-erreten by een had gelegd, om te verplanten, zoude men dit tegenwoordig moeten by regenweer doen. | |
| |
Men Zaait tot half Augustus nog Kropzalade en Endivie. Maar ’t geen later wordt gezaaid, wordt zelden goed om te eten. Deze Endivie moet echter op sterk gemest Land gezaaid zyn, en niet verpoot worden: wanneer de beste nog maar Kuilendivie zal worden. Tot den twintigste van deze Maand verplant men winter Seldery, en door de geheele Maand Endivie en Kropzalade.
Half Augustus worden de Wortelen gezaaid, die men des Winters onder glazen meent voort te telen; ook Bloem-kool tot Gelling-planten in ’t voorjaar, onder glazen. Schoon het dan voor de Wortelen niet te vroeg is; echter worden de Koolplanten te groot, zo het groeizaam weder blyft, en ’t is best ze eerst in ’t laatste van de Maand te zajen. Men zaait Winter-zuring, Spenasie, Kervel en Radys. De Zuring is niet te vroeg gezaaid in de helft van de Maand, zo is ’t ook met de Spenasie, Kervel, Radys, maar men moet maar weinig teffens, voor het daaglyks gebruik, van acht tot acht dagen zajen.
Men heeft in deze Maand Aprikozen, Moerellen, Aalbessen, Kruisbessen, Fraamboozen, Moerbeijen, Vygen, Pruimen, Persiken, vroege Pareldruiven, voorts Suiker- en Fransemadam-peren, allerlei Somer-appelen, Meloenen, Ananassen.
Men heeft uit den Warmoes-hof, Peulen, Erreten, Boone en Turkze-boonen, Komkommer, Bloem- en Zomer-kool, Aartisokken, gele Wortelen, Pastenaken, Pietersely-wortelen, Mierikswortelen, Kropsalade, Endivie, Seldery, Spinasie, Zuring, Kervel, Pieterseli, Beet, Porcelein en alle Toekruid.
De Bloemen die men tans heeft zyn Tuberozen, Anjelieren, Passiebloemen, Violetten, Rozen, Oranje-bloessen, Jasmyn, Oleanders en Althea.
oor; ’t Gehoor is zonder tegenspraak een der Edelste en meest dienstige zinnen, na het gezicht, om den Mens tot alles bekwaam te maken. Om dit den Mens te doen genieten, is het Oor dienstig. Zie daar van Hubners Kunst-woordenboek.
Het toeval ’t geen haar gewoonlyks is, is doofheid, die door ontsteking, of een verzwering, of zinking, of door kwetzing, of uitwendige gezwellen somtyds veroorzaakt wordt; of door enige andere toevallen.
| |
Vogtige Ooren.
Vryf ze met gestootten uitgebrande Aluin, of met gestootten Vitriool, of Rosmaryn, of met lange, of ronde Hoolwortel, dat is evenveel.
| |
Om te beletten, dat de lymige Vochten, die van de Hersenen vallen, zich aan de Ooren niet gemeen maken.
Neem ’s Morgens een glas warm Water, met Olyven-olie gemengd, vryf’er een weinig daar na het Verhemelte met de Veer van een pen mede, ’t zal u de slymerige vocht doen uitbraken, en u een grote verlichting toebrengen. Neem na het braken een Ei op den ontbydtyd, en in de plaats van Zout, doe’er twemaal zo veel Suiker in, en vervolg tot de genezing.
Twe druppen vet van een gebraden Aal, met zo veel edele Olie, en zo veel Brandewyn, laau des Avonds in ’t Oor gedaan, is ook uitnemend goed.
| |
Het klinken van ’t Oor.
Zo men het klinken, of gezuis van ’t Oor verzuimt, vervalt men eindlyk in ene doofheid, die bezwaard is te genezen, na dat men den Zieken heeft Ader doen laten, en dikmaal den Buik gezuiverd, of met Lorkenzwam, of met Aloë, zal men sap van Tabak nemen, en sap van Duizendknoop, ’t geen men met een weinig Tuthia zal mengen; en men zal daar van ene drup in ’t Oor doen, herhalende dat eens en andermaal.
Zo men dit niet zoekt, stamp vier Vygen, in een Mortier, met zo veel groene Hysoop, als men tussen twe vingeren vatten kan, en van deze vocht, deur een doek geperst, kan men twe of drie druppen in ’t Oor laten vallen. Of, neem een, of twe druppen Brandewyn, waar in getrokken is Rosmaryn, ’t is evenveel, of het bloemen, of bladen zyn, en drup daar van een drup, of twe in ’t Oor; of laat in het oor enige druppen Olie van Persikpitten druipen; of ontfang’er door een Trechter de waassem van Azyn in.
| |
Ander voor ’t geklink der Oren.
’t Klinken der Ooren komt somtyds door lucht welke daar in is. Men moet om het te genezen nemen een weinig Aloë en een weinig witte Wyn, welke men moet laten warm worden, en daar enige druppen van in ’t Oor laten vallen, ’t geen men met Euphorbium moet stoppen; men moet ook wat gestoten Euphorbium in de Neus doen, om eens te doen niezen.
| |
Ander Middel voor ’t geruis en geklink der Oren.
Neem een klein heet brood; en’er de bovenkorst hebbende afgesneden, steek het in Brandewyn, en leg het warm tegen ’t Oor.
| |
Voor ’t geruis en getuit der Ooren.
Men moet ’s morgens twe uren voor het eten, den tyd van vier, of vyf dagen, drie oncen Venkelwater drinken, na dien tyd, neem Pillule Cochiae, of stinkende pillen, en gebruik daar na het volgende middel.
Neem Olie van Wynruit, Olie van Castoreum, of van Aspic, sap van Look, van elks evenveel; meng alle deze vogten onder een, maak een kleine Steekwiek, bekwaam om in ’t Oor te steken, na dat gy ze in deze vocht hebt deurweekt.
| |
| |
| |
Ander voor het geruis en getuit der Ooren.
Neem Radys, of Ramenas, of Rapen, ’t geen gy wilt; zoete, of bittere Amandel-olie; Coloquint, witte Wyn, van elks evenveel. Sny’er de Rape-bladen af, en stamp de Rapen, neem het sap ’t geen’er uitkomt en meng dat met de andere vochten; dit gedaan zynde, zult gy’er van in ’t Oor laten druipen, ’t geen gy wel stoppen zult met Kottoen. Uijen-zap, in ’t Oor gedropen, is’er ook uitnemend goed voor.
| |
Oorpyn.
Neem een Uijen, gebraden onder de As; een once verse Boter; een once Rozen-olie; zo veel Kamillen-olie; een vierendeel-loods gestoten Saffraan; meng het met den andere; en leg het’er op. Dit Geneesmiddel alleen zal zachtjes het toeval, dat’er is, verminderen. Dunkt u dat niet goed, drup in ’t Oor Malue-sap, of ’t sap van Klimop-, of Weegbree-bladeren, of sap van Malrove, en meng het een en ’t ander met een weinig Honigs, en doe’er twe, of drie druppen van in ’t Oor; of neem de Melk van een Teef met zo veel Honig, en leg het aan de zieke kant.
| |
Ander Middel voor pyn in ’t Oor.
Leg’er een warm Brood op, zo heet als ’t uit den Oven komt, en herhaal dat menigmalen; of doe de bladen van Hazelwortel koken, en ontfang de waassem, die daar van komt, door een Trechter.
| |
Ander om de zelfde pyn te bedaren.
Pers het sap van ’t kruid uit, ’t geen men jonge Vogels onder den náám van Guichel-geil geeft. Drup daar van in ’t Oor, en stop het daar na met het geen overblyft. Dit is een beproefd Geneesmiddel, somtyds doet het kruim van Gerstenbrood, warm op ’t Oor gelegd, het zelfde.
| |
Zinkingen op de Ooren.
Laat’er twe, of drie druppen sap van Klim-op in druipen.
| |
Voor allerleije soort van Zinkingen op de ooren, en voor Gezwellen, die men wil doen rypen.
Neem een witte Uijen, doe ze onder de As braden; als zy gaar is, sny ze in vieren; en hebbende ze met Theriac gedekt, leg ze warm op ’t Oor; en herhaal het tot dat het Gezwel open gaat, of dat de Zinking weg gaat. Dit Geneesmiddel is uitnemend voor allerleije soorten van Gezwellen, en in ’t byzonder door die, welke aan de Liezen ontstaan, en door hoerejagen geboren worden.
| |
Voor ontstekingen en verzweringen der ooren.
Neem de bladen van Brandnetel, stampze met Zout in een Mortier, en legze’er op.
De voorloopers van die Verzwering zyn pyn, hitte, steken, jeuken, etter, ’t geen zich door het komen van Etter ontdekt.
De verzwering, die niet gans en al in ’t Oor deurbreekt, is gemaklyker te genezen, dan die, welke tot de Zenuwen, en het Been toe gaat, en waar van de etter, of ’t water zeer lelyk stinkt. ’t Eerste ’t geen men aan een Oor-zwering, na het laten en Buikzuiveren, doen moet, ’t zy zy oud, of nieu zy, is de Wonde met sap van Bingelkruid, of Lupynen te wassen, of ’t afziedzel van Beteuny. Gebruik daar na de volgende Geneesmiddelen.
Neem een dragma Saffraan, een half dragma Castorega, zo veel Aloë en Myrrhe, meng alles met een Lepel Honig en zo veel Rozen-olie onder een, laat daar na een drup, of twe in de Ooren vallen.
Of neem het Sap van een Uyen onder de As gebraden, met zo veel aan wigt Vrouwe-melk, laat het in ’t Oor druipen. Of neem een Prei, sny ze klein, met een half dozyn Aardwurmen; en doe ze in een once Olyven-olie over klein vuur koken, tot dat de Olie niet meer raast. Zyg ze daarna deur; en doe’er van in ’t oor. Men kan ook Hondenmelk gebruiken, of Varkens-gal, met zo veel Honig gekookt.
| |
Om Wurmen, die men in ’t oor heeft, te doen sterven.
Men moet in ’t Oor, waar in men gelooft een Wurm te wezen, druppen het sap van Santory; of wel de Melk van ene Vygeboom.
| |
Andere drogen.
Neem groen Essenhout, ’t sap van Varkensbood, ’t sap van Zee-ajuin, ’t sap van Wynruit, van elks evenveel. Doe het Essenhout dwers over ’t vuur leggen, en zet aan de twe einden van ’t hout twe Schutteltjes, om ’t schuim te ontfangen, ’t geen’er uitloopt; meng dit met even zo veel van de bovengedachte sappen, en doe dit heet in de Ooren.
| |
Kwetzure der Ooren.
Leg daar op zwarte Peper met zo veel gestampte Wierook gemengd, of neem een half once gestoten Myrrhe, met zo veel verse Boter, en leg het op de Wonde. Of stamp een half once Zwavel, een dragma Bolus, met twe lepels Wyn, en leg het’er op.
| |
Voor de hardhorendheid.
Neem een witte Uijen, of ene van andere kleur, zo men gene witte vind. Hol ze aan den wortelkant uit, doe ze met gestoten Komyn vol, stop het gat met een schilletje, of twe van een Uije, en leg ze onder de As, om ze zachtjes gaar te doen worden. Als zy gaar is, pers ze uit, en drup van ’t sap, dat’er in is, in d’Ooren. Gedestilleerde Kattepis is’er uitnemend voor.
| |
| |
| |
Ander beproefd Geneesmiddel voor zulke, die hardhorend zyn.
Neem twe oncen bloem van Zwavel, een once Zout van Wynsteen; meng alles, en smelt het wel, tot dat het een donker purpere kleur heeft gekregen, die na den zwarte trekt. Laat het een weinig koud worden; stoot daar na de stof; en doe ze in een Fiool met vier oncen Terebintyn-olie; zet het den tyd van drie uren op het zand; en als alles koud is geworden, schei dan het heldere daar af, waar van gy ’s morgens en ’s avonds drie of vier druppen met Kottoen in ’t Oor zult laten druppen, en daar mede een tyd lang aanhouden.
| |
Van de Doofheid.
De Doofheid is een ziekte, die de Ooren haren dienst beneemd.
De werktuigjes van ’t gehoor zyn, of uit zwakheid, of bederf kwalyk gesteld, of door vernietiging.
Zo het door zwakheid is, is de doofheid onvolmaakt. Zy gebeurt door bederf, als een groot geraas, of ongemene harde wind, of geruis, of geklink daar den dienst van belet.
Zy wordt vernietigd, als zy natuurlyk is, of dat zy op ene ziekte volgt, en in een hevige Koorts gebeurt. Deze geneest, als zy na een Buikloop, of Neusbloeden volgt.
De natuurlyke doofheid, of die een weinig na de geboorte overkomt, is ongeneeslyk. Die door de Gal, of een dikke en raauwe slym gebeurt, of door een koude vocht, of door winden, of door dampen, wordt ligt genezen. Aan ene zwaarte des hoofd, aan den kant, daar het kwaad is, weet men, dat het van raauwe vochten voortkomt; aan een geklink en gesuis, dat het van koude is, of van winden; aan een grote pyn met stekende hette, verzeld van Koors, dat het een ontstoken Gal is, die menigmaal een Verzwering maakt. Als deze komt tot rypheid, verlicht zy uitnemende: maar zo de rypheid voor zynen tyd van scheiden geschied, is zy te duchten.
De hevige Oorpynen met gedurige Koors zyn gevaarlyk, om dat zy, de hersenen beledigende, razendheid en den dood aan jonge luiden eer, dan ouden kan voortbrengen. Gelyk zy niet worden veroorzaakt, dan deur een fyne ontstoken Gal, moet men daar ook in ’t begin geen aderlaten aan sparen, zo wel op den Arm, als de Voet. Worden de Spenen, of de Stonden opgestopt, zal men de Ingewanden, door Gerstendranken en Darmspoelingen, van allerleije verversende kruiden gemaakt, matigen, als Postelein, Latu, Cichorei, Komkommers, Meloenen, de wortel van Kruikebladen. Als de hevige pynen zyn bedaard (want men zal zich wel wachten, dat men gedurende deze tyd iet op de Ooren legt) zal men met Wei en Cassia den buik zuiveren, of met een once Catholicum duplex, of met zes dragmen tabletten van Rozen-sap, in een Vleesnat, of een afziedzel van de wortel van Cichorei gesmolten. Daar na zal men in de Ooren een weinig Vrouwen-melk doen, waar in een dojer van Ei geslagen is, met een weinig gestoten Saffraan; of men zal twe lepels Vleesnat nemen, waar in men zal smelten een grein Opium, zo veel Castoreum. Van dit, maar een weinig laau gemaakt, zal men twe, of drie druppen in ’t Oor laten loopen. Of men zal Slaapbollen nemen, met de bloemen van Meliloten, Kamillen, Lynzaad, Heumst, Gerstenmeel, zo veel men tussen twe vingers kan nemen; Ganzevet, Rozen-olie, olie van Wynruit, van elks een half once. Men zal alles met malkandere wel slaan, en malen een pop, die men op ’t oor zal leggen.
Men kan ze ook met een once Violen-olie, zo veel Rozen-olie, en drie greinen Opium smeren, of men zal een pap gebruiken, die met een pond afziedzel van de wortels van Heumst is gemaakt, met twe once Lynzaatmeel, en gestampte bloemen van Kamillen-olie, drie oncen verse Boter, met vyf dojers van Eijeren. Of men zal de koekjes van Albi Rhasis nemen, smelten ze in Vrouwen-melk, en men zal van tyd tot tyd enige druppen in ’t Oor katen vallen.
Of neem water, ’t geen uit een Wyngaard, tussen de Maanden April en Mei druipt, en laat’er enige druppen van in komen, als ’t een weinig laau is gemaakt. Terwyl men dit middel in ’t werk stelt, zal men de Peulvruchten verbieden, en zich vergenoegen met zyne Potspys met Zuring, Porcelein, Cichorei Komkommers, Kalfs-tong, Bernasie, Kervel, smaaklyk te maken; en het vlees met Citroen-Oranje-sap en Verjuis. Zy zullen raauwe vruchten voor den eten nuttigen, Brood van Tarw eten, twe uren na den eten gaan slapen, en dat met het hoofd wat hoog gelegen. Zy zullen de gemeenschap van Vrouwen vlieden, en alles, wat hun verdriet kan doen.
Zo de doofheid van een dikke raauwe vocht voortkomt, of van winden, zal men de volgende middelen gebruiken. Voor eerst zal men zich met een half once Tabletjes van Diacarthamus, in een Vleesnat geweekt, den buik zuiveren; of met twe oncen Manna; of met de vergulde Pillen, of van Agaricus. Daar na zal men’er ’s morgens en ’s avonds op leggen een Pap van Uijen onder de As gebraden, met twe oncen verse Boter, beslagen met twe oncen Rozen-olie en een dragma gestoten Saffraan.
| |
Anders.
Neem een half once Oli van Castoreum, twe dragmen beste Amandel-olie, een half once Brandewyn. Doe het alles over wat vuur zetten, en laat het daar op, tot dat de Brandewyn verteerd is. Doe’er daar na enige druppen van met wat gemuskeerde, of geamberde Kottoen in ’t Oor.
Of laat een dragma Coloquint trekken met twe dragmen Orego, een Laurierblad in twe oncen Brandewyn, en gebruik het na 24 uren met Kottoen.
Of laat twe, of drie druppen Uyensap, of Olie, waar in, een dag lang, Coloquint heeft staan trek- | |
| |
ken in ’t Oor vallen; of steek’er een weinig sap van Tabak in; of laat’er door een Trechter de rook van in ’t Oor ontfangen; en stop het naderhand met Kottoen toe.
Men moet aanmerken, dat men den zieken zal doen slapen, op de zyde, waar op men de minste pyn gevoeld; en doe hem als ’t goed weer is, zandwegen gaan, en schreeuw hem sterk aan de Ooren.
De stommen van geboorten zyn altyd doof, ook zyn de dooven stom.
Vader Boerdaloue, deed een riem Spek, een weinig met een punt snyden, welke men in ’t Oor stak.
Vader Felix de Kapucyn, deed Koperrood nemen, en dit op een aarden Schuttel op ’t vuur zetten, en den rook daar van in ’t Oor ontfangen.
Men kan ook wat Aluin nemen, zo veel gebraden Zout, gestoten Salie, Provinci-rozen, Wortels van ronde Hoolwortel, en Neutmuskaat; maken daar een zakje, of kussentje van, en leggen het op de pynlyke plaats. Of men neemt een once Tabaksbladen, bereide Tutia een dragma, mengt het te samen, en doet daar twe, of drie druppen van in ’t Oor. Men moet zorgen, dat men’er niet in doe, daar de koude niet af is, en ze niet langer dan drie uren daar in laten.
Geeft de Wonde veel dunne Etter, smeer ze met sap van Bingel-kruid, of van Lupynen, of van Wyn, waar in men zal hebben Beteuni doen koken, of gehonigd Water, waar in men de Wortel van wit Nieskruid heeft doen trekken, of het afziedzel van Salie en Agrimonie. Of neem vyf dragmen Honig, een once Azyn, doe het koken en schuim het. Doe’er twe dragme Spaans-groen by en steek daar een Lywaat in, dat als een steekwiek gemaakt is, en doe het in uw Oor, gy zult’er iet groots van zien.
| |
Ander tegen de Doofheid.
Men moet een grote Aal, die wel vet is nemen, ze villen en met Rosmarein doorsteken. Daar na moet men ze braden; en het sap, dat daar uit komt, met zo veel overgehaalde Brandewyn mengen; en bewaren dit mengzel tot nooddruft.
Deze dus gemengde vocht moet men met een Zilveren lepel nemen, des avonds en ’s morgens, ze warm maken; en met den Tip van de vinger’er enige druppen van in laten vallen: en daar na, de Ooren stoppen met Kottoen. Herhaal dit Geneesmiddel ’s avonds en ’s morgens, maar inzonderheid ’s avonds.
| |
Ander tegen de Doofheid.
Neem Mieren-eijeren; doe ze in Olyven-olie, stampze te zamen en doe ze op klein vuur koken. Laat daar na deze Olie door een dik Lywaat zygen. Doe’er enige druppen van in’t Oor, stop het met Kottoen, en gy zult wel haast genezen zyn. Gy zult het zelfde, alle avond doen, eer gy gaat eten.
| |
Voor de Doofheid en ’t geruis der Ooren, door M. Lemery.
Neem een witte Uijen, welke gy over langs zult spouwen, om’er ’t hart uit te halen. Daar na zult gy het met Tou by een binden. Het ledige zult gy met Kamillen-olie vullen, en laten de Uijen onder heette As braden. Als zy gaar is, persze tussen twe Tafelborden, en doe van ’t sap, dat daar van komt, met Kottoen in ’t Oor.
| |
Voor de Doofheid en pyn in ’t Oor.
Drogen. Neem zo veel Rosen-olie als gy wilt, doe daar van enige druppen in ’t Oor vallen, en leg’er daar na een Sakje vol Kamillen en Meliloten op, of beide, zo’er aan beide dat gebrek is.
Anders. Neem de bladen van wilde Komkommers, stoot ze, neem het sap, dat daar van komt, doe daar een weinig Wyn-azyn by, meng het wel te samen. Doe’er enige druppen van in ’t Oor, en stop het met Kottoen.
Anders. Neem de groene bladen van een Neuteboom, meng ze met Wyn-azyn, na dat gy ze gestampt hebt, en leg ze op het oor.
Anders. Neem Look en stamp ze wel, en ’t sap, ’t geen daar van komt, zult gy met wat Gansevet mengen, en steken het in ’t oor. De Saffraan op ’t Oor gelegd is daar zeer goed toe.
| |
Anders voor de verouderde pyn en doofheid der ooren.
Neem ’t sap van witte Andoorn, meng het met Honig en doe het in oor. Het sap van de bladen van Klimop in de ooren gestoken, is ook uitnemend goed.
| |
Anders, als men by toeval doof wordt.
Neem zo veel Koolsap, als u behaagt, en evenveel witte Wyn. Maak de Wyn warm, en doe’er daar na Koolsap by; meng alles wel onder een; en doe van deze vogt in ’t Oor, stoppende het met Kattoen.
| |
Voor de Doofheid, zo men te voren wel gehoord heeft.
Neem wilde Kruis en Munt, die men in de Velden vindt; vryf daar van drie, of vier bladen in de hand, steek ze daar na in het Oor, verander ze van twe, tot twe uren, om dat dit veel na zich haalt.
| |
Voor zulke, die ’t gehoor verloren hebben, en voor de Oor-pyn.
Neem de Olie van Zwavel, doe’er twe, of drie druppen van op Kottoen, steek ze in ’t Oor. Herhaal dit enige dagen aan een des avonds, als gy na bed gaat, en gy zult’er u wel by vinden. Dit Geneesmiddel schynt gering; maar het is groot van krachten.
Levenswys. De Zieke moet niet veel eten, noch Wyn zonder water drinken; Hy moet ’s morgens zich nuchteren oeffenen, en zich in een Bad-stove | |
| |
doen zweten, zo hy kan, en zo veel Niezen, als mogelyk is. Hy moet noch Look, noch Uijen, noch Prei, noch Boonen, noch Rapen, noch iet dergelyks eten. Zie doofheid.
| |
Tegen ’t Geruis en Geklink der ooren.
’t Is goed Olie van Wynruit in het Oor te druppen, of Olie van Aspic, of bittere Amandelen, of Laurus, met zeer weinig Brandewyn; of vet van Aal; of Brandewyn, waar in Kanaryzaad, of Anyszaad is geweekt.
Of neem fyn geraspt Cederen-hont, vul daar een klein zakje van Carmozyn rood dun Taffetas mede, dat zo groot is, als een Amandel, doop het in goede Brandewyn, tot dat het deurweekt is. Steek dit zakje zeer diep en wel styf gesloten in een Oorgat, ’t geen ruist, en gaat op uw Oor nederleggen.
| |
Uitnemend Water om ’t Gehoor te herstellen.
Neem Thym, Kwendel, Lavendel, Marjolein en Rosmaryn-bladen en bloem, van elks evenveel; doe het in Mede weeken, destilleer het daar na in heet zant, dragende goede zorg voor het bewaren van de Olie, ende voor de vogt over te halen zonder de Olie daar af te scheiden.
Men bewaart die vogt, welke zeer geestig is in een gestopte glazen Bottel. Men geeft dit Water tot twe, of drie lepels, welke men van vier tot vier uren moet nemen. Dit Water met een Kottoen op de Ooren gedaan, geneest schielyk de Doofheid, voor al die door schele hoofdzweer en andere pynen in ’t hoofd wordt veroorzaakt, of door Zinkingen. Ter zelver tyd, dat men ’t’er van buiten op legt, moet men het innemen, als boven. Dit Water geneest ook Hoofdwonden en is hartsterkend, en bekwaam, om een Maag te herstellen, die door kwaad voedsel bedorven is.
Men moet’er in steken oude Olie met Salpeter,
| |
Geneesmiddel, om uit te halen ’t geen in ’t oor van de Paarden zit.
Men moet’er in steken oude Olie met Salpeter, van elks evenveel, en doopen daar wat Wol in. Zo’er een klein dier in was, moest men daar een Steekwerk in brengen, die aan het eind van een houtje vast was; en geweekt in klevende Hars, en ’t’er in drajen, om ’t’er uit te halen. Zo ’t wat anders was, moet men met een tuigje ’t oor openen, en ’t’er met Yser uithalen. Anders moet men een Spuit gebruiken met water, en zo men’er een Wonde in had, behoorde men daar by tyds geneesmiddelen in te doen, die goed waren om ze te genezen. Men moet ook het Paard de wortels van Anemome laten kaauwen, of’er een zakje in doen, aan een toutje vast gemaakt, en vol met gestootten wortel van Staphisagria, en in de Neusgaten, de ene of andere poejer, die bekwaam is, om te doen Niezen; en zo de hersenen gevaar loopen van te worden ontstoken, is ’t nodig uit te naby gelegen aders der Verzwering te laten; Clisteren te gebruiken, en den buik vryheid te geven zich te ontlasten met Pillen van Agaricus, en Hiera Picra.
| |
Geneesmiddelen voor de ziekte der ooren, welke den Paarden overkomen.
