| |
TWEEDE DEEL.
| |
| |
| |
Huyshoudelyk woordboek. Tweede deel.
N.
naantje is een Kunstwoord van den Tuin. Het betekent een Vruchtboom, die niet veel groeit, of klein wordt gehouden. De kleine Bóómen dragen fraje vruchten, maar duren niet lang; men geeft haar geen hoger stam, dan van vyf, of zes duimen.
nachtegaal is een kleine Vogel, die veel gelyk na ene Leeuwerk heeft. Zy is bruin, op den rug, asgraau aan den buik, aangenaam van zang en bemint Bossen. Zy maakt haar nest in de Lente, als de aarde in den maand van Mei gans met Bloemen en Kruiden gedekt, en ryklyk bekleed en getapyt is. Zy verbergt zich in Bosjes, Heggen en Struiken; waar uit zy, omtrent Zons ondergang, te voorschyn komt. Zy komt op koele plaatzen by Fonteinen, Beken, dichte Heggen en in Lommerlyke plaatzen. Daar zyn’er die hunne nesten onder Heggen en Struiken op den grond maken. Andere wederom maken ze verhevener onder groene zoden. Het getal harer eijeren is onzeker, want enige hebben’er vier, andere vyf, en die in de Zomer broejen, leggen’er, volgens Aristoteles, zes, of zeven.
| |
Hoe men de Nachtegalen opbrengt.
Men moet die, welke in de Lente uitgebroeid worden, voor alle anderen kiezen, om dat zy sterker zyn, als de koude komt. Die verder in ’t jaar uitgebroeid worden, als in de Zomer, kunnen de koude niet wederstaan, zyn nog zonder veren, en sterven van koude. Men moet de Jonge Nachtegalen, zo veel als men kan, in de Nesten houden, en men moet ze’er niet uitnemen, voor dat de veren zyn uitgekomen, en daar byna gans van gedekt zyn. Men houdt ze op een afgelegen plaats, daar niemand ze kan kwaad doen.
| |
Nachtegaals Aas, en hoe men ze opbrengt.
Hunne kost bestaat uit Schapenhart, en ’t vet dat rondom het Hart en de Zenuwen zit, die aan ’t hart zyn. Men snydt dit aan kleine stukjes, en maakt’er een soort van Hakzel van, waar mede men de Nachtegalen, van uur tot uur voert, of meermalen, zo ’t nodig is. Men geeft’er t’elkenmale drie stukjes van, en voert ze dus in ’t Nest, zo lang, als men kan.
Als zy groter zyn geworden, moet men ze in een Kooi zetten, voorzien van kleine houtjes en springstokjes, op dat zy’er zich op zouden beginnen overeind te houden, en men legt van binnen Mos, Hooi, Stróó, daar zy zich op te rusten zullen leggen, zo zy niet willen gaan zitten, om dat zy zich gaarn, zindlyk houden. ’t Zal ook goed wezen hare Kooitjes zo te maken, dat zy den dag maar van enen kant kunnen krygen; en die’er wat net op zyn, bekleden hare Kooitjes aan drie kanten met groen Laken.
Als de Nachtegaal zal beginnen alleen te eten, hakt dan Schapen-hart zeer klein, als een Deeg, en leg haar dat op een papier, daar uit zult gy afnemen, of zy gemaklyk kan pikken; en deze voorzorg zult gy gebruiken, tot dat de Vogel gewend is alleen te eten; latende niet na, ze enige reizen op een dag ondertussen, tot ene meerdere gerustheid, eten te geven, en om beters wil draag zorg, dat zy nooit zonder kost zy, en dat de spys niet bederft, gelyk in de Zomer veel geschiedt. Behalven het Schapen-hart, kunt gy’er verscheiden soorten van spyzen aan geven, gelyk de Deeg zoude zyn, waar van wy naderhand spreken zullen. Of neem een vers Ei: want, zo het oud was, konde het haar ziek maken, en doen sterven; kook het hard, geeft haar ’t dojer. ’t Is waar, dat gy ze dit niet dikmaal dient te geven, en alleen, als gy geen andere kost daar voor hebt, om dat het haar stopt. Men kan ze ook Wurmpjes geven om te eten, welke men in de Duive-mesten vindt, of in oud Meel: maar niet dikmaal; om dat die kost haar dienstiger voor Medicyn, dan voedsel is. Zo zy geen vlees willen pikken, kan men’er het hart van een Schaap onder mengen, om ze te wennen tot alles te eten, dat men ze geven zal. | |
| |
nachtmerry is een benaaudheid die imand leggende overkomt; waar in het Verstand min verloren, als verstompt is, gelyk ’t met het Verstand en Verbeelding ook is. ’t Draagt dien naam, om dat men zich verbeeldt, dat’er een Mens, of Geest hun op ’t lyf gaat leggen.
Men wil, dat deze Ziekte gemeenlyk luiden van Studie, en zulke overkomt, die gulzig en meer eten, dan zy verteren kunnen; die veel drinken, en niet veel werken; die de Spenen hebben en deze opgestopt worden, maar, dit is zeker, dat zy, welke ze overkomt, op haren rug leggen.
| |
Middel tegen de Nachtmerry.
Om te beletten, dat imand dit ongemak niet overkomt, moet men zyne driften matigen, zich na den eten beweging geven, Rossolis gebruiken, of eau Clairette, of gesuikerde Anys, of Conserf van Goudsbloemen, of Venkel, of Kaneel, nuchteren. Rhabarber te eten, en somwyl nuchteren Rhabarber te kaauwen tot een half dragma toe.
Behalven deze kleine middelen, moet men een weinig bloed laten, en dat naar maten, dat men meer, of min bloedryk is. Men zal somtyds een Clysteer zetten, en den buik met Catholicum duplex, Syroop van Rozen, of Rhabarber, of Cassia zuiveren, of een Braakmiddel ingeven, zo men merkt dat de Maag daar oorzaak van is. Men zal een zeer geregelde levenswys gebruiken, lichte spys eten en matig drinken.
nachtschaje. Men heeft’er vele soorten van. Zie Hubners Kunstw.
De Tuin-nachtschaje, of Solanum Hortense van Dioscorides is de enigste, die in gebruik is; en die welke men Solanum Vesicarium, of Halicacabus, of Alkekengi, of Krieken over Zee noemt.
Beschryving. De eerste heeft bladen die groter zyn dan de Basilicum, en gelyk die van Krieken over Zee, maar zwarter, tederder langwerpiger. Zy heeft sterke takken die in ’t midden geel zyn, daar weinige ronde Beijen uit voortkomen, binnen welke wit klein zaad is.
Plaats. Zy wast by Muren en Heggen, bloeit in Juny en voorts den gansen Zomer deur.
Eigenschappen. Het sap der Bladen, of Vruchten, met Rozen-olie gemengd en een weinig Azyns, is uitnemend voor de hete Hoofdpyn, en voor Hersenloze en ontstekingen der Hersenen, als men het op het voorhoofd legt. Het sap daar van in de ooren gedaan, geneest terstond de Oorpyn.
De Nachtschaje verkoelt, maakt slaap, is goed voor de Roos, ontstekingen der Borst, pyn van ’t Hóófd, en heete Koorsen.
nageboorte is het Vel, of Vlies, daar de Vrucht in gewikkeld is, en dat na het Kind uit de Baarmoeder der Vrouwen voortkomt, met het geen de Wondhelers en Vroedmeesters de Geboortekoek noemen, welke als een stuk vlees is, in de gedaante van enen koek, die boven in de Baarmoeder groeit, en waar door het voedsel gaat, om het aan ’t Kind mee te deelen, door een langen streng, die aan de Navel van ’t Kind eindigt.
| |
Om de Nageboorte te doen voortkomen.
Neem verse Eppe-, of Juffrouw-merks bladeren, stoot ze en geef’er de Sap van met witte Wyn, een goed glas vol. Zy dryft ook de Wan-vrucht, anders Mola, en Dode-vrucht af. ’s Winters stoot men het Zaat van dit Kruid, en laat het in Vleesnat, of Wyn koken, zygt het door een doek, en geeft het te drinken.
| |
Anders.
Neem ontrent drie vingerhoeden van vermorselde Paardekloten, en geeft ze de Vrou in vleesnat in. Dit is een heerlyk middel.
nagelbloemen in ’t Latyn Caryophyllus Hortensis. Men heeft’er velerleije soorten van: maar men verdéélt ze gemeenlyk by de liefhebbers der Tuinen in enkelde en dubbelde. Zie de soorten by Hubner. Die, waar van wy tegenwoordig spreken, is de Caryophyllus.
Beschryving. ’t Is een Plant, waar van de Bladen, die uit de Wortel voortkomen, lang, smal, hard en groen zyn; en uit welker midden ene stengel voortkomt, welke op ’t eind van zyn middelsteel en zydtakjes een Bloem voort brengt, van vele Bladen in ’t rond. Welke rondom in een kelk gesloten worden, binnen welke een langwerpig Zaadhuisje zich onthoud, waar in vele platte Zaadjes zyn, die naar blaadjes gelyken. Die Bloemen zyn van velerleije kleur en aangenaam voor ’t oog. De geur van de reuk heeft ze den naam van Nagelbloem doen dragen.
Plaats. De enkelde Nagelbloem groeit in de Velden en op de Heuvels van heete Landen: maar de dubbelde moeten met veel oplettenheid in de Tuinen worden gekweekt.
Eigenschappen. Zy is goed voor Lamheid en drajingen des Hóófds in Vallende ziekte. Zy doet deurwaassemen, wederstaat het Venyn, is hardsterkend, en goed voor ’t Hóófd. Men heeft de enkele en onder deze de rode, als men ze in de Medicynen wil gebruiken.
Het Zaad, de Bloem, en het heele Kruid is goed tegen Slangebeten, en hebben met der daad ene zo grote kracht, dat het Kruid, den Schorpioenen voorgeworpen, hun de kracht van beschadigen beneemt. ’t Zaad tot twe dragmen genomen zet de hete en gallige vochten af.
| |
Het kweken der Nagelbloemen.
Men kweekt ze door middel van Zaad, en inleggen voort.
Men zaait ze in de Maanden van Maart, of October, op Bedden, of in Potten. Zo men ze op Bedden zaait, moet men’er een goede vinger vergane Mest over heen strojen. Zo het in Potten, of Bakken geschiedt; moet men het onderste van de Pot met half Mest en half goede beteelde en ge- | |
| |
zifte Aarde vullen, en het Zaad moet met een duim dik oude Mest overstrooid worden. Eenige nemen onder in maar goede beteelde gezifte Aarde.
Zo men de Nagelbloemen wil zajen, moet het in grote menigte geschieden, om dat onder enige duizenden’er dikmaal naaulyks een is, die verdient gehouden te worden. Voor ’t overige moeten de Zaden in een wel ter zon gelegen plaats worden gezet.
Die in October gezaaid worden, zullen op ’t eind van April, of ’t begin van Mei worden geplant. Men zet ze op wel bereide Bedden, die met oude Mest wel toe gemaakt zyn, op een lyn, en vier duim van een; en die Nagelbloemen, dus geplant, blyven zonder bloejen tot in het volgende Jaar.
| |
Hoe men afgelegde Nagelbloemen in een Pot, of volle Aarde plant, water geeft, en die zelve Aarde bereid.
In de Lente, in ’t begin van April verzet men ze, in nieuwe Aarde, waar van twe delen is vergaanne Koejemest, die zeer vet is, de helft vet en zwart zand, zo men het heeft, en een derde gemene Tuinaarde. Men moet ene halve duim vergane Mest over de Wortels der Aflegzels heen leggen, als men ze verplant, ze besproejen en ze in de schaduwe den tyd van vyf, of zes dagen zetten, zo zy in de Potten staan; en zo zy op de volle gront zyn geplant, moet men’er iet over heen zetten.
In de volle grond kunt gy een grond in een stuk van uwen Tuin, welke uw behaagt, toemaken, van acht duimen diep, van hoedanigheid als boven, en daar uwe aflegzels inzetten. Ten zy gy meer behagen schepte, in een gat van zes duimen diep en acht breed in ’t vierkant te graven, en dezelve met Tegelen te beleggen; vullen dit met die Aarde, en daar uwe Nagelbloemen in te planten. Hier in zullen zy zich immer zo wel bevinden, als in Potten, en mooglyk nog beter.
Daar zyn’er, die willen, dat de Nagelbloemen, Testen maar vyf, of zes duimen diep zyn, en zeven, of acht van boven wyd. Zy zeggen, dat op deze wys de Nagelbloemen, niet veel diepte hebbende, om de Wortels na om laag te doen schieten, al haer voedzel aan de Stam, en gevolglyk groter Bloem geven; men kan’er ene proef van nemen.
Maar in de plaats daar van, kan men verscheiden Aflegzels in ene Pot zetten, al zyn zy groot en hol, en dus zullen zy zo veel voedzel niet hebben, als dat’er maar ene enige in is.
Of men kan wel in de grote Potten met een Tegel, die wat rond gehakt is, ene twede bodem leggen, en dus kunt gy uwe Potten zo klein en ondiep maken, als ’t u behaagt; dit gedaan zynde, kunt gy uwe Pot tot boven toe vol maken.
Om gemaklyk van die Aarde te hebben, moet men in een stuk van den Tuin daar een gat toe graven, en ze daar den gantsen Winter in laten leggen, en daar in de Lente uwe Potten mede vullen, waar in gy de Planten zet, en daar kunt gy dan uwe Planten in poten. In de Herfst kunt gy ze in dat gat weder uitgieten, na dat gy weder andere aarden hebt genomen, om uwe Aflegzels in te zetten, en dus moet gy weder alle voor- en na-jaren doen.
Men vindt’er, die de Aflegzels in oude aarde van Wilgen-boomen voor drie vierde, en een vier-Zavelaarde zetten. Deze aarde is zo wel goed, als oude verrotte en overwinterde Paardemest van vyf, of zes jaren; desgelyks Mensendrek, die oud, en sedert zo veel tyd, vergaan is.
Drek der Paarden maakt de aarde licht en los, zo dat’er de waters, daar zy mede begoten worden, zo gemaklyk deurgaan, als deur een Spons. Dit verfrist de Nagelbloemen geweldig, doet ze groot worden.
In de plaats van Paardendrek kan men ook zaagsel van hout nemen, gelyk ook in allerlei Bakken en Potten voor Boomgewassen, Anemonen, Ranunkels en andere bloemen. Dit is tans de manier.
| |
Voor ’t Gieten.
In ’t algemeen moet men ze met voorzichtigheid een reis, of tweemaal in een week met zuiver water begieten, ’t geen in de Zon is warm geworden.
Daar is ene byzondere begieting, welke op een tyd geschiedt dat de Nagelbloemen beginnen te kwynen, en dan moet men’er Koejen, of Paardenmest in doen, die een maand, of drie geweekt, gemengd, bereid en gedroogd is geweest. Hebbende dan de aarde van uwe Nagelbloem lichtjes omgespit, zult gy ze een dag lang wat laten uitwaassemen. Den volgenden dag zult gy uwen geweekten drek, op die omgehaalde aarde, een duim dik leggen, en daar zult gy daaglyks overheen gieten. Vergeet niet uwe Nagelbloemen te lubben, als uwe twede knoppen beginnen groot te worden; dat is, dat gy’er een deel knoppen afplukt, die aan de kant van de grote komen, en daar het voedsel aan benemen.
Gy zult ook ter zelver tyd, aan de stam van uwe Nagelbloemen de helft der uitspruitsels ontnemen; by voorbeeld, zo’er vier Aflegsels aan zyn, moogt gy’er wel twe, of drie uitsnoejen.
Dit wegsnyden zal onfeilbaar voedzel aan uwe Bloemen geven, en zy zullen ongetwyffeld groter worden, en van deze uitspruitsels kunt gy een stek maken, gelyk men met Violet en andere bloemen doet.
Die zindlyk op de Nagelbloemen zyn, laten’er niet meer, als een stuk drie, of vier aan een stam, om ze groot te hebben, en snyden alle andere, die staan te scheuren, zorgvuldig weg.
In de droogte van Juli en Augustus, wanneer gemeenlyk de Nagelbloemen in haren bloei zyn, moet gy ze een reis, of twe met water gieten, dat met verse Koejendrek is bezonken geweest. Hier mede verfrist men ze, en zet ze nieuwe krachten by, | |
| |
dit doet haar wonderen doen. De schoonheid bestaat niet alleen in de netheid en verscheidenheid harer kleuren en werken, gelyk sommige menen, maar ook in de grootte, die op zyn minste drie duimen diameters moet hebben, dat is negen in de rondte. Zy worden somwyl zo groot, dat men ze genoodzaakt is de behulpzame hand tot uitbotten te bieden, ’t geen best met een Pennemes gegeschiedt; om te maken, dat zy niet bersten.
Zo zy, niet tegenstaande deze kleine arbeid, echter wilden bersten, dat somtyds evenwel geschiedt, zult gy met een Scheerdraad een band rondom de Kelk uwer Bloem leggen; of gy zult gebruik maken van een halsbandje ener groene Boon, welke gy doormidden zult snyden, van de grote van een Schelling dikte, en dit bandje zult gy om de Kelk van uwe Bloem doen als voren.
Om te maken, dat de Anjelieren, nog groter worden, moet men met een Mesje voorzichtig de punten van de Kelken open snyden, die haar gemeenlyk voor halsband dienen, en door dit middel geeft men de eerste en onderste bladen ruimte om zich uit te breiden, en maken plaats voor de volgende, tot de zelfde uitbreiding. Om aan deze uitbreiding harer Bloem-bladen dienst te doen, kunt gy een rond gesneden stuk Kaarts nemen, in welks midden een gat is dat zo groot is, dat men’er de Bloem-knop deur kan krygen. Deze Kaart moet van zyne rand tot aan ’t gat toe gespleten zyn, en op deze rondte moeten zy zich uitbreiden, en styf en recht worden gehouden.
Men heeft plaatzen, daar de Bloemisten hunne Nagelbloemen altyd in de zelfde Pot, zonder de aarde te verversen, laten, noch de zelve bewerken. Zy geven voor, dat de Nagelbloemen dus de gantse Pot hebbende vervuld, hare Stengels en Bloemen daar meerder voedzel uit halen, en gevolglyk, daar groter van worden. Deze proef is licht te nemen.
Deze Bloemisten leggen de Nagelbloemen in de ruime grond af, om de aarde niet te bereiden, gelyk gezegd is.
’t Is goed de Nagelbloemen, als zy bloejen in de schaduwe van een Muur, die tegen ’t Zuiden staat, te zetten. Dan blyvenze langer in den bloei, en dit helpt ze groter worden.
Men moet de Bloemen ook voor groten Regen bewaren, welke ze ook te eer doet vergaan; hierom is ’t in zulke gevallen best, ze te dekken, om te maken, dat zy niet bersten, daarom kan men’er een huifje over heen maken. Dit bewaart ze voor die ongemakken.
Gedurende den Winter kan men de Aflegsels, die men in den Herfst heeft opgenomen, en die men in Potten heeft gezet, in de open lucht laten, of in een besloten plaats zetten: maar als zy in de laatste zyn, moet men ze in den Winter een reis twe, of driemaal gieten, en ze niet voor de maand van Maart uitzetten, en dat nog in de schaduwe; en zo ’t al te zeer regent, moet men ze onder het dak zetten, en zo het den gansen maand niet regent, moet men ze met verstand handelen, gelyk ook die, welke in den Tuin in de volle aarde staan.
De Nagelbloemen, die men gedurende den Winter in een besloten plaats houdt zyn aan Rotten en Muizen onderhevig. Hierom moet men daar voor middelen gebruiken. Als de Nagelbloemen in de volle lucht blyven, zyn ze aan dat ongemak zo zeer niet onderhevig; en zy blyven zo wel over, als of zy gedekt waren, en nog beter: want zy sterven van Vorst, of Sneeu niet: maar de Mollen zyn meest te vreezen.
