Huishoudelyk woordboek
(1743)–M. Noel Chomel– AuteursrechtvrijVervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen
K.kaan, of kain is op Wyn, Bier, Edik, Verjuis en andere drank een begin van verderf, dat zich, als kleine witte velletjes daar in zien laat, en eindelyk, de vochten in de vaten, met een taamlyk dikken huit overtrekt. Het ontstaat veel daar van daan, dat de Vaten, eer men ze vult, niet te dege schoon; of daar na met de Sponge niet ter dege lugtdicht waren gemaakt; als de Rynse Wynvaten niet vlytig aangevuld en weeklyks tweemaal, of ten minste eens zuiver afgeveegd en van alle vuilnis, die ze schaden konde, gereinigd worden; en eindlyk wanneer de Wyn geen goede lucht krygt, of een ontstoken Vat lang ten tap gaat. Om te maken, dat’er op de Wyn gene Kaan komt, moet men een nieuw gelegd Ei warm van ’t nest in het Vat, door het Spondegat laten zinken; of Hazenootten, Hagebuken, Essen, en Persikbladen, van elks drie, boven by de Sponde in den Wyn hangen. Het beste middel is de Vaten te voren wel te reinigen, en goede lucht daar op te doen, eer’er de Wyn inkomt; ze daar na met de Sponge wel te bewaren, en’er de lucht niet te laten by komen; en niet te verzuimen ze op te vullen en af te wissen. Daar en boven om te maken, dat de Wyn niet Kanig werde, giet ene, of twee lepelen heete, of koude Boom-olie, daar op; Maar, zo de Wyn bereids Kanig is geworden, neem een stuk van den bast van een Elzenboom, schrap de buitenste weg, en laat de binnenste droog worden, hangt ze daar na bloot in den Wyn, zo trekt zy alle Kaan volkomen na zich, en doe dat zo lang, als gy de Kaan daar op vinden zult. Men kan zes, of zeven Elsebasten by een binden, naar dat het Vat groot is, een gaat daar deur steken, en aan een Bindgaren, door het Sponsgat in het Vat laten hangen, wanneer zich alle Kaan daar aan zal zetten; men haalt de bast dan weder uit, wast ze in schoon water; of neemt verse Eijeren en doet ze daar in tot dat al de Wyn gezuiverd is. Of men hangt’er kleine Brandnetelen in, zo menigmalen, als het van noden is, en wast ze altyd weder met schoon water af, maar, zo dra de Wyn daar door is schoon geworden, moet zy op een schoon Vat gedaan worden. Op dat een Bier niet Kanig worde, moet men in de Mey met afgaande Maan, Stek van een Flier-Boom nemen, dat zo lang is, dat het van de Sponge tot den bodem van het Vat reike, de buitenbast daar van tot het groene afschillen en in elk Vat een op een wys zetten, dat het boven tegens de Sponge aan staat. Men kan ze daar ook in laten dryven; het Bier zal, noch Kanig, noch smaakloos worden. Of men zal een dikke, gescheurde bast van een ouden Berkenboom nemen, welke een span lang is, en zo breed, dat zy door het Spongegat, in het Vat kan gestoken worden. § Zo men wil dat Bier niet Kanig wordt; laat men maar twee, of drie handvollen Zout in een Pan branden en gloeijend worden, en werpt het in den drank; doe een andere Sponge op het Vat en laat het daar op acht dagen rusten, smeert dan het Spondgat, zo ver men met de vingeren reiken kan, en het onderste gedeelte van de Sponde met Boom-olie, § Als men van een Vat Bier drinkt, en wil, dat het lang goed blyft, neemt men drie a vier handen vol Hop, werpt ze in ’t Vat, stopt het dicht toe, zet het op den bodem, en tapt het onder uit de zyden; maar laat’er een Luchtgat in den bovensten bodem; zo blyft het tot den laatsten drop toe goet, § Of schrap de Hagebuken, of Doornen hout, de schil af, sny daar stokken van en droog ze by den Kagchel, of in de Zon, en doet ze daar na in een Vat, zo behoudt het Bier zynen smaak en zal niet Kanig worden; § Of werpt’er enige gedroogde Kwetzen in. Maar boven al moeten de Biervaten, zo wel inwendig, eer men ze vult, schoon gemaakt worden, als van buiten; en in de Kelder schoon en met aanvullen vol gehouden worden, om te bewaren. § Zo bewaart men ook den Azyn, met het Vat vol te houden, voor den Kaan, en maakt dat ze niet bederft en goed blyft. Alg. Oecon. Lex. Hoogd.
kaapse gewassen kunnen aan meerder koude wederstaan; zulks de Kaswarmte voor het laagste op 17 op een welgestelde thermometer mag komen, en de dagwarmte op 19 of 20; daar en boven moet derzelver warmte langer duren, en niet voor half January de warmte zagtelyk vermeerderd worden, zo dat ten einde van January de laagste 21 en een half of 22; en het hoogst 25, of 26 moet zyn; Met het begin tot half February 22, of 22 en een half, en 27, of 28 het hoogste. Na het laaste van February 23, en 29 of 30 het hoogste; Maart 23 en een half, of 24, en 31, of 32 het hoogste; en aldus blyven tot dat de Trekkas ontbloot wordt, het geen gemeenlyk na den 20 Maart is. Aanm. op Landh. en Lusth.
kaarden, zyn een soort van Kammen waar mede men Zyde, Wolle, Watte, kamt en breekt, en als aan lagen maakt.
kaars. Deze bestaat uit Was, of Vet, ’t welke rondom een Lemmet van Kottoen zit. Men bedient’er zich van, om Licht te maken. Men gebruikt wel Koeijensmeer van binnen en Schapensmeer van buiten. Maar men maakt ze van geen Varkens vet. | |
Duurzame Kaarsen van Smeer.Neem Koeijen, of Schapen, of Geitensmeer; Dit gesmolten zynde, doe op twintig ponden van gedagte Smeer een pond gestoten Aluin, werpende dit allengskens daar in, en mengende het met een stok, daar na gaat aan ’t Kaarsmaken. Zy zullen wit zyn, geen kwade lucht hebben, maar voordeelig wezen en tweemaal zo lang, als anderen duren. | |
[pagina 340]
| |
Duurzame Kaarsen van Was.Neem een weinig goed Was, doe het smelten; steek’er daar na uw Kottoene Lemmet heet gemaakt in; stelt daar na een pot met water op klein vuur, en legt uwe Was in dit water, om het zagt te maken; en, als het zagt is, zult gy ’t wel wassen en kneden; daar na zult gy dit Was om ’t Lemmet doen; en ze op een Noteboomen Tafel, met een plankje van ’t zelfde hout rollen, na dat gy de Tafel een weinig nat zult hebben gemaakt. | |
Andere Kaarsen, die vier dagen en vier nachten duren.Neem een deel goed Smeer, smelt het en werpt’er Was op, om ’t te zuiveren; haal’er daar na het vuur onder van daan, doende dit driemaal; Eindelyk, na dat het Smeer wel gezuiverd is, doet het in een glazen Vat ter zwaarte van twee oncen smelten; en voegende daar een Ons wit Was by met een Ons Terpentyn, gy zult’er daar na ook oud, verrot, droog en gezift hout by doen, het tot een zagte stoffe maken, en het op een Tafel met de hand rollen. Als het dan begint hard te worden, steek’er dan een klein Lemmet van Biezen in, waar mede men een Kaars zo lang en dik kan maken, als men wil. | |
Geheim om Kaarssen van Smeer zo fraai, als Waslicht, te maken.Als het Smeer gesmolten is, maakt het dan door het inwerpen van ongeleste Kalk zuiver, latende het dan daar mede stryken; en uw Smeer zal zo zuiver zyn, als was. Ook kunt gy een deel van dit Smeer met drie deelen Was mengen, om Ligten te maken, die uitnemend fraai zyn, en zo fraai als zulke welke gans van Was zyn.
kaas. (Dit is een soort van Zuivel, dat aan stukken gemaakt word van het Stremzel van Melk. Zy word van Koeijen- en Schapen-melk gemaakt; maar de laatste valt klein van stuk; doch uitnemendt vet. Men vindt ze van Vierkante en Ronde gedaante. Doch de eerste, welke van Koeijenmelk gemaakt, of gewrongen wordt, is deurgaans rond: maar plat; doch de ene meerder, als de andere. Maar van deze heeft men inzonderheid twee soorten, waar van het ene van Melk gemaakt wordt, daar de Room eerst afgenomen is, en het andere van Melk, daar de Room nog by is. De hoedanigheid van alle deze soorten verschilt niet alleen naar de verscheiden Landen, daar zy gemaakt worden, maar naar ’t geen daar by gedaan wordt. Zo worden’er velerlei kruideryen in zekere Plaats in Duitsland bygedaan. Maar de meest gewone, welke in Holland in Koeijenkaas gedaan wordt, zyn Nagelen, maar deze zelden in witte Kaas; maar veeltyds met Komyn in Kaas, welker Melk te voren geroomd was, en die na de Komyn zynen naam heeft. Veeltyds wordt in deze Kaas wat minder of meer Orleaan gewrongen, welke haar een gele koleur byzet, naar dat de gewoonte der Huislieden is. Vervolgens wordt’er wel eens Pieterselie-sap deur gewrongen; doch deze soort van Kaas is niet zeer menigvuldig. Maar onder Schapenkaas wordt niet zelden de sap van Schapendrek gedaan, zo wel als Pieterselie sap; en deze zyn ’sGravezandse groene en Tesselse Kaasjes genaamd. Naar de voorname Markten, waar op de Kaas te Markt komt, of gewoon is te komen, draagt zy veeltyds den naam; Zo wordt de witte Kaas deurgaans Goudse, of Stolkse Kaas genaamd, om dat te Stolk zulke deurgaans gemaakt en ter Goude te Markt gebragt wordt. De Komynde Kaas, wordt doorgaans Leidse geheten, om dat Leiden de gewone grootste Markt daar van is, schoon ze te Rotterdam en elders mede te Markt komt. Uitgenomen dat men deurgaans op de zelve twee gekruiste Sleutels, of het Leids Wapen vindt. Zo hiet de Noordhollandse Kaas deurgaans Edamse, schoon Alkmaar daar ook een zeer grote Markt van heeft. In hoe grote achting deze Kazen elders zyn mogen; men heeft ook in Europa landen, welke immer zo geachte Kaas voortbrengen.) Zo geeft Limburg de zyne, Italie Milaanse, of Parmesaanse Kaas, welke eigentlyk, voornamelyk om Lodi gewrongen wordt, dat de Hoofdstad ener Provincie van Milaan is; en stukken voortbrengt van tussen de 50 en 90 ponden. Zwitzerland geeft ook de zyne, welke deurgaans uit het Kanton Bern en Friburg van Grieres, een Vlek by Losanne naar Vrankryk en Lion, als de Stapel daar van, verzonden wordt; en stukken zyn, van tussen de dertig en 60 ponden. Deze maakt men in Lottharingen, Savoyen en Dauphine na. Men maakt hier ook witte Kaas van Melk, daar de Room eerst is afgenomen. Engeland geeft ook zyne schoone Kaas, waar onder die van Chester uitmunt. Vrankryk heeft ook zyne Kaas. Onder deze wordt die van Brie geprezen; en in ’t byzonder, die, welke van de kant van Meaux komt; die van Pont Levesques, Angelot, Marollen en enige andere, welke te Parys van de omgelegen Provincien gezonden wordt. Maar deze Kazen zyn voor daaglyks gebruik; dezelve kunnen niet lang bewaard worden; Men vindt ze daarom wel by Kruideniers en Kaaskoopers: maar zy maken geen deel uit van verzendingen. Men heeft echter in het Dauphine een soort van Kaas, welke Sassenage geheten wordt, naar de plaats daar men ze wringt; in Langedock de Kaas van Rocfort, welke van Schapenmelk gemaakt wordt; in Forest van Roanne, een Stad in ’t Land van Forest; ene welke Kaas van Roche genaamd wordt. Auvergne levert een zeer grote menigte van Kaas uit: maar deze is de minst geachste en beste koop. Men maakt ze gemeenlyk te Quantal, Orillac, Moreae en Volers, en te Beze La Tour en Ardres. Diet Univ: de Comm. | |
’t Maken van Kaas.Wat het maken van Koeijenkaas belangt; Dit geschiet op deze wyze. Men begint het wanneer de | |
[pagina 341]
| |
Koeijen in de Wei komen; en doet men ’t eens vroeger, men noemt de Kaas Hooikaas; en deze wordt nog vers opgegeten: maar niet bewaard; men eindigt met Kaas maken, als de Koeijen uit de Wei raken. Zo dra de Koeijen gemolken zyn, en de Melk door een Temis is gegoten, wordt in de Tob, waar in de Melk is, de Stremzel, of Leb gedaan. Dan dekt men ze toe en laat ze staan, tot dat ze dik genoeg gestremd is; wanneer de Boerin de gestremde Melk met de handen deurroerd en breekt, en ze een tyd lang hebbende laten staan, krygt ze ’t Kaasvat, en de Vringt, of Vrongel, zo noemt men het gestolde, in ’t Kaasvat doende onder ’t breken, vringen en duwen daar van, in de Vorm, en het gewrongen om te keeren, en weder om te keeren, tot dat’er zo veel Wei uit is gekomen, als’er uit te krygen is, laat zy ze in de Vorm staan, en legt’er iet op, daar ze onder geperst staat. Als zy daar lang genoeg in gestaan heeft en vast genoeg is, wordt de Kaas, daar uit genomen, op een Plank, of Tafel gelegt, en daar Zout boven op gedaan, en als dit lang genoeg aan de ene kant gedaan is, wordt de Kaas omgekeerd en aan de andere kant gezouten; Dit lang genoeg gedaan zynde, wordt ze in een matig, luchtig, geen warm Vertrek te drogen gelegd en daaglyks omgekeerd, somtyds, afgevreven, enz. Wanneer in Holland alle de Kaas, welke een Boer tot de eerste Goudse Markr toe gemaakt heeft, te koop gebragt, of geveilt wordt, zo noemt men dit een Levering. Gelyk ook al de Kaas genoemt wordt, welke na dien tyd gemaakt wordt tot de voornaamste Kaasmarkt in ’t Najaar toe. De Eerste noemt men gemeenlyk Meidse, de andere Herfst-Kaas. Wat de Kaas belangt, van welker Melk de Boter eerst geroomd is; Zo dra de Melk gemolken en t’huis gebracht is, wordt zy door een Teems in een, of meer kopere Ketels gegoten, naar dat men veel heeft. Deze kopere Ketels zet men dan in koel Pomp-, of Put-water, op dat zy te eer kouwen; terwyl men de Melk somtyds eens roert, op dat de Room zich niet zette. Daarna giet men deze Melk in vlakke aarden Testen en zetze in een Kelder tot den volgenden morgen; wanneer men’er de Room afschept en by een doet om’er Boter van te maken, en de Melk hangt men in een Ketel over het vuur tot dat zy bloedwarm is; wanneer men’er Stremsel in doet; en ze stil laat staan stremmen. Als zy genoeg gestremd is, gaat men’er mede te werk, gelyk van de andere gezegd is; uitgenomen, dat men’er dan Komyn enz. onder roert, naar elks begrip, en dat men ze onder meer wigt deurgaans te persen zet. | |
Om Kaas te maken, welke men binnen zeer korten tyd eten kan.Somwylen gebeurt het, dat men geen Kaas hebbende van zyne Vrienden overvallen wordt; en echter wenste men ze te hebben. ’t Zoude niet moeilyk zyn zich daar ontrent tegen den volgenden dag te voorzien; zo men op de volgende wyze te werk ging. Neem de Room van Melk, welke ’s morgens gemolken is, met zo veel Melk, die ’s nademiddags wordt gemolken; terwyl zy nog warm is meng het met malkanderen, en doe’er Stremzel in, welke met wat Pekel gemengd is; en laat het een uur staan. Doe het naderhand in Kaasvormen; en wagt niet meer, dan vier en twintig uren, om Kaas te hebben, die uitnemend is en een Gezelschap mag voorgezet worden. De Lente is de beste tyd, om zulk soort van Kaas te maken. Aanmerkingen. Daar zyn Koeijen welke zo vette Melk geven, dat men daar naaulyks Kaas van maken kan. Zulke Melk is ligt te kennen aan de tekenen welke ze geeft; en zo dra men dit gewaar wordt, moet men’er wat Room met de lepel afscheppen; dan laat zich de Kaas gemaklyk maken. Als men oordeelt, dat de Kaas droog genoeg is, legt men ze op een plaats, waar uit het gedierte geweerd wordt ’t geen ze zoude kunnen schaden, tot dat men ze in Hooi, of Stroo wil steken om ze fynder van smaak te maken. ’t Beste is ze met zout Water nat te maken en ze dan rontom in de bladen van Ypen, of Netel, en ze in een Vat te steken, om malkander hunne vogt mede te deelen. Men bewaart de groene Kaas wel in Olie; en men hangt ook gekomynde Kaas wel in een Net op om van ’t keeren bevryd te wezen.
kaas in de pan. Gougere. Of een Gebak, dat van Kaas en geklopte Eijeren gemaakt wordt. | |
Manier van ze te maken.Klopt in een Pan een dozyn Eijeren, een half quartier lang; meng daar vervolgens allengskens twee goede Lepels vol Bloemen meel onder; doe’er zo veel Zout by, als nodig is; Als het alles wel gemengd en tot een dun beslag gemaakt is, zult gy uwe Kaas in de Pan maken op een schoon Papier en ze van verscheiden stukken Kaas voorzien hebbende, zult gy ze naar de Oven zenden, die middelmatig heet moet wezen, of in een Taartepan, welke te voren van binnen met Boter gesmeerd moet wezen. (Men bakt in Holland, onder de Boeren, nog op verscheiden andere wyzen Kaas in de pan.)
kaasbort. Is een Plank daar de Kaas op gelegd wordt, om te bewaren.
kaashuis. Wordt een Gebouw genaamd, dat rondom en overal met Planken voorzien, tot bewaringe der Kaas geschikt is.
kaaskamer. Is een Plaats, of Vertrek tot bewaring der Kaas in zware huishoudens geschikt.
kaasvat. Is een gereedschap, ’t geen de Boeren gebruiken, om aan de Kaas hare gedaante te geven. Zy zyn deurgaans van Hout en uit een dikke stam gedraaid, en hebben verscheiden gaatjes, om de Wei te laten uitloopen. Men heeft | |
[pagina 342]
| |
grote en kleine van byzondere gedaantens, en welke van onderen teentjes hebben om vryheid aan de Wei te geven. Men heeft ze ook van Aarde en Tin, naar de gewoonte der plaats, daar men de Kaas maakt. KAASJESBLADEREN. Zie het Kunst-woordenboek. Krachten; Zyn verzachtende van aart, openende, en worden in Darmspoelingen, Stovingen, en Pappen gebruikt; ook wel in Dranken.
kaau-artzeny. Zie kaau-middelen.
kaau-middelen. Zyn Geneesmiddelen, welke door gedurig knaauwen het water en slym uit den mond trekken, en ook fluimlozende middelen worden genoemd. Zy zyn mede zeer dienstig voor de zwaarte van ’t hoofd, Tandpyn, koude Zinkingen op de ogen en ooren; als mede in Slaapziektens; maar zy zyn zeer kwaad in Zinkingen, die op de keel en long vallen. Indien ’t gebeurt, dat de Kranke in eene Slaapziekte niet kan eten, gelyk gemeenlyk gebeurt; zo moet men hem het verhemelte bestryken met een zalfje, gemaakt van enkele Knaaumiddelen, die heet en scherp zyn, als van Marjolein, Orego, Kubeben, Gember, Nigelle, of Narduszaat, Pyretrum, of Bertram, Heilig kruid, Mostaard, enz. met Orymel, (zynde een mengzel van Azyn en Honig,) om aldus door de hette en scherpigheid de eetlust, die door ongevoeligheit verdwenen is, weder uit te lokken.
kabbeljaauw. is een redelyk grote blanke Vis, met een vervaarlyk hoofd, graauw-bruinachtig van vel aan den rug: maar blank aan de buik, met zeer kleine dunne schubbetjes gedekt. Het is ene der beste en smaaklykste Zeevissen; welke vers, gezouten, gedroogd, en op velerlei wyzen ter spyze bereid wordt. Langs de Zéékusten aan de Noord Zee gaan de Vissers op derzelver vangst van de Zeedorpen veel uit; maar deze worden meest vers gegeten; Gelyk ook zeer vele van de zulke, die met Hoekers, om de zoute Vis uitgezonden, in Holland gebragt worden; en welke, deurgaans voor de beste gehouden, te Maaslandsluis aangebragt worden. De Sluisse vis wordt voor de beste gehouden, en wat Noordwaarder, dan de andere in de Noordzee gevangen. Men onderscheidt ze in Krimp vis, Gezette vis, en Drenkeling. De eerste is by de Ryken in ’t hoogste aanzien. Men eet ze in Holland gekookt, warm en met een Sous van gesmolte Boter, of gestoofd en gebraden. Maar zy wordt ook veel ingezouten en in Vaten gekuipt; en in oneindige menigte naar Vrankryk, Duitsland en elders onder den naam van Gezoutten Vis en Labberdaan uit Holland verzonden. Waar van zie onder derzelver naam. Zy wordt ook zeer veel gedroogd en onder den naam van Stokvis verkogt. Waar van zie onder zynen naam.
kagchel. Een Kagchel is een gereedschap van Aarde, of Yzer, waar in men vuur stookt, ’t zy van Turf, Hout, Kolen en dergelyke, om daar door een Vertrek warm te maken. Zy zyn of vierkant of rond, of van voren open.
kakhielen. (Zyn Gezwellen welke des Winters van de koude ontstaan; zy dragen dien naam; om dat zy, die ze aan de hielen hebben, alwaar zy veeltyds ontstaan, de hielen hunner Schoenen niet kunnen om de pynlykheid op halen, ’t geen men in ’t Nederduits ’t nederkakken van Schoenen noemt, anders dragen zy ook wel den naam van Kalven, Winters, dewyl zy ongemakken van de Winter zyn; daar van daan de naam van Winters, Winterhanden, Wintervoeten.) | |
Middel voor de Kakhielen.Kook Salie in zware Wyn; steek daar ’s avonds en ’s morgens, zo warm als mooglyk is, de hiel, of het beledigde deel in; of stoof het daar mede den tyd van een half uur, zo heet, als mogelyk is. Deze Wyn kan vier, of vyfmaal dienen; zo de Winters open zyn, legt’er de zwarte Unguent, of Pleister op. Een ander Middel. Gebrandde Vygen tot poeijer gemaakt, met een weinig Was gemengd, maken een Smeersel dat onfeilbaar de Kakhielen geneest. Ander. Neem Reuzel van een Mannetjes Varken, of Vet van een Gans, doe het smelten; en meng’er zo veel Brandewyn onder, als genoeg is, roer het zo lang tot het koud is; en smeer daar de Winters ’s avonds, en ’s morgens mede voor ’t vuur.
kalamank. is een soort van gekeperde Wolle Engelse Stof, welke maar aan ene zyde kan gedragen worden; en effen gestreept, of gebloemd, en van allerhande kleuren, fynte en grofte is; men plagt ze uit Braband en Vlaanderen te krygen, maar tans heeft Engeland daar zedert veel tyd de Stapel van. Men heeft ze van velerleije breedte; en de stukken van velerlei lengte naar believen der Kooplieden.
kalamintsteen, Lapis Calaminaris, Calamine, Calamite Cadmia, is een Bergstof, die matig hard is, waar van’er twee soorten zyn. De rode Kalamintsteen is met witte, harde aders doorzaaid; Men haalt ze uit Mynen, die dicht by Bourges en Saumur zyn; De witte, of graauwe vindt men in Engeland en Duitsland by de Koper- en Loodmynen. Men mengt ze by ’t rood Koper, om’er geel Koper van te maken. De rode Calamint is t’samentrekkend, droogt, en doet de Wonden heelen; men bedient’er zich van in Zalven en Smeersels.
kalf. Zie kakhiel.