De Verzweringen van de Ooren der Paarden. Als’er een Verzwering aan de Ooren komt, moet men ze met yzer snyden, en ze daarna met Honig en Aluin genezen.
Hierocles zegt, dat als een Verzwering ryp is, men ze in rechte lyn moet open snyden, en ze met Honig en Aluin genezen. Zo het in ene verzwering ontaart, moet men het met Wyn en Olie wassen, en daar na sap van Uijen met Olie in ’t oor doen, en ’t met heet water wassen. Enige doen’er, na dat zy ’t Oor met Wyn hebben gewassen, Fel terra in.
| |
Om de oorpyn der Paarden te genesen.
Men moet ze wel schoon maken, uit vrees, dat de Paarden zouden gek worden, en’er daar na Honig in gojen, met Salpeter en schoon water gemengd, en daar een Lywaat in doen, om de vogt na u te halen, en daar mede tot de genezinge toe, blyven aanhouden.
oorwurmen. Dit is een klein rond lang glad en blinkend diertje, dat twe hoornen op ’t hooft heeft, zes pooten, een gevorkte staart; men heeft velerleije soorten, die niet dan door de kleur van malkander te onderscheiden zyn. De gemeenste zyn van Kastanje-kleur. Die kleine dieren knagen en bederven de bloemen.
| |
Geheimen om Oorwurmen te vangen.
Maak kleine stokjes aan den voet der bloemen vast, of langs de Heiningen, en zet boven op Koeje-klaauwen, Schaaps-klaauwen, Varkens-klaauwen. De Oorwurmen zullen niet nalaten des nachts daar in te kruipen; gaat dan ’s morgens met een Pot, die klaauwen bekyken; neem die klaauwen daar schielyk af, en slaze vaardig tegen den rand der Pot, dan zullen ze in de Pot vallen, en gy zukt ze gemaklyk verpletteren.
oosterlucie. Aristolochia, Sarazynskruit, Hoolwortel. Is een Plant, die verscheide stammen, even als ranken uitschiet, is zwak, buigzaam, hier en daar, of by beurten bewassen zyn, met bleekgroene en schier ronde bladeren, met heel korte stelen, en hunnen struik ten dele omvattende. De bloemen, die van onder de bladeren voortkomen, zyn om laag gesloten, als Pypen, of Buizen, en omhoog open en breder uitgezet, gesneden in de gedaante van tongetjes, en van zo een diep-purpere koleur, dat ze schier zwart gelykt. De vrucht is vliesachtig, eiront, en groen; maar wordt bruin onder ’t rypen. Deze Plant groeit aan de wegen, in de Wyngaarden en in ander vet land. | |
| |
Daar is vierderlei soort van Oosterlucie, en ider soort is weer verdeeld in mindere soorten. De beschryving, die wy zo even gaven, is die van de ronde Oosterlucie, die men voor de eerste van ’t eerste soort rekent.
Dit gewas hiet in ’t Grieks Aristolochia, dewyl het dienstig is voor Kraamvrouwen, om de Nageboorte te doen voortkomen, en in ’t Latyn Malum terrae, Aard-appel; dewyl zyn vrucht naar een Appel gelykt. De vier soorten der zelver zyn, de ronde, de lange, de Saraceense, en de dunne, of kleine. Van ’t eerste soort hebben we boven de blaren en bloemen beschreven. Het zaad is plat, dun, leggende in zes huisjes van een klein langachtig zakje. De wortel is rond, of als een Aart-appel, buiten bruin, binnen geelachtig, heel bitter en onsmakelyk. De twede, of lange Oosterlucie, schiet vele ranken, of buigzame stronken voort, ontrent anderhalf voet lang, die langs de aarde kruipen. De bladeren zyn als een Zeissen, puntig, en hebben korte stelen. De bloemen gelyken naar die van de ronde, en leveren ene vrucht uit, in de gedaante van kleine Peren, voorzien van plat, zwart zaad. De wortel is lang, en zo dik, als een Kinds arm, van koleur en smaak, als de ronde Osterlucie. Zy wastin Velden, Wyngaarden, onder ’t Koren en Dorenheggen. Het derde soort, genaamt Sarasynskruid, of Aristolochia Clematitis, brengt voort rechte ranken, sterker en steviger, dan de andere soorten, ontrent twee voet in de hoogte; de bladeren gelyken naar die van het Klimop, of Yloof, zyn gerimpeld, en hangende aan twe stelen. De bloemen zyn langachtig, geel en bleek; De vruchten veel dikker dan van enige andere Oosterlucie, eirond, hebbende zes huisjes vol van plat zaad. De wortel is dun, haairig, en grys. Zy wast in de velden, Wynbergen, Bossen, en in heete Landen. Het vierde soort, genaamt de dunne, of kleine Osterlucie, Pistolochia, of Polyrrhizon, schiet vele dunne, zwakke en laagkruipende ranken voort. De bladeren en bloemen zyn aan de voorgaande gelyk, maar merkelyk kleinder en bleker. De vrucht is als een kleine sappige Peer, en vol zaad. De wortels zyn zeer dun, haairig, en hangen aan een door een kleinen bol, als een baart, zyn geelachtig van koleur, amper en bitter van smaak, sterk en aangenaam van reuk. Zy groeit in de Wynbergen, in warme droge en steenachtige landen in de Bossen.
Alle Osterlucie heeft veel Olie en Zout in zich, middelmatig water deelen, en weinig aarde. Zy zyn Wonthelende, reinigende, en goed voor zwangere en barende Vrouwen, ook om de Kanker te verhinderen, om de fluimen te verdunnen, en om de aassemhaling te helpen. Men gebruikt de twe eerste soorten uiterlyk, en de wortels van de twe laatste innerlyk.
opdrogende geneesmiddelen. Zie remedien.
opgestoptheid, is ene moeilykheid in ’t afgaan, men noemt het ook Hardlyvigheid.
| |
Middel voor hun, die Opgestopt van afgang zyn.
Doe alle morgen voor ’t vuur drie Appelen braden, doe’er daar na verse Boter in, eet ze zonder brood, drink daar na eens toe, dan zal de Natuur zonder Geneesmiddelen zyn werk doen. Een jonge Dochter grote lust hebbende tot een geestlyk leven, maar durvende, om dat ongemak, dat niet aanvangen, gebruikte dit Middel, en ’t gelukte haar wel.
opiatum is een Geneesmiddel, dat, inwendig genomen, uit verscheiden Drogeryn bestaat, als Vochten, Poejers, Moezen, Honig, Suiker, en dat zacht is, als een Deeg. Men geeft die naam aan Tegengiften, Electuaries, en Confecties.
| |
Een Opiaat, dat uitnemend is, om de Lever te verkoelen, en ’t Bloed te zuiveren.
Neem de Wortels van Cichorei, twe dragmen; de Wortels van Patientie, Veelvoet, Razynen van Damast, Zoethout van elks een dragma, de vier Haairwortels, Bernasie, Scarlei, Endivie, Beteunie, Agrimonie, Hop, Pimpernel, Scurftkruid van elks een handvol; de vier koude zaden, Marjolein, Venkel; Anys, van elks twe oncen. Maak’er een Afziedsel van. Neem daar na zes oncen uitgezochte Zennebladen, doe ze koken in ’t Afziedsel. Neem twe oncen witte Lorkenzwam, twe dragmen Kaneel, zo veel hartsterkende Bloemen, als men tussen twe vingers vatten kan. Kook het met een pond Suiker, doe’er daar na zuivere Cassia by vier once, Conserf van Bernasie, Kalfstong, Violen, van elks twe oncen. Maak van alle die drogeryen een Opiaat. Men geeft het tot ander half dragma twe uren voor het middagmaal eenmaal ’s weeks, of twemaal ’s maands.
| |
Opiaat om de Tanden te reinigen.
Men moet vier oncen Pastelein nemen, een half pond gebakken Steen, een half once Kaneel, alles onder een stooten, en het door een fyne Zeef laten loopen.
| |
Ander Opiaat voor de Tanden.
Stamp en zift twe dragmen uitgebranden Aluin, twe dragmen Kaneel; een half once gebranden kors van Brood; een half pond gebakken steen, een once Koraal; vier oncen Postelein; doe daar een once Concerf van Rozen by.
| |
Opiaat voor de opstoppiugen der Vrouwen.
Men zal Cremor tartari, en Crystallum Minerale nemen; van elk twe dragma; bereid Staal, een half once; Senne een half once; Turbit, Zout van Zevenboom, van elks twe dragmen; Trochisci van Alsem en Kappers, van elk een dragma. Men moet dit alles door een fyne Zeef ziften; en het met ene genoegzame menigte Stroop van Venushaair men- | |
| |
gen, om’er ene zachte bestendigheid aan te geven. Men moet van dit Opiaat, ter zwaarte van twe Ryksdaalders, geven. En men zal ook ten eersten een Vleesnat daar op geven, of een glas heldere Melk. Eer men dat Opiaat neemt, moet men eerst genoeg Buik-gezuiverd hebben. Men zal’er den tyd van vyftien dagen mede blyven aanhouden. Zo het na dien tyd gene uitwerking doet, moet men nog eens Buikzuiveren, en den tyd van vyftien dagen laten voorby gaan, en nemen ’t nog vyftien dagen in; voor en na dien tyd, zal men zorgdragen dat men nog eens Buikzuivere.
opkomen is een kunstwoord van den Tuin en Akkerbouw, waar mede men wil te kennen geven, dat ’t gezaaide Zaad niet alleen uitspruit, maar zelf, dat het uitgesproten zyn kruin boven de Aarde uitsteekt, of dit begint te doen.
opopanax, deszelfs zuivering. Zie zuivering der Gommen.
oppasser noemt men in ’t algemeen imand, die iet bezorgt, of ergens voor zorg draagt.
oppasser van de Jacht, Garde-Chasse, in ’t Frans, is by de groten imand, die zorg moet dragen, dat de Bossen- en Keuken-jagten van stinkende Beesten zuiver zyn, en ’t Aas en de Strikken om ze te vangen wel weet klaar te maken. Zy moeten ook voor de Jagt zorge dragen en wel weten schieten, om Wild te bezorgen, als het wordt geeist. Zy moeten ook na het gehakte Hout zien; en maken, dat nimand zyne Beesten in die Bossen zendt; en toezien, dat nimand in de Vyvers en Rivieren vist. Vindt men daar imand, moeten zy daar van aan hun Hoofd kennis geven, daar van getrou verhaal geven, op dat zy door boete, of andetzins gestraft worden, naar dat de misdaad is.
oppasser van de Meubelen, Garde Meuble, Tapissier Tapytbewaarder, of Concierge, of Kastelein in ’t Frans. Daar zyn vele Huizen, waar in een enig Mens die twe bedieningen heeft; maar in andere is deze bediening verdeeld, en elk heeft zyn werk. Dit is naar den arbeid en ’t geryf van den Heer. De plicht van hem, die het alles met malkander doet, bestaat in alle de Meubelen van het Huis, waar van hy bewaarder is, in acht te nemen. Hy moet zorge dragen, dat hy ze netjes houdt, dikmaal schudt, van tyd tot tyd van zyne plaats neemt, om de Mot te beletten, die aan Tapyten, Deken, en ander Huisraad kan komen, ’t zelfde stoffen, om te maken dat het niet bederft. Hy moet ook zorge dragen, dat hy zyn Meubel-vertrek in goede orde houdt, op dat hy alles wel wete en gemaklyk vinde, als men’er hem om vraagt; en men het van node heeft. Hy moet ook de Matrassen doen herstellen, de Tapyten, Stoelen, Tafels en andere Meubelen; zo’er gebroken waren; en zorg dragen, dat Schilderyen, Tapyten, Spreijen, Dekens, Bedden, Peulen, Spiegels en alle andere Meubelen, welke verguld zyn, wel gedekt worden. Hy moet ook weten de Tapyten en andere dingen te herstellen, die het Meubileren belangen, en zyn voornaamste werk maken van alles in goeden staat te houden; en geven daar ten allen tyden die rekenschap van, welke zal vereist worden, naar ’t geheugen, ’t geen hy daar van altyd hebben moet.
Wat de Verrrekken en gespannen Meubilen belangt; Hy moet daar een zonderlinge zorg voor dragen, die daaglyks stoffen en afschuijeren, ’t stof afnemen: beletten, dat Spinnekoppen zich daar niet aanzetten; en zorge dragen dat de Muizen de Tapyten niet schenden; de Kamerglazen zindelyk en net zyn, en wel dicht. ’t Is ook nodig, dat hy lezen en schryven kan, om aan te tekenen alle de uitgaven, welke hy doen moet, en, om de namen der Luiden, die, by ’t afwezen van den Heer, komen en gaan, aan te tekenen. Hy moet ook de Bedden, op allerhande wyzen weten te bekleden, dan kan men hem niets meer vergen. Zie daar alles wat zyne plicht vereist.
oprispen is het kwyt raken van een wind ten kele uit, en is verzeld van een onaangenaam geluid. Het komt van alles ’t geen lucht in de maag veroorzaken kan.
Het verlicht hen, die de maag vol winden hebben; gene zyn’er meer aan onderhevig, dan die aan de Melancholie, en ’t Moerspel vast zyn. Men kan ter bevordering daar van Anys, Venkel, Coriander, heele Peper, Kumyn, Nagelen, Muskaatnoten, Zeduaria, Orego, Zevenblad, of Wierook gebruiken, Oranjeschil en Appelen, Citroenen, enz. kortom door alles, dat voor Opstyging wordt gebruikt.
’t Boeren komt wel van ’t vatten van lucht, of koude, of hitte, die de gewone overtreft, of van te veel werken, of drinken, of eten.
Veel boeren is kwaad: want zo’t het koken van de Spys bederft, zo het zuur zy, of scherp, en ’t lang duurt, dreigt het Waterzucht, Trommelbuik, of Spysloop.
In een Buikloop is ’t boeren een goed voorteken. Op zekere tyden is ’t niet onbeschaafd, winden door boeren kwyt te worden; als ’t maar door de natuur geschiedt, die ze, om zich te ontlasten, na buiten jaagt. Zo een Aamborstigen begint te boeren, is ’t een goed teken.
opstopping van Water, of Pis. Zie pis.
opstyging. Passio hysterica by de Geneesmeesters geheten, is een ziekte, die uit ene ongesteldheid der geesten en zenuwen voortkomt. Men heeft ze den naam van Opstyging gegeven, om dat men heeft geloofd gehad, dat zy door dampen werd veroorzaakt, die uit de Lyfmoer opkwamen, na boven stegen en ademhaling beletten; ja dat het de Lyfmoer zelve was, die in de keel kwam. Deze inbeelding heeft men gekregen, om dat de Vrouwen iet uit den onderbuik voelen opkomen ’t geen na de Keel gaat; zo dat zy zich inbeelden, dat daar een brok gaat zitten die zy niet kunnen deurzwelgen.
De toevallen van deze Ziekte zyn, lichtheid in ’t hoofd, dofheid, ongerustheid, pynen van den onderbuik; boeren, walgen, braken, raaskallen, trekkingen. Zie moeder, lyfmoeder.
| |
| |
| |
Vocht voor de Opstyging.
Doe op een pond Brandewyn trekken Saffraan, Kamfer, van elks een dragma, doe’er twe dragmen Castoreum by, sluit de Fles wel toe, en laat het vyftien dagen staan. Dit gedaan zynde, laat de stof door een grys papier zygen. Men kan het ter aller uur nemen. Men geeft het van een halve lepel tot ene heele.
Middelen tegen de Opstyging. planten, remedien.
| |
Algemene Geneesmiddelen voor Opstyging.
Sterke reuken, Castoreum, en ’t branden van Hoornen, en Veren onder den Neus gehouden, zyn zeer bekwame middelen om ’t te bedaren.
| |
Voorschrift tegen Opstyging.
Men moet wit van een Ei nemen, het tot schuimens toe slaan; dit op een Hennipe wiek doen; en nemen gestoten Wierook een goede Zilvere lepel vol, en zo veel gestoten Peper. Men moet de stof van Wierook eerst op het Wit strojen, en daar na de gestoten Peper. Men moet dit alles met de Wieken nemen, leggen het op den Buik, laten het’er op tot dat het droog is.
| |
Anders.
Men moet een once van de Wortel van wilde Wyngaard nemen , dit in een witte Wyn laten koken; daar van ’s avonds na bed gaande, driemaal ’s weeks, drinken, en daar een Jaar mede blyven aanhouden; middelende dit, zal men volmaakt genezen zyn.
optoomen is een kunstwoord van ’t Paardeberyden, ’t geen niet anders zeggen wil, als ’t hoofdstel daar de Toom der Paarden aan vast is, om ’t hoofd doen, en ’t wordt niet anders gebruikt, dan wanneer’er niet anders aan ’t gereedmaken van een Paard tot zyn werk ontbreekt, dan dit.
opvoeding der Kinderen. Zie kind.
De Ouders zouden vergeefs werk doen met Goederen te willen vergaderen, of in haar geslacht te vereeuwigen, zo zy van hunne kant hun best niet doen, om ze in de vreze des Here, en in alle nutte en goede wetenschappen, kunsten, handwerken, goede zeden, en manieren op te brengen. Want hunne Kinderen zouden in een jaar meer menigmalen verteren, dan Vader en Moeder in vele jaren konden winnen. Dus zullen ze zorge dragen, om hunne goederen te behouden en vermeerderen, dat zy getrouwelyk den volgenden raad waarnemen.
I. De eerste verplichting, die men waar moet nemen, is, hun kennisse van een Opperwezen, en de verplichtingen, die zy daar aan hebben, en welke door hunnen Doop bevestigd zyn, te geven; en de straffe hun diep in te drukken die zy onderhevig kunnen worden; mitsgaders van de geschiedenissen der H: Bladeren.
II. Als zy zes zeven Jaren oud zyn, zult gy alle uwe zorgen daar henen wenden, dat gy ze deugd leert kennen, en zich van ondeugd onthouden. Zy zullen hun ganze levenn lag geheugen, ’t geen ze in die Jaren leeren. Zy zyn dan, als jonge Boomen, welke men buigt en schikt zo men wil. Men moet ze in dien tyd aan enige Oefeningen van Godzaligheid wennen, die naar gelang van hunnen ouderdom en de geringheid van hunnen geest zyn, en om zorg dragen, dat zy zich onthouden en kwaad gezelschap myden.
III. De Oefening der Godzaligheid, welke gy hun voor, en in dien tyd zult leeren, zyn, God morgen en avond te bidden, en voor en na ’t Maal. Men moet ze dan al naarstig te Kerk hebben doen gaan. Gy moet ze leeren u te gehoorzamen, hunne Broeders en Zusters te beminnen, barmhartig jegens Armen te wezen. Doe haar Aalmoesen geven, in de plaats van ’t zelve te doen, op dat zy Liefdadigheid leeren.
IV. Om Zoons en jonge Dochters kuisheid te doen beminnen, en de ydelheid der Eeuwe te doen verachten, is het van groot belang, ze zedig te kleden; en in uw zelven hier van een voorbeeld te geven, door uwe zedigheid. Verbied ze alle gezelschappen en verkeringen, die maar in ’t minste verdagt zyn, voor al het Bal, de Nagtgezelschappen, en doe ze, zo het mooglyk is, in een byzondere Kamer slapen, van de uwe afgescheiden. Laat ze niet uitgaan den met u. Alle goede dingen moeten’er in gebragt worden, eer hun, door de ydelheid van de Wereld, voor ingenomen, de gelegenheid benomen wordt, om vat op ’t gemoed te krygen.
V. Als een Kind in staat is, om iet te leeren, beveel dit Gode; stel het in staat om keuze te doen, zonder God uit het oog te verliezen.
VI. Verkiezen zy den Godsdienst, stel u daar niet tegen; maar draag ook zorg, dat gy daar zo min toe, als tot iet anders dwingt, daar zy genen zin in hebben; want men ziet daaglyks dat dit van enen ongelukkigen uitslag is. Gy moet de Deugd, Vriendschap, goedennaam van uw Geslagt, waar mede gy een Huwelyk zoekt, veel meer in ’t oog hebben voor uwe Kinderen, dan Rykdom, Schoonheid en uiterlyke Hoedanigheden.
VII. Toon gene liefde voor het ene uwer Kinderen meer, als voor ’t andere; want de ondervinding leert, dat deze manier van doen ene oneindige menigte van wanorden, haat, nyd, processen en dergelyke verdeeldheden voortbrengt, die dikmaal tot in het derde geslacht toe duren; draag ook zorge, dat gy hen genen staat boven hunne krachten en gelegenheid doet omhelzen.
VIII. Blyft gy in uwen plicht, in zaken, boven aangetekend, in gebreken, weet, dat het een van de grootste Rekenschappen zy, die gy Gode te doen hebt. Hy heeft u gene Kinderen gegeven, dan om ze tot Heiligen te maken; en dat gy voor de zonden verantwoordlyk zyn zult, welke zy doen, om dat gy ze niet wel opgevoed hebt. Denk dan met ernst, om het grote goed, dat u daar van zal | |
| |
overkomen, en om ’t kwaad, dat u overkomen zal, als gy het verzuimt.
IX. Gy zult zorge dragen, dat gy niet zyt van dat zoort, van volk, dat gene andere zorg heeft, dan om ryke Kinderen na te laten; en om ze groot te maken in de Wereld; om dat gy menigmaal uw eigen Zaligheid in gevaar zult stellen, en denkende om voor uw Huysgezin te schrapen, zult gy voor Vrienden vergaderen; alzo God menigmaal de Kinderen uit deze Wereld weghaalt; of zo de Kinderen een dergelyk goed genieten, doen zy’er niet dan een kwaad mede, waar mede zy alleen God nog meer vertoornen, en de straffen hunner Ouderen vermeerderen; en die goederen zullen tot het derde geslacht niet over gaan.
X. Doe evenwel uw best om uwe Kinderen iet na te laten, gelyk gy verplicht zyt, maar doe het zonder kwetzing van uw geweten, en u te veel te ontrusten, noch met arbeid te overladen, of het voornaamste te verzuimen, ’t geen de opvoeding en ’t Kristelyk onderwys is. Vergeet des Zaligmakers zeggen niet. Zoek eerst het Koninkryke Gods en deszelfs gerechtigeid, en al ’t andere zal u toegeworpen worden. Matth. VI.
XI. Denk om de straf, die Eli overkwam, die al te toegevend was geweest, en om dat hy de fouten zyner Kinderen niet bestraft had. Draag daarom zorge, dat gy de uwen berispt, en dat gy ze kastydt, als zy ’t kwalyk hebben; wel ver van daar, dat gy ze zoud geven ’t geen zy willen, en dat gy ze nooit zoude kastyden. Als Vaders en Moeders al te goed zyn, en nooit hunne kinderen straffen, ziet men, dat God hen op deze wereld straft; latende hun kinderen, om hen te plagen, en zy brengen ’t overige van hun leven, in gedurig verdriet en bitterheid deur.
XII. Deze kastydingen, om voordeelig te zyn, moeten met verstand geschieden. ’t Zal zonder drift en kwaadheid, zonder schelden, of vloeken gedaan worden. Somwyl zal men ze op zekere tyden laten vasten, benemende ze hun eten, of kleine vermaken; op andere tyden zal men ze iet tot hunne straf laten doen.
XIII. Gy zult geacht en niet gedurig genoodzaakt zyn, met de Roede in de hand te staan, zo gy staag zachtjes en vreedzaam, zonder schreeuwen, hen tegen spreekt; of zonder scheldwoorden en vloeken tegen haar te gebruiken. De vloeken en ’t geschreeu maken de kinderen stug, hard en onverbeterbaar.
XIV. Haar zedig gekleed te houden, is een middel om de ydelheid uit het hart te verbannen; zonder te dulden, dat men op hunne Klederen een oneindig getal van dingen ziet, die niet anders dan duivelse pracht zyn. Een twede middel is in hunne tegenwoordigheid van grote schatten, noch goederen te spreken.
XV. En om ze niet ledig te houden, zult gy ze leeren lezen, schryven, ze na de Schole zenden, en ze enige bezigheid geven.
XVI. Gy zyt gene Chhristenen, zo gy uwe kinderen menigmalen Gode niet offert, en ze hem in uwe Gebeden niet aanbeveelt; en zo gy ze, een weinig ouder geworden, in overdaad, lekkernyen opbrengt, alles geeft wat zy eissen, en gy ze niet ’t minste durft weigeren. Zo gy ze, by voorbeeld, niet durft uit den huis doen, uit vrees van ongemak te lyden, als gy ze een kostwinning, of iet leert.
XVII. Eindlyk, zult gy voor uwe Dochters nog meer zorge dragen, als zy tien twaalf jaren oud zyn, die jaren zyn gevaarlykst. Zo gy ze dan niet tot de deugd brengt, en ene brandende lust daar toe inboezemt, zult gy ’t er naderhand niet in krygen; vooral zult gy ze gewennen in huis te blyven, zonder hier en daar te loopen.
opvoedings voogd, of Gouverneur betekent imand, wien de zorg van een jong Heer is toebetroud, om hem, ’t zy in zyne Studien, ’t zy in zyne Oeffeningen te besturen. En men noemt een Opvoedings Voogdes van kleine kinderen ook Gouvernante; gelyk men den laatsten naam ook toepast op zulke, die by een Heer ’t Huis-bestuur is aanbevolen.
| |
De plichten van een Opvoedings Voogd, of enen die de Kinderen onderwyst.
Ik voeg deze twe Bedieningen by een, om dat zy met malkander zeer veel overeenkomst hebben, en om overtollige herhalingen voor te komen. Zo men naaukeurig moet zyn in het doen van ene goede keuze, van elke bediende van zyn huis; men moet het nog meer doen, als men zyn werk maakt van een Leermeester, of Gouverneur voor de Kinderen te kiezen. En zo het middel, om een huis in staat te houden, of verloren te doen gaan, van Opzienders en Geheimschryvers kan komen, dat is, van hun goed, of kwaad gedrag; zo kan men duidlyk zien, dat het somtyds ongelukkiger door den kwaden indruk wordt, welke de Leermeesters, of Voogden der opvoeding aan Kinderen kunnen geven. Goede zeden beletten de verkwisting hunner goederen; de kwade daar en tegen, zetten ze tot verkwisting en vertering, tot zonden en godloosheid aan.