De Zon, welke haar ’t gunstigste is, beschynt hen van vyf, of zes uren des morgens, tot tien en elf uren toe; Andere plaatzen, daar men de Zon ontfangt, zyn ook goed, als men ze maar voor de Oorwurmen bewaart, die kwaad doen. Tegen deze moet men doodlyken oorlog voeren, vangende ze alle morgen uit de Slakhuizen, of uit Varkens-, Schapen-, of andere Beesten-Klaauwen, of Hoornen. Men zet deze Slakhuizen, Klaauwen, of Hoornen op de einden der stokjes, daar men de Nagelbloemen aan opbindt.
Zo gy wildt zeldzame en buitengemene Nagelbloemen hebben, moet men alle jaren zajen, en ’s jaars daar aan zullen zy alle dragen, kies de beste daar uit, en werp de slechtste weg.
Onder de grote Liefhebbers, die zich op ’t kweken van Nagelbloemen toeleggen, maakt men geen werk van zulke, die meer, als twe jaren in den zelfden Tuin geweest hebben. Men moet dan al weder andere hebben.
Om zaad aan uwe Nagelbloemen te krygen, moet men ze in de volle aarde hebben staan, en zo weinig handelen, als men kan, en de punten van hunne hekken afsnyden: gelyk reeds is gezegd, en ze bewaren voor Oorwurmen.
De Potten met brede randen, gelyk die van een duim, of anderhalf, hol in ’t midden van de randen, beletten door die holte, dat’er de Oorwurmen niet by komen, als die holten, een duim, of anderhalf diep, altyd vol water worden gehouden. ’t Is niet ongemaklyk daar een proef van te nemen.
Dit kan dit ongedierte wel beletten van buiten in te komen: maar die uit de aarde zelf die in de Pot is, voortkomen, moeten op de bovenverhaalde wys gevangen worden.
| |
Om dubbelde Nagelbloemen uit allerlei zaad te fokken.
Neem holle Roomse Boonen, waar in gy Nagelbloemen zaad moet doen, en dit met Was toestoppen. Zaai ze dan. De Nagelbloemen, die daar van komen, zullen dubbel en uitnemend groot zyn; dat gaat vast.
Om ’s Zomers en ’s Winters de Nagelbloemen wel te bewaren, moet men wel zien, hoe men de Zon heeft; de natuur der grond, en de plaatzen, daar men ze bergen zal.
De Morgen- en Avond-zon is de beste; daar in zullen zy wonderen doen, zo door hare groente, | |
| |
als Bloemen, en daar by moeten zy een ruime lucht hebben. Vochtige, donkere en dampige plaatzen zyn bekwamer, om ze te begraven, dan te kweken, en hoewel haar gras een tyd lang’er wel uitziet; zy zullen echter nimmer daar Bloemen voortbrengen, of zy zullen zeer klein zyn, en bleek van kleur.
De ondervinding doet zien, dat men, deze Bloemen in de Zon zettende, en ze daaglyks water gevende, op ’t oog alle dag ziet groejen. Dus zal men ze in acht dagen meer zien groejen, als anders in twe maanden: maar, als men ze niet meer giet, en ze twe, of drie dagen in de hete Zon laat staan, is ’t zeker, dat zy zullen uitgaan.
De aarde, welke haar dienstig is, is een goede Maagde aarde, die de algemene vloek van distelen en doornen voort te brengen, niet onderhevig is. Zo zy al te zwaar is, sterft een Nagelbloem daar in, zo dra zy is geplant. Zo zy al te vet en dary-achtig is, krygt gy’er de wit in, en na lang gekwynd te hebben gaat de stoel uit. Zo zy al te zeer gemest is, haalt zy ene vocht na zich, die haar vergeeft, en omhals helpt. Zo zy te kleiachtig is, rot zy na ’t schieten van enlge nieuwe wortelen, welke de versheid der aarde doet voortbrengen.
Enige mengen Koejenmest met verse aarde, en vette oude mest met een handvol, of twe aarde.
Enige vergaderen de aarde van oude Wilge Bomen, die half verrot zyn, en zeggen, dat deze zeer goed zyn om de Nagelbloemen te doen vatten, die men verplant, dit is echter alles ’t beste niet.
Ik hou ’t daar voor, dat een goede aarde wel gezift, gemengd met een weinig goede vergane mest, en een hand vol zwart zand, het rechte voedzel is, dat naar haren aart is geschikt.
Om ’t te besproejen, moet men daar toe ene voorzichtige hand gebruiken. In ’t Voorjaar moet men verstandig gieten; in de Zomer ryklyk, weinig in de Herfst, en in de Winter zeer zelden; en als het vriest gans niet; of wanneer de Sneeuw gesmolten is. Ik geloof, dat de Lucht ze den Dou en Regen doet verliezen, en dat dat Hemels gieten veel meer uitvoert, dan alles, wat de Mens met zyn verstand doet.
’t Is ten allen tyde zeer kwaad de Nagelbloemen met koud water te besproejen, dat men uit de Putten haalt, want zy sterven ogenzienlyk, of krygen ongeneeslyke ziekten.
Stinkend water is haar ook niet goed, en nog minder, dan andere planten, die in de ruime grond zyn; wel te verstaan, dat het de gantse Pot hebbende besmet, waar in haar voedsel is, deze stank daar in blyft; Dit tast de wortels aan, bederft ze, en maakt, dat zy eindlyk rotten.
Heet water, of water, over ’t vuur geheet, is niet beter, en ik weet niet wat daar in zy, om Bloemen en Boomen te doen sterven.
Eindlyk ’t Water, dat men daar toe gebruikt, is Rivier-, Fontein-, Put-water, in een Bak, of Tob gedaan, en in de Zon gezet, en door de zelfde verwarmt. Als men ze dus ruimschoots met dit natuerlyk Water begiet, zonder de Bladen nat te maken, die anders de wit krygen, en verwelken, zal men ze zien met vermaak groejen.
Daar en boven moet de Pot waar in zy geplant worden, in den bodem drie, of vier gaten hebben om ’t overtollige Water kwyt te worden; maar wil ze imand goed doen, hy moet ze met het sap van Koejen-mest begieten; want als zy van dien Nectar dronken zyn, doen ze wonderen.
Ik zoude gaarne zelf deze Bloem onsterflyk noemen, om dat men ze byna ten allen tyden kan hebben; die in den Bloessem staan.
De Aflegzels, die tot den Herfst toe gekomen zyn, en den tyd hebben gehad, om krachtig te worden, slaan duizend Knoppen zo dra uit, als zy de zoelheid der Lente beginnen gewaar te worden; de oude Planten, die trager voortkomen, zyn den gansen Zomer overvloedig voorzien van menigte van aangename Spruiten, die wat later voor den dag komen, en voorzien daar mede den Nazomer, die de voedt groter maakt en langer doen duren, om dat zy dan de grootste hitte niet krygen.
Daar is niets over dan de koude van de Winter, die alle Boomen van haar fraai berooft, en Velden met Sneeu en Ryp bedekt, en die dan de aangename Bloemperken van de vreesselyke eenzaamheid zyn. De Nagelbloem draagt dat vrolyk groen niet meer op zyne Bladen, dat’er aan gemeen is. ’t Geen droeviger is, de Takjes zyn slapper, en de Knoppen niet wel gesteld, en de Bloemen zyn min sterk gekleurd. Maar om ze voor de ongemakken van dit harde Jaargety te bewaren, moet men zorgdragen, dat men ze niet vergete in huis te halen; de takjes van de Nagelbloeme-stoel niet breke noch afsnyde, daar men aangename Spruiten uit wil krygen; zo men dit doet, zo hoeft men’er niets van te wachten, en zo men ze daar laat, moet men verzekerd zyn, dat men meer Nagelbloemen zal hebben, als men wenst.
Wat de Inlegsels belangt, die in Kassen, of in de Potten, gedurende den Winter, zyn, zo men ze in dien kwaden tyd wil bewaren, zo wel, als alle de andere oude Planten, moet men ze niet in een Kelder zetten, of in een onderaardse plaats, noch in ene warme plaats; men moet’er zelf in de grootste koude geen vuur by brengen. Dit zoude maken dat zy Loten maakten, gedurende den Winter, en dat zy de Wit kregen, en hen zo teer maken, dat zy ’t minste luchtje niet konden verdragen, en gevaar zouden lopen van uit te gaan.
Men moet ze alleen in een Vertrek zetten, waar van de Vensters open blyven, zo lang het niet sterk vriest; en het niet eens sluiten, zo zy geen gevaar loopen van daar ter plaatse te bevriezen; en anders kan men ze wel eens wat gieten, zo de aarde droog is. Want de Stoelen, inzonderheid de grote, als die van Nagelbloemen, die gedragen hebben, hebben voedsel van doen, ’t geen in ene gematigde vogtigheid bestaat.
Als’er ene warme Regen valt, welke deurgaans | |
| |
van ene Zuidenwind verzeld wordt; dan is ’t eerst tyd, om ze uit te zetten en ze een luchtje te laten scheppen, en door den Regen verkwikt te worden. Dit maakt ze uitnemend sterk, maar men moet wel zorg dragen, dat men ze daar niet laat blyven, zo’er maar de minste gedachte tot Vorst is. Als, wanneer de lucht na den Regen helder wordt. Inzonderheid, als de Wind hoog wordt.
| |
Conserf van Anjelieren.
Neem Karmosyn-rode Nagelbloemen, snyze zo, dat’er geen wit aan over blyft, weeg daar een vierendeel van, en stamp ze in een Marmeren Mortier, tot dat’er gene bladerigheid meer aan schynt te wezen. Laat een pond Suiker koken, gelyk men is gewoon tot Conserven te doen. Als de Siroop zal gekookt zyn, zult gy ze van ’t vuur nemen, en de Nagelbloemen daar al roerende allengskens onder doen; en als alles koud is geworden, zult gy ze op papier aan kleine stukjes opscheppen.
nagelkruid. Een Plant die in onbeboude plaatzen groeit, die donker en vochtig zyn. De bladen zyn langwerpig en ruw, als die van de Agrimonie, maar nog ruwer en donkerder, getand aan de kanten, d’een groter, de ander kleinder. De stammetjes groejen ter hoogte van anderhalve voet, en somwyl wat meer. Op haren top dragen zy gele bloemtjes in Rozen gedaante. De vrucht is ruig, ruw, rond, en bestaat uit vele langwerpige zaadjes, die alle een vry lange staart hebben. Als men in ’t Voorjaar de wortel uit de aarde trekt, heeft zy een Nagel-reuk.
| |
Deugden.
Deze Plant is Koorsverdryvende. Men moet in een halfpintje Wyn een handvol van deszelfs bladen koken, en nemen dit in ’t begin van de koude der afgaande koors; hou den Zieken zeer warm, om’er het zweet in overvloed uit te jagen.
Zy is ook goed voor de Maag en voor ene verstopte Lever. De wortel is goed voor ’t Hoofd, en hartsterkend; voor Zinkingen als zy met de Kalmus, Rosmaryn, of Sassefras wordt gemengd. Het aftrekzel van de wortel van het Nagelkruid is goed voor den Buikloop, Bloedverlies en Hartkloppingen. Men kneust ze en laat ze in witte Wyn opkoken, tot dat zy rood wordt. Men neemt ze tot een vierendeel-loods; en die wortel is Wond-heelende. Als men gevallen hebbende, vreest dat’er bloed uit de vaten inwendig gelekt is; gebruikt men de gantse Plant met groot voordeel in afziedsel.
naling is een Kunstwoord van den Tuin, waar mede men een Vrucht te kennen geeft, die later bloeit en ryp wordt, dan alle andere van den zelfden Boom, of Plant.
naphta. Aard-olie is een soort van Jodenlym dat zacht is, als Teer, ja men vindt het dat vloeibaar als Olie is; zwart is en kwade reuk heeft. Men vindt het in verscheide Provincien van Vrankryk, maar vooral in Auvergne, waar in men ’t in grote menigte heeft aan de kant van Peu de Pege.
De naphta van Italie is een soort van Peter-olie, dat vloeit uit een Rots van Modena. De kleur is altyd niet de zelfde. Op zekere tyde vindt men dit soort van Naphta Rood, of Geel, somtyds krygt men het dat Wit is: somwyl is ’t Zwart, of Groen, maar ’t Witte wordt meest geacht.
Men vindt het ook in menigte in de Provincie van Schirvan by de Stad Baku aan de Kaspise Zee in grote menigte. Zie kaemfer Amoen. Exot.
De naphta der Ouden werd gehaald ter plaatse daar het oude Babel placht te staan, ontrent Ragousa, Commagene en andere plaatsen. Men gebruikt tans geen andere, dan ’t geen uit Vrankryk, of Italie komt.
narcissen. Zie soorten en behandelng in Hubners Kunst-woordenb.
nardus. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
nat, bouillon; is een Vogt, of Water, waar in men Vlees, Kruiden, enz. heeft laten koken.
Doe in vier pinten water Violen-bladen, Vrouwen-haair, Schurft-kruid, van elks een handvol, en Hysoop een halve handvol; laat het op twe pinten en een half verkoken. Dit hebbende doorgezygd en uitgeperst, zult gy’er viermaal een Ons gesmolten Zwavel in koelen; latende dat Afziedzel met een half scrupel Saffraan geel worden, en geven’er den Zieken ’s morgens nuchteren van te drinken, en laten den Zieken twe uren daar na eten. ’s Avonds, drie uren na den eten, zal hy’er nog een glas vol van drinken; en zo hy ’t niet doen kan, zal hy’er niet van nemen dan ’s morgens, en dus zal hy een maand lang vervolgen.
| |
Ander Bitter Nat, voor een kwade Maag en Braken.
Men moet zo veel Alsem, als Duive-kervel, St. Jans-kruid, kleine Centaurium, gezegende Distel, Veronica Scolopendria, Chamaedrus, Kamillebloemen; Gentiaanwortels, schil van bittere Oranje-appelen, alles gedroogt in de schaduwe. Laat daar van een half dragma met een pond Kalfs-lapjes koken, of een geklopt Hoen, dat wel gezuiverd is in drie pinten waters, op de helft. Laat het Nat daar na door een doek zygen, vring het losjes uit; geef het twemaal ’s morgens nuchteren, of vier uren na den eten, en blyf daar mede vyftien dagen aanhouden, of drie weken. Maar let wel, dat men den Zieken den buik moet zuiveren, in ’t begin en op ’t eind.
| |
Een Afziedzel voor de Borst.
Neem een Hoen, het Hart, Long en de Krans van den afval van een Kalf. Gy zult in het Lyf van ’t Hoen een dozyn Razynen van Damas doen, twaalf Jujuben, een weinig gepelde Gerst; koken | |
| |
het alles in een nieuwe aarde Pot van drie pinten op zyn minst, hou het wel gedekt, en hou het op klein vuur gedurig aan de kook zonder zout en schuimen, doe daar een handvol Longekruid by. Daar na zult gy ’t door een wit Lywaat laten loopen, en niet persen, op dat het niet te dik worde; men moet die drie pinten maar tot anderhalf pint verkoken; men moet het in drien verdeelen, en geven den Zieken daar van ’s morgens tot een ontbyt, een uur ’t een achter ’t ander, en hy zal niet eten, dan drie uren na ’t laatste Nat. Zo hy de eerste reis genen baat vindt, zal hy in vyf, of zes dagen niet eten, en zelfs langer, zo de kwaal verouderd is.
Anders, kneus een Hoen, maak het wel van binnen schoon, en steek in ’t lyf een once van de vier grote gestoten Koude zaden, met een half once gepelde Gerst, en zo veel Rys, doe daar by een klein stukje Suiker, en laat het met klein vuur, in drie pinten water op de helft verkoken.
Let wel; Men kan in die Natten voor de Borst gebruiken, Jujuben, Sebesten, Vygen, Dadels, Razynen van Damast, van elks een half once; of de Ceterach, Hrts-tong, Vrouwen-haair, Kalfs-tong, even zo veel rode Kool, Maagdepalm, Gansevoet, Aardveil, van elks een handvol, Renet-appelen een, of twe in elk Nat; en in ’t algemeen, alles wat pynstillende en verzachtende is. Men gebruikt die Natten zo veel men nodig heeft, en doet’er een vers Ei deur; of men kan een pond van een snee Ossen- in plaats van Kalfs-vlees nemen, zo de Zieke voedsel van noden heeft.
Men moet somwyl in die Natten nemen vyftien, of twintig greinen Zout van Zwavel.
| |
Nat voor den Hoest.
Men neemt de achterboutjes van twe dozyn Kikvorsen, met een dozyn Hof-slakken van Wyngaarden. Men laat alles met den anderen een walm, of vyf opkoken, om ze te laten schuimen; daar na stampt men ze, en doet’er het Wit by van vier, of vyf Eijeren met een half dozyn van de zoetste Rapen, welke men klein snydt, men doet daar een kleine handvol gepelde Gerst by, en men laat het koken in een pint water op de helft. Dit Nat neemt men nuchteren; en vier uren na het eten.
| |
Nat, dat verkoelend is.
Doe in een pint water, Suring, Salade, Porcelein, Beet, van elks twe handvol, met een korst Brood en een half-lood Boter koken, op een halfpint. Zo de buik niet los is, doe’er in ’t begin van het koken een half lood gestooten Cremor Tartari in; gebruik van dat Afziedsel in ’t begin, midden en einde der dagen, vyftien dagen lang.
| |
Nat van Kreeften.
Neem de Scharen en Póóten van acht, of tien Kreeften, stamp ze in een Mortier; neem ook een Hoen, daar ’t vet is afgedaan, of een halfpond Kalfsschyfjes, aanstukken gesneden; doe het alles in drie halfpintjes waters op de helft verkoken, met Latu, Cichorei, Porcelein, Kervel, van elks een handvol; men gebruikt daar van verscheiden dagen aan een, om het bloed te zuiveren.
| |
Slange Nat.
Dood een Slang, doe’er Hoofd, Staart en Ingewanden af; bewaar’er alleen ’t Hart en de Lever van; sny hem daar na in stukken. Neem een Kuiken, en doe daar het vet van, Latu, Pimpernel, Kervel, van elks een hand vol. Doe het alles in drie halve pinten waters op de helft verkoken. Men neemt van die soorten van natten alle morgens nuchteren, den tyd van vyftien dagen lang, en men zuivert zich in ’t begin en op ’t laatste den buik. Als men die kruiden niet heeft. Neemt men in hare plaats, de Wondkruiden van Zwitzerland, of de Duivekervel en Lepelblad. Deze Natten zyn krachtig om de Schurft, en de Schilfers, Bloedvinnen, Lammigheden en Beroertheden te genezen.
| |
Natten voor hardnekkige Hoofdpynen.
Neemt Beteuni, Melisse, Fleerbloemen-knoppen, van elks ene handvol, wat minder Paardebloemen, wilde Cichorei, en de Poten en Scharen van acht Kreeften, met een halfpond Schapen lapjes, sny ze aan stukjes. Doe het alles in anderhalf pint water koken op de helft.
| |
Nat voor de nieren, blaas, en allerlye soorten van verstoppingen.
Neem de wortel van Honds-gras, wilde Cichorei, Paardebloemen, Kalfstong, Aardbeijen, Zuring, van elks een handvol, was het wel en gooi de haairwortels weg; sny ze kleintjes, en doe ze een half uur lang koken, in drie pinten Fontein-water; doe’er Kalfstong, Pimpernel, Spannasie, Paardebloemen, Bernasie, Agrimoine, Hop, Zuring, wilde en andere Cichorei by, Postellein, en de vyf Haairkruiden, van elks ene halve hand vol. Na dat alles zal zyn een kwartieruur gekookt, neem de Pot af; en, als de vocht zal zyn verkoeld, laat ze doorzygen, en vring ze styf uit. Doe ze in ene zuivere Pot, die wel gesloten is, en neem’er alle morgen, nuchteren, een half kommetje vol van, een weinig daar na een Hoender-, of Kalf-natje, zonder zout. Men kan’er ook op den dag in de plaats van een Nat van gebruiken.
| |
Nat in een Mariebad gekookt.
