| |
L.
labberdaan. Is een ingezoute Kabbeljaau, of andere Vis van dien aart, welke gevangen en gezouten wordt. Zy wordt gemeenlyk in de Noord-zéé, ontrent, Ysland, Canada, en Terreneuve gevangen,
In Holland zendt men daar op gemeenlyk Hoekers uit, die, voor enige weken in Zéé gaande, de zelfde in de Nóórdzee vangen, te Scheep snyden, zouten, en in Tonnen in kuipen. Deze wordt deurgaans voor de beste gehouden, en is aan hare blankheid te kennen, waar in zy de Yslandse overtreft, die deurgaans meer na den zwarte trekt.
Die van Canada en Terreneuve wordt deurgaans groene Labberdaan (Morue verte) geheten. Men vangt ze in de Baai van Canada, op de grote Bank van Terreneuf, en op de kleine Banken daar ontrent, om en by het Eiland St, Pieter en ’t Zand Eiland. Die elders gevangen wordt is van gering belang.
Men zendt daar op in Vrankryk uit, Twéédekkers van honderd en vyftig vat, om vyf en dertig duizend Labberdanen mede te brengen, niet, om dat zy niet méér zouden kunnen laden: maar, om dat zy ze niet goed zouden overbrengen. Zy varen derwaard alleen met Zout, Bróód, Wyn en andere Mondkost, ook Lynen, Lood, Haken, en andere noodwendigheden tot de Vissery. De Schepen van honderd Vat hebben deurgaans 20; van 150, 25 man op, met de Kapitein en jongens. De Reis duurt gemeenlyk vier en zes weken.
’t Voornaamste van deze Vissery is, dat de Kapitein ze wel weet te snyden, en die ze ’t Hoofd af hakt, zyn werk wel verstaat, en dat de Zouter zyn dingen wel doet: want van dezen laatsten hangt het bewaren van de Vis af.
De Hollanders zouten ze in Vaten: maar de Fransen op het Dek neder; Zy pakken ze hoofd aan staart, in vierkantte hoopen, en vermengen de Vangst van den enen, met die van den anderen dag niet. Als zy een Laag van enen arm dik met Zout bestrooid, en dus met de vangst van dien dag vervolgd hebben, laten zy ze twéé dagen uitzakken, en verleggenze dan op ene andere plaats, en bestrooijenze op nieu met Zout, Laag om Laag.
lak, Dees naam wordt aan vele Drogeryen gegeven, welke den Schilderen, Afzetteren, Verweren, Apothekeren dienstig zyn. Men gebruikt ook een soort van Lak om ’t Spaanse Brieflak te maken. | |
| |
De Schilders gebruiken drie soorten van Lak, het eerste is genaamd fyn Lak, of Venetiaans; Men heeft tans in Vrankryk en elders het geheim van dit zo fyn te maken, als de Italianen.
| |
Hoe men Lak maakt.
Men moet Zéé-schuim tot Poeijer maken, en ’t met het Aftrekzel van Conchenille van Fernambuks-Brasiel-hout in een Loog van Engelse uitgebrande Aluin van Arsenicum, Witte Souda, of Souda van Alikante kleuren. Hier van maakt men daarna een soort van Deeg, en daar van Koekjes. Om het roder te maken, doet men daar Citroensap, en om het bruinder te maken, doet men’er Olie van Wynsteen by. Het goede Lak moet bros en ligt aan stuk te vryven zyn.
Voor het twede Lak, waar van de Schilders gebruik maken, laat men de Scheer-wol van Schaarlaken in de Loog, zo even genoemd, koken, en werp dit afziedzel, na ze doorzygd te hebben, op de Poeijer van wit Kryt en Engelse Aluin. Daar na maakt men een Deeg, welke men tot vierkante koekjes van een vinger, of daar ontrent, dik maakt. Het Colombine Lak van Venetien gaat boven ’t geen in Vrankryk en Holland gemaakt wordt, om dat het witte, ’t geen men te Venetien maakt, beter is, om kleur te ontfangen en bewaren.
Het derde soort van Lak, ’t geen de Schilders gebruiken, is niet anders, dan een Aftrekzel van Fernambuks-hout, ’t geen men door middel van Zuurheden daar uit haalt.
De Lak der Afzetteren, is Aftrekzel van Bloemen, door middel van Brandewyn, of een Loog van Aluin en Souda. De rode Lak trekt men uit rode Slaapbollen, of Klaprozen; De blaauwe uit de Iris, of Viole. De gele uit de Bloemen van de Kapper, of van de Gouds-bloemen.
De Lak der Verweren is een soort van Was, of rode Gom, die hard en doorschynend is. Zy komt uit Indiën, en voornamentlyk uit de Ryken van Pegu en Bengale. ’t Is het werk van zekere Vliegen, of Mieren van dat Land. De beste is de helderste zonder mengzel van zwarte Gom, of vuiligheden, die wel smelt, en welke het speegsel rood verwt, als men ’t kaaut.
Deze Lak heeft verscheiden namen. Men noemt ze Gomme-lak op Stokjes, als zy nog aan de houtjes vast is, daar ze Vliegen aan hebben vastgemaakt. Gomme-lak, als zy gesmolten en aan koekjes gemaakt is; Lak in Oren, als zy op de wys van Oren is. Deze laatste is de volmaakste, maar zy is zeer zeldzaam.
Deze Lak is in de Medicynen in gebruik, en een soort van Cancamum, welke een Gom is, uit een middelmatige Boom voortgebragt, en waar van de bladen zeer wel na Myrthe gelyken. Zy groeit in Africa, voor al in Brasil, en op ’t Eiland St. Christoffel. De Cancamum schynt uit vier soorten van Gommen te bestaan, die elke op zich zelve en aan een zyn gekleefd. De eerste is een soort van Amber, of Barnsteen. De twede is als Grieks Pik: De derde heeft een horen-kleur, en de vierde is wit, als de Gom Anime. Men gebruikt ze voor Wonden en Tandpyn. Deze Cancamum is zeldzaam. De Lak zelve, is kleinmakend, doordringend, openend, afvagend; zuivert het bloed; doet zweeten; en brengt de Stonden voort; zy bevordert de deurwaasseming; versterkt Tandvlees.
| |
Fraje Venetiaanse Lak.
Men doet een pond As van Mompeljier, in een Ketel, en men giet daar op vyf en twintig pinten, Parysse maat, helder Fontein-, of Wel-water; of Rivier-water. Daar na laat men het den tyd van vyf en twintig uren staan trekken. En deze Loog een kwartier uurs hebbende laten koken, laat men ze door een Zak lekken in een aarden pot. Zo zy in’t eerst niet helder voor den dag komt; moet men ze zo lang laten deurlopen, tot dat zy’er helder uit komt, en dan zet men een schone pot in de plaats van de eerste daar onder, en men giet de trouble Loog weder in de Zak. Als alles helder voor den dag komt, giet men het weder in de Ketel; en, de Loog een walm opgekookt hebbende, doet men daar in twéé pond Scheerzel van Schaarlaken, ’t welk men kookt tot dat het wit is. Daar na laat gy ’t weder door een Lek-zak lopen; gebruikende, om het uit de Ketel te scheppen, een aarden Pannetje; Men moet de Wol wel uitpersen, om’er alle Verw wel uit te halen. Als alle de Verw wel doogezygd is, moet de loog weder in de Ketel, na dat zy wel schoon is gemaakt, voor de derde reis, gedaan worden. Daar na moet een half pond Roomse Aluin gesmolten worden in een pint Welwater, of Rivierwater, dat helder is. Dit smelten geschiedt over ’t vuur, in een koperen, of verglaasde Pot. Dan moet men het terstond weder laten doorzygen, en het onder het Aftrekzel gieten, wel zorgdragende, dat men het zeer wel met een houtje omroere, tot dat het schuimen over is. Hebbende daar na dit Mengsel ontrent een klein kwartier laten koken, zygt men het door de zelfde Lek-zak, gelyk te voren, en giet’er ter zelver tyd een pint Wel-, of Rivier-water onder, waar in men een pond Fermambuks-hout, in stukken gesneden en gekneusd, heeft laten koken, en ’t geen doorgezygd is. Alles door de Zak gelekt zynde, zal men daar nog een half pintje Fontein-water in doen; daar na zal men’er de Lak met een houtte Lepel uithalen, en spreijen ze over koekjes van Pleister, die drie vingeren breed dik zyn, en een half voet in ’t vierkant; voorzien van stukjes Lywaat, van hunne grootte, om te beletten, dat de Lak zich niet aan de Pleister vast zette.
Let wel. Men moet de Loog zo lang deurzygen, dat’er geen rood meer aan is.
| |
Fraaije Columbine Lak.
Doe in een nieuwe verglaasde Pot, een half pond van ’t beste Fernambuks-hout, in stukjes gesneden, en in een yzere Mortier gestampt, giet’er twe pinten van de sterkste Wyn-azyn van rode Wyn op, en | |
| |
laat ze daar veertig uren koud op trekken. Hebbende daar na dit een half uur laten koken, doe’er een once beste gestoten Roomse Aluin op; en laat ’t nog drie kwartier-uur koken, of tot dat de Aluin is gesmolten. Neem daar na de Pot van ’t vuur, en doe’er twaalf stukken geraspte Zéé-schuim in; zet daar na de Pot weder te vuur, en roer ze wel met een Riet, tot dat zy met een schuim boven dat Aftrekzel komt; Neem de Pot daar na van ’t vuur, en’er haar Dekzel hebbende opgelegd, laat ze den tyd van acht dagen staan, dragende zorg, dat gy de Stoffe met de boven verhaal-Stok, viermaal daags geroerd hebt. Na dien tyd zult gy een Pot met wit Zand, drie vingeren beneden den rand vullen. Daar na, uwe Pot daar in tot de helft toe hebbende begraven, zult gy ’t alles op ’t Fornuis zetten, tot dat de Stof gereed is om te koken. Naderhand de zelfde van ’t vuur gehaald hebbende, en de vogt, door een wit Lywaat, hebbende laten lopen, zult gy ze in twee Kolven van Lotharings Glas van een Pint, of daar ontrent, doen, welke gy in een aarde Pot zult doen, die half vol koud zand is, en zult deze aarden Pot op een Fornuis zetten, latende ze daar op, tot dat deze vogt begint te razen. Dan moet men ze afnemen en laten kouden. Daar na zult gu uwe Lak, den tyd van twaalf uren laten rusten, na welke gy u daar van bedienen kunt. Zie kleur.
| |
Florentyns Lak.
Wordt gemaakt van de Conchenille, waar van men de Verw, door middel van Azyn en Aluin, laat uittrekken en’er daar na Kryt onder mengt, en ’t tot kogeltjes, of vierkante stukjes hebbende gemaakt, de zelfde laat uitdampen. Zie Kabinet der Verfstoffen.
| |
Haarlemse Lak.
Wordt van ’t onzuiverst, of overschot van de Florentynse gemaakt, waarom men wel ziet dat ze op ver na zo goed niet zyn kan.
lak, Brieven Lak, om Brieven te Zegelen. Men noemt het Spaans Lak, niet, om dat de Spanjaards het maken, of gebruiken; maar ’t wordt in Vrankryk en elders gemaakt.
| |
Om Spaans Brieven-Lak te maken.
Om Spaans Lak te maken moet men ontrent een half lood Cinnaber nemen, wit van Troies, een once; Lac in Grein, een once; Drakenbloed, een half lood; Benjuin een half vierendeel-loods, en ontrent een half vierendeel Harpuis. Eerst moet men de Hars in een aarden Pot laten smelten, en’er daar na het wit van Troies in doen, ’t geen gy door een Temes zift. Daar na moet men het Drakenbloed daar in doen, dat ook moet gezift worden, en eindelyk het Lak in Greinen, zonder deurzygen. Alles moet op een Fornuis worden gemengd, en daar na moet’er de Cinnaber in Poeijer by gedaan worden, en gemengd. Daar na moet het op glad hout gegoten worden, en daar na gemengd, en glad gemaakt worden; als het aan Stukjes wordt gerold, moet het ondertussen heet gemaakt, en dan weder gerold worden.
Om het aan stukjes te maken, moet men de Tafel met Olyven Olie besmeren, en daar op moet het gesmolten Mengzel gegoten worden, ’t welke men met de hand rolt. Maak eerst de Stukjes en polyst ze daar na, houdende ze dicht by ’t vuur, en handelende ze zo, dat de holletjes vol raken, en leg ze dan weder op de Tafel, op dat zy hunne rondheid houden.
Als de holten vol zyn, vernis dan de Stukjes op de volgende wyze. Men maakt een Vernis van een vierendeel-loods Cinnaber, en een once Harpuis, ’t geen men laat smelten, en men steekt een vuur in dat Fornuis, om daar de stukjes mede te vernissen, dit vult de holten, die’er zyn.
Men vindt’er die het gesmolten Mengsel in Vormen van glad Yzer gieten, die zo groot zyn, als zy ze willen hebben, en gemaakt en glad zyn.
Als men ze op een Tafel met een gladde plank polyst, met een Polyster van een Was-kaarzemaker, maakt men de Stukjes heet over een Konfoort.
| |
Merk wel.
De Cinnaber moet zo wel, als het wit van Troies, op een steen gevreven worden; de Gomme Lak laat zich met de Harpuis smelten, gelyk ook de Benjoin; het Drakenbloet wordt gestoten. Andere nemen de Gomme Lak in stukken, om dat zy minder dan de andere kost: maar zy is zo goed niet.
| |
Andere manier om Spaans Brief-lak te maken.
Neem een half pond Gomme Adragant, een vierendeel Mastic, elk byzonder gestoten, neem daar na ene verglaasde aarden Schotel; zet ze op een Confoort, neem daar na vier oncen Hars in Poeijer, doe dat eerst in de Schotel. Vervolgens twee oncen Terebintyn, doet dit in de Schotel by de Hars; neem daar na de twee Gommen en meng ze daar onder, makende ze nat met Olie van Aspic; neem daar na een half pond wit van Spanjen wel gestoten; doe het alles in de Schotel, en roer het met een houtje over ’t vuur om; neem het daar na van ’t vuur, en voeg’er welgestoten Cinnaber by, roerende het alles wel onder een. Vervolgens zult gy een Stuk nemen en maken het gereed, en wilt gy’er reuk by hebben, doe’er wat gestoten Benjoin by.
| |
Anders.
Gy zult ze op ene andere wys maken, als gy’er een once Mastic; Cinnaber, drie dragmen by doet; of iet anders. Wilt gy ’t van een andere koleur, welke u behaagt. Maar smelt eerst de Mastic; en, doe’er uwe Cinnaber in, en terstond zult gy ’t op een Marmersteen uitgieten, welke met zoete Amandel-olie is bestreken, en maken’er Stukjes van.
| |
Om uitnemend Spaans Brief-lak te maken.
Neem gemene Lak twéé oncen, Mastic een once, Sandrac, Gomme Elemi van elks een once en een half, Harpuis, anderhalf vierendeel loods, Ve- | |
| |
needse Terebintyn een once, Cinnaber zo veel nodig is, om rood te maken. Maak het alles tot een fyne Poeijer, welke gy met Hars van Terebintyn zult mengen, welke gy wel vryven zult, om’er een Deeg van te maken, en zult rollen, om’er Stukjes van te doen worden.
| |
Anders.
Neem Grieks Pik, dat glinstert; doe het smelten, voeg’er zo veel Cinnaber by, als gy wilt, om het koleur aan te geven. Gy zult’er enige goede reuk by doen, om het lekker te doen ruiken.
lak om Bottels te verzegelen. Neem Was, Terebintyn en Reuzel, van elks evenveel, smelt het door een, en doop’er de Bottels in.
laken is een Wollen stof, die genoeg bekend is; om derzelver kleur te verfrissen, moet men een pint water op een pond gebrande Potas doen, twaalf uren daar na haalt men ’t water van ’t vuur, en doet’er een hand vol Wollekruid met twee Gallen van Ossen by. Men laat het koken tot dat de bladen op den grond van de Pot zyn gezonken; daar na neemt men ’t af, en laat het enige dagen in de Zon staan. Daar na doet men’er een welgepaste kleur in, en ze met het Laken opkoken, latende het daar in nog veertien, of vyftien dagen staan trekken.
laken wordt voor de Mot zeer wel door de Botrys, of ’t Druiven-kruid bewaard.
Hoe men Vlekken uit doet. Zie vlekken.
Hoe men ’t zwart verwt, enz. Zie verwen.
laken wordt ook somtyds, Lywaat van Linnen genaamd.
lakey is een Huisknegt van geringen staat, welken men, in zynen dienst neemt, en Livrei doet dragen.
De plichten van een Lakey van een groot heer zyn, den dienst van zynen Heer te leren en zich daar op toe te leggen; hem getrou te wezen, horen en zien en niet zeggen, ’t geen hem kan benadelen. Schoon zyne Staat gering is, dit belet hem niet deugdzaam te wezen; en duizenden, die in zaken opgevoed zyn, geven daar goede getuignis van. Om te zoeken hen na te volgen, en hun geluk, zo na als mogelyk is, in te halen, moet een Lakei vaardig, eerlyk en beleefd wezen jegens alle. Hy moet noch zweerder, noch dronkaart, nog ligtmis wezen, noch vleijer, noch aanbrenger, noch logenaar, en zyn Heer niet verlaten, waar hy hem ook heen mogt geleiden. Hy moet zich wel wagten van met imand, daar hy kennis aan heeft, van zyne geheimen te spreken. Hy moet zo veel, als zyn staat toelaat, voor zyne belangens zorgen; zyne Schoenen, Laarsen, op zynen tyd schoonmaken; de Flambouw wel dragen; en zich tot een grondles nemen, zynen Heer in alles te gehoorzamen, wat zyns Heers dienst is; en ten tyde van de Maaltyd, naaukeurig op de order van den Hofmeester letten, om de Spys op de Tafel te brengen. Hy moet ook zorg dragen, dat hy, ’t geen hem bevolen wordt, wel waarneemt, en zich daar in vaardig kwyten, en een naaukeurig en getrou antwoord over brengen, en vooral het geheim wel bewaren. Daar door komt een Lakei tot groter staat, en verplicht zynen Heer om hem voort te helpen en zyn Patroon te wezen.
lamheid, is ene kragteloosheid in die deelen, die, tot beweging van enig lid dienstig zynde, nu het gebied der wille niet meer gehoorzamen. Somtyds is’er ook gebrek van gevoel, doofheid, en dofheid by, en somwyl een kleine prikkeling.
De oorzaak is altyd een belette deurstraling van de zenuvocht uit de hersenen, in het verlamde deel, of van het Slagaderbloed in ’t zelfde.
’t Kan dierhalven van alle oorzaken voortkomen, die de Apoplexie voortbrengen. 2. Of maken, dat een zenuw tot het deurlaten van de zenuw-vogt, onbekwaam is. 3. Of het bloed belet in een Spier te komen.
| |
Middel voor de Lamheid.
I. Als een Lamheid een Jaar geduurd heeft, is zy moeilyk te genezen. Om oude luiden te genezen, moet men ze menigmaal den Buik zuiveren met Pillen van Agaricum, en Aloë. De gift is een vierendeel-loods, en voor de sterkste anderhalf dragma; men moet ze een Schroei-yzer op den Arm zetten, of op ’t Been, en alle morgens geven een gift Theriac, of Orvietaan.
II. Men moet ze de Rug-graat met een Balsem smeren, die op deze wyze gemaakt wordt. Neem anderhalf pond Olie van Neuten, een pinte zware Wyn, een handvol Wynruit, een handvol Alsem; Alles met den andere gekookt hebbende, tot dat de Wyn verkookt is, zal men het deurgieten, en ter zelver tyd daar drie oncen Veneedze Terebintyn onder doen, met drie gestooten Neutmuskaten.
III. In de plaats van dezen Balzem kan men, zo men wil, een Smeersel gebruiken, dat wat duur valt; maar grote kragt heeft. Neem Vossenvet twe oncen; Olie van Eijeren, Olie van Neutmuskaat, Merg van een Hert, Olie van Terbintyn, van elks een once. Smelt het alles over een zagt vuur onder een, roerende het gedurig. Als het van ’t vuur is, doe’er vier oncen Olie van Neut, zonder vuur geperst by. Neem twe potten Schapenvet van een goed Schaap; doe het tot op de helft verkoken, voeg’er nog een pot Rozen-olie by, doe het weder koken tot op helft, en vryf’er het ongestelde deel mede.
IV. Men moet het Lamme deel met Vossen- Laurier- en Kastoor-olie vryven, na dat daar Brandewyn is by gedaan. Gebruik menigmaal Kaneelwater, of St. Jans-kruid, of Conserf van Salie, Rosmaryn, of aqua Arthritica, Melisse, Mithridaat, maak droge Baden met een Afziedzel van Lavendel, Bakkruid, de wilde Flier, Salie, Mariolein. | |
| |
En schoon men die Toevallen heeft ontgaan, moet men ze altyd niet verzuimen; want veertig dagen hebbende voorby laten lopen, zoude de Lamheid ongeneeslyk wezen, inzonderheid in oude luiden.
V. Neem een handvol wit van Prei met derzelver wortels, in stukken gesneden; werp ze in Melk, en kook ze tot moes. Doe van die Pap op wieken, en leg ze zo heet, als gy ’t verdragen kunt, op het Zieke deel.
VI. Na dat gy een vet Eend met Nagelen gevuld hebt, doe het aan ’t Spit braden, vergader het Vet ’t geen’er van druipt, en bewaar het, om ’t Lamme deel daar mede te vryven; een Geitje zoude beter dan een Eend wezen.
lam. Is een bekend viervoetig Dier, geteelt door den Ram, of Weer en het Schaap. Het behoudt den naam van Lam vyf, of zes maanden lang. Daar na wordt het een Schaap, zo ’t een Wyfje is; of een Weer, of Ram, zo ’t een Mannetje is, ofte een Hamel, als het gesneden wordt. Alle die Liefhebbery in Schapen stellen, verzuimen gene zorge en oppassing, welke deze Dieren van noden hebben, voor al wanneer ze haast staan om Jongen te werpen. Want daar komen weinige Lammeren voor den dag, of men zet’er volk by, of woont de geboorte zelf by, ten zy ze in de nacht geboren worden.
Een Schaap dat een Lam werpt, heeft al zo veel moeite, als een Vroew, die een Kind ter wereld brengt.
Het Lam komt dikwils over dwars, of met de poten voor, en dan heeft de Moeder hulp van noden, lopende de Vrucht anders gevaar van te sterven, en het Schaap valt in een flaaute, die het zelfde gevaar na zich sleept.
Daarom, als de natuur van zelf niet sterk genoeg, of niet wys genoeg is, om de pligt van Vroedvrouw te vervullen, zo moet de Schaap-herder, of Opziender, daar toe gesteld, de Moeder helpen verlossen; en zo hun dat werk verveelde, mag men te recht zeggen, dat zyne Kudde hem weinig ter herte gaat.
| |
Wat men doen moet, als ’t Lam geboren is.
Al het Lam geboren is, moet men ’t terstondt opnemen en op zyne beenen leeren staan; maar eer men ’t tot de Moeder brengt, om het te leeren zuigen, melkt men de eerste Melk van de Moeder af, als zynde zeer schadelyk voor het Lam; Die dit niet in acht nemen, weten niet wat het in heeft, Schapen op te voeden. Vervolgens moet men het Schaap met zyn Lam twe dagen opsluiten, om het warm te houden, en het Lam zyne Moeder ter deeg te leeren kennen.
Alle Schapen, die gelamd hebben, moeten vier dagen opgesloten blyven, moet goed Hooi en Zemelen, en te drinken krygen goed Water, dat met een weinig gerste-meel wit gemaakt is.
Een goed Strooizel, of Legging moet haar ook niet onthouden worden; deze koestering moet waargenomen worden, in ene plaats van het Schape-stal, die daar toe afgeschoten is, om’er de Lammeren afgezonderd van hare Moeders in te zetten.
Zo dra het Lam zyne Moeder begint te kennen, zal men de Moeder met de andere Schapen in’t Veld laten gaan, terwyl haar jong warmtjes in de Stal gehouden wordt, tot dat het aldaar de nodige sterkte gekregen hebbende, begint te stoten en te springen, en daar door als van zelf te eischen, dat men ’t meer vryheid geve, welke men hem kan toestaan, met het ’s morgens en ’s avonds uit het Hok te laten, om zyne Moeder te zuigen, eer zy ter weide gaat, om het te bevredigen, en het geblaat te beletten.
Alle de Lammers moeten in een Hok van ’t Stal by een opgesloten worden, zonder hare Moeders; doch deze plaats mag wel wat donker zyn: maar dikwils van vers stroisel voorzien worden.
Na dat de Huisvader, of Moeder zelf alle de Lammeren onderzocht heeft, zullen zy de zwakste aan de Slagers verkopen, en de sterkste, tot vermeerdering van hunne kudde, houden.
Men mag de Lammeren niet eerder in ’t Veld laten lopen, dan tegens het einde van Maart, gevolglyk moeten ze tot dien tyd toe, in het Stal opgesloten blyven.
Als de April gekomen is, behoeft men niet te schromen om de Lammeren, met hunne Moeders, in ’t Veld te laten lopen; Het eind van deze maand is de tyd om ze te speenen.
Men mag zyne Lammeren niet laten lubben, eer ze vyf, of zes maanden oud zyn; en als dit gedaan is, moet men hun gekorven Hooi met Zemelen, tot hunne genezing toe, te eten geven; omze weder aan ’t eten te helpen, alzo de lust om te eten door de pyn van de wonde vergaat. Deze snyding is noodzakelyk; want zo men ’t niet dede, zo zouden ze alle Rammen worden, waar uit ene grote verwarring onder de Kudde ontstaat, doordien ze elkander altydt stoten, en vernielen, voor al wanneer de Schapen tochtig zyn, en ze dus ook maar zeer middelmatig groeijen.
Daar en boven is het Vlees van enen Weer nooit zo lekker, noch zo vet, als dat van enen Hamel, om dat de liefde, die zy voor de Schapen hebben, hen niet verlatende, hun het beste voedend sap, dat ze van het Voeder trekken, weder onthaalt, en een zeer onaangenaam Vlees om te eten maakt; dus ziet men ook dagelyks, dat, wanneer men zich van enen Weer wil ontdoen, men hem drie maanden te voren, voor dat men hem verkoopt, laat snyden.
Om de eerste Zuig-lammeren Vet te maken, en ze eens zo duur te verkopen, als die niet vet zyn gemest; laat wat Erweten in Melk koken, en doet het Lam een weinig vasten. Terwyl zyne Moeder op het Veld is, doe het Lam dan den mond open, en geef het een weinig van deze Erweten en Melk te eten. Na dat ze geknaaut en deurgeslikt zyn, steekt hem de onderste lip in deze Melk met Erreten, die in een aarden Bak, of grote houte Tob- | |
| |
be zyn, dan zal het alleen daar van beginnen te eten. Als de Moeders in de Stal komen, moet gy dit Voeder weg nemen, om dat zy het ras zouden opeten. Het zal u naaulyks vyf stuivers kosten, om een Lam op deze wyze vet te maken, en evenwel zult gy’er dubbeld geld van trekken.
Om vroege Lammeren te hebben, die meestentyd een derde, of de helft meer mogen gelden, dan de late; moet men den Weer en het Schaap, op den behoorlyken tyd tochtig maken, en ze dan laten springen. Het middel hier toe is, dat men dit Schaap dagelyks wat Brood geve, met een half pond Haver, en wat Kennip-zaad.
De Lammeren hebben, in hunnen tederen ouderdom hunne byzondere Ziektens, maar die zyn weinigen in getal.
De Koors. Zo dra men bemerkt, dat ze enig ongemak hebben, moet men ze terstont van de Moeder wegnemen. De kentekens van hunne Ziekten verschillen niet van de tekens, die de Schapen geven, als zy Ziek worden. Het onderscheid bestaat alleen in de verscheidenheid der Geneesmiddelen, die men dient te gebruiken; Dus wanneer de Koors den Lammeren overkomt, neemt men van hare Moeder-melk, mengt ze met een gelyk gedeelte Regenwater, en geeft het hun te drinken.
Schurft. Heel dikwils krygen de Lammeren, als ze Gras eten, daar de Daauw nog niet af is, Schurft aan de Kin. Om ze daar van te genezen, neem zo veel Zout, als Ysop, wryft daar mede het Verhemelte, de Tong en de Snuit van’t Lam; daar na was het Schurft met Azyn, en vryft het dan weder over met ongezouten Varkens Reusel en teer onder een gesmolten. Deze Zal hare deugd tonen. Zie schaap en vee.
Men gebruikt de Long van Lammeren in Longe-ziekten, en de Gal daar van in de Vallende-ziekte; men geeft ze van twe tot tien druppels. Het stremsel, dat men in hunne maag vind, wordt als een tegengift gebruikt. En dit is het Stremsel, waar van men zich bedient, om de Melk te doen stremmen.
| |
Bereiding van de deelen des Lams, om te eten.
Het Hoofd met den Hals is goed, om in nat te koken en te eten, zo wel als de Voeten. Om ze wel te bereiden, doe aldus. Men verbluistere ze eerst wel: Men doe ze daar na in een Pot met klein gesneden Spek, om ze te laten snerken met Zout, Peper, Kruid-nagels en fyne kruiden; dit gedaan zynde, doet men de Patagie Stoven met ander goed nat; daar na dist men de Lams-hoofden daar op, na dat men de Herssens daar uit heeft genomen, om ze te roosten, of fruiten, mits dat ze wakker met gestote Beschuit, of Brood-kruimen bestrooid zyn. Als ze gefruit zyn, legt men ze mede om den rand van de Schotel, met de Poten en ’t Spek, en zo op Tafel.
Al wat van ’t Lam eetbaar is, is altyd heel lekker: De afval daar van kookt men in een pot, of maakt’er een Frikassé van, na dat men ze aan stukken heeft gesneden: ’t welk gedaan zynde, zet men ze in een Pan, om ze een weinig in Boter te braden. Daar na kookt men men ze in nat, met Peper Zout en Kruidnagels; men vergete ook niet, als ze haast beginnen door te koken, wat Eijerdojers te nemen, die in weinig Azyn, of met een weinig Limoen-sap geweld zyn, en dezelve terstont daar in te doen: Anders bedient men zich in de Azyn, ook wel van zoeten Room, om de Saus daar mede dik te krygen.
| |
De Borst van ’t Lam.
Men dist de Lams-borsten meest gefruit op. Om dit te doen: Sny ene zulke Borst in grove stukken, laat ze staan trekken in Wyn-azyn, Zout, Peper, Kruid-nagels, Prei, of Laurier. Laat ze daar vier uren lang in staan. Daar na wentel ze in een dunne deeg, gemaakt van Bloem, witte Wyn, en Dojers van Eijeren: Dan doet men ze in ene Pan met Boter fruiten, of met ongezouten Verkens-reusel, en genoeg zynde, zal men ze met smaak eten.
| |
De Niertjes van ’t Lam.
Deze maakt men klaar als de Kalfs-borstjens. Zie het Woord kalf.
lammeren, is een Harders woord. Het wordt van een Schaap gezegd, dat jongen heeft gekregen. Men zegt, een Schaap staat op ’t Lammeren, of heeft Gelamd.
lammeren oor. Dit Kruid heeft vele takken; De bladen gelyken vry wel naar die van Spanasie. Het is zo wel als dat, verzachtend en afvagend. Van buiten opgelegd, is ’t goed voor Wonden en afvagende, bewarende de Wonden voor Wurmen en verrotting. Het ontbindt, bedaart de pyn, en die der Voet-euvel, als men de Pap tot een Pleister gekookt, op het zieke deel legt. Of men neemt drie handvollen van dat kruid, eer dat het gebloeid heeft, twe handen vol Kamillen, of Fleerbloemen. Men hakt het alles onder malkander en laat het in genoegsame menigte van Fleerwater koken, tot dat het een Moes is; men doet’er een once Gomme Caragne by, een half scrupel Kamfer; en men maakt een pleister, welke men op de Wonde legt.
lamp is een Huisraad, waar in men Olie doet, om ze door middel van een Pit te branden, en ligt te geven. De Lampen zyn van velerlei gedaante, en hebben vele gebruiken. Men heeft ze die tot Illuminatien, en om ligt te houden in de Kerken en andere plaatsen gebruikt worden.
De Lamp, van Cardanus uitgevonden, is zeer gemakkelyk voor hun, die gedurig een gelyk ligt onderhouden moeten. Zy geeft Olie van zich zelven. ’t Is een koper Vat, of een Glas, dat van alle kanten gesloten is, uitgenomen van onderen, daar een klein gat in ’t midden van een klein halsje is, waar in men de Pit steekt. De Olie kan’er niet uit, dan naar gelang, dat zy verteert. | |
| |
Wy zullen ene beschryving van een Lamp geven, welke zeer gemeen is in de Roomse Kerken. Zy is zuinig in den Olie. Men gebruikt’er niet toe, dan Noten-olie, waar van een pond genoeg is, om’er een gantse week, nacht en dag, van te branden. Men heeft daar toe een Wasligje nodig; Zie daar hoe men het maakt
| |
Hoe men Wasligtjes voor de Lamp maakt.
Men moet het Kottoen ontrent twe uren in Brandewyn weken; en als het droog is, het pit vier, vyf, zes dik maken naar believen, en de dikte van ’t gaatje; dan moet de Was gesmolten worden, op een half pond zult gy een ons Zwavel doen, naar de menigte van uwe Was. Als deze wel heet is zult gy’er uw pit een reis twe driemaal deur halen, ’t geen men ter lengte van een El kan maken, daar na moet men het rollen met een plankje om het gladder te maken, en gelyker, gelyk de Waskaarsen. Men kan ze zo lang, en zo kort maken, als men wil, naar de diepte en grootte van de Lampen, daar men ze in wil doen. Men moet bedenken, dat, hoe zy langer zyn gemaakt geweest, hoe zy van beter gebruik zyn.
| |
Beschryving van een Lamp die van groot nut is, zo in Roomse Kerken, als in Gangen.
A. A. A. A. Is het grote glas van een Lamp.
B. Is het dragertje van het Pit, op de wyze van een Eikel gemaakt, plat van boven, en doorboort ter dikte, van een vierde van een duim, om daar een Pit in te steken.
C. Is het Lemmet, dat van zes, of zeven draden van ’t fynste Kottoen is gemaakt, en door wit Was ligtjes zo gehaald is, om een lyf aan dit Lemmet te geven; gelyk men boven gezegd heeft.
D. D. Is een Koperdraad, dat door het Pit-dragertje van ’t een tot het ander eind gaat, en dient, om ’t hoger, of lager te doen, naar de mate dat het pit verbrand, of dat’er Olie in is. Maar het Koperdraad moet in ’t vuur week zyn gemaakt, om ’t te kunnen openen, en sluiten zonder breken.
E. E. Is de Olie, die altyd van de oudste en minst dikke, moet zyn. Deze zal in die Lamp, wel gehandeld zynde, niet meer verbranden, dan een pond in een week, al brande het nacht en dag.
| |
Let wel.
Om Olie, op de gezegde wys, te sparen, moet men een groot Lamp-glas hebben; om dat, hoe’er meer Olie in is, hoe zy min heet wordt; en min vervliegt.
F. F. Is het Water ’t geen men op den bodem giet, om de Olie fris te houden, en te beletten, dat zy niet heet wordt, en om te maken dat zy langer in overvloed is, om dat, de Olie niet verterende, dan door warmte, minder verteert hoe zy minder hitte krygt.
| |
Let wel.
Het Lemmet moet zeer dun wezen om geen grote vlam te maken, en om dat het, om redenen, te voren gezegd, Olie spaart.
Deze manier van Lamp te branden tot een kleine koste, is door de Figuur, hier achter by gevoegd, uitgelegd.
Maar men heeft ze enigermate verbeterd tot gemak. Men neemt, in de plaats van ’t Koperdraad, waar mede men het Lemmet opligt, een dun kruisje van Koper, of Yzer, in welker midde een dergelyk Pypje is, om het pit deur te steken, en aan welker einden, die by na den boord van ’t glas zo reiken, dat zy niet beletten, vry op en neder te ryzen, vier Ringetjes zyn, waar in vier Kurkjes gestoken worden, om dit Kruis en Lemmet in den olie op te houden.
De Figuur daar van is by de Lamp gesneden, alwaar C. het Pypje H. H. H. H. de Ringetjes met de Kurkjes verbeeld, die ’t Lemmet en ’t koper Kruis op houden, of doen dryven in de olie.
| |
Andere manier om Lamp-olie te sparen.
Zo men by nagt licht wil hebben, neemt men een klein stukje papiers van een Schelling grootte, waar van men een stukje van ’t midde met de vinger draait, dat het zo puntig, als mogelyk is, zy. ’t Ander deel van ’t papier moet plat gemaakt worden. Men legt het zo op een Bord, dat het puntje voor een pitje kan dienen, voor het deel dat plat is gemaakt. Men snydt eigentlyk het platte zo groot, als een nagel van de hand. Men maakt het puntje een weinig olieachtig, met de olie, die op het Bort, of Schoteltje, of in een klein plat stukje Vaatwerk is gegoten. De olie moet oud zyn, om lang te duren. Op deze wys zal’er in een nagt naaulyks een duit aan olie gebruikt worden.
lamprei noemt men een jong Konyn, of Haas.
lampsana is een Plant, die van elke blatbladige bloem een zaadje geeft, een Kelk van een blad heeft, dat in velen is gesneden, en een Zaadhuisje, dat gestreept is, vol van dunne spitze zaden; ’t geeft een bitter Melkachtig sap. Men wil, dat het voor droge melige Schurft goed is, wanneer men het Deel met het Sap daar van menigmalen bet.
landbouw is een konst, om den grond zo te handelen, dat zy overvloedig vruchten van allerlei soort geeft. Onder dezen naam begrypt men alles, wat dienstig is te doen, om ’t Land in ’t algemeen in acht te nemen, tot de beste winst.
De Landbouw word in Thuin- en Akker-bouw verdeeld.
De grond word met Spaden en Schoppen en Ploegen omgehaald, die gedaante hebben naar den aart des Lands, de gewoonte, en ’t begrip des Landbouwers.
| |
Grondregels voor omspitten en omhalen van den grond, daar Bomen zyn.
I. Men moet het Land niet omhalen, voor dat de vrugt gezet is. Dees arbeid zoude nog beter [illustratie] [Plaat 25. pag. 476. LAMP. Fig.1. Fig. 2. pag. 492. deeze behoort op plaat 29. LEEUWERK. F. de Bakker fecit, 1742.]
| |
| |
zyn, zo men ze eerst tot de grootte van een duim liet komen.
II. Men moet aan een drogen grond niet geven, dan drie roeringen, na een kleine Regen, of als de lugt donker is.
III. Maar zo de grond vogt en vet is, moet men ze by heet en droog weder ten minste viermalen omhalen.
IV. Het bearbeiden begint in de maand van April, en blyft van maand tot maand aanhouden.
| |
Grondregels voor het bebouwen van den Akkergrond.
I. Een Akkerman, die zyn werk wel verstaat, zal nooit den tyd van zyn Land te bebouwen laten voorby gaan, men moet zich echter nooit daar toe te veel persen. De twe uitersten zyn gevaarlyk; maar als men den tyd wel waarneemt, heeft men het vermaak, dat alles wel gelukt.
II. Hy moet dit tot zyn Grondregel houden, nooit in te drogen, of te natten tyd grond te roeren. Dit doet nooit dan kwaad aan ’t veld. Want, wat beurt’er in? De vogt van ’t Land vervliegt, ten deele, welke anders de Vrugtbaarheid medebrengende, van ’t zelve behouden wordt. En in ’t twede geval, wat gebeurt’er anders, dan dat het land een hardigheid en korst krygt, die in een gans Jaar niet zacht wordt. Zo dat men, met al zo veel vrugt, onder de keijen mogt zajen, als op zo een Land.
III. Van geen meer voordeel is het Ploegen in de Winter; daar is niet dan slecht gevolg van te wagten.
IV. Zo een Landman in zyn werk wil gelukken, moet hy den aart der grond kennen, dien hy bebout, om daar zyn arbeid, Mest, en Zaad, naar te schikken. Een Grond, die goed is, moet dieper als ene andere beboud worden, die zo goed niet is, en wil meerder zaad velen, dan een magerer grond.
V. Men moet onderscheid maken tussen gronden, welke men driemaal moet om-arbeiden. Vette, sterke, en nieuwe grond zal daar by in ’t begin te beter wezen; daar ’t ligte gronden, daar veel zand en steenen in zyn, bederft. Hoe deze meer geroerd worden, inzonderheid in grote hitte, hoe dat zy meer van hunne vogt verliezen. Dit maakt hen onbekwaam om veel Graan voort te brengen.
VI. Een Bouman moet weten, dat het eerste om-arbeiden van den Grond, nooit zo diep als een twede wezen moet, en het twede nooit zo diep, als het derde, en zo voorts zo men daar voordeel aan wil doen.
VII. Men moet nooit tweemaal aan een Graan, Rogge, Gerst, Kool-zaat, enz. in enen akker zajen. Of de grond moest al nieu, of zeer goed zyn. Maar daar moet altyd weder nieuwe vrugt in gezaaid worden.
| |
’t Bearbeiden van ’t Land, en de tyd, wanneer het geschieden moet.
Eer dan men het Land bezaait, arbeidt men het gemeenlyk driemalen om, of somtyds viermaal; als de grond zeer vruchtbaar is. Ik heb zelf Landen gezien, daar men ze vyfmalen zag omarbeiden.
Eerste Arbeid. Men begint dit omhalen van den grond terstond na dat Haver en Gerst in den grond is. Dit geschiedt gemeenlyk tussen Paassen en St. Jan. Men moet aanmerken, dat het Land dan zo diep niet moet geploegd worden, niet alleen tot verlichting der Ploeg-beesten, als om de grond naderhand te beter te roeren.