De vergelyking van Kinderen by jonge Boomen, schynt niet onbillyk te wezen. De jonge Boomen, met kwade Griffels geënt, brengen kwade vruchten voort; en in tegendeel een goed Ent op een wilde stam, brengt goede voort. De Gouverneurs en Leermeesters zyn de Boulieden der Kinderen en Kwekers van de jonge wilde stammen. Als zy met goede Voorbeelden, wyze en vrome Grondzegels wel ingeënt zyn, brengen zy deurgaans goede daden voort. Hieruit is af te nemen, van hoe groot een gewigt het zy voor Ouders, zo een Man te hebben, als zy wensten, dat hunne Kinderen waren; en gelyk het zeker is, dat een Vader hoopt, dat zyne Kinderen van Eer, van Verstand en Vroomheid zyn mogen, zo moet een Leermeester ze weten zodanig te maken; en om deze reden moet hy verstandig, deftig, voorzigtig wezen, en van Jaren, om hen te meer vrees en achting in te drukken. Zyne voornaamste plicht is, hen de Wet en Grondregels van de Gods- | |
| |
dienst te leeren; ze in grote juistheid te doen onderhouden, hun door zielroerende voorbeelden het genoege te doen begrypen, ’t geen men heeft, in een leven naar de deugd; de grote elenden, en rampen voor ogen te stellen, welke de ondeugd volgen; hun de geschiedenissen en andere goede Boeken te leeren kennen en doen lezen. Zy moeten in hunne jeugd, en als zy leeren lezen, en schryven, zorg dragen, dat zy op de Lessen studeren, welke hunne Meesters hun geven, op dat zy vorderen, en geen tyd verliezen, die nergens, dan daar in dient besteed te worden. Dat hy ze ’s morgens en ’s avonds doe Bidden, en daar over alles leeren ’t geen nodig is te weten. Hy moet den Godsdienst geregeld doen bywonen, en ze gedurig by blyven om te zien, wat zy doen. Hy moet hunne uren ook voor den maaltyd en ’t slapen regelen; haar het gezelschap van kwalyk opgevoede luiden verbieden, hun gedurig de gedachten met enig nieu onderwys bezig houden; zich nooit aan hun vertoonen, dan met bedaarde zinnen, zonder gesteurdheid, altyd vreedzaam, deftig wezen, en ze nooit aan een kwaad onthaal gewennen. En om ’t met een woord te zeggen; hy moet hem gedurig in zeer naauwe tucht en goede zeden houden, tot dat die jonge wilde stammen, de takken van hunne enten zullen gemaakt hebben, dat is, tot dat zy zo wel aan de deugd zullen gewend zyn, dat zy niet leven kunnen, daar zy niet gevonden worden; Zie ’t woord leermeester.
| |
Pligt van een opvoedings-, of Kinder-voogdes, Gouvernante.
De pligt van een Kindervoogdes is, zorg voor hun te dragen, waar over haar ’t bestuur in huizen van groten is aanbevolen. Zy moet ze altyd zindlyk houden, ze zacht en vriendlyk zyn, maar evenwel geen stugheid noch kwaadheid daar in dulden; ze bestraffen zonder bitterheid, en’er nooit een denkbeeld van een lastigen en wreden aart geven. Dit haten Luiden van Aanzien ten hoogsten; en is in afgryzen by de ganse wereld. Zy moet nog voor alle dingen zorg dragen, en beletten, dat zy dringen; uit vrees dat hun de Darm mogt uitgaan, of zy een ongemak krygen, ’t geen zy hun gantse leven lang niet kwyt worden, en waar van men menigmaal de ware oorzaak niet weet. Zy moet desgelyks hun te drinken geven, als zy ’t eissen, en zy oordeelen, dat het hun geen kwaad kan doen; hun op hunne gestelde en gewone uren te eten geven, te slapen leggen, en opnemen. Zorg dragen, dat zy zich niet, door overdag te veel te loopen, verhitten; of niet te na by ’t vuur komen, om’er niet in te vallen; of hunne klederen niet te branden. Zy moet ook hun leeren God bidden, beletten, dat zy malkander slaan, of vyandschap, of krakeel onder malkander hebben; want dit is een venyn, dat menigmaal niet weg te nemen is, en waar van de uitwerkzels naderhand niet zyn weg te nemen. Zy moeten zo in Godsdienst, als Zeden de Kinderen goede en heilzame voorbeelden geven, en maken dat zy alles geregeld doen. Daar by is ’t hare plicht, hunne Kamer zindlyk te houden, hunne Bedden wel te maken, hunne Schoenen en Kousen schoon te houden. Zy moeten voor hunne Kleederen en Lywaten goede zorg dragen, en maken dat’er niets kwyt raakt, en rekenschap daar van kunnen geven, zo menigmaal, als het gevergd wordt.
opvlieging, Effervescentia is een Kunstwoord der Chymie, ’t geen een Opvlieging in de koking ener vocht betekent, zonder scheiding van deelen.
opwerk, is een Spreekwys van het Borduren en Weven, waar mede men het verryken van een Stof met Zyde, of Wolle, Goud, of Zilver betekent.
Ook betekent het zulk Beeldhouwers werk, dat boven op ene vlakte is gehouwen; en wordt dan in verheven en laag Opwerk verdeeld, of Relief en Bas-relief.
| |
Om ’t Opwerk van Borduurders te schilderen en na te volgen.
Neem Sandrac, nieu Was, Mastic, Bourgoens Pik, Terebintyn, Stinkend-aas, van elks vier oncen; stamp alles in een Mortier met een pond Lynolie, ’t geen gy daar tot menige reizen toe in uit zult gieten. Doe daar na dat Mengzel over klein vuur koken, den tyd van twe uren lang. En als ’t gekookt is, giet het dan in een Pot, en als gy ’t gebruiken wilt, neem’er dan zo veel van als u behaagt, waar van gy een deeg zult maken, doende daar by een genoegzame menigte van Ceruis, en Omberse aarde, die zeer fyn is, gestamt, en gezift.
Gebruik. Men moet eerst de Beeltenissen trekken, die men tot Opwerk wil maken, en daar na legt men’er een zachte Deeg op; en als die begint te drogen verzilvert, of vergult, of schildert men het met alle kleuren, welke men wil. Men kan ook de gronden veranderen, en, daar een Vernis over gelegd hebbende, die uit Vis-lym en Harpuis bestaat, legt men daar een deuk Goud, of Zilver over heen, om te hogen.
opzetsels. Zyn Kopere, of Blikke Pypen, van allerhande gedaante, als Starren, Wynroemers, Lelien, ronde Kloten met gaten, Vogels, Vissen, enz. die men op de Fonteinen in de Tuinen zet, om het water in zo een Figuur te doen springen, als men begeert.
opziender, Intendant. Dit woord kan op alle zulke toepepast worden, die Amptshalve ’t Opperopzicht heeft; en zorg draagt voor ’t goed bestuur der Inkomsten en Zaken van een aanzienlyk Huis.
| |
Pligten en verplichtingen van een Opziender van een groot Huis.
I. Een Opper-opziender moet, om zich van zyn Ampt wel te kwyten, zyne zaken wel verstaan, en daar by een eerlyk man wezen, die vol vroomheid is; een goed gemoed hebben, verstandig, yverig en vaardig wezen; want van zynen goeden geest | |
| |
en verstandig gedrag hangt menigmaal de ondergang, of de opkomst van een gans Huis af. Zyn Ampt bestaat, in ’t algemeen, in alle de Goederen, Inkomsten, Belangen van een groot Heer, zynen Staat, Magt, en Inkomens van stuk tot beet te kennen, op dat hy daar naar zyne Verteringen schikke, en last geve dat de dringenste schulden betaald worden, waar van hy voor al ene goede Lyst houden moet, om verwarring en geschillen voor te komen, die daar over zouden kunnen voorvallen.
II. Gelyk het grootste deel der goederen van Aanzienlyke Luiden, in Landeryen bestaan, en zy Pachters, Penningmeesters, of Ontfangers op elk Landgoed hebben, zo moet een Opziender zorg dragen, dat hy by den uitgang der hure neme de beste, die meest in staat zyn, om te betalen. Zy moeten zorge dragen, dat zy, gedurende den tyd van hunne huur, de penningen niet verspillen, geen hout, noch Boomen hakken, dan zulke, die in hunne huur vermeld staan. Zy moeten ook zorge voor Vyvers, Bossen, Beemden, Velden, Landhuizen, en de heerlyke Rechten dragen, op dat die niet verloren gaan, of verjaren, om dat men ’t in tyds niet weet, of dat men’er geen behoorlyk werk van gemaakt heeft.
III. Hy moet ook aantekening van ’t geld houden, ’t geen hy aan den Hofmeester, voor de gewone uitgaven van het huis, geeft. Hy dient ook toe te zien, of ’t wel besteed wordt, en zich daar alle acht dagen rekenschap van te doen geven, op dat’er niets zyne toezicht ontsnappe; hem te verplichten alle maanden een welgeschikte Staat van uitgaaf op te geven, op dat hy alles naar het inkomen schikke, en niet kwalyk te pas onkosten doe, die onnodig en boven vermogen zyn.
IV. Hy moet desgelyks Register houden van zynen Ontfangst, en den Uitgaaf, die hy voor zynen Heer en aan zyne Amptenaars en zyne Huisbedienden doet, en aan de Kooplieden, en van de betaling der Pensioenen, ’t onderhoud van Huizen en Goederen, zo wel op ’t Land, als in de Steden, en nemen daar goede Quitantien van, om zich behoorlyk voor zyne verrichtingen te verantwoorden, als hem wordt Rekening gevergd.
V. Hy is ook verplicht, zo veel mooglyk, verwarring in zyne zaken te ontgaan, en om te maken, dat zyn Heer in gene onnodige ontkosten vervalle; en als’er een nieuwe en moeilyke zaak voorkomt, moet hy, alvorens zich in een Proces in te laten, goede raad innemen, en die wel uitvoeren.
Dus kunnen de Opzienders, door hunne zorg en bekwaamheden, Huizen ondersteunen, en de byna vervallen weder op de been helpen; daar andere deur achteloosheid oorzaak zyn van hunnen ondergang, waar van wy twintig oude en nieuwe merkwaardige voorbeelden, in verscheiden Vorsten en grote Heren, hebben, die in de Wereld genoeg zyn bekend.
VI. Hy moet ook, tot beter geschiktheid, den Hofmeester enen Staat voorschryven, hoe ’t Huis van zyn Heer gehouden moet worden.
VII. Hy moet eindlyk van alles kennis nemen, wat de Hofmeester met Kóóplieden doet; als met den Slager, den Brader, Bakker, Spekslager, den Specery-verkooper, Kaarsemaker, Wyn- Hout- Kolen- Hooi- Stroo- Haver-verkooper, op dat hy nergens van onkundig zy, en over al nodige orde in geven. Als dit wel gedaan wordt, is elk te vrede, en niemand heeft te klagen.
Een Opziender van een Huis moet ook een goed Edelman en ervare Hoveling wezen, en voor al een vroom man, die niet is om-te-koopen, bescheiden, voorzichtig, oplettend op de geheimen hem van zynen Heer vertrouwd. Hy moet daar by wel schryven, spelden, rekenen kunnen, en alle soorten van Brieven en Schrift kunnen ontcyfferen, ’t welk men gebruikt in Briefwisseling over geheime zaken, buiten kennisse van ’t gemeen. Het is ook een stuk van zyn Ampt rekening van allerlei soort, naar de bevolen zaken, te kunnen opstellen. Gelyk ook een goeden draai aan een Brief uit de weinige woorden, die men hem gezegd heeft, te kunnen geven, of om imand te antwoorden. Hy moet ook rechtveerdig, oprecht zyn, zonder daar iet by te doen, of af te doen, dat den zin, of de mening van zynen Heer kan schynen te veranderen. Eindlyk, hy moet yverig, vaardig, levendig zyn in de Verrichtingen, die hem zyn aanbevolen, op dat nimand achteloos, en de Heer altyd met zyne zorgen en oplettenheid wel te vrede zy.
oranjeboom. In ’t Latyn Aurantia Malus. Men onderscheidtze in vele soorten, te weten, de Begaradier, de Citroenboom de Limoenboom, de Bergamot, de Riche Depouille, de Adams-appel, de Cedraat, de Poncyre, de China’s-Appel en anderen. De ene verschilt van de andere niet veel, dan in weinige zaken. Dit onderscheid komt niet dan van de uiterlyke gedaante, zoetheid, of zuurheid der vrucht; of wel daar van dat de ene zyn Stamboomen, de andere Naantjes.
Beschryving der Oranjeboom. Zy is altyd groen; Zy heeft lyvige bladen, die vry glad en fraai geknopt zyn. De takjes zyn taai en doornig. De bast is wit en trekkende na den groene. De bloemen zyn wit en aangenamer van kleur, dan de Citroen- en Limoen-bloesemen; men destilleert’er een uitnemend Water van. De Vrucht is rond, Goudkleur, zy heeft een grove schors, die dik is. ’t Vlies is zacht, vol zaad, dat geplant zynde Oranjeboomen voortbrengt.
Plaats. Men vindt ze in Spanjen, Italien, Provence en elders in de Tuinen der Liefhebberen.
Eigenschappen. De Schil der vrucht geconfyt versterkt de Maag, verdryft de winderigheid, verteerd het slym. ’t Water van Oranjebloessem, gedronken in Pest-koorsen, ter zwaarte van zes oncen, doet het zweet uitbreken, en versterkt het hart. Het is ook goed om Wurmen te doden, zo men het met Postelein-water mengt, als’er koors by is.
De Oranjes worden in ’t Latyn Aurantia geheten, als of men zeide Aurea mala, Goude Appelen. Men heeft ze van twederhande soort, zoete | |
| |
en zure. Deze zyn beide Venyndryvende en openende, en verdunnen de vette en dikke Gal.
De bast is héét, scherp, bitter. Zy opent, bereidt het slymige; verkwikt de geesten, zo wel, als bloemen. Zy is goed voor de Maag, verdryft’er de winden van. Zy doodt de Wurmen zo wel, als het zaad.
| |
Behandeling van Oranjebóómen.
Dewyl de Boomen, die van buiten komen, deurgaans veel geleden hebben, en verdroogd zyn, en men ze niet dan langzaam herstellen kan; moet men ze na het ontpakken terstond de kwalykgestelde wortels en takken besnoejen, en daar na de stammen in zuiver water vier en twintig uren laten leggen. Daar na moeten de wortels van de aardkluiten worden gezuiverd, en naar vereis met de takken worden gesnoeid.
Daar na moeten de Boomen tot de kroon toe schuins met matig, vogtig, graau duin-zand, een hand dik, gedekt, en in een Bak, met glaze Ramen belegd, geplaatst worden; op dat zy daar hare natuurlyke gesteldheid haast weder krygen, welke het uitspruiten der takjes kort daar aan zal toonen. Als men dit ziet, moet men ze opnemen, in zandige aarde en geen groter Potten, of Tobbens plaatzen, als die de ingekorte wortels even omvangen, ze planten; en vervolgens in een matige warmte, en vogtig houden, en de stammen dikmaal met een Spons, in koud water nat gemaakt, bestryken.
Als deze Bóómen krachtig uitspruiten, moeten de krachtigste loten ingekort worden. Na dat zy twe Jaren in magere zandige aarde gestaan hebben, worden ze gemeenlyk in minder zandige aarde en in ruimer Potten geplaatst.
Onverglaasde dunne aarden Potten, van onder gegaat, zyn de beste voor kleine Boomen, om dat deze de Zon best deurlaten en geen water houden: maar dewyl Potten te breekbaar zyn, moet men voor grote Bóómen Tobben, of eiken Bakken nemen; zynde de Tobben zo dik niet maar kostelyker, en latende, om de dunte, de Zonnestralen beter deur, maar moetende alle boven wyder, dan onder zyn, om beter te kunnen lossen als zy verplant worden. Echter moeten deze Bakken, of Tobben niet te groot zyn, leerende ons de ondervinding, dat zy beter in kleine groejen, mits dat zy in te brandende hitte niet staan, en behoorlyk bevogtigd worden: en ’t is genoeg by verplanting ze zo veel te vergroten, dat’er een duim tussen de Tobbe en de Wortel kan; en in grote Boomen is ’t in ’t geheel niet nodig. Maar om de aarde in goede gesteldheid te bewaren moet men somtyds onder ’t water, waar mede men ze begiet enige Koemest mengen. Dit herstelt de vuiligheid der aarde, die door ’t veel begieten met der tyd schraal wordt.
Hoe menigmaal de Bóómen moeten verplant worden is niet wel te zeggen. Dit hangt van de wasselykheid der Boomen, en de grootte der Tobben, of Potten af. Gezonde Boomen worden om de vier, vyf jaren verpoot: men ververst dan de aarde van onderen en boven, en een weinig in ’t ronde, en snydt enige dunne vezelwortels weg. Men moet met de onkundigen de Wortels nooit in ’t ronde inkorten, want dan staan zy stil in groei.
Als de Boomen ziek zyn, of hare aarde vermuft is, moet de aarde gans zuiver afgespoeld worden, en de wortels van onbekwame haairen en vezelwortels gezuiverd, en men moet ze handelen, als Boomen die van buiten komen.
Men moet deze Boomen hoger, of min hoog in de Tobben zetten, naar dat zy veel of weinig aarde onder zich hebben; en men moet dus op het verzakken staat maken.
De bekwaamste tyd van ’t verplanten der gezonde Boomen is April: maar zieke Boomen zal men ten allen tyden, hoe eer hoe beter verplanten. De gekandelaarde en ongekandelaarde, die men in glaze kassen zet, worden best in October en February verplant.
Somtyds neemt men, zonder verplanten, de bovenste aarde, en de aarde rondom op de zyde, zo ver weg, als zonder kwetzinge der wortelen geschieden kan, en vervult ze weder met verse aarde. Dit doet men voor al met zware Boomen, die niet gemaklyk te verplanten zyn; om dus den tyd van verplanten te verlengen.
De bekwaamste aarde om te verplanten, voor weliggroejende Boomen, is doormest, met fyn zand, en oude Boombladen voor de ene, en driejarige oude vergaanne ruige Paardemest voor de andere helft, gemengd.
Men moet niet veel Bloessem aan Oranjeboomen laten, dan alleen aan sterke takken. De andere moet men afplukken; op dat de Vrucht te schooner zy.
Wilt gy, dat de Oranjeboom in de Winter bloeit, moet gy ze in September de takjes afnypen; en wilt gy ze telgen, en bloemen doen schieten, dek den Bak met Schapedrek, en laat die daar zes weken op leggen. Neem ze daar na weg, op dat zy de Boom niet doe verbranden.
| |
De Luis.
Als de Luis zich aan Oranjeboomen zet, maakt zy een vuiligheid aan de Schors, die al ’t sap uit den Boom zuigt, en den Boom doet verdroogen, of kwynen. Om die te verdryven moet men de takken, die daar van besmet zyn, afbostelen met een sterke Bostel, gedoopt in goede Wyn-azyn; of Hysoop, Wynruit, Saly, Thym, Rosmaryn, Lavendel, Santolina en andere ruikende kruiden in een Ton water laten trekken, om daar den Boom, ter plaatze daar zy zyn, mede te besprengen, zy zullen daar van sterven.
| |
De Mier.
Om de Mier te doen sterven, vryf de stam met | |
| |
Wynsteen op een half voet van de aarde, ontrent zes duimen lang; Dit zal ze vergeven, en ’t opklimmen beletten.
| |
Het voortkweken van Citroen-, Oranje-, en Limoen-bomen.
Schoon deze Boomen in aart zo zeer overeen komen, dat men ze op den anderen kan Enten; echter verschillen zy zo veel in aart van hout, dat de Citroen de Oranjestam zeer ver overgroeit, zo dat het een knobbelige stam uitmaakt. Het is dan beter elk op zyn soort te Enten, of Oculeren; hoewel men in Italien alle soorten op Oranjestammen Okuleert, om dat deze beter de koude kunnen wederstaan; en men hier te lande gewoon is, de Limoenstammen daar toe te gebruiken.
Het ene soort is harder, dan het andere. Onder de Oranje kan de Cederaat minder tegen koude en Herfst-regen, dan de Limoen. De Limoen is teerder dan Oranje, onder welke de Corniculaat de hardste is.
Dewyl de Citroenboom bolder van hout, als de Limoenboom is, kan men ze best van Stek telen, en eerder dan van zaad. Daarom wordt dit hier te Lande meest gedaan.
Hoewel de Oranjeboomen te vast van hout zyn, om ze zo gemaklyk van Stek voort te telen; daar zyn echter soorten onder, die men van Stek telende tyd kan uitwinnen, als de Bergamotten, de Bisarre, de Engelse bonte, de Naantjes Oranje. Alle andere Oranjeboomen, worden best op Limoenstammen, van Pit gezaaid, Geokuleerd. Deze zyn, namelyk, wasselyker, dan de Oranjeboomen. Men kan ze, naamlyk, veel eerder tot ene bekwame hoogte en dikte brengen. Zet ten dien einde de Pitten in een Pot, in een Broeikas, kort tegen het glas aan, zo, dat’er maar een duim tussen beide blyft; ververs de Mest eens, en hou ze kort tegen ’t glas, doende de Pot, naar mate van de groei dalen, of de Bak ryzen. Op die wys brengt men ze in den tyd van drie maanden tot de hoogte van drie voeten; en in staat om te Oculeren. Als de Pitten een duim breed boven den grond zyn, moet men ze verplanten, na alvorens het Penworteltje een eind te hebben afgenepen.
Als men ze van Stek wil telen; neemt men in Maart, of vroeg in April, een takje van krachtig eenjarig hout, van vyf duimen lang, steekt het ontrent drie vingeren breed in de aarde, in een klein potje, en men laat’er de bladen aan, die boven den grond komen. Dit zet men in een Bak onder glazen; maar nog beter onder Hoorne Ramen, om dat deze gene brandende hitte geven, waar voor zy een maand lang moeten gedekt worden; terwyl men ze matig vogtig houdt.
Men Entze, Zoogt ze, en Oculeert ze, als andere Vruchtboomen. Men Oculeert de dikste stammen in Maart, na dat zy ene maand zyn gekast geweest, kunnende zy dan dat jaar nog tot kroontjes van zware takken uitschieten. Men teelt ze ook voort door Inleggen.
| |
Van ’t Oranje-huis, of de Winterplaats, en hoe zy daar in gehandeld moeten worden.
Dewyl de voorgemelde Boomen, uit warmer luchtstreken hier te Lande overgebragt, de Winter-koude van onze lugt niet kunnen verdragen; moetenze des Winters in een plaats gebragt worden, daar de koude en vorst zonder stoken kan buitengeweerd worden.
Hier in kunnen meest alle soorten van Oranjeboomen bestaan, en maar weinige Limoen-boomen, ook Myrthen en Oleanders: want als de Thermometer 15½, of 16 graden wyst, hebben zy warmte genoeg, en men kan ze luchten.
Maar de Cederaat, Citroen, Bisarré, en sommige Limoenen, kunnen zo veel koude niet verdragen, of worden bladeloos, en laten de vruchten vallen. In hunne Winterplaats moet gestookt worden; en de Thermometer moet op zyn laagste 17, of 18 graden hebben; en daar moeten gene, of weinige dampen rondom zweven.
Men bewaart echter de Boomen best zonder vuur. Maar men moet altyd zorge dragen, dat’er in een Winterplaats geen Vorst insluipe, want zy eens ingeslopen zynde, doet de gestookte warmte nog meer kwaad. Ten zy men in staat was om boven, of achter genoegsame lucht te geven.
Men brengt de Boomen best in ’t laatst van September, of ’t begin van October in het Oranjehuis: want by helder weer begint het dan ’s nachts te rypen.
Men schikt de Boomen in een Oranjehuis zo, dat zy alle van de Zon beschenen kunnen worden; plaatzende echter zulke voor aan, die de minste damp kunnen wederstaan, en de meeste Zon van noden hebben. Deze zyn de Cederaten, Bisarren, Bergamotten, en vele Limoenen; vervolgens dubbelde ruikende Oleanders en Myrthen. Daar na plaatst men Laurieren, Philarea, Alaternus, en op de slechtste plaats Granaatboomen.
Na dat de Oranjeboomen in de Winterplaats gebragt zyn, moetenze sterk begoten worden, vervolgens moetenze, of weinig, en de gantse Winter niet, zo zy in vaste aarde geplant zyn, besproeid worden, of in luchtiger aarde, wat meerder, om dat de laatste aarde hare vocht wat eerder verliest.
Wat het luchten belangt, ’t is best de Boomen zo veel warmte maar te laten genieten, als zy in hunne eigen luchtstreek des Winters hebben zouden; dat is, in de Winter 17 graden, op zyn laagst in de Thermometer, in Maart 19 graden, en tegen den Maand April 25.
’t Is best, zo lang het niet vriest, of niet zo sterk, dat de vorst in ’t Oranje-huis komt, en het droog weder is, alle dagen de Ramen te openen, en by mistig weer en schrale winden, het zelve gesloten houdt. Hoe sterk het in de Winter mag vriezen, men moet de Binne-blinden openen, zo dra de glazen door de Zon ontlaten: maar, als het zonder Zonneschyn vriest moeten de Blinden altyd gesloten worden gehouden: en als het sterk aanhoudt te vriezen, moet alles wel ter deeg gesloten zyn. | |
| |
Wordt het zo koud, dat men de Kagchel moet stoken, moet alles dicht gesloten blyven. Maar zo dra, als het weer het toelaat, moet men de Vensters openen om de dampen kwyt te worden, en met open Vensters stoken; doch men moet ze, die voor aan staan, door een houten Schut, of Riet-mat, voor ongemak bewaren; en de Vensters zo lang open laten, tot de meeste hitte van de Kagchel verdwenen is.
| |
Van de Zomerplaats der Oranje-boomen, en hoe de Boomen aldaar moeten onderhouden worden.
De Boomen moeten niet heet staan, maar een evenmatige warmte genieten, zo dat men ze op de kroonen kan zien; en by goed en bekwaam Water, om ze daaglyks gemaklyk te kunnen begieten. Die plaats moet dierhalven bemanteld zyn van hoge Boomen, die sterke winden kunnen weren, de Zonnestralen verdeelen, en af keeren; en zo niet, of de Zon moet hare kroonen kunnen beschynen en Dou en Regen ze kunnen bevallen; en dewyl zy daar niet genoeg aan hebben, is ’t zeker, dat ene plaats by Water haar zeer dienstig is.