Doe in een vertinde en welgeschuurde Ketel anderhalf pond Kalfs-lappen, een hart van een Kalf aan stuk gesneden, een oude Haan, en een Kapoen. Neem’er vel en vet af, en sny het wel klein, doe’er anderhalf pint Rivierwater, of Fonteinwater op, en Zout naar gelang; sluit daar na uwe Pot met zyne deksels toe, en zet ze in een | |
| |
kopere Pot half vol kokend water, en laat ze, den tyd van zes uren, zonder schuimen koken, dragende midlerwyl zorg, dat gy van tyd tot tyd kokend water in de Pot giete. Neem daar na uwe Ketel uit het Mariebad. Zo men geen Ketel heeft, kan men een kopere, of aarde Kan nemen, die men met zyn verkeerd dekzel kan sluiten, en welke men dekken zal van boven met een nat Parkement, dat zeer naau om den hals der kan is toegebonden.
Als het Nat klaar is, kunt gy ’t doorzygen met, of zonder perssen, en bewaren het koel, in een Afgiet-glas, of een Kan die verglaasd is, om het te gebruiken. Men kan in de plaats van een Kalfshart, een stuk van een pond Kalfs-schyf nemen, of een stuk Ossevlees.
| |
Nat voor de verstopping van ’t Darmscheel, de Lever en de Milt.
Doe zagtjes in drie halfpinten Water op de helft verkoken, een pond Kalflappen, aan stukjes gesneden, bladen van Herstong, Agrimonie, Kervel, Pimpernel, Sterkkers, Wortel van wilde Patientie, en wilde Cichorei, van elks een halve hand vol, een vierendeel loods Alsem, zo veel gestoote Rhabarber, en een once vylzel van Staal.
natten voor Armen. Zie pottasien.
nat (vlees) is een vloeibare Vocht, die men van Vlees door persen, koken, en afgieten haalt. Men maakt Patryzen-, Kapoenen-, Kampernoely-, Ossen-, Kalfs-, Schapen-, Vis-nat; en gebruikt dit Nat om de gestoofden, of Ragouts kracht by te zetten.
| |
Patryzen Nat.
Men neemt een Patrys, half gebraden, en perst’er daar na het Nat uit, dus gaat men ook met ander Gevogelte te werk; waar van men de jeu wil hebben, gelyk Kiekens, Kapoenen, Houtsnippen en ander Gevogelte.
| |
Kalfs Nat.
Men moet een Kalfs-schyf in drien snyden, en ze in een Aarden pot doen; dekken die Pot met zyn dekzel, en daar een rand van deeg om leggen, om te maken, dat’er de lugt niet uitga; zet het op een klein vuur, den tyd van twe uren lang, of daar ontrent, dan zal het Sap geroerd zyn, om ’t te gebruiken; men kan even eens met Koejen-vlees te werk gaan.
| |
Rund Nat.
Doe een stuk Rund-vlees braden, en sny het aan stuk, doe het in een Casserol, en druk’er daar na met handen het sap uit.
| |
NAT van Kruiden helder gemaakt.
Stamp in een Marmere Mortier met een houten stamper, de Bladen van Kalfs-tong, Bernasie, Waterkers, wilde Cichorei, en pers’er daar na het Water uit door een Teems, en maak het helder. Men doet’er de Syroop van Vrouwenhaair, Violen, of iet dergelyks by, ontrent een half once in elken inneemsel; en doet daar by een vierendeel lood Zout van Glauber, of Zout van Tamarinden, of Aluin, of vast Zout van Salpeter Men doet vier oncen van dat Nat, dus klaar gemaakt, van vier, tot vier uren nemen.
nat (Jakobine) is een Kunst-woord van de Keuken. ’t Is een Potspys met Patryzen en Kapoenen vlees, dat gebrade en afgebeend, en klein gehakt is, met Afziedzel van Amandelen, ’t geen men over welgekruimd Brood en een laag Kaas, en gehakt van Eijeren giet.
nat (brood) Zie Levenswys van Kinderen.
navel, voor ongemak aan de Navel der kleine Kinderen.
Neen Vlookruid, leg dat als een papje met wat Azyn op de Navel.
| |
Om te beletten, dat de Navel der Kinderen, niet te zeer uitga.
Neem de verse Bladen van Deurblad, stamp ze en meng ze met Wyn en Bloemen-meels, en maak’er een pap van op de Navel.
naweten.
Men maakt een Elixir van gezondheid daar voor. Zie trekzel.
| |
Middel om ’t Kinderbaren gemaklyk te maken.
Neem een grote Aal; haal’er de Lever en Gal uit, doe ze in een Oven, na dat’er het Brood is uitgehaald, drogen. Stamp ze daar na zo fyn, als gy kunt, om ’t te gebruiken, als gy ’t nodig hebt. Neem een vierendeel-loods van deze Poejer, welke gy in twe Vingerhoeden vol Wyn zult doen, en ze den Zieken laten deurzwelgen, die daar van verlossen zal.
| |
Ander middel.
Gy zult een half lood Cristal Mineraal in Fontein-water laten smelten, en geven het een Vrou, die in arbeid zit, en zy zal verlossen.
Neem vyf oncen Byvoet, een half once Kaneel, vyf dragmen Cristal Mineraal, meng het door een, en geef hier van den Zieken een Vingerhoet vol.
Neem Pis van den Man, en doe ze aan de Vrou drinken, en zy zal verlossen.
negenoog. Zie pleister.
magnus dei. | |
| |
negociant. Zie handelaar. koopman.
netwant is een Woord, dat van zulk gebraaid Touwerk, of Want wordt gebruikt, waar mede men Water-, Lucht-, en Land-dieren vangt; dat is, Vissen, Vogelen, en Wild.
Wy zullen hier de konst van verscheiden soorten van Netten te maken leeren, om te Vissen, Vogels en viervoetige Beesten te vangen. Zo men enige zwarigheid hier in vindt, kan men zynen toevlucht tot hen nemen, die zich aan de Jagt overgeven, om van die onderrecht te worden, die hunne Netten hebben gemaakt. Schoon men daar gemaklyk aan werken kan, zo men den raad volgt, die hier geboekt is.
| |
Raad om Netten te breijen.
I. Die aan ’t Nettenbreijen wil, moet een dozyn Naalden van hout van velerleije grootte in voorraad hebben, om ze naar de grootte der mazen te veranderen. Deze Naalden worden deurgaans van dik Flierhout, en elders van Fusain, of wel van Hazelaar, en lang negen, tien, of twaalf duimen, en zo dik als de rug van een Mes gemaakt. Men heeft ook Breihoutjes van verscheiden grootte van wilgenhout, op dat zy te lichter zouden wezen; en zo men Mazen wil maken, die meer dan drie duimen groot zyn, moet het Breihoutje plat zyn, en gemaakt van een Hoepel van een Ton, om dat men het Breihoutje met den duim en de voorste vinger van de linkerhand moet houden. Dit kan men niet doen, als zy groot zyn.
| |
Manier van breijen.
II. Men heeft driederhande manier van Nette breijen, waar van’er twe met twe steken geschieden, en gebruikt worden om Netten te verstellen, en om grote mazen te breijen, en als men op een plat houtje breid.
De twede manier van Netten breijen is met ene steek, en wordt in alle Netten gebruikt, die uitgezonderd, waar van ik kom te spreken. Zy is de gemeenste en beste, om dat de steek wel de helft gaauwer geschiedt, dan op de andere wyze. ’t Is echter nodig het breijen op beide de wyzen te weten.
| |
Aanmerkingen.
III. Velen zullen moogelyk kwalyk nemen de regels hier te vinden, welke men tot het Nettemaken geeft. Enigen zullen zeggen, dat zy wel weten hoe men Netten breit, en andere zullen zich aan dat werk, om de geringheid der kunst, niet willen begeven; menende, dat zy voor weinig geld, meer Netten zullen hebben, al zy gebruiken kunnen. Men kan hun by voorraad alhier op hunne te tegenwerpingen antwoorden, beginnende met de eerste.
Men zegt, dat’er weinige zyn, die weten, hoe alle Netten worden gemaakt. Dees zal weten Netten met schuine mazen te maken, een ander zal beide de soorten van breijen verstaan, die niet zal weten, hoe men elk soort van Net breit: maar, als imant alle deze zwarigheden is te boven gekomen, hopen wy dat hy hier iet zal vinden, dat in staat is, om hun genoegen te geven, of hy moet uitnement vitachtig zyn.
Om hun te beantwoorden, die zich zo ver niet willen vernederen, dat zy aan ’t breijen gaan, om dat zy, naar hun zeggen, voor klein geld veel kunnen kóópen. Zullen zy leeren, dat alles vergaat, en inzonderheid Netten, welke verrotten, als zy lang gebruikt worden, zonder te drogen te hangen, en dat zy van Rotten en Muizen worden opgegeten, en onder het gebruik somwyl scheuren; en als een Net begint te scheuren, duurt het niet lang, maar ’t moet van tyd tot tyd versteld worden, naar mate, dat het bederft. Dan zal het ook twemaal zo lang duren. Dus zult gy oordeelen, dat men niet moet verzuimen die Kunst te leeren. Doe hier nog by dat men, by Wintertyd, dit des avonds by den haart onder een praatje doen kan, en by kwaad weder by dag, als men zyn ledige handen geen werk weet te geven.
Maar ’t geen nog beter in aanmerking komt, is, dat men een Net willende hebben, waar in men niet meer, dan twe pond Tou wil hebben, ’t geen byna zeven, of acht stuiver het pond kost, zo zult gy dit voor een Pistool koopen; maar zo gy ’t zelve maakt kunt gy’er een gulden, of acht mede sparen, en dan zult gy’er nog tydverdryf aan gehad hebben; want Luiden die zich aan Vissen, Jagen en Vogelsvangen overgeven, moeten dog tydverdryf hebben. Dus is ’t ook met andere Netten gelegen.
IV. Behalven het gezegde moet gy een Schaar hebben, gelyk zy hier achter staat afgebeeld, die gemakkelyk in de zak, zonder bezééren, kan by zich gedragen worden; want men heeft ze gedurig van doen, om toutjes af te snyden, als men Netten verstelt, of nieuwe maakt.
Doe ook een Meulentje maken om uw Garen op te winden, zo gy geen Wiel hebt dat de Vrouwen gebruiken, die Twernen om te Breijen. Dit Meulentje is hier achter Artikel VI. beschreven en afgebeeld. Ik zal hier echter leeren hoe men het maakt. Ik bid u my niet te beschuldigen, van u iets ontrent de Netten verborgen te hebben. Zo gy terstond in ’t werk niet gelukt dat gy ondernemen zult: maar dat gy gelóóft, dat het aan u, by gebrek van oeffening, schort, of van aandagt op ’t lezen van ’t geen men hier zegt.
| |
De Kunstwoorden dienstig, om te weten, als men Netten breit.
V. Wy moeten weten, dat een Roede twaalf Voeten houdt, een Voet twaalf Duim, een Duim twaalf Linien.
Naald is een Gereedschap dienstig om Netten te breijen, en Artikel VII. verbeeld.
De Naald winden, of vullen, is Tou op de Naald te doen; gelyk ik naderhand zal zeggen, Artikel VII. | |
| |
Een Ladder betekent in de Kunst die grote mazen, die aan weerskanten van een Schakel, of aan ene kant gemaakt worden.
Een Net opstalen, is een Net van drie Duim tot drie Duim aan een Lyn vast maken, om het sterker te doen zyn, gelyk men in het XIII. en XIX. zal tonen.
Lyn wordt genaamt dat Touw, dat boven en onder aan een Net vast gemaakt is, en uit drie strengen bestaat, welke elk gemeenlyk van drie strengen worden geslagen; en aan een Net heeft men een boven- en onder-lyn.
Netten aan een steken, of naaijen, is, twe, of meer Netten aan een hechten, om het beslag daar van te verlengen, of oude te doen dienen. Als’er vele Netten aan een gestoken worden, als Schakels, noemt men het een Vleet.
Een Net Boorden, is niet anders dan grote mazen aan de kant van een Net met Touw te maken, gelyk men in Art. XIII. zien kan.
Een dubbeld Net moet men, als’er ene, of twe Inken aan een stuk zyn gemaakt, gelyk Art. XIV. te zien is.
Meerderen. Is een Maas meer maken, gelyk men ziet in V. X. van de Figuur, die tot Art. XVI. behoort. Men maakt dien Ring om ’t Net wyder te maken.
Wydte van een Maas, wordt in de twede Figuur van het XX. Artikel afgebeeld: wanneer ik zeg, dat een Maas vier duimen wyd is, versta ik daar de wydte deur, die men van letter C. tot D. ziet, en dus met de andere, die groter, of kleinder zyn.
Schuinse Mazen zyn, wanneer de hoek, of steek der Maze omhoog staat, als het Net gezet is, gelyk Artikel X. en elders.
Rechte, of vierkante Mazen, worden zulke geheten, welke gespannen zynde als een Dam-, of Schaak-bord zyn, zie Art. XXI.
Dubbelde Mazen, noemt men de Ry-mazen door de letters P. Q. R. S. T. van het Figuur van Artikel XV. getekend.
Het Breihoutje, noemt men het houtje dat verbeeld wordt Art. VII. Fig. 2. en daar de Mazen omgeslagen worden.
Het Net opmaken, is daar al aan doen, wat nodig is, om het ten gebruike bekwaam te maken, gelyk het Artikel XIII. en XIX te zien is, ’t geen een Sleep-net verbeelt, ’t geen in staat is om te dienen.
Staak, is een Stok met punten, welke dik en lang moet wezen, maar het geweld, dat zy uit moet staan, en waar toe men ze gebruiken wil.
Voortbreijen, betekent voortgaan mer Mazen te maken, tot dat het Net zyne volslagen grootte heeft.
Want, betekent in ’t algemeen Netjes, maar ook in onderscheiding van de ladder, die aan een Schakel is.
| |
Manier van een Molentje te maken. om het Garen te Twynen.
VI. De meeste Vissers, en andere Nettebreijers, twynen het Garen ’t geen zy gebruiken, met een houtten Molentje, dat uit verscheiden stukken bestaat; gelyk men in de volgende Figuren ziet.
Om het te maken, moet men twe stukken hout, I. G. en F. H. zes duimen lang nemen, daar op de einden en in ’t midden gaten in zyn. Neem nog twe andere houtjes F. G. H. I, welke komen moeten in de twe eindelingste gaatjes van de twe eerste houtjes, zo dat zy met malkander een vierkant uitmaken: Buiten deze vier houtjes, moet gy een vyfde hebben, K. P. N. anderhalf voet lang, dat de helft dikker, dan de twe laatste zynde aan het eind K. zo gesneden is, dat het zich vry in ’t gat bewegen kan; en ’t andere eind O, moet zo gesneden zyn, dat het’er boven over heen steekt, en hoe langs hoe dunder na ’t eind N. wordt, gelyk de punt van de Spil, waar op men vet spint.
Neem een stuk van een bodem van een Ton, of een ander plat hout, dat een halve duim dik is, en groot negen duimen, sny het rond, gelyk gy in de Figuur ziet, maak in ’t midden M. een gat, om het eind N. van ’t Spilletje, tot aan O. te doen ingaan, het geen ontrent op twe duimen na aan ’t hout H. F. is. Dus zal uw Molentje gemaakt zyn. Om dat Molentje te gebruiken, legt men de Kluwens Garen in een Bak, en bindt de einden aan de punt van ’t houtje N. vast. Men maakt een Snaar aan twe einden van een houtten boog Q. R. vast. Deze Snaar doet men ene slag om ’t houtje, ter plaatse door T. getekend; en het Meulentje, of houtte rond doende omgaan, gaat men al achter uit, naar maten, dat het tou draait. Deze Molen gaat om, als men den Boog doet voort gaan, gelyk men op een Viool speelt, of gelyk een Smit die in een Sleutel een gat boort.
Als’er een grote langte van dit getwernde Garen is, en de Boog ten einde gelopen, doet men het van ’t eind N. af, om ’t op ’t eind van ’t houtje te winden, op de plaats door P. getekend, tegen het rond houtje aan. En als al ’t Garen daar op is gewonden, maakt men het weder aan ’t eind van ’t houtje vast, om, gelyk te voren, te twernen.
Die een Net schielyk willen afmaken, ’t geen zy ten eersten vandoen hebben, houden zich niet op met Garen te twynen. Zy laten het van een Vrou op een Spinwiel doen, die daar driemaal meer mede vordert, dan imand op een Meulentje doen kan; maar ’t is niet zo goed, noch gemaklyk te gebruiken. ’t Is nog beter als men het laat met de hand op een Spil hertwynen, om dat het ronder en gelyker is. Ik rade het op die wyze te laten maken, inzonderheid als men het gebruiken wil om Slag-netten, of andere fyne en lichte Netten te maken.
| |
Op wat wys men de Naald met tou winden moet, en de eerste mazen aan een Net moet maken.
VII. Eer men een Net begint, moet men de langte weten, die het hebben moet, en de grootte van de maas, op dat men de mazen van een Net, dat dienen moet, om kleine Vogelen, of Vissen te [illustratie] [Plaat 34. pag. 626. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. pag. 627. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. Fig. 4. Fig. 5. Fig. 6. NETWANT. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
vangen, zo groot niet make, als die, welke voor grote moeten worden gebruikt. Dit in aanmerking hebbende genomen, windt uwe Naald met tou, gelyk wy leeren zullen, lettende op de eerste Figuur die hier achter volgt.
Neem kluwe Garen met de Letter Y. getekend, en steek een eindje van het Tou F. in de Naald, zettende den duim van de linkerhand daar op, en houdende het andere deel van ’t Garen met de rechterhand, zult gy ’t steken door de opening D. C. en het twemaal om de Pen I. van de Naald doen. Dit gedaan zynde, breng het Tou H. in de kerf B. en keer de Naalde aan de andere zyde, om het Tou aan de Pen te doen door de opening C. D. leg het dan in de kerf B, om dit Tou nogmaal deur te steken; gaat zo voort tot dat de Naald vol is.
Zo menigmaal, als gy het Tou om de Pen wilt doen, moet gy niet anders doen, dan den duim op de plaats G. te drukken, dan zal de Pen na buiten komen. Dit zal maken, dat het Tou’er achter komt zonder in de opening D. vast te blyven.
| |
Hoe men de eerste maas moet maken, en de andere van den eersten gang, als men werkt met twe steken.
VIII. Als uwe Naald vol is, neem dan een Breihoutje, om te werken, gelyk Figuur 2. verbeeld wordt. Doe’er twe slagen van ’t Tou om, en knoop de twe einden te samen, trek het dan van ’t Breihoutje af. Dit zal uwe eerste Maas zyn, welke met de Cyffers 4. 5. Fig. 3. getekend is. Als gy ziet, dat deze Maas te groot is, neem dan een houtje, dat wat kleinder is, en is het te klein, neem dan wat dikker.
De eerste Maas zynde gemaakt, sla een Spyker, met 4. getekend, en doe daar de Maas aan, zodanig, dat de knoop op de helft van die lus zy. Neem dan uw Breihoutje 5. 7, na by de Maas 3. en slaande dan uw Tou 6. over het Breihoutje heen, steek uwe Naalde in de Maas, achter het Breihoutje om, en haal het Tou vast om het Breihoutje, zo dat de plaats 6. onder 3. kome, en haal het aan ’t Breihoutje. Zet’er dan uwen Duim op, om het vast te houden, slinger dan uw Tou voor de doorstoken Maas om, en steek ze daar na boven de punt uwer Naalde achter de Maas om, en haal hem door en aan, dan zult gy ene twede knoop hebben, welke de twede Maas uitmaakt. Daar na moet gy het houtje weder uit de twede maas halen, om het onder de twede te houden; dus zult gy ook met de derde doen, en zo zult gy met de andere voortgaan, en zo vervolgens. Deze manier noemt men Opzetten.
| |
Op wat wys men de eerste maas en de andere van den eersten gang handelen moet, breijende met eens te deursteken, om de Ping.