kalf, is het jong van een Koe, men vindt het Stremzel om Melk te laten stremmen, in des zelfs maag, waar van men zich bedient. ’t Geen hier van een Kalf gezegd wordt, moet by het geen elders van een Koe gewaagd is, gevoegd worden. | |
Hoe men Kalven moet opbrengen.Als het Kalf ter wereld is gekomen en het van de | |
[pagina 343]
| |
Moer gelekt is, laat men het een dooijer van een Ey deurzwelgen. Dit eerste Voedzel geeft het kragt. Men handelt het zo min, als men kan, uit vrees, dat men het de rug niet krake, terwyl het nog zwak is; en men laat het, in de Winter, den tyd van vyf, zes dagen by de Moer, op dat het zich te beter verwarme. Daar na zet men het alleen, om het niet te laten zuigen, dan wanneer men wil; en brengt het weg, zo dra het gezogen heeft. Zo men ziet, dat het niet kan zuigen, als het by de Moer is, is ’t een teken, dat het Puisten op de tong, (Barbellons), en in de keel, van verkoude hersenen komen. Zie de genezing in ’t Artykel van de Koeijen. Deze Dieren komen zo dra niet ter wereld, of zy zyn Ziektens onderhevig; Luizen, en Schuft kwellen ze en men moet ze daar van helpen. | |
Van de Schurft der Kalven.De Schurft der Kalven kent men daar aan, dat men de hand over de huid latende gaan, voelt, dat het haair op de huit, als bostels staat. | |
Geneesmiddel voor de Schurft der Kalven.Om ze van dit ongemak te genezen, neemt men verse Boter met Hennip olie, waar mede men alle de deelen van ’t lyf, daar de Schurft is, strykt. Deze ziekte komt menigmaal van de onagtzaamheid der oppasseren, in ’t geven van verse legging aan de Kalveren, of daar van daan, dat men hunne Pis onder hen laat stinken; Dit kan men voorkomen, als men’er behoorlyke zorge voor draagt. | |
Van den tyd wanneer men het Kalf moet laten zuigen.Dit heeft geen gezetten tyd, en de zin van elk land ja van elken Boer stelt dit naar zyn welgevallen. Sommigen vergenoegen zich met ze maar vyftien dagen te laten zuigen; zo weinig geduld hebben zy, om langer na Melk en Voordeel te wagten. (Op vele plaatzen laten ze de Kalven in ’t geheel niet zuigen, inzonderheid in Holland; maar geven het Melk van de Moer, of alleen of met water te drinken.) Maar zy doen zeer kwalyk; Voor eerst om dat het in zo korten tyd geen vet genoeg kan gekregen hebben, en gevolglyk voor kleine prys moet verkogt worden. Ten twede, om dat de Melk geen tyd genoeg gehad hebbende om zyne kragt te krygen, welke ze hebben moet, om goed te wezen, niet bekwaam is; dan om eene zeer slappe Pap te maken. Dus moet men, om wel te doen, de Kalven dertig en veertig dagen laten zuigen, gelyk men om en by Parys gewoon is. Na dien tyd moet men ze aan de Slagers verkoopen, of men moest ze willen opfokken, en dan laat men ze twee ganse maanden by de Koe, voor dat men ze speent. (Maar dus doet men in Holland niet, daar laat men ze nooit zuigen en mest ze met zoetemelk te drinken te geven, of kweekt ze met Melk en Water en Hooi op.) ’t Is niet genoeg Kalven te speenen, maar men moet te voren overleggen, of men’er wel Land voor heeft: want de ondervinding leert ons daaglyks, dat men uit Koeijen van goeden aart, gene Kalven kan voortfokken, die schoon zyn, zo zy geen goede Weigrond gehad hebben. Zulke Kalven moeten om wel te groeijen van ’s morgens met den dauw in ’t veld zyn, tot den avond op plaatzen daar de Moer niet loopt, uit vrees, dat zy na het speenen de Moer gedurig mogten zuigen; en om deze reden moet men ze ook een Stal byzonder geven: (Deze voorzorg is in Holland niet nodig, daar men de Beesten nacht en dag in de Wei heeft, en ze op het Stal byzonder vast maakt.) Zo men geen byzondere Wei daar voor heeft, en men ze by de Moer moet laten loopen, bedient men zich met goed voordeel van een Neusband met pennen, om daar door ’t zuigen te beletten. ’t Is groot voordeel in landen, daar de Weijen zeer overvloedig zyn, veel Vee te fokken; maar schadelyk, daar men ’t schaars heeft. Gelyk men in die plaatzen geen verkeerde rekening daar ontrent maakt, als men zich verbeeldt, dat daar voordeel by te halen is, om zyn verlies te verhalen, en zich daar mede te verryken, zo moet men de voorzichtigheid hebben van de menigte van zyn Vee naar zyn land af te meten, anders is ’t onvoorzichtig. De Weijen doen veel om de Kalven wel te doen groeijen; doch dat duurt maar in de Zomer; de Winter is nog moeilyker, en noodzaakt ons dan onze zorge voor de zelve te verdubbelen. Men moet ze in ’t eerste een warm Stal geven; om dat hunne jonkheid maakt, dat zy zo wel niet tegen de koude mogen. Men zal ze menigmaal vers Stroo geven, daar men ze op stróó zet, en buiten het daaglyks voedzel, somtyds, een weinig Hooi. Dit zal het middel zyn om ze’er wel te doen uitzien, en de strenge koude des Winters te doen verdragen. (Doch Hooi is ’t gewone voedzel van ’t vee in Holland, maar niet in andere Landen, daar de Weigrond schaars is.) Zy zullen met hunne Moêrs naar het Veld gaan, zynde hunne Neus met een Muilband met pennen voorzien, gelyk gezegd is; welke men, als zy weder op ’t Stal zyn gekomen, moet afdoen. En gelyk de Sneeuw en Ryp te dier tyd menigmaal nog valt, zo moet men zorge dragen, dat men ze afdroogt met Stroo, als zy daar nat van zyn. Want het is te dugten, dat jonge dieren, welke nog teder zyn, daar van te veel zullen lyden, ’t welk konde maken, dat zy’er van stierven. Als men niets van al de zorgen vergeten heeft, welke men dragen moet, als men de Kalven spéént, en als zy door die middelen de eerste Zomer deur zyn gekomen, heeft men de twede Winter zo veel zorg voor hen niet te hebben, om ze op te fokken. Men gelooft altyd, dat de Kalven, welke men wil opfokken, zulke moeten zyn, welke tussen Maart en Juni komen, om dat zy tijds genoeg hebben om gehard te worden tegen de koude van den volgenden Winter: want die later komen, of ster- | |
[pagina 344]
| |
ven in de Winter, om dat zy zederd hunne geboorte geen ryd genoeg gehad hebben, om kragten te krygen, tot het uitstaan van het kwaade weder, of kwynen dien gantsen tyd zo, dat zy naderhand geen schone Beesten worden. | |
Manieren, om de Deelen van een Kalf tot Spys toe te maken.Van de Kalfs kop.De Kalfskop is gevild, of niet: zo niet, moet men heet water hebben, om ze gemaklyker te schrappen. Als dit gedaan is, en men ze bereiden wil, om te eten, moet men ze in een grote pot met water, Zout, Peper, Nagelen en enige fyne kruiden zo laten koken, dat menze gemaklyk van een kan krygen en dan opdissen. | |
Gevulde Kalfs Tong.Maak met een dun Mes een gat van de kant der kele af langs de Tong heen; steek’er uwe vinger langs heen in, om het gat te vullen met Kalfs zwezerik, Kampernoelen, Aardappelen, Pieterselie en Prei. Bind vervolgens deze gevulde Tongen aan het gat toe; steekt ze in heet water, om ze te schrappen. Daar na zult gy ze op gevonkte kolen, gelyk een Ossen Tong, laten koken; en, als zy gekookt zyn, zult gy ze klaar maken en heet opdissen, verzien zynde met eenige daar over welgestoofde stukjes Kalfsvlees. | |
De Pooten en Omloop van een Kalf.Om te maken, dat de Omloop en de Pooten van een Kalf goed eten zyn, moet men ze met water te koken zetten, en smaaklyk maken met Zout, Peper, Nagelen, fyne kruiden: en, als zy gekookt zyn, ze heet opdissen, met Pietersely daar over; en een zure Saus in een Sauciertje voor die daar Liefhebbers van zyn. | |
Aanmerkingen over ’t Hoofd, Pooten en Omloop van een Kalf.Om deze deelen blank en ze smaaklyk voor ’t oog te maken, moet men ze lang in water laten wééken. Men kan ze’er 24 uren lang in laten leggen, en van water veranderen, zo men ’t van nut oordeelt. Dus kan men ook met andere deelen te werk gaan. | |
Een Kalfs Omloop met kort nat.De Omloop van een Kalf wordt ook met kort nat gegeten, zie daar hoe men ze klaar maakt. Wanneer men oordeelt, dat ze byna gekookt is, en dat de pot, waar in men ze byzonder gelegd heeft, naaulyks sop meer heeft; giet men’er een glas witte Wyn, wat Verjuis, Uije, of Prei by, verscheiden Speceryen, fyne kruiden en Oranje Schil. Als dit gedaan is, ’t geen de smaak zelve toont; neemt men deze Omloop uit zyne Sop, en distze zeer heet op, en is heerlyk. | |
Een Kalfs Omloop tot Worst.Men kan de Omloopen van een Kalf ook tot Worst gebruiken, die uitnemend is; en zie daar hoe dit geschiedt. Neem de Omloop van een Kalf, wast ze wel en neem de Darmen van een Kalf, ook wel te dege schoongemaakt; snyd ze aan zo grote stukken, als gy de Worsten hebben wilt en bindt ze aan de ene kant toe. Voeg by dit alles het Uyerboord van het Kalf aan schyfjes, zo wel als het Spek, en de Omloop desgelyks gesneden hebbende; doet het alles met malkander, de Darmen uitgezonderd, in een Stoofpan, en maakt het smaaklyk met speceryen; doet daar wat fyngemaakte Laurier bladen, zout, peper en Chalotte, heel klein gemaakt, onder, met een half pint Room van melk, zet het op een Fornuis, en als gy daar na de Stoofpan afneemt, doe’er dan vier, of vyf dojers van eijeren in met wat kruim van brood. Als het alles wel gebonden is, neem dan de Darmen en vult ze warmpjes met een Worsthorentje, daar toe gemaakt, doe het daar na zwellen in water en schep het op. Als gy ze eten wilt; legt ze dan met een papier op de Rooster; en eet ze heet gemaakt, en gy zult weten, dat gy iet gegeten hebt, dat u wel smaakt. | |
Van het Kalfs Hart.Daar is naaulyks een dele van een Kalf, ’t geen op ene byzondere wyze niet kan gereed gemaakt woren. Men maakt hier een gestoofd van, ’t welke men in de Pan laet braden met Boter, of Spek. Daar na moet men’er wat Water, Zout, Peperen eenige Speceryen by doen, en op ’t eind van het koken, een glas Wyn, wat Verjuis, of Wynazyn, Prei, Oranjeschil, een Laurierblad en wat fyne Kruiden. Als dit gestoofd gaar is, dist men het warm op. | |
Van de Kalfs Milt en Long.Deze twee deelen, laten zich even, als het Hart eten, alleen met dit onderscheid; dat men ze in bekwame stukjes hakt. | |
Van de Kalfs Lever.Men maakt de Kalfs Lever op twee wyzen gereed, of en Civé, of gebraden. Zo men ze en Civé zoekt gereed te maken, doorspekt men ze met groote stukken, daar na doet men ze in een aarde Pan, waar in men ze met Boter, of Spek in stukken laat snerken; waar na men’er niet, dan een matig vuur onder legt en ze laat in zyn sop koken, na dat men ze met Zout, Peper en Speceryen smaaklyk heeft gemaakt. Als men daarna oordeelt, dat men het nog smaaklyker kan maken, kan men’er een glas Wyn by doen, na dat’er de Lever een weinig in gekookt heeft, en als de kost by na genoeg gekookt is, giet men’er een scheut Azyn by, om’er een verheven smaak aan te geven, en dist het dan op. Als de Kalfs Lever dus klaar gemaakt wordt, is zy koud een heerlyk eten, en wordt meer dus gegeten, als warm. | |
[pagina 345]
| |
Zo men de Kalfs Lever gebraden wil eten, Lardeert men ze, eer men ze aan ’t Spit steekt; als zy daar aan is, droopt men ze menigmaal met Boter, welke men, gemengd met Azyn, Zout en Peper heeft in een Braadpan staan. Daar na, als zy gaar is, dist men ze op met de Saus, welke in de Braadpan is overgebleven. | |
Van het Kalfs Bloed.Luiden, die van Sparen weten, laten het bloed der gekeelde dieren nooit te loor gaan, uitgenomen Ossebloed, ’t geen te zwaar is om, op te dissen, gelyk het behoort. Men merkt dan, voor eerst, hier in ’t zelfde aan, als in ’t Varkensbloed, namentlyk, dat men het koud laat worden, op dat het stolle. Dit gedaan zynde, laat men het in water zieden, en men wagt, dat het een weinig heeft stil gestaan, eer men het stooft. Daar na, het in stukken gesneden hebbende, laat men het met Boter opsmerken, of met Spek en enige fyne kruiden. Daar na eet men het heet, als de Saus genoeg is uitgedampt. ’t Geen hier van Kalfsbloed gezegd wordt, kan op ’t bloed van andere beesten ook toegepast worden. | |
’t Nierstuk van een Kalf in Ragoe.Neem ’t Nierstuk van een goed Kalf; deurspek het grof met Zout, Peper en Nootmuskaat, en als het aan ’t Spit byna gaar is, doet het dan in een open Stoofpan, met Vleesnat, witte Wyn, en Champignons; doe’er dan geroost Meel by en een stuk verse Citroen, met het geen van het Nierstuk gedropen is. Dis het daar na op, zo dra gy ziet, dat’er gene Saus te veel meer op is. | |
Van de Kalfschyfjes.De Kalfs-schyf is een goed eten, als zy wel is klaar gemaakt; en, om daar in wel te gelukken, neemt men een dikke Schyf, grof gelardeerd met Zout, Peper en andere fyne speceryen. Als dit gedaan is, zet men de Schyf in een Stoofpan, op welks bodem men gelegd heeft reepen van Spek, waar op men de Schyf legt. Men moet zorg dragen, dat men aan deze kost niet dan een matig vuur geve, op dat het vlees zyn sap geve, als dit sap gegeven is, vermeerdert men een weinig het vuur, om de Schyfjes aan weerkanten hunne kleur te doen krygen; wel toeziende, dat men om daar toe te komen het met een weinig Bloem bestrooije; en als zy rood genoeg zyn, ’t geen door het gesmolten Spek ligt geschiedt; neemt men ze af; als men ze dan met Vleesnat nog wat zagtjes heeft laten koken, en met een weinig Pieterselie en Prei heeft smaaklyk gemaakt. Als het stoven gedaan is, maakt men de Saus met dooiers van Eijeren en Verjuis gebonden. Daar na eet men dat gestoofd. Na dat deze Schyven deurspekt zyn, en in de Braadpan zyn opgefruit; doet men ze in een geslote aarden pan, na dat men ze met speceryen smaaklyk heeft gemaakt, en laat ze op klein vuur alleen in zyne Saus koken, en gaar zynde neemt men ze van het vuur, zo men ’t goet vindt, en doet er Citroensap op, ’t geen het volmaakt doet zyn; na dat het zo lang gekookt heeft, dat’er byna gene Saus op is. Gestoofde Kalfschyf. Buiten het bovengewaagde gestoofd, zet men ze dus te stoven. Neem een Kalfschyf snerkt ze met Spek en Boter eens op, doe’er daar na een weinig Saus, of Water op, met Zout, Peper, Speceryen, een klein weinigje Prei, een Laurierblad en Oranjeschel. Laat het alles met malkander een weinig koken en vergeet’er daarna geen glas Wyn in te gieten, en neemt het af, als gy oordeelt, dat het gestoofd gaar is. | |
Gehakte Kalfs-schyf.Om een gehakt van Kalfs-schyf te maken, moet men een goede Schyf kiezen en de zelfde met Ossevet fyn hakken, Dit alles in een Stoofpan gedaan hebbende moet men het met Vleesnat bevogtigen en met Peper, Nagelen, Speceryen en eenige fyne kruiden smaaklyk maken; daar na het laten koken, en van tyd tot tyd omroeren, op dat het aan de Stoofpan niet aanbrande. Dit gedaan hebbende, en de kost byna gaar zynde, doet men’er wat Verjuis in, en als de Kastanjen’er zyn doet men ze’er by, dit maakt het niet onaangenaam, al zo min, als een gehakt van een Schapenbout, waar aan, men kan zeggen, dat ze nog meer volmaaktheid byzetten. | |
Ander gehakt van een Kalfs-schyf.Die goed Gehakt van een Kalfs-schyf wil eten, moet het Spek wel hakken, daar ’t zwoord af is gedaan, daar enige Champignons onder doen, met Pieterselie, kruim van brood, twee harde Eijeren en nog twee dooijers, om het gebonden te maken, daar na moet men het in een Stoofpan doen, op welks bodem men reepen Spek heeft gelegd, en het dus laten koken; Dewyl het, onder het koken een soort van een korst maakt, moet men zorg dragen, dat men’er een gat in laat; op dat’er de lugt uit zou kunnen. Als men goedt vindt om het af te nemen, zal men’er het sap van een Schapenbout opdoen met Verjuis gemengd, waar door men dooijers van Eijeren geslagen heeft, en daar na zal men het opdissen. | |
Van de Kalfs Schinkel.Gemeenlyk wordt de Kalfs-schinkel opgedist, zo als zy uit de pot komt, waar in men ze met meer ander vlees gekookt heeft, om’er ene spys voor de gezondheid van te maken. | |
Een Kalfs-schouder.Men eet een Kalfs-schouder naaulyks anders, dan gebraden. Om te maken, dat zy wel smaakt; draagt men zorg, dat men ze rood maakt, en daar na, naar gelang, dat zy braadt, met Boter droopt, en ze opdist, zo dra als zy gaar is. Andere nemen de hiel van de Bout om ze in de Pot te doen, en andere doen ze tussen twee Schotels stoven. Maar hoe | |
[pagina 346]
| |
veel smaaklykheids men daar aan kan byzetten, ’t is echter een gestoofd, daar weinige werk van maken, en welks smaak niet zeer verheven is. | |
De Kalfs-borst.De Kalfs-borst is het lekkerste stuk van dit beest. Men gebruikt ze, om’er Pottasie van te maken. Men laat ze ook wel koken; waar na men ze afneemt, en vult ze, tussen het buitenste en de kleine Ribben; daar na dist men ze met brood op, en giet’er het sop over heen, daar men ze medegekookt heeft. Het vulsel, dat men’er tussen doet, bestaat gemeenlyk uit de Spier van Capoenen, Schapen schyfjes, Zwezerikken met Champignons, en mengt het met Zout, Peper, Speceryen; en tot een Ragout gemaakt. | |
Kalfsborst en MarinadeNeem een Kalfsborst; snyd ze in grote stukken; leg ze in Azyn; doe daar Zout, Peper, Nagelen, Prei en Laurierbladen in; Laat ze daar in den tyd van drie uren staan; maak daar na een Beslag met witte Wyn, Meel en Eijeren; doe uw Vlees daar in, laat het daar in braden met gesmolte Reuzel; en dis het op. | |
Kalfsborst en Ragout.Daar is niet heerlyker, dan een Kalfsborst en Ragout; als men ze maar wel weet klaar te maken. Om dit te doen, moet men ze eerst roosteren, en ze met Vleesnat, witte Wyn, Zout, Peper, Nagelen, Nootmuskaat, en eenige fyne kruiden laten stoven in een Stoofpan. Als het gaar is, neemt men Champignons, een weinig Meel, ’t geen men met ’t zelfde Spek laat fruiten, ’t geen gediend heeft, om ’t root te maken; daar na mengt men ’t alles met malkander, en eet het op deze wys. | |
Andere manier om een Kalfsborst te bereiden.Men dist ook de Kalfsborst, aan ’t Spit gebraden, op; of men kookt en stooft ze, en maakt ze tot Poulet. | |
Kalfs Ribben.De Kalfs Ribben kan men op velerleije wyzen gereed maken; men kan ze in een pot doen, ze Larderen en aan ’t Spit braden, of stoven, gelyk ik zal zeggen. Men legt de Kalfsribbetjes aan stukken in een Braadpan, en laat ze met gesmolten Spek eens opsnerken, of met Boter, waar in me ze een weinig laat koken; daar na doet men’er Vleesnat, of Water, en een glas witte Wyn by, en maakt het smaaklyk met Zout, Peper, Notemuskaat en Pieterselie. Als dit gedaan is, en het gestoofde genoeg is opgedroogd, maakt men het gebonden, met Dooijers van Eijeren, een weinig Verjuis, of Room van Melk, en neemt het af. | |
Het bloedige eind van een Kalfs hals.Men maakt het bloedige van den Hals, even als de Borst, klaar, en dierhalven zoude het onnut wezen, daar van te spreken; men kan dat nazien. | |
De Bil van een Kalf.De Kalfsbil is een goed stuk, als ’t wel is gereed gemaakt. Men eet het gebraden, maar men moet het te voren een halven dag in Azyn zetten, en daar na larderen, dan aan ’t Spit Steken; of terwyl men ’t braadt, moet men het met de Sauce dróópen, dar zy in gestaan heeft, tot dat zy zwart gebrand is, ’t geen ’t teken is, dat zy volkomen is. | |
De Bil van een Kalf en Courtbouillon, met kort nat.Men maakt een Kalfsbil smaaklyk met Zout, Peper, Nagelen, Thym, Uijen, Verjuis, witte Wyn, Lawrier, met een weinig Water onder een gemengd en zagtjes gekookt, en zo dra het genoeg verkookt is, zet men ze op, na dat men ze wat gekurven heeft, en daar Citroen overgedrukt. ’t Is een heerlyk eten. | |
Van de Kalfsbout.Alles, wat men doet, om een Kalfsbout gereed te maken, is, dezelve in een Pot te laten koken, en ze te eten, als zy wel gekookt is, of met een zure Saus, of met Nat, met witte Peper en gekurven Pieterselie smaaklyk gemaakt. | |
Van de Kalfs Zwezerik.Men weet, dat de Kalfs Zwezerik ’t lekkerste van ’t beest is, en dat, als zy naar de kunst in een Ragout is gedaan, ’t een wonderbaarlyk schoon eten is. Zie daar eens, hoe men ze gereed maakt. Neemt Kalfs-zwezerikken, welke men met Spek fyn besteekt; en als men ze zo heeft laten braden, dist men ze, met een gestoofd van Kampernoeljes, Champignons, op; ’t geen daar aan voor een Saus dient. Of wel, na dat zy in den Azyn hebben gestaan, snydt men ze aan stukken, doopt ze in Meel, en daar na laat men ze fruiten; en vervolgens eet men ze met een Saus van Kampernoeljen, of wel met Morilles. | |
Kalfslappen gevuld.Om ze te maken, neem dunne sneedjes van een Kalfsdy, en klop ze met het hecht van een mes: doorspekt ze dan middelmatig met Spek; sprei ze dan uit op een Tafel met het Spek onder; daar na bedek ze tot de dikte van een Ryksdaalder, met het vulzel van een stuk Kalfsvlees, Ossemerg, een weinig Spek, Zout, Pietersely, fyne kruiden, en doe een Ei door dit Vulzel; Als dit gedaan is, doet men ze in een Kafferol, of aarden Pan, op de kolen koken, met wat Spek op den bodem, en laat ze aan beide de kanten een fraje kleur krygen, na dat men ze heeft omgekeerd. | |
[pagina 347]
| |
Schep dan de Kalfslapjes op, doe’er het vet van weg; legt ze weer in de Kasserol met Rundnat; laat ze wat stoven, en bindt de Sous met gefruit Meel; schept ze op; en dist ze voor ’t eerste gerecht op, met een Sous van Champignons. Zonder doop bedient men’er zich van, om de grote voorgerechten te vercieren: en zo gy ze niet wilt vullen, zo hebt gy ze maar te doorspekken en te stoven, als gezegd is, en daar mede dan de andere Ragouts op te schikken, welke gy wilt op deze wys klaar maken. Men gebruikt ze niet anders als voor Stofferingen.
kalfsvoet. In ’t Latyn, Arum. Beschryvinge. ’t Is een Plant, die uit zyne wortel driehoekige bladen schiet, welke groen en glimmend zyn. Zyne bloem, die maar uit een blad bestaat, is boven op een steel, die midden uit de bladeren komt, als deze weg is, ziet men een soort van Stampers, waar aan rode Beijen, even als een Druiven-bos, of liever, als Turkse Tarw, vast zyn. Plaats. Deze Plant groeit in zyn Vaderland in ’t veld, daar ’t maar schaduwachtig is. Eigenschappen. De wortel van Kalfsvoet is buikzuiverend en doordringend; men maakt’er een Poeijer van, die in Kortborstigheid en Waterzucht gebruikt wordt, en in Melankolie, welke uit Hypochondrie voortkomt. Men geeft ze, van een halve Scrupel tot een Dragma toe, in. In Hongersnood gebruikt men de Wortel om’er Brood van te maken.
kalfsvoet van Egypte. Beschryving. De Kalfsvoet van Egypte, verschilt van die, welke in Europa groeit, daar in, dat zy groter is, en groter bladeren heeft. Verscheiden nemen ze voor de Colocasia, Dodonaeus, en Matthiolus hebben gezegd, dat zy eveneens smaakt, als de Kalfsvoet, en dat zy haar zaad eveneens aan een lange staart draagt, welke midden uit de Plant komt; ’t Zaad groeit by een aan een tros, en heeft een lange staart, daar ’t zaad in is. Plaats. Deze Plant groeit in Egypte; en bloeit in Juni. Eigenschappen. De Wortel van Kalfsvoet van Egypte, met Honing gekookt, is goet voor Kortborstigen, en met Amandel-olie, voor den Hoest; zy zuivert de Borst. ’t Zelfde geschiedt, als men de Wortel in Koeijemelk laat koken, men legt ze op tranende Ogen, die blaauw zyn; op ontstekingen van de Keel, op de Spenen, die gezwollen zyn. | |
KALFS-WORSTEN. KALFS-ROL, in ’t Frans Andouilles genaamt.kalfs-worsten. Als men die wil maken, neemt men dikke Varkens-darmen, snydt het dikke eind daar af, en laat ze een paar dagen staan weeken. Dat gedaan, en alles wel gewasschen en in water geweekt zynde, waar in men eenige schyven Ajuin, met wat witte Wyn zal gedaan hebben, neemt men die Darmen daar uit, en smyt ze in ander vers water; dan snydt menze af, aan einden, zo lang, als men de Worsten wil hebben. De Darmen gesneden zynde, neemt men van den buik van ’t Verken, doet’er het vet af, en snyd het ook in riemen, ter lengte van de Worsten: Dit ook gedaan zynde, maakt men ze op, en bekleed ze met de Darmvliezen, die men’er toe gereed heeft, na ze alvorens met allerhande kruideryen voorzien te hebben. Om ze eten, dienen ze op de volgende wyze gekookt te worden: Neem ze, en doe ze in een wel geslote pot, op een zeer middelmatig vuur, laat ze indien staat haar zap uitzweten, giet’er dan een weinig water over, met een Ajuin vol Kruidnagels gestoken, twee roemers witte Wyn, Peper en Zout, naar behóóren; laat ze dus koken, en als ze gaar zyn is het goed, dat ze in haar eige nat koud worden, neem ze dan daar uit om ze op een blad Papier op den Rooster te leggen, om heel warm te kunnen gegeten worden. Zie ook kalf. | |
Andere manier van Kalfs-worst, of Andonilles.Men kan ook de Krans, of Lobbe van een Kalf daar toe nemen, dezelve wel wasschen, aan een van bei de enden toebinden, dan Spek en Kalfsdarmen nemen, die mede wel schoon gemaakt zyn; snyd dan alles van zo een lengte, als gy de Worsten wilt hebben; Voeg er by schoongemaakte Kalfs-ujer aan schyven gesneden, zo wel als de Krans en ’t Spek; dat gedaan zynde, doe het alles, behalven de Darmen, in eene Braatpan; bestrooi het gestote kruid, een Lauwerblad, Peper en Zout, en wat klein gesnede Chalotten, met een halfpint Room van zoete Melk: Laat het wat op ’t vuur staan, neem de Pan dan weder af, en doe’er vier, of vyf dojers van Eijeren by, met wat gekruimd brood; en als alles wel t’samen vermengd is, neem dan uwe Darmen, en vul ze door eenen Trechter, of Worsthoorn daar toe gemaakt, dus warm op, met het Vulzel zo even aangewezen. Laat ze daar na in water staan om wit te worden, en bind ze toe: Als gy ze wilt eten, zo bedien u van Papier om ze op den Rooster te leggen; eet ze dan, en wees verzekert dat gy’er lekkerheid in zult vinden.
kalk (is een stoffe, welke in Holland van kleine Schulpen, door middel van Vriessen Turf in een ronde Oven, die boven open is, daar toe gemaakt, gebrand wordt: maar in andere Landen wordt zy van Steen gemaakt. De Schulpen, welke men daar toe gebruikt, wordt geschept met Netten, welke aan een yzere Beugel, als een Beurs, of Laafnet vast zyn, en aan dat yzer een steel van hout hebben. Dit geschiedt na dat zy, tussen de Maas en Tessel, over de Zeebanken zyn geworpen; doch ook by vlagen en streken, naar dat de Stranden gestrekt leggen. Zo dat een onweer de Stranden zo kan veranderen, dat zy weinig, of veel opbrengen. Hoe dikker en gevoeder deze Schulpen zyn, hoe de zelfde beter Kalk geven. De voornaamste streken, daar ze gevist worden, zyn tans tussen Wassenaar en Noordwyker-hout, en dan weder van de hoogte van Alkmaar, tot by Wyk op Zéé. | |
[pagina 348]
| |
De Kalkovens die ring rond, en onder wyder als boven, en aldaar open zyn, hebben veelmaal onder een Riool, Hengst geheten, en rondom gaten, dog die niet groot zyn. Laag om laag wordt de Turf en de Schelpen gelegd, tot dat men gelyks, of iet hoger dan de Oven komt, zynde de eerste laag Turf, en de laatste Schelpen. Men steekt ze onder, of in den Hengst, of deur de gaten rondom aan. Deze Ovens zyn echter in Holland en Vriesland niet gans even eens. Zy hebben ook alle genen Hengst, en plachten minder luchtgaten te hebben, dan tegenwoordig; sederd dat de Heer Pieter van Lelyveld daar in verandering heeft beginnen te maken; op dat zy ter snelder zouden branden. De Kalkovens moeten ook geplaatst worden, daar veel tocht van wind is; schoon men daar voorheen zo veel acht niet op gaf; en somtyds, is ’t nog nodig met Schutten en Schermen de wind te keeren en door de gaten in den Oven te jagen. De Kalkovens staan deurgaans twee op eene Kalk-plaats, op dat zy, malkander in ’t branden vervangende, met lessen en vullen, altyd werk zouden geven. Na dat de Kalk gebrand, en lang genoeg gekoud is; zo dat gemeenlyk alle weken een in drukte afgestookt wordt; haalt men ze uit den Oven, en de bovenste en zwarte Schelpen daar af geschuimd hebbende, lest men ze door de gebrandde te beslaan met Water, waar door ze fyn wordt, en waar na men ze op een hoop schopt.
kalk (Steen.) Maar behalven de Schulpkalk, meest in Holland en Vriesland in gebruik, heeft men nog een Kalk, van Steenen gebrand, welke men in Europa uit de Bergen; maar in Indiën op vele plaatzen uit Zee haalt, en een soort van witte Koraalsteen is. Wat de eerste belangt;) Als de steen wel gebrand is tot Kalk, is zy een derde lichter, als de steen, waar van ze gebrand is; De deugd daar van wordt uit de fraaije heldere klank afgenomen, welke de gebrandde steen geeft, als men’er op slaat, en uit den damp, welke zy uitwerpt, als men’er water op giet, en uit het zieden des zelfs. De steenen, welke men daar toe neemt, moeten met gene aarde vermengd wezen; want anders wordt’er de Kalk onrein van. Zy moeten ook niet dor, vuil en oud of afgelegen zyn; maar uit nieuwe, beschaduwde en vogtige Steengroeven gehaald zyn. De steenen, welke meest daar toe in gebruik zyn, zyn witte of bleekblaauwe Kalksteenen, die droog zyn en gaarne breken. De Keizel- en Veld-steenen, die in Beken en Waters gevonden worden, geven een kalk, die tot fraijer werk dient, en daarom meest tot Pleisteren gebruikt wordt. De Kalk, van Leijen gemaakt, is zo goed in ’t Weder, als ’t Water, dewyl zy schielyk kleeft en duurzaam is. Maar men moet ze, zo dra zy nat gemaakt wordt, gebruiken, anders verbrandt en verteert zy in zich zelfs; zo dat zy naderhand niet wil kleven, noch aangrypen. Alzo sponsachtige, gaterige en zachtte steen, zich best laat branden, maakt men daar van een Kalk, die het best, tot het Volrapen en Pleisteren van muren dient. Uit zeker soort van Marmer, dat in de Graafschappen Wied en Idstein, en te Durlach in grote menigte is, en in der zelver omtrek, op het veld vindt, en ten deele Graauw, ten deele Zwart, ten deele Veelkleurig is; wordt de schoonste witte Kalk van de wereld gebrand, die zo wel tot Muren, als Pleisteren goed is. Alle Kalk, van de opgetelde steenen toebereid, wordt, om ze van de Gips te onderscheiden, ook Steen- of Stryk-kalk geheten, om dat ze niet als gene, in de vogt hard wordt: maar zich, als een Pap laat stryken. Tot het branden heeft men Ovens zo hoog en wyd, als men ze wil hebben: maar, hoe zy hoger zyn, hoe zy beter uitbranden. Men zet’er de Kalksteenen fraai dicht by een in, legt’er ook eenige houten tussen in, op dat de hitte daar door te beter door de luchtgaten heen, die daar uit ontstaan zyn, mocht dringen, en de steenen deurbranden mogten. Het vuur wordt onder in de Vuurgaten gemaakt, en daar acht dagen lang mede aangehouden, tot dat de Kalk goed is. Daar na wordt ze acht dagen, ja tot twaalf toe, te koelen gelaten, en in die tussen tyd zorg gedragen, dat’er gene Regen by kome, en daar door de Kalk gelest worde. Als zy genoeg gekoud is, wordt zy’er aan stukken uit genomen, en ten gebruike bewaard. Tot een brandzel van 300 Tonnen Kalk, moet men, zonder het Smookhout, wat meer dan twintig Vademen Brandhout hebben. Men brandt ook op vele plaatzen de Kalk met de Tegels te gelyk in eenen Oven: zo dat de Vloer der zelve en de Rode Deur met Steenen opgezet, en boven den Oven met Tegels gevuld worden, geschiedende het vuren voor ’t overige, gelyk in ’t stoken van de Tegels, alleen. Op enige plaatzen maakt men een lange groef, waar in men de steenen zo schikt, dat zy niet te samen vallen, en ongelyk branden kunnen; en dat zo dicht, en op zo een wys op malkander, dat het Vuurgat onder open blyft. Dan wordt de groef van boven met Leem digt geworpen, en ’t vuur daar onder gestookt; dit houdt men acht dagen lang in gedurige vlammen, tot dat de steen zo wel in, als uitwendig, gloeijend is geworden; en’er rook, noch damp meer van bespeurd wordt. De koudgeworden Kalk, draagt, zo als zy uit den Oven, of Brandgroef van den Kalkbrander gehaald is, den naam van Levendige, en Ongebluste Kalk: Maar als zy, na het branden, met Water, tot ene Bry gemaakt is, wordt zy Geleste Kalk geheten. Het Kalklessen, geschied op deze wys. De steenen werpt men in houten Bakken, van planken daar toe gemaakt; Dan giet men’er Water op, dat daar van kokend wordt. Waar na dit van sterke, arbeidzame luiden, met yzer Gereedschap wakker onder malkander gestoten en geroerd wordt, op dat het Water deurdringe, en met de Kalk vermengd worde. Daar na haalt men de Voorzetplank van de houtten Bak uit; en laat de dunne geleste Kalk in een grote Kuil loopen; welke men, als de Kalk genoeg gelest is, met Planken, of met Zand wel dekt, of met Planken, daar, een paar duim hoog, Zand | |
[pagina 349]
| |
is overheen gedaan; en bewaart ze dus tot gebruik. Als zy te lang legt, verlist zy hare kracht. Maar men lest de Kalk nog beter, om ze acht, of negen jaren te bewaren; wanneer maar de Kalk, als zy eerst uit den Oven komt, op een zuivere, vlakke plaats, van sterke, zware Leem, of Klei dicht of anders toegesteld, drie voeten hoog wordt gelegd, maar naar believen in langte en breedte op den ander schikt, en de zelve van boven en op de zyden, met Zand wel drie voet dik belegt; en gevolglyk zo veel Water, en zo lang daar over giet, dat het Zand en de daar onder leggende Kalk, nat genoeg is geworden. Zo het Zand onder het begieten, gelyk veel malen geschiedt, reten maakt; moet men deze met zand, dat men’er in voorraad by heeft, weder dicht werpen; en daar door den uitgang van den damp, door den hitte veroorzaakt, beletten; dan houdt de Kalk alle hare kracht by zich. Deze, dus bereidde Kalk is, ’t zy men ze lang, of kort daar na’er uitsteekt, altyd week, en zeer goed om muren te bepleisteren; tot verheven arbeid, en tot een grond, om op te schilderen. Zy schilfert, noch valt af, en doet de schoone kleur, en ’t leven der Verwe, niet vergaan. Als de Kalk, van zich zelf in de lucht lest, valt ze aan stof, en is niet goed tot muren. Imand, die Bouwen wil, heeft groot voordeel, zo zyn Grond, of Berg, of Veld, steen geeft, bekwaam, om Kalk van te branden, gelyk in Duitsland veelmalen gebeurdt. Hy kan ze dan maar laten halen, en in zyne Kalkoven brengen: maar hy moet tot het maken van deze, gerechtigt zyn, en zulke afgelegene plaatzen hebben, daar niemant door brand, of de kwade damp, overlast van kan lyden. De Steenkalk gaat in deugt de Schulpkalk te boven, kunnende veel beter tegen lucht, weder en vocht. Men gebruikt de Kalk ook, om, ongelest onder de Mest gedaan, te beter broeijing te maken; ja zelf wanneer men andere Mest niet kan krygen. Maar ’t is meer schadelyk, dan voordeelig, om dat het den grond, in eens, alle zyne kragt doet spillen; zo dat zy naderhand niet meer meer goed is. Dit heeft het oude Spreukje gemaakt. Als de grond met kalk gemest wordt, maakt het maar oude luiden ryk. AEcon. Lexicon. De Kalk, is onder die dingen, die warmte in Broeibergen maken, een zeer schielyke hefmiddel: maar geeft ene onnatuurlyke groei tot de rypwording der vrugt; waar door de Gewassen en Boomen menigmaal sterven. Zie Aanm. op Lusthoven. Hoe men met Kalk een goede Sement maakt. Zie onder op dat Woord. De Kalk heeft haar gebruik, in de geneeskunst; men maakt’er een Water van zeer bekwaam in een Been-eter, in Kanker en andere oude Wonden. Neem een stuk ongeleste Kalk van de grootte ener Mans vuist, legt ze in een verglaasde pot, giet’er twee kannen klaar Water op, en dek het wel toe; roer na twee dagen het Water en de Kalk met een stokje wel om; laat het weder drie dagen staan; giet’er dan het heldere Water, in een kopere Pan, zo af, dat’er zich geen Kalk mede vermengt; doet’er de grootte van een Okkerneut Kamfer in, en roer het in de kopere Pan eenige reizen deur een, tot dat het blaau wordt; waar na men het in een zuiver Glas kan doen, en ten gebruike bewaren. Zie Oecon. Lex. Hoogd. | |
Om Kalk te lessen, welke tot velerlei gebruik dient, door Mr. Lemery.Men moet ze doen in een Pot, en deze Water vullen; zo dra dit begint te pruissen, zet zich daar een velletje op, ’t geen men’er met de punt van een Mes moet afnemen, en daar mede blyven voortgaan, tot dat’er geen vlies meer op komt, dan zal het ten gebruike dienstig wezen.
kalken ’t Zaad, dat gezaaid wordt. Zie landbouw.
kalk maken, is in de Stookstunst een Metaal, of Bergstof tot Kalk, of een fyne Stof door middel van vuur te brengen. Zie Calcinatie in ’t Kunst-woordenboek.