Als men de Bóómen uit de Winterplaats haalt, moet men ze niet terstond in zo een plaats brengen; maar ze eerst enige dagen in minder Zon en Lucht plaatzen, om ze allengskens daar aan te gewennen. Men zet ze daarom in ’t eerste onder hoge Scheerheggen, een dag acht, of tien, of onder hoge Boomen.
De Citroen-, Limoen-, Oranje-, Myrthus-, en dergelyke-Boomen, moeten niet voor half Mei uit de Winterplaats gebragt worden; hoe voordeelig zich het weer ook mogt toonen. De ondervindig leert, dat men somwyl na dien tyd, nog vriezend weer heeft.
De Bóómen, die van ’t begin van February in de Kas hebben gestaan, moeten nog in meerder lommer gezet worden, om ze allengskens, aan Lucht en sterke Zon te gewennen; want hunne uitgeschoten Takjes, zyn veel tederder, als zy langer zyn.
Men moet zorge dragen, dat men Potten, Tobben, of Bakken niet op den grond plat nederzette; zo, op dat de Pieren opkruipende in de Bakken niet zouden komen; als, op dat de Wortels, door dezelve heen schietende, de grond niet zouden vatten, en by verplaatzing dezelve, niet zonder schade aan den Boom, zouden worden afgescheurt. Maar ’t is genoeg, dat zy ene platte steen van den grond staan, ’t zy op Planken, of op Ribben.
Schoon men de Boomen voorzichtig uit de Winterplaats draagt, echter ontbloten zich door ’t schudden de Wortels. Men moet daarom, zo dra zy op hare plaats staan, ze ryklyk begieten, op dat zich daar door de Aarde om de Wortels sluiten.
Men moet de Boomen ook alle drie weken keeren, en de andere zyde na de Zon doen komen.
| |
Hoe men de Oranje-, Citroen- en Limoen-boomen, zo in de Winter, als Zomer standplaats snoeit.
Het snoeijen van deze Boomen geschiedt naar de algemene regelen van andere Fruit-boomen. Doch de Oranje boom verschilt hier in van de andere, dat men, zo veel mooglyk, het krachtigste hout moet trachten te behouden, en ’t magre en dunne hout, dat hy genegen is te maken, moet wegsnyden.
De Limoenboom daar en tegen, die geneigd is, zware rechtopschietende takken te maken, moet sterker ingekort worden, en men moet van binnen meer sprokkelhout laten; op dat zy met bladen zouden zyn.
De Cederaat gaat tussen beiden, waarom men hem meer, als den Oranje-boom moet snoejen, en minder, als de Limoen moet inkorten.
Men moet in ’t snoejen ondertussen twe dingen beoogen, cierlykheid van Kroonen, en grootheid van Vruchten. De eerste wordt gemaakt door een platronde Kroon, die de Stam voor ’t middelpunt houdt, bekwame Takken om de Vrucht te ondersteunen, en wel gedekt van Bladen te houden. Men moet de Boomen naar der zelver kracht meer, of minder besnoejen: maar nooit meer dan 6 duimen in de rondte laten aanwinnen. Men moet ondertussen, om de groei niet vergeefs te laten spillen, alle de overvloedige scheuten in haar begin uitbreken, en andere inkorten, en altyd het dun en mager hout wegsnyden: en zorge dragen, dat de takken uit de ene zyde van de kroon gesproten, de andere zyde der zelve niet helpen maken. De binnen-kroon moet uit recht opgeschoten takken voortkomen.
Men moet in ’t algemeen zorge dragen, dat men de takken glad af snydt, of beitelt, zonder stompjes te laten, en dat men ze met Smeersel overdekke.
Als de Boomen te oud worden, of vermageren, of een kwade króón hebben, of aan ’t kwynen zyn geraakt, zet men ze wel eens de gantse kroon af: Dit geschiedt best in February; voor al, als men de afgekróónde Boom in een Trek kas kan plaatzen. Men laat de takken, by zo een gelegenheid, ten hoogste maar een handbreed langte, en maar van drie, of vier dikke takken in ’t ronde. Men moet’er geen dun hout aan laten, om dat uit die dikke stompen krachtige scheuten voortkomen, terwyl sommige uitgebroken moeten worden, om de andere te beter hunne fleur te geven, om een nieuwe kroon te maken.
Om de groei van de Vruchten te bevorderen, moet men de jonge scheuten in haren groei stuiten, door ze, als de Bot begint te zwellen, in te korten. Zien Aanmerkinge op Lusthoven.
| |
Om de Bloem van Oranje te suikeren, aan knoppen, of ruikers en bladen.
Men moet vier, of vyf ponden Bloem van Oranje nemen, en om te maken, dat alles u voordeelig | |
| |
is, zult gy ze in een Destilleer-ketel doen, met acht pinten water, ze wel toesmeren, daar na destilleren tot dat gy’er twe pinten water van Oranjebloessem van hebt. Gy zult uwe Ketel dan van ’t vuur nemen, losmaken, en uwe gekookte Oranjebloessem op een Temis gieten, om ze te laten uitdruipen; daar na zult gy ze terstond in vers water doen, en gieten een weinig Citroensap daar by, dat zal ze wit maken. Gy zult’er de Knoppenof Ruikers uithalen; gy kunt’er ook de bladen aan laten, en ze in een weinig zeer lichte Syroop steken. Als zy koud zyn, zult gy de Suiker, zo veel mogelyk, af laten druipen: dan zult gy de Stroop nog een walm, of vier laten opkoken, en halen ze dan van het vuur, laten ze koud worden, en als zy koud is, zult gy ze op uwe Oranjebloessem doen, op dat zy daar in warm worden. Des anderendaags zult gy ze uit te druipen leggen; daar na zult gy uwe Suiker tot Siroop laten koken, en dan van ’t vuur nemen, en laten ze koud worden; en als zy nog veel eer heet, dan warm is, zult gy de Pan, daar uwe Bloemen in zyn, schudden, op dat zy Suiker vatten; als zy daar na koud is, zult gy ze laten uitdruipen, en leggen ze op Leijen, of Bladen en Platen van blank Yzer. Daar na zult gy’er fyne Suiker over raspen, of ze in een Neteldoeks doekje gedaan hebbende daar deur’er over strooijen. Dan zult gy ze in de Stoof zetten en laten drogen; vervolgens zult gy ze keeren, en gedroogd zynde zult gy ze op een Teems leggen, en daar fyne Suiker door een doekje overheen doen; en dan zult gy ze in de Stoof zetten, om gans te drogen.
| |
Marmelade van Oranje-bloessem.
Zo gy van de Oranje-bloessem, die van uwe destillatie over is gebleven, een Marmelade wilt maken, hebt gy niet dan de bloembladen van noden. Deze moet gy persen, of deur een Zervet uitwringen, om’er al het water uit te krygen; na dat gy ze zo schoon, als u mooglyk was, zult hebben gewassen. Daar na zult gy ze in een Mortier stampen. Om ze wit te krygen zult gy ze met wat Citroensap besprengen. Tot een pond van die Marmelade zult gy nemen drie pond welgekleurde Zuiker; welke gy zult op ’t vezelen laten koken, en dan’er de Bloemen in gojen. Als de Suiker wat gerust heeft, zult gy ze met een Spatel roeren, op dat zich alles met de Suiker tot een lighaam make. Daar na zult gy ze in de Potten steken, laten ze koud worden, sluiten ze wel. Dus kunt gy van de Bloemen van Oranje water krygen, gesuikerde Knoppen, Bladen en Marmelade.
Zo gy ze, zonder te destilleren, wilt maken, zult gy ze in een Confituur-pan met veel water koken, en gekookt zynde in vers kokend water gojen; daar na’er wat Citroensap by doen, om ze blanker te hebben. Gy zult ze uit doen druipen, en’er mede doen, als boven. Zie daar hoe men Bloem van Oranje droog en nat maakt.
| |
Hoe men Orangeade maakt.
De Orangeade wordt even, als Limoenade, gemaakt. Zo de Oranjes goed zyn en ter deeg saphebben, heeft men’er niet dan drie, of vier, met acht, of tien Oranjeschilletjes van noden, om smaaklyk te maken, en’er maar Suiker, als in Limonade, by te doen. Zo men geur zoekt, moet men’er een weinig Muskus en bereide Amber by doen, maar daar moet zo weinig in zyn, dat het naaulyk, te merken is.
oranjehuis. Zie winterplaats.
orant. Antirrhium, anders in Nederduits, Apenhoofd, Gaperkens, Kalfsbek, Kalfsneus, Kalfssnuit, Knaptandekens-kruid geketen.
Beschryving. De Orant gelykt na Vlas. De verscheiden soorten verschillen in kleur. De ene is purperaehtig, de andere wit, maar alle dragenze een zaadhuis, ’t geen een klein zaadje draagt. Zy gelyken vry wel na een Kalfskop; zy verschillen ook ook in grootte.
Plaats. Zy wassen op oude Muren, en bloejen in Juli en Augustus.
Eigenschappen. Van deze Plant is de Scorpioen zo groot een vyand, dat hy, op ’t gezicht daar van, aanstonts komt in zwym te vallen. Bloem en Vrucht met Honig, en Rozen-olie gemengd, zyn goed voor Opstyging, en om de Stonden voort te brengen.
orego Origaum Onites, of Creticum.
Beschryving. De Orego Onites heeft wat witter bladen, die wat meer naar de Hyssoop gelyken, daar de Heracleotise, of Marjolein. Het zaad komt even eens voort, als of het uit een vergadering van verscheiden hoofdjes bestond, die op malkander waren gehoopt.
Plaats. Zy groeit in Candie, en verscheiden Eilanden van de Egeise Zéé; en bloeit in ’t midden van de Zomer.
Eigenschappen. De Orego, met water gedronken, is uitnemend tegen de Maagpynen, en tegen die Steken, die by het Hart van daan komen. Met water en Honig genomen, doet zy zoetjes afgaan en de zwarte gal lozen; zy brengt de Stonden voort. Als men ze met Vygen eet, is zy goed voor Waterzuchtigen, voor Stuipen, en komt in krachten met de Marjolein over een.
orego. (Gemene)
Beschryving. De gemene Orego, welke men huidendaags gemeenlyk heeft, heeft groter bladen, dan de Marjolein. Zy zyn wat ruiger; De Plant heeft vele ruige takken. De bloemen die in lange kelken komen zyn rood, en somtyds wit. De wortel is niet diep in de aarde.
Plaats. Zy wast langs de wegen, heuvels, en byna overal, zy bloeit in de Zomer.
Eigenschappen. Zy is goed tegen vergift, gelyk de voorgaande. Als de Schildpad van een Slang is gebeten, geneest zy zich met wilde Orego. de Bloem en Bladen zyn zeer goed tegen vergiftige dieren. Men eet de Bloemen met vermaak. Als zy met gezoute dingen vermengd is, versterkt zy de Maag, geneest pyn voor ’t Hart, maakt een | |
| |
grage Maag, is zeer goed, als men venynige Kamperfoeljen gegeten heeft.
Orego in Wyn gekookt, en op de plaats der Nieren gelegd, geneest de moejelyke Watermaking. In Wyn gekookt en gedronken, is zy goed tegen vergiftige beeste-beten, het steken van Scorpioenen, en Spinnen. Een pap van Orego, in Gerstemeel gekookt, ontbindt de Gezwellen aan de Ooren. Deszelfs Afziedzel is goed, om de Zenuwen en verzwakte Deelen te versterken. De Bloemen en Bladen, op een aarde Pan, over ’t vuur gedroogd, en heet, in Lywaat gewonden, op het hoofd gelegd, geneest de Verkoudheid.
ortolan. Zie regenvogel.
orvietaan, of Tegen-gift.
| |
Hoe men Orvietaan maakt.
Neem 1. de Wortel van Scorzonere, Carline, Meesterwortel, Engelenwortel, Hertstonge, Osterlucie dunne, Contrajerve; witte Dictamnus, Galanga, Gentiana, Cost, Calamus. ’t Zaad van Macedonise Pieterseli, de bladen van Sali, Rosmaryn, Galega, Gezegende Distel, Cretise Dictamnus, Laurier, Genever-beijen, van elks een once. 2. Kaneel, Nagelen, Foeli, van elks een half once. 3. Slange-vlees, Lever en Hart gedroogd; oude Theriac, van elks vier oncen. 4. Acht pond geschuimde Honig; maak uw Tegengift van dit alles, na de Regels van de Kunst.
Alle deze Wortels en Bladen moeten gedroogd zyn, en men moet ze met malkander stampen in een metale Vyzel, gelyk ook de gedroogde Adders, de andere drogen, beginnende met de allerzwaarste, gelyk gezegd is. Zift het door een zyden Gaas; en, na ’t schuimen van de Honig, zonder daar vocht by te doen, gelyk wy van dergelyke Opiaten gezegd hebben, doe daar by een deel van de Poejer, gelyk van andere dergelyk Opiaten gezegd is; en de Theriac in wat Honig gemengd hebbende, doe vervolgens dan een deel poejers en dan eens Poejer, dan eens Honig by, tot dat alles met malkander lyf, en de behoorlyke dikte heeft gekregen, van een zachte slikbrok. Dit moet men in een hoge Pot laten koud worden, die wel gedekt is, en het bewaren ten gebruike. De maat van Honig wordt hier vry groter gevonden, dan voor de Theriac der Ouden; om dat’er geen Muskaatnoten-olie, noch Balsem, noch Therebinthyn in komt, noch enig sap ’t geen enigermaten de plaats der Honig kan vervullen, en dat zo, dat men ze minder had, de droogte der Poejers, haast de meester van de Honig zoude worden; de vogt daar van zoude opslurpen, en het Elcatuari droog makende, de lucht gelegenheid zoude geven, om’er in te komen zich met de klomp te vermengen, en in weinig tyd te bederven.
De Orvietaan dus bereid, zal uitnemend goed tegen alle vergiften wezen, als de Pest, Kinderpokken, Rood-hond, en alle soorten van Volkziekten. Zy is ook zeer goed tegen de koude Hersenziekte, en die der maag, en ’t winderig Kolyk. Men geeft het van een Scrupel tot een dragma, en zelf tot twe, voor sterke luiden. Men neemt het op de punt van een Mes, of aan een kluitje gemaakt, of gesmolten in Wyn, of in een hartsterkende drank.
os is een Stier, gesneden om hem, of Vet te weiden, of tot den arbeid op ’t Land te gebruiken. Dit Horenbeest brengt den Landman, daar men ze tot den arbeid gebruikt, het meeste voordeel, waarom het zeer noodzakelyk is, daar wel voor te zorgen. Als men geen Hooi in den Zomer heeft, of vers gesneden Gras, geeft men hun Olmbladen, die ze wonder garen eten. Maar by dit voedsel vaart het zoo wel niet, als by het Hooi, dewyl de groente de vochten verslapt, en de natuurlyke warmte te veel vermindert. ’s Winters vindt men best by de Knollen, en Beetwortelen, die men het te eten geeft, zyne rekening. Zie het Artykel knollen, of liever dat van vee.
| |
Keuze ontrent de Ossen.
Een Os, die tot den Land-bou zal dienen, moet noch te vet noch te mager zyn; een die langzaam eet, zal allerhande soort van arbeid beter uitvoeren, dan een ander, die ras eet. Hy moet middelmatig van hoogte wezen, gemakkelyk met de stem te regeren zyn, zonder dat thet nodig zy, hem dikmaals met den Prikstok aan te zetten, en dan vaardig, als hy, die hem onderhanden heeft, gedwongen is, daar toe te komen.
| |
Van ’t Haair.
Eer ik van de kleur van ’t Haair spreke, zal ik vooraf zeggen, dat het moet glinsteren, zynde dit het rechte teken van een goede gematigheid; daar in tegendeel een dof en oneffen Haair aantoont, dat de Os enig ongemak heeft.
Dik Haair is ook een goed voorteken, want een Os, die weinig Haair heeft, is doorgaans verhit, en loopt gevaar van ziek te worden. Als men onder ’t aanraken gevoelt, dat het Haair heel zacht is, kan men niet te goede gedachten van zulk enen Os hebben, alzo ’t een teken is, dat zyne inwendige delen heel gezond zyn.
Ten aanzien van de kleur, zie ze hier alle, die een Os gewoon te hebben, als hy ter Wereld komt: te weten, Zwart, Rood, Bruin, Kastanje-bruin, Wit, Grys, of Gespikkelt Haair. Laat ons zien, welke kleuren de beste zyn.
| |
Zwart Haair.
Een zwarte Os is altoos goed, mits dat hy enige wittigheid hebbe aan de Voeten, of aan het hoofd; anders is hy plomp en traag tot arbeiden, ter oorzake van de zwarte Gal, die in hem de overhand heeft.
| |
Rood Haair.
Niet zonder reden maakt men veel werks van | |
| |
een rooden Os, om hem voor den Wagen, of Ploeg te spannen; dewyl hy vol Gal en Vuur is, waar van men nooit te veel by dit Horenbeest kan vinden, als zynde buitenmaten traag van natuur. ’t Is daarom raadzaam, in geval van arbeiden, dat men roode Ossen kieze. Dog zy zyn’er niet te slimmer om, als zy enig wit hair aan de uiterste Ledematen hebben.
| |
Bruin Haair.
Dit haair moet men niet geheel verwerpen; zulke Ossen arbeiden wel in der daad, maar laten ’t vroeg steken, om dat ze uitermate veel zwarte Gal hebben.
| |
Kastanje-bruin.
Nog moet men deze kleur niet verwerpen; schoon zy wel zo fleurig niet is, als de roode, wegens de waterigheid, die de Gal wat matigt, en den Os tot arbeiden wat trager maakt.
| |
Wit Haair.
Nooit deugt zulk een Os, dan om Vet te weiden, waar toe hy nog beter is, dan de gespikkelde, die, nevens de waterigheid, daar hy vol van is, nog wat Gal heeft, die hem aanzet, dan dezen, die niet dan waterachtig bloed heeft, daar niets dan zwaar- en plompheid by is.
| |
Grys Haair.
Ik acht dezen Os ook niet veel, ’t zy voor de Ploeg, ’t zy voor de Hal en Keuken; alzo hy te gelyk door ’t waterige Bloed, en door de zwarte Gal, geregeerd wordt, die hem beide weinig voordeel geven.
| |
Gespikkeld Haair.
Dit haair noemen we in de Paarden Appelgraauw. De Ossen met dit haair zyn zo goed niet, als die van Kastanjebruin, dewyl ze meer waterige stoffe by zig hebben, en by gevolg makker, en altoos trager zyn. Schoon ze deze fout in ’t arbeiden hebben, moet men daar en tegen, wat het Vet-weiden betreft, zeggen, dat ze boven alle andere moeten gekoren worden, gemerkt zy in korten tyd vleessiger en vetter worden.
| |
Van den Ouderdom der Ossen, om te arbeiden.
Als men ontrent de Werk-Ossen, ’t gene gezegd is, heeft waargenomen, moet ik nog erinneren, dat een Os voor de drie jaren geen dienst kan doen; en over de tien oud zynde, deugen ze niet, dan om Vet te weiden, en aan een Slager te verkoopen. Een Os kan veertien jaren leven, maar ’t is mis, zo men ze zo oud laat worden.
| |
Hoe men de jonge Ossen moet temmen, om’er dienst van te hebben.
Zo men gene Ossen koopt, of wil kopen, die voor den Ploeg gegaan hebben, maar jonge; of heeft gekocht die men tot den arbeid wil gewennen; zie hier het middel daar toe.
Om ze hunne wilde natuur af en de gehoorzaamheid aan te leeren, gebruikt men voor af de zachtste middelen. Men vleit ze, men streelt ze, men bind ze van daag alleenlyk de hoornen, morgen legt men ze ’t enkele Juk op, op een anderen tyd voegt men’er de Ploeg by, en paart ze by enen anderen Os, die ’t volkomen gewend is, op dat zy, zo ze uit den band wilden springen, hunne drift niet zouden volgen, maar door dien makker te rug gehouden en als gebreideld worden.
Men moet zig derhalve wel wachten, van in den beginne straf over hen te zyn; want zo men dien weg inslaat, zal men zig ten laatste bedrogen vinden. De zachtheid is altoos het zekerste middel, waar van men zig bedienen kan, om de allerwildste inborst leerzaam te maken. Een jonge Os zal zig nevens de andere wennen, zo men maar een weinig geduld wil oeffenen. Niet dat men hem niet moet leeren gevoelen, wat de Prikstok is, maar zulks moet op zyn pas geschieden, en niet uit haastigheid.
Ja daar is geen beter weg om de jonge Ossen te leeren, dan met hen by andere te voegen, die, sederd langen tyd, gewoon zyn het Land te bouwen. Want zo dra die jonge Leerlingen maar eens geleerd hebben het Juk te dragen, dan zullen de ouden hen al ’t andere leren, dat’er te doen is, indien de Meester maar een weinig verstand daar van heeft.
In den tussentyd, dat men de Ossen leert, moet men niet vergeten, hun naturel te leren kennen, want, dat weghebbende, zal men zig daar na moeten schikken, om ze te gehoorzamer te maken: anders zal men ze nooit alle hunne gebreken kunnen verbeteren, wat straffe middelen men naderhand ook zou willen in ’t werk stellen.
Dikwils gebeurt het, dat een jonge Os moejelyk zy te rug te houden, dat hy stotig zy, achteruit slaat, of ander geweld doet. Deze fouten zyn gevaarlyk; en, om ’t hem af te leeren, bindt men hem wel in de Stal vast, laat hem enigen tyd vasten, en gy zult zien, dat hy makker zal worden.
Zo men wil, dat een jonge Os goeden dienst voor den Ploeg, of anders voor de Kar, doe, moet men zorg dragen, das men hem in ’t begin niet te hart valle, maar den arbeid, naar zyne krachten, matigen.
Men zal zekerlyk verkrygen, wat men wenst, indien men al het voorzeide waarneemt. Daar is wat moeite aan vast; maar die deze moeite niet wil doen, moet van Werk-Ossen, en derzelver nuttigheid, afzien.
’t Geen ik van de Ossen gezegd hebbe, kan men ook op de Koeijen toepassen, die men tot den Ploeg wil gewennen. Want, de kracht belangende, is’er geen onderscheid, dan dat ze minder is. Voor de rest heeft men den zelfden aart te regeren, de zelfde kleur en lighaams-gestalte te kiezen.
Ik beken, dat men de moeite kan sparen, als | |
| |
men geoefende Ossen koopt; maar zie hier een andere, die men niet vergeten moet in acht te nemen.
Hoe gewend de Ossen ook aan den Ploeg zyn; men vindt ze echter die feilen hebben, die men wel, ’t is waar, kan verbeteren; maar niet zonder moeite. De ene zal onwillig, of steeg, een ander voor ’t allerminste ding, of verwoed en schrikachtig zyn, of zig willen neer leggen, onder ’t Ploegen.
| |
Middelen om ze van deze ondeugden te genezen.
Een stege, of onwillige, halsstarrige Os.
Indien men zuk enen Os heeft, kan men een brandende stok uit het vuur nemen, daar mee den Os op de billen slaan, en hem dus voort doen gaan.
| |
Een Vrees- of Schrik-achtige Os.
Een Os, of Koe schrikken menigmaal voor een geringe zaak, en dit ongemak komt meest zulke over, die te veel Gal hebben. Hier door geschiedt het, dat het al te grote vuur van binnen hunne levensgeesten zo ontstelt, en in wanorde brengt, dat alles, wat onder hunne zinnen valt, niets doet dan hun vreeze aanjagen. Om dit ongemak te helpen, weet ik geen ander middel, dan altoos op hen ’t oog te hebben, om ze te rug te houden, als ’t hun overkomt; en dus genezen ze daar van, naar mate, dat de arbeid en ouderdom die grote levendigheid der geesten (veroorzaakt door het galachtig bloed) vermindert.
| |
Wilde, dolle Ossen.
Men dient te weten, dat de dolligheid der Ossen dikwils nergens anders van daan komt, dan van al te veel rust, voor al zo zy veel Gal by zig hebben, of als zy al te vet zyn. Zo dra men derhalve dit gebrek gewaar wordt, moet men hem de vier poten binden, om hem ter aarde te werpen, en weinig te eten geven; dus zal die dolligheid binnen de acht dagen overgaan. Of anders neem een groot Juk, en span hem voor een Karre, die wel bevracht is, tussen twe andere Ossen, die wat traag zyn, en gebruikt den Prikkel menigmaal tegen hem. Dit zult gy geen vyf, of zesmaal gedaan hebben, of de zwaarte van de Kar, en de steken van den Prikstok zullen hem tot gehoorzaamheid brengen, en de verwoedheid af-leeren.
| |
Ossen, die gewoon zyn neer te gaan liggen onder ’t werken.
De gespikkelde Ossen, of die heel wit haair hebben, hebben doorgaans dit gebrek, wegens hun waterig bloed, ’t welk ze tot den arbeid traag maakt, en dus doet neder liggen, als ze voor den Ploeg gaan. Men kan dat niet anders te boven komen, dan met den Prikstok te bezigen.
| |
Van der Ossen ouderdom.
De tanden geven den ouderdom der Ossen te kennen. Hunne voortanden verliezen ze op de tien maanden, en krygen andere, die men van de eerste, door gedaante van kleur, licht kan onderscheiden; alzo ze zo wit niet maar breder zyn. Zes maanden daar na vallen’er nog meer van de Melktanden uit, in welker plaats weer nieuwe komen, die men gemakkelyk van de eerste kan onderscheiden, die nog gebleven zyn. En, als een Os drie jaren oud is, dan is ’t daar meé gedaan, en alle tanden zyn even eens. Dit is het middel om den ouderdom der Ossen en Koejen te kennen.
Anderen willen het aan de horens kunnen zien, zeggende, dat ze zo vele jaren hebben, als’er kringen aan ’t uiterste van de horens zyn. De ervarenheid heeft vele mensen ver in deze kennis gebragt.