IX. Sla uw oog op Fig. 4.
Begin de eerste Maas, gelyk ik zeg, en breng’er uw Breihoutje onder, breng uw Toutje op het midden L. en hou dat met uwen duim van de linker hand vast, houdende de drie achterste vingers recht uit, legt dan uw Tou over ’t houtje, om de drie middelste Vingers I. onder het Breihoutjeheen, en dicht by den Duim, en maak’er als een rond van M. dat over de Maas heen legt. Daar na zult gy de punt van de Naald onder het houtje heen binnen den slag steken, en in het deurhalen van het Tou, het eind dat van de Naald afhangt, om den Ping vast halen; dan zult gy uwe Naald daar deur halen, en halen uw tou na u, houdende uwen Duim op L. Laat dan eerst slippen de slag die om de twee middelste vingers is, en als die vast aan ’t houtje is, laat dan ook de bogt slippen die om de Ping is, en haalt den knoop styf toe. Als de twede Maas gedaan is, haal’er dan het Breihoutje uit, en hou het onder die Maas, om ene derde te maken, en dus met de andere. Deze manier waar mede men maar eens deur steek, is vaardiger dan de eerste.
Zo gy deze beiderlei manieren van Netten breijen niet kunt verstaan, om dat het wat duister is, volg mynen raad, en ga by imand, die breijen kan, dan zult gy het gemaklyk vinden, en hy zal u in enen dag beide deze breisteken leeren. En als gy het kent, verzeker ik my, dat gy met aandacht lezende ’t geen ik u zeg, gy allerlei soorten van Netten, die gy bedenken kunt, zult kunnen maken. Schoon gy moeite hebt, om beide deze laatste artikelen te kunnen verstaan, wanhoopt niet aan de andere; zy zyn lichter te verstaan, dan deze; waarmede ik mynen Lezer niet zoude hebben willen moeilyk vallen, zo ik daar toe door zekere luiden niet was aangezet geworden, die geloofden, dat ik het niet moest overslaan.
| |
Hoe men een Net opzet.
X. Als men de Mazen zo gemaakt heeft, als ik in de voorgaande Artikels gezegd heb, zyn zy gemaakt, gelyk de vyfde Figuur aantoont.
Merk wel, dat men om een Net te hebben, dat gespannen de verlangde grootte heeft, het opzetzel twemaal zo lang moet zyn.
By voorbeeld; gy wilt een Net hebben lang van A. tot aan ’t cyffer 8. toe; volg dan deze manier van Nettenbreijen, tot aan de letter B. welke twemaal zo lang is, om dat die Mazen, zynde van de ene en de andere zyde open, gelyk men in Fig. 5. ziet, het Net de helft korter zal worden.
Hebbende de nodige langte gebreid, open de Mazen, aan weerszyde, steek een toutje door den gang A. B. van de Fig. 6. en knoop de einden daar van aan malkander; ’t Opzetzel af zynde, en in staat om te vervolgen, gelyk in de volgende Figuur te zien is; moet men dit alles in acht nemen, om zo een Net te maken als men wil, en ’t geen schuine Ruiten heeft.
| |
’t Geen men doen moet om met Breijen voort te gaan, na dat de eerste gang af is.
XI. Als men het Net opgezet heeft, gelyk wy | |
| |
zeggen, en gelyk men het in de nevensgaande Figuur ziet, maak het toutje aan ene Spyker I. vast; en houdende het Breihoutje G. in de linkerhand, breng het onder de eerste Maas, sla uw Tou om ’t Breihoutje, en steek uw Naald deur de Maas, om de eerste Maas van de derde gang te maken. Deze gemaakt zynde zal men ze op het Breihoutje laten, en voortgaan met alle de volgende Mazen te maken, zonder het Breihoutje daar uit te halen, of daar moesten’er te veel op zyn; dan moet men ze’er alle afnemen, uitgenomen ene, die in staat is om het Breihoutje styf te houden, en als gy aan de laatste Maas H. gekomen zyt, moet men van het Breihoutje alle de Mazen halen, en het onder de laatste Maas houden, die gy gemaakt hebt, en beginnen dus den vierden gang, welke weder na G. toegaat, alwaar gy op de zelfde wys, als in H. zult te werk gaan, en op de zelfde wys in alle de andere volgende gangen, tot het einde van ’t Net, ’t geen een vierde langer dan de maat moet zyn; om dat het van een gedaan, of in de breedte uitgezet zynde, het wel een vierde, of derde korter zal worden. By voorbeeld, wilt gy een Sleep-net maken, ’t geen anderhalve Roede lang is, maak dan uw Sleep-net twe Roeden. Dit moet gy in alle andere Netten in aanmerking nemen, ten aanzien van alle de Touwen, die gemaakt worden tot scheef geruitte Mazen.
| |
Om een Net te maken, dat even als een Zak gesloten is.
XII. Zo gy een grote Zak denkt te maken om’er kluwens Garen in te leggen, of een Netje, om’er levende Vogels zonder kwetzen in over te brengen; kunt gy dit doen, lettende op het volgende. Zo een zak wordt deurgaans een Netje, of Net-zakje geheten, en in de eerste der nevensgaande Figuren verbeeldt; men neemt het aan den hals, met het toutje T. en het wordt, als een beurs 9. met twe toutjes N. C. gesloten.
Men moet het Net, in de Figuur 2. verbeeld, maken van kleine Mazen van een vierde duims wyd, en men moet het ter langte van vier voeten opzetten; op dat als de Zak gemaakt is, de zelve hebbe een voet wydte. Als het opzetzel gemaakt is, vervolg dan met het maken van het Netje een voet lang, laat dan het Breihoutje G. varen, en neem een ander M, dat twe derde kleiner is; hou dit onder de eerste Maas, als of gy voort wilde werken; en steek de punt uwer Naalde in de eerste Maas A. en in de laatste B., welke gy by den andere zult halen, om’er maar een van de twe te maken.
Daar na zult gy een kleine Maas maken, die gedaan zynde op het Breihoutje moet werden gelaten, en vervolgen dan met uwe twede Maas, getekend met de 1. en in die met 2. getekend, ene andere kleine Maas maken, gelyk te voren, en daar na uwe Naald steken in de Maas 3. en 4. te gelyk, en maken daar een derde Maas; vervolgende dus tot op ’t eind 10. toe. Het toutje aan de twe einden A. B. getrokken zyn, zal die gang van kleine Mazen gans recht als ene draad gevonden worden, die ’t Net een Voet wyd zal houden.
Als de bodem gemaakt is, zal men een toutje steken in de Maas 10. en door alle die op de zelfde ry staan, klimmende opwaards tot aan 9. waar van men de twe einden aan een moet knoopen, en ze aan de Spyker doen, om het aan de twe einden A. K. en B. D. omlaag te laten hangen, om daar een gang met kleine Mazen te maken, gelyk men aan de kant A. B. gedaan heeft, nemende de Mazen 5 en 6. by de 7 en 8. en dus met de overige.
Daar na zult gy door die gants kleine Mazen een toutje steken, ’t geen gy aan de Spyker zult vast maken, om de kant 9. 10. te laten hangen, om daar desgelyks een gang kleine Mazen te maken, ’t geen ’t Net houden zal, ter lengte van 9 Duimen, van D. tot B.
Aanmerkingen. Als ik deze Netjes maak, verandre ik van Breihoutje, en neem een kleinder om het naauwer te maken, en, op dat het veranderd zynde, zich niet verlenge, dit zoude de Vogels, of ’t wild te zeer drukken, gelyk men wel denken kan.
’t Is nodig een Tou aan weerskanten te doen om het’er aan op te hangen, en twe toutjes door alle de Mazen te steken, die in de laatste gang van de opening D K. zyn, om het, als een Zak toe te halen.
XIII. Men maakt grote Mazen aan alle Netten, die men bewegen moet, als Slag-netten, waar aan ’t wel te pas komt, een soort van grote Mazen, aan den kant met Tou te maken, op dat men daar de Lyn zoude kunnen deursteken, die het moet doen spelen en sluiten; want zo men ze in de ware Mazen van ’t Net stak, behalven dat dat Net de vryheid niet zoude hebben, om over de Lyn heen te glyen, zoude het te lang lyden eer ’t zyn werk zoude doen, en de kleine Mazen zouden gedurig aan stuk gaan door ’t vryven van ’t Tou.
Men moet dan, om een Net van grote Mazen aan de kanten te voorzien, een Toutje hebben, dat naar gelang van de dikte van dat garen is, waar van het Net is gemaakt; en steken die Lyn, of dat Toutje door alle de Mazen heen, van een eind van ’t Net.
By voorbeeld, zo gy dat met grote Mazen voorzien wilt, ’t geen met de Cyffers 11. 12. 13. is getekent, knoop de twe einden van de Lyn, aan een, doe ze aan een spyker en maak een toutje aan de eerste Maas R. vast, en steek een half voet verder het zelfde toutje door een ander Maas 10. alwaar gy een knoop zult maken, om ’t op te houden. Maak van daar nog een half voet verder nog een ene andere, en ga zo voort tot het eind toe. Dit Toutje dus van half tot half voet geknoopt zynde, zal het al zo vele grote Mazen maken 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. enz. aan den kant van het Net maken, daar men de Lyn deursseekt, die ze moet doen spelen; ’t is gene noodzaaklyke regel, dat men die Mazen van half voet tot half voet moet knoopen, gy kunt het ook wyder, of korter by een doen, naar de langte en wydte van het Net. Voor ’t overige | |
| |
moet u gezegd zyn, dat gy de Netten aan de kanten deurrygen moet, in de langte; maar niet in de breedte, voor al in de Slag-netten, die anders niets waard zouden zyn.
Voorbeeld. Het Net is opgenomen, of begonnen by de Mazen R. 11. 12. 13. en ge-eindigd in Q. De Cyffers 1. 2. 3. 4. 5. 6. tot R. verbeelden de langte. Dus schynt het doorregen in langte: want zo ik ’t doorregen had in de breedte, die met de Cyffers 11. 12. 13. is getekend, als men ’t wilde overspannen en bergen in de Aarde, gelyk de Slag-netten moeten zyn gedaan, zoude het niet op een klein hoopje kunnen geborgen worden, om dat het zoude opryzen. Daarom moet gy letten, dat gy dit soort van Netten in de langte en niet in de breedte breit; dat is, dat gy het moet opzetten zo breed als men ’t Net wil hebben, en breijen dan ’t zelve in de langte.
| |
Hoe men ronde Netten breit.
XIV. Ik noem ronde Netten, alle Netten, die als een goot, of trechter, of iet dergelyks gemaakt zyn; gelyk dit, ’t welke hier achter vertoond wordt.
Maak eerst uw opzetzel even als Artykel X. gezegd is, maak het aan de Spyker T. vast, en om in ’t rond te breijen, in de plaats van de eerste Maas L. te nemen, om ene gang te breijen, gelyk men doen zoude, als men geen rond Net breide, moet men de laatste Maas aan ’t eind der gang R. nemen en ze aan L. brengen, makende een nieuwe Maas tussen L. en R. welke door dat middel het Net zal sluiten, en ’t rond houden. Gy zult den gang van de Mazen in ’t rond vervolgen, nemende de nieuwe welke gy zult maken tussen de twe anderen, L. en R. en gy zult dus het Net vervolgen, breijende altyd, al keerende voort, zo lang, als gy begeert.
| |
Hoe men een Net moet maken, dat rond is, met Kelen, of verscheiden Inken.
XV. Als men een rond Net met Inken, of verscheiden ingangen zoekt te maken, moet men beginnen, gelyk in ’t voorgaande Artikel gezegd is, en als men ter plaatze is gekomen, daar men een Ink wll hebben, moet men’er een gang van dubbelde Maren maken. Gy kunt daar van een voorbeeld in het Figuur van Artikel XIV. vinden. Dat Net heeft twe ingangen, den enen aan de letter A. welke de eerste Ink uitmaakt, en den anderen op de plaats C. welke de twede is. Brei dan in ’t rond, en als gy in de plaats A. gekomen zyt, neem twe kluwens Tou, en windt ze te gelyk op uwe Naald, en brei een gang daar mede rondom uw Net. Daar door zult gy een ry dubbelde Mazen hebben, gelyk zy tussen de Letters V. S. van de hier by gegeven Figuur te zien zyn.
Als deze gang af is; sny dan deze twe Garens af; en verander uwe Naald, om’er een enkel garen op te winden, en vervolg met Breijen op een van de Garens dezer dubbelde Mazen, dat is, dat men van elke dubbelde Maas, maar een enkel moet opnemen, en laten de andere voor den Ink hangen; en dus moet men met alle de volgende ook te werk gaan, werkende vervolgens tot de plaats C. toe, alwaar men de Naald desgelyks dubbel zal vullen, om een twede gang met dubbele Mazen te maken; waar na men weder den Naald met enkel Garen bewinden zal en doen gelyk te voren.
| |
Hoe men meerderen zal, om te maken, dat het Net op de ene plaats wyder, dan op de andere is.
XVI. Men maakt een soort van kwade Mazen; men gebruikt ze in velerleije soorten van Netten, vooral voor zulke, die van vierkante Mazen worden toegesteld, welke ik hier na vertoonen zal, en die welke rond, maar aan ’t ene eind naauwer dan aan ’t andere zyn. Gy kunt de gedaante van deze vermeerderingen, hier verbeeld zien. Zy zyn hier met de Letters V. X. getekend. Men maakt ze op deze wys.
Onderstel, dat gy een Net wilt maken dat aan ’t ene eind twe voeten wyd is, en aan ’t ander einde tien, en dat de langte tussen ’t ene tot het andere eind zy, vier voeten. Dit Net zal duims Mazen hebben. Zet dan 24 Mazen op gelyk Artikel X. is gezegd, en als gy den eersten gang na ’t opzetten breit, maak dan vyf, of zes Mazen, en als gy aan de zesde, of zevende zyt, getekend met V. die dan een gang in ’t ronde met het Garen, en steek dan twemaal uwe Naald door die zelfde zevende Maas, en maak een knoop, dit zal de meerdering wezen welke te zien zal zyn, als’er ’t Breihoutje uit zal wezen, als een lus, of ring.
Ga dan daar na voort met uw Net, en als gy’er tien, of twaalf van gemaakt hebt, ’t komt’er niet op aan, hoe veel, als gy maar twe vermeerderingen in elken gang doet, maak nog ene andere vermeerdering X. op de zelfde wys, als de eerste; vervolg daar mede uwen gang, welken gy bevinden zult dan te hebben, zes en twintig Mazen, ter oorzake van de twe vermeerderingen; begin dan weder enen anderen gang, waar in gy ene andere vermeerdering zult maken. Dit gedaan zynde, zal zy acht en twintig Mazen hebben, en dus moet gy met de andere gangen te werk gaan, die gedurig met twe vermeerderd zullen worden.
Op deze wys zullen de Netten, om elken gang twee duimen wyder worden; en zo men een Net wilde maken dat gedurig al naauwer werd, zoud gy in de plaats van meerderen moeten minderen, op de plaatzen, die aangewezen zyn, nemende twe Mazen te gelyk, en makende daar maar ene Maas op, dus zal het Net op elken gang twe duim kleinder worden, daar het op die andere wys al gedurig aanneemt in wydte elken gang.
| |
Gewigtige onderrechting voor een Fuik, met verscheiden Inken.
XVII. Men maakt gene Fuiken, dan om te vissen. Die hier is afgebeeld, zal tot een model dienen om’er anderen na te maken. | |
| |
’t Is wel te zien in deze Figuur, dat na de grote opening, of voornaamsten ingang S. P. R.’er van binnen in het Net nog een ander Net is, ’t geen men de Keel, of den Ink noemt, om dat de Fuik daar door ingaat, en ’t Net naauwer wordt; desgelyks, om dat die Ink, of Keel hoe langer hoe naauwer van E. e. tot L. wordt.
Als gy een Net, daar ene, of meer Inken aan zyn wilt maken, moet gy ene gang Mazen, rondom de plaats breijen, daar de Ink wezen moet. Men zal die Mazen in vieren deelen, en in ’t begin van elk deel, zal men twe Mazen te gelyk opnemen, dat is, dat men ze door twe Mazen zal steken, die malkanderen volgen.
By voorbeeld het Figuur, ’t geen hier is afgebeeld, heeft twe en dertig Mazen, dit in vieren gedeeld zal voor elk vierde deel geven acht Mazen. Gy zult dan de eerste twe Mazen te gelyk nemen, in A. en vervolgen met breijen, tot B. alwaar gy weder twe Mazen te gelyk zult opnemen; wanneer gy weder tot D. vervolgen zult, en desgelyks doen; en ten laatste nog twe anderen in D. deze maken de vier plaatzen uit, welke bepaald zyn, om twe Mazen in elken gang by een te nemen, om door dit middel den ingang van den Ink hoe langer hoe naauwer te maken, op ene langte, die men ze geven wil.
| |
Hoe men Netjes maakt, die sluiten gelyk een Beurs.
XVIII. De Net-beursjes, die men maakt, om met de Fret Konynen te vangen, zyn van dat soort.
Om ze te maken, zet men zo veel op, als men tot de wydte, die men begeert, meent nodig te wezen, en men vervolgt met breijen tot ene langte, welke men meent ze te moeten hebben. Als het gebreid is, haalt men alle de Mazen van ’t eind by een, om ze by een te knoopen, gelyk in de Letters E. F. van de Figuur hier achter te zien is, welke een Konyne Netje verbeeldt, dat in staat is, om gezet te worden. De twede Figuur, die’er een verbeeldt ten halve gedaan, zal tot een ontwerp dienen.
Steek uwe voorste vinger van de linker hand door alle de Mazen, 1. 2. 3. 4. 5. 6. van ’t eind van ’t net, en latende de ene zo na op den andere komen, als in N. te zien is. Bind het dan te samen onder de vinger by de Letter P., sla’er ’t Tou vyf, of zesmaal om, terwyl gy het vast aanhaalt. Neem daar na alle de Mazen van uwe vinger, en haal’er een Tou deur, en draai ’t’er zo menigmaal om als nodig is, om’er als de Lus van een Lyn van te maken, welke ene van de twe zal zyn, die men aan ’t Net van noden heeft. Gy kunt op de zelfde wys, nog op zyn best knoopen maken, als een Snijer een knoop maakt, en als deze knoop gelegd is, moet gy met het ander eind even eens te werk gaan. Nu is’er niet meer te doen, dan een Toutje door de laatste Mazen aan den rand M. Q. te steken, welke gy aan ’t ene eind aan de Lus P. zult doen, en de andere aan de Lus F. zal vry blyven, om ze aan een takje vast te maken, als men ze gebruiken wil. Men zal ook een ander deur de Mazen van den rand N. O. steken, welke door de Lus F. vast zal zyn, en door de Lus P. zal zo gestoken zyn, dat alles, wat in ’t midden X. komt, zo men vat de twe Toutjes G. H. om ’t Net op te lichten, de zwaarte, de twe Lussen by een zal brengen, ’t geen ’t Netje, als een beurs zal maken.
| |
Om te beletten, dat een Net met schuinse Mazen, niet langer kan worden.
XIX. Als gy een Net, met Mazen over dwers hebt, en gy ’t gebruiken wilt, zonder dat het langer, of korter wordt, dan dienstig is voor de langte en breedte, welke gy hebben wilt. Zo dat het zich altyd in enen staat houdt, dat de Mazen gans open zyn en vierkant schynen, gelyk in de eerste Figuur te zien is; ’t geen een Patrys-net, of Sleep-net, om Patrys te vangen verbeeldt. Dus is ’t ook met de Ladders van een Schakel, of de grote Mazen van een Kwartel-net gelegen.
Men moet de breedte opzetten, welke men wil, en ’t vervolgens tot de langte breijen, die ’t hebben moet. Als gy aan den laatsten gang van uwe Mazen gekomen zyt, verander dan van Breihoutje; neem’er een dat de helft, of twe derden kleinder is, als dat, waar op gy uw Net gebreid hebt, en brei enen gang, op dat kleine houtje. Dit gedaan zynde neem uw Tou weg, en steek het door alle de Mazen van de zyde van ’t Net, en maak het aan de Spyker vast. Om aan de twe zyden van het Net, een ry met kleine Mazen te maken, gelyk gy aan de twe einde hebt gedaan; neem daar na uwen draad weg, en span uw Net, gelyk in de twede Figuur te zien is. Gy zult zien, hoe die kleine Mazen het zelve styf houden, van A. na B. en in de langte, van B. tot C. en A. tot D. dat de breedte uitmaakt.