’t Twede Ploegen. Men ploegt voor de twedemaal, als men ziet dat het kwade kruit begint voor den dag te komen. Dit bepaald allerbest den tyd van ’t Twede ploegen. Want hoe men meer werk maakt om het onkruid weg te krygen, hoe men beter doet. Daar men het verzuimende eerder te doen, zien moet, dat zy het voedzel voor ’t goede kruid weghalen. Dit ploegen moet dieper, als ’t eerste geschieden.
Derde Ploeging. Na de Twede ploeging moet men aan de derde komen. De tyd daar wordt, door ’t opkomen van ’t Twede bepaald. Dit maakt, dat men niet vast zeggen kan, in wat maand deze arbeid geschieden moet. Goede en vette grond brengt eerder onkruid, dan slechte, voort; en vereist dierhalven meerder omploegen. De goede kennis en ervarenheid eens Akkermans zal den tyd van ’t Ploegen best kennen, en hoe de ene tyd den anderen volgd.
| |
Regels voor het Ploegen.
Men kan gene zekere regels geven over ’t geen de manier van het bearbeiden van den grond belangt. Elke Landstreek doet het byna op zyne wys, naar den aart der grond. De een ploegt met grote Vorens, de ander met kleinder; de ene leggen hoger, de andere lager.
De brede Vorens, welker gruppen byna even hoog zyn; worden op plaatzen gemaakt, waar van de grond zo ligt geen water na zich trekt. Daar men diepe Vorens en hoge ruggen maakt, daar de grond het water, dat van den Hemel valt, lang behoudt.
Dit onderscheid van grond maakt ook, dat men op verscheiden plaatsen voor de derdemaal anders ploegt, als men op de andere tyden doet: want in droge landen, daar het water schielyk weg zakt; in de plaats van daar op zyn lang de Veur te leggen, doet men het overdwers. Deze Ploeging is de beste, die men daar aan geven kan; want daar blyf dan niets ongeploegd over, en alles is daar gelyklyk omgeploegd.
Maar daar ’t water lang op den grond staat, bedriegt deze manier van Ploegen, menigmaal zynen Meester: want, zo de Jaren niet droog zyn, is’er niet goeds van te wagten; en valt’er wat veel Regen, is ’t gedurig zo nat, dat men’er geen zaad | |
| |
in den grond kan krygen. Men moet om deze reden zyn hoofd niet volgen; maar ene goede redenering, overeenkomende met de ondervinding, en de oude gewoonte van ’t Land, moeten ons lessen geven. Onze Voorouders zyn ten minste zo oplettend, als wy, geweest in ’t geen den Akker-bouw betreft; hebben somtyds, voor ons, al een proef op alle manieren daar van genomen; en den aart van ’t land al te wel gekend, om door fyne redeneringen hen te overtreffen, welke menigmaal, in ’t stuk van ondervinding, onze onkunde aantonen. Daarom raad ik hen, die Akkerlieden willen worden, om zich liever aan de gewoonte des lands over te geven, dan aan dit zogenaamde ligt, door welks behulp men veeltyds waant wonderen te doen.
Wat de ruggen der Vorens belangt, zy behoren in gronden die aan ’t doordringen zeer onderworpen zyn, hoog te wezen, om te ligter het water te verliezen; en noch wyd noch diep, maar zeer gelyk in droge gronden, om zo veel meer gruppen te hebben, waar door dit water lopen kan.
| |
’t Ploegen voor grove Granen.
’t Is niet genoeg de manier en tyd van ’t Ploegen van landen, voor Koorn, te hebben aangewezen; men moet ook spreken, om niets te vergeten, hoemen de Akkers moet handelen, om Gerst, Haver en andere granen en Peulvruchten te telen.
Eerste Beploeging. Zo men van alle deze soorten van Granen, in overvloed wil hebben, moet men, zo haast men het Koorn zaait, de Akkers ploegen, die gemaaid zyn, en daar de Stoppels nog op staan. Deze Stoppels, met de aarde gemengd, doen groot nut, en geven een bolheid en vettigheid aan den grond, waar door het land veel voortbrengt. Zy, die door het Eerste ploegen, hunne Akkers tot het ontfangen van zaad bereiden; hebben veel reden daar toe. Andere, die daar geen werk van maken, halen niet, dan weinig vrugt van ’t zaad, ’t geen zy in de aarde werpen, welke men dan zeggen mag verwaarloosd te zyn.
My gedenkt luiden gezien te hebben, die zo weinig kennis hadden, dat zy het tegenspraken met redenen, die met ’t algemeen begrip der mensen strydig waren, en welke zy nogtans meenden méér gegrond te wezen; en dat niet, dan door hun hoofd te volgen, en gedurig in onkunde te blyven; waar uit de ondervinding hen brengen zoude, zo zy daar maar acht op wilden geven.
Twede Ploeging. Om te zeggen in wat maand deze gedaan moet worden, zal ik zeggen, dat de tyd in elk land, waar ’t ook mag wezen, die is, waar op men Haver zaait, ’t geen in ’t laatst van February, en ’t begin van Maart is.
| |
Raad.
I. Wat het Land aangaat, dat nog vol van zyne stoppelen is; en ’t geen wy gezegd hebben, dat aanstonds, na het zajen van ’t Koorn moet geploegd worden. Wy zyn wel in onzen schik, te mogen raden, dat men die stoppels, na dat het Koorn gemaaid is, kan breken, en den Akker, zo geploegd, aanstonds na een Twede ploeging, tot Koorn schikken; ’t geen men half October daar in gooit, Welke de tyd is, wanneer men oordeelt, dat dit Stroo verteerd is.
II. Men Raad ook wegens dat stuk voorzorge te gebruiken, te weten, geen Akker twe Jaren achter een de zelfde vruchten te doen dragen, of zy moesten in een goeden grond gelegen zyn, of zy moest gans nieuw zyn, dat is, een land wezen, daar men de Wyngaarden uitgeroeid heeft, of, dat tot andere diensten gebruikt is geweest, dan om’er Koorn in te telen; want deze manier zonder onderscheid te gebruiken, zoude arbeid en zaad doen verliezen.
landbouw. Zie aarde.
landhuizen zyn zodanige aanzienly- Gebouwen van voorname Luiden, welke op het Land gemaakt worden met zodanige omstandigheden, en in zulk een grond en landstreek, dat zy den Bezitter in een aangename rust, en een vermaaklyke en tydkortend verblyf kunnen verschaffen, die hem van zyn arbeid en hoofdbreken kunnen doen uitrusten.
Zy dienen dierhalven in enen aangenamen gezonden oort, noch te ver, noch te naby grote Steden op plaatzen te leggen, daar het komen en brengen van alles, met Ry- en Vaar-tuig gemaklyk is. Ook dienen zy niet te ver van de gewone Verblyfplaats te leggen; om dat de reis anders te moeilyk, en te lang is. Ten zy de omstandigheden van den Eigenaar, een lang van huis blyven konde velen.
De grond moet zodanig zyn, dat men, om alles aangenaam te doen voortkomen, tot de groeizaamheid gene te grote onkosten moet doen. Deze doen met der tyd het vermaak lastig worden; Zy moet zyn goed, vet, vrugtbaar, ontrent ene sachtvlietende Rivier van zoet water, en binnens Dyks, om van overstromingen bevryd te wezen. Zy dient voor schadelyke en hardwajende winden meest bevryd te wezen, zonder echter een aangenaam gezicht te verliezen. Zuid- en Noord-lyk geplaatst zynde, heeft het Huis de koelste gelegenheid in Zomer-hitte. De grond dient vlak te wezen, zo om ’t water niet te veel te verliezen, als om niet te veel gronds, met minder voordeels, te onderhouden te hebben.
Het Landhuis en zyne Plantasie dienen ook, naar des Eigenaars omstandigheden, niet te groot van omslag te zyn, om tot genen laste te strekken.
Regt vierkant is wel ene geregelde: maar gene verkieslyke gedaante, om, dat het meer gronds beslaat, als ’t voor ’t oog schynt. Lang-vierkant | |
| |
doet beter schynen, en geeft beter verdéélingen. Maar, om op kleinen grond, groot te doen schynen, is een gelyk-benige driehoek de beste. Zie een Afbeelding in de Aanmerk: op Lusthuizen.
De Lusthuizen moeten op een verheven grond staan, om dat van daar Parterren, en andere cieraadjen op den grond, zich in haar geheel vertonen.
Best schikt men voor ’t Huis een Plein van Bomen, en kort achter ’t huis Parterren en Vyvers, de Lanen aan de zyde, de Moes-thuinen en Oranjerien by de hand, en daar zy minst vervelen. Zo moeten ook Lanen en Dreven en Berceaux by de hand wezen, om zich niet verhit te maken, eer men men ze bereikt.
land kennen is een Zeemans woord, waar mede zy te kennen willen geven, dat zy Land opdoen, en ’t Land, dat zy opdoen, kennen.
land kenning hebben, is zo veel als na een Reis, waar in men geen land gezien heeft, ’t land in ’t gezicht krygen, en aan deszelfs hoedanigheid, het kennen.
landmeetkunst. Zie geometrie.
landmeetkunde, in ’t Grieks Geodaesia, Latyn Agrimensura, Frans Arpentage, is een gedeelte van de algemene Meetkunde, of Geometrie, en leert de lengte, den omtrek en den inhoud van Landeryn, Bossen, of Wateren behoorlyk afmeten en uitcyferen.
Een Landmeter moet voor af de verscheiden Maat en verdeeling van een Roede weten, waar van beide deze Artykels dienen nagezien te worden, en dan ten minsten met drie dingen voorzien wezen: Voor eerst met een Touw, dat vier, of vyf Roeden lang, en in zyne Roeden en voeten verdeeld is, ’t zy door knopen, of andere merken. Doch een yzere, of kopere Ketting is veel beter; dewyl het Touw dikwils krimpt, en langer, of korter valt, naar mate dat het wordt getrokken, en nat, of droog is. Een Ketting moet uit Schakels bestaan, ieder enen, of een halven voet lang, met Ringen tussen beiden, die om den tienden voet en aan beide einden wat groter zyn, om de Roeden te beteikenen. Ten Tweden, met ronde en regte pennen, of stokjes, ontrent twe voet lang en spits toelopende, en zo men wil met yzer beslagen, om ze gemakkelyk in den grond te kunnen steken. Ten Derden moet hy by zig hebben een Winkel-kruis, van deze gedaante. Een Winkel-kruis bestaat uit een vollen yzeren Kring A. B, verdeeld in vier gelyke deelen, door de twe brede en onbeweeglyke Lynen, kruisselings door elkander lopende. Aan de vier uitersten van deze Lynen zyn de Visieren C. D. E. F. om een rechten hoek af te meten, of op het veld te maken. Het heeft in ’t midden een ront hol Yzer G. zonder gewricht, om’er een houte Piek in te steken van 5, of 6 voet lengte, als men’er zig van wil bedienen. Men zou’er ten Vierden by kunnen voegen een Maatstokje van een, of twe voeten, om, als’t nodig is, de duimen af te meten.
Wy zullen nu van het gebruik dezer Werktuigen spreken, dog niets op een Wiskundige wyze betogen, dewyl het hier de plaats niet is, de Meetkunde te leeren.
I. Als een Landmeter enige vlakte wil weten, dient hy daar en boven by zig te hebben, twederlei Tafeltjes, een van Lei-steen, redelyk dik met een Leije Griffel, om’er op te cyferen, en wat kwalyk, of onnodig is, weer uit te wissen; en een van Bus-, of Palm-hout, of diergelyke stof, gelyk men ze uit Dutisland krygt; met een koper Grifje, dienende om de Grenzen en den Inhoud van de vlakte op te schryven. Nog dient hy twe Mannen by hem te hebben, waar van hem de een de Grenssen van de Landeryen aantoont, die hy moet meten, en hoe ze genaamt zyn, en wien de tusschen-in-, of aan-leggende Landen behoren. De ander draagt het ene einde van de Ketting en ettelyke Pennen, om ze ter nodiger plaatse in de aarde te steken, als nu verder zal geleerd worden. De Landmeter op het stuk zynde, en onderrecht van de maat, daar ter plaatse gebruikelyk, stelt op alle hoeken, zo’er geen Bomen zyn, Staken, en gaat op enen hoek staan, daar hy zyn houtten Piek plant, en het Winkel-kruis daar boven op, zodanig, dat hy door twe Visieren de lengte kan overzien, en den Staak aan ’t ander einde in ’t gezicht krygen. Hier op door de andere Visieren kykende, ontdekt hy, of het stuk rechthoekig is. Dit zo zynde, heeft hy het Winkel-kruis niet meer van noden, maar zyne Ketting en de Pennen, die hy aan zyn helper over geeft. Deze neemt het ene eind der Ketting, en gaat zo ver in een rechte lyn voort, als ze toereikt, waar op zy de Ketting op den grond néér leggen, en de Helper steekt daar een Pen door den uitersten kring; Dan gaan ze voort, tot dat de Landmeter by dat stokje komt, daar hy de Ketting weder néér legt, terwyl de ander een twede stokje in den grond steekt, en de Landmeter het eerste opnemende, gaan ze dus voort tot aan ’t einde van die Lyn, daar een van de voorgezette Staken staat. De Landmeter dan natellende, hoe vele Pennen hy heeft opgenomen, weet met enen, hoe lang die Lyn is, by voorbeeld de Ketting zy eens van vyf Roeden, zo hy nu 12 Pennen heeft, maakt het 5 maal 12, of 60 Roeden; komt het met de Roeden, of zelfs met de Voeten juist niet uit, dan meet hy de rest met den kleinen Maatstok in duimen. Hier op gaan ze beide op dezelve wyze de breette meten; en dewyl wy boven gesteld hebben, dat het stuk vierkant en rechthoekig is, heeft hy niet nodig de andere zyden te meten. Om nu voorts den Inhoud van dit stuk te weten, moet hy alleenlyk de lengte met de breette vermenigvuldigen; het geen’er uit komt zyn vierkante voeten, of Roeden; by voorbeeld, de lengte en de breedte ider 10 Roe zynde, is de inhoud 100 vierkante Roeden, of een Hond.
Dog hoe men zig te gedragen heeft, als men met Roe, Voeten, en zelfs Duimen moet rekenen, | |
| |
daar van iet onder ’t Woord tiende rekening.
II. Als het Stuk niet rechthoekig is, moet zich de Landmeter van zyn Winkel-kruis bedienen, en het in ettelyke deelen met Staken verdeelen; daar op ontrent de Figuur van dat stuk afteikenen, en by ider Lyn schryven, hoe lang ze is. Dan wordt ider deel op zig zelven uitgecyfert, waar van naderhand.
III. Is het een Bos, of enig Water, daar men niet regt toe regt aan kan gaan, zo is’er meer kunst en wetenschap toe nodig, dan hier kan geleerd worden, en in zulken geval moet men zich van een Gezworen Landmeter bedienen.
Als het Stuk driehoekig is, of ene onregelmatige gedaante heeft, is’er anders niet op, dan het tot een vierkant te brengen; waar toe men nootzakelyk een, of meer Lynen moet trekken en meten; en hier van zullen we in ’t vervolg spreken.
IV. Als men van A. tot B. op een vlakte een regte Lyn A. B. moet hebben, stel in A. en B. twe stokjes, juist naar ’t loot, gaat dan een weinig achter uit van A. af, en vestig uw oog zodanig, dat gy B. niet zien kund wegens ’t stokje in A, of gelyk het anders genoemd wordt, dat B. gedekt zy door A. Daar op laat door uw Makker hier en daar ettelyke pennen in C. D. E. F. G. steken, terwyl gy hem waarschout, of hy ze meer ter rechter-, of slinker-hand moet zetten, om van het stokje in A. gedekt te worden. Hebt gy maar een punt als in C. van node, laat dan daar alleenlyk een stokje zetten. Als de Stokken A. B. al te ver van een staan, dan bind men’er boven een wit papier aan, om ze van verre te zien en te onderscheiden.
V. Op het Land gebruikt met een Touw, in de plaats van een Passer, en wat men op het papier, of anders met een Passer doet, dat geschied hier door hulpe van een Touw. Dus om een Kring, of rond te trekken, stel in het middelpunt, of Centrum een stokje C. Dan neem een Touw ruim eens zo lang als de straal A. C. moet wezen, vouw het in tween, en ’t toegeknoopt hebbende, dat het de juiste lengte behoudt; sla het om C; steek’er dan een stok in, en dien heel in ’t rond drajende, beschryft den begeerden Kring, A. D. A.
VI. Om een in ’t Lood hangende, of perpendiculare Lyn, uit een gegeven punt D. op A. B. te trekken; handel dus, ’t zy D. binnen, of buiten de Lyn A. B. is. Fig. 1. en 2.
Neem een Touw enige voeten lang, maak het in D. vast, en trekt aan weerskanten, als of ’t een Passer was, met een stokje de boogjes in A. en B, of a. en b. Neem dan het Touw in Fig. 1. wat langer, in Fig. 2. wat korter, en trekt uit B. de boog c, boven, of onder de Lyn a. b., en uit A. de boog E. daar zich deze boogjes snyden, steek een Penne, en trek de in ’t lood hangende, d f.; of in Fig. 2. neem de lengte a. b. met een Touw, vou het in tween, trek uit f de boogjes a, of b. en steek daar ook stokjes. Neem dan vervolgens een touwtje met een stokje tot een langte na believen, en trek uit b, ’t boogje g, en uit a, ’t boogje h. en steek een houtje in d, trek dan de Lyn uit d in f: maar zo daar gene ruimte is zo groot, zo neem een kort toutje, en trek in de punten i. en k. de boogjes e. en c. aan weerskanten van de Lyn a. b. uit de punten a. en b. en trek de Lyn van i. k; deze zullen in den Winkel de Lyn a. b. snyden.
VII. Als het punt D. al te ver buiten de Lyn A. B. is, moet men zig van ’t Winkel-kruis bedienen. Breng het op de Lyn A. B. zodanig, dat gy door de twe Visieren beide stokjes in A. en B. kunt zien, en door de andere den Stok in D, waar toe men het Winkel-kruis dan eens na de rechter-, dan weer na de slinker-hand moet stellen, tot dat het wel staat. Dan laat een stokje in f. steken, wat dichter by de Lyn A. B, en trekt de lyn f f. tot aan den voet van uw Winkel-kruis.
VIII. Om door het gegeven punt C. een Lyn A. B. te trekken, die evenwydig loopt met D. G. maakt het dus. Uit C. trekt de hangende C. D. Dan verkiest enig ander punt in A. B, by voorb. E, en trek daar uit een twede Lyn E. F. regt in ’t perpendiculaar. Meet D. C. af, en maak E. F. evenlang, dan trek de Lyn D. G, deze loopt met A. B. evenwydig.
IX. Als het stuk Lands, dat men wil meten, en zyn inhoud uitcyfferen, driehoekig is, doch enen rechten hoek heeft, als A, dan meet beiden de Lynen, van den rechten hoek A. B. en A C, vermenigvuldig ze met elkanderen, de helft van de uitkomst is de vierkante inhoud. By voorbeeld: In Fig. 1. vermenigvuldig 13. met 10. komt 130. de helft is 65. vierkante Roeden. In Fig. 2. vermenigende 5.3. met 8.4. komt 44.52, de helft is 22. Roeden, 26. voeten vierkant.
X. Zo de Driehoek genen rechten hoek heeft, laat dan uit enen hoek C. de Lood-lyn C. D. vallen, en de zyde A. B. daar ze op valt, vermenigt met de lengte van die hangendd Lyn, de helft is de begeerde Inhoud; By voorbeeld: In de 1. Fig. 20. A. B. is 25.4 en de perp. Cd. 12.5 dan is het vermenigvuldigde 317.50. En de helft 158.75. vierkante de Inhoud. In de 2 Fig. zy A. B. 19.2. En de perp. Cd. 7.5 het vermenigvuldigde is 144.00. en by gevolg de helft 72. vierkante Roeden.
Of zo gy uit den stompen hoek A. de perpend. A. E. laat vallen, meet dan de Lyn C. B. die 25. Roe en A. E. 5.76. vermenigt komt 144.00 als boven.
XI. Somwylen is het moeilyk de hangende Lyn op het Veld te trekken, dog om delzelve te weten, zyn’er verscheide wegen toe: Wy zullen de gemakkelykste kiezen. Meet uwe drie Lynen A. B, B. C, C. A. naaukeurig; en brengt ze dan met een Passer in kleine maat op Papier; en maakt’er een driehoek van a b c, trek dan met een Winkelhaak de perpend. c d, en meet ze juist op uw kleine Maatstok af; en [illustratie] [Plaat 26. pag.479. pag.480. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 1. Fig. 2. LANTMEETKUNDE. F. de Bakker fecit, 1742.]
[illustratie] [Plaat 27. pag. 480. tot 82. LANTMEETKUNDE. pag. 526. LYSTERS. F. de Bakker fecit, 1742.]
| |
| |
cyfert voorts als boven; De Inhoud is 339. vierkante Roeden.
XII. Men kan ook uit de enkele drie zyden den Inhoud met Cyferen dus vinden: Vergaar de drie zyden, en neemt de helft van de Som; daar van trek ider zyde in ’t byzonder af, en de drie resten vermenigvuldig in elkanderen, en dan nog met de vorige helft. Het vierkante Voorstel van de uitkomst geeft het begeerde. By voorbeeld: de drie zyden zyn eens 13.20.21.
XIII. De veelhoeken worden in verscheiden driehoeken gedeeld, en zo het een regelmatige Veelhoek is, by voorb: a b c d e f, dewyl alle Driehoeken even groot zyn, zo meet ene zyde e d, en de hangende og uit het Middelpunt: dan vermenigvuldig og met de helft van den helen omtrek a b c d e f, als e d zy 3.5 o g 3.03, dan is de hele omtrek 6 maal 3.5, of 21.0, de helft 10.5 met de hangende vermenigvuldigd, maakt 31.8255, of 31 vierkante Roeden, 82 vierkante Voeten, 55 vierkante duimen, voor alle de zes Drie-hoeken, of den ganschen Inhoud.
XIV. Het Rond, of de Cirkel word op dezelve wyze gemeten, namentlyk men vermenigvuldigt den straal a b, met de helft van den omtrek b c d, of den helen omtrek b c d e, met de hele Middel-lyn b d, mits van de uitkomst een vierde nemende. Zo men den omtrek niet weet, vind men hem, door de Regel van drien, dus; gelyk 7 is tot 22. zo is de Diameter tot de Middel-lyn; of zo de Middel-lyn onbekend is, gelyk 22 is tot 7, zo is de Omtrek tot de Middel-lyn; de Middel-lyn b d gegeven zynde, by voorbeeld 7.91. Als de Middel-lyn is 7, is de Omtrek 22, wat nu de Middel-lyn is 7.91,
dan is de Omtrek 24 R. 8 V. 6. d. Dog wanneer het Rond, of heel groot is, of naaukeurig; moet uitgecyfert worden, is de proportie van 113 tegens 355. veel nader en beter, aldus:
dat enen duim scheelt.
Of zo men den Omtrek weet, vindt men de Middellyn, met de termen anders-om te zetten, 355 geeft 113. want 24.8.5 komt 7.9.1. De inhoud van dat Rond wordt dus gecyferd:
XV. De onregelmatige Figuren worden in zo vele Driehoeken verdeeld, als ’t wezen kan, en ider Inhoud byzonder uitgerekent: Laat A B C D E F een Zeshoek wezen; trek uit enen hoek, by voorbeeld C, Lynen tot alle andere hoeken, C A, C F, C E. zo is het stuk verdeeld in vier Driehoeken, A B C A, A C F A, C F E C en C E D C. Laat in ider Driehoek ene hangende vallen, als B H, F G, D J. In de Driehoek A C F, is het niet van node, dewyl C A F een rechte hoek, en bygevolg C A en A F reets perpendiculare Lynen zyn. Meet daar op de nodige Lynen en perpendic. af, als de Figuur aanwyst, en cyfert den Inhoud dus:
Zo dat de hele Inhoud van dezen Zeshoek is 1523 vierkante Roeden, 36 vierkante Voeten, of 2 Mergen 3 Hond 23 Roeden 36 Voeten vierkant.
Men kon de uitcyfering ook korter maken op verfcheiden wyzen, by voorbeeld aldus: | |
| |
Of men kan eerst het juiste Vierkant A C G F rekenen, en daar na de Driehoeken A B C, D C E en E G F.
XVI. Als de zyden niet heel recht zyn, maar wat krom lopen, moet men ze echter in de Praktyk daar voor nemen, ten ware het verschil al te groot zou wezen, wanneer men wat moet geven en nemen, alzo’er geen vaste regels op zyn.
XVII. Indien binnen uw Stuk een ander mans Land legt, moet gy het wel samen meten en uitcyferen, doch naderhand dat vremde in ’t bezondere rekenen, en van ’t geheel aftrekken. Het verfchil geeft den Inhoud van dat u toebehoord.
XVIII. Indien gy niet wel binnen uw Stuk A. kunt meten, ’t zy dat het Koorn, Boonen of iet anders u belemmerd, maak dan rondom een vierhoekige Figuur, en vermenigvuldig de langte E B, of D C. door de breette B C. Daar op meet de buitenvallende Driehoeken B, C, D, E, en trek ze van ’t vorige af, zo blyft zekerlyk de Inhoud van A alleen over.
lanen noemt men in den Tuin-bouw ene, of meer ryen Bomen:, aan weers-kanten van een Pad in rechte Lyn geplant, of voor, of achter een Huis, of Slot, of aan weerskanten van Lusthoven, of elders anders geplant. Zy worden van Eiken-, Ypen-, Linden-, Neute-, Denne-, en andere Bomen, op zich zelven staande, of dicht aan een geplant tot Scheer-heggen; of de kronen lopen in een, en worden gelyk gehouden. De trage groei der eerste maakt, dat zy zelden worden gebruikt: maar Linden- en Ype-bomen, zyn meer in de manier.
Om naar de kunst te zyn, moeten zy ene breedte, naar de langte, hebben; maar op ene breedte van vier Roeden mag men de langste wel maken. Maar worden zy twe drie honderd Roeden lang, mogen zy wel vyf, of zes Roeden wyd zyn, op dat de Laan geen lange goot schyne, die voor ’t gezicht onaangenaam is. Echter moet’er altyd op de grootte der Bomen gelet worden, en of het Schering, of Stambomen zullen wezen, daar zy uit bestaan zullen.
Alle Beplantingen van Scheringen en Bomen, die te gelyk gezien worden, moeten van het zelfde Plantzoen en van gelyk groen wezen, om een fraai gezicht te maken: want, als het een langscheutig, ’t ander Heesterachtig groeit, geeft het ene grote ongelykheid in ’t gezicht.
Zo imand echter gezet is, om allerlei soorten van Heggen en groente te hebben: moeten zy elk op zich zelve ene Laan uitmaken. De Scheerheggen, welker bladen smal zyn, zyn de besten.
langorig wordt een Patrys-hond geheten, wanneer hy kort van muil is, en hem de Oren vier vingeren breed voor den muil uit hangen.
larderen is een Keuken-woord, ’t geen Doorspekken betekent. Men neemt, namelyk Spek, ’t geen in een Priem, daar toe bequaam gemaakt, wordt gestoken en deur het Vlees gehaald. Men Lardeert het geen gebraden zal worden. Om wel te Larderen, moeten de riemtjes Spek dun, en van ene bekwame langte zyn, en maken, dat zy aan de ene zyde niet langer, dan aan de andere zyn.
larix. Zie lorkenboom.
laten (ader.) Dit is een handgreep der Heelkunst, welke bestaat in een vaardige opening eens aders, om bloed te verminderen, of van ene plaats af te trekken, of beide.
| |
Noodzaaklykheid.
Zy wordt vereist, wanneer’er te veel bloeds is, of het Hart van de vochten te veel tegenstand ontmoet, en de beweging, door de te grote gespannenheid der Vaten, belet wordt; wanneer het bloed te dik, en te stollende, of verdikt, of ‘er verstopping is van ontsteking, en deze groot; is, ’t welk de pyn, de zwelling, roodheid, hitte, benaaudheid, opstopping van Zweet, Spog, Pis, te kennen geven. Wanneer de beweging der vochten te groot is, of door veelheid te klein, of de hitte te veel, of het bloed te veel na ene kant gedreven wordt; of wanneer de bekende natuur der Ziekte het te kennen geeft, of de ouderdom, kunne, levenswys, gematigheid, of de kwade gesteldheid der vochten, of om plaats voor Geneesmiddelen te maken; op dat men veilig in grote kwalen, grote beweging zoude kunnen maken.
Als’er ontsteking aan Hersenen, Long, Keel, Zyde, of enig ander Deel, of ingewand, van belang is, moet men ’t Aderlaten niet ontzien, al was ’t drie, vier malen op enen dag, en al waren de Latingen alvry groot; Best doet men ze met een ruim gat.
| |
Schadelykheid.
Zy schaadt in vele slepende Ziekten, inzonderheid, die door Verstoppingen veroorzaakt worden, in Oude luiden, in zwakke gesteldheden, in Ziekten, die door uitwaasseming best genezen worden, wanneer de Ziekte begint te scheiden; en’er zwakte is. In Kraamvrouwen, schaadt het Laten ook; ten minste in deze Landen; hoe zeer de Fransen in de laatste het toelaten mogen.
| |
Waar men Laten moet.
Men Laat in vele Deelen van ’t Lighaam, naar | |
| |
de Ziekte is, waar in Gelaten wordt. Meest Laat men op den Arm. Men houdt het nuttigst in alle inwendige Ziekten, daar Laten in vereist wordt, als die der Borst, der Zyde, der Onderbuik, en in alle heete en gedurige Koortzen; ook in Ontstekingen der Ogen, Beenbreken, zware Wonden aan ’t hoofd, Neus-bloeden en Bloed-spouwen.
In Opstyging doet men ’t op den Voet, gelyk ook in alle geweldige Hoofd-kwalen, waar in men ook wel een Ader aan ’t Hoofd opent.
Gelyk men in een Ontsteking der Lever, en kwalen der Melankolyken, best kenrt een Speen-ader te openen.
| |
Tyd van Laten.
Best is de Morgenstond: maar de Kwaal lydt menigmaal geen uitstel, en dan moet men het ten allen tyde doen.
| |
Hoe voel Bloed men aftappen moet.
De veelheid van ’t Bloed, dat men aflaat, wordt van den ouderdom, krachten en staat van den Zieken bepaald. Men moet een Kind en Zwakken zo veel bloeds niet ontnemen, als enen Volwassen en sterken. De ene Ziekte vereist ook zwaarder Laten dan de andere; maar tien oncen begint een styve Lating te worden.
| |
Voorzorgen, welke een Heelmeester nemen moet, om te Laten.
Om de Toevallen voor te komen, welke somwyl in ’t Laten gebeuren, zal de Heelmeester letten. 1. Dat hy den Zieken plaatst op ene wyze, hem gemakkelyk. 2. Dat hy maakt, dat hy ’t Ader wel voelen kan, ’t geen hy zal openen. 3. Dat hy het van Slag-aders en Trekkers wel onderscheide, inzonderheid in magere luiden. 4. Of heeft hy een vleessigen voor, moet hy den Arm met heet Lywaat vryven, om het gemaklyker te voelen. 5. Leggen de Vaten diep, zo moet hy den Band wat ver van de geleding des Arms leggen, om ze zo veel hoger te doen opspringen. 6. Maar, zyn zy wat rollende, moet’er de Band dicht by leggen, om ze vast te zetten. 7. Zo heet Lywaat niet genoeg was, om de Vaten te doen voor den dag komen; moet men den Arm enigen tyd in warm water houden. 8. ’t Zelfde moet ook geschieden, zo men op de Hand, of Duim wil Laten; en men moet twe Banden leggen, enen boven den Elleboog, en enen een vinger breed, of vier boven de hand; en alzo de laatste niet dient, dan om het Bloedvat vast te houden, hoeft ze zo vast niet te leggen als de eerste. 9. Een Heelmeester moet het vaardig doen, en met een vaste hand, die wel rust, iet stekende, maar snydende. ’t Gat moet naar ’t Ader wezen. 10. Zo dra de Lating geschied is, moet hy den band een weinig los maken, op dat de Slag-ader niet belet worde nieuw Bloed te verschaffen. 11. Maar in luiden welke vleessig zyn, en rollende Aders hebben moet men zich wagten, dat het vel, door losmaken en ’t drajen des arms, of ’t verfchuiven van ’t vel onder ’t Laten, niet voor ’t gaatje geschoven worde.
| |
Toevallen, welke somwyl in het Laten gebeuren.
De Toevallen, welke somwyl in het Laten gebeuren, worden, of door het bewegen van den Zieken, of de ongelukkige omstandigheden veroorzaakt, welke niet wel te voorzien zyn, of door ene kwade behandeling van den Heelmeester.
Zo de Zieke onvoorzichtig zynen Arm met uitsteken, of buigen beweegt, eer de Wonde toe is, zal’er somwyl bloed, of water onder ’t vel zetten, ’t geen daar bederven, en een Verzwering veroorzaken zal; die min, of meer pynlyk is; maar die, met het opleggen van een Pap, en ’t deurbreken van den etter, of ’t deursnyden van het Gezwel, ligt te genezen is.
De Toevallen, die van den Heelmeester komen, waren dikmaal voor te komen, als’er een was, die nuchteren, verstandig, tot zyne jaren is, een goet gezicht, een vaste hand en fyn gevoel heeft, stout is zonder rukeloosheid, en ondervinding heeft.
Maar ’t gebeurt somwyl, zo by gebrek daar van, als door enig toeval, dat de Slag-ader word geopend, en de Trekker, of het vleessige deel van de tweehoofdige Spier wordt gekwetst. Om ’t eerste toeval voor te komen, moet men, als men in de Lever-ader Laat, zich verzekeren, waar de Slag-ader legt; daar na den Band leggen, en ze styf toehalen, om de Slag-ader neder te drukken, en de Ader te doen opkomen; welke men zo ver van de binnenste knokkel van ’t Armbeen zal openen, als mooglyk is.
Men ontgaat het Slag-ader openen, gemakkelyk met in de Hoofd-ader te laten, ten zy door een spel der nature de verdeeling der Slag-ader in imand hoger, dan naar gewoonte geschiedde. Dan zoude ene van derzelver takken, die Ader verzellende, gevaar kunnen lopen van te worden gekwetst.
Dat men een Slag-ader heeft gekwetst, is gemaklyk daar aan te zien, dat’er een helder rood bloed, met geweld en ongelyke horten voor den dag komt, en in de Kom een rood, Oranjeschuim maakt, dat stolt, of een ogenblik na dat het’er is uitgekomen, in klonten zet.
By een gekwetste Slag-ader kan men niet te schielyk zyn, om het gevaar der gevolgen. Daarom moet een Heelmeester terstond na de gemaakte opening zien; zo zy naar gelang des Slag-aders zy, en het bloed daar wel uit wil, zal’er geen Slagader-spat van komen; en hy zal meer bloed, dan men gewoon is, aftappen, ja tot bezwymens toe. Dit zal hem het bloed gemaklyker doen stoppen, en de Slag-ader doen verenigen. Ondertussen moet hy op de geschiktheid, en den aart van den Zieken letten: want zo het imand van een tedere gesteldheid is, of die door langdurige Ziekte verzwakt is, moet men ’t bloed ontzien, en voor al, zo het een zwangere Vrou is. Zo de Aderlating daar in te overvloedig was, zoude het de Vrugt, schaden, ja doen sterven. | |
| |
Zo de opening te klein was, of die van ’t vel niet recht tegen over die van de Slag-ader; moet men aanstonds zyn werk maken, van het bloed te stempen, en de Slag-ader te verenigen, om dat het bloed onder ’t vel zoude kunnen raken, en een Aderspat veroorzaken. Als het bloeden gestelpt is, moet men den Arm buigen, en in zo een houding stellen, waar in ze naderhand blyven moet; en de Ader in ’t middel- en binnenste deel van den Arm door een sterk en handig man doen drukken, die de vingeren sterk, of den Tronk van ’t Vat zal drukken, of daar op een Tourniket zetten: maar op ene andere wys, als in ’t afzetten van een Lid. De Wonde daar na gezuiverd hebbende, moet men daar Papier, door een gezonden gekaaud, en naderhand uitgedrukt, ter grote ener Neut, op leggen. Zo men Stelp-water had, zoude het dienstig wezen het Papier, voor ’t opleggen, daar in nat te maken. Dit Papier zal men door middel van een groot getal van Drukdoeken, van kleinder groter wordende, doen houden, en daar een lang Windzel overheen doen, dat de zydlingse deelen niet drukt, maar alleen de vouw van den arm. Als men den Druk-doek en ’t Windzel daar op legt, moet men maken, dat de voorste en middelste vinger malkander by beurten op de opening ondersteunen, op dat zy nooit zonder drukking zy. Als het Verband legt, zal’er altyd imand de vinger op de plaats houden, die over de opening komt, tot dat de Heelmeester een langer Drukdoek op den binnen-arm legt, welke hy met enige omgangen van Windsels styf aangehaald, zal vasthouden. De zelfdt man en enige anderen zullen by beurten den arm, den tyd van tweemaal vier en twintig uren, met gezegde vingers, op het Verband rustende, ter plaatse der Slagaderwond, vasthouden, terwyl de duim op de achter-arm legt, en de arm gebogen en in een Sjarp ondersteund wordt.
Na dat die twemaal vier en twintig uren om zyn, moet men’er het Windzel af nemen; de Drukdoeken veranderen, welke van zelf zullen afvallen, wagtende zich wel van die af te halen, die nog vaft leggen, en veel minder nog het gekaud Papier, ’t geen van zelf los moet worden. Men moet’er dan andere Drukdoeken, in de plaats der afgevallen, opleggen, en ze met het zelfde Verband vast maken, en laten dit Verband ook tweemaal vier en twintig uren leggen. Die tyd om zynde, zo de Slag-ader geen bloed meer geeft, is ’t een goed teken; dan zal men dat twede Verband nog eens veranderen, en leggen’er een derde om, en dat twe, of drie dagen laten leggen. En schynt dan de Slag-ader volkomen vereend, zal men geen werk maken van een vierde.
Zo, na het twede Verband, de Slag-ader nog bloed gaf, is’er van een Verband niet te hopen, en men moet tot de Operatie komen, die door een wakker, ervaren Wond-heler moet gedaan worden.
Men moet hier aanmerken, dat het Verband, waar van wy daar spreken, op grote Wonden meerder dienst doet, dan op kleine, om dat’er dan ander bloed tussen vel en vlees gaat zitten. Men moet ook aanmerken, dat dit zelfde Verband in openingen van Aders gebruikt moet worden, die digt by een Slag-ader leggen, om dat het zoude kunnen gebeuren, dat de Heelmeester door de Ader heen stekende, de buitenste rok der Slag-ader, in ’t Laten zoude kunnen gekwetst hebben, en dus daar van een ware Ader-spat zoude kunnen komen. Men moet zich dan van een Verband bedienen te voren beschreven, daar de vingers op zetten, na dat het gelegd is, het’er drie vier dagen op laten leggen, zonder afnemen.
Zo in wederwil van alle de genomen maatregels het Verband geen dienst doet, en’er een Ader-spat komt, moet men tot de Operatie komen: Maar men moet aanmerken, dat’er twe soorten van Aderspatten zyn. De ware, die door uitzetting van een Vat geschiedt en de onware, die door lekking van een Vat veroorzaakt wordt. De eerste wordt door ’t kwetzen van een Slagader-rok veroorzaakt. Dus blyft het bloed wel in zyn ader, maar de ader zet uit, en maakt een zagt Gezwel, waar in men ene beweging, als in de Pols voelt, geen vel veranderd ziet, en het Gezwel ook van ons drukken weggaat. Men geneest zulk zoort van Ader-spatten, deur een ondersteunend Windsel met een Kussen. Dit tuig vindt men in de Winkels der Breuk-meesteren. De onware Ader-spat wordt door bloed uit een ader tussen het vel en vlees gelopen, veroorzaakt. Als zich dit in overvloed uitstort, komt’er een zwaar Gezwel, dat zich menigmaal tot den Okzel toe uitstrekt. Dit soort van Ader-spat wordt niet dan door de Operatie genezen, welke een bekwaam Meester vereist. Eveneens is het met alle Ader-spatten, waar ook door veroorzaakt, gelegen.
| |
Kwetzuur van een Trekker.
Het kwetzen van een Trekker is van gevaarlyke gevolgen. Een Heelmeester wordt dit ligt door de wederstand gewaar, welke hy vindt dat zyn Lancet bejegent; en de Zieke voelt het nog beter door de stekende pyn, welke hy gewaar wordt. Men vindt daar na een geklop met Roosachtigheid, ontstekiug, een hevige Koors met trekkingen, die den dood doen vrezen.
Om dit te helpen, moet men verscheidenmalen op den anderen arm Laten, zo de Ontsteking groot is; dit beneemt de kragt van ’t bloed, de Ontsteking, en de pyn. Maar in ’t begin kan ’t dikmaal alleen door een Pap geholpen worden; die na het Aderlaten echter moet aangewend worden, en waar mede men moet voortgaan, zo’er een Verzwering komt. De verzagtende zyn hier de beste.
Gebeurde het dat’er verstikking by kwam, die de versterving dreigde, moet men ’t handelen, gelyk ’t Koud-vuur.
| |
Kwetzing van het vliesachtig deel der twe-hoofdige Spier.
Het kwetzen van het vliesachtig deel der twee- | |
| |
hoofdige Spier, wordt door een pyn ontdekt, welke de Zieken aanstonds in den gansen voor-arm, tot aan de vingers toe gewaar wordt, en door een spanning, van Ontsteking verzeld, en van een Zwering gevolgd, die deur het Laatgat uitkomt.
Dit voorval is gemeenlyk van geen groot gevolg: maar, om het voor te komen zyn verzagtende Medicamenten, inzonderheid van buiten opgelegd, en het gaatje door vettigheden te bewaren, van groot nut. Hoe dit te handelen zy; zie Cowper Myotomia Reformata.