Als men de Ossen paart, om samen in te spannen, moet men altoos onderzoeken, of ze gelyke grootte en krachten hebben: want zonder dat, zal de sterkste allen den last dragen, en ras afgemat zyn, terwyl de ander zig rust geeft, en zynen plicht niet doet.
| |
Van den tyd, om de Ossen voor den Ploeg te spannen.
In den Zomer, dat is, van de Maimaand tot September, gaan de Ossen tweemaal daags voor den Ploeg. Men kan ze ’s morgens met het krieken van den dag aan ’t werk zetten, tot negen uren voor den middag toe, wanneer men ze weer op Stal zal brengen, om ze te laten rusten en te eten, en voor de al te grote hitte te bewaren, die hun ongezond is.
Eer gy ze na den middag weer in-spant, breng ze in een goede Weide, tot ontrent twe uren; wanneer gy ze t’huis, of Zemelen, of Haver zult geven, en dan met hun, tot zeven uren des avonds, na het werk gaan.
Gelukkige zyn ze, die in een Land zyn, daar men Weiden genoeg heeft, en daar men ze door een Knecht kan laten bewaren, om’er den nacht over te blyven. Dit spaart vele kosten voor een Landman, die geen afgesloten Weiden heeft, gelyk in verscheiden plaatsen geschiedt. Hy is anders genootzaakt een grote menigte Hooi, voor ’t gantse jaar, op te doen.
| |
Wat hy bezorgen moet, die ’t opzicht heeft over de Ossen.
Voor eerst moet hy zich in geduld oeffenen, dit komt ten hoogste ontrent deze Dieren te pas. Hy moet ze niet te hart dryven; Voorts zorge dragen, voor ze wel te Roskammen, en op zynen tyd t’eten te geven; ook, dat’er geen Stro mankeert; eindelyk, dat hy ze in den Zomer twemaal, in den Winter eens daags te drinken geeft.
Als de Ossen van ’t Veld, of van den Ploeg weer t’huis komen, dient een wakker Knecht dezelve wel te bezichtigen, of’er niets aan schort, en of ze geen ongemak altoos gekregen hebben. Ook moet hy hun de poten oplichten, om de steentjes en splin- | |
| |
ters daar uit te halen, zo hy’er enige vindt, waar door ze van ’t hinken bevryd worden.
Van den arbeid komende, is het goed, dat hy ze afvryft met goede Stro-wissen, en ’t is noodzakelyk, om den Knecht in zyne plicht te houden, en vele ongemakken voor te komen, dat de Huisvader daar dagelyks zyn oog over laat gaan.
Om de Ossen de vermoeidheid te benemen, moet hy hunne horens, met Olie en Terpentyn samen gekookt, stryken.
Om te beletten, dat de Paarden door gene vliegen worden gekweld, moet men ze wryven met Laurier-beijen, klein gesneden en in Olie gekookt, of anders met het schuim der Ossen zelve. De Stieren worden loom, als men hun de Neusgaten met Rozen-olie smeert.
| |
Om de Werk-ossen wel te voeden.
Een goede keuze te doen ontrent enen Werk-os, den zelven van zyne gebreken te genezen, is zeker al iets; maar nog niet met al, zo men ze niet wel weet te voeden. Al is een Os nog zo goed; en al heeft hy de beste hoedanigheden; zo hy niet ter dege gevoed wordt, zal men al die frajigheden aan hun niet kunnen zien; ik mene in dat jaarsaisoen, als hy moet arbeiden; want ’s Winters, als hy niets doet, is Stroo en wat Hooi voor hem genoeg: maar als hy van ’s morgens af het Juk op heeft, moet men hem goed Hooi geven. Hy eet doorgaans een uur lang en eer men hem inspant, moet hy een maatje van zyne kost, of liever twe goede, vol Haver hebben.
Om de Ossen te doen welvaren, meng onder hun eten Olie-droessem, in ’t begin een weinig, om ze daar toe te gewennen, en naderhand meer. In Holland geeft men hun de uitgeperste Raapkoeken, dat het zelve is; dan zullen ze niet licht ziek worden. Zo hen ene zwakheid overkomt, geef ze alle maanden gekneusde kleine Wikken in hun drank. De kwetzuren der Ossen geneest men met wilde gekneusde Maluwe, daar men het kwaad meé smeerd.
| |
Van de Ossen, die niet voor de Ploeg gaan.
De meeste Lessen, die ik tot nog toe gegeven heb, raken alleen de Werk-ossen, want andere, die niets doen, hebben zo veel omslag niet nodig. ’t Is genoeg, dat men ze, in wat tyd het ook mag zyn, met de Koeijen op ’t Veld sture, en dat men hun ’s Winters regulier te eten geve, ten ware men ze schielyk wilde vet maken, dat op de volgende wyze kan geschieden.
Voor eerst moet men ze niet te oud daar toe kiezen, gemerkt zy dan zeer bezwaarlyk vet worden. Ook moet men ze niet laten arbeiden, en van de maand Mey af, tot in November, of op de Weiden laten, voor dat de Daau valt, of men moet ze’er laten, tot dat de hette hen noodzaakt op de Stal te zetten. Als de hette verminderd is, brengt men ze in ’t gras, daar zy blyven tot ’s avonds, wanneer men ze weer op Stal zet. Men moet hun noch Stróó, noch vers geplukt Gras onthouden.
Van midden van November af tot in de Maimaand, dat is, des Winters, moet men ze op Stal en warm houden, en hun zo veel goed Hooi geven, als ze lusten. Tegen den avond zal men voeden met ballen van Roggemeel, Gerst, of Haver gemaakt, en gekneedt met laau water en wat Zout, want zy moeten beter voedsel dan enkel Stroo hebben. Maar in den tyd van de grote Knollen, zal men’er voor hun hakken, en in de Kribbe werpen, of ze voor hun koken. Men kan hun ook Wyn-hef geven in warm water, en’er drie maatjes Zemelen onder mengen.
De eerste acht dagen, dat men een Os wil vet maken, ’t zy in den Winter, of Zomer, moet men hem des morgens en ’s avonds een Emmer vol water, dat van de Zon warm is, of laau van ’t vuur, geven, waar in men drie maatjes ongebuideld Garste-meel zal doen; en’er zo lang meé wachten, tot dat het zwaarste meel na den grond is gezakt: dan geeft men hun het blanke water, en bewaart ’t geen op den grond legt, tot ’s avonds, als ze op ’t Land gaan, om te werken, en geeft het hun dan.
’t Is ook raadzaam, dat men lette, hoe de Ossen eten; want zo zy het met gene graagte doen, en ’t Hooi maar omroeren, is ’t een teken, dat zy hunnen etenslust verloren hebben. Dan moet men hun den Tong met azyn en zout wassen, en een handvol zout in de keel goojen. Van dit midel zullen we breder in de Ziekten der Ossen spreken. Zo ze zich likken, zal men van hunne mist nemen, en’er de plaatsen mede bestryken, daar ze zig likken.
| |
Van de Ziekten der Ossen..
Een Os is de Ziekten niet min onderworpen, als een ander dier. Zyn bloed wordt rottig, en zyne delen bederven niet minder, dan die van enig ander Beest, dat insgelyks ongemakken en bedervingen krygt.
Men zal hier die Ziekten verhandelen, waar van menze noodzakelyk moet genezen, om ze niet geheel te laten bederven. Zodanige Ziekten zyn, of natuurlyk, of komen hun door enig toeval over.
| |
BORSTGEZWEL. Zie onder G.
BUIKLOOP.
De Buikloop mat een Os schrikkelyk af, als hy’er mede gekwelt is, voor al zo’er bloed onder loopt. Het gemaklykste middel hier tegen is, dat men hem in drie, of vier dagen niet anders te eten geeft dan Razyn-korlen, in groven Wyn geweekt, en een weinig Haver, men zal hem voor dien tyd tot drank koken Honds-rozen, of Kweschillen; met een pint Water, dat men hem eens daags te drinken geeft. Voorts kan men hem te eten geven Galnoten, en Myrtusbezien met oude Kaas, in dikke grove Wyn geweekt; andere geven hem granaatblaren, of geroost Koren, in een halve maat Waters geweekt.
Zo de Os Darmsnydingen heeft, blyft hy pal op ene plaats, eet niet, maar zucht en kermt; men moet hem dan weinig te eten, maar rontom den horen vlymslagen geven, zo dat’er ’t bloed uitlope. | |
| |
Anderen doen het rondom de staart, en binden ’t met een doek. Sommige nemen Uyen en Zout samen, die ze hem diep in den Aars steken, en dan noodzaken te lóópen: andere strojen hem weer gestoten Salpeter in de keel.
| |
BLOED-Pissen.
Zo dra men zulks aan een Os merkt, moet men hem noodzakelyk beletten te drinken, maar geeft hem dit volgende.
Neem een half pintje Mensenpis, zo veel Oly van Olyven, zes verse Eijeren, en een vollen greep Ovenroet, klopt dit onder een, en geef het hem.
En alzo dit ongemak niet zonder pyn komt, bind hem, om die te verzachten de Ooren, en slaat ze met een klein stokje, tot dat ze heel rood worden, wanneer men zekere kleine aderen ziet, die men opent; zo zal er’er schier heel groen bloed uitkomen; dit gedaan zynde, doet men hem wat Zout in de mond, en laat hem zig wat bewegen.
Deze ziekte komt een Os over, als hy te zeer verhit is, of verkleumd, of kwaad en venynig Gras heeft gegeten.
| |
Ander middel.
Laat hem sap van Weeg-bree innemen, met zeer goede Oly. Neem dan gestoten Wynsteen en stof van wilde Kauwoerden, laat het in roden Wyn met het wit van een Ei smelten, en geef het den Os door een Horen in. Zo binnen vier en twintig uren dat Bloedpissen niet overgaat, moet hy’er van sterven.
| |
BAARDEKENS aan de Tong, Zie onder T.
Steen in de BLAZE. Zie S.
DARMSNYDINGEN. Zie Buikloop en Kolyk.
ETENSLUST verloren, Zie Walging.
GFZWEL voor de Borst, anders Hartgezwel.
Neem Nieswortel, zo dik als een naalde, en open den Os zyne Borst met een Else, steek’er de Wortel in, en gy zult’er de uitwerking van ondervinden.
Deze ziekte is niet kwalyk te kennen; de droefgeestigheid van den Os, en het hangen van zyn hoofd, zyn tekens genoeg van deze kwaal. Men ziet hem ook de bek vol schuim, de rug heel ruw; hy gaat heel langzaam, en herkaauwt weinig. Als ge nu dit alles by een Os ziet, meugt gy dat middel vryelyk gebruiken.
En alzo deze ziekte in een gezwel, vol kwaadaardige vocht bestaat, dat deze Wortel niet mankeert daar uit te halen, zo moet men (om te beletten, dat zich het minste van die kwaadaardige stoffe aan ’t hart niet medeelt) hem ingeven een halve pint grove Wyn, waar in men koud zynde, wat Orvietaan zo veel, als twe Bonen grootte, heeft laten smelten. Dan kan men voor de behoudenis van den Os wel instaan, mits dat men dit middel in ’t begin niet verzuimd hebbe.
| |
GEZWOLLENHEID, Zie Opgezwollenheid.
HALSGEZWEL.
Dit komt, of van een kneuzing, of door een zweer, die’er zich gezet heeft. Is het door een kneuzing gekomen, leg’er een Pap op van Honing, versen Reuzel, en Zemelen, samengekookt in witte Wyn, en laat het’er vier, of vyf dagen op leggen.
Is het een binnenzweer, dat men daar uit kan weten, dat ’t eerste middel niet helpt; neem dan witte Maluwe zalf (Ung. Althaeae) Laurier-olie, en verse Boter, van elk twe oncen, samen koud geklopt: vryf daar mede zyne hals, en houd ze omzwachtelt met een Linnen doem; deze Zalve zal de vochtigheid naar buiten trekken, dat een gezwel zal veroorzaken, ’t welk men met een Schaar zal openen, zo dra men ’t nodig oordeelt. Deze opening geschied zynde, zal men zorg dragen, om ze dagelyks te verbinden; met’er de Netelwortel in te doen, tot dat de Zweer volkomen van hare rottende vochten gezuiverd is.
| |
VOETGEZWEL.
Alzo de kwade vochten doorgaans genegen zyn, om naar de onderste deelen te zakken, vooral als deze reets kwalyk gesteld zyn, zou het te vrezen zyn, dat een gezwel aan den Voet, daar al te grote meenigte van naar toe mocht trekken, byaldien men verzuimde door rust en goede middelen dit kwaad voor te komen. Zodanig een gezwel is wel in der daad van weinig belang; maar echter in staat, om grote wanorde te veroorzaken, zo men ’t niet verhelpt, met’er gekneusde Vlierbladen en Reuzel op te leggen, bewonden in een Linnen doek; welk middel alleen bekwaam is, om ’t te genezen.
| |
GEZWOLLEN GEHEMELTE.
Indien dit Ongemak den Os zyne Eetlust beneemt, en hem deerlyk doet kermen, zal ’t niet kwaad wezen, om die ader in ’t gehemelte te openen. Terstond na de Aderlating zal men hem niet te eten geven, dan Look-schillen wel gekneusd en gepluist, met bladen van enige groente, of heel teder Hooi, tot dat hy zich beter zal bevinden.
| |
STEEN IN DE GAL. Zie steen.
GEKROMPEN VOET. Zie onder V.
GALLE.
De voornaamste oorzaak van deze ziekte, is de bedorvenheid van een al te verhit Bloet, dat zich na buiten uitzet; en lelyke vlakken maakt, die men op de huit kan zien. Om ze te genezen, is’t beste middel derzelver oorzaak weg te nemen, met den Os aan de halsader te doen laten, en hem naderhand een Klisteer van verkoelde kruiden te zetten.
Daar op geef hem tot een Artsenymiddel een half pintje Koemelk, een once Wynsteen, en een vierendeel Honing, samen gemengd. Zyn overig voed- | |
| |
zel moet in den Zomer de Wei wezen, in de Winter nat Hooi en Zemelen, tweemaal daags.
Dit enige dagen zynde gedaan; zal men hem met de volgende zalve smeren. Neem ontrent een pond Reuzel, doe’er een halve pint Olyven-olie by, met twe oncen levendige Zwavel, zo veel Mirrhe, en een lood Bloem van Aluin (of van Alumen plumeum, of scissile.) Laat het samen trekken in een halfpintje goeden Azyn, en smeer’er de Os mede: de Galle zal’er van overgaan.
| |
Van de HARDLYVIGHEID.
Dit is het tegendeel van de voorgaande Ziekte. Men neemt een pint warm Water, en laat’er twe oncen stof van Aloë in weeken, ’t geen genoeg is, om ze loslyvig te doen worden.
| |
HART-GEZWEL. Zie onder G.
HINKEN. Zie achter STEEN IN DE BLAAS.
HART, PYN OM ’t HART.
Dit kan men kennen in de Lanken uit de hartkloppingen, van tyd tot tyd van walging verzeld, die hen ’t hooft doen hangen, en hun Ogen droevig doen uitzien. Goede Orvitaan, ter grootte van twe bonen, in een halfpint roden Wyn, is’er een uitnemend middel tegen. Na ’t innemen van ’t zelve, vryft men hunnen Muil met Look, en twe uren daar na maakt men voor hun een Salade gereed van Prei, Bieslook, Uijen, Selleri en andere sterke kruiden, die men op zo ene tyd heeft, en die men hun met wat Azyn en Zout laat eten, waar door dit ongemak genezen wordt.
| |
HARTKLOPPING.
De Hartklopping en ’t hygen der Ossen, toont een grote ontsteking in hunne ingewanden; en om ze te genezen, moet men op de volgende wyze te werk gaan;
Voor eerst, zal men een Os, die deze kwaal heeft, zyn rust laten nemen.
Ten twede, hem een Klisteer zetten van Bernasie, wilde Suikery, en Beetwortel, samen in twe pinten afgetapte Koemelk gekookt, die men op anderhalfpint moet verkoken; wanneer men’er by zal doen vier oncen Honig, en zo veel veel Neuten-olie; welk middel den Os moet ingegeven worden, zo dra men deze Kwaal gewaar wordt.
Ten derde, na het voorsz. Klisteer, zal men hem ’s anderendaags laau water met sap van Uijen, te drinken geven.
Eindelyk, om de Ziekte ten vollen weg te nemen, zal men Pap maken van drie handvol Koolzaad, met een vierendeelponts Styfzel-meel, samen gestoten, en in koud water geweikt, dat men op de kwade plaatsen zal leggen.
Zyn voedzel moet in goede kruiden bestaan, zo ’t in den Zomer is; maar zo ’t hem ’s Winters overkomt, zal men hem Ballen van Kaas, gemengd met Zemelen, in een Emmer met water geven, maar in enigen tyd geen Hooi, dewyl zulks kwaad is voor zieke Lanken, of Zyden.
| |
HOEST.
De enkele Hoest is voor zig zelve, in der waarheid, geen groot ongemak, en echter laat ze niet na, enen Os, die werken moet, sterk te verhinderen. Zo dra men hem dan hoort hoesten, zal men Hysoop laten trekken en hem te drinken geven, en voorts, om in te zwelgen, gekneusde Uijen met Kaas.
Of anders, geef hem gemale en geweikte Garst, de malse deelen van zuiver Stroo, anderhalfmaatje gemale Wikken, of kleine Erweten, voor drie reizen. Andere bewaren daar toe gekneusde Byvoet, die in water geweikt is, dat zy den Os zeven dagen lang, eer hy eet, laten drinken.
| |
HOOFDPYN.
De vuiligheid, die een Os, in overvloed, uit zyn Ogen en Neusgaten kwyt wordt, is een vast teken van zyne Hoofdpyn, voor al indien zulks van deze toevallen gevolg wordt; dat hy kermt, woelt, een gezwollen aanschyn heeft, en meer verhit is, dan naar gewoonte. Om ze te genezen; neem goede Look, laat ze in koude Wyn twe uren trekken, en spuit hem die in de Neusgaten. Dit middel zal den Os veel vocht doen kwyt raken; ondertussen moet men zyn hoofd niet laten koud worden.
De Hoofdpyn der Ossen zult gy hier aan kennen, dat ze niet eten, maar de Ooren laten hangen. Om die pyn weg te nemen, zal men hun de Tong met gestoten Thym, Wyn, Look en fyn Zout bestryken. Raau Gerste-water met Wyn is ook goed.
Een handvol Laurierbladen in de keel gestoken, of anders Granaatappel-schillen helpen ook, zo wel als Myrrhe, ter grootte van een Boon, in een maatje Wyn geweikt, en in de Neusgaten gespuit.
| |
INGETROKKEN POOT. Zie onder voet.
KLIEREN. Zie WORGING.
KNOBBELS AAN DE TONG. Zie letter T.
KOLYK. Zie ook BUIKLOOP.
Als men een Os hoort kermen, zyn hals en achterpoten uitrekken, opstaan en dikwils neerleggen, zonder zig op ene plaats te kunnen houden, en eindelyk zweten; zo kan men uit deze toevallen opmaken, dat hy door Kolyk is aangetast, dat hem van vermoeidheid overkomt, en eer in ’t voorjaar, dan in enig ander Saizoen, alzo hy dan bloedryker is. Deze kwaal is hevig, en doet enen Os menigmaal sterven, zo men haar niet tegen gaat.
Men moet hem dan terstond, als men ze gewaar wordt, de Staart aan zyn uiterste splyten, om ze aan ’t bloeden en aderlaten te krygen, en hem een stuk van ’t Oor snyden: daar op met een ronden stok | |
| |
zyn Buik hard stryken, ten einde hem met het inkomen van de fyne lugtdeelen door de opengaande lugtgaatjes, het verdikte bloed dun worde, en te lichter uit de geopende plaatsen uitlopen.
Dit gedaan zynde, laat men hem een goed half uur zich met gaan bewegen, en zet hem dus op de Stal, daar men hem wel warmtjes zal dekken.
Rakende zyn Kost; geef hem goed Hooi, en ’s middags een maatje Haver. Zyne drank moet laau water wezen, waar in men een handvol geraspte Kaas zal doen.
Byaldien deze middelen den Os geen hulp toebrengen, zal men hem gekookte Uijen geven, in groven Wyn geweekt; en zig voorts bedienen van een Beddepan vol vuur, en van een heelwarme kopere Pan, om hem den Buik te verwarmen.
| |
VAN DE OPGEZWOLLENHEID
Deze Bed- en andere Pan, zyn ook nodig voor een gezwollen Os; welk ongemak hem vast zou doen bersten, zo men’er geen middel tegen wist. De oorzaak hier van is, als een Os, of enig Diertje heeft ingeslokt, of Gras gegeten, dat nog bedaauwd was. Om hem te helpen, steek hem drie, of vier vingers diep een Hol-hoorn in de Aarsdam, en laat hem dus gaan wandelen, tot dat hy de Winden hebbe geloost.
Of anders, kan men hem een Klisteer zetten, van gekookte Maluwen; Glaskruid, wilde Suikery en Beetwortelen, met wat Zemelen en Neuten-Oly.
| |
KOORTS.
’t Gebeurt wel, dat een Os, al te vermoeid zynde, het bloed zodanig verhit is, dat het heel bedorven wordt. Hier uit ontstaat zulk een wanorde in zyn lyf, dat den Os ’t hoofd heel zwaar, en de ogen gezwollen worden. De hitte, die door ’t gantse lighaam de vochten ontstelt, is zo overmatig, dat men ze gemakkelyk kan gevoelen, hoe weinig men de huid maar aanraakt.
Door deze tekenen geeft een Os te kennen, dat hy moejelyk is te genezen; zo men niet terstond op de eerste oorzaak, namelyk het bloed, werkt. Waarom men hem terstond voor ’t hoofd doet laten, of by zyn oor. En, om den groten brand, die zyne ingewanden verteert, te matigen, geeft men hem niet, dan verfrissende middelen, als versgeplukt gras, (zo hem deze ziekte in den Zomer overvalt) waar onder men wat Lattou mengt. Is het in den Winter, dan voedt men hem met natgemaakt Hooi en Zemelen, twemaal daags. Het water om te drinken, moet helder en vers wezen, en om het de raauheid te benemen, zo doet men’er twe handen vol Rogge-meel by, waar door hy veel gezonder wordt.
| |
KLISTEER.
Na alle deze middelen, zo de ziekte hartnekkig is, moet men Haasjes-kruid, wilde Cichory, Lattou en Beetwortels, in twe pinten water met Zemelen, t’zamen koken. Daar na laat men ’t door een doek loopen, en’er twe lepels vol Honig, met zo veel Neuten-olie hebbende bygedaan, dient het tot een Klisteer.
| |
KRIMPINGEN in de Darmen. Zie KOLYK.
KLOPPING der Zyden. Zie HARTKLOPPING.
KRIMPING van den VOET. Zie V.
LUIZEN.
Om dit gedierte te doden, bedient men zich van een zalve, uit de Pis van den Os zelve gemaakt, uit Hars in witten Wyn gesmolten, en uit gezouten Boter, samen gemengd, en men besmeert daar den Os over zyn hele lyf mede.
Tegen de Luizen der Ossen stelt men ook dit middel in ’t werk: men doe hem ter aarde liggen, om te zien, of’er blaartjes op zyne Tong zyn, die men moet branden met een Spits en heet Yzer, en de wonden smeren met wilde Olyf-bladen, gekneust met fyn Zout, en Boter, of Olie. Of anders zal men hem te eten geven wilde Komkommeren-wortel, gestampt met Vygen; of een half pintje Garstenmeel, en zo veel geraspte Kaas in Wyn.
Nog kan men gebruiken wilde Olyf-bladen met Zout gekookt, en de Blaasjes, die hy op de Tong heeft, weghalen.
| |
MAAG. Steen in de Maag. Zie S.
MAGERHEID.
Somtyds is een Os zo mager, dat hem de Hui- aan de Beenderen zit. Deze kwaal zoude hem zekerlyk tot de uiterste kwyning brengen, als men’er niet schielyk by was. Het eerste middel is, dat men hem met Wyn en Olie, onder een gemengd, tegen de vloeg van het hart opsmeert, en’er dan een warme Pan tegen houdt, om de Zalf te beter te doen intrekken, hier door raakt hem het Vlees van de Ribben af. Ten twede, alzo deze kwaal niet veroorzaakt wordt, dan door al te verhit bloed, dat men noodwendig moet matigen, zo men niet wil, dat het Vlees weder gaat vastzitten, zal men hem een Klisteer zetten van gekookte Beetwortelen, wilde Suikery, en andere verkoelende Kruiden, met Zemelen daar onder. Dit samen gekookt, en weder laau zynde, dient tot een Klisteer, als men’er twe lepels vol Neuten-, of Boom-olie zal hebben bygedaan.
Hier na moet zyn voedsel des Morgens vochtig gemaakt Hooi wezen, twe uren daar na een maatje natte Zemelen; ’s middaags Water om te drinken, dat wit is van Gersten-meel; na dien tyd tot ’s avonds vers Gras, als ’t Zomer, maar in den Winter altoos Hooi, als gezegd is, en ’s Avonts nog een maatje natte Zemelen. Dit drie dagen na een gedaan zynde, zal men hem beginnen te geven half Zemelen, half Haver, maar altoos natgemaakt, zo lang, tot dat hy hersteld is, dat men aan zyn Haair kan weten, als dat glinstert, en zacht in ’t behandelen is.
| |
| |
| |
NAGEL. Zie VERNAGELT.
KWADEOGEN.
Als een Os Kwade ogen heeft, verstaat men daar door, dat zulk een ongemak uit gene andere plaats komt, dan uit de Ogen. Men moet dan zyn best doen van hem te verkoelen, en de ontsteking, die’er mogt wezen, met ze dikwils op enen dag, met Weegbree-water te betten, weg te nemen.
Zo de Ogen gezwollen zyn, zal men’er een Pap opleggen van geraspte Kaas, in Honing-water geweekt, en tot een Pap gebragt.
| |
OPGEZWOLLEN. Zie achter kolyk.
ONTZETTING.
Als een Os onder ’t gaan dit ongemak krygt, is’er niet beter, dan Reuzel, Honing en witten Wyn te nemen, dat te samen te koken, en daar de kwade plaats, drie dagen lang, drie, of viermaal daags mede vryven.
| |
OPSTOPPING VAN ’t WATER.