Maar om zich niet in dit soort van kleine Mazen te bedriegen, welke te klein gemaakt oorzaak zouden zyn, dat het Net in ’t midden zakachtig werd, moet men daar een proef van nemen, in twe, of drie van de eerste Mazen; en van Breihoutjes veranderen, tot dat men de vereiste grootte krygt, op dat zich alle de Mazen van het Net vierkant open houden. Want als het houtje al te groot was, zou het, gespannen zynde, te lang wezen, te smal, of niet wel gesteld. Men kan daar licht een proef van nemen, om zich niet te misgissen.
| |
Hoe men Ringetjes aan Netten maakt.
XX. Hoewel deze Netten met Ringetjes by na niet in gebruik zyn, Ik heb echter gemeend, hier ter plaatze, daar van iet te moeten zeggen, om ze te gebruiken, daar ’t pas geeft.
Men maakt deze Netten met schuinse Mazen, ter langte en wydte der plaatze, daar men ze gebruiken moet; Gy hebt’er hier een Afbeelding van, waar in gy ziet, dat’er aan alle de Mazen, om hoog van F. tot K. Ringen zyn vast gemaakt. Deze Mazen [illustratie] [Plaat 35. pag. 630. NETWANT. pag. 632. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
zyn van Yzer, of nog beter van Koper, en groot genoeg om’er ’t eind van een Ping, of een Tou van die grootte in te steken.
Om Ringen aan een Net te doen, moet men zich schikken na Fig. 2. welke toont dat men ’t eind der Maze A. in den Ring B. stekende, de zelfde Ring B. weder door de Maas A. moet steken, welke na onder glyende in F. aldaar de knoop maakt, gelyk men met den enen Ring doet, zo gaat men ook met den anderen te werk. Men steekt daar na een Marling-toutje, of een matige Lyn door alle die Ringen heen, om dit als een Gardyn-roe te gebruiken, als men het Net wil spannen.
| |
Middel om een Net te maken met vierkante mazen.
XXI. De Netten, die langer dan breed zyn, en met vierkante mazen worden gemaakt, zyn gemeenlyk Sleep-netten, Snippe-netten, en de Ladders van Steekgarens.
Om een van deze Netten te maken, moet men met een toutje de maat der langte en breedte nemen, die men’er aan wil geven, gelyk in de twe hier bygevoegde Figuren is te zien.
De langte is door de Linie A. C. verbeeld, en de breedte door de Linie A. B., men maakt de ene en de andere vast aan de Spyker A. Daar na moet men de eerste maas maken, en ze aan de zelfde Spyker doen om ’t Net te vervolgen, meerderende gedurig op ’t eind van elke gang, gelyk in ’t voorgaande Artikel is geleerd; en, als het zo lang zal zyn, als het toutje A B. in de plaats van dan te meerderen, op ’t eind van elken gang, zal men’er gedurig twe aan ene kant nemen. By voorbeeld aan de kant van de Letters P. Q. zal men moeten meerderen, dat is, dat men op ’t eind van elken gang, die aan de kant van F. G. komen, men twe mazen byeen zal nemen, om’er maar een van te maken, en dat men in tegendeel aan den anderen kant op elken gang, die men zal eindigen aan den kant P. Q. men meerderen zal. Dus zal het Net al gedurig langer worden, zonder breder te zyn, gelyk blykt van F. tot G. Men zal met deze manier van Breijen voortgaan, tot dat men tot het eind der lengte van de Maat A C. is voortgegaan, en vervolgens in de plaats van meerderen aan de kant van P. Q. moet men de twe laatste mazen te gelyk nemen, zo wel als aan de kant F. G.; en daar na moet men het Net, al minderende, afmaken. Dit in opmerking zynde genomen, en ’t Net gespannen zynde, zal het langer dan breed wezen, en gelyk het twede Figuur verbeeldt; ’t begint by C. en eindigt met V.
| |
Om byzondere Netten te maken van velerleije namen, en voor eerst de Tonnelle om Patryzen te vangen.
XXII. Dit Patrys-net moet genen staart hebben, die meer, dan vyftien voeten lang is, en moet wyder zyn, dan achtien duimen aan deszelfs ingang. Laat uwe ogen op deze Figuur gaan, welke een gespannen Patrys-net verbeeld. De langte wordt genomen van Letter A. tot G. Zy moet allengskens na de staart toe loopen, zo dat men op ’t eind niet boven de hoogte van zes duimen heeft.
Dit Net zal van gaarn van drie strengen getwernt wezen, dat niet al te dik is; men verwt het groen, geel, of bruingraau, gelyk wy Art. XXIX. zeggen zullen. De Mazen zullen van een duim, of anderhalf, of twe wyd zyn. Men kan’er dertig min, of meer opzetten, naar de wydte van de mazen; dit opzetten wordt in de Figuur verbeeld.
Om daar aan te werken, moet men in de plaats van weder met de maas C. G. voort te varen, die van de andere kant H. nemen; en gaat voort met breijen, in ’t rond, gelyk ik Art. XIV. getoond heb, tot de zestiende en zeventiende gang toe, alwaar gy zult beginnen twe mazen op ene plaats alleen gelyk te nemen, om ’t net naauwer te doen worden, ’t zelfde zult gy van vier tot vier gangen doen, om te maken dat het Net alleskens vernaauwde, en ’t op ’t eind niet boven acht, of tien mazen heeft.
Als het Net af is, moet men door de laatste mazen van het wydste eind een Teen van glad hout steken, dat zo dik is, als een Laadstok, en rond gebogen gelyk een Hoepel; daar na maakt men deze twe einden aan malkander vast, om den Hoepel in staat te stellen. Men moet het nog kleinder by trappen op de plaatsen maken, die met de Letters F. E. D. C. B. getekend zyn; en naar gelang der langte, die het Patrys-net heeft van den andere staan. Men doet’er liever ronde Hoepels in, dan die ene andere gedaante hebben, om dat men ze gemaklyk op ’t eind ener streek tussen de Veurens van ’t Koorn, of Braakland in kan zetten.
Om deze Hoepels aan ’t Net te doen, zal het goed zyn, het door een gang van mazen in ’t ronde te steken, en daar na met een toutje de twe einden van de Teen aan een te binden, om dat zy niet wyder open gaan, als ’t nodig is, en gedurig in de zelfde staat zyn. Men moet aan weerskanten van de Hoep twe paaltjes a, b, c, d. steken, die ontrent anderhalve voet lang zyn, en dienen om de Patryse-fuik gespannen te houden; men moet een ander Paaltje steken in A, dat een voet langer aan den staart van ’t Net is, om ’t wel recht en styf te houden.
Men moet twe wieken van enkele Netten aan weerskanten van deze Patryze-fuik zetten, als zy maar een voet hoog zyn, en met schuine, of rechte mazen gemaakt; want het komt’er niet op aan, hoe ’t zy; om ze van scheve mazen te maken zie Art. XIX; en wilt gy ze van rechte; gy zult vinden, hoe zy gemaakt worden Art. XXI. Elke wiek moet zyn, van vierdehalve, of vier Roeden, als zy zullen gemaakt zyn, men zal’er van twe tot twe voet de stokjes M. N. O. P. H. I. K. L. aan zetten, die zo dik zyn, als een Ping, en een voet, of anderhalf lang, om ze aan weerskanten van de Patryze-fuik te plaatzen.
| |
| |
| |
Hoe men een Net moet maken, om de gemeste Patryzen te vangen.
XXIII. Om dat soort van Net te maken, zie de Afbeelding hier achter, gy kunt dat doen, zo ’t u behaagt met vierkante Mazen, gelyk in ’t XXI. Artikel afgebeeld staat.
Men maakt het van drie stukken, ’t grootste A. B. F. G. zal zes voeten lang wezen, en vier voeten breed, en de twe andere stukken, P. Q. I. H. en K. L. X. Y. zullen vier voeten lang zyn, en een voet breed. Men moet ze aan ’t grote vast maken, beginnende met den hoek Q. en latende van Q. R, tot aan ’t eind G. zo veel langte, als het kleine Net breed is, te weten een voet. Deze langte zal aan ’t punt R. overschieten, waar van daan men zal beginnen de twe stukken, beginnende met Q. aan een te najen; gaande daar mede voort tot aan de letters P. S. en latende zo veel langte van ’t grote Net van S. af tot aan B. als van Q. tot aan ’t eind G. Dit gedaan zynde, zet nog andere stukken X. Y. daar aan, en recht tegen over V. T. op de zelfde wys, en recht tegen over de andere.
Deze Netten by een vergaderd zynde, zult gy vier andere Stokken hebben, gelyk die, welke met de letters C, E, N. verbeeld zyn, lang achtien duimen en een vinger dik, met een Keep aan ’t eind N. om ’t vast te maken aan elken hoek, R. S. T. V. daar de Netjes vast zyn gemaakt. Men zal aan alle deze houtjes een gaatje maken, op een halve voet na aan ’t eind C. om daar een Ring van Yzer, of Koper in te steken, gelyk men aan de Gardynroejen doet.
Daar na moet men een toutje nemen, dat vry sterk is, en steken het met een eind door den ring van het houtje, ’t geen vast zal zyn aan den hoek van het Net, die getekend is met de Letters Q. R. en van daar aan den hoek van ’t kleine Net, stekende dat door alle de mazen van de kant, en komende net door de Maas I; steek het daar na in den Ring van het houtje, ’t geen aan den hoek P. S. zal wezen, van daar in de Maas van den hoek van ’t grote Net B. en dus in ’t ronde, tot aan den laatsten hoek G. en eindelyk in den Ring met het ander-eind. Men zal die twe einden laten hangen, elk een voet vier, of vyf lang, en knopen ze te samen, gelyk men ze in de letter M. ziet. Men kan de afbeelding van dat Net in ’t Artikel van de Patrys, gespannen zien.
| |
Hoe men het Net maakt, ’t geen men een Puit noemt.
XXIV. Men heeft een Net; ’t is een kleine Fuik, en niet anders, dan het eind van de Fuik; men noemt het in Holland een Puit. Het Figuur daar van is hier verbeeld. De twede Figuur verbeeldt ze alleen in zyne trekken, om’er het fatsoen, en de evenredigheid van te doen begrypen.
Men moet het op zestien mazen opzetten, en van vier tot vier mazen in de eerste gang, na het opzetten, meerderen, en de andere gangen, op de zelfde wys, meerderende recht, over die op de ry der voorgaande Mazen zyn zullen, tot dat het Net is van een voet en een half langte, welke ene van de Inken zal zyn. Als men die langte heeft, zal men niet meer meerderen, en voortgaan, zonder meerderen, of minderen; en als gy nog drie voeten zult hebben gebreid, laat dan ene opening.
In de plaatze, daar gy hebt in ’t ronde gewerkt, al ’t geen tot nog toe van het Net gedaan is, keer uw werk om, als of gy een Net wilde maken, dat niet was gesloten; en als gy tot de maas gekomen zyt, daar gy de oude manier van Breijen hebt verlaten, keer dan op de mazen om, die gy maakt; en als gy aan ’t ander einde zyt gekomen, blyft dan zo voortgaan ter langte van ene voet, op dat’er opening zy om de Vis uit te halen. Dit gedaan zynde, zal men weder in ’t rond breijen, gelyk men in ’t begin gedaan heeft, tot drie voet langte. Uwe Puit zal zeven voeten langte hebben, zonder de twe Inken; dan zal men de twede Ink maken, nemende twe mazen te gelyk, om elken vierde maas in ’t ronde van het Net, om te minderen tot zestien Mazen, gelyk gy aan ’t ander eind hebt begonnen.
Daar na zal men de Hoepels vast maken, zettende de eerste A. G. Net op de Mazen daar gy eerst hebt beginnen te minderen; ene andere D. K. aan de andere kant van den buik; eindlyk de twe andere Hoepen tussen beiden op de plaatzen gemerkt B. H. C. I. even wyd van een. Maak’er daar na de Inken aan, gelyk men doet aan den buik ener Fuik, en sluit dus den ingang M. De vier Hoepen van de Puit moeten de grootte van ene Ton hebben; en die van een Ton zyn’er ook goed voor.
Als men dat Net wil spannen, moet men vier stokken nemen D. F. K. V. die een arm dik zyn, en vyf en ene halve voet lang; en maken deze met Touwen rondom de Hoepen vast, om de Puit in staat te houden, gelyk een Ton zoude doen, en door de letters A. B. C. D. blykt. Men moet vier toutjes aan ’t hout G. H. I. K. laten hangen, om daar steenen aan vast te binden, op dat de Puit na den grond zinke. Gy zult ook een Tou L. R. van een Roe, of anderhalf, lang, aan de Puit vast maken, om ze te vissen, als men’er niet by kan komen, zonder zich nat te maken: maar dit doet men ook met twe Houten kruiswys boven, dwers over de Hoepels vast te maken daar men een haak in slaat. Door deze doet men ze ook stevig staan.
Alles wat ik hier mag hebben over geslagen, zal over de Fuik hier voor gezegd zyn; want het komt op een uit. Uitgenomen dat men aan een Puit houten heeft, welke aan geen Fuik te vinden zyn; en dat men daar een eind aan heeft, ’t geen aan een Puit niet is te vinden.
| |
Een Net, dat uitnemend is, om in allerleije soorten van Waters te zetten.
XXV. Dit noem ik Quinque porte, of Vyf Inke-net. ’t Is vierkant, en schynt een Kooi te wezen; men ziet ze in de eerste Figuur afgebeeld, die hier achter over dit blad volgt, en ’t zelve verbeeldt zo als ’t opgestaald is, en gespannen, gelyk het in ’t water staan moet; en de twede Figuur verbeeldt ze alleen met enkele trekken. De ene en de andere zyn hier by een gevoegd, om’er het fatzoen en de evenredigheid te beter te vatten. [illustratie] [Plaat 36. pag. 633. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. NETWANT. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
Het bestaat uit zes stukken, zynde in elke ene Ink in ’t midden, uitgenomen die, welke om laag is, en gans is gesloten.
Om te leren, hoe men dit Net maakt, zullen wy onderstellen, dat het acht voeten vierkant heeft, en vier voeten hoogte. Zet dan acht-en-twintig Mazen op, die elke een duim wyd zyn, en werk op de gewoonne wyze, zonder meerderen, of minderen tot veertig voeten langte, ’t geen uit zal maken vierhonderd en tagtig gangen Mazen. Neem een Toutje en steek dat door alle de mazen van de ene kant van dat Net heen; knoop de twe einden aan een, en maak ze aan een Spyker vast, om aan de andere kant te werken, beginnende met de eerste maas, waar aan gy het toutje dat op uwe Naalde is, zult vast knopen, en breijen daar van honderd en twintig steken; en, als gy op die plaats gekomen zyt, keer dan uw Werk om en braai daar heen, daar gy zyt van daan gekomen, als of gy een byzonder Net wilde maken, en gaat zo voort tot dat gy hondert en twintig mazen, zo wel lang zyt, als breed. Dit stuk Nets dus gewerkt zynde, zal dienen om ’t bovenste van het Net te maken. Dit af zynde, brei aan ’t tegenoverstaande eind, na dat gy uw Net weder geregen zult hebben, nog een stuk van honderd en twintig mazen vierkant, ’t geen voor ’t onderste zal dienen.
Dit gedaan zynde, steek dan vier rechte staken A. C. D. B. zo in den grond, dat zy een vierkant uitmaken, en acht voeten van den andere staan. Maak een Touw om laag van de vier Staken E. F. G. T. en een ander Touw op de plaatzen gemerkt A. C. D. B. Span dan uw Net in de langte daar aan van binnen vast, en ryg het van boven en onderen, rondom dat Tou toe; span dan uw boven-stuk en onderstuk, om ze desgelyks elke aan hunne Touwen vast te rygen aan ’t Net, dat rondom gaat, dus zal uw Net zo vierkant zyn als een Dobbelsteen. Dan moeten’er de Inken nog maar aan vast gemaakt worden. Deze moet men met twaalf mazen opzetten, gelyk Artikel X. gezegd is; en meerderen, gelyk geleerd is Artikel XVI. van drie tot drie mazen, voor de eerste gang mazen, na het opzetten; en zo voort gaan aan elken gang mazen op elk’er plaatzen, tot dat het twe voeten langte hebbe. Men moet zulke vyf Inken maken van het zelfde fatzoen, als ’t eerste, ’t ene zal zyn voor boven H. en de andere voor de vier zyden; en als zy gedaan zyn, open ze en span ze in ’t ronde op elke pand van het Net; sny’er daar na uit ’t geen nodig is, naar de grootte van den ingang van de Ink, welke gy’er in naait. Span’er daar na de toutjes aan, gelyk in ’t Artikel van de Fuik getóónd is; zo dat de Inken gespannen staan, even als in het Artikel van de Fuik gezegd is; op dat de Inken even eens open staan, als die van de gedagte Fuik. De ondervinding zal u het overige leeren, en het Net zal in staat zyn, om gezet te worden.
| |
Andere manier om dat Net te maken.
XXVI. Dit geschiedt met elk stuk op zich zelf te maken; zie daar de manier.
Men moet met de kleine opening A. van den Ink beginnen, en zetten twaalf steken op, die elke van een duim zyn, en in de eerste gang, welke gy na het opzetzel moet maken, zult gy meerderen van de eerste Maas af, een twede meerdering op de vierde maas, een andere op de zevende en de laatste op de tiende. Dit zyn vier meerderingen in enen gang; men moet het zelfde in alle de gangen der mazen onderhouden, welke men gaan zal, zettende gene meerderingen meer dan vier in een gang; en, om u daar in niet te bedriegen, maak deze vermeerderingen gedurig op den rang van die der voorgaande, zy zullen als rechte linien A.C. A.I. AB. maken. Deze lynen zullen dobbel wezen, gelyk zy schynen, schoon de zelfdeslangswys loopen. Op deze wys zal men met zekerheid en zonder fout werken. Zo gy wel acht geeft op de plaatzen met de letters H. G. D. E. I. F. zult gy zien, dat de meerderingen, dus gemaakt, malkander volgen.
Als’er ontrent twe voeten zyn van A. tot de letter C, of B, dan zult gy ene meerdering maken, en aan de achtste maas ene andere, en aan de zestiende weder ene, om dus om de achtste maas te blyven vermeerderen, tot dat het Net de langte van zes voeten hebbe; wanneer het in ’t ronde aan de wydste kant gemaakt zal zyn, gelyk de Figuur en de gestipte boog K. H. M. aantoonen.
Maar, om ’t net zonder wanschiklykheden in order te krygen, moet men liever een weinig garens voor niet spillen, en snyden uit het vierkant vier stukken op die wys; onderstel, dat het Net gespannen zy plat neder op de aarde, en in een ovaal geopend, en dat de rand, die’er rondom is in ’t ronde zy gestipt, R. O. S. Q. T. P. V. N. van deze Figuur.