kalkoenen. Deze Dieren geven veel voordeel, en wat moeite men mag doen, om ze te fokken; dit moet ons niet vervelen. ’t Vermaak van zich daar van, op ene wyze, die ons behaagt, te bedienen, vergoedt ligt de moeite, welke het oppassen ons kost. In ’t begin geven deze beesten in der daad meer moeilykheids, dan gemeene kuikens, om dat zy zo wel tegen de koude niet kunnen. Maar met der tyd, en de aangewende moeite, komt men altyd tot zyn oogmerk, als men maar doen wil ’t geen ik zal zeggen. ’s Is een misslag’er weinige te fokken, want zy kosten meer, als wanneer men’er vele houdt; en zie daar de reden daar van. Een klein getal, dat zyn oppassens niet waard is, doet u meer schade in de Hoven, Wyngaarden, Tuinen, het Koorn, als een groote kudde u doen zal; welker hoeden men aan het bestuur van een jonge over geeft, welke ze een ganschen dag in ’t Veld gaat hoeden, en maakt, dat zy Wortelen, Wurmpjes, Kruiden en wilde Vruchteu eten, welke zy vinden; waar van zy echter wel groeijen. Maar, als men’er weinige heeft, gelyk gezegd is, laat dit klein getal niet toe, daar een Hoeder by te zetten; en men moet ze in zynen Voorhof gedurig de kost geven, ’t welk meer kost dan zy waard zyn, als zy groot zyn geworden; alzo deze dieren zeer groot van eten zyn, en zich met een weinigje kost, welke men ze voorwerpt, niet te vreden zyn. Maar, eer men ze te eten geeft, of ze in ’t Veld ter Weide uitjaagt, moeten zy eerst groot genoeg zyn geworden. Laat ons dan zeggen, welke middelen veel toebrengen, om ze te doen voortkomen. Wat de keuze der Eijeren in ’t maken van Nesten belangt, dit geschiedt, gelyk met gemene Kuikens. Hier staat ons niet meer aan te merken, dan ’t geen geschiedt, na dat de Kalkoenen hun Broed gelegt hebben, ’t welk op twaalf, of vyftien Eijeren uitkomt. Als zy ’t Nest beginnen te houden, is ’t een teken, dat zy Broeds worden. | |
[pagina 350]
| |
In het eerste Broed zal men hen maar vyftien Eijeren geven; alzo dan de koude nog niet over is; en achttien, als menze voor de tweedemaal te Broeijen zet, ’t geen in den maand van July is; en gelyk het tot de groei der Kalkoenen niets doet, of ’t in ’t afgaan der Mane zy, alzo moet men weten, dat zy een maand van nooden hebben, om ze uit te broeijen; in welken tyd men zich wel zal wagten, van de Eijeren aan te raken, uit vrees van een ongemak, daar zy aan onderhevig zyn. Men moet in dien staat zorge dragen, dat het de broeijende Hen aan Voedsel niet ontbreke; en men zal ze altyd zachtjes opnemen van hare Eijeren, om haar te laten eten en drinken; want, zo menze niet doet eten, zullen die beesten, zo heet zyn ze in ’t broeijen, zich daar op menigmaal dood vasten, al hadden zy het eten voor zich; Dit maakt ook, dat zy zich ontlasten en bekwamer zyn tot hun werk. Als de tyd gekomen is, dat de jonge Kalkoenen uitkomen, zal men ze helpen, gelyk wy geleerd hebben, van de Kiekens; en eindlyk, als zy alle uit den dop zyn, zal men ze opvoeden; en zie daar op wat wyze. | |
Manier om Jonge Kalkoenen op te fokken.Daar is kwalyk gedierte, dat men tederder moet opvoeden. De koude is hunne doodvyand; en dierhalven moet men goede zorge dragen, dat men ze daar voor bewaart. Dit maakt dat het nodig zy, als zy uit den dop zyn, daar voor een plaats uit te kiezen, die warm is, omze op te kweken, tot dat zy wat sterker zyn geworden. Men geeft ze middelerwyl de vreyheid, om ze op de plaats te laten loopen, en de Zon te laten genieten, welke de enigste warmte is, die haar ’t meeste goed doet. Midlerwyl zal men ze in ’t begin niet laten uitloopen, als men ziet dat het regenen zal, want niets is hen schaadlyker, en doet haar eerder sterven. De Kalkoenen moeten zeer zegt behandeld worden; dewyl men ze, zo dra zy zyn uitgekomen, onder hare Moeders van daan moet nemen, of’er ze zo onder zetten, dat zy zich niet beweegt, want met de minste beweging, welke zy maakt, kan zy ze licht met de pooten doodtrappen. | |
De kost der Kalkoenen.Onder de zorge, welke men voor ongemakken dragen moet, zal ook die van hunne opvoedinge wezen. Het zal van geen minder gewigt voor de groei van deze kleine beesten wezen, dat hy, die’er opzicht op heeft, wel toezie, dat hy ze viermalen daags te eten en te drinken geve, te meer dewyl de Kalkoenen van een inslokachtige aart zyn, zodanig, dat, zo men ze wat te veel liet honger lyden, zy licht in een flaaute zouden vervallen, welke hen zoude doen sterven. In het begin voedt men ze met harde Eijeren zonder dojer, fyn gehakt; men heeft’er die niet meer, dan half Eijeren nemen, en half gekruimd Witte-brood. Deze Spyzen zyn beide goed. Maar dus onthaalt men ze niet, dan vyf, of zes dagen; wanneer men begint bladeren van Netel te nemen, welke men ook hakt met die harde Eijeren. Nadat de Kalkoenen zes dagen op deze wyze gevoed zyn, ontneemt men ze de Eijeren en voedt ze niet, dan met gehakte Netel, geweekt met een weinig Zemelen en Wrongel, met Gerstemeel en zwart grof gemalen koorn. Nu en dan werpt men ze een weinig Geerst, of gekookte Gerst voor, om hen hongerig te maken. Zo men ziet, dat zy kwynen, moet men ze nemen, en ze den bek in Wyn steken, om hen daar een weinig van te doen drinken. Dit is uitnemend, om ze krachten te doen krygen. Hoe men meer werk maakt van de jonge Kalkoenen te kweken, hoe men ze eer in staat zal stellen, om de Oude, en een Oppasser te kunnen missen, en om niet anders, dan de oplettenheid van een Kalkoen-hoeder te hebben, die ze te Velde brengt. | |
Het broeijen der Kalkoenen; aanmerking.Schoon de Kalkoenen van een jaar zeer goed zyn om te broeijen, men raad echter gedurig, om’er daar toe ene te houden, die twee jaren oud is. Deze doen hun Broed beter op zyne tyd voor den dag komen, broeijen eer, en bewaren hare Kiekens beter. Om deze reden moet men de ene helft van ’t ene soort, en de andere helft van ’t andere soort hebben. Om zuinig huis te houden, als men verscheiden Kalkoenen heeft; moet men de jongen van die Moeders nemen, en geven ze aan eene, die ze genoeg bewaren kan. Dan moet men de andere twee, weder by den Haan brengen, om een tweede Broed te zetten, en uit te broeijen. Men vindt’er zelf, die, zo dra de jongen uit den dop zyn, ze terstond onder ene andere Kalkoen brengen, welke op den zelfden tyd ook Kiekens heeft; Daar na brengen zy’er weder andere Eijeren onder, ’t zy van Kalkoenen, of gemene Kiekens, welke zy zachtjes onder de Broeister laten zinken, welke door de hitte, die zy heeft, deze Eijeren nog uitbroeit. Maar, om dit uit te voeren, geeft men ze, van tyd tot tyd gebraden brood in Wyn, met Gerst, of Haver, ’t geen haar gewone voedsel is. | |
De tyd, wanneer men de Kalkoenen ter Weide moet dryven.Als de Kalkoenen zo oud geworden zyn, dat zy zich hunner Moederen niet meer kreunen, dan geeft men ze aan imand over, die ze te velde dryft, om de kost te myden, welke men ze t’huis zoude moeten geven. Men neemt daar toe een kleine jonge, meer uit liefde, dan anders, aan welke men ze beveelt. Zo dra de Zon des morgens op is, laat men dezen Kalkoenhoeder henen gaan, en men belast hem ernstig de kudde niet te verlaten, en ze nu hier, dan daar te dryven, op dat de verandering van Wei. hen doe eten; en te beter groejen. | |
[pagina 351]
| |
Ontrent ten tien uren des morgens, zal hy de beesten weder t’huis brengen, en daar tot na de middag laten, wanneer hy ze weder uit moet dryven. Als de avond valt, moet de Kalkoen-hoeder ze voor zich henen na haar hok dryven; maar, eer hy ze daar in opsluit, moet hy ze nog wat Koorn voorstrooijen, om ze kragten te doen krygen. De Moeder des huisgezins moet niet verzuimen, elken avond de koppen na te zien en te tellen, op dat de Hoeder zorge drage, dat hy gene laat afdwalen. | |
Ziekten der Kalkoenen, en hare Geneesmiddelen.Als men deze orde hout, kan men op goeden winst van deze Dieren staat maken; Doch zy zyn aan gene mindere ongemakken onderhevig, dan de gemene Kuikens, en hebben ook Geneesmiddelen nodig. Maar gelyk zy van den andere niet veel in aart verschillen, zo is’er geen onderscheid in hare Ziektens. Als zy onder de Tong, of onder de Stuit een blaasje hebben, moet men het met een Naalde deursteken. De Orvietaan is haar goed, en het kruid van het kleine Capillaer, Vrouwen-haair, ’t welk op de Rotzen groeit. ’t Is een stale wet, dat men de Zieken van de Gezonden moet afscheiden, en ze dus drie, of vier dagen van een houden, tot dat zy weder aan ’t eten zyn. Men moet de Kalkoenen niet uit het Stal laten, voor en al eer de Zon den dauw en dampen heeft opgenomen. De Regen is haar hinderlyk, en doet ze sterven. | |
Manier van de Kalkoenen op te kweken.I. Als de Kalkoenen uit den dop zyn, moet men ze drie dagen lang ’t Wit van Eijeren, hard gekookt, en klein gehakt, geven; maar niet het dojer. II. Daar na moet men ze, vyftien dagen lang, ’t Wit van Ei met Netelbladeren en witte Kaas, deur een gehakt, geven. III. Daar na moet men ze, een maand lang, gehakte Brandnetel, met Gerstemeel en Trouilli, anders, Pain de Noix, Neutebrood, geven. IV, Daar na blyft men by dit Voedzel, ze in de warmte te brengen, en ze te dryven met Rysjes die zeer lang zyn. V. Als zy Ziek zyn, moet men weten, of het de Figere zy. Dit weet men aan de Vleugels, uit de grootste vederen, welke dan gezwollen, daar uit moeten gehaald zyn, en haar ter zelver tyd Wyn, met kruim van Brood geweekt, en Smits-water een tyd lang laten te drinken, gegeven worden; het geen Water is, waar in een Steen by de Eggesmits, Slootmakers, of de Hamerslag van de Hoef-smit, gedaan is. Men moet ze ook geven klein Vrouwenhaair, petit Capellaire; en onder haar eten, ontrent een halve hand vol hakken, voor veertig Kiekens; of het St. Jans kruik, of anders Byvoet. VI. Als zy ’t kwaad onder de Tong hebben, moet men ze met zeer veel naaukeurigheid een velletje ontnemen; of zo men kan, als’er kleine blaasjes onder de Tong zyn, ze handig deur steken. VII. Als zy klein zyn, tot dat zy den ouderdom van twee en een halve, of twee Maanden bereikt hebben; moet men ze in de schaduwe houden, om dat zy door de hitte der Zonne sterven, en de plaats daar men ze houdt, moet zindelyk wezen; en men moet ze menigmaal schoon water te drinken geven; ook als zy uit het Veld komen, te eten geven, zo zy ’t willen hebben. Geweekte Trouille is haar zeer goed, en zelf de Radys, na dat zy heel dik geworden zyn. Neem de Zieke van de Gezonde, om dat ze hare kwalen malkanderen ligt overzetten. VIII. Als zy de Ourle, een Ziekte hebben, die haar de kop doet zwellen, moet men ze, zo dra men ’t zwellen merkt, het hoofd met Smits-water wassen, en ze daaglyks wel gadeslaan, om dat deze ziekte ze in twee dagen doet sterven. | |
Manier van Kalkoenen klaar te maken.Men maakt ze op verscheide wyze klaar, of gebraden, met een Saus a Robert; of men eet ze met Doop, en dan maakt men ze klaar gelyk Kapoenen, of men eet ze met Doop, en dan maakt men ze klaar gelyk Kapoenen, of men dist ze wel in Pastei op. | |
Gevulde Kalkoenen.Neem raau Spek, Prei en allerlei kruiden, als ’t alles klein gehakt is, doet’er dan Zout en witte Peper onder. Men moet de Kalkoenen te voren gereed gemaakt hebben, om te braden, dat is, dat men ze te voren moet hebben aan ’t Spit gestoken, zonder ze te doen in water zwellen, en ze het vel, onder de Maag hebben losgemaakt. Dan zult gy uw Vulzel, tussen ’t Vel en Vlees, een weinig onder het lyf doen; daar na zult gy ze aan ’t Spit steken en braden. Als zy gebraden zyn, zult gy ze in een Schotel op dissen, en doen’er een goed gestoofd over van Kalfs-zwezerikken, Kampernoeljes, Zout, Peper, fyne kruiden aan een bosje. Men moet zorge dragen, dat alles met geroost Meel gebonden zy, en wel doen koken, daar na zal men het heet opdissen. Op de zelfde wys kan men Duiven, Kiekens en ander Gevogelte, toemaken.
kalmus is een Wortel, welke hier te lande in Slooten en Meeren wast. Men heeft eenige soorten van Planten, welke onder dien naam, of die van Typha en Acorus voorkomen. Zie Morison Hist: Plant. Die, welke by Morison den naam van Typha Major, of de grootste Kalmus draagt; en in Meren en Slooten, of Waters groeit, waar in gene sterke stroom is, heeft, naar ’t zeggen der Kruidkenneren, ene gematigde opdrogende en afwegende kragt. De bladeren zyn bekwaam, deur hare lengte, buigsaamheid en vlakte, tot dekking van Hutten en Huizen. De zelve zyn ook, in de Geneeskunde, in gebruik, maar voor al de Wortels. Zy zyn, namelyk, verdunnende, goed voor Maag en Borst, en bequaam om vergiftige stoffen ten lyve uit te dryven. Zy zyn ook dienstig in de Loop en Ve- | |
[pagina 352]
| |
nus-ziekten; en zeer bekwaam, om kwaadaardige Koorsen te verdryven; om de verstopte Maandstonden weder voort te brengen, om verstopte Milten, Levers en Watermakingen te openen, om Zyde- Lever- en Borst-pynen weg te nemen, een koude en zwakke maag te versterken, tegen bedurven water. Deze is mogelyk de reden, waarom de Tartaren deze Wortel gemeenlyk by zich hebben, en geen Water drinken, of deze Wortel heeft’er alvorens eerst in geweekt. Men eet de Wortel wel met Honig, of Suiker ingemaakt tegen kwade lugten, en om koude vogtige magen te verbeteren, verstoppingen der Ingewanden weg te nemen, en de lust tot byslapen te verwekken; Wegens Zinkingen, Stuiptrekkingen en Apoplexie, heeft deze Wortel groten Lof verkregen. Jakob Hazebaard, een beroemd Geneesheer, heeft een Slikmiddel toegesteld, dat fraaijer en aangenamer was voor de smaak, dan de Diacorum van Mesue; Deze heeft Bartholyn in zyne Medicynkist geplaatst.
kam. Is een Gereedschap, of Tuig, dat van Palmenhout, Hoorn, Elpenbeen, Schildpad, of Karet gemaakt, uit verscheiden lange tanden bestaat, welke daar uit gezaagd, aan ’t eene eind aan ’t zelfde stuk vast zyn; en gebruikt worden om haair te ontwarren, en van vuilnis en ongediert te reinigen. Men heeft ze van velerleije soorten, van grootte, en fynte van tanden, naar believen, en naar ’t gebruik. In de Stallen gebruikt men zeer zware Kammen, om de Staart en Manen der Paarden te kammen. Deze moeten daaglyks gereinigd, en op hare plaats, by het ander reinig-tuig van de Stal, opgehangen worden.
(kam der Wollekammers; deze bestaat uit twee reijen lange, Stale, scherpe pennen, welker ene rei langer, dan de andere is; en welke aan een hout, met hoorn belegd, vastgemaakt zynde, een hantvat heeft, dat, ten aanzien der tanden, dwers staat, en op ’t eind, en in ’t midden, twee gaten heeft, waar mede men de Kammen aan een Paal, in pennen, daar toe gemaakt, vast kan zetten. De Wolkammers maken ze over dove kolen in een Kampot gedaan heet, eer zy ze gebruiken, en hebber’er twee te gelyk in hun werk.
kam is ook een vleessig deel, dat sommig gevogelte, inzonderheid Hanen, en Hennen op het hoofd dragen, en dat rood zynde, rondom gekerfd, en, of dubbeld, of enkeld, of recht, of overzyde leggende is. De Haan heeft ze deurgaans, die grooter zyn, dan de Hen van het zelfde soort.) Men is wel gewoon de Hanekammen onder de lekkernyen in Pasteijen te doen, of ze op een andere wys gebraden, of in gestoofd te eten. Men neemt zulke Kammen zo veel men wil, of heeft; maakt ze schoon, wast ze, zet ze met water op het vuur en laat ze eens opkoken; daar na doet men ze in een Pan, en wat Boter by de Hanekammen, legt’er enige heele Uijen by, en snerktze tot dat de Boter is gesmolten, daar na doet men’er goed Vleesnat en een weinig Wyns by. Daar na kruidt men ze met Muskaat-noten, Gember, Citroenschillen, en laat het met elkander koken. Voorts klust men vier, of vyf dojers in een kop, en giet een drup, of enige Wyn Edik daar in, en welt het’er mede. Wil men het aanstonds eten, zo giet men het nat in de Eijeren, terwyl het nog kookt, en roert het sterk, op dat het niet schifte; Men giet daar na het nat by de Hanekammen. Als men ze opdist, neemt men’er den Uijen uit, giet’er gesmolten Boter over, drukt’er Citroensap in, en brengt het op Tafel. Oecon: Lex.
kam worden ook de Tanden van een Rat genaamd, welke in een Rondzel vatten, om een Rad om te dryven. Zie Oecon: Lex.
kameel is een tam dier, dat zacht van aart en leerzaam is, en ene, of twee bulten heeft. De volkeren van ’t Oosten, gebruiken ze in de plaats van Paarden en Muilezels. ’t Is een droefgeestig beest, dat lang leeft. Als het geil is gaat het met het Wyfje alleen, en dekt het den gantschen dag. Het gaat niet grazen, maar eet Distelen en Kruiden, die sappig zyn en veel Melk hebben. Men voedt de Kamelen met gehakt stroo, ’t geen men tot Ballen maakt, en kneedt met Water en Meel, met Boonen en Erweten, welke men vogtig maakt. Dit maakt, dat zy ’t drinken wel missen kunnen: en dewyl zy zeer lang drinken kunnen missen, zyn ze zeer dienstig in zulke plaatzen, daar weinig Water is.
kameleopard, is een dier van Abyssinien, dat een hoofd en hals van een Kameel heeft, en ’t vel gevlekt als een Luipaard.
kamelot is een soort van Stoffe van Geitenhaair en Wol.
kamenier. Deze is gedurig by de Mevrouw, of Juffer, om hare eer op te houden, zy verzeld haar in de Kerk en Bezoeken, en over al, daar zy gaat. Zy moet wel kunnen de Kap zetten, en naar de Mode en gedaante van ’t wezen opschikken. Zy moet beleefd, van goeden aart wezen, en zorg dragen, dat zy haar niet ’t minste leed doet; zy moet altyd netjes, zindelyk, en aangenaam van omgang wezen, om andere Kameniers wel te ontfangen en onderhouden, die met hare Vrouwen, of Juffers de hare komen bezoeken. Zy moet ook in staat zyn, om Kanten te herstellen, en te Borduren, om zich werk te geven, als zy niets te doen heeft; en zorg dragen, dat zy niet ledig is; Want ledigheid is de wortel van alle kwaad. Dit is ’t geen een verstandige Dochter voor al myden zal. Gelyk zy altyd het oor van de Vrouw heeft, en dat van haar de vrede en rust van de andere bedienden afhangt; Zo moet zy zich ook, ten hunnen opzichte, wel weten te gedragen: en dat zy, noch vleijen, noch iets zegge, dat hen benadeelen kan, als ’t maar kleinigheden zyn, en dat het belang der Vrouw daar weinig mede bemoeid is. En zo ’t mogt gebeuren, dat zy onder den andere geschil hadden, of dat zy in ongunst geraakten, moet zy zich tot haar begeven, om haar weder in gunst te doen komen, of om hunne geschillen weg te nemen. Zy | |
[pagina 353]
| |
moet zich daar toe uit liefde laten gebruiken, en den enen, of den anderen aan zyn gelyk doen komen, en niet lyden, dat, die ongelyk heeft, boven dryft.
(kameryksdoek, Is een soort van Lywaat, ’t geen van Linnen garen te Valencyn, Kamerik, Arras, Bapaume, Vervins, Peronne, Sint Quintin, Noyon en andere Plaatzen van Henegouwen, Kamerik, Artois en Picardie, gemaakt wordt. Men heeft’er Gestreepte, Gemoesjesde, en Effen: elke van deze hebben mede hunne ondersoorten, naar fynheid en digtte; Men verkoopt het by heele, halve en kwartstukken, en ’t wordt verzonden in vierkante gevouwen papieren. Zie Dict: de Comm:)
kamfer. De Kamfer, Camphora, is de Gom van een Boom, welke in Oostindien groeit. Deze Gom geneest de ontstekingen der Ogen, zy verzacht de pyn van Verbrandheid; als zy met Rozewater is gemengd, of met Weegbree Water, of Morelle Water. Zy verzacht de Hoofdpyn, welke uit hitte ontstaat, zy is koud en heet by toeval, gelyk de Azyn. Als men een sakje Kamfer by zich draagt, zal men niet veel lust tot Vrouwen hebben, zo de Heren Brunet Dr. en de la Haye ons verzekeren.
kamferfoelje is een Boomtje, dat ronde takken, wit hout, en geen dikke stam heeft. Men laat ze klimmen, op de wys van een Hoppestruik, tot Cieraad der Tuinen. Zy bloeit aan Ruikertjes, welke een aangename kleur hebben. Zy zyn van driederhande soort, als bont, wit en rood. De roode kunnen aan onze Winterkoude niet wederstaan. De bleek-rode met by na witte bonte bladertjes, als ook de bonte, geven de langdurigste en aangenaamste bloemen, voor het gezicht en den reuk. De witte geeft het eerste bloem, doch is daar in zo langdurig niet. Zy wordt vermeerderd door hare jonge takken, die geen bloem dragen, in den grond te leggen. Het afziedzel van ’t blad, dat vry dik, en rondagtig is, is goed voor wonden, zeere kelen en wonden van schenen en afvegende. Men stampt de bladen, en legt ze op de huit voor Schurf en andere huidkwalen. Deze Plant is openende, en doet magtig pissen. Men geeft drie oncen Water met zyne Bladen gedistilleerd, gemengd met een Ons water van Oranje-bloessem, om de kragten der barende Vrouwen te vermeerderen. Dit Water is ook goed voor ziektens der Ogen.
(kamillen. Hier van vindt men de soorten Kruidkundig beschreven, behalven op vele andere plaatzen, in Hubners Kunst-Woordenboek, onder ’t Woord Chamemaelum; hier zullen wy alleen by voegen; Dat de gemene Roomse Kamillen, met zyne bloemen in de Apothekers winkels in gebruik zyn; dat men’er 1. Water van distilleert. 2. Olie met die van Olyven daar van kookt. 3. En daar uit een Olie distilleert. De smaak is bitterachtig en scherp, hare reuk is kruiderig; en daarom dienstig voor ’t hoofd, zy is Pis en Zweetdryvend, en voor de Lyfmoer dienstig. Hare kracht bestaat in een vlugtig, oliëagtig Zout, zy verwarmt, verdryft; zy maken week en verzagten, en bestaan uit fyne deelen; zy verdryven en zyn met een zonderlinge verdunnende kracht voorzien. Niets kan’er in ’t genezen van Buikpynen by dit Geneesmiddel halen; vooral pryst men de Olie, die van der zelver Bloemen gedistilleerd wordt; als zy om de Navel des Buiks gesmeerd wordt, als zynde van een zonderlinge kragt. Zy matigt de pynen der gekwelden met Steen, doet matig wateren, bedaart de Winden des Buiks, verzagt de pynen der zyde, en maakt ’t verhardde gedwee, terwyl zy de raauwe vochten kookt, en men mengt ze met voordeel onder alles, om de ene, of andere pyn te verzagten. Men gebruikt de Olie en de Essentie van de Kamil inwendig voor de Naweten. Neem Kamille, doet ze in een Zak, en kookze in Wyn, en legze daar na op de Buik. Men pryst ze in afgaande, inzonderheid anderendaagse Koorsen. Zy dienen uitwendig by uitnemendheid in Pappen en Stovingen, om pyn te verzagten en te verdryven; in Windbrekende Klisteren, tegen Buikpyn, in Voetbaden voor Hoofdpynen. Zy zyn ook dienstig voor Hartenwee uitwendig opgelegd; en in Afziedzel te drinken gegeven; Als ook in Zweedbaden, dewyl ze de huid zagt maken. Morison:)
kampechie hout, waar van daan oorspronkelyk, Zie Hubners Kunst-Woordenboek. Hier moeten wy’er by voegen, dat het met Aluin en Wynsteen een valse kleur maakt; Die kleur is echter vast, als het met Galnoten Smak, Radoul en Fovic, Koperrood en Spaans groen tot het zwarten gebruikt wordt; alwaar ’t een goede uitwerking doet, de zwarte verzachtende en fraijer, en de Stoffen van beter gebruik makende. Men heeft ’t ook goed geoordeeld tot de Gryzen, en Wortelkleuren, die niet boven de twintig stuivers de El, en op de Voeringen niet boven dertig belopen: Maar, dewyl de Grootverwers deze zouden kunnen misbruiken, om ’t Blaauw te vervalsen, of ’t voor Pastel, of Weede te gebruiken, is ’t maar aan de Kleinverwers in Vrankryk toegelaten, welke de Aluin en Wynsteen niet mogen gebruiken.
kampen. Wanneer twee herten malkander met de horens stooten, zeggen de Jagers, de Harten Kampen. Dit geschiedt meest in de Bronstyd, wanneer een Bronshart, dat nog geen Hinde heeft, een ander, dat reeds voorzien is, daar van ontzetten wil, dat aan zyne Hinde getrouw blyft; Dan raken zy met de hoornen zo sterk aan ’t stooten, dat men het, by stil weder, wel een vierendeel uurs ver hoort klappen; Dit duurt zo lang, tot een van beide de vlugt neemt, of op de plaats dood blyft, of de hoornen zo in elkander verward raken, dat zy by elkander omkomen, of gevangen raken. Een Hart op die wys gevangen, en tot wildbraad geworden, noemt men in ’t Hoogduits een kommerer.
kamper-foelje, Champignons, ’t Is | |
[pagina 354]
| |
een soort van Plant, die gene bladen heeft, en by ’t volk gemeend wordt, geen zaad te dragen; schoon ’t zich daar in vergist, en ze met het Vergrootglas gezien worden. De steel, die uit de aarde komt is kort en sponsachtig. Zy draagt een sponsachtig, vleesachtig, rondachtig, plat, of puntachtig, bladerig en van ondere geribd, hoofd. Men heeft’er velerleije soorten van, zie daar de gemeenste; deze zyn de Hout-kamper-foeljes, Champignons de bois; welke aan de waterkanten van Bossen wassen, en zeer groot zyn; De Veld-kamper-foeljes, Champignons de prez’ of pätures zyn zulke, welke niet voor den dag komen, dan na het beginnen der Herfstbuijen. Deze houde ik voor de beste, zo om dat zy van boven witter zyn, als om hare roodagtigheid van onderen. Daar by zyn zy nog van goede reuk, welke de anderen niet hebben. De Champignons der Thuinen, die deurgaans op de Bedden opkomen, en de Mousserons, die niet voor den dag komen, dan in ’t begin van Mei in de Bossen onder de Most van daan, waar van zy haren naam krygen. De Champignons zyn van zeer verschillende aart, men vindtze die doodlyk vergiftig zyn, of ten minste doodlyke kranktens veroorzaken. De beste zyn die, welke op een misthoop in ene nacht groeijen. Men moet ze kiezen, die vleessig, wel gegroeid, roodachtig van ondere, blank van boven zyn, en een aangename geur en rook hebben. Zy moeten niet, dan van middelmatige grootte zyn, of zo groot, als eene Kastanje. | |
Het kweken van Kamperfoelies.Van alle die soorten zyn’er gene buiten die, welke op een Bed groeijen, en die men in den Thuin kan doen opkomen, welke men met zeer grote zekerheid kan gebruiken. Daar toe moet men een Bed met Ezels, of Muilezels drek toemaken, leggen daar vier vingeren breed vergaanne Mest overheen, wlke men Terras noemt. Als de warmte van het Bed over is; zal men al den afval en ’t water, dat van die komt, welke niet tot de keuken bereidt, daar op werpen, mitsgaders alle de oude en gewurmde. Op dit Bed zal men in korten tyd schoone kamperfoelje hebben. Dit Bed is twee, of drie jaren goed, en zal goed wezen om andere toe te maken. Rondom Parys gebruikt men de Mest, welke uit de Stallen der Verhuurderen van Paarden gehaald wordt, waar in men meer Mest, als Stroo vindt. De ondervinding heeft geleerd, dat men daar in de meeste Champignons heeft. Men maakt een byzonder werk van deze Bedden toe te stellen, welke veel arbeids en koste vereissen. Maar de gedane moeite wordt genoeg betaals deur de vertier en de winst in een Stad, zo groot, als Parys. (De eetbare Kamperfoeljens, welke tot den Moeshof behooren, komen in vochtige warme Nazomers uit de zandige en met Paardenmest gemengde aarde, veeltyds van zelf voort. Gelyk men ze in eetbare, en oneetbare onderscheidt; zo onderscheidt men de eerste in Lente, of Herfst-Kamperfoeljens. De Lente-Kamperfoeljens worden Moriljes geheten, en wassen uit oude Eiken Boomen, ook in Bloembedden van mulle aarde, die met jonge Rund waren overstrooid geweest. De Lente-Kamperfoeljens zyn meest lang-rond, van binnen hol als een Ei, en onder aan een holle steel rondagtig toelopende. De Herfst-Kamperfoeljens komen in natte warme Nazomers, in Weiden, daar Paarden grazen, by menigte voort. Deze zyn meest van boven wit, rond, van onderen platachtig hol, en als zy nog jong zyn, tot den steel toe besloten: maar groter geworden zynde, berst het ondervlies, en vertoont zich aldaar met vele rode velletjes, welke met der tyd zeer zwart worden. Het vlees der Champignons vergroeit dan en wordt vellig, terwyl de bovenste bol, platter en platter wordt. Dus zyn ze ook die in de Moeshoven groeijen, in ’t begin bol, en knikker-rond, daar na platter, maar graauwer, en van onder zo helder niet, maar bruinrood-achtig; het vlies zelf is vaster en zelfstandiger, dan die men in de Weiden plukt. | |
Hoe men de Kamperfoeljes klaar maakt.Men zuivert ze eerst, daar na werpt men ze in schoon water, waar in men ze laat staan; daar na laat men ze in een weinig waters koken, om haar sap te doen geven, en ze dan op een Vergiettest staan. Dit gedaan zynde, doet men ze in een Kasserol met wat Boter, Zout, Peper, en Pieterselie; en, als zy gaar zyn, neemt ze af, om te eten, na dat men’er een schoot Verjuis heeft onder gedaan, of nog beter Citroen-sap, met het Nat van een Schapen Bout. | |
Gefruitte Kamper-foeljes.Men kan ze in Boter, of olie vers fruiten, of ze in witte Wyn laten koken, en ze met Zout en Oranje-sap toemaken. Men vergenoegt zig somtyds, met de Champignons te schrappen; daar na werpt men ze geheel in een braadpan, of men legt ze op een papier met Boter, of met goede Olie gesmeerd op den Rooster, en men bestrooit ze met Zout, Peper, Nootmuskaat, en een weinig korst van geraspt Brood, en laat ze zagtjes over een weinig vuur gaar worden. | |
Gevulde Kamper-foeljes.Als zy wel geplozen zyn, moet men’er den baard uit doen, daar na ze wassen, en ze daar na eenigen tyd droog laten staan, om dat zy geen smaak zouden hebben, als men ze lang in ’t water liet staan. Tetwyl ze in ’t water staan, moet men een stuk Kalfsvlees, of van Gevogelte, met gevild Spek hakken, en niet met Vet; doende daar Zout, Thym, Mariolein, en een weinig Prei by. Als dit Gehak gereed is, moet men’er een raau Dooijer van een Ei, of twee onder doen, met wat kruid, om het te binden; daar na vult men de Champignons met dit vulsel. Wanneer zy gevuld zyn, doe ze dan in | |
[pagina 355]
| |
een gedekte Stoof-pan, of tusschen twee zilvere Schotels, met een weinig Boter, Duive-nat, of dat van ander gevogelt, en boven en onder wat vuur. Als zy gaar zyn, doe ze in een holle Schotel, en doe er een kleine witte Saus over, van wat Verjuis, en Dooijer van Eijeren; en als ’t alles klaar is, doe’er dan wat Vleesnat by. | |
Om Kamper-foelies in te leggen.Men kan ze gekookt zo wel bewaren, als de Bomen van Artesjokken, of na dat men ze gefruit heeft; men doet ze in een Pot, of men giet’er versse Boter over, die naaulyks heet is, tot de dikte van een vinger, om zorg te dragen, dat hare kragt niet weg gaat. Een Week, of drie daar na is ’t goed de Saus eens warm te maken, en’er de Champignons uit te nemen, welke men dan in gezoutte Boter moet doen, en’er dezelve een vinger dik boven op leggen; zulks moet men van maand tot maand onderhouden, om haar bederf voor te komen, welk ontstaat van de vogt, die zy uitgeven, en ze doet bederven. Men moet ze in een Kelder, of andere koele plaats bewaren. Men eet de Champignons ook in andere Ragouts; men legt ze ook wel in Room, men vult’er mede, en schikt’er andere magere en vette Spys mede op.