Maar is de Ontsteking groot, moet men niet ontzien eens en meermalen te Laten, en ’t als ene zware ontsteking te handelen; Van andere kwaadaardige, hier toeschietende, vochten te dromen, kan onnozele alleen bedriegen.
De Wondheler kan het kwetzen van den Trekker ontgaan, die gemeenlyk onder de Mediana legt, door den arm een weinig te buigen; hier door wykt de ader wat van dezelve af; en hy moet ze zo na by de Binnen-knok van den Elleboog openen, als hem mooglyk is.
| |
Toevallen, die kwalyk te voorzien zyn.
Onder de ligte toevallen van het Aderlaten, en welke naaulyks te voorzien zyn, rekent men in ’t byzonder de Flaauten daar een Zieke in ’t lopen van ’t bloed in vallen kan; het geronne bloed ’t geen onder het vel kan komen en ’t gaatje kan verstoppen ’t geen te klein in de ader gemaakt is; het blaasje ’t geen aan de opening deur een gekwetst waterblaasje op komt; de verzwering die door de sne, of kwade hoedanigheid van het Lancet komt. De strammigheid in den gantsen Voor-arm door een zenuwtakje te kwetzen, of ’t half af te snyden, en de spanning van den arm.
Men geneest de Flaauten, met den Zieken enige druppen waters in ’t aangezicht te werpen, of hem den Neus en slapen van ’t hoofd met Wynazyn, of eau de la Reine, of andere Geest te vryven. Zo de flaaute bleef aanhouden, moet men het gaatje met den vinger stoppen, om het bloeden op te houden, den Zieken met het hoofd laag nederleggen, hem by de Neus en Oren trekken, of hem wat hard in de handen slaan.
Om het zetten van geronnen bloed voor te komen: moet men de ader zeer wel sluiten, welker opening niet groot genoeg is; en, kan men daar door ’t komen van bloed tussen vel en vlees niet voorkomen, moet men het ten eersten deursteken, en leggen daar terstond, tussen de twee eerste vousels van den Drukdoek, gemeen Zout op.
Om een Zwering te genezen, moet men een zagt rypmakend middel gebruiken.
Een klein blaartje komt van zelf voor den dag, en verdwynt gemeenlyk: maar geviel het anders, legt men’er een Diapalm-pleister op, of een Druk-doek, in eau de la Reine nat gemaakt; of in een Wondwater, met Brandewyn gedestilleerd.
Een Verzwerinkje moet als zodanig gehandeld worden, zo ’t van zelf niet heen gaat.
Om een Styfheid te genezen moet men een weinig Brandewyns met Rozen-olie, of Olie van zoete Amandelen mengen, en daar dikmaal den Arm mede smeren.
De verzachtende en ontbindende Pappen, maken de spanningen zacht. Zie wegens dit stuk, boven, over ’t Kwetzen der Trekker.
| |
Aderlaten op den Voet.
Buiten de oplettenheden, welkewe aangetekend hebben om zich van de Ader te verzekeren, en den Band te leggen, moet de Heelmeester den Zieken nog op ene gemaklyke wyze, of op de Bedsponde, of op een Stoel met zynen Voet in warm Water zetten. Hier in moet hy een langen tyd voor ’t Aderlaten zitten; de Voet en ’t Been moeten zachtlyk gevreven worden; en de Band moet zeer naauw aangehaald worden; zo om ’t ader vast te zetten, als, om het ader te doen opbulten. Zo, des niet tegenstaande, ’t ader niet genoeg voor den dag komt, moet men den Zieken voor ’t aderlaten, wat laten gaen; op dat die beweging ze des te beter zichtbaar make.
De Aders, welke men op den Voet laat, zyn de binnenste Moeder ader, en somtyds de buitenste. Zo de eerste genoeg voor den dag komt, moet men de ader in ’t lang snyden, op zyde van den Binnen-enkel: maar zo men ’t zonder gevaar niet doen kan, moet men ene andere ader aan de buitenkant van den Voet, of tussen den groten Toon zoeken, mydend altyd den Trekker.
Zo dra de opening gedaan is, moet men de voet weder in water zetten. Men zal den Band allengskens, en als Trapswyze losmaken; schoon’er zyn die ze terstond losmaken.
Men moet maken, dat het bloed boogswyze springt. Om dat te doen moet de Heelmeester zyne hand onder de Voetzool zetten, om de aders op te ligten en te drukken. Zo men daar niet op let beurt het wel, dat het bloed, wat dik zynde, in ’t gaatje stolt, en ’t bloeden aanstonds ophoud.
| |
Toevallen die in ’t Laten op den voet voorvallen.
Zelden komen’er toevallen na het Laten op den Voet; echter kan de ongedurigheid, en onbescheidenheid van den Zieken, en de onbedrevenheid, of onoplettenheid van den Wondheler maken, dat’er verscheiden toevallen komen, welke gemaklyk te helpen zyn.
Zo de Zieke opstaat en te vroeg gaat, kan hy ontstekingen maken, en kleine Verzweringen ter plaatze der Aderlatinge. Zo de Wondheler het Been-vlies in ’t openen raakt, zal’er ene lichte ontsteking, en vervolgens een kleine Verzwering zich opdoen. Zo hy een Zenutakje geheel afsnykt, ’t geen ’t ader verzelt, zal’er een styfheid komen, maar zo hy het alleen kwetst, zal’er een pyn deur ’t gantse been komen, ja somwyl deur de Dye, zo dat men daar niet raken kan, zonder den Zieken | |
| |
een soort van trekking te veroorzaken, die na het sluiten der Kwetzure overblyft; ’t kan ook gebeuren, dat’er ene spanning en een zware pyn zy, die den Zieken de slaap belet.
| |
Geneesmiddelen voor de toevallen van ’t Aderlaten op den Voet.
Zo’er na ’t Aderlaten op den Voet ene ontsteking, met ene pynlyke spanning komt, moet men op de Wonde de Waspleistcr van Galeen, of een Drukdoek, in warme Brandewyn nat gemaakt,’er op leggen. Zo de pyn, en de spanning met meer geweld aankomen, moet men niet ontzien verscheiden reizen, is ’t nodig, op den Arm ader te laten, en’er Pappen op te leggen; of een Pleister van het unguentum divinum, of de bruine Pleister, of iet dergelyks: maar de Wonde wil deurgaans geen vet velen. Als de Verzwering geëindigd is, zal men de Wonde opdrogen, of met het witte van Rhases, of met de Pompholyx, of met gebrande Ceruis.
Wat de Ontsteking en de Verzwering belangt, die na het kwetzen van ’t Beenvlies voorvalt, men moet pynstillende en afvegende reedsgewaagde middelen daar voor gebruiken. Wordt de kleine Zenu gans afgesneden, dan komen’er geen grote toevallen: maar daar blyft ene doofheid; Maar is zy gekwetst en komen’er toevallen, moet niet alleen het Been, maar ook de Dye, met de Geest van Lavendel met Brandewyn, of andere geestige vogt gesmeerd worden: maar best is een verzagtende grote Pap.
| |
Van het Aderlaten op verscheiden plaatzen van het Hoofd.
Wanneer men aan ’t Hoofd ader laat, is ’t gemeenlyk aan de Hals-ader, of in de twee takken welke men in ’t voorste van den hals voelt, en menigmaal groter zyn, als de tak zelve, gevende bloeds genoeg om ze met vrugt, en immer zo veilig te openen. Men Laat ook in de Slaap-ader, op ’t Voorhoofd, in den groten hoek van ’t Oog en onder de Tong.
Als men de Hals-ader laat, of in hare takken, maakt men van een doek een beuling, om den Band te leggen. 1. Legt men hem op ’t midden van den nek, en de twe einden kruistmen van voren boven op ’t Borstbeen, gevende die aan imand te houden, om ze zo naau, als nodig is toe te halen, om de Vaten zonder ongemak van den Zieken zichtbaar te maken. 2. Of men kan ’t midden van den Band aan de kant van den hals leggen, daar men het openen van ’t ader voorheeft, kruissende de twe einden onder den Oxel van de andere zyde, en halende hem zo naau toe als nodig is. 3. Men kan den Band omlaag aan den hals leggen, met ze twemaal om te winden, en den knoop in den nek te leggen: maar men moet zorg dragen, dat men een smalle Drukdoek tussen den Band en de Aders legt, op dat de Aders eerder dan de Longepyp gedrukt worde. Of men kan de twe einden van den Band imand in de hand geven; dus maakt men, dat hy adem kan halen. Dit te beletten zoude een groot ongemak zyn, ’t geen men altyd, in ’t laten aan den hals moet trachten voor te komen, hoe men den band ook leggen mag.
Als de Band legt, ’t Ader voor den dag is gekomen, zal’er de Wondheler overlangs een vry groot gat in maken, belasten den Zieken de Tong en ’t Kakebeen wakker te roeren, en ’t Hoofd achter- en voor-over te bewegen, om het bloed in de buitenste aders meer te doen komen. Hy kan hem ook een klein stukje Zoet-hout te kaauwen geven. Zo het bloed daar met geen geweld genoeg uitliep, om in een Bekken gevangen te worden, moet men het door een kaart, die gevouwen is, als een gootje, daar in leiden; en als men ’t genoeg heeft uitgehaald, moet men op de opening een Drukdoek leggen, die men met een band vast maakt, die niet te naau is toegehaald om het ademhalen niet te beletten.
Men gebruikt de zelfde manieren van Banden te leggen: waar men ook aen ’t Hoofd laten mag, ja zelf als men het onder de Tong doet; om dat het alle takken van de Hals-ader zyn. Maar zo’er een Slag-ader in de slaap van ’t hoofd geopend moet worden, moet men den band, een weinig boven de plaats leggen, welke men openen moet; dragende zorg, dat men daar een Drukdoek, tussen de takken der Slag-ader en den Band legt. Zo men ze aan den hals lag, of beneden de plaats, daar men Laten wilde, zoude men het bloed ophouden, ’t geen van beneden na omhoog gaat, en ’t noodzaken elders heen te gaan; daar ’t minder tegenstand bejegende.
Eer wy dit Hoofdpunt eindigen moeten wy aanmerken, dat, zo het Aderlaten aan imand niet te doen is, men hem een halfdozyn Bloedzuigers aan den rand van zyn fondament kan zetten; na dat men het enigen tyd met laauwe Zoetemelk gestoofd heeft. Als’er de Bloedzuigers afgevallen zyn, moet men den Zieken op een Stoof met een gat zetten, daar men een Pot met kokend water in gezet heeft. De waassem van dit water zal het bloed uitlokken, om zo veel te krygen, als nodig is. Maar dat bloed aftappen wordt meest in ziekten van de Ingewanden des Buiks gebruikt.
| |
Aanmerking op de Lancetten.
Om zorg te dragen, dat men, de ader deurstekende, gene Trekkers, of ondergelegen Delen kwetze, heeft Louwer een Lancet verzonnen, dat aan de ene kant geheel een snelle snede heeft, en aan de andere kant maar aan de punt, en zo ver maar, als in staat is, om’er mede deur ’t ader te komen, terwyl de rest stomp is- Zo dra het Lancet deur ’t ader is, wil hy ’t al snyende na boven en van zich af gebruikt hebben, wanneer men geen gevaar zal lopen ’t ader deur te stoten. Doch hy staat toe, dat dit goed voor Leerlingen is: maar zy, die in de Kunst ervaren zyn, hebben zulke niet nodig.
| |
| |
lathyrus, of platte Erweten is een Plant, waar van’er verscheiden soorten zyn: zie de zelfde in Hubners Kunstwoordb: onder de zelve steken niet alleen die uit, welke in de Tuinen om de Bloempjes geteeld worden: maar ook de Chamaebalanus, of Aard-noot.
| |
Beschryving der Tamme Lathyrus.
Zy is hoekig en plat van steel, heeft lange, smalle, scherpe bladen, die twe aan twe aan ene steel hangen, in welker midde een klaautje is, waar mede zy zich over al aan vast houdt. De bloepjes zyn wit gelyk die van Erweten; de aartjes zyn breed, plat en rondagtig, als een Rolstok, waar in men witte, brede, platte zaden heeft met ongelyke hoekjes.
Plaats. Deze Plant groeit in de Hoven, alwaar men ze teelt; zy bloeit in de maand van Juni, en is ryp in Juli en Augustus.
Eigenschappen. Het sap van de gantse Plant gedronken is in ’t Bloedspuwen goed; en om dat zy verkoelt, geneest zy de hitzigheden der Maag, het Bloedvloejen der Vrouwen, en stopt het Bloeden uit den Neus.
latoen is een zeer dun geslagen geel Koper; ’t geen tot vele lichte werken in gebruik is.
Maar den naam van Latoen geeft men ook in ’t geheel aan geel Koper: dat uit Zweeds, of Hongaars Koper met Kalamintsteen gesmolten en gemengd, te Neurenburg, ontrent Aken en andere plaatzen gemaakt wordt.
latou is een soort van Salade, gelyk de Kropsalade, maar zy sluit niet. Zy is van twederhande soort, gemene en gekronkelde, welke den naam van Kornetten draagt.
Zy kan beter tegen koude, dan de Kropsalade, daarom zaait men ze tot stiksalade vroeg in ’t Voorjaar op Paardemest, of zonder deze onder Glazen, of ook zonder de laatste, op wel ter Zon gelegen Rabatten: maar de zelve is zo mals van kaau niet, als jeugdige Kropsalade.
Om de Latouw zuiver te stikken, overstrooit men de bezaaide grond dun met zuiver zand, ’t welke met ’t vlakke der beslagen Schop even gelyk wordt nedergeplakt: maar men kiemt ’t zaad eer men ’t zaait.
De gekronkelde Latouw, en de Kornetten, welke laatste met vier blaadjes voortkomen, en met de laatste in grootte niet veel verschillen, zyn harder van blad dan de gemene Latouw, en dierhalven onsmakelyker: maar zy kunnen beter tegen de koude, en daarom zajen ze de Warmoesiers voor de eerste Stiksaladen, zonder glazen. Zie Aanmerk: op Lusthof.
lavaswater. Om dit te stoken, neem tot een Anker overgehaalde Brandewyn 7 pond Lavas.
| |
Ryns Lavaswater.
Neem tot een Aams Ketel 120 mengelen Franse Brandewyn, 28 pond Lavaszaad, ’t geen gekeusd is. Week dit’er 24 uren. Doe’er by een kop Zout, destilleer zo lang het op de Ketel proef houdt, en zoet daar na met 20 pond Suiker.
| |
Anders.
Men neemt ook wel maar 18 pond Lavaszaad, en doet als boven.
| |
Anders.
Men neemt ook wel maar 12 pond Lavaszaad, doet als boven, en zoet met 4 pond Honig en 4 pond Suiker; men doet het ook wel met 8 en 4 ponden zaad.
| |
Anders.
Ook neemt men wel 3 pond Lavaszaad, en 5 a 6 sneden Roggenbrood, en destilleert, en doet al het overige als boven: maar zoet met 24 pond Honig in water gekookt en geschuimd.
| |
Anders.
Ook neemt men tot de zelfde Ketel en kwantiteit wel 6 pond gekneusd Lavaszaad; destilleer zo lang op de Ketel proef houdt; zoet daar na met 32 pond witte Poeijersuiker in hete Kelestin, of Naloop gesmolten.
| |
Anders.
Men neemt ook wel Koren-Brandewyn en geen water, twe pond gekneusd Lavaszaad; dit geweekt zynde 24 uren, doe daar by een kop Zout, en 5 a 6 sneden Roggenbrood en een handvol Hop gedaan hebbende, destilleert men zo lang’er proef op de Ketel is; en zoet daar na met 18 ponden Honig in water gekookt en geschuimd.
lavendelwater. Neem een Aams Ketel, doe ze vol Lavendel-bloemen, giet’er zes mengelen zuiver Kelestin op, laat ze een nagt weken. Destilleer’er drie mengelen af, zo lang het proef houdt.
laudanum is de naam, welke de Genees-kunstenaars aan een Aftreksel van Eulsap, met enige andere Geneesmiddelen gemengd, om zyne goede hoedanigheden, gegeven hebben, als of het om zyne deugd te pryzen zyndc, van Laudare, pryzen, zynen naam verdiende te ontlenen. Men heeft’er meer dan een soort van, welker bereiding in de Apotheken te vinden is.
| |
Hoedanigheden der Laudanum.
Zy doet slapen, stilt de pyn, het bloedspuwen, de Maandstonden, ’t bloeden der Spenen, en sterken Afgang.
laureola. Zie kellerhals.
laurier, in ’t Latyn Laurus. ’t Is een Boom, wiens stam, die effen en zonder noesten is, redelyk hoog groeit in gematigde landen. De blaren zyn een handbreed lang, en twe vingers breed, altoos groen, amper, kruidachtig en een siertje bitter van smaak, en hebben korte stelen. | |
| |
Het zaad is langachtig en opgesloten in een ronde Besie, van grootte als een kleine Kers, die men anders Bakelaar noemt. Zie dit Woord. Zy zyn’er die bloemen en geene vrugten; en vrugten maar gene bloemen dragen, dat is, Mannetje en Wyfje; De Bakelaar hoort tot de Moes-tuin, en is de hardste.
Deze Boom wast licht en welig in hete landen, en wordt in Tuinen geplant.
| |
Eigenschap daar van.
De blaren en beijen van den Laurier zyn insnydende en oplossende. Zy verdryven de Winden, verwekken de Stonden der Vrouwen, en het Wateren; ook versterkenze de Zenuwen zo wel, als de Hersenen.
| |
Aankweking van den Laurier.
De Laurier wordt voortgeplant uit het zaad, dat men in Potten, of Bakken zaait, half vol ouden Mist, en half vol zuivere Aarde.
Men kan ook de takken in de aarde poten, zo men maar zorg draagt, dat men’er een spleet in maakt op de plaats, daar ze met aarde bedekt worden.
Rechtscheutige Laurieren worden dus geteeld. De oude, of Moer-boom dicht by den grond afgesneden zynde, geeft in dat Jaar met weinig behulp, dan door alle de byscheuten weg te nemen, enen rechten scheut van bekwame hoogte. Van deze scheut wordt de bast dicht aan den grond een stroo breedte afgeschild. Deze afgeschilde plaats wordt aanstonds met ene Muskovise Mat omgewonden, en het boven den band met aarde aangevuld, waar in zy zeer haastig wortel maakt. In ’t volgende Jaar wordt dit aflegzel van de Moer af genomen, wanneer de Moer-boom weder een scheut geeft, als te voren.
De Laurier was voor dezen hier zeer raar, hoewel’er in Langedok en Provence hele heggen van wiessen; dog tegenwoordig is hy gemeen genoeg. Al bevriezen de takken, nochtans houd zig de wortel gaaf. Hy schiet zeer vele uitspruitsels, mits dat men hem boven knotte; Maar om de takken hoog en dik te doen worden, moet men de afzetzels wegnemen, behalven de zwaarste, die men laat opwassen.
Men moet ze tegens ’t einde van den Zomer niet snoejen, als ze nog jong zyn, dewyl ’t geen ze uitschieten voor den Winter, bevriest. De rechte tyd daar toe is de Lente: men kan ze ook in den Herfst snoejen, zo het maar de voornaamste takken niet zyn.
laurocerocerasus. Laurierkers. Zie Hubners Kundst-woordenb. Wy zouden’er hier niet van gewagen; zo ons de Philosophical Transactions van de Koninklyke Societeit van Londen, gene ondervindingen had aan de hand gegeven, waar uit blykt, dat ’t Water van hare bladen alleen gedestilleerd, een doodlyk en zeer gevaarlyk vergif waren. Zie Numero 418.
Zy heeft zelden by ons bloemen, echter kan zy strenge Winters wederstaan, en wordt van Uitlopen geteeld.
lazary, of Leprozy, ene Huid-ziekte welke veel in ’t Oosten in zwang gaat: Avicenna noemt ze een algemene ziekte, een algemene Kanker. De Grieken noemden ze Elephantiasis, of Olifants ziekte, om dat de huid, zeer hard, gerimpeld en gescheurd is. Zy is reeds van binnen, als zy zich uiterlyk niet vertoont. In de tiende en elfde Eeuw was zy in Europa zeer gemeen, daar zy [er nu naaulyks te zien is.
| |
Tekenen der Lazary.
Men had voorheen veel moeite om de Lazary te kennen. Maar zie daar de Kentekens.
Zy maakt de stem schor, als die van een Hond, die lang geblaft heeft, en die gaat den Zieken veel eer door den Neus, als door den mond; de Pols is klein, zwaar, traag; zyn bloed is vol witachtige en schitterende stoffen, als Gersten-koorn, welke zich daar van afscheiden en op het wit blyven staan, na dat het gewassen en deurgezygd is; het is niet dan schurftachtige weiachtigheid, van zyne natuurlyke vogt beroofd. Zo dat het zout, dat men daar in doet,’er niet in kan smelten. ’t Is zo droog, dat de Azyn, die men daar op giet’er mede kookt, en zo sterk aan een gebonden door onzichtbare draadjes, dat tot kalk gebrand lood, ’t geen daar op word geworpen, daar gemaklyk op dryft. De Pis van een Lazarus is raau, dun, Asverwig, troubel; het bezinkzel is, gelyk Meel met Zemelen. Het aanzicht ziet’er wit uit, als een halfgevonkte dovekool; het is vettig, glinsterig, opgeblazen, en bezaaid met harde dikke knobbels, waar van de grond groen is, en de punt wit. In ’t algemeen is hy vreeslyk om aanzien. Het haair is kort, gekroest en yl; en men kan het met het verrotte vlees uittrekken, ’t geen ’t gevoed heeft. Zo het op ’t hoofd en aan de kin weder komt, is het altyd blond. Het voorhoofd maakt verscheiden kreuken, die van d’ ene tot de andere slag van ’t hoofd reiken. De ogen zyn rood, ontstoken en glinsteren, als die van een Kat. Zy puilen na buiten uit, maar zyn na linker, noch rechterhand te bewegen. De Oren zyn opgezwollen, rood, gegeten, en aan den voet geëtterd, en met kleine klieren omringd. De Neus valt in, omdat het Kraakbeen wordt opgegeten, de Neusgaten staan open; en het binnenste der zelve is verstopt door de zweertjes, die op den grond zyn. De Tong is droog, zwart, gezwollen, etterig, koud, als aan riempjes gesneden, en met witte koorntjes belegd. Het gantse vel is open, of met zweertjes, die afvallen en weder opkomen, of witte vlekken en schilfers, of schubben gelyk Vissen. Het is ongelyk, en, in de plaats van bloed, geeft het niet, dan een etterige vogt, en somwyl bet men het met water, zonder het te kunnen nat maken. De Melaatze komt tot die trap van ongevoeligheid, dat men met een Naald door de hand en voet, ja door | |
| |
een grote Trekker, die de gevoeligste is, kan steken zonder pyn te gevoelen. Eindelyk de Neus, de Tonen van de voeten, de Vingers van de handen en andere leden kunnen gans afvallen, en dat door ene versterving, die aan elke der zelve gans zonderling is, terwyl zy die van den Zieken voorkomen.
Men zegt dat de Lazarussen zo een vreemde hitte in ’t Lyf gewaar worden, dat zy maar een raauwe Appel in de hand gehouden hebbende, deze zo droog en gerimpeld wordt, als had zy acht dagen in de Zon gelegen.
| |
Middel voor de Lazary.
Men moet een gantse maand lang voor zyn voedzel Adderen-vlees gebruiken.
| |
Ander voor de Lazary en Wang-gezwel.
Laat anderhalf pintje Melk koken, en doe daar, terwyl zy kookt een half pintje Verjuis onder; en een pintje Sap van Huislook; laat daar na dit Mengsel zygen door een schonen doek; doe het den Zieken drinken, hy zal in korten tyd genezen zyn.
| |
Ander voor de Lazary in ’t aangezigt.
Doe in een glaze Fles, die ontrent een half pintje houdt, Verjuis van witte onrype Druiven, doe daar Borax en Kamfer, van elks een vierendeel-loods in; na dat het alles gestampt is; een half lood Pluim-aluin; anderhalf once Kandyzuiker; Spaans-groen een half denier, alles gestampt. De Bottel wel gestopt hebbende, begraaf ze in een tuin gans onder de aarde; en laat ze daar een maand leggen. Daar na zult gy ze’er uithalen, de vogt deurzygen, om daar mede ’t aangezicht te betten; dragende zorg, dat zy het verfrissen met water van Koorn-zemelen gekookt.
leder. Zie van dezen Handel onder barbaryen.
leder is de Huid van gedierte op allerhande wys bereid, zo ten dienste van ’t Huishouden, als van de Kleding, en in ’t byzonder, Laarzen, Schoenen, Muilen, Boeken, Stoelen, Paarde-tuigen, Wagens, enz. Zy komen van verscheiden Beesten, uit verscheide Landen, worden op verlerleije wyzen bereid, en naar die bereiding dragen ze hunnen naam. Zie de Beschryving daar van in ’t brede Dict: de Comm:, en Hubners Kunst Woordenboek.
leeraar wordt in ’t algemeen alle zodanige geheten, die imand, die tot zyne jaren gekomen is, door voorzeggen, of lezen in enige Wetenschap, of Kunst onderwyst.
Maar in ’t byzonder wordt dit Woord in ’t Nederduits op zulken in ’t byzonder toegepast, die voor de byzondere Gemeentens der Christenheid geschikt worden, om de gewyde Boeken van ’t Oud en Nieu Verbond, enz., de grondwaarheden van den Godsdienst van Jesus, uit die Boeken uit te leggen; allen de pligten van allerley deugden te onderwyzen, de Leden van hunne Gemeenten daar toe met kragt van reden en eigen voorbeeld aan te moedigen, door Goddelyke beloften en dreigementen tot het betragten aan te moedigen; met Raad, Troost, Gebeden by te staan, om haar in staat te stellen van ’t genot der eeuwige Zaligheid.
Hier uit is af te nemen, dat hem vreze en liefde voor God, als den Bron van alle voorleden, tegenwoordig en toekomend goed en gelukzaligheid, waarheid en deugd, boven alles moet ter harte gaan.
Dat hy van de Grondwaarheden van den Godsdienst, van de noodzaaklykheid der Deugd en Waarheid dient overtuigd te zyn.
En dewyl God ons daar van openbaring alleen in de Boeken des Nieuwen Testaments gedaan heeft, en men op deze, als de enige toets der waarheid, staat kan maken.
Dat hy zich ook niemands gezag buiten deze bekreune, alle zyne gevoelens daar aan toetsen, gene onderstellingen in den Godsdienst voor gronden zyner redeneringen toelaten moet, die hy daar aan niet getoetst heeft.
Maar, om dit te doen, moet hy zich in staat stellen, om nimands gezag nodig te hebben, in ’t onderzoeken van Gods Woord.
Hy moet derhalven, de Grondtalen kennen, van alle wetenschappen kundig wezen, die vereist worden, om een goed begrip van de Heilige Bladeren te geven, wel hebben leren Redeneren, op de gronden van een zekere Redeneerkunde.
Om God en Jesus Christus, de Waarheid en Deugd aan zyne Gemeenten, zo wel als alle mensen te openbaren en te leren, moet hy zich nog arbeid, nog haat, noch laster ontzien; schoon ’t echter hem geraden zy, den aart zo wel der Slang als de Duive na te volgen.
En zal zyne arbeid in zyne Gemeente van nut zyn, moet hy mer zyne Godvruchtigheid tonen, dat hy overtuigd is van de waarheden daar hy anderen van zoekt te overtuigen, en kent de deugden, die hy andere wil doen betrachten.
Nedrigheid past hem niet alleen naar ’t uiterlyke, maar voor al nedrigheid, naar den geest, zynde niet hoog-gevoelig, en achtende een ander beter dan zich zelf.
Rechtveerdigheid, Liefde en Vrede moet hy niet alleen zoeken; maar ook behulpzaam zyn met woorden en met daden.
Matigheid en Kuisheid moeten hem door ’t gantse gedrag deursteken; op dat men zeggen mag, doet naar myne woorden en werken; want het is schandelyk voor een Leraar, als hem fouten kunnen te last’ gelegd worden. Turpe est Doctori, cum culpa redarguit ipsum.
Hy moet, zo veel in hem is, zorg dragen, dat in de Jongelingen de gronden van den Godsdienst worden gezaaid, welke naderhand tot ene Godvruchtige Gemeente moeten aangroeijen. Zie predikanten.
leermeester. De Ouders moeten | |
| |
tot Leermeesters hunner kinderen luiden kiezen, die zo door Verstand en deugd pryswaardig zyn, als door wetenschap. De deugdzame en verstandige gaat den veelwetigen, die geen eerlyk man is, te boven.
| |
Plichten van een Leermeester ontrent zynen leerling.
I. Hy moet zynen Leerling zyn gevoelen over alles doen zeggen, wat hem voorkomt, en zynen geest dus opwekken door menigvuldig vragen. Door dit middel zal hy hem niet alleen vryheid geven, om zyn verstand met alles op te helderen, waar mede men wil: maar ook weetlust in hem opwekken. Zo men een Leerling niet doet spreken, of hem zyn gevoelen niet vraagt; weet hy niet dan van te luisteren naar ’t geen hem gezegd wordt. Hy maakt geen werk van het te begrypen, om dat hy niet meent schuldig te wezen, daar rekenschap te geven. ’t Is niet genoeg hem zyne gedagten te hebben doen zeggen: men moet hem’er ook reden van zoeken te doen geven, op dat hy lette op ’t geen hy zeggen moet. Hy moet ook, om hem tot weldoen aan te moedigen, zyn oordeel goed keuren, of ten minste het proefje pryzen, dat hy van zyn oordeel heeft gegeven.
By voorbeeld; ’t Is niet genoeg dat een Kind den dood van Cato, die zich te Utica omhalsbragt, om Caesar niet in handen te vallen, als ene Historie leest, of opzegt. Het moet dezen Romein ook zyn Proces maken, en onderzoeken, of hy wel, of kwalyk hebbe gedaan.
II. Hy moet hem ook tot ene eerlyke nieusgierigheid opwekken, om alles te weten, op dat hy van alles nut hebbe; maar hy moet wel zorg dragen dat hy hem niet alleen laat suffen, want gelyk een kind niet in staat is, om iet groots te denken, zullen zy zich met beuzelingen ophouden.
III. Men moet zyne kennisse zo algemeen maken, als mooglyk is; doende hem de velerleije gevoelens begrypen, die de verstanden over allerleije stoffen verdeelen, waar over men spreekt. Hier uit zal hy zich leren over niets verwonderen; en wat’er gebeurt, dat’er niets nieus geschiedt, en dat de staat der mensen tot verhevener zaken in staat is, als hy ziet.
IV. Hy moet hem leren, niets op louter gezag aannemen; maar alles naar de reden onderzoeken, daar de Godlyke openbaring zich niet duidelyk verklaard heeft.
V. Hy moet hem het liegen en kwaad worden verbieden; als ook hoofdig te wezen. Om deze reden, moet hy zo te werk gaan, dat het kind niets winne door kwaadheid, door tranen, of gebeden, op dat het lere, dat kunstjes niet dienen, om te verkrygen, ’t geen het verlangt.
VI. Hy moet hem de algemene Gronden der natuurlyke Burgerlyke en Christelyke Zedekunde leren, en hem den grond van alle plichten leren kennen, op dat hy ze betrachten mag, niet uit vrees voor straf: maar uit beginselen van eerlykheid.
VII. Eindelyk, hy moet leeren God te vrezen en eren, en van hem niet dan met Eerbied en onderwerping van zyne Magt, Eeuwigheid, Wysheid, Voozienigheyd, Wil en Eigenschappen leren spreken. Maar voor al, nooit van dingen leren spreken, daar ’s mensen verstand niet toe kan doordringen, en welke God niet geopenbaard heeft, en in eenvoudigheid des harten leeren geloven, het geen duidlyk geopenbaard is, schoon wy’er de wyze of het hoe, of de reden niet van kunnen begrypen. Zie opvoedings voogd.
leeuwenblad. Leontopetalon, is een Plant met grote ronde bladen, als de Soldanella, maar die gescheurd met aderen en blaauwende aan lange stengels hangen. Uit deze komt een stengel ontrent een voet lang, met bleek purpere strepen, die, zich in vele takjes verdeeld hebbende, kleine blaadjes geeft, die minder ingesneden zyn, dan de onderste. De Bloemen wassen op de Takken, zyn onder de langwerpige bladen vermengd en aan een staart; en zo groot als een Ranunkel. Zy bestaan uit vyf bloemblaadjes, die langwerpig en geel, of roodachtig zynde, Starswys staan. Na de bloem komt een huisje daar grote zwarte zaden in steken. De wortel is dik, rond, ongelyk, knobbelig, van buiten graauw en van een groen geel, bitter. Zy wast in heete Landen.
Eigenschappen. De Wortel met Wyn gedronken geneest Slangebeten, beneemt’er terstond de pyn van, men doet ze in Klysteren die men voor de Heup-jicht zet.
leeuwenvoet. Leonto podium Alchimilla. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
’t Is ene van die Planten, die bloemen zonder bloemblaadjes, en bladen Zaagswys getand dragen. De Kelk is in agten, of vieren van boven gedeeld, maar van onder aan een. Zy is wyd genoeg, heeft vier groter en vier kleiner deelen, als een Ster zich openende. De bloemen staan boven aan de stam, en hebben vier vezeltjes. Het zaad-nestje is op den grond der Kelk, en steekt ene Styl uit, welke aan zyne top rond is. De Kelk wordt het Zaadhuisje, daar gemeenlyk twee zaadjes in zyn.
Plaats. Deze Plant groeit op vochtige plaatzen in Valleijen en Weiden. Evenwel ook op Bergen: want men vindt ze op den Berg Baldo in Italien. Zy bloeidt in Mei en Juni.
Eigenschappen. Zy is goed voor Wonden, helende, afvagende, en samentrekkende. Men stelpt’er bloed mede. Het Afziedzel wordt gedronken voor Verzweringen der Longe, en in Tering. Het kruid gestampt is goed voor zogende Vrouwen. Men gebruikt dit kruid ook uitwendig voor Verzweringen.
leeuwerk is een kleine graauwe Vogel, die ’s morgens, by goed weder, zingt. Zy is genoeg bekend, zy broeit in Mei, July en Augustus. Derzelver Jongen zyn in tien, of twaalf dagen in staat om te lopen.
Men heeft ze van twe soorten, de ene is gekuifd, de andere niet. Deze vliegt by troppen; ’t Is de eerste Bode der Zomer. De gekuifde komt meer op de aarde, dan de andere. Beide deze Vogels [illustratie] [Plaat 28. pag. 491. Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. pag. 491. LEEUWERK. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
leven van Wurmen, Granen en Mieren. Men zet ze in Kojen. Zy zyn een goed eten, als zy jong zyn: als men ze maar teder en vet heeft. Haar vlees is vast, bruin, van goed sap en licht te verteren.
Men heeft nog een soort van grote Leeuwerken zonder kuif, met een kraag van zwarte veren, de Fransen noemen ze Calandre. Zy is moeilyk op te brengen, zo men ze niet uit het Nest heeft. Men laat ze daar weinig in, uit vreese van zich te verminken. Men brengtze op, gelyk de gemene Leeuwerk. Men geeft ze ’t hart van een Schaap. Als zy Ruien werpt men Koorn op het zand. Men geeft ze Kennip en Spelt, met een stuk Tufsteen, of beslagen Kalk, om’er hunnen bek in te drukken.
Men gebruikt het Hart en ’t Bloed der Leeuwerk in een windrig Kolyk, en in het Graveel. Men gebruikt ze ook, om het Zand en Slym uit de Nieren en Blaas te dryven.
| |
Om de Leeuwerken met het Spiegel-net te vangen.
Men vangt ze op velerlei wyzen met het Leeuwerks-net, ’t geen men spant, gelyk men doet, om Ortolans te vangen, uitgenomen dat men een Spiegel gebruikt, en dat de Roepers op de aarde zyn, daar men de Ortolans zet, op kleine vorkjes.
De Spiegel, die men gebruikt om Leeuwerken te vangen, bestaat uit verscheiden stukjes, die verbeeld worden Fig. 1. 2. en 3. Neem een stuk hout A. C. van onderhalven duim dik, en ontrent negen duimen lang. Men moet het snyden dat het zo krom zy als een boog, gelyk gy in A, B. C. ziet, en het moet zes kanten in de langte hebben.
De Figuur 1. 2. 3. 4. 5. 6. verbeeldt, hoe het gesneden is. De kant, die van onderen 6 is, moet een duim breed zyn, de andere kanten moeten op zo een wys verkleinen, dat de bovenste 3. niet meer dan een duim dikte hebbe.
De vyf kanten 1. 2. 3. 4. 5. moeten alle als een goot uitgehold zyn, om’er kleine stukjes van Spiegel-glas in te zetten. In ’t midden van den benedensten hoek, getekent 6., of B. in de eerste Figuur, moet men een gat maken, om’er ene pen in te steken die yan zes duim lang, en ontrent enen vinger dik, van onderen wat spits is, en in ’t midden een klein gat I. heeft, om’er een toutje aan te binden.
Neem vervolgens een ander stuk hout N. Q. ter dikte van twee duim, en eenen voet lang, ’t welk van onderen aan ’t eind Q. spits toe moet gesneden worden om ’t in de aarde te steken. Kerf daar een vierkante opening in, M. O. wiens hoogte M. O. van twee duim is, in de diepte, en in de dikte van ’t hout anderhalvenduim is. Doorboor dit hout aan zyn bovenste gedeelte N. en laat het gat doorgaan tot onder in de opening M.O. ter diepte van een duim; Dit is het gat daar de Pen L. B. ingestoken moet worden, dewelke vast is aan het krom hout, gelyk gy ziet Fig. 3.
Ten laatsten moet gy een toutje steken door ’t gat, dat in het midden van de Pen gemaakt is, en dat toutje daar rontom winden, dan zal uw Spiegel gereed zyn. Men moet dat in de grond steken midden tussen twe garens, en een weinig van de Vinkenhuisjes, zo dat als de persoon, die zich in die Hut bevindt het toutje trekt, de Spiegel zich heen en weder draait, gelyk de kleine Molens, die de kinderen door ene Neut doen drajen, en een Hespel noemen. Deze uitvinding dient, om ze, als de Zon schynt, te laten drajen; dan glinsteren de Spiegeltjes in de lucht, waar door de Vogels gelokt worden, om daar na toe te schieten, en te zien wat het is; en wanneer ze op een behoorlyke hoogte zyn, worden ze gevangen. De rechte tyd van deze Jacht is in de maand September, en voornamelyk ’s morgens als’er witte ryp valt. Zie het Woord Ortolan, Regen-Vogel, daar zult gy de gedaante der twe Garens vinden, waar van hier gesproken is.
| |
Om de Leeuwerken met het Net, of Vinketou, te vangen.
De Landlieden vangen de Leeuwerken ook met Netten, die ze aan de einden zamen hechten. In den Winter, als ’t heel hard vriest, trekken deze Vogels met grote troepen, en vliegen van ’t ene Veld op ’t ander om de kost te vinden. Als men ze opjaagt, vliegen ze laag, scheren langs den grond, zetten zich neder daar ze enige andere vinden, en daar door vangt men ze lichtelyk, en in grote menigte. De Netten waar van men zich bedient, zyn niet anders dan de twe Garens, waar mede men de Leeuwerken vangt met den Spiegel, en die men aan de einden aan een voegt. Men moet drie stokken hebben, zo als die hier met D. E. F. getekent is, vyf, of zes voet lang, heel recht en sterk, met een kerf aan ieder eind, aan een van dewelke aan ene kant moet vast gemaakt worden ene Pen E. anderhalf voet lang, en aan de andere kant van ’t zelve eind het stokje D. van twee, of drie duim lang. Een van deze drie stokken moet twee Pennen hebben, aan ’t einde vast gemaakt, de een tegen over de andere, en daar moeten ook twe stokjes, of aangehechte Pennen zyn ter zyde van ieder stok, zo als de Figuur G. L. X. I. H. aanwyst. De Stok K. X. moet twee kerven aan zyne eindens hebben, de ene in X. de ander in I., om daar het Net in te doen, waar aan de twe Stokken G. H. vast zyn, en aan de zyden van ider Stok de Pinnen L. I.; En als men Leeuwerken wil vangen, moet men in geselschap van drie, of vier mensen op een Veld gaan, dat niet berg-achtig, maar heel vlak is; en daar de Netten ontvouwen, en in de lengte uitstrekken; daar na de drie Stokken aan de twee eindens en in ’t midden vast maken, en den Stok, waar aan de twee Pinnen zyn in ’t midden zetten, op dat het Garen te gemakkelyker en rasser kan omslaan, als het door dezen Stok gestuurd wordt, dewelke tussen die twe Pennen omslaat, die men in de aarde steekt, en de twe andere einden tegens elkanderen over; zo dat de vier Pennen in ene regte lyn komen te staan, en de | |
| |
koord van onderen aan de Netten zeer styf aangehaald zy. Heb dan een dik tou 3, 5, twaalf voeten lang, ’t geen gy moet vast binden aan ’t ene eind aan den Stok 3, en met het andere eind aan ene Pen 5, dewelke men vast in de aarde steekt, regt tegen over de pennen 4, 1, 6. Insgelyks dient ene andere koorde, ter lengte van tien voet aan ’t eind van den Stok 7. gedaan, met ene Pen 8. aan ’t andere einde, welke men in de aarde moet steken, in ene regte linie met de andere, en zo vast aanhalen als immers doenlyk is, op dat de bovenste koorde al zo styf gespannen sta, als de onderste, Dan moet men nog een ander Tou hebben, tien, of twalef Roeden lang, dat over ene Katrol moet gelegd, en met het ene einde aan den Stok 7. en met het andere, aan ene Pin gebonden worden, die achter de Hut komt, welke Hut van Riet moet gemaakt zyn, en by enig geboomte, of struiken geplaatst worden. De Katrol wordt omtrent vyftien voeten ver van ’t Net af, vastgemaakt, ter plaatze getekent 10., met een Tou dat aan een paaltje 11. gebonden is, zo dat de tussenwydte tussen de Katrol en haar paaltje, de lengte van anderhalf voet hebbe, en dat de Katrol twe voeten binnen ’t Net inspringe, om het te rasser te doen omslaan. Alles dus klaar zynde, gaat imand in het huisje zitten, om de Reep te trekken, en het Gaarn te doen omslaan, zo dra, als de eerste Vogels van den Troep, boven het onderste van ’t Gaarn zyn. Terwyl hy daar op past, moeten de andere gaan om de Leeuwerken op te jagen, en ze te dryven na de kant, daar de Netten gespannen leggen, om ze te noodzaken daar in te komen. De personen moeten zich in dier voegen plaatsen, dat het Gevogelte 19. 20. als tussen de drie personen in zy, die ik onderstel, dat d’een komt van de plaats gemerkt A, de twede van B, en de derde van C; Maar de twe, die van A. C. komen, moeten rasser voortgaan dan de middelste; Dus zullen de Leeuwerken zich, als van drie kanten ingesloten zien, en genootzaakt zyn; om regt uit te vliegen tot onder het Gaarn: maar, om ze noch eerder derwaart te doen komen; neem een dun toutje, dat lang is, bind dat met een eind aan de punt van een stokje 9. ’t welk anderhalve, of twe voet lang is, en twe voet van het Gaarn in de aarde steekt, en laat van daar het toutje lopen over ene kleine Vork 14. van de zelve hoogte als ’t andere stokje, en insgelyks in de aarde gestoken, het andere einde van ’t toutje brengt men in de Hut. Bind dan aan het zelve drie, of vier Vogels 15. 16. 17. 18, die men’er met draatjes van anderhalve voet lang, aan de voeten, aan vast maakt, en zo dra de persoon, die in het Huisje zit, den rroep Leeuwerken ziet vliegen, moet hy de vastgebonden Vogels doen op en neder vliegen, met ze een weinig te trekken; zo wanneer de andere deze zien, zullen zy regelregt daar heen vliegen; als de Wachter ze dan ziet naderen, zal hy beide de handen aan ’t tou slaan, om gereed te zyn tot het trekken, als het tyd is, op dat het wand, door zynen fellen trek, zeer vaardig omsla.
| |
Andere manier om Leeuwerken met Strikken te vangen.