Steek een toutje met een Spyker op den rand van ’t Net, op de plaats getekend met de letter P. en halende dat Tou in ene rechte lyn, steek het met een Spyker op den hoek N. vast, en gaande dan in een rechte hoek van daar voort, zult gy het met ene andere Spyker, op de kant O. van ’t Net, vast steken, vier voeten van N. Men zal als voren het zelfde toutje op acht voet van daar in Q. vast maken, en eindelyk weder in P. met het eerste eind. Dit toutje op deze vier hoeken vast gezet zynde, zal een vierkant uitmaken van acht voeten lang, en vier breed. Neem daar na een Schaar; sny het Net langs het toutje af, en dus al ’t geen buiten die toutjes is. Om te beter te verstaan, sny van P. tot Q. dan zal ’t stuk T. overschieten, en dit moet men weg snyden.Dus moet men met de drie andere stukken ook te werk gaan. De vier stukken, die rondom het Net zyn zullen op de zelfde wys gemaakt worden, en wat het bovenste belangt, dat moet men negen duimen langer maken, op dat men het, op de aarde gespannen zynde, op acht voeten in ’t vierkant zoude kunnen snyden; het onderste zal acht voeten vierkant blyven, gans geheel zonder meerderen, of minderen. Als alle de stukken gemaakt zullen zyn, zal men de Lynen aan malkanderen vast maken, de toutjes toetrekken, en alles doen, gelyk ik van de andere wys gezegd heb. Men zal aan alle de | |
| |
hoeken van ’t Net, zo om hoog, als om laag, twe einden touw, elk een voet, of twe lang, laten hangen, om ’t aan de Staken vast te maken, als men ’t zetten zal.
| |
Om Slagnetten voor Pluvieren en Eenvogels te maken.
XXVII. Dit soort van Slag-netten wordt van gene, dan scheve Mazen gemaakt, om dat zy in de helft kleiner plaats kunnen geborgen worden, dan die van vierkante ruiten worden gemaakt. De Mazen moeten twe duimen groot zyn, en het moet heel gelyk getwernt Garen zyn; en gemaakt van de beste Hennip, die men kan vinden. Gy zult het opzetten op de zelfde wys, als in Artikel X. geleerd is, met vier en twintig Mazen. Dit opzetzel maakt de breedte van het Net uit, en de langte moet zes Roeden zyn. Het moet gerand aan de ene kant zyn, gelyk ik Artikel XIII. getoond heb. Het Toutje, waar mede men het aan de kant breijen zal, moet sterk en van een goede dikte zyn, om een Lyntje deur de grote Mazen te steken, die van dit Toutje gemaakt zullen worden. Deze Lyn moet de dikte van een ping hebben; gy zult aan de twe einden van het Net, den laatsten gang der Mazen, op een Breihoutje maken, dat de helft kleiner is als dat, waar op men ’t ganse Net gemaakt heeft, om het Net in staat te houden. Die kleine Mazen zullen gemaakt worden, gelyk Artikel XIX. getoond is, om te maken, dat een Net niet langer noch korter wordt. Men moet de Netten en de Lyn verwen met een bruine kleur, gelyk hier na in ’t XXIX. Artikel is geleerd.
| |
Van een geladderd Net, om Mussen in Kamers te vangen.
XXVIII. Dit Net is een soort van Schakel voor klein Gevogelte, waar van men de manier in zyne orde op ’t woord Schakel, Schrob-net. Men moet ze op de zelfde wys maken, uitgenomen de Mazen der Ladder die gemaakt moeten worden van vierkante ruiten, en wel twe, of twe en ene halve duim wyd zyn. Het Want moet van garen zyn, dar slap getwynd is, en uit twe strengen bestaat, hebbende Mazen, die elke enen duim wyd zyn. De langte en wydte van ’t ganse Net, als het klaar is om gebruikt te worden, moet naar de grootte van het venster zyn, of van de plaats, daar men ze Spannen wil. Gy moet maar maken, dat gy ze een zak geeft, als aan een Schakel voor kleine Vogels. Het zal niet nodig wezen, dat men daar stukken van Touwen aan de kanten aandoet, om dat men ze aan Spykertjes vast kan maken.
| |
Mengzel, waar mede men de Netten taant, om ze voor het rotten te bewaren.
XXIX. Zie daar, hoe men de Netten bewaart; men moet ze Tanen, dan kan men ze langer bewaren, en het Gevogelte, en de Vis is’er zo schuw niet voor, als dat het wit is. Men heeft maar drie soorten van kleuren, die voor allerleije soorten van netten goed zyn; te weten, Bruin, Geel, en Groen.
De eerste is de gemeenste, en bewaart het Want allerbest. Dit wordt van Run gemaakt, dat men by de Looyers haalt. Hier mede worden ook de Huiden bereid. Maar, dewyl men dit niet overal vindt als men het van noden heeft; is die, welke men met Neuten-bolster maakt, ook goed en genoegzaam. Zie daar hoe men ze gereed maakt.
Spit de Notenbolster in de grond, neem ze daar na, en op twe Schepels van dezen Bolster, giet twe Wateremmers Water. Laat alles met malkander den tyd van een uur koken, leg daar na uwe Netten op den grond van de Ketel, en uwen Bolster en ’t nat’er boven op; en laat ze daar in vier en twintig uur staan; haal ze’er daar na, en vring ze uit en draag zorg, dat gy ze spant, om ze te laten drogen. Zy zullen zo bruin’er uitzien, als de Minderbroeders.
Het twede Verwsel, ’t welk geel is, wordt van Schelkruid gemaakt, ’t geen men met grote handvollen nemen moet, en stryken daar de Netten overal mede, als, of men ze met Zeep besmeerde, en als het gedroogd is, zal het geel zyn.
De laatste kleur, die groen is, en allerbekwaamst om Vogelen te vangen, en om dat zy de Kruiden gewoon zyn te zien; die van de zelfde kleur zyn, en daar over te loopen, maakt hen zo schuw niet, als zy de Netten met die kleur geverwd zien. Zy wordt van groen Kooren gemaakt, dat gehakt, gestampt en gekookt is, en waar mede men het Net niet overal besmeert, waar na men ’t’er vier en twintig uren in laat staan. De kleur welke door een Zyverwer daar aan wordt gegeven, zoude wel beter zyn en langer duren, en men raad u die te gebruiken, zo gy op de plaatzen zyt, daar men ze kan maken.
| |
Ander middel, om Netten lang te bewaren.
XXX. Men zegt in ’t voorgaande Artikel, dat verw Netten langer bewaart, inzonderheid zulke, die Getaand zyn, of met Neuten-bolster geverwd. Ik raad’u ook, als uwe Netten nat zyn, niet te lui te wezen, van ze in de lucht op te hangen, om ze dra te laten drogen. Men moet ze in de Zomer-warmte, in ’t water niet meer, als enen nacht, laten, zonder ze te drogen. Om dat zy zacht worden en licht breken, als zy daar maar enen nacht in gestaan hebben; wat de koude jaargetyden belangt, men kan ze’er dan twe nachten en enen dag in ’t water laten, zonder dat zy’er van bederven. Men moet zich niet ontzien ’t Visnet te wassen, voor al, zo dra men ’t uit water haalt; inzonderheid zo het’er enen nacht in gestaan heeft. Om dat daar aan iet gaat zitten, ’t geen ze bederft.
Men moet Netten plaatzen en bergen, daar men Rotten, noch Muizen heeft, en ze aan de zolder op- | |
| |
hangen en niet tegen een Muur, om dat daar de Muizen en Rotten by kunnen komen.
Men moet niet verzuimen de minste gebroken Maas te herstellen, want, als het op ene plaats is gebroken, zal de andere niet lang duren, en geheel blyven, en in tegendeel, zo gy zorg draagt voor het dikmaal te stellen, zal ’t wel twemaal zo lang tegenhouden.
neus. Zie de Beschryving daar van, in Hubners Kunst-woordenboek.
| |
Verzweringen in de Neus.
Neem vier, of vyf Lepels vol sap van Beet, met zo veel ongezouten Vleesnat; giet’er alle morgens in ’t hol van uwe hand van, en haal het door uwe Neus op.
Of wel, neem ’t afziedzel van Guajacum, of dat van den Palmboom, of water van Oranjebloemen, of van sap van Klimop-bladen, of afziedsel van Rosmaryn, of sap van Tabaks-bladen, die groen, of droog op witte Wyn staan te trekken, en haal daar van op door den Neus; of neem de Galnoten en Veneedse Ceruis, van elks een half once, Styfsel en Gom Adragant, van elks een half once, stoot het alles met een tot poejer, en maak’er een Sméérsel van met drie oncen Kiekennat.
| |
Smeersel voor ene verzweringe der Neus, genaamd in de kunst, Ozena.
Stoot op zich zelven Goudglid, Ceruis, Kalamintsteen, van elk twe dragmen; meng het daar na te zamen in een Mortier met een lepel vol Rozen-olie; doe daar ene andere lepel vol sap van Ojevaarsbek, Nachtschade en Huislook onder, van elks evenveel, te voren onder een gemengd. Doe’er daar na nog een lepel vol Rozen olie by , en daar na nog een van gezegde Sappen; en dus om den andere, tot dat het Smeersel zyne behoorlyke dikte heeft. Men moet de Steek-wieken daar in doopen, en ze in de Neus steken.
| |
Verloren Reuk.
Wanneer de Reuk verloren is, neem een once Nigelle-zaad; stoot het met twe oncen oude Olyve olie, en haal het alle morgens door de Neus op. Als men die Middelen gebruiken zal, zal men zorg dragen, dat men zich met twe oncen Manna den buik zuivert, of met anderhalve once Rozenstroop in een afziedzel van drievierendeel-loods Sennebladen gesmolten. Maar men kan ’t somtyds met het smeren van Kanary-suiker helpen.
| |
Uyterlyke Verzweringen van de Neus.
Stoot Cypressen-noten met zo vele Vygen, en leg dat mengsel op de Neus, of wel, neem een half once wit Was, een once Kalfsmerg, een half once zoete Amandelen, drie, of vier lepels slym van Kweepitten, of Gom Adragant; doe het alles met malkander smelten, tot dat’er gene vocht meer op is, en stryk daar de zweertjes twe, of driemalen daags mede. Of, meng tien greinen Auripigment met twe oncen Rozen-olie, en besmeer ze daar twemalen daags mede; maar de Zweer moet al heel kwaadaardig wezen, eer men’er dat Middel op legt. Wilt gy dit niet, neem het sap van Tabab, maak dat het met zo veel Olyven-olie kookt, tot dat de vogt verteerd is, zo dat’er niets dan de Olie over blyft; smeer’er u dan mede ’s morgens en ’s avonds.
Men zal menigmaal genoeg met de confectio Hamech zich den buik zuiveren, of met Diaphaenic, of met Rhabarber, of met Tamarinden.
| |
Voor de stank der Neuze.
Neem Sap van Kruis en Munt, een once; Sap van Wynruit, twe oncen; meng dit onder een, en haal daar van twe, of driemaal daags door uwen Neus op.
Of wel, doe de bladen van Malrove drogen, en gebruik daar van in de plaats van Snuif-tabak.
| |
Uiterlyke ontsteking der Neus.
Neem een once Aloë, doe ze smelten in vier oncen waters, en bespreng daar menigmalen, het Zieke deel mede.
| |
Voor verkoudheid, en ’t druipen der Neuze.
Men hale den waassem van Wyn-azyn, die op het vuur staat, door de Neus op.
| |
Bloeden der Neuze.
Het bloed, dat door ene scheiding van de ziekte komt, moet terstond niet onbedagt gestopt worden. Zo men niet ten naastenby ziet, dat de Zieke in zwym valt.
Daar is een Neusbloeden, dat uiterlyk veroorzaakt wordt door sterke Zonneschyn, of Vallen, of door een Slag, of door te sterk drinken, of te veel dansen, of schreeuwen, of ene te sterke beweging.
Men heeft’er een, ’t welke inwendig door ’t bersten, openen, of af knagen van een hart-ader ontstaat.
Zo ’t van een hart-aar komt, is het zeer fyn en helder rood, en ’t komt’er al hortende uit.
Komt het bloed uit een ader, is het dik, donker rood, en zonder horten vlietende.
Duurt het bloeden lang, dreigt het een zware en doodlyke ziekte.
Zo de Vrouwen de Stonden verliezen, en uit de Neus beginnen te bloeden, zyn zy’er door verlicht.
’t Zy het bloeden uitwendig, of inwendig veroorzaakt wordt; ; als jonge luiden, daar aan onderhevig zyn, zullen zy zich om de drie maanden doen ader laten, weinig Wyns drinken, hevige bewegingen schuwen, langer dan andere slapen, Salade eten, Vruchten en Potspys van verkoelende | |
| |
kruiden eten, als Zuring, Porcelein; Salade, Cichorei, Kervel en Verjuis; zy zullen Cider, of Klein-bier drinken, of een Gerstendrank, of een Limonade.
Luiden van Jaren zal men de Spenen weder doen krygen, zo deze zyn opgehouden, en Vrouwen zal men bloed laten op de voet.
Zo met deze middelen, zo wel het ene, als andere, het bloeden niet wil ophouden, zal men voor het zekerste een Schroei-yzer onder de zolen van de voeten zetten; of men zal de Poeijer van Wierook deur den Neus doen ophalen, of van Mastic, of van gebrand haair van een Haas, of van gestootten Vitriool, of van Sap van Netel, of Kruis en Munt, of Bolus, of Koraal, of de Schaal van een Ei gebrand en gestootteu, of zy zullen de voeten en handen in Weeg-bre-water, of Zuring steken. Zo men dit niet wil doen, zal men een handvol gebraden Zout tussen twe doekjes doen, en leggen dat rondom het voorhoofd en het hoofd; zy zullen ter zelver tyd hunne handen steken in warm water, doende zich vryven van de knien tot den enkel; of men zal zich twe, of drie druppen Wyn-azyn in ’t Oor laten druppen, dat aan die kant staat, daar de Neus niet bloedt.
neus (fyne) is een spreuk van de Jagt, die van Honden gebruikt wordt, die een goeden reuk hebben.
neus (grove) wordt gebruikt, wanneer de Honden kwalyk lucht kunnen vinden.
neusbloeden, is een verlies van bloed door den Neus. Zie neus.
| |
Middelen voor ’t Neusbloeden.
I. Stamp de bladen van Netel; leg ze onder de voeten, en in de handpalmen; doop een linnen lap in ’t sap, leg het om het balzakje, maak Steek-wieken van linden; doop ze in het zelfde sap en steek ze in den Neus.
II. Spuit met Brandewyn in de Neus, dit zal op ’t ogenblik, als door een mirakel genezen.
III. Neem Eerenprys, in de hand, houd ze daar in tot dat zy warm wordt, en gy zult daar hulp in vinden.
IV. Druk het sap der grote Netelen al stampende uit, doe het sap en de bladen gestampt in een Neusdoek, om daar een band van te maken, die men voor ’t Voorhoofd legt, zo dat het beide de slagen van ’t hoofd treft.
V. Neem een goede handvol Pietersely, en hou de zelve voor de Neus. Dit is een onfeilbaar middel.
VI. Man kan ook een doekje met Wyn-azyn nemen, en leggen dat over de Neus heen.
nieren. Zie van hare gesteldheid, enz. Hubners Kunst-woordenboek.
| |
Algemene middelen voor de ziekten der Nieren.
I. Neem drie handen vol Weeg-bre bladen, met dertien, of veertien Reinetten doormidden gesneden. Doe het alles in zes pinten waters, welke gy op vyf over ’t vuur zult laten verkoken. Als de Appelen wel gekookt zyn, en tot Marmelade verkookt, zult gy in de vyf pinten waters een vierendeel Narbonze-honig doen, welke gy zult laten koken, tot dat zy geschuimd is. Gy zult alles door een nieuwe lywate doek in een nieuwe aarde Pan laten deurzygen: men zal daar alle morgens, den tyd van vyftien dagen, een pint doen drinken; en tussen het eten, en als men na bed gaat is ’t goed, daar nog een glas vol van te drinken. Onder ’t eten zal men Water en Wyn drinken.
II. Neem twintig, of vyf-en-twintig Pissebedden, was ze in witte Wyn, en na ze wel afgedroogd en gedroogd te hebben, zo, dat zy na geen Wyn meer ruiken, zult gy ze stampen. Leg ze daar na in een lepel Beteunie-water, of iets dergelyks, en doe het alles den Zieken nuchteren innemen.
III. Neem de Gom van Persikboomen, laat ze in een weinig Wyns smelten, en geef ze te drinken.
IV. Neem de bladen en wortels der Sanikel doe ze in Water, of Wyn koken, en dit kookzel den Zieken geven.
V. Neem drie oncen Rozen-olie, en drie oncen Roze-water, of Weegbre-water; meng het alles deur een, en maak daar een linnen doek in nat; en, dit matig tussen de handen hebbende uitgedrukt, leg het ter plaatze daar men pyn heeft.
VI. Steek een Lywaatte doek in Water en Wyn, en leg ze op de Nieren. Dit is een zeer goed middel, met vyf, of zes deelen waters. Het Verjuis zoude nog beter dan Wyn-azyn wezen.
| |
Ontsteking der Nieren.
Dat de Nieren van een Ontsteking zyn aangetast; weet men uit de gloejende, stekende, grote pyn der plaatze, daar de Nieren zyn gelegen; uit een kwade gedurige koors, daar zy van verzeld gaat; uit ’t weinige waters, dat dikmaal in kleine menigte zeer rood en brandig gewaterd wordt, en als de Ziekte zeer groot wordt, waterig is; uit een doove pyn van het Been, van die zyde daar de Nier ontstoken is, pyn in de Lies, en ’t naar by gelegen klootje; uit een Buikpyn, Galbraken, en gedurig boeren.
De ontsteking der Nieren, van de Koors verzeld, is doodlyk.
Zy wordt, of door de natuur, of door ’t aanwenden van welgepaste middelen genezen, of verandert in een verzwering, of in een Knoest-gezwel.
| |
Middelen voor de ontsteking der Nieren.
Men geneest ze door alles, wat in alle ontstekingen gebruikt wordt. 1. Door algemene Middelen, ter genezinge der ontsteking geschikt, als Aderlaten, Aftrekken, Darmspoeling. 2. Door zachte Afziedzels, die tegen de Ontsteking zyn, en in groten overvloed worden gedronken. 3. Door Klisteren, Baden, Stovingen, uit de zelfde | |
| |
Geneesmiddelen gemaakt. 4. Door vochtigmakende zachte spys, door rust, en ’t myden van een broejend bed, en ’t myden van op zynen rug te leggen. Boerh.
Men moet zomwyl Klysteren, met Lynzaad, fyne Griek, Manna, Heumst, gemenen Olie, en dit zo menigmalen doen, als de krachten het toelaten. En voor al moet men ’t aderlaten op den Voet niet overslaan. Zo de pynen uitnemend waren, zal men in een Bad gaan zitten van een afziedzel van die verzachtende kruiden, of slaan een doek in een afziedzel van Weegbre, Latu, Kawoerde, Solanum, Althaea, om de plaatze der Nieren, en men zal den buik met Wei en gezuiverde Cassie zuiveren, of met Manna. Men zal voor drank Gerstewater, en de Wortels van Heemst gebruiken. Men moet zich in deze ziekte wel wagten voor ’t gebruik van sterke, afdryvende Pis-middelen, uit vrees van meerder ontsteking.
Als de stoffe van de ontsteking begint af te zetten, moet men enige weken lang Melk met een weinig Honig gebruiken, om ze te zuiveren. De la Haye.
| |
Steen in de Nieren en Blaas.
De Steen is een ziekte, die den Kinderen meest overkomt;
Zy tast ook Oude luiden aan.
Maar ook luiden in den bloei van hun leven.
| |
Tekenen van de Steen der Nieren.
Zo men dik troebel water met veel zand, met pyn in de rug en lenden watert, is ’t een teken, dat’er Steen in de Nieren komt.
En watert men met pyn en moeite, en staat de mannelyke Roede dikmaal, zo dat men ze elken ogenblik vryft, is het te denken, dat’er steen in de Blaas groeit.
Zo men merkt, dat in dikke Pis als haairtjes dryven; is ’t een gewis teken, dat de Nieren lyden. Oude luiden, de de Steen in de Nieren hebben, en in de Blaas, genezen daar zelden van. Men vindt zelden Vrouwen met de Steen gekweld; ’t zy dat hare Stonden haar daar voor bewaren, of dat de rechtheid harer Pisgang maakt, dat zy ze licht kwyt worden.
Zy, die dikmaal pissen, en dikmaal kleine zandjes kwyt worden, worden zelden met de Steen gekweld. Men geneest gemaklyker de Steen, die by toeval wordt geboren, als die natuurlyk is.