(kamper-peer en kamper-venus-peer, by de Romeinen Pyrum Venereum is de zelfde. De ene is van aangenamer blozender kleur dan de andere, waar van het Plantzoen oorzaak is; voorts matig van grootte en dikte, langagtig, na de steel dun wordende. Deze is de beste Stoof Peer, wordende in het stoven rood, zonder iet by te doen. Als deze Boomen op goede Plantsoenen geënt zyn, worden het tamelyk grote welgestelde Boomen, die draagbaar zyn; maar dat niet gedaan zynde, worden het kwalykgestelde Boomen, die meest afkankeren. Zy zyn in de maanden November, December, January en February, goede Keuken-Peren.
kampjagt noemt men zeker vermaak van Vorsten Hoven; waar in zekere wilde dieren in een afgeperkte plaats met muren, of andersins omvangen, gebragt worden, om met malkanderen te vegten; en welke daar na weder in hunne Hokken worden opgesloten, of met Jagtmessen, of Schietgeweer gedood worden; ’t geen dan gemeenlyk deur den Vorst zelve geschiedt.
kamrad, Zo noemt men, in de Molenmakery, zeker Rad, waar in Tanden staan, die een rondzel vatten, dat een ander Rad voortdryft: In een Uurwerk wordt een Kamrad wel een Kroonrad genaamd. Zie Oecon: Lex.
kan is de naam van een Hoveniers Gereedschap, en betekent by sommigen een Gieter. Zie gieter.
kanalen, dat is, Vyvers, komen altyd best, op ’t oog, in de langte voor.
kanarien vogels, zyn van de Kanarische Eilanden eerst tot ons gekomen. Men heeft ze van velerhande vederen; en de gemeenste gelyken best in kleuren na een Sysje, door haar geele, zwarte en witte vederen. ’t Mannetje heeft dan echter een schooner gele borst, en onder aan ’t lyf wat meer wit als ’t Wyfje; ’t Wyfje daar en tegen is doorgaans witter en bleeker. Buiten dit gemeene soort vindt men nog verscheiden andere, waar van’er enige van Citroen-koleur; andere Sneeu wit met rode, of zwarte Oogen; andete Zemel-, of As-kleurig; andere Wit en Zwart, of Bruinbont, ook Zwavel-geel en Bruin, of gans Zwavel geel zyn: maar deze zyn nog niet lang bekend, en worden van de meeste Liefhebbers voor de fraaiste gehouden (maar de Modens veranderen) vervolgens de Koolzwarte: maar deze behouden hare kleur niet lang, en zullen in ’t twede, of derde jaar Geel worden. Men houdt ze alleen om haar gezang, ten zy ten deelen ook om de zeldzaamheid harer kleur: maar zy zyn zo raar niet meer als voor dezen. Men vindt tans, namelyk, Luiden, die ten deelen uit vermaak, ten deele uit gewin ze by malkanderen, in daar toe gemaakte hokken, by een doen; daar zy dan twee, drie, vier en vyf Eijeren leggen, en ’s jaars drie, of viermaal Jongen uitbroeijen; daar anders zeer weinige onzer Inlandse Vogelen, niet anders Nestelen en Broeijen zullen, dan in hare vryheid. Haar gewone eten bestaat in gekneusd, of gemalen Hennip-zaad; somwyl met Haver, of Salaad, en Raapsaad gemengd: waar by men somtyds het kruid Muur geheten, op andere tyden, als men dat niet heeft, Kruiswortel geeft; ’t welk zy gaarne pikken, maar daar gaat niets boven Nardus zaad. Zy houden ook van witte Kanari-zuiker by haer eten; wanneer het tussen de draden harer Kooitjes wordt gestoken. In den Broeityd moet men ze harde Eijeren, en hartjes van Salaad; maar geen Suiker geven, en hare Kooi nooit zonder zand laten. Men plagt haar op de volgende wys haar eten klaar te maken. Raapzaad een pond, Havergord drie pond, Salaadzaad drie pond, graau Maanzaad drie pond, Kanarienzaad, drie pond, Doojers twee pond, Lynzaad een pond. Dit wordt onder malkander gemengd, en des morgens elke een Lepel vol gegeven. Als men ze in de Meimaand in de Broeikojen doet, geeft men ze maar de helft van ’t voedzel, anders worden de Eijeren te vet. Gedurende den Broeityd moet’er een Traliewerk over haar water zyn. In September neemt men ze weder uit de Broeikojen, en doet ze in gewone Kooitjes, alwaar men haar een weinig Saffraan in het water geeft; en zy worden den Winter deur, gelyk gemeld is, gevoerd. Somwylen worden zy ziek, en krygen builen aan ’t hoofd. Deze moet men met Boter, of Hoendervet een reis twee, driemaal smeren, en zo drie dagen laten blyven. Zo dra deze Zweer ryp is, en men de Materie, die rosgeel is daar uit gedrukt heeft; moet men ze andermaal, gelyk gezegd is, smeren, tot dat het heelt. Men kan’er somwylen ook Meloenzaad, byzonderlyk, als zy ruijen, geven; en elke Maand tweemaal wat Kandy-suiker in ’t water doen; en de Vogel eens, twee of driemaal in een Week met Wyn bespuiten, en ze in de Zon weder laten opdrogen; hier door ver- | |
[pagina 356]
| |
dryft men haar de luizen. Daar en tegen moet men op alle wyzen zorg dragen, dat de Muizen niet by haar, noch aan haar eten komen; want zy sterven daar van. Van een Putters Mannetje, en een Pop van een Kanarie, fokt men een schoon Bastaardsoort, welks Kopje naar een Putter, en ’t Lyf naar een Kanarie gelykt; en Kanarie Putters genaamd worden. Deze Vogels hebben een buiten gemeen schoone gemengde zang: maar brengen geene jongen voort. Men krijgt ook uit een Man van een Kanarie, en een Cysjes Wyfje, schoon Bastaard soort. Alg. Oecon. Lexic.
kanarie zaad; Dit kwam eerst uit de Kanarise Eilanden in Vankryk, en is van daar in Duitsland overgebragt, en wordt aldaar in de Hoven geteeld. De Wortel brengt een steel met knoopen en halmen voort, gelyk de Spergie. In den beginnen is de Bloessem wit, en daar na wordt zy een langwerpige knop, daar een langwerpig, van binnen en buiten wit zaad in legt, ’t geen de Kanarievogels gaarne eten. Enige willen, dat men den Kanarievogelen, niet te veel van zulk zaad geven moet, om dat zy’er niet gezond by blyven: anderen, daar en tegen, willen, dat zy de Kanarievogels gezond hielden al gaven zy ze niet anders. Dewyl ’t nu veel op de gewoonte schynt aan te komen, zo zal het raadzaamste wezen, dat men deze zaden onder andere zaden, die de Kanarien gebruiken, dezelve geeft; gelyk in ’t voorgaande Artikel gezegd is. Dit zaad is ook zeer goed voor de pyn der Blaze, Graveel, Steen, en Nieren-pyn, als het gestootten, met Roggenmeel gemengd, tot Brood gebakken wordt, en den Zieken te eten wordt gegeven. Alg. Oecon. Lex. Hoogd.
kaneel is een redelyk dunne evene bast, die in de langte gerold tot ons overkomt. Hare coleur is rosachtig geel. Zy is van een lieflyke, scherpe, geurige, zoete smaak. Zy wordt van de Telgen eener Boom geschild, (welke de grootte van een Olyf-boom heeft, en welker bladen de kleur van een Laurierblad, en de gedaante van een Citroenblad heeft. Garz. ab Ort. en de Kaneelboom wordt geheten. In ’t Zuidwesttelyke deel van Ceilon heeft men’er grote Bossen van. Men schilt deze Boomen op zekeren tyd van ’t Jaar, als de Bast best lossen wil. Dit geschiedt, door zulke Cingalen, welke dit uit Froondienst aan de Neerlandse Oostindise Maatschappy verplicht zyn, en ze daar aan leveren moeten. Zie Hed. Hist.) De beste Kaneel is dun, hoog van kleur, scherp van smaak en groot van geur. Eigenschappen. Zy versterkt de Maag en Hart, brengt de Stonden voort, is goed in den arbeid der Vrouwen, kookt de spyzen, is windbrekend, en men gebruikt ze tegen het venyn; maar men moet ze van de Kaneel, welke men van de Stam der Boomen schilt, en reuk, noch smaak heeft, wel onderscheiden. | |
Essentie van Caneel in de consistentie van Extract, of Aftrekzel.Neem Olie van Muskaat, zet ze ’s Somers in de Zon, om ze den reuk te doen verliezen, doe’er daar na een achtste Kaneel-olie by, welke gy tot de dikte van een Extract moet maken. | |
Om Water en Geest van Kaneel te distilleren.Neem anderhalf vierendeel Kaneel, stamp ze, en doe ze met zes pinten goed, Rivier- Wel-, of Regen-water in uwe Distilleerketel, en laat ze over heete As van ’s morgens tot ’s avonds staan trekken. Distilleer ze des anderendaags; en haal van uwe zes Pinten’er vier van goeden aart. | |
Om Kaneel-water te maken.Gy zult desgelyks drie Pinten gekookt water nemen, een halfpintje essentie van Kaneel, gestookt gelyk die van Anys. Zo zy niet sterk genoeg van Kaneel is, kunt gy het na believen vermeerderen. Naderhand zult gy’er vyf halfpintjes, of drie Pinten Brandewyn by doen, en ze met het Water en de Essentie van Kaneel mengen, met een Pint klare Suiker; daar na zult gy het laten doorzygen. | |
Om een Kaneel-water te maken, tot een Verkoeldrank, gelyk een Limonade.Neem een Kan van Aarde of Metaal, of een Boetelje van Glas, doet daar in een Pint water, kookt het, en doet’er dan, als het gekookt en afgenomen is, een half once, of daar ontrent Stokkaneel, met twee, of drie Nagelen in. Gy zult de Kan, of Bottel wel sluiten, en ze koud laten worden. Als daar na het water koud geworden is, neem dan een half pint van ’t zelve, en doet dat op twee Pinten water; Wilt gy niet meer dan een Pint, moet gy maar de helft, of daar ontrent’er bydoen, met een Vierendeel Suiker, of daar ontrent naar believe. Als ’t alles gedaan is, laat het dan koud worden, en geef het te drinken. Op ’t Artikel van olie zal men vinden hoe men de Kaneel-olie moet maken. | |
Om Kaneelwater te maken.Neem tot een Anker Brandewyn, twee pond Kaneel. | |
Ryns Kaneelwater.Neem tot een Aaams Ketel half beste Franse Brandewyn, en half Regenwater, 16 pond Kaneel; breekt deze, en laat ze in de Brandewyn weeken den tyd van drie, of vier dagen; werp dan een kop vol Zout in de Ketel, en stook met klein vuur, ’t geen’er eerst uit komt zal weinig na Kaneel smaken, en klein van kragt wezen, en ’t wil met de Geest van Brandewyn niet wel overkomen; maar als’er Geesten overkomen, welke daar sterker na smaken, mag men’er die onder mengen; men moet dikmaal proeven, of het overkomend water nog na Kaneel smaakt, en ’t zo lang overhalen, tot dat het wit begint te worden: want dan geeft zy eerst recht | |
[pagina 357]
| |
hare kragt. Dit kan alleen gehouden, of met het andere gemengd worden, om verscheiden soorten te hebben; Als het geen overkomt, reuk, noch smaak meer heeft, moet men’er maar uitscheiden. Zoet het dan in een vaatje met 24 pond beste Suiker, gesmolten in vier mengelen Water, en kook het te samen in een schone Ketel, tot dat het aan het zieden is; doet’er dan een halfpond zuiveren Aluin by, schuimt en kook het als Vis, en neem het dan van ’t vuur, en koud zynde, giet het in ’t Vaatje op het Kaneelwater, roer het om, en laat het leggen tot dat het klaar is. Op deze wys kan men alle fyne Waters zoeten: want het wordt niet gedaan, dan om ze in ’t koken klaar te doen worden. Wil men ze slechter hebben, men doe’er wat Kaneel op, of vermeng het Kaneelwater met goede Brandewyn. | |
Anders.Op een Aams Ketel doe 112 mengelen beste Franse Brandewyn, 16 mengelen Regenwater, een kop Zout, 8 pond Kaneel, en een half pond Potas, week en distilleer, als boven. Neem daar na 36 pond Suiker en 8 mengelen Regenwater, alle te samen en wel gekookt en geschuimd zynde, maak daar mede zoet, als boven. | |
Ander Kaneelwater.Neem tot een Aams Ketel even zo veel, als boven gezegd is, week, en distilleer het, en maak het zoet met 16 pond Honig en 16 mengelen Water, gekookt en geschuimd. Anders neemt men ook wel 100 mengelen Brandewyn, en 24 mengelen Water, met 3 pond Kaneel. | |
Anders.Neem 120 mengelen Franse Brandwyn, 8 pond Kaneel, een kop Zout en 5 pond gesmolten Suiker; haal het over in een Aams Ketel en trek’er 120 mengelen af, of zo lang het proef houdt. | |
Anders.Neem tot een dergelyke Ketel 122 mengelen Franse Brandewyn, 16 mengelen Water, een kop Zout, 8 pond Kaneel, laat het 2, of 3 dagen trekken; distilleer, als boven; maak het zoet met 21 pond Suiker en 8 mengelen Regenwater. | |
Anders. Dubbelt.Neem 112 mengelen Franse Brandewyn, 16 mengelen Water, 4 pond Kaneel, een kop Zout, 5, of 6 sneden Roggenbrood; laat de Kaneel geklopt 2, of 3 dagen weeken, distilleer het in een Aams Ketel met een halfpond Potas; en zoet het met 8 pond Honig en Water, en wel gekookt zynde, schuim het. | |
Anders. Slegt.Neem 112 mengelen Franse Brandewyn, 16 mengelen Water, 3 pond Kaneel, een kop Zout, 5, of 6 sneden Roggenbrood, klop en week de Kaneel vier en twintig uren, haal’er 80 mengelen Kaneelwater van over; en alzo de kragt van de Kaneel op ’t laatste komt, zoet het dan met 4 pond Suiker en 8 pond Honig en Water, wel geschuimd. | |
Slegt Kaneelwater.Neem 120 mengelen Koorn-Brandewyn, 12 pond Kaneel, week ze twee, drie dagen in die Brandewyn; doe een kop Zout in de Ketel, en haal ze zo lang over, als ze proef houdt. Distilleer en trek het voorts zo lang de proef goed is, trek ’t naderhand in een ander Vat, zo lang als ’t nog goed is, om op maken. Neem dan 8 mengelen schoon Regenwater, doe’er 28 pond Pikardeinse Honig by, kook het een half uur, schuim ter deeg, giet het dan by ’t afgetrokken Kaneelwater; maar zo ’t nog te hartig, of sterk is, verlengt ’t nog met Naloop.
kaneel peer. Franse. By de Romeinen heeft men ze Pyrum Lacteun genaamd. Zy is karlig en vol geurig sap, van boven dik, rond als een graauwe Zuiker-peer, maar korter en schielyker spits-puntig aan de steel. Ryp zynde, is zy geel van koleur, met bruinachtige stippen: en de beste soort heeft graauwe vlekken door het geel; Zy is dikschillig, en Muskeert enigsins. De Boom word taamlyk groot, en van goed gestel, is wortelryk en bekwaam tot een Hoog-stam. De knoppen zyn zo groot niet, als van de Madam, of Saffraan-peer, echter van de zelfde grootte, van voren puntig, en graau van kleur; Geeft gemeenlyk acht bloeisels uit ene knop; welker bladertjes van voren en van achteren spits toeloopen. Open zynde vertoonen zy zich vlak Starrewys, op bekwame lange steeltjes.
kanelade is een soort van Aas, dat van Kaneel-suiker en Reigers-merg gemaakt is. Dit geven de Valkeniers hunne Roofvogelen, om ze nog heeter op de Reiger-jacht te maken.
kanker (is een Gezwel der Klieren, dat met der tyd groter geworden, in zyne bygelegen deelen, zo word bewogen, dat het ontsteking hebbende gekregen, kwaadaardig wordt. Men onderscheidt ze in twee Soorten in een Verborgen Kanker, die nog in zyne vliezen besloten legt, en een Openbare, welker vliezen door verzwering reeds gebroken zyn. Men kent een Verborgen Kanker aan de tekenen van een knoest-gezwel, ’t geen ’t eerst geweest is, aan tinteling, jeukt, hitte, roodheid, pynlyke scheuten, hitzige, stekende pyn, aan een rood achtige, roode, purpere, ligt blaauwe, zwaar blaauwe, zwarte kleur; aan een zeer groote, steile, oneven hardigheid, met uitstekende punten, door het toenemen van ’t gezwel, gezwollen, knobbelige Aderspattige, dikke, zwarte Bloedvaten. De Openbare, of Zwerende wordt daar aan ge- | |
[pagina 358]
| |
kend, dat na dit alles het Gezwel open gaat, ’t vel als opgegeten wordt, en’er een dunne, scherpe, stinkende etter uitloopt. Zy kan op alle plaatzen komen daar men Klieren heeft. Alles wat een Knoest-gezwel kan veroorzaken, kan de Kanker voorbrengen, zie knoest-gezwel; en alles wat beweging, of ontsteking in een Knoest-gezwel kan maken, kan het in Kanker doen veranderen; en onderanderen verzagtende, pleisteragtige, veretterende, velloosmakende, blarentrekkende, bytende middelen, en alle heette Spyzen, dranken, enz. ’t Enigste middel, om ze te genesen, is alleen ’t afzetten, zo het kan geheel geschieden; Zie Boerh. Alle de Geneesmiddelen, welke men voor zal stellen, worden niet gebruikt, dan om te maken, dat een Knoest-gezwel geen Kanker wordt, of om de openbare Kanker voor ’t lopen en verergeren te bewaren. In een openbare Kanker bedient men zich gelukkigm zo men zegt, van den Geest van Roed der schoorstenen, en de Olie van Zeekreeften zeer heet in de Wond gedaan. Zo deze Middelen geen gevolg hebben, moet men tot ’t Snyden komen. | |
Verscheiden Middelen voor de Kanker.Zo men, zo dra de Kanker begint, den Zieken menigmalen den Buik zuiverde, enige reizen Ader liet, en men de Vrouwen de Stonden deed krygen, als zy ze krygen moesten, en de Mans de Speenen, en men hen daar en boven zeer oplettend deed leven, de zelve menigmaal een drank van het kruid, genaamd Vrouwen-haair, en de ceterac, de grote Speen-wortel, gekookt te drinken gaf; of de laatste Wortel hen om de hals hing, of een Esmarande, of Saphier, ze dikmaal Kreeften deed eten, of voor een ontbyt de Theriak gesmolten in een half glaasje witte Wyn, gaf; zoude men door dat middel het toevloeijen dier vogten kunnen voorkomen. Zo men anders te werk gaat, of ze verzuimt, zal zy kwaadaardig, en zeer groot worden, en zo dat niets, dan snyden, ze genezen kan. Dit is ondertussen een stuk, daar veel in te bezien is; en behalven door toevallen ook door de grootheid der omgelegen Vaten gemaklyk kan mislukken. Echter moet’er uit twee kwaden, een goed gekoren worden, ’t welk het wegnemen is. Maar, als dit niet gelukken wilde, of konde, raadt men zich niet te bedienen van andere uitwendige Geneesmiddelen, dan de volgende. Neem verbrand en gewasschen Lood, Pompholix, en Wierook, van elks twee en een halve dragmen, Poeijer van Alsem een half Ons, Rozen-olie drie oncen, Lood en Was zes drachmen, Sap van Solanum drie, of vier oncen. Smelt het smeltbare onder malkander, en werp vervolgens daar de Poeijers onder, en roer het onder malkander, tot dat de Zalf koud wordt. Of wel, neem een dragme Ceruis, drie dragmen gewasschen en gebrand Lood, een dragme Pompholyx, zo veel Camfer, en Aluin, een half dragme Bloed-steen, even zo veel Coraal, een once Olie van Tabak, zo veel sap van Huislook; meng het alles met den anderen, in een loden Mortier, roer het deur een, tot een Waspleister, met zo veel sap van Tabaksbladen, of zyn aftrekzel, gy hebt de keur. Daar en boven is deze Pleister voor kwade Beenen, en de Kropgezwellen, die open zyn, heel goed. Men kan ook de Poeijer, van de Ogen der Zeefreeft op een Kanker strooijen. Wat de Kanker belangt, welke niet open is; zo deze grote pyn veroorzaakt, zal men ze met het sap van Weegbree-bladeren stoven, of met Tasjeskruid, of met Huislook, doende wat Kamfer door deze Waters, of men zal’er de Pleister van Paracelsus op leggen, of een lapje Lood; en men zal den tyd van vyf, of zes weken, van dit volgende Poeijer, in een glas Wyn, des morgens voor ’t ontbyt, innemen. Neem een half Ons bereide Pissebedden, dat is, die in Wyn gewasschen, en daar na in de Zon gedroogt zyn, een Dragme Poejer van Slangen, een Ons Kreeften-ogen, een Halfdragme Zout van Pis en Wynsteen-zout; stampt het alles tot een fyne stof, en neem’er een Dragme op eene reis te gelyk van in. Die hun eigen water dagelyks nugteren kunnen drinken, zullen zich daar wel by bevinden; en zo men in de gezegde Pis Tabaksbladen liet trekken, ’t zy ze groen, of droog waren, en daar de Kanker mede wastte, zoude men zich verlicht vinden; men kan het, tot een spoeling van de Moer, inwerpen, zo men’er poeijer van Pissebedden en Kreeftenogen in gedaan heeft. | |
Ander Middel voor de Kanker.Neem de doode Kop van geest van Roet, verbrandze tot kalk, trek daar met Wynazyn Zout uit; laat het daar na droogen, tot dat het maar vogtig blyft, en bestryk daar de kanten van de Kanker mede, gy zult’er het venyn, als een dauw zien uitkomen, vervolg daar mede ligtjes, en in vyf, of zes dagen zal’er de korst afvallen. | |
Ander Middel voor de Kanker.Neem Wynsteen, en Auripigment, van elks een pond; Zout Ammoniac een half pond, Salpeter een pond; laat het uitwazemen, en brand het naar de konst tot kalk; maakt daar na de klomp tot stof, en laat ze smelten. Van deze vogt zult gy zachtjes op de Kanker smeren, ’t zy ze gezwoeren, of ongezwoeren zy. Als zy tot den wortel toe is uitgeroeid, zult gy het afvallen van den roof bezorgen, daar na vlees maken en littekenmakende middelen daar op leggen, en voor en na de genezing Bezoard gebruiken. Zo gy de Kanker, af wilt binden, zult gy het met een draad doen, welke in die vogt gedoopt is geweest, en de Kanker zal in den tyd van tien dagen afvallen. | |
[pagina 359]
| |
Andere Voorschriften tegen de Kanker, in wat voor Deelen van het Lighaam het ook zy.1. Neem de Bloemen, en de Stam, van wilde Pinxternakelen, die Bloemen zyn wit en zeer klein, stoot ze en maak’er een Pap van, legt dit ’s morgens en ’s avonds op het kwaad. 2. Neem Diapalma, smelt ze in sap van Weegbree-bladeren, smeert daar de Kanker mede, zo hy niet open is; en als hy open is, moet men water van Aardbeijen, of van Kervel nemen, en daar de Kanker mede smeren. 3. Neem een Kikvors, die door de koude bevroren is, en leg ze op de Kanker. 4. Neem water van Gnaphalium en was daar de Kanker mede, of wel de bladen van Hazelwortel, welke gy in gezegde water laat weeken, of in gemeen water, en leg ze ’s avonds en ’s morgens op de Kanker. 5. Neem de bladen van Solanum Lignosum, welke rood Zaad en blaauwe Bloemen heeft, en wast daar ’s morgens en ’s avonds de Kanker mede, en leg ’t’er ook op: maar gelyk men deze Plant ’s Winters niet vindt, zo moet men daar een Smeersel van maken, dat zo goed is, als de bladen, op de volgende wys. Neem een deel van de bladen van Solanum Lignosum, stamtze met een houtten Stamper in een Mortier van Marmer. Neem dan een deel van de beste Boom-olie, naar believe, doet ze in een aarde Pot, die tegen het vuur kan. Doet daar in koken een goede hand vol van de gestampte bladeren, tot dat zy droog worden, dit zult gy met een Lepel met gaetjes doen; werpende daar gedurig andere in, en vervolgende daar mede vyf, of zes malen. Daar na zult gy in de Boom-olie doen smelten anderhalf oncen nieuw geel Was, en, als de Was gesmolten is, neem dan de Pot van ’t vuur, en laat ze koud worden. Dit Smeersel moet gy dan bewaren, om’er u van te bedienen, en ’s avonds en ’s morgens de Wonde daar mede te verbinden. Men moet dit Kruid en de Olie op een zacht en niet op een zwaar vuur laten koken, en de gesmolte Was op heete As zetten. Dit Smeersel moet alle Jaren nieuw gemaakt, en in een gematigde plaats bewaard worden. ’t Is van een uitnemende deugd in alle ontstekingen, oude kwaadaardige en stinkende verzweringen. | |
Om een Kanker in vier en twintig uren te genezen.Was het kwaad met witte Wyn, leg’er de Poeijer van de Essentie van Granaatappelen op, en gy zult een uitnemende kragt daar van zien, als maar ’t kwaad niet is verouderd. | |
Voor de Kanker en andere Ziektens.Laat goede Kwikzilver in geest van Zout ontbinden. Die, welke van het vaste Zout der Salpetermakers wordt gemaakt, is de beste. Doet van deze Mercurius ’t groeibare door de konst voortkomen. Doet dit dan in een Urinaal, en kook het den tyd van vier Maanden, op den Athanor, (a) Ga naar voetnoot+ dan zal uwe stof eerst zwart, daar na wit, en eindlyk rood worden; de gift is een Grein voor de Kanker. Men geeft deze gift, alle acht dagen, tot de genezing toe, in. | |
Ander Middel.Men moet oud, fyn Lywaat hebben, en daar over Styfsel doen, welke van Tarwe-meel, en Brandewyn gemaakt is, en dat op ’t vuur doen drogen. Daar na zult gy Peperhuisje maken, zo groot als de Kanker, en daar wit van een Ei in doen, en ’t op het kwaad leggen. Endelyk, zult gy ’t vuur aan het kleine eind aansteken, tot dat het uitgaat. Als het uitgegaan is, zult gy zorge dragen, dat gy het bovenste van de Kanker afneemt, ’t geen zonder pyn zal geschieden; doch draag ook zorg dat gy niet te diep komt, en ’t niet verbindt dan met Boter en een ettermakend middel. Men moet de Peperhuizen daar tweemaalen daags op leggen, tot dat het genezen is, dat in korten tyd zal geschieden. | |
Pomade voor de Kanker.Neem Zout van Lood een onze, Spaanse Vliegen in een Kroes verbrand, een halfonce Zwavel, een halfonce, Colcotar, Kwik en Zout, dat over ’t vuur uitgeknapt is, van elks een once. Sublimeer het alles in een Urinaal op heet zant. Stampt het alles met zyne overblyfzelen onder malkander; Sublimeer het nog eens, en leef’er dus driemalen mede. Zet het gesublimeerde den tyd van acht dagen in de mest, en dan zult gy een lyvige Vogt hebben, waar by gy het Zout van Lampsana zult doen, met het Zout van Paddestoelen, welke aan Eiken Bomen gegroeid zyn, van elks een once. Deze twee Zouten maakt men tussen twee Potten, welke zo wel zyn toegesmeerd, dat’er de lucht niet kan by komen. Als het over de kolen, tot As verbrand is; zult gy ze voor de tweedemaal tot Kalk verbranden. Na dat het Vat geopend zal wezen, zo laat de Zouten vier en twintig uren in die vocht van het gesublimeerde, en dampt ze uit, over As, of in ’t begin met zacht Vuur, en daar na met een Vuur om te Sublimeren. En dan zult gy een Sublimaat hebben, dat als Tranen is. Neem dan gemeen Pomade een Ons, uwe Sublimaat in Tranen twee Dragmen; stoot het en meng het wel onder een. Neem dan een stuk Leer, dat in ’t ronde een duim groter is dan het kwaad. Sny het midden, van de grootte der Kanker, daar uit, en smeer op het overgebleve Leer Diapalm, en leg het’er zo op, dat de Kanker zich onder de uitgesneden plaats bevindt. Smeer dan uwe Pomade op een wit Linden, en leg het op de Kanker, en laat het vier en twintig uren in dien staat. Neem dan het Linde daar af, en leg’er ander op; dit zult gy doen tot dat de Kanker staat op ’t af vallen, en gy ze met uwe Tang bewegen kunt; daar na zult | |
[pagina 360]
| |
gy ze alleen met uwe unguentum aureum verbinden, en daar mede tot de genezing blyven voortvaren. Zo’er enig kwaad vlees over bleef, moet men’er die Pomade weder opleggen, en zorg dragen, dat gy den Zieken, voor en na de genezinge, den Buik zuivert, met het volgende middel. Neem een halfpint Brandewyn, laat daar in twee, of drie dagen Turbit, bereide Scammoni, van elks een once trekken, Hermodactylen, Agaricus, Aloe, van elks een half once. Laat daar na alles doorzygen, en zet’er dan nog een once Kaneel, en een once fyne Suiker op. Zyg het nog eens deur, en ’t zal klaar zyn. Men geeft’er nochteren een kleine Lepel vol van in, en men gaat daar reis tien, of twaalf van af. Item. Neem Auripigment, twintig oncen; Ammoniac drie oncen, Roet van een Schoorsteen zes oncen, meng het alles onder een, en reverbereer het vier en twintig uren, haal daar na het Zout daar uit met gedistilleerd water van blank Vleesnat. Neem van dit Zout een half ons, Duivenmest tot kalk verbrand, twee Dragma, Honig, Olie van Eijeren, van elks een once. Meng het met een, en maak’er een Smeersel van voor de Kanker, de Schurft en vuile Zweren. | |
Ander uitnemend middel.Neem een Schyf Kalfsvlees, twaalf Padden, een stuk nieu Lywaat, ’t geen gy in tween zult hebben gesneden, Zet alles met een nieuwe aarden Pot op ’t vuur te koken, met twee pinten water, welke men’er gans op moet laten verkoken. Kneus dan ’t geen overblyft, gelyk in de Pot, en dek de Pot dicht toe, om te beletten, dat’er de lugt niet by komt; Enige uren daar na zult gy’er een van de twee Lywaten uithalen, leggen die op de Kanker, en laten het’er tweemaal vier en twintig uren op leggen. Daar na moet gy ’t’er afnemen, en leggen het tweede in deszelfs plaats, en laten het’er ook zo lang op leggen. Men moet de Pot sluiten, na dat men den eersten doek daar uitgehaald heeft, op dat de tweede niet droog worde.