De Boeren, die geen Netten, of Vinke-tou hebben, bedienen zich van Strikken, om de Leeuwerken te vangen. Als het sterk vriest, nemen ze de plaatzen waar, daar zy graag zyn, en zich het meest ophouden, en om ze nog meer derwaart te lokken, strojen ze daar wat Haver, en die de Vogels wil vangen, legt’er verscheide Soden, of Plaggen van aarde, de een digt by de andere, en daar op toutjes van vier, of vyf Roeden lang, welke aan elk einde aan een paaltje vast gebonden zyn, dan bindt hy aan deze toutjes verscheide strikken, van Paarde-hair gemaakt, in ene dubbelde ry, vier vingers van malkanderen af. Daar na strooid hy de Haver in de lengte langs deze toutjes; en op dat een ander hem de Vogels niet ontneme, die zich van tyd tot tyd in zyne afwezenheid vangen, gaat hy van verre zoeken, waar een Troep legt, en doet ze na dien kant vliegen daar zyne Strikken leggen, daar zetten zy zich neder, en zo dra zy het Zaad ontdekken en daar op vallen, vangt men ene ongelooflyke menigte. Men vangt ook wel andere Vogels behalven Leeuwerken, welke alle aan de voeten blyven vast zitten, om dat ze langs de aarde lopende om het Zaad te zoeken, by geval de voeten in een van de Strikken steken, die zeer dun zyn, en den Strik met zich slepen, tot dat hy geheel toegehaald is, en haar vast houdt.
| |
Om ene vlucht Leeuwerken onder een Net te vangen.
Zie hier ene andere manier om een helen troep Leeuwerken te vangen. Men behoeft’er geen byzonder Net toe, nademaal alle soorten van Netten tot deze Jacht kunnen dienstig zyn; mits de gaten niet al te wyd zyn, en het Net groot genoeg zy, of zo groot, als een Sleep-net, daar men de Kwartels mede vangt. Des moet men voor eerst hebben drie, of vier dozyn kleine Vorken van een voet hoog en zeer dun, dezelve in een pakje in ’t Net doen, van ’t welke men zich wil bedienen, en men onder den arm draagt, en daar mede op het Veld gaat wandelen, tot dat men ene troep Leeuwerken ontmoet, welke men ontmoet hebbende, op de volgende wyze vast doet blyven (of verzekert, dat ze die plaats niet licht verlaten.) Men gaat enige reizen rontom haar, tot drie, of vier malen, haar echter voor eerst niet nader komende, dan tot ontrent hondert passen; maar daar na naderd men met den Kring allengs nauwer te maken tot op dertig, of veertig schreden. Die dus rond gaat moet niet stil blyven staan, als hy’er na by is, anders zouden de Vogels weg vliegen: maar dan, moet hy gedurig en zachtjes van de ene kant na de andere wandelen in een kromgeboge postuur, als of hy ene Koe, die gaat weiden, wilde naarbootsen; en als hy ziet dat ze buiten vrees zyn, zal hy het Net ontwinden, en dwars over de Voren van ’t staande Koorn, of Zaai-land, heel in ’t rond [illustratie] [Plaat 29. pag. 492. zie Plaat 25. LEEUWERK Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. B. Picart del. pag. 493. Leeuwerk. pag. 630. Net. pag. 765. Patrys. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
spannen; in dier voegen, dat het Tou aan de kant van de Vogels kome, en het Net daar open zy door ’t op de Vork-stokjes te laten rusten, die twe voeten ver van een, regt over-end in den grond steken, en op welke de Reep D. D., of koord van ’t Net moet rusten; latende de twee Sydlingse einden E. E. op de aarde komen, en insgelyks ook het achterste A, waar na men de overige Vorkjes insteekt, voor het gehele middelste gedeelte van ’t Net, tussen A. B. E. E. Als het Net dus gespannen is, gaat men in ’t rond op de Leeuwerken aan; en van de ene kant na de andere wandelende, naderd men ze van langzamer hand, om ze aan ’t lopen te krygen, ’t welk zy doen als men op haar aandringt; En zo ze te verre verspreid waren, moet men ze doen derwaards keeren, om ze op enen hoop te dringen, en tot onder ’t Net te dryven, daar ze ligtelyk in gaan, en daar in zynde, gooit men enen Hoed in de hoogte, en loopt recht op haar in, om ze te beletten, dat ze wederom keeren langs den Weg daar ze in gekomen zyn; en zo dra men by ’t Net komt, moet men de eerste ry Vorkjes uittrekken, en het Net in ’t rond toesluiten als een Kooi, om het Gevogelte op zyn gemak daar uit te ligten.
| |
Andere manier om Leeuwerken by Nacht met een Net te vangen.
Men kan ene grote menigte Leeuwerken ’s nachts met een Net vangen, waar toe sommigen zich van vuur bedienen. Om dit te doen, moet men een Sleep-net hebben, ’t welk op dezelve wys toegesteld en gemaakt wordt, behalven dat de gaten, of Schakels niet wyder zyn dan een duim, en dat’er een sleep, van een voet van achteren over blyft, op dat de Leeuwerken het niet over haar heen laten gaan, zonder op te ryzen. Om ze met minder moeite te vangen, is het dienstig, dat men ’s avonds ga wandelen langs het vers Gezaaide, of ongeploegde Braak-land, dat’er kort by ligt, of ter plaatse daar onlangs Haver is gemaait, of Stoppelen staan, die kort by den grond zyn afgemaait, daar zal men ze in den schemer-avond by hoopen zien vliegen, en zich op een van zulke plaatsen nederzetten, om te slapen, welke plaats men dient te onthouden, om’er ’s nachts met het Sleep-net weder na toe te gaan, ’t welk aan twe Staken gebonden is en door twe sterke Mannen gedragen wordt, die sterk gaan over het gemerkte Land; en wanneer ze iets horen met de vlerken ruisen, moeten ze de Staken laten vallen en na ’t Net lopen, om te krygen ’t geen’er gevangen is. Die de tyd niet hebben, om ’s avonds de Leeuwerken te gaan opzoeken, die gaan met het Net slepen, op het geval ter plaatse, daar zy gissen dat zich enig Gevogelte onthoud. Hier by dient men te weten, dat men by wylen ook Patryzen en Snippen onder het Net krygt, als het Sleep-net geen geraas maakt, by voorbeeld in het groene koorn. Deze Jagt is veel zo te beter, als de nacht heel donker en koud is: maar, als de Maan schynt, is het de moeite niet waardig, om ze te ondernemen.
| |
Manier om Leeuwerken met een Patrys-net (Tonelle) te vangen.
Neem een Patrys-net (Tonelle,) dat ten minste aan zyn inkomen tien voeten hoog is. Steek een sterke Stok op den grond van ene Voren, die getekent staat door de gepuntte lynen. Maak, aan deze Staak, de staart van uw Net A. vast, span het Net, en steek de twe Staken a. c. aan den Hoepel, in de aarde, welke aan het inkomen vast gemaakt is. Span daar na aan weerskanten Netten met Stokken, of Paaltjes, die dat Net ophouden, een Roe, of zes, of acht, of zo veel verder, als uw Net reiken kan; en zo deze Vleugels niet ver genoeg reiken kunnen, kan men aan de laatste Paaltjes, toutjes met veren langs de aarde vast maken, om te beletten dat de Leeuwerken buiten de Vleugels niet raken. Deze toutjes maakt men ook met Stokken vast. ’t Is goed een Roeper twe drie aan den ingang van het Net te plaatzen; en daar na, om’er de Leeuwerken in te doen gaan, gebruikt men de middelen, welke wy geven om daar de Patryzen te doen intrekken. Zie patrys.
Om de Leeuwerken naar behoren klaar te maken, begint men met ze droog te plukken, en daar na het vel van ’t hooft af te stropen; maar het Ingewand niet uit te nemen; dit gedaan zynde, lardeert men ze met Spek, en uwe Pen, of Spitje dwars daar door gesteken hebbende, rygt men ze zamen aan ’t grote Spit om ze te braden, en als ze genoeg zyn, strooit men wat kruimels Brood en Zout daar over, en legt’er wat geharst Brood onder, en maakt ene Saus als van de Snippen.
| |
Leeuwerken in Ragout.
Neem Leeuwerken, pluk ze, en doet’er het Ingewand uit; laat ze in ene Braad-pan opsnerken met gesmolte Spek en wat Blom, doet ze dan in een aarde Pot met Vlees-nat en witte Wyn, strooit’er dan wat Peper, Zout, en Kaneel over; Laat ze dus zo lang stoven, tot dat de Saus kort wordt, doet’er Sap van een Oranje-appel in, en dis ze dan op.
leeuwerks net. Zie leeuwerk.
leger is een Kunstwoord van de jagt, waar mede men het Nest, of de plaats daar ’t Wild rust, of legt, betekenen wil.
leger-ziekte is ene besmettelyke Ziekte, die in Legers heerst, en gemeenlyk, uit Vermoeidheid en kwaad Voedzel ontstaat.
leidekker. Verplichtingen des zelfs.
Zo zy in ’t volgende getrou zyn, zullen zy hunne Bezittingen vermeerderen: Want Profeet Ezechiel verzekerd van Gods wegen; dat die zyn wille doet, hebben zal, waar van hy zal leven.
I. Zo zy gene Leijen dekken, daar ’t niet, of niet meer dan, nodig is, en nemen de oude Leijen niet met zich.
II. Zo zy gene Voeten meer rekenen, dan hun toekomt. | |
| |
III. Zo zy, of hunne Knecht geen Lood van de Daken tot hun voordeel, of met kennis van hunnen Meester mede nemen.
In alle deze gevallen moeten zy de schade boeten, die zy imand toegebragt hebben.
lely, in ’t Latyn Lilium, is een Bolgewas, waar van’er verscheiden soorten zyn. Wy zullen’er enige beschryven, en van de anderen, in het Hoofd-punt harer behandeling, spreken.
| |
Beschryving van de gemene witte Lely..
De Wortel is een Bol uit schelpen bestaande, de Stam is rond en recht, een voet, of drie hoog; de bladen zyn breed en lang, en zonder steel aan de stam. De bloemen dragen zes witte bladen, en groeijen aan een tros, boven op den stam.
Plaats. Dees Plant wast in de Tuinen.
Eigenschappen. De Lelybloem is zeer dienstig; men maakt’er een Smeersel van, dat goed is, om Zenuwen, en de hardigheden der Lyfmoer te verzachten. De bladen, met Honig, tot een Pleister gemaakt, genezen Slangebeten; en als zy gestampt zyn, stillenze de pyn. Zo men ze in Azyn en op de Wonde legt, bevorderen zy de genezing.
Het sap, het geen men’er van laat koken in een Koperen pot met Honig, is een uitnemend Middel, om oude en verse Wonden te genezen.
De Wortel gebraden, en onder Rozen-olie gestampt, geneest het gebrande; stampt men ze met Honig, is zy in Zenu-kwetzuren en Ontledigingen van groten dienst. Zy zuivert de Wonden, geneest de Schurft. Zy maakt een fraai aangezicht, neemt’er de rimpels uit weg, en maakt een glad vel: zo dat de Vrouwen zich daar van boven alles bedienen kunnen; om dat, gelyk ze haar in hare jonkheid een schoon vel kan geven, alzo haar in ouderdom niet schaden zullen. Gestoten met een kruid Varkens-gras in ’t Frans geheten, en Meel van koren, in Wyn-azyn gemengd; neemt zy ontsteking weg.
Zo men ’t Zaad met Wyn in neemt, of met iet anders, is ’t goed voor Slangebeten. De Bladen en Zaden in Pleister, genezen het Wild vuur.
| |
Beschryving der WILDE LELY, of LELY van CALVARIEN..
De Wortel is geel, gelyk die der witte Lely, als ook de steel. De bladen gelyken zeer na het gemene Zeepkruid, zynde lang, breed, spits, en staande aan Ringen rondom de Stam, op verscheiden plaatzen; zo dat zy een Star verbeelden, daar de Stam het middelpunt van is. De Bloemen staan op ’t eind der Stam, gelyk die der Lely: maar zy zyn kleinder, na buiten omgekruld, purperachtig, gevlakt, met rode stippen, van reuk voorzien, en niet lelyk in ’t gezicht.
Plaats. Deze Plant wast op de Bergen, en in de Bossen. Zy bloeit in Mei en Juny.
Eigenschappen. Enige willen, dat zy in de Genees-kunst in geen gebruik is; anderen willen, dat zy in kracht met de witte Lely overeenkomt; maar andere, dat zy gans andere krachten heeft.
| |
Beschryving der gele wilde Lely, of Berg-lely, Martagon geheten.
Zy verschild van de andere weinig, zo in gedaante van Bloem als Bol: Maar de Stam is geheel met bladen bewassen.
Plaats. Zy wast in gans Italien, en in ’t byzonder op den berg Carlo, en de Pireneesse bergen. Zy bloeit in Mei en Juni.
Eigenschappen. Met deze is ’t gelegen, gelyk met de voorgaande.
Beschryving van verscheiden der Leliën. De Leliën en Martagon gelyken malkander in Wortelen. Men heeft ze van velerleije koleuren. Men ziet meer en min purpere en van witte kleur, zonder reuk, en met stinkende reuken, en van de zelfde kleur, flaau, hoog-rood, oranje, wit, enz.
De purpere, welke men noemt Berg-Martagon, geeft boven op de Stam verscheiden stelen, waar aan zomtyds donkerder, helderder, lichter en witter bloemen komen. Als de Bloem-bladen zich openen, krullenze buitenwaards, zo dat’er in ’t midden enige kleine steeltjes met hunne kleine kapjes uitkomen, en de middelste, het trompje, steekt voor alle uit.
Die een rode kleur hebben doen uit de Stam zekere rode stelen groejen, waar van de Meni-rode bloemen af hangen; en om dat zy gekruld zyn, noemt men ze Biche Madame. Men heeft ze ook in ’t geel.
Die van Pomponius gelykt wel naar de voorgaande: maar zy stinkt zeer onaangenaam.
De ligtrode is van twe soorten. De grote is zo vrugtbaar in bloemen, dat zy’er somtyds zestig van een Bleek-rood, of Oranje voortbrengt. De kleine bloeit zo overvloedig niet, maar is aangenaam van kleur.
De Vermillioen-rode is vruchtbaarder in Bollen, dan Bloemen; want zy brengt ze in zo groten overvloed voort, dat zy niet alleen tussen de bladen der takken zich zetten: maar tussen de bloemen. Zy is aangenaam wegens hare schitterende kleur.
De Oranje Lely, welke enige de Hyancynth der Poëten noemen, brengt een grote menigte van Bloemen, met bruine strepen deur het Oranje, voort.
De Witte, welke men ook de Lieve-Vrouwe-Lely noemt, of die van St. Anthony de Padua, om dat zy op die Feesten bloeit, is door zyne gedaante en kleur elk bekent. Men heeft’er dubbelde van: maar die kwalyk zyn aan ’t bloeijen te krygen.
| |
Behandeling der Lelien.
De Leliën willen matige Zon, goede en ligte aarde, een span diep, en zo wyd hebben. Men neemt ze uit den grond na het bloeijen, om ze van den aanwas te ontheffen, en plant ze terstond weder.
| |
| |
| |
Geheim, om de kleur der Lelien te doen veranderen.
Zo gy Purpere Lelien voor den dag wilt doen komen, als zy bloeijen, neem dan tien, of twaalf stammen; bind ze wel by een; en hang ze in den rook: want zy geven aan hunne takken ook bollen.
Of laat die stammen, als de tyd van Verplanten aankomt, in de Moer van rode Wyn weeken, tot dat zy zich deurverwd toonen. Plant ze daar na, en giet’er een grote menigte Moer van rode Wyn over; en zy zullen Purper voor den dag komen.
Florentyn zegt, dat, om rode Lelien te maken, men tussen de schors Cinnaber moet doen: maar men moet de knop niet kwetzen, die de stam moet voortbrengen. En strykt gy ze met een andere kleur, zullen zy ook Lelien van die kleur voortbrengen.
| |
Om te maken, dat de Lelien het gantse jaar schoon en gaaf blyven.
Men moet ze met hare kleine takjes wegnemen, als zy nog niet open zyn, maar gesloten; en steken ze in een Nieuwe pot, die niet verglaasd is. Begraaf dan die Pot wel digt; en deur dat middel blyven ze een gants jaar goed. Zo imand’er zich van bedienen wil, moet hy ze maar in de Zon leggen; dan gaan ze van de warmte open.
| |
Om te maken, dat de Lelyen op alle tyden van ’t jaar Vruchten dragen.
Als gy ze plant, moet ge zorge dragen, dat gy de ene Bol twaalf, de andere acht, de andere vier duimen diep plant, en dus zult gy ze een langen tyd aan een hebben. ’t Zelfde kan men ook aan andere bloemen doen.
lely van Dalen. Zie in Hubners Kunst-woordenboek Lilium Convallium.
lenge. Is ene vis van de Noord-zee, die de grootte van een Kabbelaau hebbende, by na van der zelver gedaante is, uitgenomen dat zy smalder en zo aangenaam van kleur niet is, twee vinnen op den rug, een gekrulde bek, en het boven-kaakbeen langer heeft.
Zy wordt met de Hoekers veel gevangen, en om vers te eten, en om te drogen wordt zy veel gebruikt, en, onder de Stokvis geteld, behoudt zy den naam van Lenge, en wordt voor de beste gehouden. Zy is wat zachter van vis, dan Kabbelaau; maar heeft een grote en lekkere Lever. In welk laatste zy de Kabbelaau te boven gaat.
lentemaand, de derde maand van ’t Jaar, gemeenlyk by den naam van Martius, door de Latynen daar aan gegeven, of Maart by ons bekend. Zie ’t Woord maart.
leontopetalon. Zie leeuwenblad.
lepel is een stuk werks, dat, behalven het holle deel, waar in men de Stoffe houdt, ook een lang en dun gedeelte heeft, ’t geen men de Steel noemt. Zy is in velerlei Handwerken en Konsten, als ook in de Huishouding, van veel dienst. Zy zyn van velerleye stof, als van Yzer, Koper, Metaal, Tin, Zilver, Goud, en van velerley soorten van Hout en Steen. Zy zyn ook van velerlei grootte en gedaante naar de gebruiken, welke zy hebben.
De Tinne- en Lood-gieters, de Metaal- en Letter-gieters, Flambau-makers, Steen-zagers, en de Rafinadeurs hebben ze elke in hun gebruik van velerlei grootte en gedaante.
lepels is ook een Kunstwoord van de Jagt: waar mede men de Oren van een Haas, of Konyn betekenen wil.
lepelblad, Cochlearia in ’t Latyn. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
lepidium. Zie peper-kruid.
letter, is een Figuur op enige stof getekend, waar mede men zekere klank, met den mond gemaakt, of zekere zetting van Spraak-deelen beduiden wil. Zy maken in ’t Nederduits een getal van vier-en-twintig uit; en in enige andere Talen, doch in andere twe- eu drie-en-twintig. Zy zyn in Klinkende en klankbesturende, of Klinkers en Medeklinkers verdeeld.
| |
Geheim om Verzilverde letters te maken.
Neem een once goed Tin, twee oncen Kwikzilver, meng het en laat het smelten, vryf’er daarna Gom-water onder; en maak’er uwe Letters mede, als ’t u behaagt.
| |
Geheim, om letters op een Ei te drukken.
Vryf Aluin heel fyn met Wyn-azyn, en schryf daar mede op de Schaal van ’t Ei: ’t geen u behaagt; doet het daar na in de Zon drogen, en steek het in Pekel, of sterke Wyn-azyn; waar in gy het zult laten weken den tyd van drie, of vier uren, doet het daar na drogen, en als het droog is kook het; en als het gekookt is, neem’er de Schaal af, en gy zult de Letters op ’t Ei vinden, dat dan hard zal wezen.
II. Zie daar nog ene andere manier; gy zult uw Ei met Was bestryken, en met een fyn tuigje zult ge uwe Letters beschryven, en de schrasjes zult gy met die vogt vullen, en het een dag lang in Wyn-azyn laten weken, en, na dat gy’er de Was hebt afgedaan, zult gy de Schaal’er afnemen, en de Figuur der Letteren op ’t Ei geschreven vinden.
| |
Geheim om de Letters op steen te drukken.
Zo gy op een Keisteen iet in ’t lang wilt schryven zonder te bekorten. Bestryk ze met was, schryf’er dan op ’t geen u goed dunkt, na dat gy eerst, ter plaatze, daar de Letters zyn, het Was daar zeer wel hebt afgeschrapt, zo dat’er de steen gans zuiver is. Steek daar na den steen in sterke Wyn-azyn, den tyd van zeven uren lang; neem ze’er daar na uit, en | |
| |
zo gy ze’er langer in laat, zal’er de korst eer afvallen; want ’t gaat’er by na mede, als met de lighamen der mensen, als men’er bladertrekkende middelen op legt. De lange tyd, welke ze in de Azyn blyven, vervult het gebrek van een sterker middel, ’t Zelfde kan men aan andere stenen doen, die niet harder zyn.
leucojum. Zie violetten.
lentiscus. Zie mastikboom.
levenswys, Diaeta, Regimen, in ’t Latyn, en by de Geneesheren geheten, is een bestuur in eten, drinken, slapen, waken en bewegen, geschikt om de gezondheid te bewaren, en de krachten weder te krygen; zy verandert naar den staat, aart, gewoonte en luchtstreek, daar de mensen zich in bevinden.
Men houdt een goede levenswys, als men voedsel naar zynen aart en staat, en niet meer, dan nodig is, gebruikt; om zich te onderhouden en de krachten te herstellen. De eerste oplettenheid, en die van het grootste gewigt is, om een goede gezondheid te bewaren, en een verzwakte, of bedorven te herstellen, is, zyn levenswys wel te schikken. Hierom hebben wy geoordeeld, dat men wel in zyn schik zoude zyn, hier de verscheiden manieren van leven te vinden, die men in byzondere staten van gezondheid gebruiken moet, naar den ouderdom en aart der luiden.
| |
Levenswys der Zieken.
De manier van leven der Zieken moet naar hunnen staat en vermogen geschikt zyn. Die zware Ziekten hebben moeten zich van te voedzamen eten onthouden. Die aan ontstekingen, of Koorzen gaan, in Mazelen, Pokken, kwaadaardige Koorzen, afgang, bloedloop, enz. waar in bedorven vogten zyn, en bruin beslagen tongen, mogen zich, in ’t midden van hunne ziekten, de Zieken wel in ’t geheel, van vlees en vleesnatten onthouden; zy moeten dunnen en niet verhittenden drank naar gelang gebruiken. De spyzen daar en tegen, welke gebruikt worden, moeten van melk en Aard-, of Veld-gewassen zyn; en de drank, of ’t zelfde, of afziedzels daar van en melken; en dat wel naar elk ziekte. Daar men gene beslagen tongen heeft, is het met de zaak gans anders gelegen.
Kort voor, of in het begin der afgaande koorzen, moet men niets te eten geven, maar wel op ’t eind der koorzen, of een uur, of vier ten minste, voor dezelven; en hoe de spys lichter is, hoe zy beter is.
Men moet de Zieken met spys niet te zeer opvullen.
Als de Zieke begint te herstellen, en hy trek tot eten krygt, moet hy matig zyn, en ver beneden zynen lust eten, en naar mate, dat hy meer in krachten toeneemt, moet hy ook in meerder en vaster spyze zich toegeven, zo naar zyne lust, als naar den staat, welken hy in de wereld bekleed; en naar zyne gewoonte.
| |
Levenswys, voor een herstellende.
Die eerst Herstellen zullen ontbyten van een Pasteikorst, of met een Ei, of met een stuk brood, in een week gekookt Ei gedoopt. Voor ’t middagmaal zal men geven een eenvoudige potspys, met Rys, of wel gekookte Uijen met een boutje, of een vleugeltje van een Hoen, of dit gebraden. Zy zullen een Marmelade en welgestoofde, of ingeleide Vruchten eten, die zoet zyn, zonder te veel gesuikerd te wezen. Zo zy meer liefhebbers van Sjelei van Appelen, of zoete Confituren zyn, kan men ze hun zonder gevaar geven. Men konde hun ook een gebrade Appel, of Peer schaffen, die eerst in Suiker-water wat geweekt is, doende daar een vierde, of derde goede Bourgonje-wyn by, of ene nog van beter hoedanigheid. Hy konde ook nog wel een Beschuit a la Reine eten, in Water en Wyn gedoopt. Voor zyn avondmaal zal hy zich met ene enkele Pot-spys vergenoegen, of met een vleugeltje van een gebrade Haen; en zyn desert zal wezen van een gebraden Appel met wat Suiker, of een Moes, of een Marmelade, of enige vogtige Confituren, zo ’t hun gevalt.
De gezondwordende mag ook wel Wyn over ’t maal drinken, om de maag te versterken, maar het moet goede rype Wyn wezen, die in heter landen met Water gemengd moet zyn.
| |
Levenswys voor een, die herstellende, van ziekte uitgeput is..
Men zal hen met voedzame kragtige Natten, in een Marie-bad gekookt, met oude Patryzen, oude Hanen, het Hart van een Kalf, of Schaap, of Dyhars, versterken. Men zal enige lepels van deze styve Natten, in die hartsterkende Sappen doen, en enige lepels zuivere voedzame Natten, in de plaats van Sjleijen, in den tussentyd van de Vleesnatten, geven.
Zo de Herstellende tegen Vleesnatten is, kan men in de Natten enige stukken van een Pottagie doen, waar van de Bereiding hier nevens gaat. Neem een Patrys, of jong Hoen, of wel een Dyhars, besteek ze met Nagelen; steek ze aan ’t Spit. Als het gebraden is, laat het koud worden, en neem’er daar na het Vet van weg, en het Vel, en sny het Vlees aan kleine stukjes, om het in een marmoren, of houtten Mortier te stampen, gietende daar van tyd tot tyd wat Vlees-nat op, om’er een fyne Pot-pastei van te maken, welke gy in een Delfze aarden Pot, of in een verglaasde Pan zult doen.
Zo de Herstellende in gebraden Vlees geen lust heeft, zoude men het op den Rooster kunnen braden, welke men op een Schuttel zal zetten, waar over men een Taarten-dekzel zal leggen met gevonkte kolen. Als het Vlees aan ene kant gebraden is, kan men het omkeren. Als het gebraden is, | |
| |
zal men het koleur geven, met daar een gloeijende Schup over heen te houden. Voor dat men het doet braden; zal men’er gestoten Beschuit over henen doen. Men zet een Schotel onder den Rooster, om’er het Sap in te ontfangen, ’t geen men, als Saus, opdissen kan, doende daar een weinig Citroen-, of Oranje-sap over.
| |
Levenswys buiten de Vaste, voor luiden, die gezond zyn.
Luiden, die zich wel bevinden, in ’t beste van hun leven zyn; en zulke, die veel werken, moeten naar gelang ook eten, en zich met vaste Spys voeden, om dat dat soort van luiden de Spys gemaklyk verteert. Maar oude luiden, die gemeenlyk zwak zyn, en die op geleerdheid toeleggen, of die gemeenlyk in werken van geest zich afsloven, moeten niet dan matig eten, en zich niet voeden dan met ligt Vlees.
Het eenvoudigste en minst gemengd Voedzel, is het beste. Het toegemaakte Vlees en gestoofden zyn schaadlyk aan de gezondheid. De ondervinding doet zien, dat het zwaar te verteren is; en dat men de eetlust opwekkende, gevaar loopt van de maag te overladen. Dit maakt een kwaad sap, en een bloed ’t geen geensins goed is, om de deelen van de zelfstandigheid die vervlogen zyn, te herstellen, om dat de vertering niet dan onvolmaakt, of in ’t geheel niet geschiedt. De Maag zo wel, als Ingewanden, vervullen zich met raauwe, slymige vogten, die zuur en galachtig opbreken, winderig zyn, pyn voor ’t hart, braken, en een oneindige menigte van ziekten voortbrengen, waar van de meesten gevaarlyk zyn.
Men moet ook op den Drank letten, welke men onder, en buiten het Maal gebruikt; kiezende altyd de rypste, de lyvigste, en minst geestige Wyn, en ’t ligste en zuiverste Water. Men moet den zelfden regel in Koffy, The, Chocolade en andere vreemde Dranken gebruiken, onze Magen zyn daar niet na gesteld. De gezondheid wordt menigmaal, door een te groot gebruik daar van, bedorven; in ’t kort, men moet met zynen staat en zyne gesteldheid raadplegen, en zich naar zyne ondervinding regelen.
| |
Levenswys in de Vasten.
Luiden, die mager zyn, zullen de gezondste Spyzen verkiezen, en werk maken, van het te bereiden en toe te maken, gelyk het behoort: want, zonder dat, konden de allerbeste uitnemend schaadlyk aan de gezondheid wezen.
De gezondste Potspyzen zyn zulke, die met Water, of met een Erretnat zyn gemaakt. Men doet daar de kruiden by, die de tyd van ’t jaar geeft, en weinig Boter, maar de beste. Men kan by het Erret-nat de Pinksternakels, de gele Wortelen en andere gezonde Wortels voegen, de Kawoerde, de Pompoen en Komkommer, welke maken de magere Potspys bondig en verfrissende.
Men kan een krachtig nat met de achterboutjes van een Kikvors, Rivier-kreeften, en Mosselen maken. Maar men moet de laatste zelden gebruiken, om dat zy kwalyk te verteren zyn; en om dat men’er menigmalen van braakt, Afgang, de Roos, Koors en Hitzigheden van krygt, die in enige dagen genen rust toelaten. Wy moeten nochtans bekennen, dat de Mosselen enige luiden dienstig zyn, en dat, terwyl zy hun ’t bloed zuiveren. Elk moet zynen aart en gesteldheden in acht nemen.
De Melk-spyzen zyn in Vastendagen zeer in gebruik: men kan ze met een stuk goede Boter krachtiger en verhevener maken, als men’er nog wat Zout, Peper, of Muskaat-noten, met wat bittere Amandelen by doet, of by gebrek van dien, een of twe bladen van de Laurier-kers; of Spaanse Laurier. Water van Oranje-bloessem zet ze ene aangename geur by. Zo Koeje-melk enige luiden, die een zwakke Maag hebben, te zwaar mogt wezen, moet men’er een derde, of de helft water by doen, om ’t lichter en gemaklyker in ’t verteren te maken. Maar zo zy’er gans tegen mogten wezen, moet men’er de Amandel-melk in de plaats geven.
Het Brood, ’t geen men in de Vis-natten doet, moet van zuiver Koorn wezen, en van een vaste deeg, om dat’er te veel Gest in zynde, gelyk in het Wittebrood, dit de Maag vergooren zoude en kwaad chyl veroorzaken.
Men moet de Rivier-vissen, en die van Vaarten, welker gronden zandig, en welker waters lopende zyn; voor die stellen, welke men in staande vuile wateren, en op moerige gronden vindt. De gezondste en meestgeachte Vissen vindt men in zoet water; ende zyn Baars, Voren, Snoek, Carper, Grundel, Elft, Zalmen, Bermen, Blieken, Steuren, Puit-alen, Kreeften.
De beste en zekerste wyzen van Vis voor de gezondheid gereed te maken, zyn, koken in Water met Zout, en ze uit het water, of met zuren doop, of enkele Boter, of ze op den Rooster, of in de Pan met Boter, of Olie gebraden, te eten. In Holland kookt men ze in Water en Zout: met Pieterselie deurgaans alleen; maar men stooft ze met Water, Zout, Peper, Pietersely, Uijen, verse Boter: maar zeer weinig; doch dit doet men alle Vis niet. Het bekomt nooit kwalyk zoute Vis te eten, na dat ze wel gekookt is. Die gaarne van wat hartigs houden, kunnen daar Citroen-sap, of Oranje-sap by doen.
Om te maken, dat gebraden Vis minder droog en aangenamer is, moet men den Rooster met een blad papier in den Olie, of verse Boter vet gemaakt, dekken, zonder’er vuur onder te doen; Men zal de Vis op den Rooster leggen, en ze met een Taarte-dekzel dekken, dat met gloeijende kolen wordt belegd. Als de Vis aan ene zyde genoeg gebraden is. Moet men ze, op de gewone wys, omkeren.
Zo men de Vis in water doet koken, zal het goed zyn, op ’t ogenblik, dat zy begint te koken, | |
| |
daar een vierendeel-loods, of twe Aluin in te doen, om zyne Olie te doen opwerpen, en om ze harder te maken, zonder dat zy een buitengewone smaak krygt.
De gezondste en meest gewilde Zeevis, is de Tong, de Pieterman, Zee-haan, Spiering, Schar, Weiting, Tarbot, Barbeel, Schelvis, Roch, Makreel, Sardiny, verse Kabbelaau. Van deze Vis is de voedzaamste, de Tong, Pieterman, Zee-haan, Tarbot, Barbeel, Schar, Sardinjen, Makkreel. Men moet alle de verse Vis zodanig kiezen, dat zy matig van grootte is. De Tonyn, is een magtige Vis en kwalyk te verteren, waarom men ze niet te veel gebruiken moet. Om de Zee-vis zo te bereiden, dat zy der gezondheid dienstig zy, moet men de Regels in acht nemen, welke wy een weinig te voren hebben gegeven, wegens Vis van Vers water.
De Rivier- en Zee-aal, de Prikken en Meerkoten, en alle gezoutte en ingeleide Vis, is schadelyk aan de gezondheid, ten zy men ze doe weeken, en men’er niet te veel werk van make, alhoewel zy daar en boven altyd ongezond zyn, of niet wel voeden.
De Zeelt en Braassem is een zeer goed voedsel, als zy groot zyn. Wat Aal, of Paling belangt; deze moet men niet veel eten, maar men moet met zyn eigen maag raadplegen, en de Vis best keuren, welke zy best verdragen kan.
De Oester, Garnalen en Steur-krabben zyn gezond: maar de Krabben zyn ongezond; en men moet ze zo zelden, als de Zee-kreeften eten.
De Boterham is ’s morgens goet voor een onbyt, en na het eten van Pot-spys: maar ’s avonds moet men’er zich niet mede behelpen: want zy is zwaar om te verteren, en zoude een raauwe Maag maken.
De Artisokken, of hare Boomtjes, de Spannasie, de witte Cichorei, en andere dergelyke Warmoes-stof zyn nut: maar men moet ze gekookt eten, of met een witte sous met weinig Boter en verjuis, of Azyn; doende daar altyd wat Neutemuskaat, of Nagelen by.
De Rys, de Sop met Bloemen-meel, in den Oven droog gemaakt, Water-gruwel, of Gort, met water gekookt, en’er een, of twee, of drie vierdedelen Zoetemelk, of Amandelmelk by gedaan, geven een goed vedsel.
Men moet zich van Erreten, Boonen en alle soorten van Kool onthouden, om dat die soorten van Spyzen zeer winderig is, en bekwaam, om vogten te maken; men moet zich ook van raauwe Artesjokken onthouden, van Rapen en Salade om de raauheid. Men kan Salade van Selery van Paardebloemen, wilde Cichorei en Uijen, onder de as gebraden, met olie, een wenig gestoten Peper, en een weinig Azyn eten.
Men zal onder het dissert enige gedroogde, of natte Confituren eten, enige Marmeladen, die niet zeer zuur-zyn, noch te zeer gesuikerd, van enige gekookte Room, een weinig beschuit, of droge vrugten; maar in een kleine menigte.
Over ’t Maal zal men goede rype Wyn, die lyvig is drinken, en daar de helft, of twe-derde Rivier-, of Regen-, of zuiver Fontein-waters, dat het ligtste is, in doen. Op ’t laast van ’t Maal zal men wat spaanse, of Alikantse Wyn, een weinig zoete Ratafia, of een weinig Wyns met wat gestoten Kaneel, of geraspte Neutmusdaat, drinken.
Buiten de Maaltyd kan men een weinig afziedzel met de wortel van Elze-bomen, of met Jenever-beijen, of Koriander-zaad gemaakt nemen.
Zo’er, niet tegenstaande deze Levenswys, nochtans scherp- en raauheden in de Maag van slymerige, of waterige luiden komen; zullen zy in het eten met de eerste lepels van Soepen, vyf, of zes hele witte Pepers deurzwelgen. Dit zal hen de Maag doen teren; zonder enige pyn te veroorzaken.
| |
Levenswys voor Kinderen die eerst zyn Gespeend.
Men moet den Kinderen, die eerst gespeend zyn, niet geven, dan enkele eenvoudige spyzen, die zacht, vochtig-makend, licht te verteren zyn, en enige overeenkomt met de Melk hebben, waar mede zy eerst zyn gezoogd geworden. Zodanige zyn de natten, Vleesnatten en Pottaties. Men moet ze viermalen daags te eten geven, en Nat en Potspys om den anderen. Men moet noch te menigmaal, noch te veel Vleesnatten in eens geven, (schoon de Kinderen, welke men de Borst ontnomen heeft, een heete mond hebben, voor al wanneer haar de Tanden deur komen) uit vrees, dat deze de fibertjes van de Maag te zwak, en hen te opgespannen en loslyvig zullen maken. Gedurende het Maal, kan men ze zo menigmaal te drinken geven, als zy’er om vragen, maar niet veel te gelyk.
Naar mate, dat zy groejen, kan men de Spys vermenigvuldigen en vermeerderen: men kan ze wat Sjelei van Vlees, of van Hartshoorn geven, of een vers Ei, met een stukje ligt brood, dat wat geroost is; somtyds een Spaanse Pap, of een Potspys van een Kapoen, dat wel bereid is, zonder Specerijen, met een weinig Zout. Voor ’t overige kan men tot hun voornaamste voedzel Brood-natten en Potspyzen schikken. Tussen de Maaltyd zal men hun een klein stuk brood, met een weinig Potspys, Marmelade, of natte Confituren geven, die niet te zeer gesuikerd zyn. Men kan ze ook somtyds een weinig Beschuit geven, of geroost Brood in Wyn gedoopt, met half water, en een weinig Suiker. Voor hunnen dagelyksen drank zullen ze hebben een Gersten-drank, gemaakt met een handvol Koorn, Rog, of Gerst. Men kan’er nog wat geraste Hartshoorn byvoegen, of een klein stokje Kaneel, of Zoet-hout. Dit zal men in een pint Rivier-, of Fonteien-water koken, op een vierdepart. Over ’t Maal, zal men in dezen drank enige druppen goede Bourgogne, of andere wel rype Vygen doen, inzonderheid zo de Kinderen zwak van maag zyn. Maar men moet ze voor al hun onthouden, die van een hevigen en haastigen aart zyn. | |
| |
Men moet zorg dragen, dat zy geen vast, noch grof Vlees eten, en wel zorg dragen, dat zy dit zo min, als Salade, raauwe vruchten, of andere Spys, die niet wel te verteren is, zien eten. Men moet hun niet meer droog brood geven, of’t moest wezen, na dat ze hunne Potspys gegeten hebben. Dan kan men hun ene, of twe sopjes van brood, in wat Vleesnat, of Gerstendrank, met wat Wyns gedoopt, geven.
Als zy drie Jaren geworden zyn, kan men hun minder natten geven, en hunne krachtige Vleesnatten en Potspyzen vermeerderen. Men zal ze somwyl zelfs een stuk Vlees, en een beentje te knabbelen geven.