Niets is makkelyker, dan dit ongemak te ontdekken, als men maar opmerkt, of hy dikwils moeite doet om te pissen, zonder het te kunnen doen. Dit kwaad is zeer pynlyk, en noodzaakt den Os te kermen, dat licht te hooren is. Zo dra men dan dit ziet, zal men nemen Glas-kruid, en Kruis-wortel, die te samen koken, en’er een stovinge van maken, met versse Boter, daar men een doek in nat maakt, die men om de Kloten van den Os bind. Tot drank zal hy hebben een half pintje witte Wyn, waar in men alvorens twe lepels vol Honing, en zo veel Olie heeft laten koken, dien men hem, op drie verscheide morgens, zal geven, telkens even veel.
Zyn voedsel moet wezen, zo veel men krygen kan, en de tyd van ’t jaar medeberngt, Knolleblaren, of Loof, met een maatje natte Zemelen ’s Middaags, en ’s Avonds even zo veel. Deze middelen zullen hem helpen, mits dat hy acht dagen rust hebbe.
| |
POOT. Zie voet.
PYN OM ’t HART, Zie onder H.
PISSEN. Zie BLOEDPISSEN en OPSTOPPING.
PYN IN ’t HOOFT, Zie onder H.
PURGATIE.
Om de binnenste delen van een zieken Os wel te zuiveren, is’er niets uitstekender, dan uitgeperste Olyven te nemen, en’er het Beest dikwils van te eten gegeven. De Raap-koeken houden hem ook een open lyf.
| |
STEEN in de Blaas.
Voor deze kwaal neem twe oncen Zee-venkel; stoot een half loot Kruidnagelen, anderhalf vierendeel loods Peper; meng het onder een, en geef het dus den Os in, met laauwe rode Wyn. Zo gy dit enige dagen hebt gedaan, en’er de Steen niet op volgt en uitvalt, moet men hem uitsnyden.
Zo de Os hinkt, hebbende op enig lid koude gevat, moet men zynen voet stoven, en de zeere plaats met een Lanset openen, en met oude Pis wassen; naderhand’er Zout op leggen, en met een Spons, of Doek afnemen. Hier na zal men op de zeere plaats, door middel van een gloejend Yzer, laten druppen Osse-, of Geite-vet.
Hinkt hy van het trappen in een Doren, of iet dergelyks, zo leg op de Kwetsuur gesmolten Was met Olie, ouden Honig, en Meel van platte Erweten, samen koud geworden; Voorts zult gy’er ene Vyg, of gekneusden Granaat-appel op leggen, en ’t wel toebinden: dus zal het ongemak haast genezen zyn. Op den derden dag doe het zelfde, en byaldien hy hinkt van wegen den Etter, die’er met gewelt na toe zakt, dan moet men de plaats verwarmen met gekookte Wyn en Olie, en’er naderhand raau heel warm Gerstemeel opleggen; maar als de etter ryp en zacht is, moet men ’t open snyden en uitwassen, en’er Leliebladen opleggen, of Zee-ajuin met Zout, of Verkens-gras, of gestampte Malrove.
| |
SCHURFT. Zie GALLE.
STEEN, dien men vindt in de Ossen Gal.
Somwyl vindt men een gelen steen in de Gal van enen Os, ter grootte van en Ei; welke steen, in een drankje ingegeven, een uitstekend middel is tegen de Geelzucht en Steenziekte. In de Neus gedaan zynde, maakt zy een helder gezicht, en belet de Zinkingen op de Ogen. Zie bezoard.
| |
STEEN in de Ossen Maag.
Ook vindt men wel in de Maag een soort van een’ Bal, ter grootte van een kleinen Appel, die van koleur grysachtig rood is. Hy is rond, doch een weinig plat, en doorgaans met een gat in ’t midden. Men gist met goede redenen, dat deze Bal niet anders is, dan een klomp haair, die een Os onder ’t likken vergaderd.
Hy dient om den Buikloop en Bloedlozingen te verdryven, zynde ingenomen van een half scrupel zwaarte, tot een halfvierendeel-loods. Uitwendig wordt hy gebruikt voor een Spons, om de Wonden droog en schoon maken.
| |
Baardekens, of Knobbels aan de TONG.
Dit is niet anders, dan een uitwassing van vlees onder de Tong, die den Os belet te eten. Zo dra men zulks gewaar wordt, moet men ze opsnyden met een schaar, en de Wonde met Azyn en Zout, of met enkel Speekzel, wassen.
| |
VERMOEIT. Zie achter WALGING.
VERSTOPT. Zie onder BUIKLOOP. | |
| |
VOETGEZWEL. Zie onder G.
VERHARDE, of GEKROMPE VOET.
Neem hier tegen de wortels van gemene en witte Maluwe, of van Heumst; laat ze in een behoorlyke menigte waters koken; daar op kneus en kleins ze door een zift, voorts doe’er een halfpond Wagensmeer, en anderhalfpint zeer goeden Wyn by; laat het dus samen koken, tot dat de Wagesmeer gesmolten zy; doe’er dan nog wel gekneust Lynzaad onder, en laat dit alles weder koken, tot dat de Wyn verteerd is. Smeer van deze Pap op den voet, en laatze’er drie gehele dagen op blyven; hier na leg’er de rest op, die’er nog ander drie dagen moet op blyven.
| |
VERSTUIKT. Zie ONTZET.
VERNAGELD.
Een Os wordt ook wel eens Vernageld, of hy krygt splinters van hout, of wortelen in den voet; als hy in de Bossen gaat weiden. Hy hinkt’er aanstonds van, en zo dra men zulks merkt, is het best, daar niet meé te talmen. Men neemt dan den voet van den Os, en’er den Nagel, of Splinter hebbende uitgetrokken, giet men heete Oly op de wonde, legt’er Werk op en bewind ze met Touwen. Dit twe, of driemaal gedaan, en den Os wat rust zynde gegeven; geneest zulk slag van ongemakken.
| |
VERHIT. Zie HARTKLOPPING.
VEL AAN DE BEENDEREN.
Zo het Vel aan de Beenderen kleeft, moet men ze betten met enkelen Wyn, of gemengd met Oly.
| |
WATER. Zie PIS en OPSTOPPING van ’t WATER.
WALGING. Zie ook GEZWOLLEN GEHEMELTE.
Men weet terstont, dat een Os ziek is, als hy geen lust, of trek tot eten heeft, en om te zien, of het niet dan een enkele Walging is, die hem kwelt, neemt men Zout met scherpen Azyn, waar in men Uijen, of Look, of Sellery doet, dat men hem in de keel giet, met zyn Muil om hoog te houden, op dat hy niets van deze Salade late vallen, terwyl hy ze kaaut. Is ’t niet anders dan een Walging, zo zult gy dat middel gene twe, of drie dagen gebruikt hebben, of hy zal zyn etenslust, als voren, weer krygen. Maar is die Walging van een andere ziekte ontstaan, dan moet men den oorspronk daar van zoeken, en ze van den begin af tegengaan.
| |
Van de MACHTELOOS- en VERMOEID-HEID.
’t Kan ook gebeuren, dat de Os, wegens machteloosheid geen eten lust, dat dan, of van al te sterken arbeid komt, of van dat hy te lang voor de ongemakken van de lucht heeft bloot gestaan. Is het in den Zomer, en oordeelt men, dat de grote hitte zulks hebbe veroorzaakt, zal men na het voorschreven middel, twe grepen Meel in drie pinten Water doen, dat men hem des middags en ’s avonds zal laten drinken. Hy zal des morgens tot zynen Kost hebben een maatje natte Zemelen, met een enkele hand vol Haver, en daar op Gras. Dus zal men’er meé voortgaan, tot dat men ziet, dat hy wel eet, waar na men hem, als andere Ossen, zal handelen.
Is het in den Winter, kan hem die machteloosheid zyn aangekomen, of, als hy Sneeuwater heeft gedronken, of dat hy door Regens in dat Jaargety is verkoud. Dan zal men hem na het voorschreve middel van Azyn, in plaats van natte Zemelen, haar heel droog geven, met de helft Haver daar onder, des morgens en ’s avonds evenveel, nevens goed Hooi, waar van hy, noch by dag, noch by nacht moet gebrek lyden.
| |
WORGING.
Dit ongemak is niet anders dan een kwade vocht, die zich onder de Gorgel vergaderd, en de Klieren zo vervaarlyk doet opzwellen, dat ze enen Os kunnen verstikken, zo men hem niet schielyk helpt.
Als men dan merkt, dat een Os door die Kwaal wordt aangetast, opent men hem ’s avonds en ’s morgens deze Klieren met een Lancet; daar op strykt men het onderste van de Gorgel met Laurier-oly en verse Boter, onder een geklopt. Men dient hem ’t Hoofd ook warm te houden, en wel te dekken, anders zou hy’er van sterven.
Hoe zwaarder ziektens te genezen zyn, kan de Lezer in de Boeken vinden, op ’t einde van het Artykel paard aangehaald; waar henen wy hem zenden.
| |
De verscheide deelen en stukken van enen Os, worden op byzondere wyzen toebereid.
PENS, of Gedarmte van een OS.
Om de Dienstboden en gemene Luiden te helpen, wascht men ze eerst in ruim Water, om’er alle vuiligheid uit te spoelen: wanneer ze nu heel zuiver zyn, gooit men ze in een Ketel vol water, en laat ze gaar koken.
| |
GEFRUITE PENS.
Men moet een blanke Pens hebben, dien aan redelyke stukken snyden, en hem met Boter in een Pan fruiten; daar op neemt men Uyen in schyven gesneden, die men insgelyks wat braad, en naderhand met Zout en Peper bestrooit, met een weinig Vleesnat daar op; en wanneer alles een weinig samen is gekookt, giet men’er een glas Wyn in, om de Saus wat te dempen, tot dat men proeft, | |
| |
dat het tyd is, om dit kooksel op te scheppen, waar in men wat Mostert kan doen, zo men ze lust.
| |
OSSEVOETEN.
Men frikasseert ze, met ze in stukken te snyden, als ze wel gaar gekookt zyn, doet men’er wat Uyen by, en fruit het samen in Boter, strooit’er Zout en Peper op, met een lepel vol Water, of Vleesnat. Als het dus een weinig samen heeft gekookt, giet men’er ook een glas Wyn in, dien men mede laat koken, tot dat de Saus dik genoeg is, wanneer men de Pan van ’t vuur neemt, en’er wat Mostert over doet.
| |
’t GEHEMELTE VAN EEN OS.
Kook het half gaar, neem’er het vel af, daar de Tong heeft aangezeten, sny het in stukken, om in een Panne te fruiten met Boter, dan laat het koken met Nat, en een glas Wyn; doe’er wat Zout en Peper op, en hele Uietjes; Voorts bindt het met een weinig Meel, en dis het op.
| |
OSSETONG.
Men eet ze met Azyn, of met een zuere Saus, na dat men ze in Nat gekookt, en van haar vel ontdaan heeft, of men doorspekt ze, en steekt ze aan het spit, ’t Is een lekker kostje.
| |
Anders.
Laat de Ossetong in goed water koken, met een weinig Zout en fyne Kryden daar op, sny’er het stuk van de Gorgel af, ontdoe haar van het vel, en doorspek ze met grote stukken, om ze op een Rooster te leggen, of om te braden. Onder ’t opdissen, moet men haar in de lengte opspouwen, om ’t Spek te doen zien, en eer ze op Tafel komt, moet’er een dunne Saus by.
| |
GEROOKTE TONGEN.
Eer men ze te róóken hangt, draagt men zorg van ze te zouten, waar toe ze heel vers moeten zyn, en wel gewassen in laau water, om’er al het bloed uit te trekken, daar op in koud en vers water: droogt haar voorts met een schonen doek. Dan zout men ze in een stenen Pot, en uit vreze, dat de bovenste Tongen mogten bederven en geen zout vatten, dient men niet te vergeten, haar enige reizen om te keren, waar door ze altemaal op enerlei maat gezouten worden. Dus laat men haar tien, of twaalf dagen leggen, waar na zy’er worden uitgenomen, om ze in den Rook te hangen; dat dus geschiedt: men hangt ze aan ’t dunste eind met een Toutje, of Bantje, en omwind haar met Papier, op dat’er het Roet geen smaak aan geve. Dus moeten ze zo lang hangen, tot dat men gist, dat ze wel door rookt zyn, wanneer men ze opsluit in een plaats, daar geen vochtigheid regeert.
Om ze nu wel te bereiden voor de Tafel, legt men ze in laau water, en laat ze’er in leggen, tot dat ze zacht en genoeg doorweekt schynen. Hier na zal men ze afschrappen, en dikwils verwateren, tot dat het laatste water schier even helder blyft.
Dit gedaan zynde, zal met een Pot nemen, waar in men ze doet met water en fyne kruiden, en met Zout, Peper en Kruidnagelen bestrooit, om ze dus gaar te koken; waar na men ze van ’t vuur, en’er ’t vel afneemt, dat makkelykst geschied, als ze nog warm zyn. Op die wyze worden ze heel lekker. Dog om haar een verheven smaakje te geven, dat ze anders niet hebben, steekt men’er tien tot twaalf Kruidnagels in, dat ze wonderlyk aangenaam maakt.
Men dient te weten, als men de Tongen lang wil bewaren, dat ze dan haar vel moeten behouden: maar wil men ze ras eten, hoeft men niet te schromen van zulks aanstonts te doen, alzo ze beginnen hard en droog te worden, als men ze geschilt heeft om te bewaren.
| |
OSSE SCHOUDER.
Dit deel van een Os is het minst smakelyke van allen: ook bedient men’er zig weinig van, als om vleesnat te maken, dog ’t geeft weinig kracht; echter is het voor de Dienstboden maar al te goed.
| |
’t BLOEDIGE STUK.
Dit Stuk maakt zeer goed nat, en is zeer aangenaam te eten, van wegens de Klieren, die by de Gorgel zitten.
| |
’t Bloedige Stuk tot Huspot.
Men eet dit Stuk ook als Hutspot met Knollen, of Rapen, als men ’t in stukjes hakt, en kookt met Water, Zout, Peper, Uijen en Kruidnagelen. Dan uit het nat genomen braadt men ’t met Spek; voorts laat men ’t uitdruipen, en een Saus gemaakt hebbende over de Knollen, doet men ze over dat Stuk in een platte Schotel, en zet haar dus op Tafel.
| |
OSSE RIB, anders genaamd HET BEVENDE STUK.
Schoon het Ossevlees een zeer gemene kost is, echter ziet men, dat ze op een Maaltyd nodig is; en dit is de reden, waarom onze Koks zo verscheide manieren weten, van het toe te bereiden, en zo lekker te maken, dat het op de voornaamste Tafels mag komen. De Osse-borst, zynde een van de beste stukken, mag op de volgende wyze toegemaakt worden.
Laat ze half gaar koken in een Ketel, daar op doorspek haar met grof Spek, bestrooi ze met Zout, Peper en Kruidnagelen onder een gemengd. Neem een aarden Pot, en stoof ze ten volle gaar met schyven Spek op de grond, met Zout, Peper, witte Wyn en Vlees-nat. Als gy gist, dat ze gaar is, zo | |
| |
geef haar een smaak met Morgelen, (Champignons) en breng ze op Tafel.
| |
Anders.
Om ze heel smakelyk te maken, zal men ze enen dag in Zout leggen, en ze dan koken in water, met wat Zout, Peper en Kruidnagelen. Dit gedaan zynde, zal men haar in de langte snyden, met Pieterselie toemaken, en’er sap van Citroen op drukken, als men haar wil eten.
Die dit Stuk op zyn Burgers willen eten, vergenoegen zig met haar in den Pot te doen by ander vlees, dat men met Zout, Peper en Nagelen toemaakt, en zo is een Ossenborst niet kwaad.
| |
Een DYHARST.
Men bereidt een Dyharst op verscheide wyze: men eet ze gekookt en gebraden, ’t zy aan ’t Spit, of op een Rooster. Is ’t aan een Spit, dan dient men ze niet op te koken, uit vreze, dat ze haar sap zouden verliezen, dat het enigste is, waarom ze zo geacht wordt.
Maar om dat’er zyn, die het vlees niet bloedig kunnen eten, heeft men een middel gevonden, om haar, als ze dus gebraden is, op de volgende wyze toe te maken.
Men snydt deze Dyharst in stukken op een Schotel, doet’er wat Water en Zout by, met een scheutje Azyn, en een weinig Peper, waar door ze heerlyk wordt.
| |
OSSE SCHYVEN.
Men gebruikt ze, om Hakzel te maken, daar men Uijen, Look of Prei, Zout, Peper en Nagelen by doet. Dit samen gekookt op een Fornuis, of Vuurpan: en denkende, dat het gaar is, doet men’er Verjuis by, en neemt het daar na van ’t vuur.
| |
BEUF à LA MODE, of Ossevlees met een zure dikke Zaus.
Deze Schyven zyn ook wonderlyk goed; om ze te bereiden.
Klopt menze eerst wakker, om het vlees wat malser te maken: daar na doorspekt men ’t grof, en bestrooit het met Zout en Peper, dan doet men ’t met ’t gemeen kruid en Lauwrier in een Casserol, of in een aarden Pot, die men dicht toestopt om zachtjes te koken, en het met klein vuur te onderhouden; als men ziet, dat het byna gaar is, doet men’er een glas witte Wyn, of twe by, met wat water; en als ’t genoeg gekookt is, zet men ’t af om op te dissen, en drukt’er een Citroen over.
| |
Anders.
Na dat deze stukken wel gespekt en gebraden zyn, doet men ze in een aarde Pot, en kookt ze op een klein en langzaam vuur, met hun eigen nat; wel toegedekt en in acht zynde genomen, of ze gaar zyn, en na dat men ze behoorlyk heeft gekruid, zal men ze van ’t vuur nemen, en’er Citroensap op doen, waar door ze volkomen goed worden, mits zy zo lang koken, dat de Saus byna heel verteert is.
| |
’t NIERESTUK.
Men eet het gekookt, en op deze wyze is het heerlyk. Men gebruikt het ook, om’er Pasteien van te maken, voor al op het Land, daar men wel te vrede is, als men van zulke mondkost geen gebrek heeft.
| |
OSSE STAART.
Men maakt ze met een Hazesaus, of kookt ze alleenlyk gaar, om dus op Tafel te komen.
| |
OSSE SCHINKEL.
Men kookt ze alleenlyk, en wel gaar zynde, is ’t geen kwaad eten.
| |
Wat stukken men best zal kiezen om te zouten.
Alle de stukken van enen Os zyn niet even goed om te zouten: de Ribbestukken, Dyharst en in ’t gemeen alle die veel been hebben, moeten dus niet bereid worden; maar, als men vlees in Zout wil leggen, voor al op het Land, wanneer Ossen goedkoop zyn, zal men achterkwartieren nemen, zo veel als men nodig oordeelt.
Men houdt daar toe, of een Kuip, of grote aarde Vaten, in welke men de gekapte stukken by lagen legt, en op dezelve wyze zout, als Verkensvlees, dog men moet ’t niet al te sterk zouten, daar in tegendeel het Verkens-vlees nooit meer Zout naar zig trekt, dan het behoeft; maar ’t Ossen-vlees kan licht verzouten worden.
Wyders moet het’er niet over de veertien dagen in blyven liggen, ten ware men de manier van zeker Land wilde volgen, daar men al veel Vlees gewoon is te zouten, op deze wyze. Na dien tyd nemen zy ’t uit pekel, en leggen stuk voor stuk op Planken, om ze een dag, of twe te laten afdruiken: hier op steken zy weer in de Ton, en zouten ze voor de twede reis, welk zout weder smelt.
Dus vyf, of zes dagen besloten zynde geweest, zal men ze weer op Planken leggen, nu en dan zorg dragende, van haar ’t onderste boven om te keren, tot dat zy droog zyn.
Dit vlees wordt dan aan een Zolder gehangen, om’er van te nemen, als ’t nodig is; het houdt zig een langen tyd goed: maar is nooit zo smakelyk, als of het vers werd gegeten, ook brengt het geen meer voordeel: waarom ik rade, dat men deze menage niet in ’t werk stelle, alzo ik het beter achte, een Os, of Koe, die vet is geweid, te verkopen, dan voor zig te slaan. | |
| |
ossetong, Buglossa. Zy heeft somtyds den naam in dit Boek van Kalfstong gekregen. Zy gelyk wel na de Bernasie, of Borago, en verschilt meest daar in, dat de bloem kleinder is, en met ronde verdeelingen is voorzien. Zy draagt dezen naam naar ’t geiyk, dat hare bladen na de Tong van een Os, of Kalf hebben. Zy gelykt vry wel, zelf in krachte, na de
ossetong, die den naam van Borago, of Bernasie draagt, welke lange brede ruwe bladen met stekeltjes heeft. De bloemen zyn Starswys met vyf blaadjes voorzien, binnen welke uit het midden der bloem vyf kleine lapjes, als bloemblaadjes, opryzen, die wit, gespleten aan de pnnt zyn,en binnen welke wederom zulke opryzen, die scherp zyn, en binnen deze heeft men de styltjes. Zy heeft ruwe zaden, die een Slangenkop gelyken. De bloemen van deze zyn blaau, en worden onder de hartsterkende gebruikt. Men gebruikt ze getrokken, als The. Men maakt’er ook een Conserf van, waar van men van twe dragma tot een half once in eens ingeeft. De wortels gebruikt men in de Winter, om afziedsels voor de Borst, en om te verkoelen. Het sap van Bernasie is zeer goed in Zydwee. Men maakt het helder; en geeft het van vier tot vyf oncen in eens. Als men ’t tot een Buikzuivering wil schikken, doet men’er een once Violenstroop by, en geeft het een reis vier vyfmaal op enen dag. Men neemt in de plaats van deze Bernasie de Buglosse, om dat zy van ene kracht zyn.
osterlucie. Zie oosterlucie.
ouderdom. Het leven is zo dierbaar, dat de Mensen hun uiterste best doen, om de middelen op te speuren, die men meent gevonden te hebben, om het zelve (natuurlykerwyze) te verlengen en tot enen hogen ouderdom te brengen; Zie hier enige daar van. Het eerste zyn de Pillen van Macrobius; een Grieks woord, dat lang leven betekent.
Om deze Pillen te maken, neem acht oncen Aloë Socotrina, vier oncen Mastix in korrels, zes oncen Mirrhe; twe oncen Engelse, of Oosterse Saffraan. Dit moet men laten trekken, te weten, de Aloë en Saffraan met Brandewyn, de Mirrhe en Mastix met den allerbesten Geest van Wyn; laat alles door een graauw papier lopen, en giet het onder een; laat het dan door ’t Mariebad uitwasemen, (uwen Kolf in een Ketel met heet water zettende.) En wanneer de opkomende dik worden en een velletje maken, zo laat het koud worden, neem het dan van ’t vuur, of van den Oven, en giet de dus verdikte stoffe in ene verglaasde aarden Pot, om op het vuur, of in de zon al roerende met een stokje het water te doen uitwasemen, dat zich onder het vlies vergaderd heeft. Daar na, als het taai genoeg is, zo vormt’er Pillen af, van 3. 4. 5. en 6. grein. Hier van moet men’er een deurslikken ’s avonds met den eersten brok, die men over Tafel eet, het zy Brood, Vlees of Nat. Hier door wordt altyd een open lyf gehouden, zo dat men ’s morgens altyd enen stoelgang zal hebben.
| |
Twede middel om oud te worden.
Zynde een Siroop des Levens. Om dezen te maken. Neem acht pond sap van Merkuriaal- of Bingel-kruid; twe pond sap van Bernagie geperst uit de punten der bladeren; twaalf ponden Narbonsen Honig, of anders de beste Honig, die’er te krygen is. Zet het te samen te vuur, om een walm op te koken en te schuimen; dan door een wollen zakje klaar te laten aflopen (’t geen men noemt de Mouw van Hippocrates.) Zet ’t dan weg; laat dan gedurende 24 uren trekken vier oncen wortels van Gentiaan, grof gesneden, in drie pinten witten Wyn, op hete As, en schud het nu en dan eens om; giet het dan by ’t andere, en laat het zamen zachtjes, tot de dikte van enen Siroop, koken. Doe het dan, om koud te worden, en te bewaren, in aarden verglaasde potten; nemende dagelyks enen lepel vol daar van in. Men kan’er ook een half pond Iris-wortel by doen, en ze met de Gentiaan in den Wyn laten uittrekken.
Deze Siroop verlengt het leven, herstelt de gezondheid van allerhande zieken, bewaard voor het Voet-euvel, verkoelt de hitte der ingewanden, en al was’er nog maar een klein stukje van de Long over, de rest geheel verteerd zynde, zo zou ze het kwade herstellen, en het goede deel behouden; (zo de Franse Schryver zegt.) Zy is goed voor de pyn in de maag, heup-pyn, drajingen, schele Hoofd-zweer (Hemicrania, of Migraine genaamt) en in ’t algemeen voor de inwendige pynen. Als men dagelyks enen lepel vol van deze Siroop neemt, zo kan men verzekert zyn, dat men Doctor, noch Apotheker zal van doen hebben; maar dat men het leven in gezondheid zal doorbrengen; alzo zy de deugd bezit van geene kwade vochten in ’t lighaam te lyden, doende de zelve aanstonds afzetten.
| |
Derde middel.
In een Boek, gedrukt te Caën 1683. tot Tytel voerende, Lichte en beproefde Middelen, waar van de Heer de Lorme zich bediend heeft. De Galante Merkuur, in de maand Juli 1678. spreekt daar van als hy van de dood gewaagt van een zeer vermaard en oud Genees-Heer, die een Tisaan in ’t gebruik zou gebragt hebben, genaamd de rode Bouillon, daar duizenden van mensen zig wel by bevonden hadden. Zy is saamgesteld van Bernagie, Buglosse, wilde Cichory, Zuring, Knoop-gras, Aardbeziën-kruid, Papen-kruid, Ganserik, van elks ene hand vol. Dit laatste kruid groeit in de Bossen, en men kan’er een voorraad voor twe jaren van op doen, en was het’er niet, men konde het daar uit laten, doch het is beter, als men alles by elkander kan krygen; men vindt’er ten minsten altyd de wortels van, zelfs by de grootste koude, en deze zyn beter dan de kruiden.