kanker der boomen. Deze is een soort van ziekte waar aan de Boomen onderworpen zyn, inzonderheid de Veen-appel, de Franse vrugten; en onder de Peren vooral de graauwe Boire en Foppenpeer. Het beste middel is het verdorven, en ontsteken, uit te snyden, tot op het leven, zo dra men het begint te merken; en ’t met Ent-was te besmeren, dan zal ’t omzomen: maar ’t kwaad altyd niet stutten.
kannetjes appel is een zeer platte ronde en blozende Appel, die lang kan duren. Schoon het een goede Pot-appel is, nochtans geraakt zy meer en meer uit gebruik. Zy is draagzaam, kroont wyd uit, is fyn van hout; draagt veel op zyne einden. Aanm. op Lusthoven.
kaperson is een Neusband van Koord, of Leder, of een Yzere Beugel met twee Leijen, welke, gelyk de eerste, den jongen Paarden aangedaan wordt, om hen te gewennen hunnen kop wel te dragen. De twede dienen voor kwade Paarden om ze daar mede te dwingen. De Yzere Kapersons worden somtyds met Was vol gegoten. Enige zyn glad, andere hol en aan de kanten met tanden gescherpt, om wilde en halstarrige Paarden te temmen; enige bestaan uit een stuk, andere uit twee, of drie stukken met gelederen in een sluitende, en kunnen met een Riem onder de kin toegehaald worden. Een Kaperson heeft van buiten drie Ringen, waar om de Koorden en Leijen, waar mede het Paard op de Ryscholen, omgeleid, of aan de Pilaren gebonden wordt, worden vastgegespt. Men zal om een Paard te regeren, gelyk men behoort, en ’t niet te kwetzen, ze te wyd nog te naauw, maar het Paard over den Neus-knorf heen, niet te hoog leggen; want dan kan men het’er niet mede regeren; noch te laag; alzo men het dan den adem zoude beletten.
kapiteinen. De verplichtingen der Kapiteinen, en Bevelhebberen van ’t Krygsvolk. De Kapiteinen en Bevelhebbers der Legers zullen hunne goederen bewaren en vermeerderen, zo zy in de volgende Plichten getrouw zyn; want de Propheet Ezechiel verzekert van Gods wegen, dat hy, die zyne wille doet, zyn bestaan zal vinden; en waar mede hy zyne tydelyke middelen verbeteren zal; dewelke, zo ze een mensche doet, hy zal door de zelve leven. Ezech. XX. v. 21. I. Of zy den Oorlog zyn gevolgd, uit liefde tot den Oorlog, of uit enkele zucht tot Vrede, even gelyk de Gezondheid het oogmerk van den Geneesmeester is. Want den Oorlog is voor den Staat, gelyk de Medicynen voor ’s menschen Lighaam. Ps. LXVII. S. Aug. c. 15. Lib. 4. Van de Stad G. II. Of zy party in den Oorlog gekozen hebben, om zich groot en ryk te maken in de wereld, en om hunne wraakzucht en wreedheid te voldoen. Deze oogmerken zyn met grote reden in hen te mispryzen, die den Oorlog aanvangen, en zich daar in begeven. S. Aug. Lib. IV.6. contra Faust. III. Of zy alle de Voorschriften van de Ruitery, of ’t Voetvolk, wel hebben waargenomen. Henr. III. te Blois. Art. 315. Titel nopens den Adeldom, Louis XIII. te Parys. 1633. IV. Of zy in de Provinien met hunne Krygsbenden zyn gegaan, zonder daar van eerst aan de Landvoogden en ’s Konings Stedehouders, of andere Bevelhebbers, kennis te hebben gegeven. Of zy den weg, hun voorgeschreven, gevolgd zyn; en daar van daan niet naar nabygelegene Plaatzen getrokken zyn. Of zy den Soldaten ook te veel toegelaten hebben om te plunderen en te roven, alzo zy verantwoordelyk zyn voor alle Overtredingen tegen de Wetten. Etat d’Orleans Art. 115. Reglem. boven aangehaald is. Louis XIII. in de Titel, Orde pour Marches. Art. 293. V. Of zy hunne Compagnien voltatlig gehouden hebben, en, of zy in ’t Monsteren geen Mortepajen en gehuurde Paarden gehad hebben. Hen. III. Fontainebleau 1553. Reglement sur le fait des gens de pieds. Art. 8. et 28. & ce Blois. Art. 108. | |
[pagina 361]
| |
VI. Of zy den last, hun gegeven, gevolgd hadden, als zy met hunne Compagnie in optocht waren; of zy niet op een plaats hun verblyf genomen hebben, zonder daar last toe te hebben, of daar bescheiden te wezen, door den Kwartier-meester, of die daar toe gesteld was. Henrik III. te Villers Cottrets en 1570. Art. 1. VII. Of zy in ’t nemen van hun intrek niet enige Huizen hebben verschoond, welke geen Voorrecht hadden, gelyk die van den Heer der Plaatze, van een Hoofd der Rechtbank, en de Geestelyken; of dat zy hun intrek genomen hebben, by zulke, die bevoorrecht waren: want zy zyn verantwoording schuldig over den Overlast van den ene, en van ’t verkiezen van Verblyf, ter plaatze daar zy ’t niet mogten hebben. Reglement boven aangehaalt. Art. 262. VIII. Of zy hunne Soldaten, of andere van hunne Compagnie niet hebben toegelaten Paarden te nemen om hunne Wapenen, nasleep, of andere dingen te dragen; of het niet zy betaald, en met genoege van hun, welke ze toebehoorden. Reglem. Susd. Art. 302. IX. Of zy ergens Geld getrokken hebben, om iemant van Inquartiering te ontslaan, zynde verpligt weder te geven aan de Gemeenschap, die het hun gegeven heeft; en ter dood veroordeeld, door de Wetten. Ordon. de Blois, wegens den Adel. Art. 305. X. Of zy hunne Waarden tot last zyn geweest, ’t zy door grooter getal van Knegts en Paarden, dan de Wetten toelaten, of in hun meer af te eissen, dan hun nodig was; ’t zy in minder te geven, dan deur de Wetten is vast gesteld; zynde verplicht weder uit te keeren, ’t geen zy minder hebben gegeven, dan door de Wetten geoorloofd was. Charles. IX. te Paris. en 1532. Art. 2. Henr. III. te Saint Germain. en 1547. Art. 3. Charles IX. XI. Of zy by hunne Compagnies gebleven zyn. Reglem. Susd. Titre. Devoirs et Sujettion du Maistre de Camp. Officiers, &c. Art. 293. 294. 295. en 301. XII. Of zy de Wapenen tegen hunnen Vorst niet hebben opgenomen: want, buiten de hoogste misdaad van gekweste Majesteit, zyn zy tot herstelling van al het quaad verpligt, het geen’er gedaan wordt. S. August. cap. 74. Ibid. 22. contra Faustum. supra. Charles. VI. en 1413. XIII. Of zy ook volk geworven hebben zonder verlof van den Vorst, al was het schoon onder voorwendzel van zynen dienst. Ordon. de Blois, touchant le Nobles. Art. 313. 314. & 315. XIV. Of zy hun getrouw zyn geweest; voor wien zy de Wapenen hebben gedragen; en of zy hunne Vyanden woord hebben gehouden. S. August. Ep. 205. 8. Thom. 2. 2. q. 71. Art. 3. ad 3.
kapjes op Fonteinen, welke aan de Sprong allerhande gedaantens geven, en van blank Yzer, Koper, Blik, enz. gemaakt, aan ’t einde der Buizen worden vast gemaakt.
kapoc is een soort van Watte, welke van een Boom gehaald word, die men den Kapoc-boom hiet. Zy is zeer fyn en zo kort, dat men’er niets van spinnen kan. De Siammert gebruiken ze voor Dons.
kapoen. Zie haan. ’t Is een jonge Haan, welke om vet te mesten gelubd is. | |
Manier van Kapuinen.Men neemt een Haan van drie Maanden oud; men geeft hem een snede naby zyne Teeldeelen; men steekt de vinger in de gemaakte opening, neemt de klootjes vaardig weg; en naait de gemaakte wonde toe. Hier na strykt men ze met versse Boter, of vogelvet; en laat den Kapoen onder de andere Vogels loopen. Somtyds loopt hy enige dagen druilooren. Als het in heet weder gedaan wordt, slaat’er ’t koud vuur wel eens toe, en de Kapoen sterft’er van. ’t Geen ook wel eens gebeurt, als het Kapoen kwalyk is gehandeld. | |
Om Kapoenen te mesten.Sluit ze drie Weken, of een Maand in een vertrek, alwaar men ze overvloed van Gerst, of ander Graan zal geven; en somtyds nog een Pap van gekookte Zemelen; Gemest zynde, kan men ze naar welbehagen toebereiden. | |
Gebraden Kapoen.Eer men hem aan ’t Spit steekt; moet men hem fyntjes Larderen, of doorspekken. Daar na laat men hem braden, en dist hem met Verjuis, met Zout en Peper gemengd, of ook wel met Oranje-sap verzeld, op. | |
Kapoen a la daube.Neem een Kapoen, Lardeerze, maakze smaaklyk met Zout, Peper, Nagelen, Muscaat-noten, Laurier, en Bieslook. Dit gedaan zynde, windt hem in een Servet, doe hem in een Pot met Nat en Wyn koken; en, zo dra hy gekookt is, neem hem af, en in zyn Nat zynde half koud geworden, dist hem op, en gans koud zynde, legt men hem op een wit Servet, en zet hem op de tafel. | |
Kapoen op Vuurkolen.Men neem een Kapoen en splyt het langs den rug op, tot aan de Stuit, en kruidt het met Zout en Peper, en fyne kruiden wel klein gehakt. Heb dan voorts by der hand de Ketel, beleg hem op den grond met dunne sneedjes Spek, en sneden, of lappen van geklopt Rund-vlees; leg daar dan uwe Kapoen op; doe’er een stuk raauw gehakte Ham, en een bondeltje fyne kruiden by; sprei’er dat mede over heen; dek uwe Ketel toe, en stop het deksel rondom dicht; zet hem te vuur op kolen, doe deze ook op het deksel en laat alles wel Stoven en Smoren. Gekookt zynde, zet uwe Ketel van ’t vuur; neem het Nat, of Sap, doe het in een Schotel, leg’er dan ook uwe Vogel in, en dis het warm op met het Sap van Citroen. | |
[pagina 362]
| |
Kapoen in Ragout.Men moet een Kapoen nemen, dat eens opgekookt is, het midden door snyden, met grof Spek larderen, en in de Kasserol met gesmolte Spek, of Boter, en een weinig Meel laten rood worden. Dit gedaan zynde, doet men’er goed nat en een bondeltje fyne kruiden by; ook Champignons, Aardappelen, en meer andere dingen van dit slag; ook zo veel Zout en Peper, als smaaklyk is. Laat het op ’t Fornuis koken; Als het wel is gekookt, en de Sous naar behooren gebonden; schep dan uwe Kapoen in een Schotel op, en recht ze aan voor ’t eerste gerecht; vercierd hem met vette gebraadde Levers, of gefruite Pieterselie.
kapoen-goederen worden op enige Plaatzen een soort van Leengoederen genaamd, waar van de Leen-heeren een, of meer Kapoenen Jaarlyks leveren moeten, welke niet onder een soort van Tiende komen.
kappen (een Vogel) is een Roof-Vogel een Kaproen op te zetten.
kap, of kaproen is een Valkenierswoord. Het is een kleine Kap van Leder, ’t welke dient, om ze een Roofvogel op te zetten. Men tekent de Kaproenen met punten van een tot vier; en die niet meer dan een punt heeft, is tot een Tarzel bekwaam.
karaat is een Goud-gewigt, waar van’er vier en twintig in een Mark gaan; Een Karaat houdt vier Grein, of twaalf Azen. Men betekent de zuiverheid van het Goud door de veelheid der Karaten. Dus noemt men zuiver Goud, Goud van 24 Karaten. Maar dewyl men het Goud niet gans zuiver van andere Metalen louteren kan, zo wordt het fynste op drie en twintig en drievierde gerekend. Oecon. Lex.
karacter-appel; krygt zynen naam van de inschryvingen in de schil; is geel van vlees, lekker van smaak, wat zuurachtig; kan tot February en langer duren. Is zeer draagzaam, en maakt een goede kroon.
karbonade, of geroost vlees. Zie carbonade.
karmyn is een schoon rode Poeijer, welke uit Conchenille, door middel van Water wordt getrokken, dat te voren op Chocian en Rocourt heeft staan trekken. Zie migmatuur. | |
Andere Karmyn.Neem fyne Veneedse Lak, en doet ze zeer naau in een popje, en met Regenwater in een kleine verglaas Pot koken, waar in Cremor Tartari naar mate der Lak is, tot de dikte van Stroop; drukkende van tyd tot tyd het popje met een houtje.
karnemelk is een Melk, die door het Karnen zyne vettigheid is kwyt geraakt, welke tot Boter gezet is. Zy is van velerlei gebruik voor mensen, en men maakt’er voor de zelve, als mede voor de Beesten, verscheide Pappen van. ’t Is ook een zeer goede Drank in Ziekten, waar in de vogten, alcalyn geworden, naar bederving hellen.
karoten. Zie beet.
karper. Is een Vis van vers water, welke wel bekend is, en voor al in de Keuken. Men heeft ze van velerleije soort, ten aanzien van de grootte, maar men heeft nog een soort, (dat zo zeer niet in grootte en gedaante, als in Schubben van de gemeene Karper verschilt, en genaamd wordt een Koning der Karpers.) Zy heeft Schubben, die groot en schoon van verwe zyn, en dat niet van enerleije koleur: maar de gemeene heeft redelyk groote blaauachtige en groene Schubben. Derzelve Bovenkaak heeft zes Baktanden, drie aan drie geschaard, en van ondere heeft zy een Kraakbeenig Been, dat in gedaante wel naar een platte Olyf gelykt. Dit been dient naar alle waarschynlykheid, om het Voedzel tegen te houden en te breken; ’t geen men hare Tong noemt is waarschynlyk haar verhemelte. Men Vist ze in Meren, Vyvers, Binnenwaters en Rivieren, daar zy zich, op velerlei wyze, uit de Slibbe voedt; Zy vermenigvuldigt zeer veel. De Rivierkarper is in de grootste agting. Zy is zeer goed om te eten, en licht te verteren. Men vindt in ’t hoofd van een Karper een steenig been, dat vry groot is, plat, driekantig, wit, gelegen boven in ’t Verhemelte, en is mogelyk zyn Os hyoïdes; Tong been. ’t Is bekwaam om de Pis te dryven, om de Steen der Nieren en Blaas te verminderen, zo men zegt; voor de vallende Ziekte, om scherpe vogten te verbeteren, den Buikloop te stoppen; men geeft ze aan fyne poeijer van een halve Scrupel tot een half Drachma. De Gal van een Karper is bekwaam, om het gezicht te verhelderen. Men noemt ze in ’t Latyn Cyprinus, a Cypride, dat is van Venus, om dat men zegt, dat deze Vis zes maal, in een Jaar, voortteelt. | |
Van den tyd, wanneer men met de Angelroe na Karper vissen moet.Daer is een tyd van ’t Jaar, waar in de Vis na allerlei Aas byt, voor al, wanneer zy hare Kuit geschoten heeft. De beste tyd, om de Karper met de Angelen te vangen, is in maanden Juni, Juli, Augustus. Kort na Mei, of Juni, als zy hare Kuit heeft geschoten, is zy hongerig, om dat zy zich ontlast heeft, en dus kan men ze, in helder water, zo wel vangen met gekookte Boonen, zonder iets anders, en zelf met Aardwurmen, als met ander Aas, dat met velerlei dingen te samen is gesteld. | |
Een uitvinding om te weten, of’er Karper op een plaats is, waar op men vissen wil.Ik kan my niet inbeelden, dat de uitvinding, om te weten te komen, als’er Karper in een Rivier, of [illustratie] | |
[pagina 363]
| |
andere plaats zy, waar in men meent te vissen, van imand, die vermaak heeft, in met den Hengel te vissen, kwalyk zal genomen worden: Want behalven het vergenoegen, ’t geen men hebben kan, als men verzekerd is, iet te zullen vinden ter plaatse, daar men zich ophoudt; strekt onze list nog tot twee andere einden. ’t Eerste is, dat de Vis, die uw Tuig komt te zien, en ’t Aas eet, ’t geen ge daar hebt aangedaan, zig, door dit middel, daar als gewend maakt; en niet zal missen ’s morgens en ’s avonds derwaard te keeren, om aldaar nog meer te eten. Het tweede einde is van geen minder belang, als ’t voorgaande, dat zeer menigmaal de plaats, daar men Vissen wil, op den grond vol van ruigt, of te zeer met hout en steenen bezet is; zo dat, als men ’t Sim in ’t water laat zakken, ’t Aas daar zodanig tussen in zit, dat de Vis het niet kan vinden, en dus verliest men zynen tyd, en menigmaal zyn geduld. Onze uitvinding zal dan dienen, om deze ongemakken voor te komen, dat drie aanmerkelyke diensten op den zelfden tyd zal doen. De eerste is, gelyk ik gezegd heb, verzekerd te wezen, dat’er op die plaats Karper is; De twede, te voeren; en de laatste, om de plaats klaar te maken, dat men’er zyne Sim zo leggen kan, dat het Aas van de Vis, zonder enig hinder, kan gezien worden. Men moet een Deur, of Planken, aan malkander gemaakt, nemen, even gelyk het hun verbeeld wordt. Men hoeft geen maat van langte en breedte te geven, ’t zal genoeg zyn te zeggen, dat zy zo veel beter zal wezen, als ze groter is. Doet deze poort aan de kant van ’t water brengen, daar men ze in wil zetten, zo dat het einde Q. gelyks ’t water is. Men maakt aan de andere kant een gat om daar het touw S. deur te steken, en het daar wel aan vast te maken. Daar na moet men die Deur, met styve Pottebakkers aarde, de hoogte wel van twee vingeren breet, zeer vast, met beide de handen besmeren, op dat ze wel te degen daar aan vast houde. Daar na zult gy gekookte Boonen nemen, gelyk op het Woord aas geleerd is, en steken de zelve in deze Klei, vier vingeren breed van malkander, zodanig, dat ze, met een weinig daar dan in te steken, van de Karper kan gevat en gegeten worden. Maar men moet evenwel maken, dat zy’er zo vast in zitten, dat ze’er met het water niet uit kunnen gaan. Zy zyn van de ene en de andere kant op een Plank verbeeld te zien. Als de Boonen’er dus ingestoken zyn, steek dan de Deur in ’t water, dat het einde Q, daar eerst in zakke en naar de grond gaa, houdende het einde van ’t Touw T. in de handen, om het aan een Tak vast te maken; laat het daar tot ’s anderen daags, tot dat gy gaat zien, of de Karper het Aas gegeten heeft. Om deze reden zult gy het Touw T, nemen, en de Deur uit het water halen; zo’er alle de Boonen nog aan zyn, is ’t geen goed teken; maar zet ze’er dan weder in, en komt’er een dag drie, of vier daar na weder na zien, en zo men vindt, dat’er de Boonen als dan nog in haar geheel aan zyn, moet men’er zich niet langer by ophouden. Want, zo’er Karper op die plaats was, zouden ze’er de eerste, of tweede nagt al van gegeten zyn. Zo men daar en tegen den eersten dag vindt, dat de Karper ’t Aas gegeten heeft, is ’t een bewys, dat de vangst op die plaats goed zal zyn. Zet’er de Deur met de Boonen dan nog eens, en haal de Deur dan weder op uit het water, om te zien, of zy daar weder aan is geweest; neem dan de Deur weg, en ziet of den grond der Rivier zuiver zy, en gooit’er een hand vol Boonen drie, of vier in. Maar zo de grond met kruiden, hout, of steen bezet en vuil is, moet men de Deur daar op zyn plat op laten zinken, om ze voor den grond te laten dienen, en daar op een hand, of drie vier Boonen werpen om ze te azen, en’er daar na met de Hengel op vissen. | |
Mengsel van twee soorten van Aas, om Karper met den Hengel te vangen.Ik heb met moeite van my zelf verkregen, u twee soorten van Aas te leeren maken, om dat elk, die zich met vissen bemoeit, gelooft, dat hy ’t weet; voeg hier nog by, dat’er verscheiden van geschreven hebben, en daar in zo kwalyk geslaagd zyn, dat myne geheimen al zo min, als de hunne geteld zullen zyn. Ik beroep my op de ondervinding, om het niet achterwegen te laten; altoos, zo gy het niet van uwe smaak vindt, zal ’t niet veel kosten zyne deugd te weten. Om ’t eerste te maken; neem een Mannetjes Reiger; welke daar aan te kennen is, dat hy zwarter zy, dan een Wyfje, ’t welke echter dienen kan, by gebrek van den andere; pluk hem en hak hem zo klein, dat men hem in een glaze Bottel kan doen, welke men begraven moet in een hoop warme Paardemest, en ze daar in vyftien dagen, of drie weken laten, tot dat het vlees verrot en tot Olie is geworden; als het in dien staat is, hou dan de Bottel wel gesloten, op dat die Olie niet uitluchte; en als gy wilt vissen, neem dan kruim van Wittebrood, en een weinig Kennipzaad, stamp het onder malkander, en meng’er uwe Reiger-olie onder, en kneed het alles door een, om’er kleine brokjes, zo groot, als een Boon van te maken, waar mede gy azen zult, en ze aan uwen Haak slaan, gelyk met gekookte Boonen geschiedt. ’t Andere Aas bestaat uit een pond Hennipkoek, ’t geen ’t overblyfzel van ’t Hennipzaad is, na dat’er Olie uit geperst is; twee oncen Momie, ’t geen mensse vet, anders ’t vet van een gehangen, is, ’t welk men by de Aptekers vindt; twee oncen Varkens-reusel; twee oncen Reigers-vet; twee oncen Honig; een pond kruim van Wittebrood; vier grein Muscus. Maak van alle deze Drogeryen een Deeg, en aast daar mede met brokjes, zo groot, als een Boon; en als gy vist, slaat ze aan uwe Haak, en schroom de onkoste van dit Aas niet; want daar is geen Karper, die’er niet na byten zal, of zy zullen wel verzaad moeten wezen. Zo gy, na het maken van uwe deeg, ze te slap vindt, doet’er nog wat Hennipkoek by, om ze styver te maken. | |
[pagina 364]
| |
Hoe men de Karper moet vast slaan, en uit het water halen, en de plaatze bereiden.De plaats, daar men met den Hengel na Karper zal vissen, moet diep en effen wezen, zonder steenen, hout, of ruigt op den grond, op dat de Karper ’t Aas zien, en vatten zoude kunnen; met moet ook zorg dragen, dat het een plaats zy, die bekwaam is, om ze op Land te halen als zy vast zyn; dat is, dat de Waterkant gelyks het Water is, of op zyn beste langsaam opgaat, als of ’t een Wed was. Anders zoude men’er meer kwyt raken, als behouden. Zo by geval de plaats, daar gy vissen wilt, vol Ruigt, Steenen, of Hout is; kan men’er de Deur laten, gelyk te voren gezegd is, of ten minste’er daar een van de zelfde gedaante nederleggen, om voor den grond der Riviere te dienen; maar, eer men’er vist, zal ’t goed zyn vier, of vyf dagen aan een, ’s avonds en ’s morgens te voren, te azen, werpende daar vier, of vyf handen vol Boonen te gelyk neder. Op den morgen, wanneer men vissen wil, zal men met afgangmakende Boonen azen, houdende de grootste om te vissen, om dat de grootste best in staat zouden zyn, om den haak te bedekken; en op den dag, wanneer gy vissen wilt, maak dan twee uren voor Zons ondergang op de plaats te wezen, of ’s morgens, als de Zon opgaat. Maak dan uw Sim klaar, en geef het diepte genoeg, dat het om en by een voet langte, boven den grond, digt by ’t Aas Iegt; doet daar na de punt van de weerhaak in de Boon, en steek ze’er zagtjes binnen, tot dat zy zo ver daar in verborgen is, dat’er de punt byna deur komt, en de bast kan doorboren. Dit gedaan zynde, gooi het met de Sim in ’t water, en gaat stil, zonder geraas, of beweging zitten; en als gy zien zult, dat uwe Dobber ten eersten naar de grond gaat, haal ze dan gezwind op om de Karper vast te haken. Zo dra deze voelt, dat hy vast is, zal hy geweld maken, maar dan is ’t best een weinig bot te vieren, en ze wat gins en weder te laten loopen, tot dat gy voelt, dat zy moede is, en de kragt begint te verflaauwen. Haal ze dan naar ’t land, en gaat op uwen buik leggen, of op uwe knien, om te maken, dat zo dra hy digt aan de kant zal wezen, gy hem de vinger in de kaak zet, om ze op het land te halen; en, zo gy nog beter wilt doen, gebruik een klein netje, daar toe met voordagt gemaakt, en waar van ik my by zo een gelegenheid bedien. De gedaante is in de volgende Figuur afgebeeld. Dit Net is aan een stuk houts L, M, N, O, vast, dat als een Vork gemaakt is, waar van elke tand M, N, O, twee voeten lang moet wezen, en de ene zo ver van de andere moet staan, dat’er twee voeten wydte tussen de einden N, en O, moeten zyn. Als’er het Netje aan vast is, moet het ook ontrent twee voeten diepte hebben. Dit Netje moet gy by u hebben, als gy vist, en wanneer de Karper op een voet vier, of vyf na, de kant genaderd is, en gy klaar staat, om de zelve op land te halen, zet dan uwen voet op den Hengel, en steek uw Netje in het water onder de Karper, dan zult gy hem zonder gevaar ophalen. Een en de zelfde Man kan met twee, of drie Hengels te gelyk vissen, maar zy moeten digt by hem leggen, en zo, dat hy alle de Hengels van ene plaats te gelyk zien kan. Om op deze wys te Vissen, moet men het dikke eind van elke Hengel, in den grond steken, niet regt op, maar schuin, en dat zo dat, als de Hengel nederlegt, zy maar een voet, of twee van het water hangt; en om niet te vreezen, dat de Karper, daar aan komende,’er niet mede heen loopt, moet men onder den Hengel een kleine houtten Vork zetten, die van genoegzame hoogte is. Dit Vorkje zal men maken, dat de Karper aan ’t Aas bytende, een kleine weeromslag aan den Hengel zal geven, welke van zelf vast zal slaan. Men moet des niet tegenstaande een klein slaagje naar boven geven, om te beter verzekerd te wezen, dat hy vast is. | |
Om een Sim te maken tot Vissen, daar de Karper niet af kan raken.Velen maken werk van met het Hengeltje te vissen, die’er nochtans het geheim niet van weten. Ik zal niet verzwygen ’t geen ik’er van weet, voornamentlyk, wat de Karper aangaat, welke een Vis is die ’t moeilyks is te vangen. Men moet goede Stale Haken hebben, en Simmen van groene Zyde, die sterk, en zo dik, als ’t einde van het yzer ener Nasteling zyn, met een, of meer rysjes van Hulst of Beuke, of wel van ander hout, ’t geen buigt zonder breken, en van zelfs weder in zynen vorigen stant springt. Maar om beter te doen, neem een Stok tot twee oogmerken dienende; ’t geen u ook, om te leunen, en tot wan-Wandelstok kan strekken. Deze Stok moet zo hol van binnen zyn, als de Loop van een Snaphaan, daar gy een Rys of Houtje, of een Walvis-been in kunt steken, om u voor een Tophoutje te dienen. Zie de volgende Figuur. Het Riet, of de holle Stok, staat met de Letters A, B, verbeeld. A, is ’t Handvat van de Hengelroe, ’t welke men kan open doen, om daar in de Walvis-roede, B, C, te steken, als men ze niet gebruikt: en als men wil vissen, haalt men het’er uit, om het in de grote Stok op ’t eind B te steken, waar in een gat is, daar het in past, alwaar die Stok, ook met Blik, Yzer, of Koper beslagen, om te verhoeden, dat zy niet scheure, en men maakt de Sim aen het dunne eind van ’t Roedje in G vast. Maar uit vreze, dat de Karper door ’t geweld, ’t geen zy maakt, als hy vast is, het topeind niet uittrekke, en het Sim mede neme, moet men ’t Toutje aan ’t boveneind vast binden, en van het topeind af daar slangswys omslaan, tot aan de plaats door I gemerkt, daar gy het vast maken moet. Wat de Haak belangt; deze moet zeer vast aan de Zyde koort zyn op het eind E. Doet de Dobber D iets digter, of verder van den Haak, naar de diepte van het water, zo dat, als het Sim in ’t water hangt, en een eind van ’t zelve een voet lang op den grond met | |
[pagina 365]
| |
het Aas legt, want de Karper moet de Sim niet zien; ’t geen zy zekerlyk doen zoude, zo het eind van ’t Sim den grond maar raakte. Om deze reden moet men een Kurk hebben, zo groot, als een Noot, die in ’t midden een gat heeft, om’er ’t Sim deur te steken, en het te kunnen van boven naar onder verschuiven; en het, door middel van een Pen, die daar in sluit, te kunnen vast zetten, daar men wil. Zo’er eenige Karpers zo groot en sterk aankomen, dat men ze naaulyks houden kan, en dat zy menigmaal zo sterk zyn, dat zy Sim en Hengel breken, zult gy u van onzen Hengel, in de twede Figuur, wel kunnen bedienen. Maak het zo, dat uwe Sim altyd vyf, of zes Roeden langten meer heeft, als het behoeft, om volgens gewoonte te vissen; als gy dan het eind van uwe stok hebt vastgemaakt, windt het’er dan enige reizen om, en maak het dan aan ’t einde C vast. Daar na zult gy een klein houtje K nemen, van omtrent vier duimen langte, en aan de beide einden gespleten; en dat dicht aan ’t einde C, van het Toproedje geplaatst hebbende, zult gy het Sim aan ’t ene einde daar van vast maken; by voorbeeld, aan ’t eind f, en zult het houtje daar na halen tot op het midden h, van het gespleten houtje, zo dat’er niet meer overblyft dan het geen nodig is, om te vissen, gelyk met een gemeen Sim; doet daar na het Sim in de scheur van ’t andere eind g. van het houtje. Als uwe Sim in staat is, doe dan ’t Aas aan de Haak en vis. ’t Geen om het Tophoutje gewonden is, zal’er niet afwinden, voor dat de Karper vast is, en geweld begint te doen; wanneer gy middel zult hebben om bot te vieren, en haar te vermoeijen zonder dat’er iet breekt; en allengskens zal zy zich meer en meer afmatten, en genoodzaakt wezen, zich te laten aanhalen. Op deze wys zal men alle Karpers kunnen vangen, die maar byten willen, ten zy het des Vissers schuld waar, die ze op zyn tyd niet weet te slaan. | |
Om Karper en andere grote vis te vangen, die zich in holen verschuilt.De uitvinding, welke ik voorstel, is niet te verachten, zo men op plaatsen wil vissen, daar men zulks gewend is, menigmalen te doen, en in Rivieren, die wel vol Vis zitten, maar daar zy ongemakkelyk zyn te vangen; om de holen en gaten, waar in zich de Vis bergt, zo dra zy gerucht hoort, of de Netten ziet spannen; en in ’t byzonder de Karper. De Vissers weten op elke plaats de beste gaten, wel; waar na men onderzoek moet doen, eer men de Netten zet, welke gene andere dan Schakels zyn. Schoon deze zeer gemene Netten zyn, ik heb echter niet nagelaten de wyze aan te toonen, waar op zy, onder haren Naam, gemaakt worden; welke plaats gy in kunt zien, als gy ze maken wilt. Hier zult gy leeren, hoe men’er zich van moet bedienen, om die holen te bevissen; ziet de volgende Verbeeldingen. De eerste vertoont een Schakel, gespannen in den staat, waar in zy zyn moet om te vissen; en de andere verbeelt ze alleen in hare Reepen, en Pennen. Om ’t beter en zonder verwarring te verstaan, heb ik ze beide met ene en dezelfde letters getekend. Om ons te leeren, hoe men het Net moet spannen, zo onderstelt, dat de gantse lengte van de letter A. tot de letter B. de Waterkant zy, en op den grond der Riviere aan de waterkant, of de Oppervlakte der bodem van het water A. B. De Holen en Gaten zyn verbeeld door de Bruine plekken met de letter N. O. P. getekent. Ziet toe of’er op die plaats gene wortels van Boomen, of uitgeroeide Boomen leggen, gelyk die kunnen zyn, welke afgetekend vertoond worden by de kleine letters r, o, welke zouden kunnen beletten dat de Netten die gaten bezetten. Men moet ene, of meer Schakels hebben om de plaats te bezetten, daar die Holen zyn, daar gy in vissen wilt; by voorbeeld onderstelt, dat zy van twaalf Roeden is. Men moet ook verscheide wilge Staken hebben, of van ander nat, of droog hout, als het maar niet wit is. Elke Staak moet, daar men ze zetten wil, naar mate der diepte van ’t water, lang, en een arm dik, en op ’t dikste einde met punten gehakt, zonder enige tak, of sprant, of iet daar de Schakel aan kan hechten, maar recht en glad zyn. Deze moet men alle langs de kant van ’t water, een roe, of twee van een, in den grond steken; en zo, dat’er geen ene in een hol kome; want dat maakt de Vis vervaard, maar men moet ze steken, gelyk met de letters G, H, I, K, L, M. wordt aangewezen. Men moet ze zo styf in den grond steken, dat ze niet gins en weder gaan; en men zal ze aan malkander omhoog, met een Touw aan een Tak, of Staak, T, S, V, X. vast maken. Daar na moet men in alle die Staken, gelyks water, met een Fret een gat boren, om’er een Pen deur te steken, van de dikte eener Vinger. Alle deze Pennen moeten een halfvoet lang zyn, en van groen hout; om dat als ’t hout zwol, dit kwaad zoude doen. Zy moeten zo gemakkelyk in de gaten gaan, dat men ze’er zonder veel moeite uit kan halen. Zy moeten allen aan hun dikste einde een gaetje hebben, om’er een stukje tou aan te doen, dat ontrent een voet, of anderhalf lang is. Alle deze Pennen moeten met die Toutjes aan een lang Touw Q, R, net aan een Staak vast gebonden wezen, gelyk te zien is by de letters g, h, i, k, l, m, Als gy wilt vissen, moet gy uw Net op deze wyze zetten. Maak uw Schakel los, en zet haar langs waters zo, dat het Lood langs den grond, volgens de Lyn E. G. H. I. K. L. M. staat, en de Reep, waar aan de Kurk vast is, boven ’t water, langs de gaten van de Staken. Als dat gedaan is, begin dan het Net in het midden vast te maken, hebbende het langs het Touw Q, R, met zyne Pennen, uitgestrekt. Komt dan by de Staak, aangewezen door K, en hebbende de Reep, daar de Kurken aan zyn met uwe linkerhand genomen, en het Net zagtjes opgehaald en byeen geraapt, tot dat gy de onderste Reep met het Lood gekregen hebt, ’t welk men ook met de linkerhand vatten moet, en met de andere hand | |
[pagina 366]
| |
de Pen, en die in ’t gat van de Staak steken door de letter k, getekend, en het Net dat men in zyn linkerhand heeft, daar zodanig op leggen, dat’er het Lood boven op komt. Daar na moet men zich naar de andere Staak I. begeven, doende ’t zelfde, en zo na alle voort gaan, tot dat het net in dien staat is, waar in het verbeeld wordt, te weten de Staken langs de Stelling, het Net langs de Staken en het Touw met deszelfs Pennen langs het Net; nemende dit in deze orde langs heen waar, als ook, dat het Touw met Lood eerst op de Pennen, het Net boven op het Touw met Loot, en ’t Touw met Kurken boven op het Net kome; zo gy hier in eene misslag begaat, zult gy niets doen, dat deugt. Eindelyk men moet maken, dat alles zo wel gesteld is, dat, als men het Touw Q. R. daar van daan haalt, de Pennen uit hare gaten gaan, en het Net de vryheid geven van zich zo te spannen, dat het alle de uitgangen der holen bezet; ’t geen niet geschieden kan, ten zy het Touw met Lood, ’t geen met 1. 2. 3. 4. 5. getekend is, in ene slag op de Linie valle, die met F. G. H. J. K. L. M. getekend is. Als het Net dan gezet is, moet men ’t eind van het Touw D, waar aan alle de Pennen vast zyn, aan de andere kant der Rivier, welke met C. D. getekend is, aan een anderen Tak, of Pen, in den grond gestoken, vast maken, op dat het niet weder in ’t water valle. Men moet zorg dragen, dat men het Net, ’t welke men aan de Staken heeft gestoken, den eersten dag niet laat vallen; maar een dag, zes, of acht daar aan, op dat de Vis allengskens ’t zien daar van gewend worde, zonder zich daar voor zo schielyk vervaard te maken. Als men dit voorbereidzel gemaakt heeft, werpt men wat bereidde Boonen, om voor Aas te dienen, een, of twee honderd schreden, daar men geen ruicht heeft, van het Net af. Zie het Woord aas, om de wys te weten, waar op men de Boonen bereiden moet. Men moet de Vis dus zes, of zeven dagen, ’s avonds om zeven uren azen; en op den morgen, als men voor heeft te vissen. Men mengt onder de Boonen wat Aloë Citrina, in poeijer, welke men daar een weinig, voor dat men ze van ’t vuur haalt, onder heeft laten koken. Men moet maar de grootte van twee boonen Aloë Citrina tot een Hoed vol Boonen nemen. Dit is een Buikzuiverend middel, bekwaam om de Vis hongerig te maken, en om ze by tyds te doen voor den dag komen, om Spys te zoeken. Op den dag van vissen laat men het Net, omtrent ten drie uren na den middag vallen, en werpt een hand voi, acht of tien bereide Boonen in ’t water. Men gaat daar na heen, en komt ’s avonds laat met verscheide menschen weder. Het grootste gedeelte van deze moet op de kant C. D. wesen, en het eind D. van het Touw Q. R. in de hand houden. De andere moeten heel zagtjes boven de plaats gaan, ter plaatse daar men geaasd heeft; om het water met lange stokken te slaan en te roeren, en op ’t zien van het teken van hem, die het andere eind van ’t Touw in de hand heeft, geraas maken. Op dit gerucht maken moet hy het Touw na zich halen, dat met een de Pennen weg zal nemen, het Net in ’t water, en de Reep met Lood naar den grond doen gaan. Door dit middel zal het Net de weg sluiten na de holen, en de Vis, die, door het gerucht verschrikt, zich derwaard wilde begeven, zal zich gevangen vinden. Deze vissery geeft haar voordeel door de menigte van allerlei soort van Vis, welke men met de Karper vangt. Zie het Woord vis. | |
Gestoofde Karper.Neem ene, of meer Karpers, schrap ze en maak ze van binnen wel schoon, sny ze daar na in twee, of drie stukken; draag zorg, dat gy geen bloed verliest; want dit maakt de Saus gebonden. Daar na doet men ze in een Stoof-pan, en zy wordt met Wyn, Zout, Peper, Nagelen, Oranje-schil en Uijen smaaklyk gemaakt; Als de Karper dus is toebereid, zet men ze op het vuur, en doet ze koken, tot dat men ziet, dat zy droog genoeg van Saus is, waar na men ze afneemt, en’er een scheut Azyn onder giet. | |
Karper met kort nat.Men neemt ene Karper, en bereid ze in dezer voegen; men haalt’er de kaken en het binnenste uit, daar na doet men ze in een Visketel met witte Wyn, Verjuis, Azyn, Uijen, Lawrier, Nagelen, Peper, en laat ze dus wel koken, waar na men ze afneemt, en met zure Saus opdist. | |
Gevulde Karper.Om in ’t vullen van een Karper wel te gelukken, doet men ze schrappen en daar na het vel van de Vis afvillen; als dit gedaan is, neemt men de Vis, die men met de vis van Paling gehakt heeft, en maakt de zelve smaaklyk met Zout, Peper, Nagelen, Muskaat-noten, Tym, Boter, en Paddestoelen. Als men dit Vuldzel dus bereid heeft, vult men daar het vel der Karper mede, bindt het wel toe, en legt het daar na in een aarden, of andere Pan; doet het dus op een Fornuis, of in een Kasserol over ’t vuur met gebraadde Boter, of witte Wyn en nat van Vlees; en, als zy wel gestooft is, dist men zo op. | |
Gebraden Karper.Na dat de Karper wel is schoongemaakt, zo kerft, en vryft men ze met wat fyn Zout, en legtze op den Rooster. Gebraden zynde, maakt in de Kasserol een Saus van verse Boter; doe daar by Pietersely, klein gehakten Uijen, wat Vis-nat, of helder Errit-nat, Zout en Peper; Laat alles te samen smoren, dis de Karper op met Oranje-sap, met gefruitte Pietercili tot stoffering. | |
Karper aan ’t Spit.Neem een schoone gelde Karper op de gewone wys gereed gemaakt; maak een Vulsel met Hom, Vis van Paling, Anchovis, Champignons, Zuring, | |
[pagina 367]
| |
Pieterselie, Zout, Peper, gestootten Nagelen en goede verse boter. Als het Vulsel gereed is, vult’er uwe Karper mede en naai het gat weder toe, wind het daar na in een wel geboterd Papier; droop het met Boter in ’t Verjuis geweld; als het gaar is, dist men het op met een Ragou van Champignon daar over, met Hom van Karper, Morieljes en dergelyke, en men maakt het smaaklyk na behooren.