Zo zy op ’t laatste van ’t derde Jaar, en in’t begin van ’t vierde van een goede geschapenheid zyn, en een volmaakte gezondheid genieten, zal men hun het voedzel vermeerderen, zonder zo naaukeurig de Levenswys, te voren voorgeschreven, te regelen. Men zal ze Spaanse Pap geven, enige stukjes van een vleugel van een Hoen, of van een gebraden Kieken, dat murw is: maar alleen over ’t Middag-maal, om dus de maag allengskens aan vaster Spys te gewennen. Op ’t eind van ’t vyfde jaar, zullen zy twemaal daags Vlees eten, maar matig, om de onverduwelykheid, de buikpyn, of buikloop voor te komen, welke Koors, of een zware Ziekte zouden kunnen maken. ’t Voornaamste van de Levenswys, welke men de Kinderen doet houden, is dan hunnen etens- en slapens-tyd op vaste tyden te schikken. Dus moet men ook met hunnen tyd van spelen te werk gaan.
| |
Vlees-nat voor Kinderen.
De Vlees-natten voor Kinderen worden van een lap Rund-vlees, een schyf Kalfvlees en Gevogelte gemaakt. Men doet’er een witte Uijen by met een, of twe Nagelen. Men laat het alles in een Marie-bad koken, of op een zacht vuur in ene genoegzame menigte waters, tot dat’er een ligte Kalfs-lil van komt. Men moet het Nat alle dagen vers koken, inzonderheid des Zomers. Men bewaart het in een verglaasde, of Delfs aarden Pot, welke moet gewassen worden, eer men’er nieuw Nat in doet. Het Kieken, of Kapoen, waarvan de helft tot het Nat genomen wordt, moet niet al te vet zyn, en is’er op ’t Nat te veel vet, moet het’er met ene lepel worden afgenomen, eer men het laat warmen.
| |
Kragtig Vlees-nat met Brood voor Kinderen.
In het Nat, hier boven beschreven, zult gy een genoegzame menigte van gekruimd Wittebrood doen: maar om’er meer smaak aan te geven, moet gy’er ’t dojer van een vers Ei deur doen. Zo gy het Kind verfrissen wilt, en het ter zelver tyd loslyvig maken, zult gy’er in de plaats van Ei, een lepel goede Olyf-olie by doen, of zoete Amandelolie. Geklopte Rys met water gekookt kan ook in die Vlees-natten, in de plaats van Brood, gedaan worden.
| |
Gruwel voor Kinderen.
Neem een once, of twe nieuwe Haver-gort, wasze in laau water, tot dat het Meel, op de grond van de aarden Pot is. Laat het op klein vuur, in een aarden Pot, met drie Kalkoentjes water, op de helft verkoken. Laat het daar na door een schoon Lywaat lopen, druk het w eluit, en laat het daar na, door een weinig kokens, dik worden. Voor dat gy ’t den Kinderen te eten geeft, zult gy daar een lepel witte Wyn met wat Suikers by doen. Dit Nat is hun gezond, om dat het ligt is, en wel voedt.
| |
Ander Voedzel voor Kinderen.
Welt twe dojers van Eijeren in een vierendeel-pints Vleesnat; doe ze in een Marie-bad koken, gelyk Eijeren in Melk, zonder roeren, terwyl het kookt. Als het gekookt is, doe’er wat Suiker in, en doe het den Kinderen eten met sopjes van Brood daar in geweekt, zo zy in staat zyn om ’t te eten.
| |
Levenswys voor de Kinderen van Arme luiden.
De Kinderen van Arme luiden, die om de zwakte hunner Moeder niet konnen gezoogd worden, of welken, by gebrek van geld, gene Minnen mogen gebeuren; moeten de eerste drie, of vier maanden met Koejen-, of Geiten-melk opgevoed worden; daar een vierde, of derde Gersten-water onder is gedaan. Zo dit Mengsel hen niet genoeg voedde, moest men hun de Melk zuiver geven.
Om ze hen te laten zuigen, moet men zich van een Tul bedienen. Men moet derzelver Pyp met een fyn stukje Lywaat, of Zeem voorzien, en daar aan de grootte van een Tepel geven. Men maakt dat dit’er een weinig los om zit, dat het voor uit steekt, en men maakt het’er met een draad aan vast, en wast het menigmaal, om dat het niet zoude goor worden. Door dit middel zuigt het Kind veel gemaklyker, en loopt minder gevaar van zich te verslikken en te braken; ’t geen ’t over zoude komen, als het door ’t gaatje zoog, om dat het te veel te gelyk zoude krygen.
Als de Binderen vier, of vyf maanden zyn oud geworden, moet men ze een Schaap, of Geit laten zuigen, welke men de kost moet geven, en reinlyk houden, scherende het de Wol of ’t Haair van den buik, of de dyen, en wassende het zelve menigmaal ’t Uijer, en gevende ’t menigmaal vers Stro. Men moet een Beest van goede hoedanigheden kiezen. De zwarte moeten gemeenlyk voor anderen gaan. Als het Kind zuigen wil, moet men het Geitje op een Tafel, of iet hoogs doen klimmen, om ’t met te meer gemak te laten geschieden.
De Armen, die geen Voedend Dier krygen kunnen, moeten een Tul in ’t gebruik houden, en de menigte van de Melk, naar gelang van de behoefte des ouderdoms vermeerderen. Men moet voor ’t overige toezien, dat men het Kind nooit Melk | |
| |
geeft, die niet een weinig warm is. Daarom moet men ’s nachts de Tul in warm water houden, om ze het Kind te kunnen aanbieden, als het begint te huilen. Men moet ook zorge dragen, dat men ze zo menigmalen uitbroeit, als men’er nieuwe Melk in zal doen, uit vreze, dat zy mogt goor worden. Men moet de Melk heet maken, zonder ze te laten koken.
Als het Kind zes Weken, of twe Maanden oud is geworden, moet men by ’t gebruik van de Melk Vlees-nat voegen; maar alleen den tyd van zes Weken, of daar ontrent, des Morgens; en naderhand ’s Morgens en ’s Avonds, den tyd van acht, of tien Maanden.
Als het Kind tien Maanden, of een Jaar bereikt heeft, zal men buiten Melk en Nat het zelve een Potspys van Meel geven, zonder het de Tul te onthouden; maar dan zal men’er de Windzels afnemen, om ’t Kind allengskens matig te doen drinken. Men moet ze dit voedzel beurtelings geven.
| |
Pottasie met Meel voor de Kinderen van Armen.
Laat een vierendeel-loods verze Boter, in een klein Pannetje snerken; doe daar een half lood Bloemen-meel by; doe dit koken, roerende gedurig met een houtten Lepel, giet’er daar na een halfpintje Water op, en laat het een half kwartier, onder een gedurig roeren, met een Lepel, gelyk te voren, koken. Uw Nat van ’t vuur genomen hebbende, zult gy het heet gieten over dunne sneedjes Brood, en laten dit Sop een ogenblik weken. Het Nat met Boter en Meel kan den zieken Kinderen der Armen dienstig wezen, die ze hun van Vlees niet geven kunnen. Men moet ze hun van drie tot drie uren geven; en men kan het voedzamer maken, met’er een dojer van een Ei deur te roeren.
| |
Een Potspys van Wyn.
Zo de Kinderen geen Potspys van Nat lusten, kan men’er met weinig kosten een van Wyn klaar maken. Neem drie, of vier stukken Brood zonder korst. Haal daar de gest uit, met ze een weinig in Water te laten koken. Werp dan dat Water weg, en doe’er nieuw op, waar mede gy uw Brood nog wat zagtjes zult laten koken, tot dat het wel gestoofd is. Dan zult gy’er een dojer van een Ei by doen, dat gy te voren geweld hebt, met twe, of drie Lepels Witte Wyn; waar in gy een weinig Honig, of Suiker zult doen, om de Pap wat aangenamer te maken.
| |
Levenswys voor Arme Zieken.
Zo de Arme kranken in de uiterste elenden zyn; en’er alles ontbreekt, zal men ze om de twe, of drie uren, naar dat het de gesteltenis, of de nood des zieken vereist, een Nat met een dojer, of twe van een Ei, in een half pintje water gekookt, geven; en om ’t te aangenamer te maken, zal men’er een lepel, of drie Wyn met wat Suiker, of Honig by doen.
Zo de zieken’er nog wat beter by kunnen, kan men ze een Nat geven met drie oncen gestote Rys, of een Gersten-nat van gepelde Gerst, of een Haver-nat van Havere Gort, en ontrent een once gerast Herts-hoorn. Men zal het op drie pinten kokend water doen, en het op klein vuur zetten, tot dat alles wel uitgedyd is. Daar na laat men het door een Teems lopen, vringt het styf uit, doe daar een once goede Honig, of anderhalf once Suiker by, met negen, of tien zoete, en zo veel bittere, van hare schillen gezuiverde en gestoten Amandelen.
Het helderste van het Nat moet men in dubbele Koorsen geven, maar zo die niet zwaar zyn, en de Ziek e voedsel nodig heeft, zal men ze dikker nat geven; en de Pot roeren, eer men’er het Nat uit schept, om het warm te maken.
Als de zieke geen koors in ’t geheel meer heeft, en eetlust gewaar wordt, zal men het dojer van een vers Ei by elk Nat doen, of enige dunne stukjes brood, en om ’t nog aangenamer te maken, zal men’er een weinig Pepers, of geraste Neutmuskaat, of poejer van fyne kruiden, en enige kleine witte Uijen by doen. Zie nat en potspys.
lever. Zie de beschryving in Hubners Woordenboek.
De ziekten, welker oorspronk men aan de Lever toeschryft, zyn de Waterzucht en Geelzucht; andere worden door het medelyden der Maag en der Milt, of Darmen, of Nieren, of Zaad-delen, of opstopping der Spenen, of ongesteldheid der Moer, of door een Loop, of Kwetzuur geboren.
| |
Om de hitte der Lever te matigen.
Neem een deel Leverkruid, dat in waterige plaatzen groeit.Stamp het in een Mortier, pers’er het sap daar na uit. Maak het helder met wit van een Ei over ’t vuur, schuim het wel, laat het daar na staan koud worden; giet het af, en laat het bezinkzel op den grond leggen; laat op elk pond van dit water zes oncen fyne Suiker smelten, ’t zal gemaakt zyn. De gift is een once in een glas water, of alleen zo gy wilt.
| |
Ontsteking der lever..
Men kent de ontsteking der Lever aan een hevige hoest, en ene pyn aan Maag en Middelschot, welke de Long na omlaag schynt te halen, een Tong, die in ’t begin rood schynt: maar allengskens zwart wordt; aan een vreeslyke dorst, zwakheid der Maag, ’t braken, somtyd van Gal, somtyds eenvoudig, somtyd als een dojer van een Ei, en somtyd groen, en aan een hevige Koorts.
Zo op deze ontsteking een Nok komt, ’t is een slegt teken, zo wel, als wanneer zy van ene Buikloop gevolgd wordt. Maar wanneer zich de Lever in de Milt begint te ontlasten, is ’t een goed te- | |
| |
ken; maar als ’t anders omgaat, is ’t van ’t beste niet.
De koorsen die van de Lever komen, of van de Maag, zyn altyd hevig en menigmaal oorzaak van de Tering: maar zo in een ontsteking der Lever ’t rechter Neusgat begint te bloeden, en’er een groot zweet opkomt, of men veel waters maakt; it ’t een voorteken der herstellinge.
| |
Middelen tegen de ontsteking der lever.
Om deze ontsteking te genezen, zal men terstond op den Arm en Voet een reis, of meermalen aderlaten, zo het de kragten maar toelaten. Hier zal men op letten; gelyk ook, om twemalen daags, verfrissende Klisteren te geven, en van drie tot drie uren Natten van Kalven, of Hoenderen. Hier in zal men de Koude zaden, en die van Salade en Porcelein koken. Onder de Natten zal men de bladen van wilde Cichorei, Weegbre en Nachtschade doen, met een weinig Suiker, zo ’t een tyd is, waar in men die kruiden heeft. Men kan ook tot de Wortels zynen toevlucht nemen, of tot enige Stroop van Appelen, Granaden, of Violen, of Aalbessen, of Doornbessen, gedaan deur Gersten-water, met Paardebloemen gekookt.
Na den vierden dag zal men den buik met een once Cassie-moes zuiveren, welke in twe glazen Wei is gesmolten; of in afziedzel van Klaverzuring, die in deze Ziekten zeer goed is, om dat zy verfrist, de hitten matigt, de kladden gemaklyk doet opbrengen, de Gal en ’t Zout slym temt, en den Dorst bedaart.
Des niet tegenstaande zal men de zyde, daar de Lever legt met Rosen-olie, of Olie van Kween, met een weinig sap van Weegbre, of Nachtschade, en een weinig Kamfer, vryven.
| |
Ander onfeilbaar Middel voor een ontstoken lever.
Stamp onder vyf, of zes oncen Rozen-azyn de nog heette Lever van een zwarte Haan, die levendig is geopend, en wring het sap door wit Lywaat heel styf, geef dit Middel aan den Zieken. Zo gy geen Rozen-azyn hebt, zult gy gemenen Azyn, die goed is, gebruiken. Zie lindewater en ’t Woord verkoudheid.
| |
Leverloop, of zwakheid der lever.
De zwakheid der Lever wordt door een ongesteldheid veroorzaakt, waarvan de stof somtyds in de Ingewanden, of de Ader en Slag-aders is, en die somwyl door de zwakheid der deelen wordt veroorzaakt, welke de Chyl opslurpen, of in zich houden, of dienen om ze te veranderen en te scheiden, zonder dat’er iet gebroken, of aan stukken is. Zy is van twederhande aart, koud en heet, en die twee soorten worden door het tegenovergestelde genezen.
Die heet is, wordt gekend aan een geel wezen, ene rasse pols, Hondshonger, grote vermagering, algemeen verval, zwakheid van maag na het eten, vry felle koors, aan ’t braken van groene gal, een gele en stinkende afgang, daar men somwyl stoffen van de Lever in ziet, die zo scherp zyn, dat zy byten, als men ze kwyt wordt, en een geel water.
De koude, die de Leverloop geheten wordt, schoon de eerste immer zo wel dien naam verdient, kent men aan een kleine pols, die langzaam is, aan een bleke koleur, aan waters, die somtyds dik, of helder, of wit zyn; aan zwarte afgang, somtyds dik en zwart, somtyds vry wel na schuim van vlees dat eerst geslagen is gelykt, en geen reuk heeft, ten zy men door te veel eten gemaakt had, dat het voedsel bedorven waar: want in deze ziekte heeft men fomwyl honger, somwyl niet.
Men moet nog aanmerken, dat, zo het bloed uit ene open, afgebroken ader komt, dat het’er ten eerste zuiver en zagt, daar na met geweld voor den dag zal komen: en dat’er, zo het uit een aanstuk geknaagde ader komt, dan etter te gelyk mede zal komen.
De Leverloop maakt zwakheid en verstopping: Zy geneest wel, maar zo zy verouderd is, dreigt zy ’t water zo wel, als ene verzwering in de Lever.
De loop, die uit een ader komt, die lang gebroken, open, of geknaagd is geweest, is ongeneeslyk.
| |
Middel tegen de zwakheid der lever.
Tegen de zwakheid der Lever, door verkoeling der Lever veroorzaakt, zal men doen de Middelen en Spyzen gebruiken, die, terwyl zy zachtjes warmen, ook versterken, gelyk een Kieken, een Duif, Patrys, Schaap, Harts-horen. Wat den drank belangt, die moet goede oude Wyn zyn, welke voor en na den eten moet gebruikt worden. Men zal een weinig Rabarber eten; en als men dit niet doet, kan men zich van deze Poejer bedienen.
Neem een half dragma Nagelen, een dragma Auys, zo veel Venkel, rood Sandelhout, Kaneel, Muskaat-noot, Florentynse Iris, Mastik. Stamp en meng het alles met vier oncen Kandy-suiker. Men moet’er een Lepel vol van nemen, als men van Tafel gaat. De Conserf van Provence-rozen, of die van Cynorrhodon, Sjelei van Kween, Theriac, Orvitaan, Alsem-wyn, kunnen ook dienst doen.
| |
Anders.
Neem koekjes de Spodio, van Rabarber, van elks een dragma; maak’er Pillen van met Syroop van Cichorei, en geef’er alle morgen nuchteren een half dragma van.
Men zal bevelen, eenmaal ’s weeks, met zes dragmen dubbelde Catholicum in twe oncen Rozenwater en zo veel Weegbre-water te smelten, of met een Slikbrokje van drie dragmen Veneedse Terebintyn, en een dragma gestoten Rabarber den buik te zuiveren. Of men zal deze Electuarium gebruiken. Neem twe oncen van den Poeder van Di- | |
| |
arrhodon Abbatis, en anderhalf dragma Poejer van Rhabarber, Siroop van Cichoreit zo veel nodig is, om deze te maken. Men moet’er twe en een half dragma nuchteren, twe, of driemaal ’s weeks, van innemen.
| |
Anders.
Indien ’t door hitte veroorzaakt word, behalven dat men Kalfsnatten, en Vleesnatten van Kiekens, en Pluimgediert moet geven, welke met Zuring, Sla, Porcelein, Comcommers, Verjuis en Oranjesap zyn smaaklyk gemaakt, moet de Drank wezen Limonade, Citerdrank, Kleinbier, of Gerstendrank. In den tussentyd kan men afziedzels van Agrimonie, wilde Cichorei, Scolopendria, wortels van Plompen, Zuring en Drieblad nemen. Men moet Klisteren met Zemelen, Béét en Postelein, of Azyn en Water. Men moet buik zuiveren met Cassia en Rhabarber. Men zal de Syropen van Duive-kervel, Postelein en enkele Appelen, doen gebruiken, of in een weinig Rozenwater- Men zal’er de poejer Diarrhadon, of de koekjes van Berberis, of van Spodium, of van de drie Santalhouten, by doen
Het gebruik van Schapen-, Koejen-, of Geiten-melk is daar een uitnemend middel voor, men moet ze laten koken, en’er den room afnemen. Men kan ze ’s morgens na den eten, en ’s avonds geven, als men na bed gaat, houdende ondertussen een gepaste Levenswys; dat is, men moet geen Vlees eten, dat de Maag kan beswaren. Men kan ook enige dagen aan een, des morgens nuchteren, een dragma gestampte Gitte, in witte Wyn met Water gemengd, nemen. Men zal letten, dat ze de zwakheid der Lever uit het medelyden van enig ander deel ontstaat, als van ’t Hoofd, of Maag, of van de Ingewanden, men tot deze eerste oorzaak zynen toevlucht zal nemen, welke men voor af zal genezen.
Alle luiden, aan de zwakheid der Lever onderworpen, moeten gesuikerde dingen eten.
Het voedzel van de Lever eens Wolfs, of het sap van Kapoenen, of van Slakken zal de ene en de andere dezer zwakheden in korten tyd genezen, of in weinig tyds hulpe toebrengen. Men zal niet nalaten op de plaats der Lever, een pleister van de Meliloten te leggen, doende daar een weinig olie van Aspic by, of van Kamillen, of wel dit Voorschrift.
Neem een pond Sap van tamme Cichorei, met twe oncen Sap van Pimpernel; geef daar twe oncen van alle morgen, om den tyd van een maand lang, of meer, daar van te drinken, zo het nodig is.
Als de Leverloop komt van een geopend ader, zal men doen Laten, zo niet, zal men loze koppen op de Schouders, of onder de Borsten zetten. Men zal in de Natten nu eens Geers doen, of Erweten, of Bonen, of Sla, en dan eens Postelein. Alle daag zal men twintig greinen Rhabarber doen nemen in drie oncen Weegbre-water; en daaglyks zal men nuchteren een gift van een Slikbrok geven, dat in ’t Bloedspuwen is voorgeschreven. Zie bloedspuwing.
| |
Om de lever te verkoelen, de roodheid van ’t wezen weg te nemen, en drogen hoeft te doen overgaan.
Men moet een uur, of anderhalf lang op hete as laten trekken, ontrent een ounce Provencie-rozen, in twe pinten Welwater, en een halve lepel vol, geest van Zwavel. Terwyl dit staat te trekken moet men van tyd tot tyd de Rozen met een houte lepel, of spatel roeren. Zy zullen ’t water verwen, en men zal het Natdoor een schone doek laten lopen; doende’er daar na een vierendeel Suiker by, zult gy’t voor een Nat doen gebruiken.
Men moet’er ’s morgen nuchteren, een glas vol koud van geven, zo veel ook ’s avonds, drie, of vier uren voor het avondmaal, en daar mede op die wys een dag, of tien blyven aanhouden.
| |
Van de koude der lever.
Deze ongesteldheid wordt door een koud Slym veroorzaakt, waar uit een Gezwel en Verzwering is voortgekomen, die met veel moeite is ryp geworden. Zy vereist geen aderlaten, of daar moest een grote overvloed van bloed by wezen, maar men zal veel eer goede Buikspoelingen van Gerst, Zemelen, Kamillen, Meliloten gekookt, geven; waar in men Rozen-honig en rode Suiker gesmolten heeft; men zal ze alle dag herhalen.
Men zal ’s morgens nuchteren Siroop van Alsem in Kruis en Munt, of Ossetong-water, met twe oncen Rozen-honig geven, als men slapen gaat.
Men zal de zyde met dit Smeersel vryven. Neem een once Olie van Mastic; zo veel Olie van Kamillen, Olie van Alsem, met een half once Azyn. Laat daar na alles met malkander heet worden, en het deel daar mede gesmeerd hebbende, zal men het dekken met een blad Vloeipapier.
De Levenswys zal wezen, goeden Wyn te drinken te geven, gene kost die kwalyk te verteren is, noch lymerig, noch raauwe vruchten, Salade, Vis, noch Erweten te eten.
Men moet den Buik met twe oncen Manna zuiveren, welke in witte Wyn gesmolten is, of in water van Ossetong, of in een half once de Diaprunis in een Slik-brokje, latende daar een Vleesnat op nemen; of anders, neem twe vierendeel-loods Sennebladen, een vierendeel-loods Rhabarber, laat het trekken in een Afziedzel van twe oncen Tamarinden, van Weegbree, Agrimonie; en doe het nuchteren nemen.
Zo de Verzwering deurbrak, moet men letten, waar de etter heen loopt; zo het door den Afgang is, zal men deze Darmspoeling gebruiken.
Neem Gerst, Zemelen, van elks een handvol, doe het koken tot dat de Gerst staat om te splyten. Laat daar na dit afziedzel af koken, en doe op elke Darmspoeling een once Suiker, met | |
| |
zo veel Olie van Rozen, om daar ’s morgens en ’s avonds van te geven.
Zo het door de Pis heen ging, neem een afziedzel van de wortels van Eppe, Venkel, en Ciceryboontjes. Doe daar een once koude gestoten Zaden by. Laat het door een Lywaat lopen, en doe daar van, tussen de Nattten in, met een weinig Suikers, vier glazen daags drinken.
| |
Een Knoestgezwel van de lever.
Wat een Knoest-gezwel zy: Zie knoestgezwel. Maar men heeft ze die onvolkomen en volkomen zyn. De eerste zyn zulke, daar nog pynlykheid in is, en die eerst gemaakt is.
De laatste zyn ongeneesbaar zonder snyden; de eerste geneesbaar.
De eerste soort is veeltyds van de andere te onderscheiden, om dat ’t wordt geboren, zonder dat’er enige dikte te zien is. Het komt altyd van kwaad voedsel voort, of van enige fout der Lever, of Milt, of van een opstopping der Stonden en Spenen.
Maar het twede is aan ene Ontsteking, of Roos haren oorsprong schuldig, wanneer men de ontbinding verzuimd hebbende, de stoffe steen-hard is geworden.
Wat de Gezwellen en haren aart belangt, zie daar van ’t Woord gezwel.
Om een Koest-gezwel der Lever te genezen, moet men een Conzerf van de bloemen van Malrove, met Honig gemaakt, den tyd van 40 dagen lang, nemen, en men maakt ze dus.
Neem van de verse bloemen van Malrove twintig oncen, zo veel witten Honig. Stamp het te zamen vry lang; doe ze in een aarden pot, en neem’er een once van des morgens nuchteren, drinkende daar op vier oncen van dit water van Malrove.
Zo het Knoest-gezwel door de opstopping der Stonden geboren wordt, zal men niet nalaten, op den Voet een ader te openen, Buik te zuiveren, de Stonden in Vrysters, die hare jaren hebben, voort te brengen; en op de Speen-aders Bloedzuigers te zetten.
| |
Verstopping der Lever. Zie ’t Woord verstopping.
Om de Lever weder te herstellen.
Neem de bladeren van Wynruit, Salie, Eppe, Hoef-blad, van elks ene hand vol. Hebbende het in een zuiver vat gedaan, doe’er daar na een half pintje witte Wyn op; en het met den ander gemend hebbende, laat het den tyd van twe uren trekken; schommel het nog eens om; en laat het Nat’er door een doek aflopen. Neem het daar na nuchteren, den tyd van drie dagen, en eet niet voor twe uren daar na.
| |
Anders.
Neem nuchteren, den tyd van negen dagen aan een, ’t Sap van Bernasie.. Om deze te maken, Stampt men de bladen en bloemen van die Plant, men drukt’er ’t sap uit; men doet het daar na koken; men past wel op schuimen; men moet by elke gift, een weinig Suikers nemen.
| |
Anders.
Meng een ons sap van Pimpernel, met een pond sap van Endivie, en neemt’er elken morgen een half glas vol van.
lever van een Kalf. Men eet ze op twederhande wys, of en Sivé, of gebraden.
Zo men ze en Sivê wil klaar maken, Lardeert men ze grof, daar na zet men ze in een aarden pan, daar men ze eens op reepjes Spek, of in Boter laat opsnerken. Daar na niet dan middelmatig vuur op het Fornuis daar onder doende, laat men ze in zyn sap gaar worden, zynde naar behoren gezout, gepeperd en gekruid. Als men daar na oordeelt, dat men ze nog smaaklyker moet maken, doet men’er een glas Wyn by; en na dat’er de Lever een weinig in gestooft is, en ze gaar is, doet men’er een scheut Azyn by, om ’t wat verhevener te maken, en daar na dist men ze op.
De Lever op die wys gereed gemaakt, is koud een uitnemend eten, en wordt van vele liever dus, als warm gegeten.
Zo men gebraden Lever wil eten, steekt men ze, na dat zy wel gelardeerd is, aan ’t Spit, en droopt ze daar aan menigmalen met Boter, die men in een pan gesmolten heeft; men doet’er wat Azyn, Zout en Peper by; en als zy gaar is, dist men ze in de Saus op, die in de Braadpan is.
levers van Dieren. Zie dieren.
leverkruid. Zie in ’t Kunst-woordenboek Hepatica.
leverkruid. Hepatica Nobilis.
| |
Behandeling.
Het wordt van ’t zaad van enkele voortgeteeld, dat men ter degen ryp laten worden, eer men ’t met een afgaande Maan en Zuiden wind plukt. Het zaad moet men tot in Augustus weg leggen, wanneer men ’t zaaijen moet, acht, of tien dagen voor volle Maan. Men moet de aarde vocht houden, tot dat zy opgekomen zyn. Dan moet men onder ’t water een weinig Pis doen, om de Planten wat te jagen.
Men moet ze in Huis, of Kelder, voor ’t vriezen bergen, en dan om de week, of zes, maar een weinig waters geven; en als men ze weder buiten zet, moet men ze water met weinig Pis geven; maar niet te veel.
Men verplant ze met een Zuiden wind voor de vollen Maan in gruizige gemeste aarde, om te beter dubbelde voort te brengen.
Maar de dubbelde worden wel door scheuren voortgeteeld; men begiet ze wel eens met Pis, ja | |
| |
men pist’er wel eens rondom; dan groejen ze welig en sterk voort.
levisticum in ’t Latyn, of lavaswortel in ’t Nederduits, is een Middel tegen de Jigt. Men kookt een Vierendeel-ponds van het zelve in een stoop Regenwater, tot dat het Water, ontrent een derde verkookt is; vervolgens doet men’er een weinig Suiker voor de smaak by; drink het heel heet, 3 a 4 maal op een dag; Dit Middel is beproeft tegen de Jigt.
leurebeijen zyn een soort van Aartbeziën, die veel bloem, maar geen Vrucht geven.
Men moet de zelve uitroeijen, of die Aardbeijen, daar zy in zyn, op nemen; want zy zetten zo sterk voort, dat, binnen korten, ’t gantse Bed Leurebeijen zullen wezen. Men kent ze niet voor dat zy bloeijen, en ’t Vruchtje wordt zwart in de plaats van zetten. De goede Aarbeijen ontaarden wel eens in dit soort.
ley is een Kunstwoord van de Jagt, waar mede men wil te kennen geven, waar aan men de Honden koppelt en vast houdt.
ley it ook een Woord der Rykunst, waar mede men den Riem, of de Koord, of Tou te kennen geeft, met welke men de Paarden ment: men noemt ze ook Toomen.
liguster wordt van Uitlopen geteeld, is, goed om lage Heggen van te maken. Zie Aanmerkingen op Lusth:, en Hubners Kunstwoordenboek op Ligustrum.
likdorens, of Exterogen aan de Voeten.
I. Neem nieu Was, en Pik van elks evenveel, Spaansgroen gepulveriseerd naar gelang. Laat het Was en Pik in een Pan door een smelten, en als ’t gesmolten is, doe’er van het Spaans groen zo veel in, als vereist wordt, om ’t Mengzel groen te maken, bewaar het tot dat het van noden is. Als men het gebruikt, moet men de Likdorens tot op ’t leven toe snyden, en ze ontdekken zo veel als mooglyk is. Men zal vervolgens een Pleister van dit Mengsel maken, en ze leggen op de Likdoren; en dit een tyd lang herhalen.
II. Neem het aanzetzel, dat men binnen in de Waterpotten vindt; leg het op de Likdorens, na dat zy wel gesneden zyn; bind daar een Lywaat om, en herhaal het enige malen.
III. Neem graauwe Spaanse Seep, schrapze met een mes, leg ze op de Likdorens, na ze wel gesneden te hebben, en herhaal het enige reizen. Als gy de Likdorens voor dit Middel snyden wilt; moet gy ze eerst in warm water weken, waar in Semelen zyn gekookt.
IV. Neem een stukje blank Yzer; maak dat het is gebogen als een Pleister; doe’er in ’t midden een gaatje in zo groot, als de Exteroog, en leg het op de Likdoorn. Dit gedaan zynde, neem een druppel brandende Olie, doe deze op ’t gaatje, daar de Likdoren deur komt, en laat ze’er op uit gaan; Leg’er daar na een Ceroen op, en de Likdoren zal weggaan zonder wederkomen.
V. Neem een Spyker, of een ander stuk Yzer, dat een weinig stomp en niet zeer spits is; Maak het over een Kaars heet, en steek het op de Likdoren zo heet en lang, als gy ’t verdragen kunt, na dat gy hem tot op ’t leven hebt gesneden. Herhaal het verscheiden reizen, een dag, of vier lang, en de Likdoren zal afvallen.
VI. Doe Wynazyn in een Distilleer-ketel destilleren; neem van die destillatie, en doe’er van het schrapsel van ’t Perkement in, dat van de kant van ’t vlees gekomen is. Vryf daar na de Likdorens met die Wyn-azyn, zo zullen zy weggaan: maar men moet ze te voren snyden, gelyk boven gezegd is.
VII. Neem drie, of vier Huisjes-slakken, haal ze uithunnen huisjes, stampse in een Mortier tot een Smeersel; maak’er een Pleister van op uwe Likdoren.
VIII. Neem het schrapsel van Perkement; week het in Azyn; maak’er een deeg van: leg ze op de Likdoren; doe’er een doekje met Azyn om, en verander het ’s morgens en ’s avonds.
IX. Neem Goudsbloemen stampze met Zout, leg dit op de Likdoren, na dat zy tot op ’t leven is gesneden.
X. Neem Olyven-olie, nieu Was, wit Smeer, Pik, Veneedse Terebintyn, bloem van Zwavel, van elks evenveel. Meng het over ’t vuur met malkander, en doe’er daar na uwe bloem van Zwavel by. Deze Pleister geneest ook de zemelachtige Schurft.
XI. Leg’er een Smeersel van een bolletje Look en Zouts genoeg op, haal’er daar na de Likdoren, als gy gaat slapen, uit, en leg’er een pleister op.
XII. Dek uwe Likdoren met de poejer van Rottekruid; en neem ze daar niet af, voor dat zy tot de wortel toe afgegeten is, en leg’er een defensief van Diachilon rondom.
limoen-boom is een Boom, die altyd groen is, gelyk de Citroen-boom, waar mede zy in allen dele by na overeenkomt, behalven in de Vrucht, welke kleinder en fynder van vlees is.
De bladen zyn hard en langwerpig, als die der Laurierboom, maar hebben geen byvoegzel. De bloem is Roosachtig, uit een stuk bestaan de, dat in vele delen is gespleten; de Kelk is dun, uit en vleessig beginsel voorspruitende, en in vyven gescheurd. ’t Stampertje, of styltje van de Bloem heeft onder zich, of verandert zich in een langwerpige grote Appel met dik karlig vlees, dat in verscheiden huisjes verdeeld is. Terwyl de schors helder geelachtig is. Ferrarius telt’er vyf en vyftig soorten van: maar Commelyn maar vyf.
Plaats. Dees Boom is in overvloet, voor al in de Zuiderdelen van Italien, in Spanje en Portugal te vinden.
Behandeling. Men Oculeert ze in Italien op Oranje-stam; maar best is ’t op zyn eigen soort. Men vindt gemeenlyk, dat het ene soort beter tegen ongestadig weder en kwade behandeling kan, als ’t ander: Maar de Limoen Cederaat, kan best tegen Herfst-regen. De Limoen is evenwel teerder als de Oranje. De Limoen-boom is vaster van | |
| |
hout, als de Citroen. Zy kunnen echter van stek lichtelyk gestoken worden.
De soorten zyn aan hare takken vry wel te onderscheiden.
Limoenpitten zyn wasselyker, dan Oranjepitten, als kunnende veel eerder tot bekwame hoogte in de Bakken opgebragt worden, die een reis, of twe door verse Mest worden ververst. Op zo een wys worden ze in een Jaar ter hoogte van drie voeten opgebragt, en bekwaam gemaakt om te Oculeren. Men moet ze ten dien einde kort onder de Glazen houden, en naar de mate, dat zy in hoogte groejen, zodanig laten zakken, dat’er maar een hand breette tussen het Glas en den Top blyft. Zo dra de Pitten een duim breed boven de grond zyn, moeten ze verplant worden. Mits dat men ’t worteltje een weinig afnype.
Maar wil men ze van Stek steken, men doet het in Maart, of in ’t begin van April; en neemt daar toe een takje van krachtig eenjarig hout van vyf duim lang. Dit steekt men ontrent drie duim in de aarde, latende daar de bladen aan, die boven de aarde komen. Men neemt daar toe een potje, dat men onder glazen Ramen, maar nog beter onder Hoorne, gelyk de Lantarens, zet: maar men moet het Stek in de eerste maand, voor sterke Zon bedekken, en matig vogtig houden.
Men Entze, Zoogtze, Oculeertze, als andere Vrugtbomen.
De regels van ’t Snoejen van Limoen-bomen is, als die van onze Fruit-bomen. Als zy genegen zyn zeer zware rechtopschietende takken te maken, moet men ze sterk inkorten, en van binnen sprokkelhout laten, om te maken, dat de Boom met bladen zy; dus wordt het misstaan van naakte armen weggenomen. De Regels die verder waargenomen moeten worden, zyn een platronde rechte kroon, geen gekruiste takken, of naakte armen te maken, of te teder hout te hebben; glad te snoejen zonder stompen.
Men zet de gantse kroon af tot op een handbreed na, en laat ze maar vier stompen houden, snydende daar zelf het kleine hout af, als de Boom niet krachtig noch cierlyk genoeg is, ’t zy by ongeluk, of door mishandeling in ’t Oppassen, Verplanten, Begieten, of bewaren; ’t Snoejen en Afzetten geschiedt best half February; als men ze maar in een Trek-kas kan plaatzen.
Limoenen kunnen aan meer koude wederstaan, zo dat zy, een Kas-warmte van 17 graden wederstaan kunnen, en de Dag-warmte in ’t midden van de Winter op 19, of 20 maar hoeft te komen. Men hoeft niet voor half Januari de Kas-warmte zagtelyk te vermeerderen, zo dat zy op ’t eind van January, maar op het laagste 21½ graden hoeft te zyn, en de hoogste 25 tot 26. Met het begin tot half February 22. tot 22½ op ’t laagste, en 27, of 28 op ’t hoogste. Na het laatste van February 23. en 29, of 30 op ’t hoogst. Maart 23½, of 24. en 31, of 32 op ’t hoogst; en dus mag ’t blyven tot de gantse ontbloting toe, Aanm: op Lust.
| |
Eigenschappen.
Zy zyn byna de zelfde, als de Citroenen. De Sap met Siroop vermengd, is in heete, besmetlyke koorsen goed. Een once van dat Sap vers gedukt, doet de Wumen in de ingewanden der Kinderen sterven, die ’t drinken. Limoen, tussen de klederen gelegd, bewaart ze voor de Mot. ’t Sap en de Schil is goed in de Flaauten, en inzonderheid, die met Opstyging zyn gekweld.
lindeboom, zyne Beschryving en soorten. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
| |
Eigenschappen.
Wat de Eigenschappen van de Mannetjes Lindeboom betreft. Zy zyn opdrogende en samentrekkende. ’t Afziedzel van de bladen in water gekookt, geneest pypige Wonden, en kwade Zweren van de monden der Kinderen, zo men ze daar mede wast. De zelfde, in water aan stuk gevreven, zyn goed tegen gezwollen Benen, als zy’er worden opgelegd. De Schors, met Wyn-azyn gestampt, geneest de Vlekken van ’t vel.
Wat de Eigenschappen van de Wyfjes Lindeboom betreft: zy zyn de zelfde, als die van ’t eerste soort. Men kan’er by voegen, dat de Middelschors, gekaaud, Wonden geneest. De vocht die uit het Pit komt, als zy geknot is, doet het haair wassen, en maakt dat het niet uitvalt, zo men’er ’t Hoofd mede wast. De Bloem is goed voor de vallende ziekte.
Men vind Lusthoven en Wandelingen met Lindenbomen, zo om de fraaidheid harer Stam, als Kroon. Maar ’t Hout is van geen groot gebruik. Van de Schors kan men Touw maken. Men maakt van ’t hout Bakjes, Kleer-bakken, enz. om de witheid; de Beeldhouwers gebruiken het om de sachtheid, als ook de Schoenmakers.
| |
Kweking.
Men teelt ze van geen zaad, om dat zy veel slecht soort voortbrengen; maar van uitloopen. Men hakt in ’t vroege voorjaar, ontrent een handbreed boven den grond, een bejaarden weliggroejenden Boom af. Deze schiet voor Sint Jan vele uitlopen, welke dan nog bekwaam zyn om in te leggen, en in dat Jaar nog wortel te schieten; om in het volgende Jaar van den Moerboom te worden afgenomen, en op zich zelf geplant te worden. Dit gedaan zynde, worden zy tot dicht by den grond afgesneden; waar na zy enen enkelden rechten scheut zullen schieten; de zydscheuten moeten niet voor ’t volgende Jaar weggenomen worden, of daar moest een dikke scheut uit voortkomen, welke men een Zuiger noemt. Wanneer deze wat lengte bekomen hebben, steekt men’er een regte stok by, waar aan men ze met een Muskovise Mat bindt. In’t volgende Jaar snydt men ze weder tot op een voet na aan den grond af, wanneer ze met meer kragt, en scheutig zullen opgroejen.
Hy moet niet laag met zyn wortel aan ’t Winter- | |
| |
water staan, kan gene sterke wind verdragen, groeit in luwte tot een grote en schone kroon, moet om de 36 voeten geplant worden. Men moet ene Spil bewaren, waar uit de andere takken moeten voortkomen, en ze dan nimmer snoejen.
linzen. In ’t Latyn, Lens, of Lenticula, is een Gewas, wiens blaren kleinder zyn, dan die van graauwe Erweten. De Bloem gelykt’er zeer wel na, waar uit kleine Peulen groejen, dicht gesloten en wat plat, waar in de Linzen zyn opgesloten, drie, of vier ten hoogsten in ieder Peul. Zy zyn plat rond, en hebben een dun velletje, Enige zyn wit, die de beste zyn; andere asgraau, welke een witte en rode bloem dragen; daar die der eerste enkel wit is. Zy zyn grote vyanden van het Kleefkruid, of Klis.
Men zaait deze plant overal in de Velden, gelyk andere Peulvruchten. Zy bloeit en wordt ryp in Juli en Augustus.
| |
Eigenschap der Linzen.
Zy maken dik bloed, als men haar te veel eet, en onderhevig aan de Zwartgallige ziekten, als aan de Kankers, Krauwagie, Zweren, en pyn in de Zenuwen. Zy doven de Minnelust, veroorzaken schrikkelyke Dromen, en zyn schadelyk voor het Hoofd en de Long.
| |
Voorzorg om de Linzen te zuiveren.
Wanneer men ze wil koken, is het genoeg, dat men ze wanne, om’er het stof, en kleine steentjes uit te krygen. Het geheim bestaat hier in, dat men schoon water in een Pot opkookt, en haar in dat warme water smyt; wanneer ze terstont boven komen, daar op schept men haar met een schuimspaan in een Pot, of Schotel op, en al het vuil met de steentjes blyft op den grond zitten. Dan neemt men ander schoon water, om ze’er naar de gewone trant in te koken.
| |
Voortplanting van de Linzen.
Zo men de Linzen in overvloed wil hebben, moet men’er een Aarde toe nemen, die noch te vet, noch te mager moet wezen. Want in een vette aarde groejen ze te welig, en geven niet dan groen loof, daar ze in tegendeel in een middelmatigen grond overvloedig zaad schieten, zo’er maar geen regen opkomt, terwyl ze in ’t bloejen zyn. Want de vochtigheid is haar dan dodelyk, en laat ze geen Peulen krygen.
Begeert men, dat de Linzen schoon en spoedig uit den grond opschieten, dan mengt men ze vier, of vyf dagen lang met droge Mest, en na dien tyd maakt men zig gereed om ze te zajen.