Die loslyvig is, krygt zelden Steen.
De Nieren en de Blaas, zyn de enige plaatzen niet daar Steen geboren wordt. Men vindt ze ook in andere deelen van ’t Lighaam, daar zy zo pynlyk noch gevaarlyk niet zyn.
Die zorg willen dragen voor de Steen te krygen, en zich van de Steen te genezen, moeten zich wachten voor ’t geen gezouten, gekruid, gepeperd, gemosterd is; voor Look, Wyn, Kaas, harde Eijeren, Kastanjen, Kween, en Mispelen, en van alles het geen te sterk Pis kan dryven. Want veelheid van Pisdryvende middelen, en haar menigvuldig gebruik zoude de Nieren gans verzwakken, en ze schikken om alle de overvloedige vochten van ’t lighaam te ontfangen. Zy zullen, zo men kan, Kalf- Schapen-vlees, en alles eten, dat gemaklyk is te verduwen. Zy zullen de Spys met Kappers, Latu, Cichorei, Hop, Aspersies, Kawoerden en Komkommers toemaken. Zy zullen eten Meloenen, Vygen. Persiken, Pistasjes Razynen, Amandelen, Okkerneuten. Zy zullen oude Wyn drinken, die op Salie gestaan heeft, of bladen van Wynruit.
Wat de kinderen belangt, zuiver Water is hun dienstiger, dan Wyn. Jonge lieden zullen ’s avonds en ’s morgens een dergelyke Stroop gebruiken.
| |
Syroop voor jouge luiden, die met de Steen gekweld zyn.
Neem zaad van Krieken over Zee, en die der Malve, de vier Koude zaden, van elks twe dragmen, Vrouwenhaair, Hoppe, van elks een halve hand vol; Hertstong, Endivie, wilde Cichorei, Calaminth, van elks een hand vol; Zoethout twe dragmen; Pieterselie, Aspersies van elks een once. Doe alles in drie pinten water koken, op de helft. Zyg het daar na deur, en doe in het afziedzel een pond Suiker, ’t geen men tot een Stroop zal laten koken, waar van men twe oncen op een maal in Cichorei- Weegbree- Malue-water gesmolten, geven zal.
| |
Syroop voor oude Luiden, die met de Steen zyn gekweld.
Oude Luiden, die van enen vochtigen aart zyn, zal men deze Syroop gereed maken.
Neem Wortels van Venkel, Seldery, Aspersies, wilde Cichorei en Kalfstong, van elks een once, Byvoet, Kamillen, Moederkruid, Chamaedrys, Steenbreek, Polei, van elks een halve handvol, Anys, Ammeos-, en Bergsileri-Zaad, van elks, drie dragmen. Doe alles met den andere koken in vier pinten Waters op de helft, zyg het daar na deur, en doe’er by twe pond goede Honig, en kook het tot Syroop. Men moet daar van twe oncen te gelyk nemen, gemengd met een glas Water van Weegbreê, of goede Wyn.
Waren de pissen met veel zand beladen, zoude men kunnen een half once gezuiverde Cassia nemen, met zo veel Terebentyn, en een half dragma, Cremor Tartari in een slikbrok; men moet geven na de sterkte der zieken.
Ryke Lieden raadt men na Spa toe te gaan; want die Waters nemen onfeilbaar de oorzaak van de Steen weg; of zy moesten twe, of driemaal in een week, liever een drank van dezen aart, in eens deurzwelgen.
| |
| |
| |
Drank voor de Steen in de Nieren.
In vier oncen Weegbreê-water, of zo veel Afziedzel, doe anderhalve once zoete Amandel-olie met Citroensap, en een once Suikerkandy daar in.
| |
Andere drank, om twemaal ’s Maands te gebruiken.
Neem twe oncen Netelsap, en zo veel Weegbreê, gezuiverd op het vuur, doe daar een weinig Citroensap by, met twe oncen Syroop van Persik-bloemen, zo zal het zacht Buik-zuiveren, en ter zelver tyd het Zand afzetten.
| |
Andere middelen, voor de Steen der Nieren.
I. Doe twintig greinen As van Scorpioenen, in een glas witte Wyn, innemen; en smeer de schaamdeelen met deszelfs Olie. Men kan ook doen innemen gestóóten Steenen, die men in Sponsen vindt, of Poejer van verbrande Hazen, of Wurmen, die wel gewassen, en gedroogd zyn, of Poejer van Steenen, die men in de Gal van een Rund vindt, of de kop van Huisslakken, of As van gebrande Gans, of Poejer van Notendoppen, of Dadels, of Mispelen.
II. Twe dragmen Duivendrek, met een half once Suiker, in witte Wyn gebruikt, zal de Steen doen smelten en afzetten; men moet dit middel maar somwyl herhalen.
III. Neem een half dragma Eijerschalen, gestampt, of tien, of twaalf druppen Vitriool-olie, in een groot glas Water.
IV. Velen hebben zich met dit geheim uitnemend wel bevonden; neem een half pint Brandewyn, twe dragmen Spaanse Vliegen, drie dragmen Zaad van Ramenas, een dragma en een half, Schors en Wortel van Laurier, zo veel greinen Spaans-riet, of Cyperwortel; stoot alles met malkander; en laat het den tyd van vier en twintig uren trekken. Men moet twe dragmen in een glas Weeg-breê-, of Latu-water nemen, of van Cichorei-, of Venkel-water.
V. Men moet alle dagen drie dragmen gezuiverde Cassia nemen, als en slikbrokje, voor den eten, en somtyds een brokje Theriak, of van Orvietaan. De la Haie. Zie graveel, of steen.
| |
Verzwering der Nieren.
De Zweren der Nieren komen, wanneer de ontsteking kwalyk is afgeloopen, of van een Steen, die dezelve beschadigd heeft.
De Verzweringen der Nieren kunnen ook van een kwetzing, of kneuzing komen, of van voedzel, dat heet is, of van lang waken, of slapen, en leggen op den rug.
| |
Tekens van een Verzwering der Nieren.
Men kent een verzwering der Nieren aan ene pyn, in de zyde met zwaarte en naar de blaas toe aan, en dikke waters, waar in Vlees-brokjes, en als haairtjes drijven.
Ene verzwering van de Nier moet worden schielyk genezen, anders wordt zy ongeneeslyk in Luiden van jaren.
| |
Middel voor een Verzwering der Nieren.
’t Is goed, drie dingen ter genezinge voor de Verzweringen der Nieren, aan te merken.
Het eerste is de pyn door zagte middelen te bezadigen; het twede ze te zuiveren; en ’t derde ze te heelen.
De pyn verzacht men door Buikzuiveren met Cassia, of Catholicum duplex, met samengestelde Syroop van Cichorei, en Syroop van Rozen, of door Braakmiddelen.
Men zal Verzweringen zuiveren door ’t gebrnik van enen Gerstendrank, gemaakt met de wortels van wilde Cichorei van Malwe, Heemst, Lynzaat en Kwekornen, doende op elke pint een vierendeel witten Honig; of, op vier oncen afziedsel van Heemst doet men een once zoete Amandel-olie, met tien greinen Saffraan, en acht greinen zaad van Huoscyamus gestoten.
Dezen Drank zal men twemalen in een week ’s morgens nuchteren gebruiken; of anders zal men over ’t middagmaal dezen Drank nemen. Meng een pint Wyn met vier oncen Honig en een halfje Weegbre-water, waar van men zal drinken naar dat men dorst heeft.
De Wonde zal litteken maken, zo men zes weken, of twe maanden lang, drie oncen water van bladen van groene Tabak, overgehaald, nuchteren ’s morgens ingeeft; of zo men twemaal ’s weeks, in een once zoete Amandelen, drie druppen Olie van Mirrhe doet nemen; twintig greinen Aloë, met drie greinen gestoten Saffraan.
Men moet al wat gezouten is verbieden, zo wel, als alles; wat gekruid en kwalyk te verteren is. Ezelinne-melk is zeer goed.
| |
Om Nieren te zuiveren.
Men moet het zaad in stukken stoten, ’t geen men in de kleine knoppen van de kleine Pestilentie-wortel vindt, ’t welke de Latynen noemen Xantium, men drinkt ze met goede witte Wyn in; Dit zuivert de Nieren van Graveel, maar nog eerder, zo men ze met Brandewyn neemt.
nieskruid, of in ’t Latyn, Helleborus, of Elleborus en Veratrum. Dees naam wordt aan twe, of drie soorten van kruiden gegeven. Het ene noemt men wit Nieskruid, en wordt in twe geslachten onderscheiden; ’t ander noemt men zwarte Elleborus aan Hippocrates bekend.
| |
Beschryving van het witte Nieskruid.
De Stengel is rond, recht, hol en groeit, twe drie voeten hoog. Dezelfs bladen zyn van twe- | |
| |
derhande soort. Die, welke de Stengel van anderen omringen, zyn gestreept, geplooit en gelyken wel naar de Bladen der Gentiana. Maar die om hoog komen, zyn kleinder, en de ene vry ver van de andere. De Bloemen bestaan uit vele Bladen, Rooswys geschikt, zyn groen en witachtig, en aan lange staarten boven aan de Stengel geschikt. De Vrucht, welke de Bloem volgt, vervat Zaden die na Koorn gelyken. De Wortel maakt een grote kop, die wit en vezelachtig is.
De andere witte Nieswortel verschilt van deze, daar in, dat de Bladen, die de Stengel rondom omvatten, veel smaller zyn, en de kleur van der zelver Bloessem veel zwarter, of bruinder rood.
Plaats. Deze twe Planten wassen in heette Landen, op ruwe en Berg-achtige plaatzen. Men brengt hare wortels uit het Dauphine en Bourgogne.
Eigenschappen. De Wortel van de witte Elleborus zuivert van boven en onderen; maar met te veel gewelds, om ze niet onder de vergiften te tellen. Gestooten, gebruikt men ze voor Snuif-Tabak. Men gebruikt ze voor de schurft der Schapen en voor Paarden.
| |
Beschryving van ’t zwarte Nieskruid.
Deszelfs Bladen, welke op ’t eind van lange Stelen groejen, en met Purper gestreept zyn, maken op ’t eind van elke Steel’er negen uit, die van den andere gespreid zyn, zeer groen, en getand op de kanten. Deszelfs Bloemen wassen aan een Steeltje, dat tussen die Bladstelen uitkomt. Zy hebben vyf Blaadjes, Rooswys in ’t ronde staande, en van vlees-kleur, of wit met rood gemengd, of purper. Op ’t eind van ’t Styltje; tussen de bezemtjes die geel zyn, en de Bladen, staan verscheiden by na ronde hoorntjes. De Wortel is vezelachtig, en zwart van buiten, en grys van binnen.
Plaats. Deze Plant komt op de Bergen en andere onbeboude plaatzen voort, en men brengt ze van het Alpise Gebergte.
Eigenschappen. De wortels zyn van ene buikzuiverende kracht, waar door zy na boven en onderen werken. Men gebruikte ze in onzinnigheid, dolheid, derdendaagse koorts, en in droefgeestigheid. Men stampt ze fyn; en geeft het van een halve scrupel tot een dragma.
| |
Beschryving van ’t zwart Nieskruid van Hippokraat.
Men moet ze onder de Hanevoet tellen. De stengels, die klein en dun zyn, komen uit de wortel voort. De bladen zyn gesneden en klein, als die van de Venkel. De bloemen hebben zestien langwerpige bladen, die, pypig- en Rooswys-staande, geel zyn. Deszelfs vrucht vervat zaden van ene Eironde gedaante. De wortel is scherp en bitter. Zy gelykt vry wel na de zwarte gemene Nieswortel: maar de vezels zyn fynder, en staan verder van een.
Plaats. Deze Plant groeit, gelyk de andere op de Bergen, op droge ruwe en woeste plaatzen. De Heer Tournefort zegt in zyne Oosterse Reizen: dat de zwarte Nieswortel der Ouden op Artycire groeit; langs de Zeekust der zwarte Zee, en dat zy aan de voet van den Berg Olympus zeer gemeen zy.
Eigenschappen. De wortel van de zwarte Nieswortel van Hippokraat, werkt sterker, als de voorgaande; Voor ’t overige is ’t goed voor de zelfde ziekten; en de zelfde Plant uitwendig gebruikt, is ontbindende.
niesmiddelen. Deze zyn Middelen, welke door hunne aandoening van het Neusvlies maken, dat men geniest. Deze zyn Tabak, Betonie, Salie, de wortel van wit Nieskruid: de vlugge Geest van Ammoniac, en Sal volatile oleosum: het eau de La Reine, Brandewyn, Wyn, Nagelen, grof gestoten, eau de Arquebusade.
nieuwe tyd; wordt van de eerste Vruchten, of Moeskruiden gezegd, als zy uitkomen: maar voor al zegt men het van Vruchten, die voor hunnen tyd, door konst, tot rypheid gebragt worden; zo in de Winter, als Voortyd; als Aardbeijen en Komkommers, enz. Latuw, Kropsalade, enz. in Maart, April, Mei, enz. gele wortels in ’t begin van Maart. Aspersies in November, December, Januari, Februari, Maart; vroege Kersen half Mei, enz. Een goed Tuinman moet Liefhebbery daar voor hebben.
nigella. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
nip. Zie kattekruid, en Nepeta Hubners Kunst-woordenboek.
nitrum. Zie salpeter.
Noord-Beer; is zeker Hemelsteken, door de Starrekundigen in de vaste Starren, kort by de Noord-star, aangemerkt; men heeft een grote en een kleine.
noordbeers-kring is zekere Lyn in ’t Noorden, in den Hemel, of in de Aardkloot, verbeeld door de Aardryks-beschyvers op zes en sestig graden Noorder breedte.
noord-pool is zekere Punt, aan ’t Noorden van den Aardkloot verbeeld; gelyk men een diergelyke in ’t zuiden verbeeldt; waarom de Aardkloot, als ene Spil, daaglyks draait.
noot, is de Vrugt ener Boom, die men Nootboom noemt: maar men heeft ze van meerder soorten; zo heeft men Hazel- en Okker-noten. Zie ’t Woord hazelaar.
nootmuskaat. Zie van den Bóóm en Vrucht, op den naam van muskaatnootboom.
Na dat de Vrugt geplukt en geschild is, worden de Noten zes weken aan een op Horden over vuur, dat van week tot week zwakker wordt gemaakt, te drogen gelegd. Drie, of vier weken voor de leverantie, worden de Schelpen in stukken geslagen, en de ontschelpte Noten, in witte en middelbare gesorteerd, en aan de Oostindise Maatschappy geleverd. Naderhand worden zy | |
| |
driemaal in vet Kalk-water gestoken, en in byzondere Noten-hokken geworpen, waar in men ze zes weken laat zweten, dan worden ze weder gesorteerd; want de Kalk ontdekt de fouten der Noot. Zie Hedend: Historie.
Eigenschappen; By hare Kruidigheid, waar door zy hartsterkend is, bezit zy ene goede adem; zy sterkt de Lever en Maag, is dienstig voor ’t Gezigt, zy is Pisdryvende, stopt den Afgang, verdryft de Winden, is uitnemend tegen de Moer-kwalen. Ene Muskaatnoot in zes oncen Rozenhonig gekookt, en in twe oncen Brandewyn, tot dat dit gans is verteerd, en daar na doorgezygd, geneest een kwade Maag, zo men daar nuchteren drie Lepels vol van inneemt, voor al zo ’t kwaad van een verkouwende oorzaak komt.
De Muskaatnoot neemt enen stinkende Adem weg, verméérdert het Geheugen; bevordert de Vertering, neemt de Vlekken uit het Aangezicht weg, verzacht de hardigheden van de Milt, en Lever, die door koude veroorzaakt zyn, en geneest de Haairworm.
De Olie van Nootmuskaat heeft groot vermogen tegen de pyn der Geledingen en Zenuwen. De Foeli doet de Stonden voortkomen; zo men ze met Wyn en een weinig Suikers doet trekken, eindelyk ’t een en ’t ander is uitnemend voor allerleije koude gebreken.
| |
Hoe men Olie van Muskaat-noot maakt.
Stamp zestien oncen goede Muskaat-noten een langen tyd in een Mortier; tot dat zy als een deeg zyn, en doe ze in een Teems. Dek ze met een stuk Lywaat, in een aarden Pan. Leg uwe Temis op een Pot, die half vol water is, enzet ze op ’t vuur, op dat de Muskaat-noten door den damp van ’t water allengskens heet worden. Als gy, de Schotel nakende, voelt, dat zy zo heet zy, dat gy’er de hand niet aan kunt houden, neem dan uwe Temes weg, en de stoffe in ’t Lywaat hebbende uitgegoten; neem daar van de vier hoeken, en bind ze haastig te samen, perst ze tussen twe heetgemaakte platen uit, en zet’er een aarden Schotel onder, dan zal’er ene olie uitkomen, die, koud geworden, zal stollen. Druk de stoffe zo sterk uit, als gy kunt, om’er alle de Olie uit te halen, en bewaar ze daar na in een welgesloten Pot, en gy zult daar uit gehaald hebben drie oncen en twe dragmen. Deze Olie is zeer goed voor de Maag, als men ze daar van buiten op gebruikt, of in geeft. Men geeft ze van vier greinen tot tien in Vlees-nat, of in ene bekwame vocht. Men mengt ze gemeenlyk met Mastik-olie, om daar mede de plaats der Mage te smeren.
Op deze wys kan men ook de groene Olie met Anys, Venkel, Anetum, Foeli en Karwy trekken.
Aanmerking. Men moet maken, dat de Muskaten wel gestampt zyn, anders zoude men daar zo veel Olie niet uit kunnen halen. Deze manier van heeten noemt men een dampbad.
De gemene manier is Muskaat-noten in een Pan te heeten, en ze daar sterk uit te persen: maar dewyl deze manier van heeten, een deel vluchtige deeltjes wegneemt; zo is de Olie nimmer zo goed, noch schoon; als wanneer men ze op die wys’er uithaalt, gelyk ik ze heb beschreven. Want dan wordt de stoffe allengskens door den damp van ’t water warm, die de kragt daar van geensins verandert. En zo het met de Muskaat-noot al is gemengd geraakt, wordt zy ligt van de Olie weder afgescheiden. Wil ze imand nog ruikender hebben, hy kan Wyn, in de plaats van water in de Pan doen.
Zo gy Olie uit zestien oncen Anys op de beschreven wys wilt halen, kunt gy’er uit hebben van zes dragma tot negen en een half, naar dat de Anys goed is, welke gy gebruikt. Die Olie zal groen zyn.
De Olie van Amandelen, Olie van Noten, Koude zaden, Hazenoten, Slaapbollen, Beën, moeten alleen gestoten en geperst worden, zonder te worden gewazemd, om dat zy hunne Olie lucht geven, en gelyk die Olien dikmaal door den mond worden ingegeven, zo moet men ze zonder vuur trekken, om het sterkworden te ontgaan.
noten, okker-noten. Deze Noot is gedekt met ene vleesachtige bast, die zich opent, als de Noot ryp is, en een houtige Schelp zien laat, die hard en Eirond is. Deze Schelp besluit een Pit, die in twe delen gedeeld, welke deurgaans elke nog twe delen hebbende, verscheiden heuveltjes hebben. Deze Pit heeft ene gele buitenbast en witte binnenbast, die daar zeer naau omzit. Deze deelen zyn door een soort van binnen bast, die van de Schelp af komt, van den ander gescheiden.
Men eet de Neuten, als zy nog nat zyn; dit is een kostje, dat, na dat men ’t geschild heeft, met Zout wel smaakt. Wanneer zy droog zyn, eet men ze ook, en men trekt’er een Olie uit, waar mede men schildert, en bakt, zo men ze in overvloed heeft.
Men gebruikt de Olie in de Medicynen voor Kolyk, en om de Zenuwen te versterken, en om de Ween, na ’t verlossen der Vrouwen, te doen bedaren.
De twede bast van Notebomen-hout bedaart het Braken, men doet het drogen, en stampen. Men geeft het van een scrupel tot een dragma in.