karwy. Zie CARUI. Hubners Kunst-Woordboek.
karwy-water is een distillatie Karwy en Brandewyn, of Koorn-Brandewyn, met het zaad van Karwy. | |
Manier om ’t te maken.Neem tot een Anker slechte Brandewyn twee en een half pond Karwy, 12 lood Koriander, een half pond Venkel. | |
Ryns Karwy-water.Tot een Aams Ketel neem 112 Mengelen van de beste Franse Brandewyn, met tien pond Karwy, anderhalf pond Koriander-zaad, twee pond gekneusd Venkel-zaad; week het een dag, of twee, en distilleer het, na ’t opdoen van een kop Zout, zo lang als het op de Ketel proef houdt. Laat de Naloop alleen loopen, omtrent twee Steekannen: want men moet het op den Helm proberen, of ’t nog krachtig is. Doe het daar na op ’t Vaatje, maak het zoet met 26 pond Suiker in zestien Mengelen Water gestookt, en wel geschuimd; maak het met Regenwater, of met de Naloop op de Proef, zo als gy wilt. | |
Ander.Neem op zo een Ketel 112 Mengelen Franse Brandewyn, doe’er ook in 16 Mengelen Water, 8 pond Karwy-zaad, twee pond gestootten Anys. Week het 24 uren lang in goede Brandewyn; Distilleer het daar na met een kop Zout, zo lang het Proef houdt; Zoet het voorts met 34 pond Poeijersuiker, in water gekookt, en geschuimd. | |
Dubbeld.Neem even grote Ketel, evenveel Brandewyn, Water en Zout, en Karwy, ook zo gehandeld en geweekt met 5 a 6 sneden Roggenbroods, distileert zo lang het proef houdt: maar zoet het met vier en twintig pond Honig, in Water gekookt, en geschuimd. | |
Anders.Neem Ketel, Brandewyn, Water, Zout, eveneens: maar 6 pond Karwy; distilleer als boven: maar zoet met 20 pond Honig en vier pond Suiker, in Water gekookt, en naar behoren geschuimd. | |
Dubbeld gemeen Karwywater.Neem de zelfde Ketel, en evenveel Franse Brandewyn, Regenwater, als boven, en 4 pond Karwy, een pond Anyszaad, en zo veel Venkel; week het 24 uren; destilleer ’t met een kop Zout, zo lang als ’t proef houdt, zoet het met 16 pond Suiker in Water gekookt, en wel geschuimd. | |
Anders.Neem tot de zelfde Ketel, Brandewyn en Water 4 pond Karwy, 8 lood Angelica-wortel, 4 klaauwen Gember; kneus het, en laat ’t 24 uren trekken; distilleer zo lang proef houdt, of 96 mengelen daar van komen. Laat voorder nog twee en dertig mengelen zuivere Naloop overkomen, en zoet daar in zestien pond bruine, of witre Suiker. | |
Slegt Karwywater.Neem op de zelfde Ketel, honderd en twintig mengelen Koren-brandewyn, en 8 pond gekneusd Karwy-zaad; week het 24 uren; doe’er een kop Zout en vyf, of zes sneden Roggenbrood by, distilleer 100 tot 110 mengelen; zo lang de Ketel proef houdt; doe het dan op een Vaatje; en zoet het met 8 mengelen Honig in Naloop gekookt en geschuimd. | |
Slegt anders.Tot de zelfde Ketel neem als boven, maar 6 pond Karwy-zaad, een kop Zout en 5 a 6 sneden Roggenbrood; week ’t 24 uren; en distilleer zo lang het proef houdt, maar zoet het met 28 pond Komyn in Water gekookt, als boven. Men doet’er ook wel een pond Anys by. | |
Nog ander Slegt.Neem en doe, als laatst, maar zoet met 12 pond Honig, in Water gekookt en geschuimd.
kassen noemt men in de Huishouding alle zodanige gemakken, die, ’t zy aan de huizen vast, of onder de Meubilen te tellen, tilbaar, en bekwaam zyn, om alles in te leggen, te zetten, of te bergen ’t geen tot de Huishouding nodig is. Deze zyn van velerhande gedaante en soort, van buiten en van binnen, naar den aart van ’t geen men voor heeft daar in te bergen, en naar den staat der Huishouding, waar in men ze vindt. Zo heeft men Linden-kassen, Kleer-kassen, Tinne-kassen, Spys-kassen, Postelein-kassen, enz. en een soort van deze op Voeten staande, wordt een Kabinet geheten.
kassen noemt men ook in de Hoven, of Thuinen zekere besloten plaatzen, geschikt om daar in Vruchten voort te kweken, die uit warme Landen hergekomen, voor de koude van een ongure Luchtstreek bewaard moeten worden. Deze Kassen moeten zo lang, hoog en diep zyn, als dienstig is tot het gebruik, waar toe zy geschikt zyn, en zo geordent, dat zy zo wel het nut van de Zon, als kunstige warmte hebben; alzo men moet denken, dat men, zonder de hulp van de Zon, door kunstige warmte zo weinig kan telen, als zonder hulp van vuur, tedere gewassen in de Winter doen groeijen. | |
[pagina 368]
| |
Om deze met enige vrugt te gebruiken, moet men weten, hoe veel koude, of warmte de gewassen verdragen mogen. Men moet ook kennis hebben van de warmte der natuurlyke buitenlucht in de Saizoenen; desgelyks, hoe die in Oranjehuizen, Kassen, Bakken, zonder Stoking en met Stoking, of door Broeimiddelen is; en tevens hoe men het gebrekkige zal vergoeden, om den aart der Buitenlucht na te bootzen. Dewyl zulke Kweek-kassen, als zy gesloten zyn, de dampen binnen houden, moeten deze gewis veel gelugt, en met deurtogt verfrist worden, als ’t weder niet te koud is: want anders krygt de vrugt, noch behoorlyke rypheid, noch smaak. Inzonderheid moet dit ontrent dunschillige en vogtige vruchten geschieden. Als de dampen der Kassen door Zon, of ander middel niet genoeg verdund worden, is het vuurstoken allerdienstigst; gelyk des Winters, als de Zon zwakst is, en de Vorst maakt, dat men ze niet mag openzetten, want men ondervindt, dat broeijende Mest schimmel aan de Gewassen brengt. Als men ze dan lugten wil, mag men de Kas een weinig warmer stoken, om dat zy door verfrissing weder zal verkoeld worden. Om ontrent de warmte der Broeikassen maat te houden, zyn de Weerglazen (Thermometer) noodzaaklyk; Want de lucht, welke de natuurlyke meest gelykt, is allerbekwaamst tot de kweking: waarom in Broeikassen zulke vruchten, welke naast aan het glas staan, het beste tieren, groeijen en vruchten voortbrengen. Hier uit volgt dan ook, dat de Kassen niet te vol moeten gezet worden, en zo, dat elk Gewas geen meer, of minder dienst van het glas heeft. De Kassen moeten ook zo gesteld en gehandeld worden, dat zy met de natuur der lucht, in den byzonderen staat der Vrucht, over een komt. Sommige Vruchten mogen in groter warmte bloeijen: maar zy zullen niet zetten in een warmte zo groot, als die, waar mede zy ryp worden. De ene Vrugt heeft langer tyd van doen, om zyne rypte te krygen, als de andere. Hier uit volgt, dat men allerlei soorten van Vruchten in ene Kas niet telen kan. De Boomen, welker Vruchten men vervroegen wil, moeten zo geplant zyn, dat zy zelf buiten de Kassen hunne wortels mogen schieten. En, of schoon, door middel van stoken, het Uitbotten, Bloeijen en Zetten, enz. vervroegd wordt, echter doet de Vorst aan deze wortels geen kwaad, mits men dicht aan de Broeikassen den grond een eind weegs met Stroo dekke. Ja de grootste Vorst belet het uitloopen niet, als de Boom in de warmte staat. De Kassen tot vervroeging der Vrugtryping geschikt, zyn koude en warme; maar moeten beide zo gemaakt zyn, dat zy van voren in den grond onder de Glasramen gene tusschenscheiding van Muur of Plankwerk hebben, op dat de wortelmaking in de vrye grond niet belet worde. De Glasramen moeten onder in ene gesponde Ribbe, zo wel, als de zyden sluiten, en deze Rib moet door Paaltjes ondersteund worden, om ’t deurwateren te beletten, en tegen deze Paaltjes moet een tweeduims Plank geslagen worden. De Glasramen worden in de koude en warme Kassen zo gemaakt, en de Bomen zo geplant, dat zy’er boven en onder genoegzaam evenwyd van af staan. Ronde Kassen geven de minste hette, om dat de stralen der Zon, maar op kleine plekken altyd recht neder vallen. Die een Stook-kas op ene rechte linie voor vreemde Gewassen maken wil; moet daar tegen aan in ’t Noorden, om dubbeld nut te trekken, een Trek-kas zetten, om tot een Winterplaats voor Pot-, of Tob-gewassen te dienen, welke tegen de koude van onze Winters niet bestand zyn: want dan kan deze met enen verwarmd worden. Ook is het van groten dienst daar een Loots over te maken, om beide de Kassen te dekken, in wiens Scheid-muur men de Damp-trechters maakt, die op de Zolder van de Loots uitkomen. Deze Trek-kas behoort binnen ’s muurs voor aan 12 en een derde, en achter 19 voeten hoog te wezen, breed 9 en een halve voet, lang, 30, of 31 voet; en de Stook-oven tot de Stook-kas moet de overige 8 en een halve voet beslaan. De Trek-kas moet van boven met schuinleggende Ramen voorzien zyn, welke des Winters moeten gedekt worden. De Stook-kas moet voor de zelfde staan en door een Stookoven die onder den grond heen gaat met een Riool verwarmd worden. De bekwaamste die men maken kan, moet uit den grond boven de Riolen van voren hebben 8 en een half, en van achter 6 voeten hoogte; en binnen’s werks wezen van achter 6 voeten hoog; en binnen’s werks lang 39 en een halve voet. De Glasramen moeten wezen 8 voeten hoog, het boven Overstek of de Luif is anderhalf voet; De Kas is met pannen gedekt, en het geen onder de Pannen open wordt met Hooi aangevuld. De Rook-riolen, de steene voet onder de Kas, moeten zyn 2 en een half voet hoog. De Kas moet beneden, of de Rook-riolen 6 en een half voet diep zyn. De Scheidmuur moet tussen de Stook- en Trek-kas van twee steenen, en de Glazen tot de Trek-kas, welke daar boven staan, 4 voeten hoog wezen. De Voorglazen en de Muuren achter koude, of warme Kassen, moeten na het gebruik in de Saizoenen, min of meer achterover vallende, steilder, of vlakker wezen. Een achterover-leggende Muur tegen een Terras, dewelke met Voorglazen kan gedekt worden, gaat voor een Wyngaard andere te boven, die met geen Vuur gestookt worden: want dan staan zy over al even wyd van ’t Glas. By voorbeelt maak een Kas van meer, of mindere Ramen die op de voet 9 duimen valt. De Ramen zyn 6 en tweederde voeten hoog, en 3 en een derde voeten breed, en onder de Ramen is boven 14, en onder 15 duim wydtens. Zulke koude Kassen mogen niet voor February gebruikt worden. Wanneer de Zon van tyd tot tyd hoger ryzende, zyne stralen door de meer schuinsgaande stralen naar binnen schiet; maar de bovenluikjus kunnen, in de maanden van Mei, Juni, Juli, geen genoegsame lucht verschaffen; alzo men zo een | |
[pagina 369]
| |
Kas van boven met een Zonne-scherm voorziet, waarom’er van onder Luikjes zyn, welke men open doet. Het Hout, ’t geen men tot zulke Kassen moet gebruiken, dient van Noords Grenen hout te wezen; Het Wezeper Eikenhout zoude wel goed zyn: maar trekt door zyne kwarligheid krom. Tot Buitenvensters en Glas-regels moet Eiken Wageschot gebruikt worden, dat niet zeer wreed is; en enige jaren in de open lugt in Regen, Wind, en Zonneschyn van malkander gestaan heeft, en Been-droog is. Want het dient aan scheuren, of krimpen niet onderhevig te wezen, en ’t geen’er aan gemaakt wordt, dicht werk te blyven, zo wel als aan Oranjehuizen. Alles moet wel in den Winkelhaak, met dubbelde Sponden, die behoorlyk lossen en afwateren, gemaakt zyn. Daar Hout op Hout gespykerd en gelast wordt, moet dikke Verw tussen gesmeerd zyn. ’t Fyne Zweedze Yzer is hier ’t beste niet: maar het grove karligste Duitse Yzer; ’t welk in een Oliebak heet gemaakt en wel geölyd is. Fyn Spiegelglas is hier niet dienstig, om dat het licht breekt en haast verweert. Van den zelven aart is het dunne Duitze Tafel-glas: Maar ’t zogenaamde Gilde-glas, dat na den gele trekt, verweert het minste, en breekt dus minst de stralen der Zon, in vervolg van tyd. De Ruiten moeten niet te groot, noch te klein, en dicht aangestreken zyn. Het Lood moet dik van hart, en bekwaam van Wangen wezen, om zo licht door de Zon niet om te krullen. ’t Bindlood moet geen Glazemakers getrokken Lood wezen, maar ongetrokken, en van bekwame dikte.
kasserol is een platte Pan, in de Kookkeuken in gebruik. Men maakt ze gemeenlyk van rood, of geel Koper; ’t geen men van binnen vertint; men heeft ze ook van Aarde. Men gebruikt ze deurgaans tot gestoofd.
kassia fistula. Hoedanig zy is, en waar zy van daan komt, zie Hubners Woordenboek. Zy is van een Buikzuiverende kracht, en men gebruikt haar binnenste tot een, en anderhalf once.
kassidonie-steen is een soort van kostelyke Steen, die met verscheide kleuren zeer dooraderd is.
kassolette-peer. Is een langwerpige Peer uit den graauwen, die schier nergens in voor de Robyne hoeft te wyken, noch in vlees, noch syn sap, nog in enige zyner deugden en gaven, of het moest zyn, om dat ze wat eerder beurs wordt; ’t geen de Robyn nooit gebeurt. Zy komt in Augustus eerst voor den dag, dat is met de Robyne, en schier met de voornaamste Persikken en beste Pruimen. Zy krygt door middel van warme Muren hare rypheid.
kastanie. De grootste soort van deze Vrugt wordt in navolging van de Franschen, hier te Lande Marons geheten: hoewel ze alleen zo groot zyn, om dat ze zyn geënt; nademaal de Boom, uit ’t zaad voortgebragt, zeer kleine Vruchten draagt. Dus neemt men entjes van zulk soort van Kastanien, als men begeert te hebben. Het Enten moet niet gedaan worden, door insplyting, maar door insteking: Daar zyn meer dan twintigderhande soorten van Kastanien. De Vrugt is van den beginne aan bedekt met ene ruwe, zeer doornachtige schors, die daar na opdroogt en de Kastanie laat uitvallen, als ze ryp is, maar die dan noch twee vellen heeft, eene houtten schil, en een wollig vlies van binnen. Daar zyn in ’t gemeen twee, drie, en vier Kastanien in eenen Bolster besloten. De beste Kastanien vallen in Vrankryk in ’t Dauphiné en Vivarets. | |
Manier om Kastanjen te konfyten.Laat ze in de Pan wat braden, pel ze en maak ze plat; daar na in eene Schotel gedaan met Syroop van Abrikozen, of eenige andere, en een weinig Spaanse Wyn, laat ze koken. Als gy ze wilt opdissen, legt’er een Bord boven op; en keer ze om als een Kaas. | |
Om gekristalliseerde, of gepeerlde Kastanien te maken.Neem Kastanien; maak daar eene kleine opening van achteren in, om haar lugt te geven; leg ze dan in kokend water, en geef agt, dat ze niet te veel koken, nochte ook te weinig; om dit te weten, neem eene Spelde, en steek in het gat, dat gy gemaakt hebt; als de Spelde gemakkelyk daar in gaat, neem ze dan van ’t vuur af, en schil ze een voor een, zo heet als gy kunt; leg ze dan op een Zift om te drogen. Wanneer ze dus alle gepeld zyn, zet dan wederom water te koken, en gooi ze daar in, om haar ros water te doen uittrekken; men moet ze niet weder te vuur zetten, maar alleen in het hééte water laten staan, en daar na zagtjes met een Schuimspaan uithalen; daar na ze in een ligte Suiker leggen, dan een klein weinig daar in opkoken, wederom van ’t vuur afnemen en ze de Suiker laten inzwelgen; vervolgens weder laten aflopen in een Zift, of Vergiet-test; daar na ze wederom met dezelfde en andere klaar gekookte Suiker, welke gy daar by moet doen, en ze telkens vermeerderen en laten koken, tot dat de vezels vliegen, als pluimen: doe er dan uwe Kastanien, een voor een, zo netjes in als doenlyk is; zet ze dan weder te vuur, en laat ze koken op de proef van Vliegen. Neem ze eindelyk van ’t vuur en laat ze rusten; schud dan de Pan zagtjes, om het schuim in ’t midden te vergaderen; ’t welke gy met den rug van uwen Schuimspaan zagtjens moet afligten, of anders met ene andere kleine Lepel, waar mede gy de kanten van de Pan moet afschrappen, om uwe Suiker onklaar te maken, ter breedte van eene hand. Dompel in deze onklaarheid uwe Kastanjen, den eenen na den anderen, en haal ze met twee Vorken daar weder uit; Sprei ze op een Roosterje, of wat schoon uitgepluist stroo, op een Vergiet-test, of Schotel leggende; En is’er eenige Kastanje, die in de Suiker aan stukken is gegaan; haal de stukken met den Schuimspaan daar uit, wanneer al uw Suiker on- | |
[pagina 370]
| |
klaar zal zyn geworden; leg ze trotswyze op uwen Rooster als gezegd is; dit zyn de kwaadste niet.
kastanie-boom. Daar zyn twee voorname soorten, de gemeene, en de Indiaanse, welke laatste, hier te Land, Castanea equina genaamd wordt, dat is, Ros-, of Paard-Kastanie. Men noemt dien Boom in ’t Frans een Maronier, wiens Kastanien de grootste zyn. | |
Kweeking van de gemeene Kastanie-bomen.Dees Boom wil beter wassen op ligte en zandige, dan in zware vochtige gronden. Hy wordt gegriffelt met insplyting in de maand van April. ’t Is genoeg, dat het Grifje een oog hebbe, te meer alzo zulk een Entje ligter is om regt op te zetten, dan wanneer het meer oogen heeft. Nochtans is het gemeenste, dat men’er meer oogen op laat, welke men naderhand, ontrent den tyd van S. Jan, afsnoeit. De Indise Kastanie-boom, of Castanea equina, is een de fraeiste tot verciering der Tuinen; hy spreidt zyne Takken heel breed uit; zyne Stam is heel regt, en de Schors glad, zyne Bladeren staan geschikt, als vyf vingers van ene opene hand, doch heel groot, en met tanden aan de kanten, hebbende een bitterachtigen smaak. Zyne Bloemen zyn wit, groeijen aan trossen, en hebben vier, of vyf bladeren. De vrugt is besloten in een huisje, dat byna heel rond is, vleesagtig en vol doornen; zy is van een bitteren en scherpen smaak. Dees Boom is ons uit Indien overgebragt, en dient nergens toe, dan om Waranden te maken. Het hout is zo bros en hol, dat het nergens toe deugt, zelfs niet om te verbranden. Het doet niet dan smeulen, als men ’t op het vuur legt. Eigenschappen. De Indische Kastanie wordt, als Snuiftabak, gebruikt, om ze met de Neus te snuiven: want ze doet niezen en veel vogt lossen; zy is goed voor de Hoofdpyn, die men hemicrania, of migraine noemt, en voor andere kwalen van ’t hoofd; De Paarde-Smids geven ze de Paarden in voor de dampigheit, en hier van daan heeft ze den naam van Paard-kastanie (hippocastanum) gekregen. | |
Manier om de Castanea equina te planten.Men moet ze planten van October tot S. Jan toe; wilt gy ze doen uitloopen; eer gy ze plant, zo moet gy ze in den Kelder zetten, in vogtig Zandt. Als zy uitgelopen zyn, moet gy ze planten op de wyze van eene Kwekery, maar eenen Voet ver van den anderen, mits de aarde vet en goed zy; en dagelyks begieten, naar mate van de warmte; Gy moogr uwe Kastanie-bomen ook wel ten eerste planten, daar gy ze hebben wilt; zy zullen ook wel groeijen, als ze goed zyn, en in eenen goeden grond gezet, of met goede aarde rontom voorzien, en telkens begoten worden.
kastelein. Daar zyn verscheide Vorsten huizen, waar in dit Ampt, in drien is verdeeld, in een Opziender van ’t Gebouw, van de Tapyten en Meubelen, naar de omstandigheden van het Huis, en ’t gemak der Heren. Hy, die ’t alles moet waarnemen moet den Huisraad, welke hy bewaart in goede acht nemen. Hy moet ze netjes houden, ze dikmaal luchten, uitslaan, verschudden en verplaatzen, om ze voor de Mot te bewaren, en afvegen, op dat zy van ’t stof niet bederven. Hy moet den Huisraad in goede orde houden, op dat hy alles, als ’t nodig is, terstond zoude kunnen vinden. De Tafels en andere Huis raad, moet hy wel bewaren, bedekken, bekleeden, wegschikken, in goeden staat houden, en maken, dat hy altyd in staat is, om daar Rekenschap van te geven. Hy moet alles voor Spinnekoppen, Muizen, enz. bewaren, wel sluiten, en van alle gedane onkosten goede Rekenschap kunnen geven; en ten dien einde wel kunnen Lezen, Schryven, Rekenen. Hy moet ook in staat zyn, om zorg te dragen, dat de Bedden wel geschud en opgemaakt zyn.