Of zo men wil, dat de Linzen niet lang vertoeven met uit te komen, heeft men dit maar waar te nemen, dat men zich van den Ploeg niet bediene, om ze te dekken, als ze gezaaid zyn, maar van de Egge.
(linzen)water. Zie kroost.
(linzen)lombaarse. Zie senysboom.
lippen noemt men eigentlyk, die deelen die den mond omringen, en den ingang daar van uitmaken. Maar men past het ook op andere dingen oneigentlyk toe, die ene opening omringen, ja zelf op Wonden.
| |
Pomade voor de lippen.
Neem een once Amandel olie, zonder vuur geperst; een dragma, of wat meer van Schapenvet, doe’er wat Alkanetwortel by, om kleur te geven. Doe het metden andere koken, en bedien er u van.
| |
Aanmerking.
In de plaats van zoete Amandel-olie kunt gy Jasmyn-olie nemen, of die van een andere Bloem, om uw Smeersel reuk te geven.
| |
Ander Smeersel voor gekloofde lippen.
Neem een half pond verse Boter, vier oncen nieu was, vier oncen zwarte gewassen Krenten, een once Alkanetwortel. Zet het met malkander op ’t vuur tot dat de Boter is gesmolten, laat het daar na deur een doek lopen; bewaar ’t tot nooddruft.
| |
Gebruik.
Smeer het op gekloofde Lippen des avonds, voor al, als gy na bed gaat. ’t Is ook goed voor harde handen en Likdoornen.
| |
Voor gescheurde lippen.
Neem Tutia, en Olie van dojers van Eijeren; meng het te samen, smeer’er uwe lippen mede, na dat gy ze met water van Gerst en Weegbre gewassen hebt.
| |
Anders.
Neem een korst Roggebrood, laat het op kolen heet worden; leg het daar na zo warm, als gy kunt op de Lippen, en doe het enige reizen aan een.
| |
Ander Middel voor lippen, die deur de koude en wind geborsten zyn.
Smelt onder Rozen-olie even zo veel Arabise Gom, en Gom Adragant, en smeer’er uwe Lippen mede. Of neem Varkens-merg met Honig gemengd: maar warm het, eer gy ’t smeert.
lisbloem; by den naam van Iris by de Liefhebbers van Bloemen bekend. De soorten zyn in Hubners Kunst-woordenboek opgeteld; Wy zullen ons alleen met de beschryving van die bemoejen, welke Iris Nostras heet; om hare beroemde Eigenschappen.
| |
| |
| |
Beschryving.
’t Is ene Plant, waar van de bladen die uit de wortel voortkomen, zyn gegroefd en puntig, gelyk een Degen; ontrent twe vingeren breed, en een voet, of anderhalf lang. Rondom de Stengel, welke zy uitschiet, en in enige takjes verdeeld is, zyn aan de knopen bladen, die ze omringen. De bloem, die graau en groen van buiten is, is violet, of purperachtig van binnen, heeft verscheiden witte strepen, en wast op ’t eind van elk takje. Het zaad is byna rond, en legt in een langwerpige vrugt, die driehoekig, en in drie huisjes verdeeld is. De wortel is lang, vet, met draadjes en reuk voorzien, vol van sap, en scherp van smaak.
| |
Plaats.
Deze Plant wast overal, maar voor al op vochtige plaatzen.
| |
Eigenschappen.
De Wortel der Iris heeft grote kracht, vooral om een aangenamen Adem te geven, als men ze kaaut; Zy neems de Tandpyn weg. Zy doet slym lozen, en droogt de vocht van ’t hoofd op.
De Wortel gekookt, en met Azyn gedronken, is uitnemend tegen alle soorten van Vergif. Zo men ze laat koken, en’er ’t sap uitperst, zuitvert het sap, ’t geen’er uit komt, als het gedronken wordt, de Gal, ’t Slym en waterig vogt van de Waterzuchtigen. Legt men het op de Spenen, brengt het hulp toe; Plaatst men de Wortels in Koffers daar Stoffen, of Lywaat in leggen, zet zy niet alleen daar aan goede geur by, maar bewaart ze ook voor de Mot en ander ongediert. Als zy nog vers en groen is, kan men ze voor allerlei soort van ongemakken gebruiken, om dat zy altyd goed zal doen. Zie Matthiolus en anderere, die van de kracht der Iris handelen.
| |
Van de Olie der Lisbloem.
Met de bloem van Lis maakt men goede Olie, welke men enige dagen in de Zon zet; waar door zy volmaakt schoon wordt. Zy ontbindt, verzagt, maakt ryp, en vermindert de koude pypen. Zy maakt de grove vochten fyn. Zy is uitnemend voor de Lever en Milt. Zy is uitstekend voor zulke, die met de Jicht gekweld zyn, om dat zy de pyn wegneemt, en de vliezen der gewrigten, en van alle deelen van ’t lighaam slap maakt. Zy vermindert de pynen van de Lyfmoer, welke door koude vochten veroorzaakt worden. Zy helpt de Lammen en doet ze by zich zelven komen, die bezwymen, en geneest de Oor-pyn.
| |
Aanmerking.
Deze Olie is uitnemend in alle de bovengenoemde kwalen, als men’er ’t zieke deel mede strykt. Maar men moet ze warm maken, om dat zy dan meerder kracht heeft, en om dat zy schielyker werkt.
| |
Behandeling der Iris.
Men heeft ze, die Bolgewassen en Klaaugewassen zyn. De eerste laten zich als Tulpen behandelen, en om de laatste te vermeerderen, moet men ze scheuren. Zy zyn niet vies in ’t behandelen.
Iris van Persen, die zeer vroeg bloeit, wordt opgenomen, als ’t lof geel is. Opgenomen zynde, laat men ze ’t onderste boven tot den maand September leggen, wanneer men ze weder plant.
De Iris Susiana is viezer in hare behandeling; zy eist warmte, goeden grond, en vogt doet ze sterven. Om ze te vermenigvuldigen moet men ze kort na het bloejen verplanten, en ze zo veel mooglyk scheiden, zonder ze met te veel geweld te scheuren noch te breken; men moet ze een halfvoet van malkander zetten, de koude maakt ze zo gevlekt, als het vel ener Slang.
Gelyk de Lisbloemen van Wortels en Bollen worden voortgeteeld; zo zaait men ze ook op welgemeste bedden, die luchtig leggen en wel zuiver zyn. Die Wortelen, of Klaauwen hebben, dragen genen bloem, dan na vier Jaren; drie Jaren na het zajen plant men ze in Juli, en verplantze in September.
loenje. Longe in ’t Frans, is het beste stuk van ’t achtergedeelte van een Kalf; of ’t Lendestuk.
lok-pyp. Is een Fluitje van enen Vogelaar, waar mede hy de Vogels, door hare stem naar te bootsen, bedriegt. Dat van de Kwartelen noemt men en Kwakkelbeen, of Wachtelbeen. Het Lokfluitje van de rode Patryzen is anders, als dat van de gryzen. Daar men de Leeuwerken mede lokt, is in ’t gemeen een klein rond blikke Busje, of doosje, aan beide zyden met een klein gaatje doorboord. Men maakt’er ook om de Herten te lokken, zynde rieten, gelyk die van een Sjalimo, of Orgelpypen, welke een verschillend geluit geven, naar de dozen zyn, daar ze ingedaan worden.
lok-vogel word een Vogel genaamd, welke de Vogelaar gebruikt, om de Vogels van ’t zelfde soort, door zyne stem te lokken. In ’t vangen van Schildvinkeu gebuikt men ze die gemuit zyn, en in ’t Najaar nog zingen, en zulke, welke uit de zang, en ongeblind zyn, en Kwinkers, naar haar geroep geheten worden. De Lok-vogel der Patryzen is gemenlyk het Wyfje. Men plaatst ze op ’t einde der Vorens, daar men de Netten gespannen heeft, op dat’er de Mannetjes in lopen. In de Eende-kojen worden Roepertjes, of Kwakertjes, zynde een soort van Eendvogels, gebruikt.
longezieke, Pulmonique in ’t Frans. Een Longezieke, die verlaten was van de Geneesheren, is in den tyd van drie maanden genezen geworden door ’t dragen van een vierdubbeld Servet voor de Maag, dat van achteren vast gemaakt was. Dit Geneesmiddel mist niet, en men ziet’er de winst van in weinig tyds; de Maag, die niet wel koken wil, wordt in weinig tyds herstelt. Als het Servet nat van zweet is, moet het afgenomen, gedroogd en daar weder opgelegd worden.
| |
| |
| |
Geneesmiddel voor Longezieken.
Men moet zo lang, als men wil, koekjes gebruiken, van Bloem van Zwavel gemaakt.
Ander. Om de zelfde Kwaal te genezen, neem alle morgen vier, of vyf maanden lang, het afziedsel van Wond-kruiden, die in Zwitzerland vergaard worden. Men heeft maar zo veel, als men tussen twe vingers vatten kan, in een pint water nodig.
| |
Voor de Opgeblazenheid, en zelf voor de Longe.
Neem levendige Kreeften, stampze in een Mortier, tot dat zy tot pap zyn; en zyg ze daar na deur een doek. Doe’er daar na twe pinten witte Wyn over, om ’t te beter deur te zygen; laat het den tyd van 24 uren trekken, en drink’er alle morgen een goede teug nuchteren van, tot dat gy verlichting gewaar wordt.
| |
Uitnemend Geneesmiddel voor de Long, den Hoest en korten Adem.
Neem Razynen van Damas, Jujuben, St. Antonies Pruimen zonder kern, of steen, van elks twe oncen, drie Vygen, drie Dadels; Doe het alles in een aarden pot van twe pinten water; doe het op de helft verkoken; doe er dan by de vyf (Capillare) haair-kruiden, en bladen van Hoef-blad, van elk een hand vol; doende het nat op een half pint verkoken; laat het dan alles deurzygen; doe’er dan Kandysuiker by, diafenic, gemene Suiker, van elk vier oncen, en maak’er een ligt gekookte Siroop van. Men geeft’er ’s avonds en ’s morgens een lepel vol van. Zo gy van den Hoest gekweld zyt, laat’er een stukje Zoethout in trekken, en zuigt daar aan, om ze’er uit te halen.
| |
Ander zeer goed en beproefd Middel.
Neem een Vaars, of zwarte Koe; meng door haar eten Hoef-blad, Pimpernel en Scabiosa. Destilleer de drek, welke zy maakt, zo zult gy een zeer goed water hebben, dat geen kwade geur heeft. Neem’er een goed half glas van, alle morgens nuchteren, en zo veel twe uren voor den eten, blyf’er mede aanhouden drie weken lang, gy zult’er u wel by bevinden.
| |
Ander uitnemend Middel voor de Kuch en Borst.
Laat een pond van den besten Honig in een verglaasde pot smelten. Neem de pot van ’t vuur, als de Honig gesmolten is; en doe’er voor een stuiver, of twe bloem van Zwavel in; zo veel gemalen Zoethout, en zo veel van Elzenhout, en zo veel Rozewater; Roer het met een houtten Spatel om, op dat het zich wel menge. Bewaar dit Mengsel daar na in een glas, of Delfs aardewerk ten gebruike. Men geeft’er van de grootte van een Neut, en laat het in den mond smelten. Men neemt het ’s morgens nuchteren, en ’s avonds een weinig voor dat men na bed gaat; en zo menigmaal, als men van de Kuch gekweld wordt.
| |
Water, zeer heilzaam in ziekten van de Long.
Meng twaalf dojers van Eijeren, na dat zy wel geslagen zyn in anderhalf pint Melk, en een pint rode Wyn, doe’er daar na zo veel Wittebrood in; als nodig is, om’er alle de Wyn in te doen trekken. Doe daar in de bloempjes van Hof-bloemen, en Distilleer het met een ketel; dan zult gy daar een uitnemend water van krygen, ’t geen gy een maand lang gebruiken zult, ’s morgens nuchteren, en ’s avond voor dat gy na bed gaat. Men geeft het een lepel vol in een Schapen-, of Hoender-nat, of Nat van ander gevogelte.
| |
Een Pleister voor de Long en de Maag, die tien dagen goed blyft.
Neem Aloë twe dragmen, Wynruit, dat een weinig aan stuk gedaan is, drie, of vier handen vol; gemeen water, zeven, of acht kommetjes. Doe het alles in een verlooide aarden pot koken, tot dat alles zo ver verteerd is, dat de vogt het Servet kan nat maken. Perst het daar na door uw Lywaat; en ’t geen’er af komt, doop daar een Servet in, dat het’er gants nat van is. Vouw het daar na in vieren, en laat het in schaduwe drogen.
| |
Middel voor Longeziekte.
Neem een dragma geest van Terebintyn, twee dragma bloem van Zwavel, of Hars in poejer. Doe het in een Destilleer-ketel met de blinde Kap, laat het circuleren tot dat gy tranen aan de Kap ziet, en ’t zal genoeg zyn. Men geeft het van acht, tot tien druppen in water. Dit geneest de Longeziekte, zo lang’er maar iet van de Long overig is, de Verkoudheid en den Hoest.
lood, by de Chymisten Saturnus geheten, en met het teken de Planeet Saturnus Ñ’ getekend, om dat zy zich inbeelden, dat ’t van dat Hemellicht zynen invloed ontfangt, is een Metaal, dat zwaar, glinsterend, zwart, smeedbaar is, en licht smelt. Men vindt het in Vrankryk en Engeland in de Mynen, daar men het in Steen uit haalt, ’t geen men Lood-ertz noemt. Deze is moeijelyk te smelten, maar licht te verbryzelen. Men zet ze aan stukken in een Oven, daar toe met voordagt gemaakt, waar in een goot gemaakt is, daar het deur wegloopt. En zo men enig mengsel van Keisteen, van Rots, of van Zilver vindt, zal dit by de dovekolen te vinden zyn. Als het Lood gesmolten is, doet men het in Vormen, en brengt het ons in Baren, welke men Schuiten noemt.
| |
Eigenschappen.
Men haalt’er een Zout uit ’t geen grote hoedanigheden heeft: want zes grein in een glas witte Wyn genomen, geneest de Pest in vier en twintig uren. Drie grein vier dagen genomen, baat den | |
| |
Waterzuchtige. Zes greinen met water van Duivekervel genomen, nemen het Kolyk weg en genezen de Melaatsheid. Zo men het uitwendig onder de Bil-naat legt, geeft het den Man de onthouding van Vrouwen. En mengt men het met water, of wat olie, doet het grote deugd, of op boze en kankerachtige Zweren, of op de Wolf. ’ t Is ook uitnemend in verrottingen van den mond, in schurft, puistjes, roodheid van aangezicht, branden, verzweringen. Het doet het vlees groejen, neemt sprengt vuur weg, als men het met Weegbre, of Morelle-water mengt. Men gebruikt het ook in derdendaagse koorsen, of pynen van de Milt, of roodheid der Ogen, of in Koud-vuur. En mengende het met een genoegzame menigte van Olyven olie, of Kamillen olie, of Roze-water, ontbindt het dikten, hardigheden, Knoest-gezwellen.
Men legt op de Bil-naat plaatjes Lood om de hitte van onkuisheid weg te nemen.
| |
Om Loodwit uitnemend fyn te maken.
Neem Loodwit aan schilfers en kies het mooiste; maak deze schilfers op een steen met Edik fyn, dit zal dan zwart worden. Neem daar na een aarden pot met water, en was uw Wit zeer wel. Laat het daar in wel bezinken, en giet’er ’t water zoetjes af. Vryf het daar na nog eens met Azyn, en was het weder. Doe het zelfde nog een reis, of vier, en gy zult een Wit hebben, dat uitnemend schoon, zo om af te zetten, als om met olie te schilderen zal wezen.
| |
Om het Lood, of blank Yzer, of andere dingen te vergulden; als men’er een blaadje Tin op legt.
Neem zwart Pik, Terebintyn-olie, van elks twe oncen, en een weinig Hars. Doe het op vuur smelten, en maak’er een Vernis van, ’t geen gy op uw Werk zult doen.
| |
Om Goud van Lood te maken.
Men neme een pond Cypers Koper-rood, met een pond Fonteinwater. Daar na moet gy het eerst door een Viit laten lopen. Bewaar het Water tot uw gebruik. Dit gedaan zynde, zet een once Kwikzilver in een Kroes op ’t vuur, en als het begint te koken, zult gy’er een once fyn blad-goud onder doen en het van ’t vuur halen. Dit gedaan zynde neem een pond zeer zuiver Lood, en dit hebbende doen smelten, zult gy met een stuk yzer over ’t vuur ’t Goud en Kwikzilver daar onder roeren; en als ’t alles wel onder een gemengd is, doe’er een once Vitriool-water onder, en laat het koud worden, en gy zult een fyn Goud hebben.
| |
Zuivering van Lood.
Men moet het over ’t vuur laten smelten, het uitgieten en koelen met goede sterke Azyn; ’t nogmaal smelten, en in sap van Stinkende Gouwe uitdoven, daar na in zout water; terstond daar aan weder in Wyn-azyn, waar in zout Ammoniac is. Daar na moet men het in As laten smelten, na dat het eerst over vuur gesmolten is geweest; en ’t zal zuiver zyn. Phallopius.
| |
’t Verbranden van Lood tot Kalk.
Doe uwen Azyn op een Komfoort koken, en maak, dat de waassem van het Lood ontfangen wordt; dan zal’er een wit roest opkomen, ’t geen men vergaderen moet, en daar kleine broodjes van maken. Men kan allengskens Wyn-azyn op een Schup in ’t vuur gloejend gemaakt, gieten. Zie loodwit.
| |
Anders.
Doe uw Lood in een aarden pot smelten, die niet verglaasd is, en roer het gedurig met een Spatel om, dan zal het Lood poejer worden. Om ’t nog opener te maken en bekwamer, om door zurigheden te worden doorvreten, moet men een krachtiger vuur geven, en zetten’er de poejer van Lood weder op, en roeren het met een Spatel een uur of twe. Zo gy’er een rode koleur, om te verwen, aan wilt byzetten, en als een Meny daar van maken, moet gy het een uur drie, of vier in een Reverbereer Oven zetten.
Om een verbrand Lood, in ’t Latyn Plumbum Ustum te maken, doet men een deel Zwavel op twe pond Lood. Men doet het alles in een kroes, of in een onverglaasde pot. Men steekt’er den brand in, en daar blyft een zwarte poejer na.
| |
Om Zout van Saturnus, of Lood te maken.
Doe in een groot glazen vat, drie, of vier ponden Lood-wit, of ander gecalcineerd Lood, na dat het tot poejer gemaakt is. Giet’er gedestileerden Azyn op, dat zy’er drie vingeren boven op staat, en zet het op heet zand een dag twe, of drie te trekken, dragende zorg van het in dien tussentyd, nu en dan te roeren. Na dat het heeft staan bezinken, moet’er de vogt afgegoten worden. Daar na zult gy’er nog eens gedestileerden Azyn op gieten, en’er even, als te voren, mede te werk gaan; en herhalen het, tot dat de Ceruis ontrent de helft verminderd is. Dan zult gy uw aftrekzel in een glas doen, of Verglaasde pot, en laten het op klein vuur ontrent twe derde uitdampen, of tot dat gy een klein vlies vindt op de vogt. Dan zult gy heel zachtjes het Vat van ’t vuur nemen, en laten het bezinken. Dan zullen’er witte Kristallen komen, welke gy’er uit moet halen; daar na moet gy ’t weder laten uitdruipen; en eveneens te werk gaan; en gy moet dus aanhouden; tot dat gy’er al ’t zout uit hebt. Gy moet het in de Zon laten drogen, en het in een glazige, of porceleinen pot bewaren. Om ’t Zout van Saturnus te zuiveren, en het witter te maken, laat men het in gedistilleerden Azyn smelten, daar even zo veel water in is; daar na laat men het deur lekken, en weder Kristallen schieten. | |
| |
Dit zuiveren kan men verscheiden reizen herhalen. Buiten de andere krachten van dit Zout, en welke aangemerkt zyn; wordt het in Keelgezwellen voor uitnemend gehouden, als ook in overvloedige Stonden; de Spenen, en Bloedloop. Men neemt het in met Weegbre-, Duizendknoop-, of enig ander water. Men geeft het van twe tot vier grein. Men doet het ook in Gorgel-waters voor kwade kelen.
| |
Andere manier op Lood tot Kalk te maken.
Laat Lood in een onverglaasde aarden pot smelten, en roer het gedurig met een Spatel. Dit duurt wat lang; maar om dit werk te bekorten, moet men onder het Lood gestampte Houtskolen brengen, en het Lood tot Kalk verbrand, daar na verscheiden reizen afwassen.
Nota. Men maakt het verbrande Lood tot een zwart poejer volgens de manier, die een weinig te voren aangetekend is. ’t Is samentrekkend, opdrogend, en ontbindend.
| |
Om het lood klindend te maken.
Neem Salpeter, Spaans-groen, Wynsteen, Spiesglas, van elks evenveel. Stamp het elk byzonder, meng het onder een. Doe in een Kroes viermalen zo veel lood smelten, als de menigte van gedagte mengzel uitmaakt. Werp eindlyk allengskens dat gantse poejer in de Kroes, ondekkende het weder telkens. Laat het nog een weinig op een goed vuur; giet het daar na op ’t geen u behaagt. Dan zal ’t Lood hard, en breekachtig wezen, en enigzins klinken, als men’er op slaat.
| |
Manier om Boter van Lood te maken; anders, Boter van Saturnus geheten.
Laat Azyn in een rode koperen pan koken, gietze kokent op gestote goudglit, dat zy’er een vinger, of zes in een verglaasde pot boven op staat; roer ze een tyd lang met een houtten Spatel. Neem een once wit Was, smelt het in een kleine aarden verglaasde pot: doe’er vier oncen Olyven-olie op. Meng het met een houtten Spatel, en giet het terstond in een koperen Mortier; doe daar een glas van die Wyn-azyn op, en stamp het met den stamper tot dat het de dikte van een Smeersel heeft, ’t geen gy van zyne vocht zult scheiden.
lood wordt, zo in de Jagt, als in de Krygskunde geheten, ’t geen, van Lood gemaakt, op Snaphanen, Pistolen, enz. gezet wordt, om ’t geen te kwetzen, daar men na schiet, en den naam van Hagel, of Kogels draagt.
loodwit, is een Lood, dat door Azyn ontbonden is. Om het te maken, doet men het Lood aan kleine platen gieten, welke men in sterken Azyn laat weken. Op deze Platen zet zich een soort van Roest, ’t geen men’er afneemt, of’er alle tien dagen afschrapt; blyvende daar mede aanhouden tot dat het Lood geheel is weggevreten, en in die witte Roest veranderd, welke het Loodwit uitmaakt; Dit moet vervolgens gemalen, en in de lucht gedroogd worden. Men heeft’er die deze plaatjes rollen, maar zo, dat zy zo los gerold zyn, dat het Lood malkander niet raakt. Daar na zetten zy die rollen in een aarden pot, waar in uitnemende sterke Azyn is. Deze potten begraven ze in enen Mest-berg, waar in zy ze den tyd van 30 dagen laten staan. Na dien tyd is ’t Lood tot Kalk geworden, en in Loodwit veranderd.
Men breekt het dan in stukken, en laat het drogen gelyk boven is gezegd.
Die het Loodwit vryven, moeten goede zorge dragen, want het is een zeer fyn vergif.
Men moet het beste afgeschilferde, witste en zachtste Loodwit nemen, dat men kan vinden.
Hoe men Steen van Lood maakt, en Glas van Lood kleurd. Zie steen.
loog wordt van de As gemaakt, welke van de gedroogde droessem van de Wyn komt, welke in een Reverbereer Oven gebrand is. Zy is wegbytend, en wordt van Verwers en Blekers gebruikt. Zy wordt ook van Weed-as, enz. gemaakt, welke uit Muskovien, enz. gebragt wordt.
loog is een Kunstwoord der Chymie.
Dit wordt een water genaamd, dat warm getrokken is, op de assen van Gewassen, of Kalken van Mineraal, en zelf van enige aarden, daar Zout in vermengd is, dat’er door ’t water uitsmelt, en in ’t water ontbonden wordt. Als dit water gekookt en weggedampt is, vindt men op den grond een zout, waar van het zwanger gaat.
| |
LOOG om Vruchtbaar te maken.
Men neemt, by voorbeeld, een pot, Lionse maat, Schapen-, Duiven-, Hoender-, Koeijen-mest. Men doet daar op drie pinten regenwater trekken. Na dat alles den tyd van 44 uren, of daar ontrent zal hebben staan trekken; zult gy daar een once, of twe Zout van gewassen onder doen. Om ze nog vruchtbaarder te maken, zult gy’er nog de horens van Schapenpoten, Ezelsvoeten en dergelyke onder doen, ontrent twe potten vol in den tyd van negen, of tien dagen; roerende het daaglyks drie, of viermalen om. Als alles wel uitgedropen is; kunt gy die horens op de wortels van Bomen en Wyngaarden leggen, die naderhand wonderen zullen doen, dekkende ze daar na met aarde.
look. Ene bekende Tuin-plant, met zeer lange bladeren, en verschillende daar in van de Ajuin, dat ze niet hol zyn, maar tamelyk met het Gras over een komt. Uit het midden van deze bladeren spruit een ronde en vastgeslote steel, tot anderhalf voet hoogte, hare bloemen zyn, als een Boeket in ’t rond geschikt, hebbende elk bloemtje zes witte bladeren. Deze bloemen komen niet te voorschyn, als na het besten van een wit vlies, waar in ze, tot hare rypheid toe, besloten blyven, en het welke boven op den top des steels enen ronden bol, of hoofd maakt. De vrucht, die op deze bloemen volgt, is drie-kantig, en in drie celletjes, of huisjes verdeeld, vol van zaad, dat byna rond is.
Hare wortel is een byna ronde bol, wiens witte | |
| |
vliezen, somtyds met purpre strepen doorweven, verscheide vlees-achtige, langwerpige en spitze knobbels, van een zwaren reuk en zeer scherpen smaak insluiten. Deze knobbels noemt men Look bollen, of pitten. De Spanjaards en Gasconjers etenze op hun brood. Onder aan den bol hangen vele vezeltjes, of worteltjes die de Plant in de aarde vast houden en voeden.
Deze Look word meest geplant in Spanje, Gasconje en andere warme landen. De bolletjes worden geplant in ’t einde van Sprokkel-maand, men moetze drie, of vier duim diep in den grond steken, die wel bewerkt is, en ze in ryen zetten, drie, of vier vingers wyd van elkanderen af; men Harkt, of Egt den grond daar na weder toe. Ze hebben van tyd tot tyd enigen arbeid van noden. Men haalt ze ontrent het einde van Julius uit de aarde, en legt ze om te drogen, en bewaren op ene droge plaats, van ’t een Jaar in ’t ander.
De LOOK verdund de Zappen, verdryft de Winden, en zet het Water af. Zy verdryft de beginselen van Graveel en Steen in de Blaas. Zy verdeeld de Slym in de Maag, verwekt de eetlust, en is goed voor de kwade lucht, als zy inwendig gebruikt wordt; Maar gekneusd zynde, en buiten op de Pols van de hand gelegd wordende, is zy goed voor de Koors. Men legt ze, gedurende dezelve, daar op; men doet het in anderendaagse, of derdendaagse koorsen, kort voor het aankomen van dezelve. Men gebruikt ze ook tegens de Exterogen op de voeten, met ze geschrapt daar op te leggen. Als men een glas in ’t water zet, daar Look in gelegen heeft, zal het breken, gelyk ook gebeurt aan een glas dat in ’t water gesteken wordt, daar Pieterseile in gewassen is.
De LOOK, nuchteren gegeten, is de Theriakel der Boeren, ten tyde van de Pest, of andere ontstekende ziektens, insgelyks tegens alle soorten van venyn; ’t Is waar, dat zy dorstig maakt, het lighaam verhit, en pyn in ’t hoofd verwekt, als menze dikwils gebruikt; Doch deze toevallen zyn lichtelyk voor te komen, indien men’er aanstonds wat Eppe, of Pieterselie op eet. Vele mensen, voor al, die van Bearne, eten in het Voorjaar, alle morgen Look met verse Boter, door welk Middel zy geloven, dat zy het hele Jaar sterk en gezond blyven.
De LOOK als een Pap, (of Cataplasma) op een Slange-beet, of op die van een dollen hond gelegd, is een onfeilbaar middel. Ene zalf gemaakt van Look, Zout, Gal en Azyn, doet de Luizen en Neten sterven.
Het afkookzel van heele Look tot een Klisteer gebruikt, ofte als een warme pap op den buik gelegt, stild de pyn van ’t Kolyk, verdryft de Winden, en is goed voor de verouderde hoest, die van koude ontstaan is. Het is ook gezond, dat men de Voetzolen, den Rug-graat en de Pols vryve met ene zalf gemaakt van drie Looken wel gestoten, en met Verkens-reuzel gemengt.
Geen beter middel tegen Tandpyn, die van ene koude oorzaak ontstaan is, als azyn in den mond genomen, of het afkookzel van Look; of drie bolletjes vau Look genomen, die gestoten en met Azyn tegens de tanden gelegd, of in den mond gehouden. Om de Wormen van de Kinderen te doden, moet men ze Look met verse Boter doen eten, of Look in Melk gekookt doen drinken, ’t welk gemaklyker is, om te nuttigen, ofte een pap daar van op de Maag leggen. Die zyn water bezwaarlyk kan maken, zal grote verlichting in ’t eten van Look bevinden.
Om te beletten dat de Vogels geen kwaad doen aan de nieuwe vruchten der Bomen, moet men enige bollen Look aan de takken hangen.
Behalven alle deze hoedanigheden, heeft de Look noch enige byzondere, welke zyn: dat ze den dorst en honger stild, die door een zout en scherp vocht veroorzaakt worden: dat ze de winderige Kolyk geneest, en baat toebrengt aan die verward van zinnen zyn. In Melk gekookt, ofte gestoten en met verse Kaas gemengd, zal zy de Zinkingen genezen, en de Heesheid verdryvn. Men zegt ook, dat ze de Tandpyn geneest, als men ze klopt, met een weinig Saffraan vermengd, en om den derden, (of op een na den kleinsten) vinger windt. Die met de vallende-ziekte behebt zyn, zullen verlichting bespeuren, alle morgen nuchteren een bolletje daar van gebruikende; insgelyks ook die met het Voet-euvel gekweld zyn; mits het een geheel jaar achter een doende. De Koors kan men genezen, als men een pit van Look gestoten in een glas witte Wyn doet, met dertig grein poejer van Mirrhe, en op den kwaden dag, by ’t aankomen van de Koors, neemt.
look zonder look Alliaria. Zy draagt ook den naam van Hesperis Allinim Redolens. Altoos ’t is een Plantgewas, dat een Aautje draagt, ’t geen volgt na een Bloemtje, dat vier Blaadjes heeft. ’t Aautje is lang, dun, rond, splyt in tween, heeft twee Zaadhuisjes, en ’t middelste vliesje ’t geen de holligheden scheidt, is uitgehold, om de Zaadjes te ontfangen, die bolrond, of rond zyn. ’t Draagt den naam van Look zonder Look, om dat het den schyn van Look niet hebbende, gegeten, of gevreven zynde, reuk en smaak van Look heeft; ja, tot zo ver, dat het in menigte gegeten wordende zelf het zweet na Look doet ruiken.
De kragten. Deze Plant doet zo wel deurwaassemen en zweten, als enige Plant, waarom ze voor een tegengift tegen Venyn wordt gehouden. Zy is goed tegen Scheurbuik, Engborstigheid, en trekkingen; uitwendig wordt zy tegen Ontsteking, Kanker, ’t Koud-vuur, Pest-kolen goed gehouden en doet de laatste rypen. Als ’t met Wyn tot een Pap gemaakt wordt, geneest het Koud-vuur.
loop wordt in de Genees-kunst genaamd ene onnatuurlyke te menigvuldige afgang, die na de stoffen, welke men kwyt wordt, velerlei namen, Bloed-loop, Graauwe-loop, Lever-loop, enz. draagt.
loze bloessem is een Woord van den Tuin-bouw, waar mede men zulke Bloessem in Comcommer, Meloenen, en andere vruch- | |
| |
ten noemt, waar van nooit vruchten kunnen voortkomen; of onder welke gene vruchten zyn.
longe is dat deel van Mens, of Dier, ’t geen tot de ademing geschikt, en besloten tussen de Ribben, van onderen het Middelrift heeft, en door een middelschot van een gedeeld, beide de holligheden der borst vervuld. Zy bestaat uit luchtvaatjes die de einden van de luchtpyp uitmaken, en uit twederhande hart, en andere aders bestaat, behalven de zenuwen. Zy schynt te dienen om de eerstgemaakte Chyl, en het wedergekomen bloed tot den verderen omloop en voeding te bereiden. Zy is in vyf delen, of wammen verdeeld, waar van de drie in de rechter-, en de andere twe in de linker-holligheid der borst verborgen zyn. De naaukeuriger beschryving is by de Ontleedkundigen te vinden.
Hare ziekten zyn Ontsteking, Bloedspuwen, Kortademigheid, Verettering, of Tering; behalven andere zeldzamer voortkomende. Alle wonden der zelve zyn niet doodlyk.
lorkenboom. Is een hoge Boom, wiens Schorsse van onderen dik, ruig, gespleten en rood van binnen is, als die van de Genever-struik. Zyne Takken staan rond om den Stam, die heel recht over eind in ’t midden staat, en hebben vele kleine buigzame uitspruitsels, gelyk die der Wilge Bomen, geel van koeleur en sterk van reuk; hier uit komen rontom dichte lange puntige Bladeren voort, byna als haairen, en noch dichter in een staande, dan die van de Pyn-boom. Deze Bladeren verdorren by het aankomen van den Winter, vallen af en verrotten op den grond; En dit is ook de eenigste van alle de Bomen, die Hars voortbrengen, welke zyne Bladeren in den Winter verliest. Zyne Bloessem is rood en wat vlees-kleurig.
Plaats. Hy groeit op ’t Alpische Gebergte in grote menigte, krygt zyne Bladeren in ’t begin der Lente, en de Vrucht is ryp in September.
Eigenschappen. De Schors is opdrogende, gelyk die van den Pyn-boom, of Zeven-boom, doch zyne Hars, of de Terebintyn is niet zo verwarmende, als een van die beiden; al neemt men’er een vierdendeel-loods af, zo mag men ze, die de Teering hebben, daar mede de Long zuiveren; en een stroopje daar van gelikt, doet de kwade vochten en fluimen lozen.
Op dezen Boom vindt men de Lorkenzwam, Agaricus genaamt, waar van te zyner plaatze gesproken is. En uit de grote Takken van dezen Lorkenboom, zweet een witte en droge Manna, die men Manna van Briancon noemt, om dat ze in grote menigte in die Landstreek, en in Dauphiné, groeit: zy is Buikzuiverende, even als die van Kalabrie.
lot. Zie Hubners Kunst-woordenboek. Maar ’t is ook een Kunst-woord van den Tuin-bouw; want ’t wordt ook gebruikt van ’t geen een Boom, of Wyngaart, of Houtgewas in een Jaar schiet; of anders een dunne tak.
lotus. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
lotus-boom. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
louteren wordt van Goud, of Zilver gezegd, wanneer ’t van alle andere Metalen gezuiverd wordt.
Laat in een Kroes, over een groot vuur zo veel Goud gloejend worden, als u behaagt, en als het begint te smelten, doe’er dan viermaal zo veel zwaarte aan gestoten Spiesglas by, dan zal het terstond gesmolten wezen. Gaat voort met groot vuur maken, tot dat’er vonken voor den dag komen, neem dan uwe Kroes van ’t vuur, en schud ze, om de regulus, of koning van het Spiesglas te doen zinken op den grond. Sla de Kroes aan stuk, als zy koud is geworden, en schei de regulus van zyne vuiligheden die’er onder zyn. Doch, wilt gy uwe Kroes bewaren, moet gy de gesmolte stof aan een klomp uitgieten, in een yzere Vyzel, te voren heet, en vet gemaakt met smeer; en daar na met een staafje rondom tegen de Vyzel slaan, om te maken, dat de stof op een hoopje gaat zitten.
Laat deze stof een weinig koud worden; en ze daar na’er uitgedaan hebbende, sla met een de regulus van ’t Goud met de vuilnis. Weeg de regulus, en doe ze smelten over groot vuur in een kroes, en gesmolten zynde, werp’er by pozen driemaal zo veel Salpeter by. Hou een groot vuur aan, om de stof gesmolten te houden; en als de rook ophoudt, zal zy klaar en zuiver voor den dag komen; doe ze dan in uwe yzere Vyzel, die warm en vet gemaakt is, gelyk we hier boven gezegt hebben; of laat ze in een Kroes, welke gy schudden zult, terwyl zy koud wordt, op dat zich de regulus van de vuilnis, die daar onder is, scheide, en uwe regulus zal zeer zuiver zyn.
Om ’t Goud te louteren is de Kapel ingebruik, waar in men op de zelfde wys, als in ’t louteren van Zilver, te werk gaat. Maar alzo de Kapel niet in staat is om ’t Goud van ’t Zilver te scheiden, neemt men zyne toevlucht, tot ene andere manier van doen, welke den naam van Depart, scheiding in ’t Frans, draagt.
Om daar toe te komen, laat men het vermengde Goud en Zilver in een groot vuur, in een Kroes smelten; en als dit mengsel aan ’t smelten is, werpt men het in koud water, waar in het zich in greinen scheidt. Als deze droog zyn, scheidt men het Goud van ’t Zilver door middel van Sterk-water. Want dit water ontbindt het Zilver wel, maar het Goud zinkt in stof op den grond. Men giet het ontbonden van ’t Goud af, en wast daar na de goud-poejer af, om ze zoet te maken.
Maar het gebeurt menigmaal, dat een deel Zilver hardnekkig aan het Goud vast blyft. Dus kan men niet zeggen, dat deze loutering gans en al volkomen is.
Men heeft nog een andere manier om Goud te louteren door Caementatie, (zie Kunst- woordboek van Hubner.) Welke op deze wys geschied.
Men legt in een Kroes gouden plaatjes, en laag om laag ene droge deeg, welke men Caement noemt, en waar in Rots-zout, en Ammoniac-zout komen. Men dekt deze Kroes, en ze daar na rondom in ’t vuur gezet hebbende, laat men de stof den tyd van | |
| |
tien, of twaalf uren met groot geweld tot kalk verbranden, op dat de zouten de onzuiverheden van ’t Goud mogen wegbyten. Maar menigmaal blyven’er nog andere Metalen in over; somtyds vreten zy ’t Goud zelve weg en doen’er een deel van verliezen.
’t Louteren van Goud door ’t Spies-glas, is ’t zekerste van alles; want niets dan ’t Goud wederstaat dezen vreter. Het neemt, ’t is waar, wel een weinig weg, maar ’t laat geen ander Metaal blyven.
Men moet aanmerken, dat men een Tegel op de Kroes moet leggen, op dat de lucht, die door ’t as-gat komt, den grond daar van niet verkoele.
Het Goud smelt, zo dra het Spiesglas op den grond gaat zitten, om dat het Spiesglas vol van zoutachtige zwavel is, die de kragt van ’t vuur vermeerdert, en de deeltjes van ’t Goud van een scheidt. Het geestigste en vluchtigste zich met het Spiesglas vermengd hebbende, gaat een gedeelte met den rook heen, en ’t geen grof en vast is, gaat aan vuiligheden zitten.
De vonken, die op ’t laatst van de stof afvliegen, komen van enige deelen van het Spiesglas, dat, in ’t Goud verward, zyn best doet om daar uit te geraken. Dan moet men de stof van ’t vuur halen, op dat’er niets verloren ga; en ze in een klomp gieten, als gezegd is. Daar na doet men ’t Spiesglas weder smelten, daar men Salpeter op werpt, op dat dat zout, al het Spiesglas wegneme, dat over konde zyn gebleven, en van deze stof heeft men een Goud zo zuiver, als het wezen kan, en van vier en twintig karaat zo men ’t heeft.
’t Geen men karaat van Goud noemt, is eigentlyk een gewigt van een scrupel, of 24 grein, dus maken vier en twintig caraten een Ons uit.
Als een once Goud in ’t Louteren niet meer vermindert, is ’t Goud van vier en twintig karaten; Zo ’t een karaat vermindert, is het Goud van drie en twintig karaten. Vermindert het 2 karaten, is het van 22 karaten, enz. Maar men houdt staande, dat men geen Goud van vier en twintig karaten vindt; om dat het’er niet is, ’t geen met Zilver, of Koper niet vermengd is, hoe zuiver het ook wezen mag.
’t Rode Goud is minst waard, om dat’er meer Koper in is, dat het die kleur byzet. ’t Gele is het beste, en ’t moet zelf in ’t vuur geel worden.
Het karaat van Paarlen, Diamanten en ander edel Gesteente, weegt niet meer dan vier greinen.
loutering van Zilver. Zie zilver.
louwmaand, by de Latynen Januarius genaamd, is de eerste Maand van ’t Jaar, volgens de rekening van byna gansch Europa. De Zon treedt ontrent den 20, of 21sten dezer Maand, in het teken van den Waterman.
| |
Voordelen, die de Landlieden in deze Maand kunnen hebben.
Men verkoopt op dien tyd Kalekoense Hoenderen, Kapoenen, en in ’t algemeen al het gevogelte, waar van men de plaats wil ontdoen, en die men bekwaam oordeelt, om verkocht te worden. Alle Eijeren, Boter en Kaas, die men in dezen tyd heeft, kan men te markt brengen, en daar verkopen. Zo wel verse Eijeren, als die men zedert October zorgvuldig bewaart heeft, kunnen ook verkocht worden. Het gelt, dat men’er van maakt, legt men aan om anderen voorraad, voor de Huishouding te kopen, waar van de winst dan groter is, als van de Eijeren zelve.
Zo’er in January Kalveren komen, moet men geen zwarigheid maken om ze te verkopen, vooreerst; om dat ze raar en duur zyn, en ten andere, om dat het dan de rechte tyd niet is, om ze aan te houden.