Deze kruiden moeten twe uren lang, of langer, ko- | |
| |
ken in een aarden Pot, daar vyf, of zes pinten waters in kan. Als het water opgedronken is, giet men weder vers water daar op, ’t welk by de twede reis zo goed schynt, als het eerste. Men moet aanmerken, dat de wortels niet altyd in ’t water moeten blyven: want zo zy daar langer in bleven, zou het water zuur worden, voor al in den Zomer. Eer men de Pot van ’t vuur neemt, moet men’er nog een pintje water op gieten, en het dan laten staan, zonder koken; dus doende beneemt men de bitterheid van de kruiden. Men kan’er ’s morgens nuchteren van drinken, en ’s avonds voor den eten, mits men in vier uren niet gegeten hebbe, zynde een tyd, die tot de vertering der Spys vereist wordt.
De Heer de Lorme is geweest eerste Geneesmeester van drie Franse Koningen, Henrik de Groot, Lodewyk de XIII. en XIV. en Afgezand te Kleef voor den Hertog van Mantua. Hy is Honderd en vier jaren oud geworden, en zyn Vader Honderd en achtien, zynde deze ook eerste Geneesheer geneesheer geweest by de Koninginne Louize van Vaudemont, Gemalinne van Henrik III., en naderhand van Maria de Medicis, Gemalinne van Henrik de Groot. Deze grote Geneesmeester heeft, om tot die hoge jaren te komen, altyd grote moeite gedaan, om zich op alle wyze tegens de koude te wapenen, ’t zy met Klederen, of met zich in zyne Kamer op te sluiten. Daar en boven belaste hy ook, dat men op bekwame plaatzen moest gaan wonen, en zich wachten voor de Winden, zynde onze vyanden, die indringen door de Neusgaten, Ogen, Oren, en alle deelen van ’t Lighaam, daar ze beginselen van beroertens invoeren.
Door deze onderstelling om zich in den Winter niet aan de koude bloot te stellen; zie, wat hy hier voor, onder ’t woord koude, aanbeveeld. Hy bewaarde zich ook voor Ziekten door zyne matigheid; maar was echter ook van gedachten, dat men (om ons van zyne uitdrukking te bedienen) het vervliegen van de geesten moest beletten, en de natuurlyke warmte herstellen. Hy gebruikte in der daad Conserf van Rozen, om de warmte te versterken, en zyne rode Bouillon, die voor voedsel en Geneesmiddel verstrekt; Nochtans oordeelde hy, dat het lighaam van tyd tot tyd Geneesmiddelen van noden had, en dat’er somtyds sterker hulpmiddelen nodig waren, weshalven hy zomtyds deed ader laten, zelfs tot twemaal toe, naar mate van de krachten, in wat jaren, of ouderdom het ook mogt zyn
Het aderlaten was echter het Geneesmiddel niet altyd, men moest ook andere middelen in ’t werk stellen. Als de natuur wat traag begon te worden, nam hy toevlucht tot Klisteren, maar koos liever de Zet-pillen, uit vreze van den Endel-darm te drukken; maar alzo men de kwade vochten ook moet afzetten, die zich van tyd tot tyd in ’t lighaam vergaderen, schreef hy een Drankje voor, ’t welk hy zyn Klein ordinaris Medikament noemde, wiens zamenstel het volgende is. Hy nam een pint van zyn rode Bouillon, welke hy stelde gemaakt te zyn uit de beste en heilzaamste kruiden, die’er in de Genees-kunde bekend zyn, daar deed hy drie vierdendeel-loots Senne-bladeren in trekken, benevens vier grien Scammonie, of vyf grein voor sterke personen, met een achtendeel-loods Zoethout, latende alles in een Marmere Vyzel, met een houte Stamper fyn stoten.
Somtyds was het niet genoeg dit kleine middel te gebruiken; maar dan moest men zyn groot Middel nemen, gemaakt van welbereide Antimoni. Dat hield hy (om dus te spreken) als voor zynen Afgod, zeggende dat men ’t zekerlyk voor een weergaloos Middel moest houden, wanneer men aanmerkt de verwonderens-waardige uitwerking, die ’t in personen van den eersten rang gedaan had. Ja, aan enen zyner Vrienden in ’t Leger schryvende, zegt hy, zonder hem enige byzondere kwaal te noemen, dat hy Antimoni moest gebruiken, wanneer hy zich niet wel bevond: want hy oordeelde het dienstig om allerhande kwalen te verdryven; en schreef ook aan den Heer van S. Germain, van wien ik al het bovenstaande hebbe, en ’t geen men in ’t bovengemelde Boek, te Caën gedrukt, zal vinden, dat het geen hy wegens den Buik-loop aan hem schreef, ook dienen kon voor alle zyne vrinden, zynde dat Middel uitnemende voor alle soorten van Mensen, zonder onderscheid van jaren, behalven de Vrouwen, voor dewelke hy een grein witte Peper daar by wilde gedaan hebben, om het opstygen der dampen (volgens de stelling van die Eeuw) te beletten.
(De Franse Schryver belooft hier de Beschryving van De Lormes manier, van toebereiding van de Antimoni, te zullen geven, onder den Titel van dezen Naam, maar zy is’er niet te vinden.) Hy zegt verder. Dat die zyne raad opgevolgd hebben, stok-oude lieden zyn geworden, en dat de Hr. Renaud, eerste Heelmeester van Hendrik den vierden, en naderhand van Lodewyk den Rechtvaardige, negen en negentig jaren oud geworden zynde, op zyn Sterf-bedde bekend had, dat hy zyne hoge jaren verschuldigd was aan de grote kennis van de Heer De Lorme, en aan zyne overheerlyke Middelen.
| |
Vierde Middel.
De Heer van St. Katharine, zeer vermaard Genees-heer, gebruikte zeker Haver-water (Tisane) door hem gemaakt, driemaal in elk jaar; voor de Winter, ontrent Paassen, en in de grootste hitte van den Zomer, hebbende door de deugd van dit Middel by de honderd en twintig jaren geleeft.
Het is goed om te gebruiken voor alle personen, ’t zy in ziektens, om daar door genezen te worden, het zy by gezonde dagen, om gezond te blyven; zelfs is ’t goed voor kleine Kinderen, maar voor al voor oude Mannen, en by ondervinding is ’t uitnemend bevonden.
Men neme ontrent een half pint Haver, of iet minder, en wel van de beste, zuiverste en wel gewassen. Ene kleine hand vol wilde Cichorei-wortel. Laat dit zamen in zes kannen Rivier-water | |
| |
drie kwartier-uurs lang koken tot op de helft, dan een Ons Berg-kristaal daar in gedaan, benevens twe, of vier kleine lepels vol besten Honig, en zamen wederom nog een half uur gekookt. Eindelyk alles door een linnen doek hebbende laten lopen, moet men het water, dat daar uit komt, in een Kruik doen, en laten koud worden. Men moet aanmerken, dat voor gal-achtige mensen maar de helft Honig moet genomen worden, alzo de zoetigheid de Gal vermeerdert.
Van dit Water moet men des morgens nuchteren twe Bierglazen vol drinken, en enige uren daar na vasten; na den middag 3. of 4. uren na den maaltyd weder twe glazen drinken, en dus veertien dagen achter een voortgegaan, zonder zich te doen laten, of het Bed, of Kamer te houden, noch Nat, of Eijeren te gebruiken, noch enige andere snoepery; maar zyne gewone bezigheden te verrichten.
De zwakke en tedere, maar een glas daar van gebruikende, zullen’er mede grote baat by vinden.
Voor de gene, die hardlyvig, of opdruissig zyn, is het echter dienstig, dat zy met de Klisteer, of Purgatie beginnen, om den weg tot de uitzuivering te banen.
Dit Nat is licht om te nuttigen, zacht in zyne werkingen, en maakt gene snydingen, noch ontroering; ’t doet nochtans de Nieren volkomentlyk zuiveren, sterk wateren, kwylen, en de Neus snuiten, ontlast de Herssenen, reinigt de Long, Lever en Milt, verdryft alle vuiligheid, verrottingen, inwendige Ziekte, alle Hoofdpyn en Graveel, zelfs de onlangs gezette steen in de Blaas; alle anderendaagse en derdedaagse Koortsen, zelfs de verouderde; alle Kolyk en pyn in de Zyde, Schurft, droge Krouwagie en Bloedzweren, versterkt de vyf Zinnen, scherpt het gezicht, maakt lust tot eten, doed wel slapen, maakt vet en sterk, en geeft volkome gezondheid; zo dat het nog twe maanden, na dat men ’t gebruikt heeft, schynt te werken en deugd te doen.
Het is zo deugdzaam, dat het de inwendige vuiligheden los maakt, zonder dat men ’t bemerkt, en in plaats van den Mens te verzwakken, gelyk andere middelen, zo versterkt het in tegendeel het lighaam gelyk gezegd is, en heeft deze wonderbaarlyke hoedanigheid, dat het in de Honds-dagen en de grootste hette, wanneer andere middelen voor gevarelyk geoordeeld worden, meer goed doet, dan in andere tyden, en de krachten dermate versterkt, dat het de Mensen, als weder jonk maakt.
Men kan het alle dagen gebruiken, zonder dat het kwaad doet, behalven in de grootste koude; En nogtans is het om lang te leven genoeg, dat men ’t veertien dage neme, of twemaal in ’t jaar, by ’t heetste weder, allerbest.
| |
Vyfde Middel.
Zeker Groot-Kancelier van Vrankryk, gebruikte ene Tinctuur van Goud, toebereid door enen Italiaan, en door dit Middel heeft hy Honderd jaren geleeft. Zie de beschryving hier van onder den Tytel van goud tinctuur, en aldaar Drinkbaar Goud.
| |
Zesde Middel.
Om de gezondheid te bewaren, en lang te leven, is het van groot belang, de zwakheden, waar aan wy onderworpen zyn, voor te komen, om ene kennis te hebben van de voortekens der aanstaande ziekten, om dan de nodige middlen tot voorkoming te kunnen gebruiken.
De algemeenste voortekens zyn de vermoeidheden, die van zelf komen, zonder groot werk gedaan te hebben, het zy in de Benen, Kuiten, in ’t Kruis, Lendenen, gevoegd by ene lomigheid en zwaarte van het gehele lighaam.
De Ongemakken moet men voorkomen, zonder op de Maan, nochte op enig Jaargety, ouderdom, of kunne acht te slaan, door gemeene Klisteren eens, of twemaal aderlaten op den arm, en dan door ene purgatie, die men zal maken van een half loot Sennebladeren, een vierendeel-loots Rhabarber, latende dit zamen in een glas waters, op heete As, een hele nacht door, staan trekken. De trekking gedaan zynde, doet men daar in smelten een en een half loot dubbelde Catholicum, ofte een half Ons Diaprunis, daar by doende een Ons Sieroop van Rozen, of van Perzike-bloemen.
NB. (Aangaande het Catholicum staat aan te merken, dat, zo men het Extractum Catholicum neemt, dat hier te Lande in de Apotheken wordt gemaakt, men met een vierdedeel-loots daar by te doen, volstaan kan, alzo het zeer sterk is, en de bovengenoemde maat van den Fransen Schryver, dan veel te groot zou zyn.)
Als’er ene opstopping van de vloeijing der Spenen, of Maandstonden by waar, moet men op den voet laten, en naar de sterkte, of zwakte der personen moet men het gewicht van de Purgatie met een derde-gedeelte vermeerderen, of verminderen.
De overige tekens, die al zo veel voorzorg vereissen, als de voorgaande, maar die moeten verzeld zyn van een naukeuriger dieet, zyn rode en flikkerende ogen, een opdruissig aangezicht, ongewoon sterk bloeden uit de Neus, gedurige hoofdpyn, en een geklop van gezwolle Klieren achter de Oren, aan den Hals en in de Liezen, dat ene grote pyn veroorzaakt; daar enbov en ook bitterheid in den mond, verloren eetlust, ja walging voor Vlees en Wyn, braking van galachtige stoffe, branding binnen in de handen, ene schielyke magerheid, pyn in de armen en schouders, verzeld met kleine huiveringen, rekkingen, en diepe zuchten, die tegens wil en dank voortkomen, een gebroken slaap, gedurig gestoord door benaaude dromen, die anders niets voorstellen, als moorden en bloedvergieten, een gespannen, of pynelyke buik, ene zwaarte in de maag, met geneigdheid tot braken, uitwendige Speen met inflammatie. Het zy genoeg, dat het een, | |
| |
of ’t ander van deze tekens imand overkome, hy mag’er uit besluiten, dat hy van ene grote ziekte gedreigd wordt.
Om dezelve dan voor te komen, zal men twe, of drie dagen achter een Klisteren gebruiken van allerhande verkoelende kruiden; daar na zal men zich twe, of driemaal doen laten, ook eens op de voet. Zo imand verstopt was, en enige ongemene hitte gevoelde; het zy in de Nieren, of den geheelen Onderbuik, zo moet men het warme Bad gebruiken, of enige dagen Tisaan drinken van wilde Cichorei-wortel, Aardbeziën-kruid; Agrimonie, Water-plompen, en Renet-appelen met een weinig Berg-kristaal, of Cremor tartari, met een kleinweinig Zoethoud zoet gemaakt.
Vervolgens moet men purgeren met Cassia, opgelost in Hui van Melk, of met Tamarinden, gekookt in twe glazen van het voorgemelde Water.
Men zou anders de zaamgestelde Siroop van Cichorei, of den dusgenaamden universelen Siroop mogen gebruiken.
Maar aan de gene, die licht aan ’t braken komen, kan men, daags na dat ze gelaten zyn, de Tartarus emeticus, of Braakwyn geven.
Men heeft by ene langdurige ondervinding gezien, dat al die met de Pleuris gekweld waren, den eersten dag genezen zyn, na dat men hun den Braak-wyn, of Tartarus emeticus had gegeven.
Uit dien hoofde heeft men dit Middel aangeraden, doch na ene voorafgegane ader-lating.
Daar zyn echter nog andere tekens, welke, schoon ze minder gevoelig en blykbaar zyn, nochtans ene langdurige en gevaarlyke ziekte voorspellen; by voorbeeld, de zwaarte des hoofds, van drajingen en schemeringe, ene onwederstaanbare slaperigheid na den eten, het dikwils bruizen der Oren, met gebrom en gefluit, tranende ogen, altyd druipende Neus, slymerige en witte Tong, het braken van klaar water, ruikende naar de Spys, gene lust tot drinken, gedurigen hoest en kwyling, de mond altyd vol water, ene koude aan ’t hoofd met enen altoos lossen buik. Dit alles dient men eerder met herhaalde purgatien, dan met latingen, voor te komen.
De dienstigste purgatien zyn de pillen van Aloë, van Cochie, de Manna, de Sieroop van Rhamnus, de Rhabarber, Agaricum, of Lorkenzwam, Sennebladeren, met de wortel van Polypodium, of met die van Schorfte gekookt.
Nog moet men in acht nemen, dat, zo’er bloem-achtig Schurft by komt, of Bloedzweren, of ander uitslag, of ene gele koleur over het heele lighaam, ofte Roos, men dan zyne toevlucht tot het laten moet nemen, ofte tot de universele Siroop, en zich daar mede zo lang purgeren, als men dienstig zal oordeelen.
Zie daar, op wat wyze men zich voor Ziektens kan bewaren, en by de gezondheid onderhouden, met te raden aan mensen, die een lui leven leiden, die weinig beweging, of een zittend beroep hebben, gelyk de Letterkundige en Schryvers; dat ze eens, of twemaal in ’t jaar, enige voorzorg gebruiken, in ’t midden van ’t Voorjaar, of in ’t begin van den Herfst.
| |
Zevende Middel.
Is een Levens amber, die de jeugdigheid en gezondheid onderhoudt, en tot enen hogen ouderdom brengt. Om deze te maken; neem Amber drievierendeel-loods; Kandysuiker een half loot, maak het beide in een’ Marmere Vyzel tot een fyn poejer; en doe het in een glazen Kolf met enen langen hals; Barn-steen vier oncen, in den zelven Marmersteenen Vyzel, fyn gestoten; giet dan in de Kolf geest van Jenever, datze twe vingers hoog boven de stoffe sta; zet’er dan een Recipient met enen langen hals tegen, lym de voeg dicht toe, laat het in warm water vier, of vyf dagen staan trekken, daar na door een graau papier lopen, of liever door een fyn linnen doekje, alvorens met Genever nat gemaakt; doe dan het afgelopen nat in een schone kolf, en giet’er over Ambra liquidae (dat is vloejende Amber) vier oncen; zet’er een recipient tegen, lym het weder toe, en circuleer dus vier, of vyf dagen; daar na bewaar het in ene weltoegekopte Fles. De dosis is van acht tot tien druppels in enig nat, en twe uren daar na uwe gewonen spys genomen.
Dit Middel wordt gezegd de ware Balzem der natuur te zyn, met ons levenssap en aangeboren warmte overeen komende, onderhoudende de leefskracht, ouderdom vertragende, en het leven verlengende. Het zuivert het bloed, verkwikt de levens-geesten, verbetert de verrotting, vervrolykt het hert en de hersenen, sterkt de zenuwen en vliezen, wederstaat de Vallendeziekte, belet Flaauten, dryft het vergift van besmettelyke ziekten door de uitwazeming en zweet uit; reinigt de Lever en Zweren; stuit het Bloed-spuwen; hersteld de werking van Borst en Maag; dryft het Water, zuivert de Nieren en Blaas, sterkt de Baarmoeder, bewaart het gezicht en geneest deszelfs ongemakken, als men ’s avonds daar de Oogleden mede wryft.
Nota. Dit kostelyke middel heeft een heerlyke reuk, bewaard de tederheid en gladdigheid van’t vel en aangezicht, als men enige druppels daar van met Pommade mengt.
ouderdom, dat is, bejaardheid, hoge jaren. Oudheid noemt men het laatste gedéélte van ’s Menschen leven. Men komt daar niet toe, dan wanneer men de andere dellen van ’s Mensen leeftyd heeft deurgebragt, als de Kindsheid, Jongelingschap volwassen jaren. Deze tyd van des Mensen leven begint op de Sestig, en eindigt met de afgeleefdheid. Dan beginnen de geesten doof en ’t lighaam zwak, te worden. Alle oude luiden zyn niet even zeer aan zwakheden onderhevig die hoge jaren aantasten. Maar men heeft nodig voorzorg ten dien einde te gebruiken.
| |
Om de Borst van Oude luiden te versterken.
I. Neem twe oncen fyne Kaneel die grof gesto- | |
| |
ten is; laat ze in een pint Brandewyn in een Bottel weeken. Doe in een andere glazen Bottel zes oncen Suiker met een halfpond Rozewater, laat het elk op zich zelven, den tyd van drie dagen lang, trekken, en roer het somwyl eens om; laat daar na die vochten, door wit Lywaat, loopen, meng ze te samen; bewaar het deurzygsel in een welgesloten dubbel glas. Neem daar ’s morgens twe lepels vol van, een na den middag, en een na het avondmaal.
II. Doe in een pond witte Wyn een vierendeel Suiker, een handvol Alssems, en twe stokjes Kaneel; Laat het met malkander zes uren op heete As trekken. Men neemt het gelyk het voorgaande.
| |
Middelen om tot zeer hoge ouderdom te geraken.
I. Neem drie pond Rozewater, vyf oncen Oranje en Citroenschel, in de schaduwe gedroogd; Notemuskaat, Nagelen, Kaneel van elks vier oncen. Laat alles den tyd van vyftien dagen in Rozewater trekken. Neem daar na het zaad van Gezegende Distel, Lavendel, van beide vier oncen, een pond rode Rozen, binnen twe dagen geplukt; twemaal zo veel Rosmarynbladen, als men tussen zyne vingeren kan vatten; zo veel Laurier als men tussen twe vingeren kan opnemen; twemaal zo veel Hysoop; twe handvol Marjolein; zo veel Melisse, en zo veel Egelantier-rozen. Dit moet men alles in een Destilleerketel, laag om laag doen, en onder Rozewater zetten, en destilleren het op een Mariebad zachtjes, en bewaren het water, dat daar van komt ten gebruike.
Krachten. De krachten van dit water zyn den Mens tot zeer hogen ouderdom in goeden staat te houden, hem fris voor den dag te doen komen, alle de deelen van ’t lighaam te versterken, de kwade vochten te verdryven, de Zinkingen en Lamheid te genezen. Het is uitnemend voor de Kanker; in tyden van Pest maakt het , dat het venyn het hart niet overweldigt. Het doet de Vrouwen de Stonden krygen. Het is goed voor voor ’t hart, en geneest een kwade Maag, Ogen en Tanden.
Men neemt ’s avonds en ’s morgens, ontrent twe lepels vol van dit water, en men vryft’er de kwalykgestelde déélen mede.
II. Neem de Wortel van het zwarte Nieskruid; de bladen deszelfs van elks vier handen vol; was alles met uitnemende rode Wyn; en doe het in een Vat, welkers samenvoegsels wel dicht gemaakt zyn, na dat gy ’t wel fyn gestampt hebt; en doe’er, eer gy ’t toegestopt hebt, twe pinten rode Wyn by. Laat het in een Bad een dag en nacht koken. Neem uwe stof, zyg ze deur, pers het uit, en voeg ’t geen’er af zal komen, by ’t andere; laat het deurzygen, en doe den droessem alleen.
Neem nieuw zwart Nieskruid; rode Rozen van elk vier handen vol; Nagelen drie dragmen; stoot alles vry fyn, doe het in twe pinten goede rode Wyn, een half pint zeer goede Brandewyn, laat het een dag en nacht in een kokend Marie-bad trekken, zynde wel dicht gesmeerd. Zyg het daar na deur, pers het uit, voeg het by ’t eerste Aftreksel, en destilleer het tot dat’er Honigdikke vocht overblyft.
Neem Ambre Gris, twe dragmen; Oosterse Saffraan, twe dragmen, doe het by het gedestilleerd water, herhaal de destillatie driemaal, doe’er daar na het Zout by ’t geen gy van den droessem gebrand hebt, vyf oncen; eindelyk doe alles by de honigdikke stof, die vier dagen heeft staan destilleren.
Van de 60 tot 70 jaren neemt men daar elken maand een halve lepel vol van in, van de 70 tot de 80 neemt men daar van alle vyftien dagen, en van de 80 tot het eind van het leven, neemt men daar alle weken van.
Krachten. Dit Middel maakt jong; doet Tanden komen, geeft het haair deszelfs natuurlyke kleur weder, en bewaart de krachten. Door ’t gebruik daar van heeft imand by twehonderd jaren geleeft, gelyk de Lappen doen.
| |
Ander Voorschrift, dat eenvouder als ’t voorgaande is, en dat ik ondertussen oordeel van meer vermogen te zyn, en ’t geen aan verstandigste Geneesheeren onbekend is.
Men ziet, dat de Laplanders honderd dertig veertig jaren leven, zonder byna ooit ziek te wezen. Hoe kunnen zy zo oud worden? Dit geschied deur ’t drinken van Jenever. Zie hier hoe die gemaakt wordt.
| |
Jenever-wyn.
Men moet de Jeneverbeijen nemen als zy zwart, ryp, en in de Herfst geplukt zyn, en doen een kom metje in twe kannen Water, of Wyn; laten ze een kwartier koken; en als alles kougd is geworden; moet men daar zynen gewone drank van maken, zonder daar kwade gevolgen van te vrezen. Gy zult het zaad in vocht altyd laten weeken, om dat zy’er dan de kracht van de Jenever beter uithaalt. Het is uitnemend voor ’t Graveel; men zou niet gelooven, hoewel deze Wyn de natuur in zyne ware gematigheid houdt.
| |
Ander ’t geen de krachten, en gezondheid bewaart, het lighaam zwak, en levendig maakt, en de kragten der jeugd en van de Maag bewaart.
Neem drie dragmen Kaneel, Foely, Neutmuskaat, van elks twe dragmen; vyf dragmen Sennebladen, twaalf dragmen witte Wynsteen van Mompelier; stamp alles, en meng het, ziftende het deur een Temis, bewaar het in een Ledere Zak op een droge plaats. Men neemt daar van een dragma gewigts in Vleesnat.
ouderdom van een Schaap, en de wyze
| |
| |
om ze te kennen. Om tot deze kennis te geraken, moet men de Tanden van de Schapen dikwils bezien, hebben, ten einde men van hare geboorte af, tot het vierde jaar toe, hunne rechte grootte wete; want binnen dien tyd groejen ze altyd in ene gelyke maat aan, zonder te verminderen; maar na het derde jaar blyven ze niet meer gelyk, want sommige worden korter dan andere, en als afgesleten.
Deze ouderdom kent men ook aan de horens van de Rammen, die zo veel kringen als jaren hebben.
ouderdom van een Paard. Men bedriegt zich deerlyk in de Paarden, als men haren Ouderdom niet weet te kennen, en om dit te leeren, moet men het volgende in acht nemen.
Nademaal men dezen ouderdom ook meest aan de Tanden kent, moet men weten, dat zy’er kort na hare geboorte, enige krygen, welke kleine en zeer witte Tanden zyn, die men zeer licht van anderen kan onderscheiden, en welke Melk-tanden genaamt worden, (of ook wel Veulen tanden.
De Paarden krygen deze Tanden tot drie maanden toe, wanneer zy’er zes boven en zes onder hebben, heel licht te onderkennen van de Kiestanden die deze verzellen. Ontrent de drie maanden, of een weinig daar na, vallen’er twe van boven en twe van onderen uit, in welkers plaats vier anderen komen, die men de Voortanden, Slagtanden noemt, zo dat, wanneer men deze Slagtanden ziet, men staat kan maken, dat het Paartje boven de drie maanden oud is, welke Tanden het somtyds niet voor het derde jaar verwisselt, en om deze Slagtanden te onderscheiden van de Melk-tanden, die’er nog overig blyven, dient men te weten, dat de Slag-tanden altyd in’t midden groejen, en veel groter, zwaarder en breder zyn, dan de Melk-tanden.