kat. Noemt men een viervoetig dier; dat van twee soorten is, namelyk Tam en Wild. De Tammen zyn Huisdieren, welke men onderhoudt, om zorg te dragen, dat Muizen en Rotten de zelfde niet plagen met eetbare Spys, ’t zy buiten, of binnen ’s huis op te eten, en Klederen, of andere Huisraad te schenden. Onder de Jongen, die men kweken wil, heeft men voor de beste Muis Katten, die of gans zwart, of graauw zyn, en de wilde Katten best gelyken, of zwarte strepen op een bleekgrauwe grond dragen; men noemt ze Cyperse. Men kiest ook meest de Mey-Katten, dat is, die in de maand Mey geworpen worden. Heeft men echter vryheid om een Kat te kiezen, zo moet zy wel Muizen en niet snoepen. Hoedanige de kleur mag zyn is evenveel; als zy maar die twee eigenschappen heeft, behoeft men over de verkiezing zich niet veel te beraden. Die de Rotten dood byten worden hoger geacht, als de gemeene Muis-Katten; om dat het groter moed en meerder sterkte te kennen geeft: maar eten zy de Rotten op, moet men ze terstond, of Boter en Brood, of Spek daar op te eten geven, anders vermageren ze en besterven het. De Katten worden voor zeer heet van aart gehouden; zo dat men derzelver vet, voor zeer doordringend houdt. Hare lucht is voor sommigen zo benaauwd, dat zy het in een Vertrek niet houden kunnen, waar in’er een is; ja men wil, dat zy den kinderen kwaad doet, altoos dat haar haair, deurgeslokt zynde, de Tering veroorzaakt. De Katten willen wel by mensen wezen, en liefkozen ze, laten zich gaarne daar van stryken, maar zyn ondertussen menigmaal vals en krabben, of ontsnoepen terwyl men’er niet om denkt. Dit heeft tot het Hoogduitze Spreukje gelegenheid gegeven. Das ist und bleibt die Eigenschafft der Katzen; Wenn eine fornen leckt, thut sie doch hinten kratzen. | |
[pagina 371]
| |
Zy maken werk van zindlyk te wezen, en lekken en stryken zich veel; zy begraven hunne Mest en Pis, ’t geen maakt, dat men ze lichtlyk leeren kan hare vuiligheid in Turfmolm, of Zand te brengen: Maar ’t booste is, dat zy de warmte zo zeer zoeken, ’t geen wel maakt, dat zy de plaatzen, daar ’t vuur is, zo na by komen, dat haar de vonken aan ’t lyf blyven hangen, welke zy elders slepen, en ligt een ongeluk van brand veroorken; waarom men naau letten moet, dat zy by nagt by ’t vuur niet kunnen komen, of haar afwennen by ’t vuur te genaken. Op ’t Land is ’t ongemaklyk, dat de Katten gedurig op den tril en van huis zyn; en inzonderheid in ’t Voor- en Na-jaar, als zy Krols zyn. Maar men laat ze daarom wel eens snyden, of men snydt ze wel eens de ooren af, om dat zy niet velen meugen, dat haar een drup in de ooren komt, waarom zy dan liever t’huis blyven. Als men haar Kattenkruit voorwerpt, maken ze allerhande posturen en aardige sprongen. Men tekent onder de zeldzaamheden der Katten aan, dat als een Kater gedood wordt, waar van een Kat met jongen is, die Kat hare jongen verlegt. Ook zegt men, dat, als men een Kat by nagt aan weerskanten van den rug strykt, daar vuur-vonken schynen uit te springen. Ook wil men, dat de ogen der Katten met de Maan groter en kleinder worden; en dat zy het beloop der Zonne navolgen; zo dat zy in den morgenschemering gans open staan, en met den dag stomper van gezicht worden: maardat zy by nacht weder helderder gezicht krygen, en hunne oog-appel gans openen; altoos dat is zeker, dat zy in helderen dag hunnen oog-appel genoegzaam gans toesluiten. Men zegt ook, dat, als men ze in een Zak steekt en ver van huis draagt, zy weder komen. Maar, als men ze’er uit haalt en ruggelings gekeerd daar in brengt, dat zy dan blyven. Men wil dat de Paarden zeer moede worden, als’er een Kat op de Wagen is, waar van de lugt op de Paarden waait, en dat een Paard zeer moede wordt, als’er imand op zit, die Kattevel aan zyn lyf heeft. Vreemde oude Katten blyven niet gaarne daar men een Hond heeft: maar zy kunnen’er veel werk van maken, zo zy’er by opgevoed zyn. Katten-beten geneest men met Grofwerk in Wyn geweekt, en daar op gelegd. De wilde Katten zyn groter, als de Huis-Katten en graauw met zwarte strepen getekend, zy hebben een staart, die dikhairig met zwarte ringen getekend is, terwyl de punt gans zwart is. De poten zyn inwendig gans zwart; en een zwarte streep loopt’er over den hals en rug. Men noemt den Kater van dit soort in ’t Hoogduits Baumrutter. Zy zyn meest in grote, dichte Wouden, en Struiken te vinden, daar het gevogelte veel nestelt. Zy houden zich ook veel aan Meren, Graften en Riviertjes op, daar vele Biezen en Riet is; en alwaar men niet alleen de Nesten der Eenden en Dompelaars vindt, maar ook Waterhoentjes enz.; inzonderheid ook somtyds, om de Vis, die droog blyft leggen, als ’t water is geweken; en tussen ruigt verward blyft, welke zy alzo gaarne, als de tamme Katten, eten. Zy doen ook grote schaden, in ’t Hout en ’t Veld aan ’t Gevogelte, en vangen, met byzondere behendigheid, Mollen, enz. Zy leggen op de Bomen te loeren, horen en zien scherp, en zo dra zy iet gewaar worden, leggen ze op hare luimen, en kort en stil neder, tot dat zy hunne kans schoon zien, en daar af als een pyl daar onder springen. Worden zy van Honden aangedaan, stellen zy zich wakker te weer. Zy nestelen in holle Boomen, ook wel in’t Veld. Hare kroltyd is in January met een gelol en gehuil van allerleije stemmen, en vele Katers worden op zo een tyd lam en te schand gekrabt. De Katten dragen negen weken, gelyk enige andere Dieren, en brengen hare jongen blind ter wereld. Als zy twee jaren oud zyn, hebben zy haren volslagen wasdom, en worden in de Herfst zeer wit. Met der tyd worden de tamme Katten wild, als zy naar Muizen, Vogel-nesten en jonge Hazen in de Dorpen en ’t Veld uitloopen, en wel vangen. Dit smaakt haar beter, dan zich by huis, om de Muizen, en Mensen kost op te houden; inzonderheid als de Vader des huisgezins haar niet ryklyk te eten geeft; of als zy snoepen, veel slaat, of als zy van een Huishond veel te lyden hebben. Hier door gebeurt ’t, dat ook door vermenging dikmaal zwarte, of ligtgraauwe wilde Katten gevonden worden. Als men hare gaten in holle Boomen, of onder de aarde vindt, zet men’er een yzere Voetangel voor, bedekt ze met Loof, Sneeuw of aarden, zo dat zy zich zelf vangen. Of men omzet het gat met Hazen-netten, en jaagt’er de Katten uit. Men lokt ze ook met een Quartel, of Hazen-fluitjen en schiet ze dan, of men vangt ze in Vallen en Strikken. Men legt hun vel den Waterzuchtigen en Dikbuikigen, voor een Borstlap zo op het lyf, dat zy ’t haar op ’t blote lyf dragen, met de kop onder en de staart boven; daar dan zulke het overtollige mede kwyt raken, en de zwakke magen sterk mede worden, maar magere luiden is ’t schadelyk. Het Vet verwarmt, en gesmeerd op de leden, beneemt het hare pyn. In een Neutedop op den Navel gebonden, zoude het goed voor de vallende ziekte wezen.
katrol. Is een Gereedschap, ’t geen ook dient om zwaarten op te hyssen; ’t bestaat uit een Blokschyf en Pen. De Schyf heeft zekere dikte, waar in een groef gedraaid is, om’er een Tou in te leggen, de Pen is een stuk Hout, of Yzer ’t geen’er in ’t midden deur steekt, en waar op zy draait, en het Blok is een stuk hout, dat daar om is, en de Schyf bevat, en dient om de Katrol by zyne Pen op te houden.
kattekruid, nip geheten, wordt van hare byscheuten voortgeteeld. Het begeert een vette grond. Vermids de Katten het zo gaarne eten, moet men het met Doornen, of ander scherp ruigt bewaren.
keel. Wordt geheten de ingang van die engte, waardoor de Spys naar de Slokdarm en Maag geleid wordt. Deze is aan verscheiden ongemakken onderhevig. | |
[pagina 372]
| |
Middelen voor zeere kelen.I. Als men vindt, dat men zyn Speegsel niet kan deurzwelgen, moet men ’t Imperiaalwater van Colcothar nemen (waar van ’t maakzel onder ’t woord colcothar beschreven is) en daar een stuk Linnen in nat maken, ’t geen men op de Keel een uur acht, of negen moet laten leggen. II. Water, gedistilleerd van Moerbeijen is goed voor een kwade keel. III. Kook Gerst met wat Suiker, en gebruik het, als een Gerstewater. IV. Neem een goede lepel Honig, en een lepel Wynazyn, zet het op heete as, om de Honig te doen smelten, doer’er een weinig Waters by, gorgelt’er mede, en zwelg’er ook wat van deur. V. Neem een steentje Ciperse Vitriool, en legt het in Water, om’er wat kleurs aan te geven, en als het ene behoorlyke kleur zal gegeven hebben, zult gy’er een drup, of twee Geest van Zwavel by doen, ’t geen ’t zo helder als te vorten maakt, gorgel’er mede; maar draag zorg dat gy het niet deur slikt. | |
Voor een Zwerende keel.VI. Neem ’t sap van Hondsdraf met wat Zout; raak daar de Zwering mede, of raak ze met Ung: Egiptiacum, of met vry zout water; of meng onder een Ons Rozenhoning een Vierendeels-loots Geest van Zwavel, of van Zout. | |
Om de Schorheid te verdryven.VII. Kook Kaasjes-bladeren en eet ze, als Spanasie.
keel is ook een Vissers spreekwys; en wordt gebruikt van een Net. Men verstaat’er ene opening van een Net deur, waar door de Vis wel in een Net kan komen, maar’er niet weder uit geraken. Deze Keel is in een Net ’t zelfde, als het inkomen van een Rotte-, of Muizen-val.
keelgezwel. Is een ontsteking der Kele, welke zodanig de vryheid van ademen en zwelgen belet, dat men naauwelyks ademen, of zwelgen kan, en van een zeer gevoelige hitte verzeld gaat. Men heeft’er van drie soorten; het eerste wordt door ontsteking in het bloed, het twede door slym veroorzaakt, het derde door een ontlediging der Wervelbeenen van den hals. De eerste twee soorten kunnen veroorzaakt worden, of door een lugt, die te heet, of te koud, of vogtig is, of deur te veel zingen, of schreeuwen, of door gebrek van afgang, of door te veel drinken, of ’t eten van kwade Champignons. Zy ontstaan meest in koude en vogtige jaargetyden, en luchten. Zo by deze ziekte komt een gezwel, of roodheid op de borst, of om den hals, ’t is een goed teken; zo wel, als dat de Oorklieren zwellen; maar zo’er geen gezwel voor den dag komt, de pyn zwaar wordt, de koors vreeslyk, de mond open staat, de tong den mond uit steekt, en de vogt, die men geeft, ter neuze weder uitloopt, de ogen diep in ’t hoofd staan, het aangezigt blaauwt, de uiterste deelen koud worden, betekent het den dood. Zo de Keelgezwellen noch van buiten, noch van binnen te zien zyn, en men niet schielyk wordt geholpen, sterft men den eersten, tweeden, derden of vierden dag, of later; en ’t geen nog meer te vreezen is, zo men dit al deur worstelt, is dat het op de Longe zal vallen, en hen den zevenden dag zal wegnemen, of de zelve zal doen verzweren. | |
Middelen tegen Keelgezwellen.Zo de ontsteking maar van enig belang is, moet men niet ontzien zelf zeer jonge luiden te laten; zo het Vrouwen, of Vrysters zyn, welke het aan de Stonden ontbreekt, moet men ze op den voet laten; zo niet, moet men de Hals-ader openen, of onder de tong laten. II. Na die algemene middelen, is’er niets beter, dan witte Honde stront in de Zon gedroogd. Men neemt een Ons, maakt ze wel fyn, mengt ze daar na met een vierendeel Honig, men doet het op een Neusdoek en slaat het om den hals, als een Pap, of men neemt een vierendeel-loots en geeft het den Zieken in den mond, om ’t daar te laten smelten. Men kan ook Wolvendrek, of Kinderdrek, of Zwaluwendrek gebruiken. Schoon deze middelen vry wat vies zyn; de dood is echter noch afschuwelyker; maar zie daar andete in de plaats van deze. III. Neem Melk, meng ze met witte Wyn, leg ze van buiten op den hals en gorgelt’er mede. IV. Doet levende Pissebedden in een klein zakje van Linnen, hang ze om den hals, en naar mate, dat zy sterven, zal men zich van de pyn ontlast vinden. V. Neem Pissebedden, en vryf ze met driemaal zo veel Honig; maak’er een pap van; leg ze om den hals, en laat een weinig op de tong smelten. VI. Doe een handvol Steenbreek in een halfpint water trekken, en gorgel’er menigmaal mede. VII. Hang een Adderen-hoofd in een zakje genaaid om uwen hals. VIII. Hang de wortel van Peoni om uwen hals, of het stinkend Aas. IX. Nyp een Krekel tussen uwe vingeren dood; en raak met de dode Krekel tot driemaal toe de Klieren van uwen hals. X. Doe de rook van Benjoin door een glazen Trechter in de keel ontfangen. XI. Neem een Zwaluw met zyn Nest en doe het in witte Wyn koken, en maak’er met olie van Camillen, en zoete Mandelen een Pap van, welke men op de keel legt. XII. Doe den Zieke water van Gezegende Distel drinken, waar in men poeder van een Tand van een wild Varken ter zwaarte van een Ryksdaalder gedaan heeft. XIII. Doe een Pad koken, en de zelfde aan Pap op den hals leggen. | |
[pagina 373]
| |
XIV. Men kan ook het Nest van een Zwaluw branden en het tot Poeijer maken, deze met olie van Lelien mengen, om’er een Pleister van te maken, en ze op den hals leggen. XV. Maak een Gorgeldrank, met de bladeren van een Moerbey; en gorgel daar menigmaal mede. XVI. Voor een Keelgezwel door enig vergif veroorzaakt, moet men, Olie, of Azyn en Honig laten zwelgen, of Water met Honig en een weinig Theriak. XVII. Zo de zelfde door damp van dove Kolen veroorzaakt wordt, zal men Theriak doen deurzwelgen, en’er den Hals, Neusgaten, en de slag van ’t Hoofd mede smeren; voor de opstopping van den afgang zal men Klisteren, en enige ligte Buikzuiverende middelen geven; waar by men wat olie van zoete Amandelen zal voegen, en nieuwe olie van Olyven, of nat van Kool met vlees gekookt, na dat men daar vier Lepels sap van Glaskruid, of bladen van Violen by heeft gedaan. | |
Chymise Geneesmiddelen.XVIII. Sal Saturni in een Gorgeldrank, doe een schrupel daar van in acht oncen waters, dat daar toe bekwaam is. XIX. Crystallum Minerale; men geeft het van acht Grein tot een Dragma. XX. Aluin in een Gorgeldrank, een Vierendeel-loods in acht oncen waters, dat daar bekwaam toe is. XXI. Geest van Vitriool; men geeft het in Gorgeldrank, tot een bekwame zuurheid. XXII. Bereide Koralen; men geeft ze van tien Grein tot een Vierendeel-loods. XXIII. Of men doet wat fynen Bolus in wat zoet Bier om te trekken, en daar mede te gorgelen. | |
Andere Geneesmiddelen voor de Keelgezwellen.XXIV. Deze Pleister is een zeer goed Geneesmiddel. Neem eem half Ons gestampte Barnsteen, Zeekat een once; doe het een en ’t ander in een glaze Kolf; giet’er zo veel Brandewyn op, dat zy’er drievingeren breed boven op staat; zet ze in een Marie-bad, of klein vuur, en haal de Geest’er af, tot dat het overige een Honig-dikte behoud. Doe’er weer nieuwe Brandewyn op, en distilleer het weder, en doet dit tot driemaal toe, zonder ’t voorgaande. ’t Geen gy op den grond vind zult gy met Meliloten-zalf mengen. Men legt het buiten op, om de kwade stoffen na zich te halen. Voor het gezwel der Kele en de dikte van den Hals, zal men het om den hals leggen; in bloeden zal men het onder den Oxel van de zelfde zyde leggen, of onder beide, zo het bloeden aan beide de zyden is; en men zal haast genezen zyn. XXV. Neem Zegegroen, Bugula, stamtze en mengze met Boter, leg ze daar na onder de keel; en gy zult daar van terstond de uitwerking zien.
keelkruid, anders Tapkenskruid, of Tongeblad, by de Latynen Lauris Alexandrina, of Idaea genaamt, heeft bladeren als een wilde Mirt, als Plinius zegt, dog groter, zachter, witter en spitser. Het draagt zyn vrucht op de plaatse der rode bladeren, van grootte, als platte kleine Erweten. De takken liggen ter aarde ettelyke voeten lang. De wortel gelykt naar die van de wilde Minte, maar zyn gtoter, zachter, en sterk riekende. Men vindt’er een grote menigte van op den berg Ida, rontom de Stad Heraklea, in ’t Landschap Pontus. | |
Eigenschappen daar van.Dit kruid is heel warm, amper en bitter van smaak, waarom het voor een drankje ingenomen, het Wateren en de Maandstonden bevordert. Het helpt de Vrouwen veel, die in zware Barens-nood zyn, en Verlost ze haast, zo ze’er anderhalf loot van de Wortel met zoeten Wyn drinken. Ook dient het voor de gene, die de Druppel-pis hebben, dog het doet ook Bloed wateren. De bladeren, klein gewreven, genezen de steken van Honigbyen, als z’er worden opgelegd. Met heet water afgetrokken en gedronken, doen ze iemant braken. Het Zaad is nog beter, dan de Bladen, en klein gestoten is het met wat Honing, of gekookten Wyn goed voor de koude Zinkingen en Aamborstigheid. Het sap daar van, met zo veel ouden Wyn in de Oren gedaan, geneest de Doofheid. Eindelyk is het een tegengift voor de Slangen, Scorpioenen en Spinnen. Men maakt’er een Olie van, dat alle dezelfde deugden heeft. Daar en boven verzacht ze, opent en lost op. Waarom die Olie alle koude Zinkingen in de Gewrigten, in de Maag, in den Ruggraat, in de Beroerte, of Bevinge, in de Lever, Milt, Nieren en Lyfmoeder geneest. Als men ze in de Spuitartsenyen doet, verzagtze de winderige Kolyk. Nog zegt men, dat de Laurier niet alleen vry is van den donder, maar zelfs de huizen, daar zy geplant staat, bevrydt. En dat nog wonderlyker is, als men twee droge Laurieblaren tegens elkanderen slaat, springt’er een vuur uit, dat bekwaam is om ’t Buskruid in brand te steken.
keizers kroon, Corona Imperialis, zie hare gedaante en soort in Hubners Kunst-Woordenboek. Wy zullen’er hier maar by voegen, dat zy verzachtende en ontbindende van aart zynde, de koking helpt bevorderen. Alzo zy uit de Oosterse Landen is hergekomen, bemint zy veel eer heette, dan schaduwachtige plaatzen; en, om ze wel te kweken, moet men gaten van een knie diep in de aarde graven, en die met goede welgemeste aarden vullen, en voor al met Koemist; daar moet vier vingeren breed gemeene aarden, en daar op vier vingeren breed zwarte aarde leggen, daar na vergaane mest; leg daar dan de Bol op, en dek ze dan met vier vingeren goede aarde. Zo zy na alle die voorzorg echter jonge Bollen afwerpt, moet men ze wegnemen, of de grote wegnemen zonder de kleintjes te moeijen, die zy dat haar heeft gekregen; men kan ze’er uithalen zo dra | |
[pagina 374]
| |
de Stam begint te verwelken. Dit moet men ontrent alle de Bollen in acht nemen, welke men weg wil nemen.
kelen is een Kunstwoord der Slagers; welke daar door te kennen geven, ’t kwetzen, dat zy aan den hals van ’t Beest doen, om ’t zelve na bloedverlies te doen sterven.
kellerhals, in ’t Latyn Laureola, is een Plant, die men in het Mannetje en ’t Wyfje verdeelt. | |
Beschryving en Plaats van het eerste.De Stam, die eenige takken schiet, heeft een asgraauwe, of witachtige bast. De blaren, die’er menigvuldig aan komen, zyn langachtig, breed, in een gedrongen, en gelyken naar de Laurierbladen, maar zyn kleinder. De Bloemen komen met bosjes boven aan de takken, waar van ieder Bloem uit een kleine Buis bestaat, die boven breeder, in vier puntige deelen gesplitst is, en de gedaante van een kruis heeft. Het Zaad komt na de Bloem, in een Beije zo groot, als die van de Jenever. Deze Plant groeit in Bergachtige en ongeboude Landen, in Bossen en andere beschaduwde plaatsen. De blareu, vruchten en bast, van het Mannelyk Kellerhals, zyn zo bytende, dat de kele en mond van iemant schynt te branden, die ze proeft. | |
Beschryving en Eigenschap van het Wyfje.De takken wassen tot de hoogte van vier voeten, en hebben een dubbelen bast, die ligt van een te krygen is. De blaren zyn als die van ’t eerste soort: Ook gelyken de Bloemen naar die van ’t Mannetje: maar hebben een bleike roode koleur, zwemende naar het Purper. Men vindt dit Kruid op dezelve plaats, als het vorige. Ook heeft het dezelve eigenschap, als het Mannelyk Kellerhals. De Bladen, Beziën en Basten, zyn goed om de Slymen en de Weiachtigheid te verdryven. Men gebruikt ze in de Waterzugt, en laat ze als Thee trekken, of tot een Poeijertje bereiden.
kennip. Zie ook hennip. In ’t Latyn Cannabis geheten. Wordt van de Kruidkenners onder die Planten geteld, welke Bloem en Vruchten op geen ene plaats dragen. Het is namelyk een Plant, die maar een jaar duurt, welker bladen vingerswys gespleten zich hy een voegen; die taai en sterk van bast de zelve vast aan de stam draagt; en op de ene Plant de Bloem, zonder bloembladen, in een openstaande vyfmaal gespleten Kelk draagt, die vyf vezeltjes (stamina) heeft, en in grote menigte aan een staart, met blaadjes doormengt, boven aan den top der Stam staan. Terwyl men op een andere Plant de Zaadhuisjes vindt, die twee hoorntjes dragen, als zy bloeijen, zeer dicht in een bos aan een staan, hebbende een harde dunne broze bast, waar in een rond zaad is. Men heeft dierhalven twederhande soort; een Mannetjes en Wyfjes plant; welke men in Neerland Gelling en Zaling noemt; en welke namen van zelf te kenneu geven, dat de Boeren ze voor Mannetjes en Wyfjes houden. Men noemt, namelyk, een Vis Gelde, die de Hom draagt, en die het geen draagt, daar ’t Visje uit ontsloten wordt na ’t bevrugten een Kuiter, dat is die zaad draagt. Deze twee Planten hebben malkander ook ter bevrugting van noden: want, zonder de Gelling, draagt de Zaling geen vrugtbaar zaad. Daarom plukken de Boeren de Gelling niet uit, voor dat zy gebloeid, en dus het mannelyk zaad aan de Zaling in een grote menigte van stof, heeft mede gedeeld, welke zy dan ryklyk uitgeeft, of laat vallen en verstuiven. Plaats. De Kennip tiert het allerbest, op vochtige plaatzen: want, of schoon zy op hoge zandige plaatzen ook geteeld wordt, zy komt yl op, groeit dun en niet lang. Eigenschappen van het zaad. Het wordt voor Branden, en Ruissen in ’t oor gebruikt; en men neemt het Zaad enige dagen aan een in, om onkuisse lusten te verdryven, ’t Is dienstig voor den Hoest; men geeft het van een Scrupel tot een Drachma. Dit Zaad wordt ook gebruikt, om’er Olie van te slaan, welke tot groene Zeep verkookt wordt; en het geen na het slaan van de Olie in den Buidel overblyft, wordt des Winters het Rundvee op de Stallen, tot Spys gegeven. Maar van de Stam zelve komt een draad, welke tot Touw en Garen wordt gesponnen; en in twee soorten wordt onderscheiden, zo wel, als het gewas zelve; namelyk in Gelling en Zaling, ten zy men de zogenaamde Snotling voor een derde soort wilde houden: doch deze is niet anders dan de korte en magere, of dunne en miswassen Zaling. De twee soorten van Gelling, of Zaling, verschillen ook in gebruik, wordende de eerste deurgaans tot Zeildok, en de andere tot Scheeps, of Touwerk hier te lande gebruikt. Men vindt echter Plaatzen in Duitsland, waar in de eerste voor Vlas tot Lywaat gebruikt wordt. ’t Geen uit de Hennip overblyft, na dat zy gehekeld is, wordt Grofwerk geheten, en wederom gebruikt tot het Weven van Feilen, en tot het maken van Lont, of van Lemmet voor Flambouwen op enige plaatzen. Maar op dat’er niets zonder gebruik van deze nuttige Plant zoude overblyven; wordt de Stam van de Zaling gesneden, gebost, met de einden in Zwavel gedoopt, om ten gemakke van ’t huishouden voor Zwavelstokken te dienen. Doch de Stam der Gelling wordt door een Gereetschap, dat men een Braak noemt, gebroken, en van zyne omgelegen bast, dat is Gelling, te zuiveren. | |
Van de Kennip-Werf.Gelyk men de Landen, daar andere Veldvruchten op geteeld worden, Akkers en Bezaaide Landen noemt, zo hieten, die, waar op Kennip geteeld wordt, Werven, of Kennip-Werven; mooglyk, om dat de Boeren ze voormaals gewoon geweest zyn, rond om hun huis te telen; welke plaats gemeenlyk | |
[pagina 375]
| |
een Werf wordt geheten; wordende die naam van daar overgebragt op die plaatzen, welke verder van huis gelegen zyn, wanneer zy ze in meerder overvloed teelden; Echter worden deze plaatzen ook wel Kennip-akkers geheten. Met de Hennip gaat het hier te Lande gans anders, als met alle andere Akkervruchten. Daar men verkiest, dat de gewassen jaarlyks veranderd worden, en nu en dan eens, braak leggen, daar zaait men op de zelfde Akkers altyd Kennip, waarom deze ook den naam van Hennip-, of Kennip-werven blyven behouden. Men verkiest ook deurgaans, dat zy in ’t ronde van Water-willig, om de luwte, ten minste aan ene kant bezet zyn, daar de meeste winden van daan komen. Doch, dat men de zelfde plaatzen, altyd tot de Kennip-teelt gebruikt, maakt; dat men ze sterk mesten moet; waar toe men wel allerlei, zelfs Paardemest: maar meest al Koejemest gebruikt. Hier door gebeurt het, dat die Boeren, die Hennip-werven hebben, deurgaans wel zullen maken, dat hunne Weilanden niet te sterk gemest worden. De Hennip-akkers en Werven worden voor het bezaaijen geploegd: maar dewyl zy veeltyds te kort zyn, om te kunnen worden geploegd, worden ze ook omgespit tegen den tyd, dat men ze bezaaid. Dit geschiedt gemeenlyk in de maanden April en Mei. Men heelt twee tyden om de Hennip te plukken. De ene is, om de Gelling, de andere om de Zaling te plukken: Want men die Vrucht niet maait: maar haalt ze met wortel met al uit den grond. De Gelling wordt eerder dan de Zaling geplukt. Beide geschiedt het, wanneer het geel worden der bladeren, ’t vervallen van den wasdom aantoont. Dit komt de Gelling in de maanden van Juli en Augustus over, en de Zaling in de maand van September. Wanneer de Gelling geplukt wordt bloeid zy, of zy heeft gebloeid en een grote menigte van stof verspreidt. De Gelling en de Zaling hebben beide ter bereidinge gemeen, dat men ze na ’t uitplukken aan Bossen doet, en de bast, welke zeer vast aan ’t houtige vast zit, na dat zy eerst gedroogd is, door den wind, daar af laat rotten, of, gelyk de Boeren zeggen, roten. Dit geschiedt op deze wyzen. Men neemt de Bossen Hennip, en werptze hoofd aan staart op malkander gestapelt, aan hoopen in de Sloot, en duwt ze, zo veel mogelyk is, naar den grond. Waar na men’er Ruicht en Bagger boven op doet. Dit noemt men in de Root leggen. Na dat zy dus, naar dat het warm is, van zes dagen tot een week, of drie in de Root gelegen heeft, haalt men ze uit het water, of de Root; zet ze te drogen; wanneer’er een vreeslyke stank, als van een Privaat, af komt. Dit zet het water zo kwade hoedanigheid by, dat’er de Vis van sterft, of’er voor vlugten; waarom de Vissers, op dien tyd de Vis wel by Scholen by een vinden, daar goed water is. Dit heeft de Gelling met de Zaling gemeen; Maar de Zaling wordt gedroogd, en voor het Roten nog eerst gedorst; waar na het Zaad gewand en zuiver te Markt wordt gebragt. Dog, om ze tot Hennip, of Kennip te maken, die tot de Spindery bekwaam is, (Want dees naam draagt de Bast ook, die gehekeld tot Touw, of Garen gesponnen en gemaakt wordt) en ze van het houtige te scheiden, wordt de Gelling anders, dan de Zaling gehandeld. De Boeren hebben tot de eerste zekere plaatzen wat van hun huis af gemaakt, om gene ongelukken van brand te krygen; welke plaatzen, voor de Wind, rondom met Riedmatten, of Horden, of Zeilen gedekt, maar boven open zyn. In ’t midden van deze Plaats is een niet diepe kuil; en rondom die kuil staan gemeenlyk drie Horden aan den andere vast gemaakt, en boven met houten tralyswys overdekt. De plaats van deze Horden wordt wel eens van drie Muurtjes bekleed, waar over boven hout, tralyswys gedekt is. Deze plaats noemen zy een Braak-hut. Wanneer zy de Gelling van hare houten stam willen scheiden, leggen zy ze eerst op dezen Oven, of Braak-hut, waar onder klein vuur gemeenlyk gestookt wordt van ’t geen de Gelling afwerpt; en men laat de Bossen eerst beendroog worden, zo dat zy knappen. Daar na nemen zy een Bos van de Gelling, en houden die onder een Gereedschap van hout, ’t geen een voet, of vier lang, en een voet breed is, en op vier pooten staat, ’t welk uit twee stukken bestaat, waar van het bovenste beweeglyke op een As draait, en een lang hout tot zyn handvat heeft; Elke van deze twee stukken bestaat uit enige houten tralyswys vast gemaakt, en tandswys in malkanderen sluitende, zo dat de ene trali tussen de andere in staat, als deze twee deelen op malkander leggen. Tussen dit Gereedschap, een Braak geheten, slaan en kloppen zy de Gelling, tot dat al het houtige aan stuk gebroken, daar uit kan vallen door het uitslaan van de Hennip door den Braker. Waar na de zelve wordt opgebost. Wat de Zaling belangt, de Boer is gewoon die in de Winter by den haart voor tydverdryf te schillen, by het houtige zich te warmen, of aan enige stukken te breken, aan Bossen te doen, en aan zulke te verkopen welke daar Zwavelstokken van maken. | |
’t Zajen der Kennip.Men draagt zorg, dat de Kennip niet te digt gezaaid wordt, en dat men jarig zaad gebruikt, want het tweejarige Zaad is niet bekwaam om te zajen. | |
Drogen.Als de Bossen Kennip gedroogd worden, zet men ze aan Staken; en zo lugtig, en van den ander, dat’er de windt deur kan spelen. De Staken bindt men over dwers aan Boomen, naar de hoogte van de Kennip, en daar na bindt men’er een andere Staak over heen voor het omwaaijen. Men vindt’er in Vrankryk, die hunne Gelling in der volgende Meimaand eerst te Roten leggen, om ze | |
[pagina 376]
| |
beter te hebben. Maar hier te lande, doet men het noit anders, dan kort na dat zy geplukt is.