Gelukkig, die in dat Saisoen vette Ossen, of Koejen heeft, om te verkopen, alzo de Slagers haar wel weten te vinden, zonder dat men ze nodig heeft, op de markt te brengen.
Op dat gety is ’t ook raadzaam die Vruchten te verkopen, welke dan goed zyn om te eten; by voorbeeld, de Lanzakker, en Virgouleuze Peren, de Bon Chrétien d’Hiver, Beurré d’Hiver, de Fry-burger, la Calle de Meaux, l’Oranje d’Hiver, le Certeau, le Suerin, de kleine Muscat d’Hiver, le Rateau gris, de goede Amet, la Poire d’Amour; ondersteld zynde, dat een goed Landheer zynen Tuin altoos vol allerhande goede Vruchten hebbe. De kennis van wel huis te houden, vereist, dat hy met diergelyken Hof, of Boomgaart zyn Landhuis verciere; en hebbende geleerd, hoe men ze moet bewaren, dat hy die Vruchten niet kwyt rake, dan met orde en op een tyd, als ieder soort goed is om te eten, om’er goed geld van te maken. Zodanige Vruchten brengen hem meer voordeel aan, zo ze verkocht worden, dan zo ze in huis gegeten wierden; behalven het gene hy voor zyn eigen tafel, ’t zy hy alleen is; of gezelschap heeft af te wachten, ter zyde legt en opsluit.
Daar zyn ook Appelen, die men in Louwmaand eet, als de Rambout, de grote gryze Renet, de Caleville, en meer andere, die men kan laten verkopen.
Men zou niet geloven, hoe veel geld dat opbrengt, als men ’t alles, gedurende het gansche Jaar, wel te rade houdt.
| |
Bezigheden van een Landman, in de Maand January.
Het werk eens Landmans, of van de Huislieden daar toe gestelt, en op het Land blyvende wonen, is gedurende den tyd, wanneer de koude, of regen hen noodzaakt in huis te blyven, op hun gemak te doen, het gene zy zonder uitstel gedwongen zouden zyn, by goed weer te doen: want dan roept hen hun beroep, tot zaken van groter aangelegenheid.
Dergelyke werken zyn, de Staken, of Palen voor de Wynstokken klaar te maken, Stort- en andere Karren te verhelpen, en toe te zien, of’er | |
| |
enig gebrek is van werktuigen, nodig tot den Landbouw, en, of de overige in staat zyn, om gebruikt te worden; wat daar ontrent mankeert, moet men op dien tyd bezorgen.
Voorts moet men in Louwmaand de Heggen scheren, en de grote Vruchtbomen van het onnutte hout snoeijen, ook voortgaan het Koren op de vloer uit te dorssen, zo lang men door de vorst belet wordt buitens huis eenig werk te doen.
Ook maakt men op zo enen tyd de Tenen gereed, om de Wyngaart te binden.
De Landvrou moet zorg dragen, dat haar Meiden de Kennip zwengelen, of spinnen, terwyl het ongelege saisoen niet toelaat, dat ze buitens huis Takkebossen lezen, om den Oven te heten.
Eindelyk, dewyl’er niet de minste tyd is, die niet diend waargenomen, moet een Landman alles doen, wat in zyn macht is, om ze niet onnut te laten verlopen; de Winter geeft doch ledigen tyd genoeg aan de arbeiders, en als die maanden komen, hebben de knechts het vermaak hun Ploeg te zien rusten, zonder dat men ze des hoeft te erinneren.
Zo men ze dan niet te werk stelt, hoe gering de arbeid in dien tyd ook mag wezen, zouden ze zig niet schamen ledig te zitten, zonder het minste te doen.
| |
Van ’t werk, dat men in de Boomgaarden en Moestuinen moet doen.
Hoewel het schynt, als of men in dezen maand ontrent de tuinen zeer weinig te doen had, alzo de koude dan heel fel is, echter is dat de rechte tyd om de Bomen van alle vuiligheid te zuiveren, en’er geen droge blaren aan te laten, alzo dat altemaal Rupsnesten worden.
En gelyk men in de maand November de Bomen heeft moeten ontschoeien, zo is het nodig in January die ontschoeide Bomen weer met goede aarde te dekken.
Nog is ’t dan tyd de nieuwe aarde en mest te doen vergaren, gelyk de vuilnis van de wegen, daar de beesten over gaan, of ontrent de Vleeshuizen, die men doorgaans voor Paassen schoon maakt, en die men den gantsen Zomer bewaard, zonder daar iets mee te doen, om de voeten van de Bomen te herschoejen in ’t afgaan van de Maan in January.
By afnemende Maan kapt men ’t hout voor de Glintingen, Heiningen en Wyngaarden, ten ware zulks geschiede op ’t einde van de Maan in December, dewyl’er dan geen sap in de Eomen is.
Men kan ook beginnen Bedden te maken van heten Mest, om naderhand alles te dongen, en dit is zeer dienstig om de tuinen van jaar tot jaar in staat te houden.
Men moet al vroeg de aarde van de Framboizen met Klouwen omhalen, want zo men tot de volgende Maan wacht, zou het te laat wezen, dewyl men dan de jonge uitspruitsels in de aarde zou kwetzen. Men moet ze dan ook snoejen, doch niet om ’t daar by te laten blyven, en voor de laatste maal, maar alleenlyk om de êspalier te vormen, en om de aarde te roeren, maar wanneer de Maan in February 27 dagen oud is, snoeit men ze zo als ze moeten blyven, en daar op bindt men haar vast.
Daar en boven moet men in de Louwmaand alle soorten van Bomen snoejen, zo wel de Hagen-, als Espalier-bomen, en enige bereiden om ze voor de grote Vorst te dekken, of voor de Sneeu te bewaren, Groeven en gaten maken, om nieuwe Bomen te planten, en kuilen om de aarde te mesten; de voeten der Bomen ontschoejen, ’t zy om de dikke wortels te besnoejen, op dat ze weliger vrucht brengen, of om de zwakke wortels te hulp te komen.
| |
Bezigheid in de Bloemtuinen, gedurende de Louwmaand.
Men dekt de Planten, die voor de vorst te vrezen hebben, nog voor den kwaden tyd, en moet niet wachten, tot dat de aarde hard bevroren is.
Op de gedekte Bloemparken, moet men gespanne Vallen zetten, om de Aardmuizen, Ratten en Mollen te vangen, die om hare kost uitgaan. Tot Spys, of Lok-aas neemt men Erweten, Noten, of Amandelen.
Men moet de Anemonen, in potten geplant, zo wel voor de menigvuldige Regen, als voor de Vorst bewaren; als mede allerhande jonge Planten, die men in Potten, of Kassen heeft gezaait.
| |
Peren, die in Louwmaand goed zyn om te eten.
Portaal-peren, goed in Jauuari, als ze beginnen te spikkelen; dat is, als ze schynen te willen rotten. Ze duren tot in Februari.
Groene Satyn-peer, een smeltende en zeer rare vrucht, en in ’t byzonder deugdzaam in Januari.
Grote Muskus-peer, kostelyk en tydig, om in Louwmaand op Tafel te brengen.
De Ranville, of Martin Sire, uitstekende in deze maand.
Ronde Milaan-peer, een soort van Bergamot, goed in Januari, en houdt zich goed tot in Februari,
Winter Koninginne-peer, heel goed in dezen tyd.
lubbe is ene zure stoffe, welke in de Magen der Kalven wordt gevonden, die nog niets dan Melk hebben gedronken, en welke men doodt voor dat zy verteerd is. Men gebruikt ze, om Melk te laten stremmen; maar men moet ze ook weten te bereiden.
| |
Manier om de Lubbe te bereiden.
Men moet de Maag van een jong Kalf hebben; dat nog niets, dan Melk gebruikt heeft; daar de gestolde Melk aan Vringt uithalen, maar’er het haair wel uitzuiveren, dat het Kalf, door zich, of andere te likken, in de Maag heeft gekregen. Daar na wast men die Stremsel in schoon water, | |
| |
en droogt ze met een witte doek af. Men wast ook de Maag; men zuivert en schrapt ze, en keert ze weder om, en steekt’er het gestolde met Zout in. Men hangt het alles op, en zet’er een kleine pot onder, om daar ’t zout water in te laten druipen, ’t geen’er uit loopt. Dit water gebruikt men, en is een goed Stremsel.
Maar, alvorens daar van te nemen, moet men ’t enige dagen te voren zouten, en gebruiken het als men ’t nodig heeft.
Of men hangt de Magen en ’t gestolde ook wel te drogen, of in de rook, na dat zy wat gezouten zyn, en giet’er daar na wat zout water op te trekken, waar van men ’t zelfde gebruik maakt.
Als men dit Stremsel wil gebruiken, neemt men wat in een lepel, roert’er wat Melk onder, en mengt het onder de Melk waar van men Kaas zoekt maken. Zie kaas.
Buiten het bovengenoemde Stremsel kan men nog, om Kaas te maken, gebruiken het zaad van Gezegende Distel, of bloem van wilde Distel. Het sap van een Vygeboom, die uit de groene bast loopt, na dat’er een snede in gemaakt is, is daar zeer goed in; als ook de Gember en de Kuit van een Snoek.
lubben is een Spreekwys van den Tuinbouw, om daar door het ontnemen van groejende takken, of vruchten, of ranken, aan Plantgewassen, als Komkommers en Meloenen, of aan Wyngaarden en Bomen in den Zomer te betekenen.
lucht. De Wysgeren, of Filosofen merken de Lucht aan, als een lichaam, dat bestaat uit kleine deeltjes, die ene grote kracht van uitzetting bezitten, gelyk ene stale veder, of gelyk ene Sponsie, die zaamgedrukt zynde, zich van zelf weder uitzet. De Lucht, die wy in en uit ademen, omringt den Aardkloot ter hoogte van enige weinige uren, en wordt Athmosphera, dat is Damp-kring; genaamd. Want zy is vervuld met dampen en uitwasemingen, welke onophoudelyk uit verscheide deelen der aarde opstygen. Deze Lucht gaat door de Neusgaten, of den mond en de Long-pypen in de Long, en vermengt zich met de deeltjens van ons bloed, voor dewelke ze nodig is, om door hare uitzetting den ommeloop deszelfs te bevorderen, welke geschiedt van ’t Hart na de uitwendige deelen des lighaams, en van de uitwendige deelen weder tot het Hart. Zy brengt ook veel toe tot onze gezondheid en ongezondheid, door de dampen die’er in zyn, naar dat dezelve gesteld zyn, om het bloed te bederven, of in staat te houden van ongehinderd in zyne aderen voort te lopen; zo dat’er niets is, dat onze lighamen en levensgeesten ligter kan veranderen, dan de Lucht; want van hare gesteldheid hangt de goede, of kwade gesteldheid van onze geesten, sappen, en overige deelen gantschelyk af; weshalven men, om gezond en lang te leven, ene goede lucht moet inademen, en de kwade myden, of ten minsten verbeteren.
De goede lucht maakt de geesten levendig, verheugt het hart, maakt de vyf zinnen fynder, scherpt voornamelyk het gehoor, en versterkt de leden; zo dat ook alle inwendige deelen sterker worden in hunne werkingen, en by gevolge een kwade lucht, in alles het tegendeel veroorzaakt.
Wanneer de Lucht verandert, of bedorven is, en men dezelve niet kan myden, zal men ze door de kunst kunnen zuiveren, met Rosmaryn, Jenever-hout, of Besiën, Cypressen-hout, Lauwer-besiën-, Wynranken-, Aloë- en Santal-hout, of geurige Gommen; als Wierook, Storax, Kalmus, Bensoin, enz. te branden. Daar zyn echter verscheide Planten, die men in dezen opzicht moet verwerpen, als de Note-boom, Vyge-boom, de Koolen, of Moes-kruiden, de Wal-wortel, of Adich, of Ebulus, en de Wyn-ruit.
De ondervinding leert ons, dat’er nauwelyks; enig lighaam zy, ja ’t Water niet uitgezonderd, dat niet enige lucht in zich heeft: maar de vruchten en planten zyn’er zeer vol van; waar uit men besluit, dat de lucht niet weinig tot haren wasdom toebrengt, wanneer ze zich door de warmte der Zon begint uit te zetten. Zo is ’t mede waarschynelyk, dat, als de aarde in ’t Voorjaar door de stralen van de Zon begint warm te worden, de uitzetting der lucht, die in het zaad besloten is, veel toebrengt om deszelfs spruitjes te ontbinden en te doen uitschieten; ook klinkt niets zonder deze.
Een Boom in de volle lucht: noemt men, naar de franse Tuindery, enen Boom, die een stam van zes voeten hoog heeft, en die by gevolg de ruime en volle lucht geniet, zonder door enigen Muur, of iet anders belet te worden.
lucht. (kwade) Middel voor kwade lucht. Zie elixir van citroen.
De Heer Des Aguliers heeft een Tuig verzonnen, bekwaam om de lucht in een Vertrek, daar vele mensen, of zieken zyn, te verbeteren, en zeer goed in Gasthuizen is. Dit is in de Philosophical Transactions van Londen, te vinden.
luchtgaten zyn die openingen welke in de Ovens van Glasblazers, Essajeurs, Chymisten, enz. gemaakt worden; en om het vuur te matigen, door openen en sluiten geschikt worden, naar dat men vuur meer, of minder wil hebben. Zie destillatie.
lucht geven is een Spreekwys van den Tuin-bouw, waar door men wil zeggen, dat men door ’t wegnemen van takken, ruimte in een boom gemaakt heeft, waar door zekere andere takken lucht ontfangen kunnen.
luchtglas. Barometer. Is een glaze Buis, of Pyp, dienende om door middel van ’t Kwik, de zwaarte en lichtigheid van de Lucht aan te tonen. Het is zeer nuttig en van groot gebruik in den Landbou, alzo men daar door kan weten, of het goed, of kwaad weer zal wezen; of het zal regenen, of niet; en een Tuinder en Arbeider nemen dienvolgens hunne maatregels om te zajen, te planten, en in te zamelen, enz.
| |
Beschryving van het Luchtglas.
Men heeft’er twederlei: het een is enkel, het | |
| |
ander saamgezet. Wy zullen maar van het eerste spreken, dewyl het de verandering der lucht veel naaukeuriger aantoont.
Het enkele Luchtglas, zo als het in de voorstaande Figuur verbeeld wordt, bestaat uit een glaze Pyp, gesloten aan ’t ene uiterste A. en krom gebogen met een knop aan ’t andere C D E, die wederom naauwer wordt en open is by F. Men giet in deze buis Kwikzilver, dat het deel D F. niet verder vult dan tot E, zynde ontrent het midden van dien knop, maar in den arm A D, stygt het tot B. Het gedeelte A. B. is ledig van lucht, en de wydte C. B. is ontrent 27 duim boven het waterpas van C. E. Men ziet menigmaal, dat deze Colom van Kwik C. B. niet altoos op dezelfde hoogte blyft, maar somtyds op 27 duim en een halven, of drie-vierde stygt, dat een ruimte is van 21, of 22 linien, die al minder wordt naar de veranderingen der lucht. Deze ruimte verdeelt men in 12 deelen; By de allerhoogste verheffing van ’t Kwik, ’t geen men neemt voor den eersten graad van die verdeeling schryft men Heel droog. By den tweden Bestendig, of Vast weer, dewyl het dan enige dagen zo blyft staan. By den vierden Schoon weer, by den zesden Veranderlyk, by den achtsten Regen, by den tienden Veel, of sterke Regen, by den twaalfden Wind, of Onweer.
Deze Pyp is doorgaans in hout met enige cieraden ingevat, en het gedeelte C D E F. besloten in den voet van ’t hout, maar het deel C. A. wordt van buiten gezien, in ’t midden van de Lyst.
luif wordt een soort van Dak genaamd, ’t geen aan de ene kant aan een Muur, of Heining, of Gevel vast is, en aan de andere kant hangt, of op stylen staat.
luiheid is de oorzaak van ’t verval van Huisgezinnen en Geslachten, brengende armoede, gebrek en verachting voort; Zie Spreuk V. XXIII. 21. XXVIII. 19; Terwyl zy de oorzaak van Wellust, en Ondeugden is.
Lui hieten ze, die hunnen nodigen tyd, tot arbeid geschikt, niet besteden, of zonder iet te doen, verwaarlozen, en ledig zyn, te veel slapen, of ze in ’t spelen, ’t drinken, klinken en wandelen deurbrengen, of in nutteloze tyd-verdryven verkwisten. Hier van daan komt het, dat hun niets gelukt, dat een Werkman, Wyngaardenier, Tuinman, Koopman, Winkelier arm wordt, of blyft, en nooit goed werk maakt.
luis is een naam, die aan verscheiden soorten van gedierten gegeven wordt, welke zich aan Dieren, Mensen, Planten en Bomen hechten, en daar uit hun voedsel zuigen. Die der Bomen, enz. Zie ongediert.
| |
Middel voor luyzen.
Om de Luizen te doen sterven, maak een afziekzel van Tribulus Terrestris, of van Vloo-kruid, of van Kolokwint, of van Braam-beziën, of bladen van Kool, bespreng daar uw huis mede; Dit middel verdryft de Luis, of doet ze sterven. Aleris.
| |
Anders.
Smeer een klein stokje met vet van een Reiger, en zet het in ’t midden van uwe kamer; en alle de Luizen zullen’er na toe komen, en sterven. Arnaud de Ville Neuve.
Ander. Bespreng uwe kamer met Loog en Geitenmelk met den ander gemengd.
Ander. Neem de Bonen van Lupynen, en Aluin, doe ze in water koken, en bespreng’er uwe kamer mede. ’t Water, waar in Aluin, Kolokwint, de bladen van Persik, Yzerkruit, Coriander gekookt is, voert het zelfde uit. Fallop.
Ander. Neem een Emmer met water, doe daar in een pond Koper-rood, of Vitriool; en, dat gesmolten zynde, besproei’er uwe kamer mede.
Ander. Men doet de Luizen sterven met smeersels, daar Kwikzilver in is; met Zwavel en andere drogen, welke men gebruikt om Schurft te genezen.
Ander. Doe een once gestote Sublimaat in een Emmer met water smelten; en een kwartier-uurs koken; besproei de kamer met deze vocht, den tyd van vier dagen aan een, en de Luizen zullen heen gaan.
Ander. Leg onder uw Bed een tene Hord Paardenvygen gedekt.
Ander. Berook uw kamer met Kwendel, of Polei.
Ander. Leg rondom uw Bed en tussen de Dekens, Wormkruid.
Ander. Smeer het hout van de Bedstede met het afziedzel van Elzen.
Ander. Besproei uw Vertrek met afziedzel van Wynruit met Koejepis gemengd.
Alexis raadt om de Luizen en Weegluizen te doen sterven. Aluin, Wynruit, Averuit, Kruis- en Munt, Keule, Neutebladen, Varen, Lavendel, oude groene Lavendel, Vlokruid, Psylliun geheten, Anaguri, of stinkend hout te nemen, en daar van een onder de Deken, of Sprei te doen, enz; of wel doe ze in Azyn met Zee-ajuin koken, of gebruikt dit afkooksel om daar mede het dek te besprengen.
| |
Om luizen van een Hond te doen sterven.
Neem een deel Alsem, laat ze een uur, of anderhalf in water koken, en neem ze af. Als het koud is, neem dan het kruid, vryf’er zyn haair mede, en was hem met dat water. En de Luizen zullen sterven ter plaatzen daar zy geraakt zyn.
luiskruid. Staphisagria. Zie Hubners Kunst-woordenboek op ’t woord Pedicularis.
lupyn, in ’t Latyn Lupinus, is een Peulgewas, dat twee blaadjes over den ander staande heeft, platte Boonen in zyne Aau draagt, en bladen op de wyze van een wajer, maar als gevingerd, draagt. Men vindt de soorten in Hubners Kunst-woordenboek.
Plaats. Men vindt ze veel te Ville Neuve, in ’t Avignonse. | |
| |
Eigenschappen. Men mest’er Vee mede in de plaatzen daar zy groejen. Met het Meel tot een Drank klaar gemaakt verdryft men het ongedierte; het afziedzel is zulken goed, die een kwade Mild hebben, ’t Is ook goed op Wonden, op Schurft en Douwurm.
De Lupyn-bonen gebrand zynde, dienen voor Koffy in Italien. Maar men neemt’er, om derzelver bitterheid, maar de helft van.
| |
Aanmerking.
In Italien en Spanjen zyn Lypynen van groot gebruik, om de gronden te verbeteren, en Beesten en Mensen te voeden. Dit was het voedzel van den Heilig Karel Borromeus. Sedert enigen tyd zyn zy ook in ’t Dauphiné in groot gebruik geraakt.
| |
Hoe men de Lupynen teelt.
Men zaait ze gelyk gemeene Erreten, in allerlei soorten van gronden, al waren zy stenig en kwaad. De grond in de maanden van February, of Maart eens om te arbeiden is genoeg. Als men’er vrugt van wil hebben, kan men ze in April zajen; maar ’t is evenwel te duchten, dat men’er dan gene vrucht van zien zal. De Lupynen bloejen op drie byzondere tyden, in Mei, Juni en Juli.
Deze Bonen in February en Maart gezaaid, brengen gene rype vruchten, als in ’t laatst van September, of October: en men trekt de Planten voor de Vorst op: en men doet ze aan hopen, of Schoven, om gedorst te worden.
| |
Gebruik der Lupynen voor den Wyngaard.
Als men de Wyngaarden ontrent St. Jan wil mesten, wanneer men ze begint te bewerken, spit men deze Plant in den grond, even als Mest.
Ook dient de As van deze Plant den Wyngaardenier tot Mest, zo men een lepel vol aan elke stam werpt.
| |
Gebruik der Lupynen voor de Granen.
Zo men wil, dat de Lupynen goed doen aan het Koorn, zal men ze niet zajen, dan in ’t begin van Juni, op dat, wanneer men het Koorn wil zajen, Vrouwvolk neme, dat alle die Planten uitwydt, op hoopen gooit, en naar maten, dat de Ploeg een veur maakt, enen arm vol van die Lnpynen neemt, en den Ploeger volgende, ze in de Veur gooit; zo dat de twede Veur de Planten van de eerste bedekt. Dit alles onderstelt, dat het Koorn op dezen grond, voor het ploegen gezaaid zy, op dat men, als de grond gezaaid is, en van deze Lupynen gemest, hem dan niet hoeft te Eggen, om dat het Eggen de Planten boven zoude halen, die dan genen dienst zouden doen.
| |
Gebruik der Lupynen voor de Paarden.
Als men ze den Paarden te eten wil geven, giet men’er verscheiden malen water op, om’er het bitter van weg te nemen.
Kragten. Zy verdryven ook de Mollen.
lusthof. Hoe Moes-land, Bloemperk, enz. te schikken.
In een Lusthof moet de Warmoestuin aan de zyde van den Bloem-tuin gemaakt; en daar van door een grote Dreef geschieden, en met Moes-kruiden, naar believen van den Meester, voorzien zyn. De Bloemhof moet van Berceaux omringd zyn, welke van fraai groen voorzien, en op hare plaatzen met Jasmyn, Rosmaryn, en andere Planten, met Kamperfoelie, Palm- Cipres- Rose-bomen opgeschikt zyn, welke gesnoeid en gezuiverd zyn naar haren aart. De Wegen en Paden moeten met fyn zant bestrooid, of bestraat, of geplaveid zyn. De Moestuin kan door een pad van zes voet in twe gelyke deelen, of in vieren verdeeld worden. Op de ene helft, of vierdedeel zal men Warmoes-kruiden; op de andere Bloemen vinden, bekwaam om Boketten te maken, als Violetten, Madelieven, Riddersporen, Anemonen, Ranunkels, Lelien, enz. zo dat zy genoeg zyn, om ze de Bloem-tuinen te noemen; op de andere zal men vinden ruikende kruiden, welke, ’t zy ze bloemen, of gene hebben, echter dienstig zyn om met andere, of alleen, en met hun loof tot Boketten gemaakt te worden; gelyk Asters, Alssem, Rosmaryn, Jasmyn, Marjolein, Polei, Kruis en Munt, Hyzoop, Lavendel, Basilikum, Salie, Boonkruid, Wynruit, Thyn, Camillen, Kattekruit, Melisse, Algoede, Malrove, en dergelyke: zo dat het genaamd mag worden de Hof van welriekende kruiden.
De ruikende kruiden en bloemen, moeten geplaatst worden op Bedden en Kwartieren van gelyke grootte en wydte, als die van den Moes hof. Andere aan kwartieren gemaakt, door paden onderscheiden en afgebroken door omzetzels, of zonder dezelve. Schoon het meeste deel der ruikende kruiden, zonder enigen arbeid van den Tuinman groejen (vooral die tot Boketten zyn geschikt) die echter, welke de hand vereissen, moeten gezaaid, geplant, geöogst, en bewaard worden niet anders, als de Keuken-kruiden; waar in men op den aart van elke moet acht geven, gelyk op hare plaatzen zal gezegd worden.
De kostelykste Bloemen, die ’t meest verdienen bezien te worden, zullen alleen gezet worden. Als de Anemonen, dubbelde en enkele, Totus Albus, Sjonkieljes dubbelde en enkelde, Narcissen van Constantinopelen, Tuberozen.
| |
Hoe men op een grond allerlei Tekeningen maakt.
’t Is niet genoeg ’t voorgaande in ’t ruw, ten dienste der Tuinlieden te hebben opgegeven: schoon het in zich zelve goed en licht om uit te voeren is. Echter gelyk het niet dan in ’t wilde is, zoude men kunnen zeggen, dat het nog zyne zwarigheid in heeft, om ’t alles by een te voegen, en met malkander in orde by een te brengen; en dat | |
| |
het een nieuwe zwarigheid zoude wezen, ene Lusthof te tekenen. Dit is oorzaak, dat wy voorgenomen hebben, hier een algemeen Ontwerp voor te stellen, waar in alle de byzondere deelen voorkomen, welke een fraaije Lusthof uitmaken. Wy hopen, dat het volmaaktheid aan dit werk geven zal, dat we imand in staat stellen, om de moeilykste ontwerpen op den grond te tekenen.
Men onderstelt hier dat men alle Ontwerpen onderzocht, heeft, en dat men’er een gekozen heeft, dat het Voorschrift zal wezen, waar na de Lusthof zal aangelegd worden; dat men ook de manier van Tekenen en Afbaken weet, welke onder ’t woord parterre zyn beschreven. Op dezen voet zullen we hier leren, hoe alles te pas kan gebragt worden; gelyk in de hier achtervolgende Plaat wordt afgebeeld. Zie hof, landhuizen.
Als het stuk gronds gereed gemaakt is, om op den grond te kunnen afbaken, of tekenen, gelyk elders geleerd is; en het ontwerp van deze algemene schikking van den Hof is vastgesteld, zullen wy onderstellen, dat het Gebouw gemaakt, de Muren en Heiningen voltooid zyn; want wy geven hier gene regels voor de Bouw-kunde.
Men onderstelt hier, by voorbeeld, ene algemene schikking van een Lusthof, waar in men Parterren, Starrebosjes, Graswerken, Fonteinen, enz. heeft: en met een woord, alles wat een fraje Buiten-plaats uitmaakt, gelyk het in de achtervolgende Plaat te zien is. Alwaar men onderstelt, of verbeeldt, dat het op een Rol papiers getekend is. Fig. 1.
De Fig. 2. aan de zyde getekent, vertoont alleen de enkele afbaking, en is alleen geschikt, om den grond te verbeelden, en ’t geen men doen moet, om daar op te tekenen, en alle de deelen daar op te brengen, die in ’t kleine Ontwerp, vertoond worden, en ze daar hunne bescheiden plaats en gedaante te geven.
Wy zullen aanmerken, dat men, om op den grond, alle de deelen en maten van dit Ontwerp over te tekenen, die naaukeurig volgen moet, welke men met de evenredigheids maat op de Schaal vind, die onder aan ’t papier getekend staat.
Als men hier achter van de manieren leeft, volgens de 4de, 5de, of 6de manier; wordt dit van manieren verstaan, die in ’t hoofdpunt van de Parterren aangetekend zyn.
Om dit algemeen ontwerp op den grond te tekenen, of af te baken; zal men beginnen de gevel van het Gebouw A Fig. 2. te verlengen met Staken, welke men van plaats tot plaats aan weerskanten, gelyk met het Gebouw, zetten zal, als de linie B B. volgens de manier 3. Meet dan met uwe evenredigheids Passer op de Schaal van bet Ontwerp, hoevele Roeden’er zyn tussen het Gebouw A. tot aan het Parterre C. Dan zult gy vinden, dat deze Dwers-laan vyf Roeden wyd is. Breng deze maat met de roede op uwen grond van den voet van uw Gebouw af over, en steek een Paal aan ’t eind, als in D. Neem het midden der Gevel van het gebouw A., en plaats daar voor de Staak E. en metende desgelyks het midden der andere Gevel, van het Voor-plein, plant aldaar ene andere Staak, als E. Makende dat zy recht over malkander staan, als men de gang deur ziet. Maak daar na het half rond, naar het gene elders geleerd wordt op de plaats van de Staak D; zo dat de punten van de twe voorgaande staken, recht tegen-over deze komen. Verleng dan door Staken de middellinie G G. beginnende op de plaats D; alwaar gy uw Gereedschap plaatst op 20-Roeden en een halve verder, gelyk in I. een Staak. Van dit punt van daan, uw Middelpunt genaamd, zult gy uwe Lynen spannen, uwe Hoofdlanen, den kring uwer kommen, en derzelver omtrek maken. Breng vervolgens uw tuig, dat in D was, in het Middelpunt I, waar op gy het wel in ’t lood zult zetten; en zet de grond, waar op het staan moet, in een rechte lyn met de twe Staken E E. die by het Gebouw staan, en met de paaltjes van de Middellyn G G. Maak, naar het beloop daar van, een Lyn van paaltjes, van ’t ene eind van den Lusthof tot het ander, tot ontrent aan ’t punt K; en zettende een Lyn op den hoek van 90 graden, keer u In den Winkelhaak, om de Dwers-laan H H. te krygen, alwaar gy desgelyks van de ene tot de andere kant een ry met Staken in een rechte lyn zult zetten. Deze Baken zullen u de Middellyn van uwe grote Dreven verstrekken. Draag dan aan twe einden een maat van twe en een halve Roede aan weerskanten van de Middellyn over; steek daar paaltjes; en op deze kunt gy rechte lynen op andere plaatzen maken. In gevolge daar van zullen uwe Dreven de vyf Roeden breedte naar uw ontwerp hebben.
Neem daar na uw Tuig op ’t middelpunt I. geplant weg, en steek daar in de plaats een Staak, die gy’er wat diep in zult steken; meet met uwe Evenredigheid-passer op uw Ontwerp de Middellyn, die van zes Roeden is. Neem een tou van drie Roeden lang, ’t geen de halve Middellyn is, maak daar op ’t eind een Lus aan, steek daar een pen deur, op ’t ander eind, en teken daar een rond mede, volgens de manier 17. Teken uit het middelpunt I. het Pad L. rondom het Bassyn, welke naar gelang van het Parterre C is, en verlangende dan uw Touw op de vereiste maat, trek het Pad boven de Waterkom om de halve maan M M. te maken. Laat deze halve maan M M. eindigen op de hoeken van de Paden door paaltjes, die gy slaan moet in rechte lyn met de andere, en in den trek der halve mane, dat betekend wordt door de vier hoekpaaltjes O O O O. Neem daar na op het ontwerp de maat van het Parterre C. van tien Roeden; meet aan weerskanten van de Middellyn G G. vyf Roeden, en trek die twe Lynen, volgens de eerste manier, welke met die omlaag F D F. en naar gelang van de ronde linie L. u zullen geven, en afbaken de plaats voor het Parterre C. geschikt. Daar na moet men uit die linie de wydte der Paden P P. van drie en een halve Roede trekken, en de paaltjes van dit Pad slaan, recht op de hoeken O O. van de halve maan aan; [illustratie] [Plaat 30. pag. 518. Fig. 1. Fig. 2. Pag. 518. Fig. 5. pag. 519. Fig. 4. pag. 519. Fig. 3. Fig. 6. pag. 520. LUSTHOF. F. de Bakker fecit, 1741.]
| |
| |
en eindigende op de hoeken van de Dreef H H. en F F., op de hoeken, met de paaltjes bezet, die aan die kant de zyden van de Bosjes Q. Q. beperken.
Om uwe grote Dreef te bepalen; meet op het Ontwerp, hoe lang de Laan voor ’t Huis is, achter de halve maan M M. onderstel van 30 Roeden langte. Neem deze langte met uwe Roede van de hoeken O O. van de halve maan, en steek op ’t eind de Staak K. daar gy het halfrond zult zetten; zettende den voet daar van op de Middellyn, en recht op de Paaltjes en Staken I, G G, E E aan; en u kerende na de kwartieren, zet de paaltjes aan weerkante de gantse breedte, welke u geven zullen de linies van het kwartier R R. Meet daar na dicht by het Gebouw A. de lengte van de Dwers-dreef F F, van de Middellinie af, die op het Ontwerp gehaald is. Deze langte zal bevonden worden 26 Roeden aan weerskanten te wezen, breng die over op den grond van de Middellinie af, of van Staak E. 26 Roeden aan we’erkanten. Gaat van daar na de andere kant, en van de Staak K, en neem aan weerskanten op de Lyn R R. 26 Roeden. Steek op die langte paaltjes; en steek van daar op den Lyn verscheiden andere langs de gantse langte van deze beide zyden. Dit zal u geven de linien S S. T T. en zal besluiten en omringen de plaatzen tot de Bosjes Q Q; het Bos V. en ’t Starre-bos X. waar van gy de hoeken met paaltjes zult afbakenen. De Dreven rondom aan de muur, zullen zich daar na gemaklyk laten aftekenen, als men op de Roeden aan de twe einden op de linien R R. S S. T T. de wydte over brengt, welke zy op ’t Ontwerp bevonden worden te hebben, zynde evenwydig met de linien, die afgetekend staan. Wat de twee quartieren belangt, tot de Warmoes hoven Z Z. geschikt, die aan weerskanten van den Voorhof zyn geschikt; ’t is niet nodig te zeggen, dat men, om deze af te baken, niet anders heeft te doen, dan de Lynen S S. T T. enz. te verlangen, om voor de langte, en voor de wydte, van den trek der Dwers-lyn, B B af, het getal van Roeden, waar van deze Warmoes-hoven op het Ontwerp gevonden worden, te zyn; en dus zal men ’t vierkant daar, door dit middel, zonder moeilykheid vinden.
| |
Eerste Aanmerking.
Schoon men hier tot een voorbeeld een Tekening van een vierkante gedaante geeft; men zoude echter, vond men een Hof te tekenen, daar men hoeken in had, daar in gene nieuwe zwarigheid bejegenen, dan om de halve Cirkel te openen, en ze op den zelfden graad te plaatzen, welke de Raporteur aanwyst, als men de openingen der hoeken op het papier neemt.
| |
Twede Aanmerking.
Na het afperken van den Lusthof, moet men alle de nutteloze paaltjes en staken wegnemen, als die niets doen, dan om te verwarren; en’er gene laten, dan die nodig zyn, by voorbeeld in de Bosjes Q Q. Fig. 2. moet men niets dan de hoekpaaltjes laten.
Zie daar de beste en de gereedste wys om een groten Lusthof aan te leggen, door eerst de voornaamste Aflyningen, en alle de Lynen uit het midden te vinden, en van alle de deelen by een te brengen, die in ’t Ontwerp zyn getekend. Daar schiet niet over, dan het opgeven van de wyzen, hoe men ’t binnenste van elk deel toestelt; ’t geen wy in de drie volgende manieren van doen zullen zien. De eerste zal wezen, een Parterre aan te leggen, de twede een Kreupel-, of Starre-bos te maken, en de derde om een Gras-kom te maken. Deze zyn de voornaamste deelen, die ook de moeilykste zyn, om aan te leggen. Men heeft voor Aftekeningen die gehouden, welke op het algemene ontwerp op ’t papier getekend, Fig. 1. gelyk het Parterre C. het grote bosje V. en de Gras-kom X, en men heeft ze in ’t groot op deze tekening overgedragen, welke ze verbeeld, die altyd op rollen papier worden afgetekend, met de manier van ze te tekenen op den grond, die daar is by gevoegd.
| |
EERSTE MANIER VAN DOEN.
’t Aanleggen en halen van een Parterre op den grond.
Als de plaatst gelyk gemaakt en wel bereid is, gelyk in ’t Artikel Parterre is gezegd; moet men het papier der tekening van ’t Parterre C. Fig. 1. ruiten; makende daar met Kryt trekken over, en dwers over, die malkander kruissende, volgens de Schaal van ’t Ontwerp, kleine vierkanten van drie voet in ’t vierkant uitmaken. Laat het u niet moejen, zo’er op ’t eind van de Verdeling ene halve, of vierde van een ruit overschiet: want zo zal het ook wezen op den grond. Om ’t wel te doen was ’t nodig, dat het Parterre getekend was, gelyk Fig. 1. dat is, dat de bladen en takken getekend waren met ene enkele trek, van ene kant, gelyk in A. en dat zy aan de andere kant dubbel waren, gelyk in B. Dit brengt gemak toe, om te beter den trek te zien, en den oorspronk van een blad; om dat, zo ze niet dubbel zyn, de voornaamste trekken best te onderscheiden zyn, en men trekt netter op den grond. Begeef u naderhand op de plaats Fig. 4. Neem een Maat van drie voeten lang, en verdeel de Lynen, rondom de plaats, geschikt tot het Parterre C, in gelyke deelen van drie voeten elk, zo in de langte, als in de breedte, ziende wel toe, dat gy’er zo vele verdeelingen op maakt, al’er op de Tekening gemaakt zyn Fig. 1. Zet stokjes op elke ruit, gelyk men op Fig. 4. ziet; doe aan elk stokje een lyn, zo over lang als over dwars, en maak dus lynen, die uwen grond in vierkanten verdeelen zullen, en u op den grond ruiten, en het zelfde getal, als op ’t papier, zullen geven. Neem daar na de Tekening van ’t Parterre | |
| |
C. Fig. 1. ’t geen men gedurig by zich moet hebben om de ruiten te tellen en de trekken en zwieren van de bladen te zien. Begin met ene van de einden, ’t is evenveel welke. Laat ons onderstellen A. tel dan in het hoeveelste vierkant zo ene trek, of blad is; by voorbeeld het blad D. is in de 3de in de langte, en ’t eerste in de breedte. Tel op uwen grond, beginnende met A. Fig. 4. het derde vierkant in de langte, en het eerste in de breedte, gelyk men het in D. ziet. Trek terstond dit blad met een Trek pen, met ene enkele trek, en plaatst ze zo in ’t gezicht; gevende acht, waar zy begint en eindigt, of het in ’t midden, of, of op twe derde van een ruit is. Dus zult gy ook voor de andere bladen en takken van ’t gantse Paterre te werk gaan. Men kan de fouten, welke men in ’t eerste maakt, met de Ryf weder uitdoen. Zo men een blad kwalyk gemaakt heeft; dat is buiten zyne ruit; of, zo men’er de zwier en slinger niet heeft aan gegeven, welke daar in naar de tekening moest wezen. Na dat dus beide de zyden van ’t Parterre met ene enkele trek gehaald zyn, en alle de bladen en cieraadjen op hare plaats gesteld; moet men’er de twede trek by halen, en het in ’t net doen, gelyk men het in de andere helft B. van ’t Parterre ziet. Fig. 4. Men moet ook tellen, in welk vierkant, de dubbele trekken zyn, en men zal van die kleine stukken op roeden en voeten maat nemen, op dat men het netter zoude kunnen doen, als op het gezicht. Men moet den trek wat diep halen, op dat het niet uit ga; en men zal met gaatjes het begin en eind van een blad, of rank maken, die met de punt van den Trekker worden gemaakt, om daar door de Planters te gemoete te komen.
| |
Eerste Aanmerking.
Hoe de ruiten kleiner zyn, hoe de tekening in zyne fraaiheid beter wordt gehouden; en netter op den grond komt. Men schikt gemeenlyk die ruiten tot drie voeten vierkant, in de kleine Parterren, maar op grote geeft men ze vier voeten. Men moet in de vierkanten niet sluiten, dan krullen met platte banden, die op knoppen eindigen, want wat die van de zyden aangaat, die schikt men, lynt men, en meet men met de Roe, en trekt ze naar den lyn.
| |
Twede Aanmerking.
Gelyk’er moeite steekt in een Parterre van ene tekening en de zelfde Figuren in de andere helft te verbeelden; en dat het tyd van doen heeft, om de ranken en bladen, zo in gedaante, als grootte eveneens te hebben, zal men deze nieuwe manier gebruiken, welke deze helft zeer gemaklyk zal, door middel van gelyke driehoeken, doen trekken, zonder de plaats te ruiten, welverstaande dat de andere geheel geruit en getekend is. Zo men, by voorbeeld, het bloemtje D O, Fig. 4. wil verdubbelen, zal men twe Staken, aan elk eind van de Middellienie, wel diep in den grond steken, en een tussen beiden, zo het Lofwerk groot is. Fig. 4. onder parterre. Men zal twe lynen nemen, van de schors van Linden-bomen gemaakt, of twe dunne draden, aan welker eind men knopen zal maken, om ze door twe van die houtjes te steken, en ze beide halen na ’t einde, of kromte van een blad; gelyk in A. en kruissende dit tot aan die plaats, zal men ze na de andere kant brengen zonder de einden daar van te bewegen, welke men by de einden met de hand zal zonder verschrikken houden; dan zullen de lynen volgen; de knoppen zullen drajen, en trekkende ze gelyklyk, gelyk men de eerste reis gedaan had, zonder iet los te laten, zullen ze op de plaats daar gy opgehouden word; gelyk in B. een driehoek maken, die in alles even eens is als die van de andere kant, en een punt zullen geven, daar het balm-blad B. eindigen moet, dat gelyk is aan A. Men moet ook, zo met C. D. E. F. G. H. I. K. doen, zettende daar kleine stokjes, op die wys zal men de maat nemen, en dat in zo grote menigte, als nodig is om den Slinger van elken blad te weten. Dit geeft minder moeilykheid, als honderdmaal van de ene na de andere kant te gaan, om met de Roe, of de voet, in weerwil van de ruiten, een menigte van noodzaaklyke maten te nemen; en zelf tekent men dan nog die helft van de Tekening nooit zo wel. ’t Is zeker, dat die lynen u niet kunnen in het maken van een Figuur bedriegen, als de paaltjes van ’t midden maar diep genoeg zyn gestoken, en dat men maar de kruissende einden, die men met de hand houdt, niet los laat. Dit is zeer nodig om de gelykheid der Driehoeken, te maken.
| |
TWEDE MANIER.