Ontrent drie en een half jaar oud geworden, verliezen ze nog vier van de acht overgebleven Melk-tanden, twe van boven en twe van onderen, ter zyde van de Slag-tanden, en deze zyn de Tanden, die men noemt de Middel-tanden. Dan blyven’er nog vier Melk-, of Veulen-tanden over, die het Paard vier jaren, of vier en een half oud geworden, uitwerpt, en waar aan deze jaren kennelyk zyn, als die Tanden alle uitgevallen zyn.
Daar na zyn’er twe Tanden, die men de Hoek-tanden noemt, die aan ’t bovenste Kakebeen eerder dan aan ’t benedenste uitkomen; ’t geen men wel behoort aan te merken; als mede dat de baktanden echter van onderen eerder uitkomen dan van boven.
De Paarden kunnen hunne Hoek-tanden gezet hebben, zonder de baktanden van boven te hebben verloren, en zonder dat’er nog een Melk-tand is blyven staan, en zo dra ze hunne Hoek tanden gezet hebben, mag men oordeelen dat ze by de vyf jaren oud zyn.
ouderdom van andere Dieren, wordt somtyds elk in zyn soort met byzondere namen genoemt; gelyk bekent is een jong van een Paard, een Veulen, daar na een halfwasse Veulen.
Van Koejen. Een Kalf, halfwassen zynde, een Eenwinter, (als of men zeide, dat enen Winter oud is, of Hokkeling; volwassen zynde, doch nog niet gekalft hebbende, ene Veerse, (als of men zeggen wilde; Ene verse Koei.)
Van Verkens het kleinste, een Speen-verken.
Van wilde Verkens noemt men de jonge een Frischlyn.
Van Konynen, Lampreitjes.
Van Hazen. Een jonk Haas, daar na een halfwassen Haas, daar na een Drieling.
oven. Manier van den Oven te stoken.
Als uwe Deeg in staat is, zult gy beginnen te denken om ’t heeten van uwen Oven met enige brandstof, die u gereedst is. Hier over moet ik ene aanmerking maken, dat is, dat gekloofd hout daar veel beter toe zy, dan Takkebossen, en de Takkebossen, beter zyn, dan zo veel ander hout, ’t geen men gebruikt om den Oven te stoken; men heeft’er zelf die genoodzaakt zyn, Hei of Stróó te gebruiken. Ik zal daar nimand over laken, alzo zich elk draagt in opzicht van de Brandstoffe, gelyk de natuur der plaats, daar hy woont, het toelaat, ’t zy ’t Hooi, Stroo, Krullen Boekweitte Dop, Zaagmul, Turf en dergelyke zy; mits men maar denke, dat de zwaarste brandstof de meeste hitte geeft.
Men zal in ’t stoken van den Oven zorge dragen, dat over al op den zelfden tyd geen hout of vuur brand: maar nu eens op de ene, dan eens op de andere plaats, doende daar gedurig met de Raketstok, de As af, die men na zich halen moet.
Als men weten wil, of de Oven heet is, heeft men niet anders te doen, dan een stok tegen het Verwulft, of de Vloer te vryven, en als men ziet, dat’er kleine vonken aan komen, is ’t een bewys dat zy heet genoeg is; en dan moet men ze niet langer stoken. Men moet dan het hout, de brandstof en kolen wegnemen, schikken enige weinige kolen op een handbreed na tot aan de mond van den Oven, welke men met een Dweilstok moet schoon maken van oud Netwand, of Lywaat gemaakt; en die nat gemaakt is in schoon water, welke men zal uitwringen eer men ze gebruikt. Daar na zal men den Oven een weinig sluiten, om ze wat te laten verslaan, alzo het Brood te zwart zoude worden, zo men ze terstont gebruikte. En als men oordeelt, dat die hitte wat verslagen is, opent men den Oven, om’er het Brood zo schielyk in te schieten, als mogelyk is.
| |
Hoe men ’t Brood zal in den Oven schieten.
Men neemt eerst de Ovenschup, die altyd zindlyk moet gehouden worden. Daar legt men het Brood op, om ’t in den Oven te schieten. Men let wel, dat men gedurig met de grootste Brooden begint, waar mede men het eind en de kanten | |
| |
van den Oven belegt, houdende het midden om’er ’t kleine Brood te plaatsen, ’t geen dat van den Meester is, en door het midden maakt men een einde van het schieten in den Oven.
| |
Van den tyd, waar op men het Brood moet uit den Oven halen.
Na het schieten van het Brood in den Oven, en het sluiten van deszelfs mond met nat Linnen, op dat de hitte niet vervliege; wordt tot Burgerbrood twe uren en een half vereist, om gaar te worden. Dan zal men’er een uit halen, om te zien, of het gaar genoeg zy, en vooral van onderen. Men moet’er maar met den tuit van zyne vinger op slaan, en, zo het klinkt, of hard genoeg zy; is het een teken, dat het tyd is, om ’t er uit te halen, anders zal men’t’er nog een weinig tyds in laten; tot dat men weet, of het gaar zy.
Wat het groot Brood belangt, dit moet men’er niet, dan na vier uren tyds uithalen, en men weet aan de zelfde manier van doen te houden, welke wegens het Burgerbood aangetekend is, of het gaar zy: want zonder dit heeft alle Brood altyd iet onaangenaams. Zo ’t niet gaar is, ruikt het altyd na Deeg; en zo ’t al te lang is gebakken, wordt het zo rood, dat het de smaak verliest; Niet dan door Broodmaken, doet ons de ondervinding met geweld verstandig genoeg in die Kunst worden.
Als het Brood gaar is, haalt men ’t uit den Oven, daar na legt men het op de gaarste zyde, op dat het onder ’t kouden zich bevochtige; als by voorbeeld, zo de bovenkorst te hoog is, ’t geen deurgaans gebeurt, als men de As onder het heeten niet wegneemt; men leg het Brood op ryen ten onderste boven, daar men, zo het gelyk gaar is, het tegen de muur over eind zet, zettende het op den kant die gaar genoeg is.
Aanmerkingen. Als het Brood, gelyk het behoort, is gebakken, en geplaatst, gelyk wy gezegd hebben; moet men vorg dragen, dat men het niet bergt, voor dat het is koud geworden.
Als de hitte van dat Brood gans verslagen is, zal men het in een Baktrog wegsluiten, ziende wel toe dat men het daar op zyne kant in legge, op dat het dus, in ryen gezet, overal gelyklyk de lugt mag hebben. Men moet niet, gelyk vele doen, het op een Tafel in ’t wilde heen in de Bakkery laten leggen. Daar wordt het nooit wel in bewaard; het droogt daar altyd in de Zomer te zeer, terwyl ’t’er in de Winter bevriest. In de grote hitte moet men zorg dragen, dat de Trog, waar in het Brood is, in de Kelder worde geplaatst, om zorg te dragen dat het, noch droge, noeh schimmele.
| |
Aanmerkingen over ’t grove Brood.
Wat de Gist voor ’t grove Brood belangt, daar van is niet meer te zeggen dan in ’t Artikel brood is aangemerkt: maar wat den Deeg belangt, dat is wat anders. Burgerbrood moet genen harden Deeg hebben; maar dit moet een styven Deeg hebben, alzo dit de zuinigheid vereist. Dit maakt dat men onder het kneden zorg draagt, dat men het wel menge, en als het in den staat is, waar in men het hebben wil, en dat men het in de Baktrog wel gekeerd heeft; duwt men’er de vuist in, gelyk men in het Burger-brood doet. Dit dient tot een teken, of de Deeg genoeg ryze. Dit zo zynde, en de Oven zo heet wezende, als behoort, verdeelt men den Deeg in Broden, van vier en twintig pond elke, of daar ontrent. Daar na schiet men het in den Oven.
Als het Brood uit den Oven gekomen is, en weggesloten gelyk het behoort; raakt men aan dat Brood niet, voor en aleer ’t sedert langen tyd is gebakken geweest. Want de zuinigheid vereist, dat men altyd een halven Oven vooruit heeft, eer men meer bakt. Dit oude gegeten zynde, zal men eerst het nieuwe eten, en van die zulke, die ’t slechtst uitgevallen zyn; en minst gebakken, want de meest gebakken worden met der tyd zagt. Zie ook ’t geen in ’t Artikel brood gezegd wordt.
oven is ook een stuk werks van gebakken steen, ’t geen zo gemaakt is, dat men’er het vuur by graden in weet te brengen door zekere gaten, welke men een Register noemt, en welke men opent, of sluit, naar dat men het vuur vermeerderen, of verminderen wil. Daar zyn grote, die men niet veranderen kan van plaats, en Athanors geheten worden; en die men verdragen kan, en genaamd worden algemene, waar in men alles stoken kan, als de stof niet te groot is. Men gebruikt ze in de Chymie; alle zulke Ovens, of Fornuizen hebben hunne Asgaten, Roosters, Haarden, Poort, Register, en Dekzel. Zie de beschyving in ’t woord destillatie; waar in men’er de afbeelding van ziet. Bladz. 169.
ovenkoek. Een zoort van Ovengebak, ’t geen uit een dunnen deeg, op de wys van een Koek gemaakt, bestaat.
| |
Om een goede Ovenkoek te maken.
Neem twe spint goed Meel, met drie vierendeel verse Boter, en genoeg Water en Zout. Als de deeg gekneed is, en wel gemaakt, maakt ze dan met een Rolstok plat, en laat ze maar een duim dik, en uwen Oven ene bekwame hette hebbende gegeven, laat’er uwe Koek den tyd van drie kwartier in. Wilt gy dat uwe Koek geblaard is, hebt gy niet anders te doen dan uwe Koek enige reize te vouwen, en hervouwen onder het platmaken.
overgeven van een ziekte; Zie transplantatie.
overgroeijen wordt van een Boom gezegd, welks ent dikker wordt, dan de Stam, of Tak daar ’t op ge-ent is. Dit gebeurt altyd, wanneer ’t ent uit een losser Hout bestaat, als de Stam; en gemeenlyk aan Perebomen, die op Doorn en Kwe ge-ent worden. | |
| |
overheid. Is een bedienaar van ’t Recht, en een dienaar God, aangesteld om de Rechtspleging en gezag over ’t volk te hebben.
| |
Plicht der Overheid en Bedienaren van ’t Gerecht.
De Overheden zullen hunne goederen behouden, of vermeerderen, als zy hunnen plicht volbrengen en getrou zyn in te doen het geen volgt, want de Apostel Paulus zegt, 1 Tim. IV. 8. De Godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte van het tegenwoordige en toekomende leven. Dat zy dan onderzoeken.
I. Of zy by het aanvaarden van hun Ampt de vereiste zeden, bekwaamheden en ouderdom hadden, alzo zy niet alleen ene grote misdaad hebben begaan, zo zy zich daar in gedrongen hebben, zonder die hoedanigheden te bezitten. Zynde zy gehouden, om vergoeding van het ongelyk en schade te doen, veroorzaakt door hunne onkunde, of door loosheid, en om eigen baat. Zie 2 Chron. 19. S. Thom. 12. q. 76. Art. 2. in corp. Ordonnance de Moulins, Art. 9. 10. en 11.
II. Of zy zich ook zaken hebben aangematigd die buiten hare Rechtspleging waren, en, of zy hunne macht in Kerkelyke zaken te verre uitgestrekt hebben. Zie Karel de IX. te Parys 1563. Art. 19. en te Moulins 1566. Art. 35.
III. Of ze alle omzichtigheid en behoorlyke waakzaamheid in hunnen post aangewend hebben, en de uitspraak der Rechtsgedingen niet merkelyk vertraagd hebben, schoon de zaak van beide partyen hun klaar genoeg gebleken was. Zy zyn gehouden om de schade en kosten door hun uitstel, veroorzaakt, te vergoeden, 2 Cron. 19. S. Thom.1. 2. q. 76. Art. 2. boven, terzelver plaatze 22. q. 62. Art. 4.
IV. Of zy by oogluiking de vitteryen der partyen toegelaten hebben, om den enen te verplichten tot de kosten van den anderen. Zy zyn gehouden al de schade en kosten, hier door veroorzaakt, te herstellen. Deuteron. 1. S. Thom. boven Art.4.
V. Of zy de onkosten overmatig geschat hebben, en boven het geen billyk was, zo voor hun, als voor anderen. Zy behoren weder te geven, al wat boven het geen is, dat hun toekomt. Ordon. d’Orleans Art.47. Ord. van Lodew. XIV. 1667. Tyt: van de tax en vergoeding van schade, en interest, van Art. 1. tot het laatste Artykel toe.
VI. Of zy aan enige partyen kwytgescholden hebben de kosten, waar in zy volgens het Recht moesten verwezen worden. Zy zyn verplicht, om’er vergoeding van te doen aan de party, welke zy onrechtmatig daar van beroofd hebben. S.Thom. 2. 2. q. 63. Art. 4. in corp.
VII. Of zy geld, of andere giften genomen hebben, om een onrechtveerdig vonnis te wyzen. Zy zyn genoodzaakt alle schade, ongelyk en interest te vergoeden, die daar uit gesproten zyn, behalven de straf der misdaad, waar aan zy zich schuldig hebben gemaakt. Levit. 19. Deut. 1. en 16. Aug.4. 4. van de Stad Gods.
VIII. Of zy geschenken hebben ontfangen, om Recht te doen, ’t welk hun verboden is in de H. Schrift, en door de Wetten, op straf van de misdaad van knevelary. Exod. 23. Deut. 16.
IX. Of zy gevonnist hebben tot begunstiging van den armen tegens den ryken, die gelyk had. Lev. 19. Exod. 23.
X. Of zy enige zaak voor iemand hebben wezen verzoeken, of aanpryzen ten Hove, daar zy Leden, of dienaars van zyn. Ordon. van Francisc. I. 1539. Art. 124.
XI. Of zy in ’t uitwyzen van Rechts-gedingen, grove misslagen begaan hebben; voor al van Halsrecht: want zy zyn niet alleen gehouden te staan voor al het belang en schade der partyen; maar ook volgens de wetten vervallen in zware boeten, en versteken van hunne Ampten, en somtyds onbekwaam verkllard tot enige andere bedieningen. Ord. van Francisc. I. Art. 142. 143. 144.
XII. Of zy by gelegenheid het gezag van de Wereldlyke Macht aangewend hebben, om de Kerkelyke Vonnissen te ondersteunen, zo als de Ordonnantien hen opleggen. Edict de Melun. 1579. Art. 24. Ord. d’Orleans. Art. 60.
XIII. Of zy de Bedienden hebben Geëxamineerd, die zy gehouden waren te Examineren, zonder gunst, of bedrog, en of zy nabestaande, of Vriende zynde, evenwel niet nagelaten hebben, by hun onderzoek tegenwoordig te zyn, tegens het uitdrukkelyk verbod, dat hun gedaan is door de Ordonnantien. Zie Ordon. de Blois, Art. 108.
XIV. Of zy zich zelven onttrokken hebben, in billyke zaken, en over welke zy behoorlyk hadden moeten zitten. Ord. de Blois. Art. 118. 119. 120. en 121.
XV. Of zy het Rechts-geding afgedaan hebben met ernst en zorgvuldigheid, zo als de Ordonnantien willen Ord. de Blois. Art. 126.
XVI. Of zy die in de hoogste Hoven zitten, zaken in Apell ontfangen hebben, die daar niet in behoren ontfangen te worden.
XVII. Of zy ter Kamer, Huis, Hof, of Rechtbank verschenen zyn, ter ure en dagen, als zy verplicht waren, dan, of zy dat verzuimt hebben, zonder wettige oorzaken. Ord. de Blois. Art. 136. 137.
XVIII. Of hunne bezigheden hen ook belet hebben, zich van de plichten van hun geweten te kwyten. Deut. 6. Eccles. 18. Rom. 12.
XIX. Of zy de Rechtszaken uitgesproken hebben, alleen naar ’t raport van onder Commissarissen, zonder ze zelf te onderzoeken, enz.
XX. Of zy enige strafbaar feit hebben by verdrag (accoordt) afgemaakt, of toegelaten, dat het afgemaakt werdt. Ord. van Karel V. als Regent gedurende de gevankenis van Koning Johan zyn Vader. Francisc. I. 1535. c. 33. Art. 51.
XXI. Of zy zelve het onderzoek der getuigen gedaan hebben, in tegenwoordigheid van hunne Byzitters, en, of zy dat niet hebben laten doen door hunne Griffiers, of Klerken. Francisc. I. Esyrsur Thille. 1525. c. 1. 4. 5. | |
| |
XXII. Of zy meer moeite aangewend hebben om den Ryken Recht te doen, dan den Armen. Levit. 19. Deuter. 1. Ephes. 6. S. Thom. 2. 2. q. 63. Art. 1. in corp.
XXIII. Of zy alle moeite besteed hebben, die’er vereischt wordt, om het recht van partyen wel te verstaan, en zich niet gedragen hebben aan ’t verhaal, dat daar van gedaan is door de Aanbrengers, of aan ’t uittreksel van hunnen Klerk, en zich door hunne achteloosheid schuldig en verantwoordelyk gemaakt hebben voor al het kwaad, dat de een, of andere daar in gedaan heeft.
XXIV. Of zy hun Oordeel, of Vonnis gegeven hebben naar de zaken, door Partyen aangehaald en bewezen; en volgens de regels der Wetten, niet door vooroordeel, of byzondere genegenheid. Karel VII. 1453. Art. 135. Henr. III. 1585.
XXV. Of zy hun vonnis klaar en zonder dubbelzinnigheid hebben gegeven, uit welke anders vreemde uitleggingen en nieuwe vitteryen zouden ontstaan. Ordon. van Francisc. I. tot bekorting der Rechts-gedingen. Art. 60. Ordon. de Moulins, over het Reglement van Rechts-pleging, Art. 63. Serm. 3.
XXVI. Of zy de Mercurialen gehouden en alles stiptelyk waargenomen hebben, wat de Ordonnantien hier voorschryven. Ordon. van Francisc. I. tot bekorting der Rechts-gedingen. 1339.
XXVII. Of zy zorg gedragen hebben, om de Weduwen en Weezen, armen en onderdrukten te beschermen; dan, of zy zich in tegendeel van hunne Macht bediend hebben, om die zelf te onderdrukken? Jerem. 12. Jes. 1. Psalm 81.
XXVIII. Of zy de nodige schikking gemaakt hebben in ’t stuk van Koophandel, Levens-middelen, Pachten en Waaren, Maat en Gewicht, gelyk hun post is, en de Wetten eissen.
XXIX. Of zy iets genoten hebben van Kooplieden, Handwerkers, Herbergiers, of anderen, om te dulden, of te oogluiken de inbreuken der Ordonnantien.
XXX. Of de Landdrosten, Fiskalen, Opperschouten en Provoosten, de behoorlyke vlyt aangewend hebben, om te onderzoeken, of de Rechters, tot hun gebied behorende, de Ordonnantien der tax, inkomende Rechten, of andere tot hun Ampt, of Regering behorende dingen, getrouwelyk hebben waargenomen en opgevolgd. Francisc. I. te Blois. 1519. Art. 5.
XXXI. Of zy in enige zaken, of verschillen, in welke zy bevonden, dat het Recht voor de ene Party niet klaarder was, dan voor de andere, geld getrokken hebben, om de ene party te begunstigen tot nadeel van de andere?
Burgermeesters, Schepens en Vroedschappen der Steden, hebben het zelve in acht te nemen, en daar en boven ook te onderzoeken.
I. Of zy hunne Ordonnantien, of Bevelen bekend gemaakt hebben, niet alleen met ze te doen aflezen, of uitroepen; maar ook met ze te doen drukken en overal aan te plakken, en alle jaren te vernieuwen.
II. Of zy ook toegelaten hebben, het dobbelspel en andere spelen, verboden in Goddelyke, Kerkelyke en Burgerlyke wetten. Voeg hier by S. Thom. 2. 2. q. 32. Art. 7.
III. Of zy belet hebben het trekken van Loteryen, het houden van Banken om te dobbelen, en dergelyke grove spelen, die, behalven de zeer schadelyke gevolgen, schier altyd daar van onafscheidelyk, uit zich zelven kwaad zyn: want van wien verwacht men, zegt S. Thomas, de uitkomst van de Lotery en Dobbel, is het van de Fortuin, of van de Voorzienigheid? verwacht men ze van de Fortuin, is dat niet regel recht de Goddelyke Voorzienigheid aantasten, met het bestier der uitkomst aan haar te ontnemen? verwacht men ze van de Voorzienigheid, is dat niet God verzoeken, met zynen bystand te zoeken zonder noodzakelykheid, en is het gene kleinachting, dat men hem wil doen dienen tot onze begeerlykheid en gierigheid, welke het enigste oogmerk der Loteryen kunnen zyn; en het is zo zeker, dat dit hunne plicht is, dat de eerste Overheden van het Koningryk, die door hunne waakzaamheid en zorge, welke zy voor het gemene welzyn hebben, het voorbeeld van anderen zyn, het Koninglyke gezag te werk gesteld hebben, ’t welk zy in handen hebben, om deze wanorde te stuiten, zo menigmaal als die ontstaan is, en hebben ze, om dus te spreken, in hare geboorte gesmoort. S. Thomas. 2. 2. q. 95. Art. 8. in corp. Karel VI. Henrik VIII. en Lod. XIV. Ordon. van den Provoost te Parys, van den 26 Maart 1670.
IV. Of zy niet in hun Ampt gekomen zyn, door geld, streken, kwade diensten aan iemand gedaan, of andere kwade wegen? en, of de Eergierigheid en grootsheid van de Wereld, en eigenbaat, niet het voornaamste oogmerk zyn geweest, om daar na te staan, en niet het welzyn van ’t gemeen, waar van zy de waarachtige handhavers zyn. Jes. 2. S. Aug. Psalm 9.
V. Of zy niet meer dan den noodzakelyken tyd besteed hebben tot hunne Bezendingen, Reizen, Rechts-gedingen en andere Commissien; want daar legt ene verplichting om te vergoeden, al wat men genoten heeft, voor de overtollige verlediging (vakatie) S. Thom. 2. 2. q. 62. Art. 2. in corp.
VI. Of zy zich gene buitengewoon jaargeld, kostgeld, en dergelyke hebben doen betalen, onder valsche voorwendsels. Zynde zy gehouden om te vergoeden wat’er buiten het gewonelyke ontfangen is. S. Thom. boven, en Aat. 5. Ad. 2.
VII. Of zy by het omschryven der lasten de rechtveerdigheid waargenomen hebben, den enen niet begunstigende tot nadeel van den anderen, nochte de Ryken ten koste van de Armen, (ofte zich zelven, of hunne vaste goederen hebben weten minder te doen Quotiseren, dan naar billykheid) al het welke grote zonden is, en hen verplicht tot ene wettige vergoeding. Edict van Lodew. XIII.
VIII. Of zy in het onderzoeken van Rekeningen, by gebrek van oplettendheid, of ander inzicht, gene posten hebben laten doorgaan, die noit konden doorgaan, zynde verantwoordelyk voor de schade, en benevens den kwaden Rekenaar, ge- | |
| |
houden tot vergoeding. S. Thom. boven Art. 4. in corp. Van ongelyk en schade.
IX. Of zy in ’t begeven van Diensten en Ampten hunne stemmen niet gegeven hebben aan onbekwame, of onwaardige voorwerpen, en enige ander oogmerk dan het gemene Welwezen gehad hebben. S. Thom. boven q. 63. Art. 1. in corp.
X. Of zy zorgvuldig hebben doen waarnemen de Plakaten van de Feest- en Zon-dagen, om de Winkels te doen sluiten, het werken te beletten, de Herbergen en Koffyhuizen te verbieden onder den Godsdienst. Karel IX. Staten van Orleans, Art. 23. Henrik III. te Blois. Art. 7. en 52.
overste Suprieur is de naam, die men in Kloosters aan zulke luiden geeft, die enig gezag en bestuur hebben. De Abten en Prioors van een Klooster; zyn de oversten van Godsdienstige gemeenschappen.
overste is ook de naam van een Krygsoverste, die het gebied voert ovet een Regiment; en den naam van Colonel draagt.
overvloed van Goederen. Ider zal in zynen staat en beroep vinden wat hem te doen sta om zyne middelen te vermeerderen en te sparen, by voorbeeld een Pleitbezorger, of Procureur zal in de letter P. het woord Procureur vinden, en dus ook andere Beroepen en Ambachten.
overvloed, of Rykdommen in ’t Koninkryk Vrankryk, of middel om deszelfs inkomsten met enige Millioenen te vermeerderen. Zie Vee.
oxels, om de stank der zelve weg te nemen.
Neem de Pit van de Wortel ener Artisjok, een once, doe ze koken in anderhalf pond Wyn, op een derde. Men drinkt daar ene teug van, als men uit het Bad komt, en na den eten.
oxelader. Zie Hubners Kunst-woordenboek in Axillaris Vena.
oxicraat is een mengzel van Azyn en Water, een vyfde Azyn wordt gemeenlyk daar toe genomen.
Men mengt de Oxicraat in Stovingen, Gorgeldranken, Wassingen.
oxymel is een mengzel van twe deelen Honig en een deel Azyn. ’t Is goed om verdikte vochten, die lymerig zyn, te verdnnnen, men doet ze onder gorgeldranken.
| |
Oxymel Simplex, of enkelde.
Meng twe pond Honig met een half pint witten Wyn, doe het koken in een verglaasde aarden Pot tot de dikte van een stroop. Men moet zorge dragen, dat men de Honig in ’t koken schuime. Men mengt de Oxymel in Gorgeldranken en Borst-likkingen. Men kan ze ook alleen nemen; men geeft’er ene halve lepel vol van te gelyk.
oyevaar is een Vogel met een lange rode Bek, en twe lange rode Poten, wit van Hals, Borst, Rug, Staart, maar hebbende op elke Vleugel een grote zwarte Vlak. Zy komt jaarlyks in ’t begin van Maart, of ’t laatst van February in Holland over; hy nestelt op Schoorsteenen en Daken, daar hem maar gelegenheid toe wordt gegeven, ook op Boomen. Men weet niet waar zy zich begeven; wanneer zy in ’t Najaar van hier vertrekken. Men wil, dat zy haar Vader en Moeder in den Ouderdom de Kost geven, ja op de Vleugels van de ene na de andere plaats voeren. Hierom neemt men ze voor een voorbeeld van Godsvrucht en Liefde tot de Ouders.
oyevaarsbek. Zie Robberts Kruid.
|
|