Men heeft verscheiden manieren uitgevonden, om de smaak der Noten te veranderen, en ze nog lekkerder te maken.
noten (gal) is een uitwas aan de Eikenboomen te vinden. Zy zyn haren oorsprong aan ’t steken van enige Diertjes schuldig, die een opening in de Takjes, of Bladen van die Boomen maken, om daar hunne Eijeren in te bergen. Daar komt een vocht uit, die gevoegd by die van het Dier, ene houtige zelfstandigheid aanneemt, en de Galneut maakt. Men hoeft zich niet te verwonderen, zo men in ’t midden daar van een Worm vindt, om dat zy uit het Ei is voortgekomen, dat daar in is gelegd. Men kan aanmerken dat de | |
| |
Wurmen, die in andere soorten van Neuten en Vruchten groejen, op dezelfde wys worden voortgebragt.
| |
Eigenschappen der Galnoten.
Zy stoppen. Men geeft ze gestampt, of in een slikbrok, in de anderendaagse Koors, in ’t begin van de Koors, of, terwyl zy vier uren aflaat. Maar voor dat men daar van neemt, moet men de algemene Geneesmiddelen gebruiken, welke in Buikzuiveringen, Bloedlaten, en zo voorts bestaan; en men moet dat gebruik van Darmspoelingen laten verzellen, die in staat zyn, om de samentrekkende kragt daar van te matigen.
Men maakt, met Galnoten, Inkt en Verwen, die zwart zyn.
Schoon men de Galnoten in alle Landen vindt, daar men Eiken heeft, en me ze uit Vrankryk en elders haalt; die echter, welke van Aleppo en Smyrna komen, en blaauachtig zyn, zyn de besten om zwarten Inkt te maken,en zwart te verwen. De eerste daar en tegen zyn witachtig geel van kleur. Zie inkt.
notenbomen. Men heeft’er drie soorten van; de eerste, de fraaiste en schoonste draagt minst. De twede is middelmatig van grootte; langwerpig, en meest geacht, om dat zy meer, dan de andere, voortbrengt, en de derde is die, welke klein is, en welke met vele hoeken groeit. Dit maakt, dat zy beter is, om’er Olie uit te persen, dan om te eten.
De Boom tiert beter aan de, Dyken dan elders, en zy wil wel geslagen zyn, op dat zy minder hout, dan vrugten geve. De Noteboom schept dus meer behagen in de scherpheid van zyn Lot.
De Noteboom is een Boom, die zo groot een schaduw geeft, dat’er ontrent hem niets wil groejen. Daarom plant men ze op het ruime land. De Neut, deszelfs vrucht, is geconfyt uitnemend goed voor de maag. Nog groen en gedestilleerd zynde, is ’t water, dat daar van komt, van grote kragt voor de Vallende-ziekte, als het met een weinig Azyns en Suikers gemengd is. Het bewaart voor de Pest. ’t Water van de bladen gedestilleert, droogt en geneest alle verzweringen, die’er ’s morgens en ’s avonds mede gewassen worden, mits dat men’er een pap, daar in nat gemaakt, oplaat. Oude en groene Neuten zyn zwaar te verteren, en niet goed voor de maag. Zy vermeerderen de Gal, en zyn oorzaak van pyn in ’t hoofd, en doen hoesten. Die braken willen, mogen’er ’s morgens nuchteren van eten. De Olie, die van de Pit komt, bewaart het haair voor uitvallen, en doet het weder aangroeijen. Men doet van zynen Olie, zonder vuur geperst, in de Klisteren om de Kolyken te doen bedaren. Zo men met een Ei daar een Struif van maakt, en deze warm op de buik legt, belet zy de Buikpynen der kleine kinderen. De Boeren hebben aangemerkt, dat zo dra een Noteboom zyne bloemen heeft laten vallen, hoe’er dan meer vruchten zyn; hoe men een overvloediger Wyn-oogst heeft.
| |
’t Kweken der Notebomen.
’t Zoude nodeloos zyn by den Noteboom enigen anderen Bóóm te zetten, die van een natuur was, strydig met de zyne. Hy zoude ze in zyne nabuurschap niet dulden, en ze zoude onder de dikke schaduwe van zyne takken en bladen verstikken; en haar voedzel, door zyne grote en lange wortels, benemen, die hy wyd en zyd deur de aarde gewoon is te verspreiden.
Maar eer hy in staat is, om zulke ongemakken te veroorzaken; is het nodig, dat hy op de ene, of de andere wys voedsel krygt, of door de natuur zelve, geholpen door de konst. Laat ons daarom eens zien, hoe men die Bóómen kan doen voortkomen.
Ik weet geen bekwamer middel om kleine Noteboomen te kweken, dan ze in Kweekhoven te zajen, en ik geloof, dat ik hier de beste van allen beschryven zal.
Zo dra men de Noten heeft afgeslagen, moet men die nemen, welke van ’t beste soort zyn, en die in een kelder, of enige andere plaats brengen, daar het niet vriest; men plant ze daar in ’t Zand, en laat ze tot de maand Maart in dien staat.
Als de Noten, dus geplant, den tyd van vier maanden voor de vorst zyn gedekt geweest, bereiden ze haar Botje beter, om ’t vroegtyds uit te schieten, en men kan niet zeggen, hoe veel deze voorbereiding, daar den groei van bevordert.
Men moet nog letten, dat men voor ’t halen der Noten uit de Kelder, wel zorg gedragen hebbe, dat men een stuk gronds te voren bereid heeft gehad, om te ontfangen, en zachtjes handelt, uit vrees van het uitspruitzeltje kwaad te doen, ’t geen van binnen kon zyn voortgebragt; en eindelyk, dat men’er uit de Kelder niet meer haalt, als men voor heeft te planten, lopende andersins gevaar, van te veel, door grote verandering van lugt, te lyden, welke haar dan tegen is.
Geen Boom-kweker moet zynen Kweek-hof bezajen, of bepoten, voor dat hy zynen grond wel voorzien heeft. De keuze is’er nog wezentlyker van voor andere Boomen: maar gelyk de Noteboom niet zeer vies is van aart, en zy gedurig niet dan te te veel sap krygt, zo komt het’er in de Noteboomen zo naau niet op aan, ten zy men ze in een grond plaatste, die al te ondankbaar was.
Die dan een Kweekhof van Notebóómen wil maken, als hy het bovengezegde in opmerking zal genomen hebben, moet zorg dragen, dat hy ’t Land, daar toe geschikt, driemaal diep omarbeide; en, zonder dat het nodig is, dat te bemesten, kan hy’er Noteboomen planten.
Op dezen, dus bereiden, Kweekhof zet men een Lyn, langs welke men met een Plant-yzer lynen schryft, die een voet, of anderhalf van een staan.
Dit gedaan zynde, neemt men een Plant-yzer, en maakt op de lynen gaten, die een voet van een zyn, waar in men zagtjes ene Noot legt, welke men met aarde bedekt.
De tyd, welken men tot dat werk verkiest, | |
| |
moet altyd de maand van Maart zyn, en een fraje dag, en als de grootste vogtigheden van den Winter heen zyn.
De eerste zorgen, welke de Noteboomen vereissen, als zy opkomen, is aanstonds wel toe te zien, dat zy gewied worden: want alle onkruid is haar uitnemend schaadlyk.
Daar na, en eer de aarde te hard wordt, moet men ze met een kleine Klou wat rondom de jonge Planten omhalen, en dat zo veel te meer, als zy, zich te teer sluitende, het te vreezen zoude zyn, dat die kleine Noteboomen te kort zullen blyven, en’er een weinig daar aan een goed deel van zal uitgaan, en de rest niet zoude groejen, dan al kwynende.
Hoe zy méér groeijen, hoe men den grond viermaal in ’t Jaar dieper moet omarbeiden, tot dat zy zes jaren oud zyn geworden; welke de tyd is van ze op hare plaats te zetten. Ik heb reeds gezegd, waar men ze zetten moet, en ’t is onnodig ’t hier te herhalen.
Ik rade niemand Noteboomen in een Hof te planten, alzo zy in staat zyn, om alle Boomen te bederven; die daar in staan: maar zo men wil kan men’er schone en lange Lanen, die op Landhuizen aanloopen, op een rechte Lyn van planten; Alzo zulke beschikkingen ze deurgaans heerlyk, en zeer aangenaam maken.
Om kleine Noteboomen te planten, moet men vooraf met gaten, van drie voeten wyd, en zo diep, een begin maken. Niet dat men ze meer, als enen voet diep moet zetten; maar men onderstelt, dat de grond van die gaten, op een voet na met goede aarde vol zal zyn.
De gaten van die Boomen, naar ene lyn gemaakt, moeten derdehalve Roede van een zyn, en eer men’er, de jonge Bóómen in zet, draagt men zorg, dat men ze de wortel snoeit. Daar na moet men ze op hare plaats zetten, en met aarde dekken; en op de zelfde wys, als andere Bóómen, planten.
Men zal zorge dragen, dat men by elken Boom een goede Staak zet, om ze daar aan vast te maken, op dat ze van de wind niet geschud, of omver gegooid worde.
Alle Noteboomen, die men den kop af slaat, eer men ze plant, maken geen fraje stam; waarom men moet gewaarschuwd zyn, dat men niet in de zelfde fout valle, als men ze planten wil.
De grootste Noteboomen zyn de beste niet, om te planten. De middelbare zyn beter, dat is, die een duim drie, of vier dik zyn, en ontrent zes voeten hoog. Als zy van dat gestel zyn, zyn zy in staat, om in een jaar meer te vorderen, als de grote in twee.
’t Is niet genoeg’er palen by te zetten, om ze voor ongemakken te bewaren, die de zelve over kunnen komen. De Beesten kunnen ze door vryven en knabbelen nog meer beschadigen; waarom men’er ook doornen om moet binden, zo men de kleine Neuteboomen voor dat ongemak bewaren wil.
De jonge Neuteboomen dus geplant, zullen driemaal in een jaar gehandhaafd worden, tot dat zy groot geworden zyn.
Om ze, geplant zynde, enige jaren daar na, te doen dik worden, moet men, van boven tot onder, in de schors, een snede geven. Dit maakt dat zy eerder aandikken,
Van het Neuteboomen-hout maakt men de fraaiste Meubilen, men maakt’er Ribben, Planken en Belegsels van, en alle die stukken moeten zonder scheuren en zonder wurmgaten zyn, want Neuteboomen-hout is daar zo wel, als Eikenhout aan onderworpen. Men zaagt die stukken twaalf dartien duimen breed, en dertien linien dik, vol uit. Dit hout wordt ook by bladen verkogt: maar dan moeten de Noteboomen zeer gaaf zyn, en van een dikke stam, en die bladen moeten twe goede duimen dik zyn. De Werklieden gebruiken ze dan, gelyk zy ze menen nodig te hebben. En, gelyk men de wortels van die Boomen niet weg werpt, inzonderheid als zy bruin en wel geaderd zyn; zo zal men wel doen, dat men de wortelknoest, behakt, en men zal’er goede winst mede doen; men maakt’er ook Dryf-tollen van en zyne bast wordt aan de Verwers verkogt.
Deze Boom verschilt, behalve in zyn hout, ook in zyne vruchten zeer van andere Boomen, daar in, dat de Bloemen en Vruchten niet op ene plaats groejen; wordende de Bloemen, die’er aankomen, voor Kattestaarten uitgemaakt; en de Vrugt door kleine knobbeltjes, op ene andere plaats, op ’t einde der takjes spruitende.
Men houdt staande, dat de schaduwe van dien Boom zeer gezond is, en zeer menigmaal zich den Donder op den hals haalt. De Kwestie is hoe, of het door de smerigheid van zyn hout zy, of dat zy, zeer hoog zynde, door den Blixem eer geraakt wordt, als enige andere. Maar men zegt, dat het zitten onder een Noteboom, opstopping in den afgang maakt.
Men weet aan ’t afvallen der Noten uit de schil, dat het afplukkenstyd is.
Men slaat de Vrucht af, zonder dat men vreest de takken te schenden, die niet dan te beter daarom dragen; men kiest daar een goeden dag toe.
Zo dra de Noten afgeslagen zyn, gooit men ze in een Vertreek op een hoop: tot dat men ze bolsteren wil. Daar na brengt men ze na de zolder, om daar enkel gespreid te worden; op deze wyze drogen zy best. Want by gebrek van deze voorzorge, gebeurt het menigmaal dat zy, nog vogt op een hoop gegooid, daar op, in korten, tyd beschimmelen.
De voornaamste reden, waarom men de Noten in Vrankryk plant, is de hoop van daar t’eniger tyd een Olie uit te persen, daar men daar ter plaatse een groot gebruik van heeft in de huishoudinge, voor al op het Land, alwaar men ze om te branden, te eten en te stoven voor de bedienden gebruikt; en dewyl die Olie niet te goed zoude zyn, om in die soorten van Spyzen te worden gedaan, zo raad ik, daar zo dra Olie uit te persen, als mooglyk is. Dit is altyd het beste; zy is van een geler kleur, zeer aangenaam; en smaakt veel beter, dan wan- | |
| |
neer men te lang uitstelde, om zich van die plicht te kwyten.
Maar onze zuinige huishouders van ’t Land; zy inzonderheid, die van zuinigheid in den eersten graad werk maken, zullen zich tegen my in de bres stellen, en my zeggen, waar van daan het komt, dat, daar ik niets moest schryven, dan ’t geen de Titel van myn Boek medebragt; ik nogtans te dezer plaatse iet zeg, dat met de regels der zuinigheid strydig is, en dus de ordre, my voorgeschreven, verkeer; als of ik niet moest weten, dat hoe de Noten ouder zyn, hoe zy meer Olie geven; en dat zy, die ’t fynste in het stuk der huishoudinge zyn, gene Olie maken, dan van Neuten, die zy van ’t een tot het ander jaar bewaard hebben. Ik sta dit toe, maar zal hun antwoorden; dat ik ze om te eten, van noden hebbende, het in dit stuk niet buiten den haak reken te zoeken, de smaak van hun wat toe te geven, die ze eten, alzo het anders ene vogt is, die als men ze gebruikt, gelyk men op ’t Land doet, veel toebrengt, om hun daar ene lust toe te doen krygen, die ze verloren hebben; alzo zy dan niet te zoet kan zyn, om ze te gebruiken, gelyk ik kom te zeggen, zoo kan men ze niet te vroeg uitpersen. Nog meer, is’er geen middel, ’t geen men by die gelegenheid houden kan? Die zogenaamde zuinige huishouwers van den eersten Rang, hebben met deze nieuwe Olie niet van noden, dan voor zo veel zy in hun huishouden vandoen hebben, zy kunnen ’t overige tot het volgende jaar laten, en door dit middel kunnen zy hunne bedienden vergenoegen, zonder dat dit in ’t minste hun bestuur kan veranderen, en halen al ’t voordeel tot den uitersten graad uit hunne Noten.
| |
Om de Olie van Noten te maken.
Men kraakt de Noten, en neemt’er de schil en de scheidsels af, en perst de Pitten met een Molen.
Gebruik. Men gebruikt ze in de Schilderkunst, om dat zy ten eerste droogt. Men gebruikt ze somtyts om te braden en te bakken, en de Boeren gebruiken ze tot een sop.
Men maakt de vrucht der Noten op verscheiden wyzen gereed.
Wit geconfyte Noten. Neemt groene en tedere Noten; schil ze tot op ’t wit, zo dat’er geen groen aan blyft; gooit ze in vers water van tyd tot tyd, onder ’t schillen; steek’er dan een Lardeerpriem door heen; laat ze over een groot vuur koken, tot dat zy met een Naald gestoken zynde, daar niet aan blyven hangen; neem ze van ’t vuur; en werp ze in vers water; steek’er Kaneel en Nagelen deur heen, of geconfyte Citroenschil. Doe ze koken in gesmolten Suiker, werp ze daar in, en doe ze koken, en daar na koud worden, en maak de Stroop tot zyn dikte.
Groene Noten. Neem jonge groene Noten, schrap ze, doorsteek ze, doe ze koken, en Konfyten, gelyk de andere.
notaris, of Beampt-schryver is een Amptenaar, die, na een onderzoek van zyne bekwaamheid by ’t Hof van Justitie, of den Souverain, waar onder hy behoort, de vryheid erlangt, om te mogen alle Verdragen, Testamenten, en allerlei soort van verplichtende Brieven, enz. tussen byzondere luiden schryven; die met de Wetten van het Land, of Landschap, waar in hy woont niet strydig zyn, en daar van de eerste en oorspronklyke eigenhandig ondertekende Afschriften in zyn Protokol bewaard, ’t welke naderhand aan de Secretaryen zyner woonplaats wordt overgeleverd, om daar te worden bewaard; wordende alles wat verleden wordt, door een Notaris, onder behoorlyke getuigen, geloof gegeven in Rechten.
Dewyl deze Amptenaar een Verzekeraar der goede trouwe van de byzondere Leden ener, of van verscheiden Maatschappyen is; is ’t zeker,
I. Dat hy noodwendig een man van onwankelbare trou, eer en deugd, en gelyk deze zonder Godsdienst, of vreze des Heren niet bestaan kunnen, ook van Godsdienst zyn moet.
II. Een die genoegzaam onderwezen en schrander genoeg is, om gene Geschriften, van wat aart het zyn mag, op te stellen;
III. Waar door imand beledigd wordt, of bedrogen, of uit welker dubbelzinnige bewoording, naderhand geschillen ontstaan kunnen.
IV. Hy moet ook genen anderen Datum aan zyne Geschriften geven, om daar door gelegenheid tot duisterheid, of geschillen in Processen te geven,
V. Wel zorg dragen, dat de Geschriften, welke hy maakt behoorlyk getekend zyn, met byvoeging van den dag, waar op zy zyn getekend en gemaakt;
VI. Goede raad geven, gans strekkende tot welzyn der byzondere Lieden, waar voor hy Geschriften opstelt, en tot vrede.
VII. Goede en getrouwe Registers houden.
[VIII. Hy moet een goed Bewerp, Boek en Protokol houden van alle Instrumenten en Verlyden, welke voor hem verleden worden, en het verleden Bewerp, inhoudende ’t Jaar dag en plaats, by hem, den Verlyder en Getuigen getekend, naarstiglyk bewaren en gadeslaan, om ze ten allen tyde, des verzocht, te vertonen, en daar van des noods, afschriften te geven.
IX. Hy moet de Luiden, by hem komende, om iet te laten beschryven, naarstig ondervragen, hare mening wel verstaan, en, ’t in geschrift gesteld hebbende, haar met goeden zin en schik voorlezen; en wel onderrechten van ’t geen zy niet begrypen.
X. Hy moet in ’t verlyden van Verlydschriften, op den grond en stof van ’t verhandelde letten, en op de noodzaaklyke onderhouding en plichten van de zelve, op dat, by gebrek der zelve, het Instrument van geen onwaarde worde.
XI. Hy moet zyn Instrument eigenhandig instellen, of door enen van zyne voornaamste Klerken, op zyne onderrichting ’t zelve doen, en ’t met zyne gewone Handteikening ondertekenen.
XII. Hy moet van alles, wat hy verleidt een Principaal, of eerste Uitgift leveren, aan elken der Verlyderen, van woorde te woorde, met zyne Ver- | |
| |
leden en getekende Minute en Protocol overeen komende, met zyne Ondertekening bevestigde Uitgeven; zonder meer, en aan anderen des van noden hebbende enkele, of vergeleken Afschriften.
XII. Hy, of de Getuigen, moeten de Personen kennen, die wat voor hem Verleiden, en weten, dat zy zyn, daar zy zich voor uitgeven.
XIV. Hy, als een vertroude, mag aan niemand kennisse daar van geven, en het Bewerp aan niemant, als aan den Rechter vertoonen, zonder het uit zyne handen te laten gaan; of zich weerloos maken. Hy mag van Verbandbrieven, aan luiden die ’t aangaat, en tot wiens voordeel ’t zelve is, niet meer, als ene Verbandbrief geven. Prakt. der Notarissen.
|
|