’t Maken van een Starre-bosje op een stuk gronds.
De rondomgaande linien van het Starrebosje V. Fig. 7. op den grond zynde afgetekend, en de hoeken afgebaakt door staken; trek om de lanen, die op de hoeken A D. en C B. uitkomen, de lynen uit de hoeken A. B. C. D. Fig. 7. en hare gehele lengte. Deze zullen u het midden van uwe Lanen geven. En plant op de plaats, daar zy malkander kruissen zullen, gelyk in G. ene Staak; die het midden zal uitmaken. Meet daar na de wydte van uwe Dreef, op uw Ontwerp, en onderstel, dat zy van twe Roeden zy. Draag daar na die Roede aan twe einden aan weerskanten van de Middellinie, en steek daar paaltjes, waar op gy de zyden uwer Lanen zult afbakenen. Meet daar na met de Roede, de langte en breedte van het Bos A C. en B D. beginnende van de Hoek-staken, en teken netjes het midden door de Staken E E. F F. Trek uit deze punten lynen door paaltjes, in de breedte en langte op ene lyn gezet. Wat de Middel-kom belangt, welke een langwerpig vierkant is; meet op het Ontwerp Fig. 7. hoe vele Roeden’er van [illustratie] [Plaat 31. pag. 520. I II III Fig. 7. pag. 520. Fig. 8. LUSTHOF. F. de Bakker fecit, 1741.]
| |
| |
het middelpunt van de Vyver zyn, tot aan ’t middelpunt van de Halfronden: men zal vinden op de Schaal, dat deze langte vyf Roeden heeft. Breng dan, op den grond Fig. 7, op de linie E E. van het midden G. af, vyf Roeden aan weerskanten, en steek daar paaltjes, gelyk H. en I. Deze zullen de twe middelpunten wezen, waar uit gy uwe Halfronden zult trekken. Maak op die staken de halve ronden, gelyk in H., zettende den voet op de middellyn E G E, en zyne hoek op 90 graden, om een rechte hoek te maken, en de linie K K. te trekken. Boven die linie zult gy aan weerskanten de breedte van de Lanen rondom de Vyver brengen, welke is, volgens het Ontwerp, van twe Roeden en een halve. Om de linie N N. te maken, neem het Instrument weg; maar neem een Koord; steek het eind daar van aan de staak H. en trek het deel van ’t rond O, volgens de middellyn op het ontwerp gevonden, houdende uw trekken op, ter plaatze, daar G. de linien K K. ontmoet, zet daar staken, welke de oren der Vyver uitmaken. Breng daar na op uwe middellyn, E G E, van de trek van de Halfronden O, de wydte van het rondomgaande Pad van twe en ene halve roede, steek daar een staak, en latende uw Touw tot op die langte schieten, trek uit het zelfde middelpunt H. het ronde deel P. van de ruimte om de Vyver, tot daar gy de Linien N N. ontmoet, daar gy paaltjes zult zetten, welke de oren der vlakte bepalen zullen. Daar na zult gy uwe halve Cirkel aan ’t ander einde zetten, als in ’t punt I. gaande op de zelfde wys te werk, om de lynen van de Winkelhoeken L L. en M M. te halen, en brengende uw Tou om de Paal I. zult gy de Cirkel delen Q. en R. van de zelfde langtens als aan de andere kant halen. Dit gedaan zynde, zult gy op de Lynen K K. en L L. van de Staken H I. van daan, aan weerzyden de helft van de breedte van de Vyver brengen, welke rwe Roeden en ene halve is. Daar na zult gy paaltjes zetten, daar gy de wydte van ’t Pad rondom de Vyver brengen zult. Baken alle de Linien van het ene eind tot het ander af, en trek een lyn van paal tot paal, latende de zelfde met een paaltje eindigen, dat op de hoeken van de Paden A D. en C B. uitkomt, die van de ene na de andere hoek lopen. Dit zal de Vyver en Pad volmaken, dat’er om loopt. Wat de Holten en Nissen voor de Banken en Figuren belangt; men zal een Winkelhaak van hout in gebruik hebben, om daar de hoeken mede te trekken, en men zal de maat volgen, op ’t Ontwerp Fig. 3. getekend.
| |
Aanmerking.
Men moet in ’t trekken van een Vyver met ronde einden, het middelpunt enige duimen voorby gaan; dit doet zyne werking allerbest; en de oren van die stukken zeer klein maken, alzo het zeer onaangenaam in ’t oog is, ze te groot te maken.
NB. De Lezer gelieve aan te merken, dat hier door een Roede, een Franse Roede, dat is Toise, verstaan wordt; welke 6 voet houdt.
| |
DERDE MANIER VAN DOEN.
’t Tekenen van een droge Kom, op den grond.
Men stelt de Gras-kom voor, die op Fig. 5. achtkant op den grond getekend is. Men heeft dan niet meer nodig, dan de manieren om het uit te graven. Steek paaltjes op de acht hoeken Fig. 6. zo, dat zy een voet boven den grond uitsteken, onderstel, dat de grond wel gelyk legt. Zie op de Schaal hoe vele wydte elke schuinte, van hoek tot hoek, moet hebben; by voorbeeld van zes voeten. Zet verscheiden staken by den gis op negen voeten binnen die van de hoeken; zy zullen dienen om de aarde rondom uit te graven, zonder aan de kanten ’t weg te nemen; ’t geen men moet laten blyven, om’er de glojingen in vaste grond mede te snyden. Dit wordt uitgedrukt door de slangswys-lopende linie a, a, a, a. Als het grootste deel van uwe aarde weg is gegraven, en deze schuinte rondom afgestoken, dat is, om en by van de bovenste paaltjes af, tot de slangswys-lopende Lyn a, a, a, a. Om den grond der droge Kom gelyk te maken; steek paaltjes regt tegen over elke hoek, en op acht, of tien voeten van malkander, welke recht tegen over de paaltjes van die hoeken staan, en even hoog zyn. Dan zult gy van de binnenste paaltjes ene voet afmeten, welke de paaltjes der hoeken boven den grond hadden, en die plaats met een Houtskool tekenen. Voeg daar de diepte by, welke uwe droge Kom hebben moet. Onderstel van twe voeten. Gy moet uwe paaltjes een voet inslaan, naar dat het de nood vereist; zo dat zy in ’t geheel de diepte van drie voeten hebben. Daar na zult gy een Tou aan den voet van ene der Hoek-palen vast maken, gelyk in H. en op het teken van Houts-kool op het paaltje K. daar recht tegen over staande, zult gy ’t andere eind van het Tou vast maken. Gy zult boven op dat strakgespannen Tou zes voeten meten, welke de breedte der glojing van hoek tot hoek is, op ’t eind van welke zes voeten gy een Lood zult laten vallen tot op den grond, latende de aarde daar onder uithalen en klaar maken, om daar een paaltje in den grond te slaan, dat men het niet zien kan. Ga even eens aan de zeven andere hoeken van de droge Kom te werk. Als gy dus gevonden, en door paaltjes vast gesteld hebt de acht hoeken om laag, span dan het Tou van hoek tot hoek, en maak dus ’t twede achtkant op den grond. Dit geschied zynde, zult gy over al de paaltjes afpassen, en waar van de koppen net met de hoogte der paaltjes van de hoeken, omhoog over een komen, gelyk men aan de paaltjes B C D E F G. ziet, welke gy alle op de hoogte van drie voeten zetten zult. Gy zult lynen, van de ene tot de andere, aan de paaltjes die omlaag staan, spannen; en gy zult door de Spa den grond der Graskom gelyk maken. Ten aanzien van de manier van snyden en maken van schuinten, zal men zyne toevlugt tot de 4de manier van doen nemen.
Als men die drie manieren van doen wel zal verstaan, en op den grond een Lofwerk, Bosje en Graskom zal weten te maken, zal men daar na een | |
| |
grote menigte van andere wel kunnen tekenen: want alhoewel de tekeningen verscheiden zyn, ’t komt altyd op de zelfde manier uit. Dus zal een Tuinman, die een Lofwerk, of een Bosje op den grond weet te tekenen, niet anders hoeven te gaan zien, dan hoe men een Lof-werk, Bosje, enz. maakt. En volgende naaukeurig na ’t geen geleerd is, zal hy wel te recht raken.
Wy spreken hier niet van het tekenen van een Starre-bos; of Lof-werk op zyn Engels, enz. Dat soort van Tekeningen zal gemaklyk te maken wezen, als men maar wel weet te doen, ’t geen men ten aanzien van tekeningen geleerd heeft, die samengesteld zyn, en dierhalven moeilyker op den grond zyn te tekenen.
Men moet aanmerken, dat men de grote Maten en lange Lynen aan de einden, en nimmer in het midden meten moet, dan gaat de maat vaster.
Als gy op den grond vindt, dat’er op ’t getekende Ontwerp een fout is, ’t geen menigmaal gebeurt. Dan moet men ’t alles nameten, om te weten waar ’t schort; en zo men het niet vinden kan, en de misslag weinig van belang is, moet men ’t middelen. Dit zal men op den grond nimmer zien kunnen. Hoe naau men ook zoude mogen toezien; ’t is naau mooglyk zulke kleine fouten te ontgaan.
Zo’er in ’t gebruik van de halve Cirkel, de Roede, de Lyn, enige zwarigheid mogt voorkomen, of over een Kunst-woord, ’t geen men niet verstaat, moet men tot die woorden zyne toevlugt nemen.
’t Zal hier niet kwalyk voegen, eer wy eindigen, te zeggen, op wat voor een wys men het Middelpunt van een rond, een Achtkant, of Eirond, enz. kan vinden, als men de Maten onder ’t planten heeft weggenomen. Men heeft dit menigmaal van doen, al heeft men een nieu aangelegde Hof: of om van tyd tot tyd de Zoden van ronden te veranderen, of de kanten van Water- en Gras-kommen, en van grote Grasperken, die op de einden rond lopen, of om andere veranderingen in oude Hoven te maken.
Men gebruikt de zelfde manier in een ronde Gras-kom, welke men in een rond en plat stuk in gebruik heeft. Deze bestaat in ’t zoeken na het midden van de paden, die daar op aankomen, daar paaltjes te steken, en ter plaatze daar twe Lynen malkander kruisten, is gewis het midden; waar op men een paaltje zetten moet, ’t geen het Middelpunt zal maken.
Om den boord van een Water-kom weder met Zoden te beleggen. Laat men het Tou rondom de Pyp van de sprong gaan, en vout het in tween; dit dient om den Omtrek te maken, die naar die van de Kom loopt. Men vindt in ’t midden van Kommen somtyds een Beeld. Dit geeft wel enige verlegenheid, als de Pyp midden in een Beeld is: maar men moet’er maar een stok in steken, en daar het Touw om leggen.
De achtkanten en langwerpige ronden, laten zich op de boven verhaalde wyze gemaklyk herstellen, als men maar maakt, dat zy het zelfde middelpunt houden, ’t geen zy te voren hadden, op dat zy het zelfde opzicht ontrent de dingen, die’er rondom zyn, houden. Wat grote Grasstukken belangt; die aan de einden rond lopen, stukken Gras op zyn Engels aan Figuurwerk gesneden; men kan ze herstellen door de paaltjes te volgen; welke men de voorzichtigheid moet hebben, van ze diep aan den grond rondom te laten steken, eer men de Zoden opneemt; en zyn de Stukken te vol werk, kan men ze weder op ’t papier tekenen en ruiten, gelyk men een Lofwerk doer.
Daar is geen moeite aan alle deze Stukken, dan wanneer’er een Voetstuk in ’t midden staat. Dit doet in een Achthoek niets; want in de plaats van ze uit het midden te tekenen, zal men ze afperken uit de platten en hoeken van het Voetstuk. Een Eirond zoude ook geen moeite geven, alzo ’t middelpunt daar van buiten het Pedestaal is, ’t geen in ’t midden staat; men tekent het maar rondom; en men vervult het overige op het oog. Maar in stukken, die rond zyn, en welker midden door een Beeld wordt ingenomen, zoude men noodwendig verlegen moeten staan, zo men de twe volgende manieren niet gebruiken konde. ’t Eerste is een houten Hoepel te gebruiken, die sterk genoeg is om hem niet gemaklyk te kunnen buigen. Deze zal men rondom het Pedestaal vastbinden, op ene wys, dat zy zyne vier hoeken losjes omgaat. Daar na zult gy’er een Tou doorheen halen, dat groot genoeg is, om den Cirkel te trekken. Dan zult gy den Hoepel laten ophouden, zo dat hy gemaklyk om ’t Voetstal heen kan drajen, en dat byna evenwydig is, met de vlakte der grond. Vervolgens zult gy een Pen op ’t eind van ’t Touw vast maken, en uw rond maken met ene netheid die genoegzaam is. Want het is niet nodig, dat het in den haak naar de Meetkunst is. In een Graskom zal men de Cirkels gelykwydig van malkander trekken, de ene na de andere. Men onderstelt hier, dat het Pestal rond, of volmaakt vierkant is, ’t geen de gemeenste Figuren zyn: zo ’t een Rechthoek was, zoude deze manier onnut wezen. ’t Twede middel kan geen dienst doen, of daar moesten Bomen, of een Hek rondom een Grasperk wezen. Dan moet men van elken Boom, of van den Ring van ’t Hek van voet tot voet de wydte afmeten, schikkende deze Lyn altyd byna lopende op het midden van ’t Pedestal als het middelpunt aan, en men moet stokjes op de plaatsen steken, waar door ’t rond gaan moet, en ’t daar op ook zo na af-schryven, als men kan. Deze manier is nooit zo goet, als de anderen, alzo het altyd ongelykheden maakt; maar welke men op den grond niet zien kan.
| |
Hoe men de Kruiden, op bedden van verscheiden gedaante, zetten moet.
De bekwaamste Kruiden, om op Bloemperken te zetten, zyn Polei, Lavendel, Hysoep, Kwendel, Rosmaryn, Thym, Salie, Mariolein, Kamillen, Violetten, Maddelieven, Basilicum en andere, zo wel ruikende kruiden, als die voor Boketten dienstig zyn, te weten Lavendel en Rosmarein. Men laat ze omzetten met Voet-palm: maar om dat die niet lekker ruikt, moet men ze niet nemen. Alle de an- | |
| |
dere kruiden, als de Polei, Hysoop, Kwendel, Tym, Salie, Mariolein, enz. zyn bekwaam om in de vierkanten, of andere dergelyke kleine bedjes, welke men in de Perken legt, plaats te krygen.
De Kruiden waar van de Boorden gemaakt worden, moeten hoger en dichter dan die zyn, waar van de Lofwerken, zo gehele, als gebroken, beplant worden; op dat men de fraaiheid van het Lofwerk beter zoude kunnen zien.
Ik noem een Boord alles, dat een Plaats omringt en het pad van een Hof boordt; en gebroken bedden, die in verscheiden stukken onderscheiden leggen.
De bedden, die men niet omzet, zyn, of zo wyd als lang, of ongelyk van vierkantheid, dat is, wyder dan lang, of langer dan wyd, of langwerpig rond, of van ene gedaante, waar in rond met vierkant is gemengd, of van ene, welke den Hovenier behaagt, te weten als een Lelie, als Vyvers van liefde, kruipende Leeuwen, en dergelyke Beeltenissen.
’t Geen in ’t midden ener afgeperkte plaats met Rabatten, of zonder Rabatten is, zal vierkant, lang-rond, rond met vierkant gemengd, en rond, of van dergelyk ene gedaante zyn.
Zo gy in ’t midden van een gebroken bed enig kruid wilt planten, moet het niet hoger, maar minder hoog en korter, dan dat van de vierkanten zyn, op dat het gezicht van het Bloem-perk niet worde belet. ’t Is waar, dat gy in dat midden enig kruid van middelmatige hoogte kunt planten, of enig boomtje, dat niet dicht noch groot is, en een rechte stam heeft, als ene Cipres, of Laurier.
Wat de fraaiheid der Perken belangt, gy moet daar niets in planten, of zo gy’er enig kruid in plant, moet het lager zyn van stam, als het kruid ’t geen het Bloemperk omringt. ’t Geen omboord wordt, moet niet dan van twe soorten van kruiden zyn, te weten, Lavendel, of Rosmaryn; of Voet-palm voor omboordsel; of Hysoop voor ’t binnenste. ’t Is waar, dat men in ’t midden en op de vier hoeken ene Cypres, of Rosmarein, of zo een soort van kruid, of Boomtje kan planten, dat niet dicht is noch groot: maar recht van stam.
Maar het Perk van gebroken bedden, kan van velerlei onderscheiden soorten van kruiden gemaakt worden, die echter zo hoog niet kunnen groejen, dat zy het gezicht van ’t Lofwerk beletten. Maar die kort en niet dicht zyn, als Salie, Polei, Mariolen, Kamille, Madelieven, Viooltjes, Basilicum, Wynruit en andere. Deze kruiden moeten op verscheiden bedjes geplant worden, om te beter te schakeren, en te beter fraaiheid aan de kleine bedjes, die gebroken zyn, by te zetten. Gy kunt’er ook enige Vogeltjes, Mensen, en andere Beelden van Rosmarein, naar uw behagen, en de vinding van den Tuinman, gemaakt, in plaatzen.
De kruiden, waar van de bedjes worden gemaakt, moeten met de wortel, of van uitspruitzel in de maanden van January, February, Maart, of April geplant worden.
’t Is waar, dat, zo gy de kruiden, inzonderheid de Polei en Lavendel van Uitlopen plant, dat men ze op ’t eind van January en February, en niet later, ’t beste plant, om dat die Uitlopen dan door de grootste vorst niet zullen uitvriezen; en ondertussen zal men ze niet behoeven te begieten, om dat zy, eer de warmte aankomt, wortel zullen gevat hebben.
Desgelyks, zo gy de kruiden van wortels plant, moet gy tot de maanden van Maart, of April wagten; en wel toezien, dat uwe kruiden levendige wortels hebben, die goed en genoegzaam zyn, anders zullen zy niet vatten, en ten meerendeele sterven. Ook moet men, als zy geplant zyn, ze menigmalen, naar gelang dat de warmte daaglyks aanneemt, begieten, anders zullen ze verwelken en niet wel groejen, en op ’t oog staan sterven.
Hierom raad ik u, om wis te gaan, uwe Planten liever van Uitlopen, als Wortels te kweken, want het zal u gemaklyker vallen, en minder kosten Uitlopen te krygen, als Kruiden, die reeds geworteld zyn. Gy zult gene moeite hebben om ze in ’t leven te houden, en te doen opkomen. Zo wel als zy zonder begieten en gevaar van bevriezen zullen opkomen, zullen zy schoon en dicht voor den dag komen, als de Zomer begint. Om in aarde ’t zy Wortels, of Uitlopen te planten, moet men liever Gruppen maken met ene Vork met een korte steel, als met een Pen planten. Dit zult gy veel gemaklyker vinden.
Zie daar ’t grootste deel van ’t geen gy naaukeurig in acht moet nemen, om uwe Perken te maken. Maar, dewyl der zelver fraaiheid, van der zelver welgeschikte gedaante en schikking afhangt, die ’t oog kan vermaken, moet gy eerst zien, om de pryslyke en aangename evenredigheid aan uwe Perken te geven, hoedanig de ruimte der plaats van uw Bloemstuk zy, waar na gy uwe Perken moet schikken, op dat gy vervolgens de plaats, zodanige gedaante geve, als de plaats kan bevatten. Daar na moet gy verscheiden Roeden, dunne Lynen nemen, die evenwel sterk genoeg zyn, enige Pennen en ander gereedschap, om de evenredigheden af te baken, welke gy aan de Perken geven wilt.
Zie daar op wat wyzen gy een Perk met een Rabat moet maken. Eer dat gy de Lynen spant, om de rechtheid daar aan te geven; neem eerst de wydte en langte van het Rabat, zo als het de grond velen wil, waar na gy het Rabat wyder en langer, of korter, en enger maken zult.
’t Is waar, dat, zo uwe grond groot genoeg is; als, sestig voeten in ’t vierkant; welke elk twaalf duimen uitmaken, dan kunt gy de Rabatten wyd genoeg maken; Hebt gy minder ruimte, kunt gy uwe Stukken in de breedte maken. Gy zult uw Rabat zo maken, dat gy ene plaats over houdt, om’er een Perkje in te maken. Als gy uw ontwerp van dien grond gemaakt hebt, zult gy uwe Lynen met goede en sterke pennen beginnen te spannen; zettende de zelve eerst in de langte, daar na in de breedte daar rondom. Daar na zult gy uwe Lynen daar in ’t kruis overheen spannen, waar van | |
| |
gy, gelyk ook niet van ’t buitenste van ’t Rabat, de Pennen en Lynen niet moet opnemen, voor dat het rondom met Palm bezet is, ten minst aan ene kant, of de helft. Om dat hier naar het gantse Perk, met deszelfs Rabat, moet gemaakt worden. Want daar uit moet gy de wydten nemen, om de vierkanten en Ronden te maken. Daar en boven zult gy in ’t midden van het Rabat ene Lyn spannen, om het midden te nemen; en om u tot een Wegwyzer te dienen. Gy zult daar twe Lynen hebben, welke van de langte van het Rabat, of Perk zullen wezen, of noch een voet, of twe langer kunnen wezen; Men noemt ze Loop-lynen, om dat men’er mede van de eene plaats na de andere gaat, om de kruiden op de Rabatten te planten. Eindelyk zult gy een Lyn van den enen tot den anderen hoek spannen, zonder welke gy uwe hoeken niet zult kunnen maken. Zie daar hoe men Rabatten maakt.
Wat de Perken aangaat, welke binnen deze Rabatten zyn, om de maat van het vierkant te nemen, moet gy twe rechte Latten van Wilg, of ander hout hebben, zo dik als een duim, waar van de ene agt, de andere drie, of vier voeten groot is; De grote voor grote wydten, en de kleine voor kleine wydten. Op deze Latten zult gy uwe evenredigheids maten hebben, om daar naar uwe vierkanten en andere dingen te maken, waar in gy behagen hebt.
Voor de ronden moet gy een Tuig hebben, waar van gy hier de afbeelding ziet. ’t Wordt gemeenlyk Tuinmans Doolhof, of Dedalus geheten: maar geef het een naam, welke u behaagt, men maakt ze op deze wys. Gy neemt een Pen, wat dikker als een duim, en doet daar een Lyn aan, van drie, of vier roeden lang, naar de grootte, welke gy aan uw rond wilt geven, en zult daar knopen in leggen, naar de grootte van ’t rond, en pad, en daar na ene andere naar de grootte van het Rabat, dat van acht, of negen duimen zal wezen, of van minder, zo gy wilt. Maar ik wil u wel zeggen, dat zo gy ze kleinder maakt, dat uw omboordsel weinig te beduiden zal hebben, en niet lang zal duren: maar ik wil ’t u wel aan uw welbehagen geven. Aan elke knoop van het Tou zult gy, om ’t rond te maken, een klein houtje van vier duimen, wat min, of meer, achter de knoop steken, naar u believen, en zo dik als een duim. Door middel van deze knopen wat korter by een, of wat verder van den andere gelegd, zult gy uwe ronden zo wyd en groot schryven, als u behaagt.
De Afbeelding hier van, hier achter geplaatst, toont, hoe men die Lynen moet maken, om een Perk met een Rabat te steken. De Lynen zullen ook dienen, om een Rabat van gebroken Vierkanten, met een klein Vierkant in ’t midden te maken, gelyk gy het Vierkant in ’t midden ziet, en zult ze in de Afbeeldingen zien, hier voren vertoond. Zie parterre. Om uw stuk net te maken, zult gy alle uwe Lynen gespannen laten, en de Pennen in den grond, tot dat gy het Boordsel ten enemaal af hebt. Te weten de Kruis-lynen van ’t midden, die van den enen na den anderen hoek, lopen; en die de zyden van het Boordsel uitmaken.
luteren is een Kunst-woord der Chymie, ’t geen betekent met Leem te smeren, om daar mede den mond van enig Vat dicht te maken.
luteersel is een Kunst-woord der Chymie, ’t geen men van alle soorten van Leem gebruikt, waar mede men de Fornuizen metzelt; en de Glazen en aarde Vaten besmeert, welke het sterke vuur wederstand moeten bieden.
Men maakt het van vette Klei, Rivier-zand, Paarde-mest, Stof van gebroken Potten, Dodekop van Vitriool, Hamerslag, gestoten Glas, en van de korte Wol der Scheerderen, gemengd met Zout, Water, of Ossen-bloed.
Men heeft nog een Luteersel, waar mede men de Kapitelen van de Kolven en de Ontfang-glazen luteert, of de scheuren der Vaten herstelt; Men maakt het van Styfzel, of van Vis-lym, gekookt en ontbonden in Brandewyn, en van Bloem van Zwavel, Mastik en Kalk, in zoete Melk gelegd. Glas met glas te souderen, noemt men het Zegel der Wysheid.
luije henrik. Zie athanor. ’t Is een grote vaste Oven, van gebakken steen gemaakt, welke in ’t midden enen Toren heeft, waar in men kolen legt, welke der zelver warmte door Riolen, of Openingen, welke aan de kant van den haart zyn, aan verscheiden nabystaande Vaten mededeelt, waar in men op enen tyd verscheiden werkingen der Chymie doet. Zie destillatie.
lyfmoer is dat deel der Vrouwen, waar in de Vrouw de Vrugt ontfangt, en tot aan de geboorte voedt. Zy is aan verscheiden Ziekten onderworpen. Wy hebben verscheiden Geneesmiddelen in ’t Artikel van opstyging opgegeven, maar wy zullen’er hier nog enige by doen.
| |
Tegen de Opstyging.
De Opstyging tast de Vrouwen aan, en somwyl de Meisjes. Om dit voor te komen, kan men dit Water gebruiken, ’t geen een uitnemend Middel is, dat gemaklyk is gereed te maken. Neem overgehaalde Brandewyn zes oncen, Rozenwater vier oncen, fyne Suiker drie oncen, fyne Kaneel een once. Men moet de Kaneel in kleine stukjes snyden, de Suiker stampen, ze daar na met de Waters mengen, en laten ze twaalf uren trekken. Dit gedaan zynde, moet men dit Aftrekzel twe, of driemalen deur een Hippocratise Zak laten lekken; en de vogt in een zilvere Fles bewaren, zo men het doen kan, of anders in een glazen Bottel. Men moet den Zieken, buiten het toeval, twe, of drie lepels daar van geven, om te beletten, dat zy ’t niet krygt, of als zy ’t heeft, om ze’er van te verlossen.
II. Neem zaad van Klitten, twe oncen; Kaneel een once, Muskus drie grein. Maak van dit alles een zeer fyne poejer, waar van gy den Zieken de wigt van een goude Pistool kunt geven, of een dragma in Vleesnat, of witte Wyn.
Let wel, dat men deze Poejer niet moet geven, dan in ’t Toeval. [illustratie] [Plaat 32. pag. 524. LUSTHOF. pag. 574. MIER. pag. 580. MINIATUUR. F. de Bakker fecit, 1740.]
| |
| |
| |
Tegen verzweringen der Lyfmoer.
Neem bladen van St. Jans-kruid, vier handen vol, een half pintje witte Wyn, laat’er de bladen vier en twintig uren op trekken. Laat het alles met de Helm destilleren, bewaar de vocht, die daar af komt in een glazen Bottel. De zieke Vrou zal daar van een teug van drie vingeren breed, elken morgen, den tyd van acht dagen, uit een glas nemen.
| |
Voor verzweringen der Lyfmoer, en van de Roede.
Neem kruim van Wittebrood, dojers van Eijeren, Opium, Saffraan, Olie van Slaapbollen, van elks zo veel, als men denkt tot een Pap nodig te hebben; meng ’t wel en laten het koken, tot dat de dojers van Eijeren half gekookt zyn, en leg ’t dan op de plaats.
| |
Voor de Vleesklomp in de Lyfmoer der Vrouwen.
De Mola, of Vleesklomp, is een stuk vlees, dat in de Lyfmoer, in de plaats van een Kind, groeit; en men weet dat het een Mola is; als het zich niet beweegt gelyk een Kind. Dit zo zynde moet men de Vrou met verzachtende middelen, gemengd met zulke, handelen, die afzetten, en doen niezen; en met Zet-pillen; alles op goedvinden van den Geneesheer, of Wondheler, die zich van gereedschap zal bedienen, om ’t af te halen, als Geneesmiddelen helpen willen.
lym. Daar zyn velerleije soorten van Lymen, die de Geneeskunst dienst doen. De eerste is Chrysocolla, of Borax geheten, om dat zy zeer bekwaam is om goud te souderen.
Daar is’er nog ene, die dienstig is, om Wonden te heelen, en de Zinkingen te beletten, die op de ogen vallen, deze is de Sarcocolle, of Vlees-lym.
De derde is de Taurocolle, anders de sterke Lym, die gemaakt wordt van Kalfs- en andere vellen van viervoetige dieren; en om dat men deze menigmaal gebruikt, om hout te lymen, wordt ze ook Xylocolla, dat is, Hout-lym geheten.
Eigenschappen. De sterke Lym, volgens Dioscorides, in Wyn-azyn gesmolten, neemt alle huitkwalen, Jeukingen, Kraausel en Wild-vuur weg; in warm water gesmolten, en op ’t gebrandde gelegd, maakt zy, dat het in gene bladers oploopt, en eindelyk in Honig, of Wyn-azyn gesmolten, is zy dienstig voor Wonden.
Daar is nog een Vis-lym, Ictyocolle geheten, die van alle lymerige Vis gemaakt wordt, gelyk de Bakkeljaau.
Eigenschappen. Zy heeft de eigenschappen van stoppen, opdrogen, en enigermate verzachten; zy is goed voor pleisters, die kleven, voor ’t Hoofd geordineerd, en in de Geneesmiddelen voor de jeukte bereid, en zelf in die, welke men maakt om de rimpels weg te nemen, en ’t vel van ’t wezen uit te strekken.
| |
Manier om Vis-lym Ictyocolle te maken.
Men neemt alles, wat de Vis Husa, of Exossis geheten, ontnomen wordt, dat is, het vel, de vinnen, de ingewanden, de zenuwen, en andere zenuwachtige deelen. Na dat men deze in stuk heeft gesneden, laat men ze in heet water weeken, en men laat ze daar na over klein vuur koken, tot dat zy gesmolten, en tot Lym geworden zyn. Deze Lym gedroogd op gereedschap, daar toe met voordagt gemaakt, krygt de gedaante van Parkement; en, gedroogd zynde roldt men ze aan rollen.
Die wit, klaar, doorschynend, zonder reuk is, en in kleine rollen, is de beste: want het gebeurt menigmaal, dat die, welke in grote rollen is, met een geel, droog Lym vol is, ’t geen een kwade reuk heeft. Deze Drogery wordt vocht in de lucht, daarom moet men ze in een Doos bewaren.
De Vis, welke men gebruikt, om Vis-lym te maken, is zeer groot, en wordt dikmaal onder de spys van Muskovien gevonden. Uit dat Land brengen de Hollanders de Vis-lym.
De Wynkopers gebruiken deze Vis-lym, om de Wynen te klaren. Gelyk zy niets kwaads in zich heeft, doet zy geen leedt. Als men ze in de Vaten doet, smelt zy, en maakt een vel op de Wyn, ’t welk gestreken zynde, alle de grove deelen der Wyn met zich neemt, en de Wyn klaar maakt.
Men gebruikt ze ook om glans aan de zyden Linten te geven, om de Gazen wit te maken, en fyne Paarlen na te bootzen.
| |
Lym der Binders.
Buiten de bovengenoemde Lymen, is’er eindlyk nog een gemene Lym, of Styfsel, waar van zich de Boek-binders bedienen; welke gemaakt wordt met de Blom van Koorn, of Rogge, ’t welk beter is. De Lym, welke men gebruikt in ’t binden van Boeken, en van Bloem-meel gemaakt wordt, en van Garum, is sluitende en ryp makende.
| |
Andere Lym voor gebroken Glazen.
Neem Slakken, rygze aan een klein houtje, zet ze in de Zon; zet’er een pot onder, om’er in te ontfangen, ’t geen’er af druipt; meng het met de melk der Wolfs-melk (Titimalus,) en als gy’er mede gelymd hebt, zet ze in de Zon.
| |
Andere Lym, die noch in water, noch in ’t vuur los gaat.
Men moet de staart van een Kabbeljaau doen koken, gelyk men gewoon is, daar ’t vel van nemen, en stampenze in een Mortier; doe daar by, zo ’t nodig is, ’t water daar zy in gekookt is, ’t welk gy deur een doek vringt.
| |
Geheim om Vislym te maken, die voor sterke lym kan dienen.
Men neemt Vis-lym, die by de Drogisten te koop | |
| |
is; de helderste en witste is de beste; ontroltze daar na, en leg ze in stukken op Yzer, of iets anders, dat hard en glad is, sla ze met een hamer plat, en zo dun als mooglyk is; als zy plat is, sny ze dan met en Schaar aan kleine stukjes. Neem daar na ene verglaasde pot; maar een Delfze aarde pot is de beste; zy moet wat hoog zyn, en zo, dat men ze met een Blaas, die nat is gemaakt, kan sluiten, gelyk men de Flessen met vochten sluit. Doe daar uwe kleine stukjes in. Sny zo veel als u behaagt, maar zo veel evenwel niet dat de pot vol is, en doe’er zo veel van de beste Brandewyn op, dat zy’er twe vingeren breed boven op staat. Neem een andere aarden pot, welke gy met water op ’t vuur zet; zet’er uwe andere pot in, die zo is gereed gemaakt gelyk gezegd is; maar zo, dat’er het water niet in kan komen; laatze twe, of drie uren over klein vuur koken; zo het water vermindert, doe’er ander by, tot dat de Lym gesmolten is. Dit zult gy daar aan weten, dat een drup, tussen uwe vingeren genomen, de ene aan de andere zal doen kleven. Laat dan de Lym koud worden. Als gy u daar van wilt bedienen, moet gy’er maar een weinig Brandewyn by doen, en ’t laten warm worden, gelyk wy gezegd hebben. Men moet het terstond en zo schielyk, als mooglyk is gebruiken, om dat zy aanstonds vat. Let wel; voor ’t smelten moet het vier-en-twintig uren opgegoten zyn.
| |
Zeer sterke Lym.
Neem levende Kalk, les ze in Brandewyn, doe’er Vet, Vygen, en Varkens-smeer by, en stamp het onder een.
| |
Lym om Goud op te leggen.
Doe zachtjes, den tyd van een half uur, een Aals-vel koken, met wat levende Kalk; laat’er het water aflopen, doe’er enig welgeslagen wit van Ei by. Om deze te gebruiken, moet men ze laten heet worden, en ze’er terstond heet opleggen, het wat laten drogen, en’er het goud boven op doen.
| |
Lym van Orleans.
Neem Vis-lym, die wel blank is, smeltze in Kalk-water, dat helder is, en laat ze den tyd van vier en twintig uren trekken, haal’er daar na uwe Lym aan kleine stukjes uit, en laat ze in gemeen water koken, en bedien’er u van. Zie sement.
lym, by den Fransen Mastic, is een Mengsel van poeijer van Steen, Was en Hars. Deze soort van Cement dient om te lymen, en Hout en Steenen, enz. daar mede aan een te hechten.
| |
Lym om stukken Glas aan een te lymen.
Neem rode Lood-erts, vryft die met Lyn-olie, deze Lym droogd in korten tyd.
lymen ’t glas aan de Helm. Zie mastic.
lyn. Is een Kunst-woord van den Tuin-bou. ’t Is een Tou zo dik als een Schryf-pen, ’t geen de Tuinman gebruikt, om recht na te werken, en zyne Heggen en Voet-palm te planten. Zy heeft aan weerskanten ene scherpe pen van twe voeten, om ze in den grond te steken. Hier windt men het Tou op, als ’t werk gedaan is; en als men ze gebruikt, steekt men die Pennen in den grond, ter plaatzen, daar men het Werk, of het Pad begint; en ze afwindende, steekt men de andere Pen op ’t ander eind, daar de rechte Lyn eindigt. Men spant ze wel styf; wanneer zy dient om een regel voor den Werkman te verstrekken. De Metzelaar noemt het een Draad, maar zy is dunder, en regt na den Draad werken.
lyster. Is een kleine Vogel, wat groter als een Leeuwerk, deurgaans van Lood-kleur, wit en zwart. Zy aast op verscheiden Beijen, als de Sorben, of Lyster-beijen, die van Genever, Klim-op, enz. Zy houdt veel van Varen, maar vooral van de Druif, waar van zy vet wordt.Zy is een goed eten.
| |
Om Lysters en Krammets Vogels te vangen, die Varen eten aan de Bomen.
De Varen bestaat uit zekere Knoppen van groene bladen, welke verscheiden Bomen, als een uitwerpsel voortbrengen; en een witte zoetachtige vrucht geven, zo groot als een Erweet, waar van de Lysters, Sang-lysters, en vooral de Krammets Vogels zeer veel werk van maken. Zo dra zy ze maar zien, vliegen zy’er na toe, en als zy’er maar een, op ene plaats van gegeten hebben, houden zy’er zich ontrent op, en komer’er daaglyks, zo lang als’er maar vrucht is.
Zie daar ene Uitvinding waar mede men Lysters in grote Menigte vangt, zonder dat het veel kost.
Enige Boeren spannen een Gereedschap ’t geen in de volgende Figuur staat afgebeeld.
Dit Tuigje is niet anders, dan een groen teentje, dat lang is, naar gelang van de grootte der Varen waar by men ze vangen wil. ’t Is rond, als een Hoep gebogen; en de twe einden zyn op de plaats door de Letter A. getekend, aan een gebonden. De Boer klimt in den boom, hangt de Hoep over de Varen met drie toutjes heen, welke aan de hoep, op de plaatzen getekend met A. B. C. vast zyn. Welke de drie derden zyn; zo dat Hoep in ’t midden van ’t opperste der Varen is. Daar na doet hy aan deze Hoep rondom kleine strikken van dubbeld Paardehaair, welke vast zyn, en hier en daar van plaats tot plaats, de ene om hoog steken, als zulke, welke getekend zyn met de letters H. I. De andere een weinig om laag, als in F. G. zo dat’er geen Vogel de vrucht kan eten, zonder zich aan den hals, of poten te verstrikken, zo zy wel geschikt zyn.
Deze Tuigjes kan men op verscheiden plaatzen hangen, zo men vele Vogels vangen wil.
| |
Hoe men de Lysters gereed maakt.
Men maakt ze gereed met ze te blaken, en met | |
| |
Zout en Brood te bestrojen, om ze, als zy gebraden zyn, met Verjuis en met Peper te eten, hebbende de Schotel te voren met Sjalotten bestreken, en daar Oranjesap in gedaan.
lysters in Ragout. Men maakt een Ragout van Lysters met ze eerst te laten opsnerken zonder ze te ontweiden, met gesmolten Spek, een weinig Meels, fyne kruiden, alles met Zout, Peper, Muskaat-noot, smaaklyk zynde gemaakt. Daar na doet men’er wat witte Wyn by; en als deze Ragout gereed is, doet men’er Oranjesap by om het ten eersten op te dissen.
lyster-bessen-boom. Zie sorben-boom.
lywaat is een geweven Stof van Schering, en Inslag van Hennip, Vlas, Kottoen en Netel. Men onderscheidt de Lywaten naar de Landen, daar ze van daan komen, en de Stoffen daar zy van gemaakt worden.
| |
Hoe men Linnen bleikt.
Als ’t Linnen van ’t Weef-getou komt, laat men ’t in leuk water weken, daar na wel wassen, om’er de Pap uit te krygen, daar na drogen en weder in leuk water over wassen. Men moet het in dunne Koejemest, met heet water dun gemaakt, steken, en ’t daar 24 uren in laten staan. Na het van nieuws aan met warm water gewassen te hebben, moet men het een dag vyf, of zes in den dou laten leggen, en in de Zon begieten; daar na in Loog steken, en ’t zal in acht, of tien dagen wit zyn.
| |
Andere manier om Linnen te bleiken, gelyk men het in Vlaanderen doet.
Men moet eerst het Linnen in warm water wassen, zo als het van den Wever komt, om’er de Pap uit te krygen; daar na het in Loog steken, welke van zeer sterke Assen met de wortels van Hop gemaakt is. Als deze Loog klaar is, en ’t Lywaat in zuiver water gewassen, en met zwarte Zeep besmeerd, moet gy het in de lugt uitleggen in de Zonneschyn, en op ’t gras begieten, latende het dus zeven, of acht dagen leggen, en ’t zal zeer wit zyn. Zo ’t u nog niet genoeg gelukt schynt, steek het weder in de Loog, en ’t zal volkomen wezen.
| |
Lywaat ’t geen de stoot van een Degen wederstaan kan.
Neem Lywaat, ’t geen nieu en sterk is, doe het dubbel, besmeer het met Vis-lym in gemeen water gemengd, laat het daar na op een plank drogen; neem dan geel Was, Hars, Mastik, van elks twe oncen. Laat alles met een once Terebintyn smelten, roer het onder een, en doe het op Lywaat, tot dat het’er alles in getrokken is.
|
|