kennip. Door Kennip wordt niet alleen de Plant; maar de draad, of bast gemeend, die van die Plant geschild, of door Braken afgehaald wordt. In deze Waar geschiedt een grote Koophandel: Men verdeelt ze in Buiten- en Inlandse Kennip. Schoon de Inlandse Kennip voor de beste wordt gehouden; Holland levert echter zo veel niet uit, als vereist wordt, om aan de Lyndrajery en aan de Wevery van Zeilen te voldoen; waarom de zelfde in grote menigte uit de Noordse landen wordt ingevoerd; als van Riga, Koningsbergen, Nerva, Kourland en Muskovien. De voornaamste plaatzen, daar in Holland de Kennip geteeld wordt, zyn de Dortse- en Krimpenerwaarden, schoon zy ook op andere plaatzen gezaaid worden, maar in minder overvloed. Hier van daan komt zy meest ter Goude en Schoonhoven op de Marktdagen te Markt, of wordt ten minste op die plaatzen geleverd, na dat zy van de Kooplieden by den Boer zyn opgekogt. Men teelt ze anders ook in overvloed in Vrankryk en Italien; wordende de laatste voor zeer goed gehouden, en van dit laatste Landschap ook naar buiten uitgevoerd. De Provincien van Vrankryk, waar in men de meeste Kennip teelt, zyn Neder-Normandie, Bretagnien, Picardien, en ontrent Noijon, Champagne, het Soissonse, Bourgogne, (Welke Kennip de beste is) Perche, Neder-Dauphine, en in ’t Viense, en Opper-Valentinois, het Lionse in de vlakte, aan de kant der Sône, Poitou, ontrent de Stad Poitiers in Anjou, Maine, en ’t Niverneesse, Berry, ontrent Bourges, in ’t Gatinois en Auvergne. Dit laaste is in dat deel, dat men Limogue noemt, zo overvloedig, en de zelfde is zo schoon, dat het genoeg uitlevert, om de grootste Franse Vloten daar mede te voorzien. In ’t Jaar 1690. en 1691. haalden de Scheeps Magazynen van Brest, Rochefort en Havre alle hunnen Voorraad van daar; zonder dat’er nog Touwerk aan het Vaartuig der Rivieren van dat Landschap, of de naast gelegen, als de Aliex en Loire ontbrak; hebbende nog genoeg aan de Koopvaardy-schepen geleverd, welke dat jaar te Nantes werden uitgerust. De Kennip van Bourges en Gatinois komt ten meerendeele te Parys. Men teelt ook Hennip in Engeland, maar niet genoeg voor hunnen nooddruft. De Specery- en Drogery-verkoopers van Parys, doen in de nieuwe Kennip. De Lyndraaijers in de gehekelde Kennip; Maar de Kooplieden van de Franse Kramery, die in Yzer doen, doen ze ook ten deele. Zy halen hunnen Kennip van Champagne en Bourgogne in Bossen van honderd en vyftig pond, welke uit vele kleinder bosjes bestaan. Gelyk deze zeer grof is, zo wordt zy aan Klein-garen-spinders verkogt. Ruwe Kennip wordt zulke genaamd, die nog gene bereiding heeft gekregen. Schoone Kennip; noemt men die gehekeld en bekwaam om te spinnen is. Van Kennip, die in Vrankryk wast, mag’er anders niet dan met verlof uitgaan; staande de zelve, in de Ordonnantie van 1687, onder de verboden waren. Alzo de handel in Kennip, ene van de voornaamste van Vrankryk is, waar van een groot deel in ’t Ryk, of aan Touw-werk, of aan Geweef vertierd wordt; of in Scheeps-touw en andere Grofgarens, heeft de Kompanjie van Indiën, die werk gemaakt heeft, om den Koophandel te doen bloeijen, het oeffenen der zelve, en van deze plant, die zo noodzaklyk is, niet vergeten. Alzo de Bestuurders dezer Maatschappye geloofden, dat het dienstig was voor den Staat, de Pacht op den Tabak te vernietigen, en die Waar gemeen en Vertierbaar te maken, stelde zy in ene algemene Vergadering 1719. in de maand December, in de tegenwoordigheid van zyne Koninklyke Hoogheid Filip van Orleans, Bestuurder van het Koninkryk voor, om alle de Tabaksplanteryen in het Ryk te vernietigen, en de Kennipteeld in der zelver plaats te doen komen; zullende de Kompanjie het kwintaal tegen 33 Franse guldens, dat is tegen zes Franse stuivers het pond aannemen, onder Voorwaarde van ze de den Koning tot zyne Zeevaart, voor die prys te leveren. Als deze Voorslag werd aangenomen, werdt’er den 29 van die maand van den Raad van Staat des Konings vast gesteld. 1. Dat de Kenniphandel in ’t binnenste des Lands vry zou staan. 2. Dat het uitgaan van de zelfde, en ze aan Vreemdelingen te verzenden, op straffe van 10000. Franse Guldens, verboden was. 3. Dat het de Maatschappye der Indiën zoude vrystaan, Voor-raad-huizen op te rechten, en de prys der Kennip vast te stellen. 4. Dat het geen daar in zoude gebragt worden, van alle rechten zouden ontslagen wezen, als ook van alle Octrooijen en Pachten, zonder uitzondering. Willende daar en boven, dat de Voorraad-schuren der Kennip zouden gemaakt worden, te weten, twee in Bretanjen; ’t een te Nantes, alwaar de Kennip zoude ontfangen worden tot 33 Liv. de Quintaal, en de andere te Port Louis, daar men’er tegen 35 Liv. voor zoude betalen: Een te Rouan, voor de Kennip van Normandie, alwaar men de Kennip tegen 33 Liv. de Quintaal zoude betalen. Een te Tonnein, voor Guienne in Langedock, alwaar ze tot de zelve prys, als te Rouan zoude ontfangen worden; Een te Valence voor het Dauphiné, en aldaar tot 30 Liv. Een te Maringue, een andere te Clermont, voor Auvergne, alwaar ze desgelyks tot 30 Liv. betaald zoude worden; en eindelyk vyf andere Voorraad-schuren, te weten te Auxonne voor Bourgogne, te Charite voor ’t Nivernois, te Moulin voor ’t Bourbonnois, te Chatelleraut voor Poitou, en te Saumur voor Anjou; in welke de Hennip betaald zoude worden, tegen 30 Liv. de Quintaal, Mark gewigt. Dewyl de Hennip van groot belang is, en het Touw-werk tot Schepen en anderzins gebruikt wordt; is’er op zulke plaatzen, daar grote handel in Grof- en Klein-garen is, Keur op de Hennip; Volgens deze | |
[pagina 377]
| |
Keur, moet alle ondeugende en vrakke Hennig, waar van slegt Touw zoude moeten gemaakt worden, verbrand zyn; gelyk menigmalen ter Goude geschied is.
kennipkooper. Noemt men imand, die de Kennip overal op de Markten en by de Boeren opkoopt, om ze elders weder te verkoopen aan zulke, die ze gebruiken, of laten spinnen, of tot Zeildok weven. Zy die ze uit de Oostzee, of Muskovien krygen, worden deurgaans Kooplieden in Muskovise, of Oosterse waren geheten.
kerkmeester. Is die de Besturing over de wereldlyke zaken van ene Kerk, of Kerspel, en het opzicht over het Gebouw, of de Gebouwen, en het werk der kerke heeft. | |
Verplichtingen der Kerkmeesteren, of anderen, wien ’t Opzicht over het uiterlyke werk van de Kerke aanbevolen is, om hunne goederen te bewaren en te vermeerderen.Zo zy niet getrou zyn in het waarnemen van ’t geen hier volgt, zal het ver daar van daan zyn, dat ze hunne Have zouden vermeerderen: in tegendeel zy zullen ze eerder verliezen. Dat zy dan in acht nemen. I. Of zy om den enkelen Tytel van Kerkmeester te hebben, ofte om een werkelyk waarnemend Kerkmeester te zyn, die rekenschap van zyn Ampt moet geven, konstjens gebruikt hebben, en daar toe gekomen zyn door Kuipery. of belang; ’t welk zou wezen uit een Ampt van barmhertigheid, een geheim van begeerlykheit te maken. II. Of zy als Kerkmeesters een getrouwe Lyst hebben opgemaakt van alle Posten en Papieren, hunnen Handel betreffende, zo wel tot bewys van de stichting (fondatio) en tot gerustheid van de Kerk, als van hare inkomsten; gelyk hen by Plakate belast is. III. Of zy zorg gedragen hebben dat de schulden der Kerke betaald zyn geworden, en de tyd niet hebben laten verlopen, zonder iets af te betalen, uit vreze van zich vyanden te maken. En, of zy het geld van de Kerk ook tot hun eige behoef gebruikt hebben? ’t welk mede by Plakate verboden is. IV. Of zy als waarnemende Kerkmeesters (of Rentmeesters) alle jaren trouwe Rekening van hunne Bediening gedaan hebben, en van allen Ontfangst en Uitgave, die zy hebben gehad. V. Of zy enige stichting aangenomen hebben, zonder de Parochianen geroepen en geraadvraagt te hebben. VI. Of zy, het recht hebbende van eenen Prediker te benoemen, acht hebben geslagen op de aanpryzingen, partyschappen en aanbiedingen, hun gedaan, en niet enkelyk op de bekwaamheid en hoedanigheden, die tot zo eenen gewichtigen Dienst vereischt worden, en of zy daar over den Raad en ’t goedvinden van hunne Parochianen hebben ingenomen?
kers. tuinkers. Zie Hubners Kunst-woordenboek, onder den naam van Natturtium Hortense. Men heeft ze met gekruld en ongekruld blad: maar de laatste is geen telens waard. Zy vereist geen sterke Zon, waarom ze in ’t Voorjaar natuurlyk groeit zonder Paardemist, op wel ter Zon gelegen Rabatten, in doormeste aarde, onder glazen; dan is zy veel smaaklyker, als dat men ze met Mest uitbroeit Men zaait de vroege Sterk-kers boven op wit, effenleggend Zant, en plakt het met de Schop in, ook wel op de vlakke aarde; wanneer men’er wit Zant over strooit, en ’t met de Schop zagtjes soeplakt.
kers. winterkers. Zie Hubners Kunst-Woordenboek op Natturtium Hiemale.
kers (indiaanse.) Zie Hubners Kunst-Woordenboek op Nasturtium Indicum, voor zo ver de Beschryving van dit Amerikaanse gewas belangt. | |
Ingelegde Kers-knoppen.Als de Knoppen van den Bloessem dezer Plant nog gesloten zyn, moet men ze afplukken, ze in een verglaasde Pot, of Glas, en daar Wyn-azyn met Zout en Peper op doen, en naar maten, dat men’er meer krygt, ook meerder Wyn-azyn daar op gieten, onder welke men ze gedurig houden moet. Dit is goed om een grage Maag te maken; men noemt ze Kapucyn-kappers.
kers. waterkers. Zie Hubners Kunst-Woordenboek op Nasturtium Aquaticum.
kers (vogel) geeft een lange tros Bloemen, byna als Castanea Equina, doch kleinder, en wordt van Uitloopen voortgeteeld.
kersseboom. Is een redelyk grote Boom met gekartelde bladen, welker Vruchten zagt zynde een steen hebben. | |
Enten.Kersseboomen worden op Krieken, of Kersstammetjes geënt, of geoculeert; en deze Stammetjes van uitloopen voortgeteeld, maar niet van steenen gezaaid: doch de verëntte Kerssen worden nooit zo groot, als de geëntte. | |
Grond.Men heeft veel oplettendheid op den Grond te maken; zynde het zeker, dat zy in zware gronden, gelyk de Betuw en ’t Sticht uitleveren, veel beter en gaver, als elders groeijen en groter worden, dan in goede Zand-gronden, waar in zelf de Vrucht zo groot niet wordt. Zwavelachtige, Veen-, of Dary-gronden komen met haren aart niet over een, schoon zy daar in door de Boomkwekers in weinige jaren ter Verplanting bekwaam geteeld worden. ’t Zullen, namentlyk in de zelfde, nooit grote en wasselyke Boomen worden; en veeltyds zullen zy Kankeren; zelf in de kragt van hare groei. Men moet ook zorge dragen, dat men Kerssen op een plaats niet plant, waar op te vore een Kersseboom, of Kriek, of Morel gestaan heeft, of gestorven is, na dat hy’er enige jaren gestaan heeft; al was ’t | |
[pagina 378]
| |
schoon, dat men de plaats uitgroef, en wel doormeste. | |
Behandeling.Het Stammetje, ’t geen men Enten zal, moet een tweejarig gewas wezen; anders is ’t Enten zeer onzeker, maar zyn ze ouder, zoogt men ze. ’t Oculeren dezer Steenvrucht slaagt zelden. In ’t Enten moet men acht geven, dat boven aan een blad bot zy; ’t geen zelden aan een Morel gebeurd, dan alleen aan de topeinden. | |
Verkiezing der Boomen.Men kiest om ter Verplanten zulke geënte Boomen, waar op jarig, of tweejarig houtgewas staat: maar van Gezoogde zulke, waar op eenjarig houtgewas is. Men ziet toe, dat de Stam jong en dik zy; dat het bovengewas kragtige houtscheuten hebbe; en dat de schuinse snee aan de Stam by het ent wel omzoomt, en de bast met het ent wel vereenigt zy, en in ’t minste niet doodbekkig. Zodanige verkiezing gedaan zynde, zal men ze in ’t vroege Voorjaar planten, op dat de wortels de Schimmel te minder onderhevig zyn; ’t geen de wortels ligt overkomt, zo’er de minste holligheid blyft. | |
Planten.Men moet in het planten acht geven, dat men de wortels met niet te veel aarde overdekke, maar ze byna op den grond planten. Maar derzelver wortels, zo lang ze niet aan de groei zyn, met Slootflabbe, oude Rund, enz. tegen het uitdrogen dekken. De Halfstamde zyn onder de Vrugtboomen afgekeurd, of de zelve moesten nederhangende takken dragen, als de Jan Arendze, Volgers, en de Kersen vander Nat doen. Maar andere, welke hare scheuten opwaard schieten, als de Gatropse, de Agaat, de Praagse Muskadellen, enz. moeten Laagstammen zyn, of Hoogstammen. Ontrent deze Vruchten moet in acht genomen, dat hoe de Boomen onvruchtbaarder, en meerder houtgewas maken, hoe de zelfde minder gesnoeid moeten worden. En Kersen, zo min, als Morellen, willen op de einde gesnoeid zyn, om dat ’t veeltyds het enige bladbotje van het takje is, waat door het veeltyds gebeurt, dat het gene, of onsmakelyke Vruchten voorbrengt. ’t Is echrer waar, dat de Praagse Muskadellen, en de Gatropse Agaatkersen zeer verloopen, als zy niet worden ingekort; en dat zy, in tegendeel, ingekort zynde, andere takken geven, en cierlyker Bomen maken. Maar het toppen moet niet geschieden, zo men smaaklyker, en meerder Vruchten hebben wil. De Somersnoeijing is aan alle Steenvruchten, die op een ruime plaats groeijen, nadeelig, en dus ook der Kers: maar goed aan zulke, die in kieine bepaling aan Schutting, of Muur staan. | |
Soorten van Kerssen.Prins Maurits Kers, is een Kriek, die naar de wilde gelykt in hoedanigheid, maar zy is wat dikker, en Scharlake-rood van kleur, met witte stippen; zy is zo zoet niet, maar geuriger, als Kriek van den Broek. Dubbelde Rouaanse Kers die ook hoedanigheden van de Kriek hebbende, wat dikker als de voorgaande is. Zy is hard, vleessig, knappende: maar zo hard niet als de Gatropse Kers; zy is ligt rood van kleur, maar wit-bont. Dubbelde Mey-kers, by sommigen de late Muskadel-kers geheten, om dat ze van hoedanigheid, kleur en smaak, daar veel gemeens mede heeft; maar zy heeft geen Kriekesteen. Zy is daar en boven niet zeer draagbaar: maar bloeit sterk. Enkelde Meikers, is niet zeer goed, als om dat zy ’t eerst ryp wordt, want zy is klein en draagt weinig. Praagse Muskadel heeft twee soorten. ’t Ene is rond, maar eerst ryp; Het andere, dat langwerpig is, en ook wel de Velser Kers hiet, wordt van keurige proevers voor de beste gehouden. Beide zyn ze hoog bruin van kleur; vleessig, als de Kriek Van den Broek, maar niet zoo zoet, evenwel geurig; Zy worden beide voor de beste gehouden, zo om dat zy van de goede Kersen ’t eerst ryp zyn, als om dat zy, boven hare geurigheid, de draagbaarste zyn. De Boomen zyn ook wasselyk, en hebben rechtscheutige takken, inzonderheid de langagtige, welker Boomen nog ruim zo kragtig een houtgewas maken, als de andere. Om ze te vroeger te doen rypen, plant men ze aan de Zonzyde; De smaaklykste groeijen ook aan de Zonzyde des Booms, en aan Laagstamde. Jan Arendz. Kers. Is een kleine, bruine, ronde Kers, die de ronde Praagze Muskadel anders vry wel gelykt; maar zeel draagt, schoon zy zo zoet en geurig niet is. Volgens deze zyn rode ronde Kersen; die by de steel wat plagtig zyn. Zy zyn niet vleessig, maar vol van sap, doch weinig van geur. Zy zyn goet voor Konfyt, of Stoof-kersen. Maken taamlyke Boomen, welker takken niet dik, noch rechtscheutig zyn; maar met dunne armen zydwaars uit groeijen. De Guldemonds- Rozenobel-kers, grote Glimmers, Schimmelpennings-keasen, gelyken na deze vry wel: maar zyn vleessiger en merklyk groter, en niet, als tegen malkander te onderscheiden, zyn niet zeer draagbaar, maar om hare kleur en grootte, goede Konfyt-kersen; maken groter Bomen, dan de Volgers. Aanm. op Lusth. Hertoginne-, Oranje-kers, en de Brusselse rode, is de zelfde Kers, en wat hoger rood, als de Volger, ook wat vleessiger; zy is van een verheven geurige smaak; maar slegt van dragen en Boomgestel. Agaatkers is zwartachtig bruin en vleessig, als een Parysse Muskadel, maar verhevener van smaak; platagtig rond; bloeit wel; maar draagt slecht. De Gatropse Kers, ook Knapkers, om hare harde | |
[pagina 379]
| |
knapachtigheid geheten, is ene langachtige en zwartachtige Kers, van goede geur; schiet sterk opwaarts, en maakt een taamlyke goede stel van Boomen. Kers Van der Nath, die wat kleinder, als de ronde Praagse Muskadel is, en wat hoogagtiger rond, is langstelig, en bruinzwart, als zy ryp is, en tevens van een geurige rynse smaak. Zy maakt een fraaije Boom, met ryzige takken. Spaanse Kers, is byna rood en wit, van smaak, als de dubbelde Rouaanse; maar knapt meer, en is zo groot, noch geurig niet, maar draagbaar. Witte Spek-kers, is niet geurig, maar Water en Wind, doch droogbaar: maar anders niet veel waard. Zie Aanm. op Lusth. enz. | |
’t Kweken der Kersen.Alle deze Kersen laten zich, de Kriek uitgezonderd, Enten, en voor al de Witte, welke op het Land, en in de Wyngaarden van Uitloopen groeijen, en om te Greffelen dienen. Die Uitloopen, zyn daar dienstig toe, en inzonderheid, die van de vroege Mei-kers. Men kan de Praagse Muskadel-kersen in een koude Trek-kas telen, en met het laatst van April hebben; zo men’er met January de Glazen voorbrengt, zo voor de koude en Vorst dekt, de stralen van de Zon daar op, zo veel mooglyk is, laat komen; maakt dat de Termometer niet beneden de 34 Graden daalt; en als het wat warm is, de Luikjes opent. Zie Aanm. op Lusthoven. | |
Om Kersen, Aalbessen, Doornbessen, Frambozen, Druiven en andere Vruchten, te doen droge Confituren worden.Neem het wit van een Ey, of twee, met water van Oranje-bloessem geslagen; doe ’t in een kopere of aarde Pan, bestrooize dan met Poeijersuiker, en als zy met suiker gedekt zullen zyn, legt ze dan op een Papier, of op een Teems, of Mandje. Leg ze daar na in de Zon, of voor helder Vuur, om te drogen; zo gy het wilde voor rode vruchten hebben, kunt gy u wat Aalbessen, of Framzbozensap bedienen, met wat water van Oranje-bloessem, maar dan hoeft’er geen Wit van een Ey by, en gy hebt ook geen Oranjebloessem-water van doen, zo gy wilt. Zie daar hoe men de Vruchten met een korstje, als van Ys, overdekt. Zo kan men ook met de Venkeltakjes leven, om’er des Winters de Schotels mede te vercieren, en te eten. | |
Kersen zonder steen, die zeer aangenaam zyn, en ligt mede te nemen.Neem een pond, of vyf vierendeel Suiker op zyn meest; doet ze smelten in een half pint water. Neem vervolgens vier pond Kersen, doe daar de Steel en Steen uit; zet uwe Suiker op het vuur; en als zy kookt, gooi’er dan uwe vier pond ontsteende Kersen in; zie het aan ’t koken te krygen, en laat het een Zood 30 veertig opzieden; dat is, tot dat uwe Stroop een weinig dik is; roer uwe Pan van tyd tot tyd om. Neem ze dan af, en laat ze koud worden. Leg ze dan op een Temes om ze te laten uitdampen; steek’er dan drie, of vier in malkander, om’er ene grote Kers van te maken. Daar na zult gy ze op een Lei, of klein Plankje leggen; Vervolgens’er Suiker over strojen, door een fyn Zyden doekje, daar na zult gy ze brengen in een Stoof, of by gebrek van dien, in een Oven steken, na dat’er het Brood uit is; en als zy aan de ene kant droog zyn, zult gy ze omkeeren, en daar ook Poeijersuiker op stroijen. Zo kunt gy ook met de Pruimen van Damast doen. Dit is een klein Confyt, dat men by zich kan dragen, en zeer aangenaam is; en weinige maken kunnen. | |
Geest van Kersen.Neem zwarte Kersen; doe ze in de Kelder in een houtten Vat gisten, en als de gisting gedaan is, zult gy ’t distilleren om’er de Geest van te bewaren, die verfrissende en openende is; zo’er een bekwaam afziedzel by gedaan wordt, gelyk van de bladen van Klaverzuring, of Aleluya; het matigt de hitte van hevige Koorsen, en de hitte der Lever. Zo kunt gy ook Geest van Aardbeziën en Braambozen maken, die verfrissend is; Geest van Bessen van wilde en andere Vlier, welke zeer goed is, om de Zucht te genezen, gelyk ook de Geest van Jenever, van de Beijen van dien Boom, welke de Maag versterkt, en de vertering der spyze helpt bevorderen. | |
Gestoofde Kersen.Doe Water, Zout, en een vierendeel Boter in een Pot, die het een zood, of drie opkoken, doe’er dan Kersen, Suiker, Nagelen, en Kaneel in, zo veel nodig is; om te maken dat het niet te zuur is. Doe het met den andere stoven. Onder de Kersen reken ik ook de Krieken, zo de witte, als zwarte Spaanse Kersen, vroege en late Kersen, die boven genoemd zyn. | |
Inlegging van Kersen.Neem een pond Kersen; sny ze de steel half af, en neem dan een Konfytuurpan, doe daar in een half pond Suiker, of daar ontrent, zo veel water, als nodig is, om een Siroop te koken; werp’er uwe Kersen in, laatze nog een zood, of twaalf opzieden, of daar ontrent; neem ze dan van ’t vuur en schud ze, en neem vervolgens een Lepel, schuim ze daar mede en laat ze koud worden. | |
Schielyk geconfytte Kersen slecht en recht.Neem vier pond Kersen, en om ze wel te bewaren, doe’er vier ponden gestampte Suiker by; doe die op de Kersen, en doe’er een glas Regenwater op, om zorg te dragen dat de Suiker zig niet aan den Bodem zette. Daar na zult gy ze vervolgens met een gelyk vuur koken, en uwe Pan een reis, of tweemaal roeren, tot dat de Stroop gemaakt is. Draag zorg | |
[pagina 380]
| |
voor uw vuur, op dat uwe Kersen niet plat en worden, want dan worden ze zwart, en hebben geen oog; neem wel acht op uw koken. Dus Confyt men Kersen. Men kan ze ook maken met Suiker reeds, op zyne maat gekookt.
kervel. Is ene der Warmoes-kruiden van den Hof, die zeer aangenaam is. Zy wordt van een zwart, zeer lang en dun zaad gezaaid, begeert een mulle, vette, wel doormeste aarde, en teelt door al hare veelvuldige Wortels, dan grond uitnemend uit; voor al, die in ’t Najaar gezaaid wordt. Daarom zullen de Warmoeziers, op de plaats daar Kervel is gezaaid geweest, gene Wortelen zaaijen, inzonderheid, om dat de Wortelen der Kervel het deurzinken der gele Wortelen beletten; want zy groeijen daar knuistig. Tussen de ryen van vroege grote Boonen, kan men ze in ’t Voorjaar zaaijen; mits dat zy gesneden worde, eer dat zy diepe wortels schiet. Dat Kruid wordt tot Pottasie der Keuken, en in de Geneeskunde, tot Pappen en Afziedzel gebruikt.
ketel noemt men zeker Koper, of Yyer Vaatwerk, waar in iet gekookt wordt; en is van velerlei grootte en gedaante, naar zyn gebruik. Zo heeft men Brouw-ketels, Zeep-ketels, Verw-ketels, Vlees-, Vis-, Koffy-ketels en andere, van verscheide diepte en gedaante; waar van de Vis-ketels de ondiepste zyn, en naar gelang de wydste.
keten noemt men dat garen van Wolle, Zyde, Kottoen, &c. ’t geen men op ’t Weef-getouw spant, en waar tussen de Inslag geschoten wordende, met het zelve, de Stoffe helpt uitmaken, welke geweven is.
keten. Is een Gereedschap, dat uit Yzere, of andere Schalmen bestaande, voor allerlei soorten van gebruiken is; Zy dienen, om te vercieren: maar dan zyn zy van Goud, of Zilver; of hebben’er den schyn van. Ook strekken zy tot velerlei gebruiken, zo tot Beesten als in velerleije Handwerken, en voor al ook in de Keuken, waar in zy dienen, om Ketels enz. over ’t vuur te hangen.
keuken. Is een plaats, alwaar men de Spys tot velerlei gebruiken, gereed maakt. Men moet daar in een volkomen Keuken-gereedschap van alle soorten van Ketels, en Potten van allerlei grootte en gedaante hebben; ook Bekkens, Pannen, holle Schotels, Pollepels, Water-emmers, Tobben, Tafels, Schotels, kleine Schotels, Dekzels van allerlei soort en grootte, Hakmessen, Messen, Roosters, Speten en ander Gereedschap. De Schoorsteen moet ruim wezen, om daar gemakkelyk vele Ketels en Potten en Pannen, en Bekkens, en Speten te kunnen plaatzen, naar den staat der Huishoudinge. Men moet’er een, of meer Heugels kunnen hangen, zo men ’t nodig oordeelt. Men moet’er Asschoppen en Tangen hebben, en grote Vuur-yzers, van Haken voorzien, om de Speten te dragen. Men moet in een welgestelde Keuken gene Ovens, noch Fornuizen vergeten om’er gestoofd op te maken. Men moet’er ook Recht-bank, en voor al een plaats hebben, daar men Spys en Vlees fris en zindlyk kan bewaren; en de Keuken moet altyd zo zindlyk en in goede orde wezen, als mooklyk is.
keuken appelen zyn in Januari Aagten, Guldelingen, en andere zure Appelen, pomme Douce, zoete Holaarts, Graauwe zoeten, Witte zoeten, enz. In February heeft men de zelfde. In Maart heeft de Aagt zyne geur verloren, en de Keuken Appelen zyn nog Guldelingen, en Pieterselie Appelen. In Mey zyn’er nog zoete Holaarts, en de zure Spiegel Appel wordt smaaklyk. In July heeft men de Tarw Appel, St. Jans Appel. In Augustus Calleville, witte Kruid Appelen. In September en October heeft men allerlei Appelen, ook in November het Gelderse Kruis. December, nog met verscheiden andere. Zie de N. Ned. Hov. en Aanm. op Lusth.
keukengoed, keukengereedschap. Noemt men alles, wat in gebruik is ter bereidinge van Spys, als Ketels, Potten, Pannen, Pompen, grote en kleine Lepels, Deksels, Kannen, Visketel, enz. Zie keuken.
keuken knechts. Zyn zulke, die onder het Opperhoofd der Keuken dienen. | |
Plichten van een Keukenknecht, of Jonge.De Plichten van een Keuken-knecht zyn, te passen op alles, wat tot de Keuken behoort, het Keukengereedschap te schuren en schoon te houden, de Pot op zyn tyd te vuur te zetten; de Ketel wel te schuimen, alles gereed te maken, ’t geen in de Pot gedaan moet worden, volgens de orde welke hem het Hoofd gegeven heeft. De Kruiden en ander Moes en Peul-vruchten wel te verlezen, zo voor de Tussen-gerechten, als voor de Gestoofden, op dat de Keukenmeester alles gereed vinde, als hy’er zich van bedienen wil. Hy moet ook maken, dat alle noodige Brand en Kolen by de werken zyn, en maken dat’er niets ontbreekt, en zorg dragen, dat andere Bedienden daar van niet nemen, ten gebruike hunner Kamers; ’t geen menigmaal uit hoofde van de al te grote gemeenschap gebeurt, welke de een met de ander heeft. Zo men by geval gevogelte in huis mest, moeten ze de zelve op haar tyd de kost bezorgen; en voor al moeten ze toezien, dat’er niemand aan de Potten, of Gestoofden raakt, uit vrees, dat men’er iets in doe, dat den Heer nadeel kan toebrengen, of toone, dat het Hoofd daar niet is by geweest.
keuken moes. In Ianuari heeft men jonge Wortelen onder glazen: alle soorten van Wortelen en Rapen, Kool, als Bloem-, Rode-, Savooi-, Spruit-kool, enz. Ajuin, Parei, Andivie, Spinasie, Vet, Kervel, Beet, Zuring, Seldery, Pieterseli. Februari heeft de zelfde met Vet, Sterkers en Radys. In Maart heeft men nog Rode- en Savooi-kool, oude en jonge Wortelen, Schorsonere, Salsefei, Latouw, Sterkers, Radys, oude Spinasie, Kervel, Pieterseli, Zuring. In Mei heeft men allerlei Krop-salade, Komkommeren, en in de open lucht Aspergien, Radys, Spinasie, Kervel, jonge Wortelen en vroege Peulen. Juny geeft, als Mei, Kropsalade, Radys, Spinasie, Zuring, Kervel, Beet, jonge Wortelen, Porcelein, Peulen, Erreten, grote | |
[pagina 381]
| |
Boonen, Komkommers, Ajuin, Zomer-Andivie, Seldery, Artisokken, Bloemkool, Aspersien. Juli Salade, Komkommers, Bloem-, Witte- en Rode-Kool, Peulen, Erreten, Grote- en Turkse-Boonen, Zomer-Seldery, Endivie, Porcelein, Uijen, Wortelen, Radys, Spinasie, Beet, Kervel, Pieterseli en ander Toekruid. Augustus geeft als Juli, Komkommers, Peulen, Erreten, Boere en Turkse Boonen, Bloem en andere Kool, Aartisokken, gele Wortelen, Pastinaken, Pieterseli-wortels, Kropsalade, Endivie, Seldery, Spinasie, Zuring, Kervel, Pieterseli, Beet, Porcelein, en andere Toekruiden. September geeft ten deelen de zelfde, Boere Boonen gaan af; maar Spinasi, Kervel, Radys, Beet en Cichorei-wortels zyn’er. In October heeft men nog Peulen, Erreten, gele- en witte- Suiker-wortelen, Scorsonere, Sassefei, Cichorei, Beet, Pieterseli, Mieriks-wortels, Bloem- Rode- en andere-Koolen; Seldery, Andivie, jonge Spinasie, Kervel en Zuring. November geeft in ’t begin nog Peulen, Erreten, jonge Turkse Boonen, Kropsalade, en voorts Spenasie, Kervel, Beet, Seldery, Andivie, Kool, Wortelen. December geeft Kool, Wortelen, Ajuin, Chalotten, Rapen, Seldery, Andivie, Radys, Spinasie, Kervel, Beet, Zuring, en Pieterseli.
keuken peren zyn in January Kamper, Foppen, Lautjes, Gratiool, Yzendyker en andere Winter-peren. De zelfde heeft men nog in February, als ook in Maart, met de Munniks en andere Peren. Maar Maart heeft noch Kamper, noch Foppen-peren: met de Gratiool, Yzendyker, Munnikspeer, enz. Men heeft de laatste nog in Mei. Maar Juli en Augustus geven Tyd-Suikerperen, September geeft velerhande, gelyk October, November, die weder Foppen-Kamper- en Lautjes-peer geeft; gelyk ook December. Zie Aanm. op Lusth. in N. Ned. Hov.
keul. Zie boonkruid. In het Latyn Satureja. Beschryvinge. ’t Is een Plant, welker takken, die een voet, of anderhalf hoog groeijen, rond zyn; en hard als hout. De bladen zyn ruigachtig van kleur, maar groter als Thym, gelyken naar die van Hysoop, zyn aangenaam van geur en smaak. De Bloempjes zyn gehelmd, wit; na den Purpere trekkende, en wassen gezaaid, tussen de hoeken der stelen in, ’t zaad is rond, en in Zaadhuisjes. Plaats. Men kweekt ze in de Moes-tuinen, van zaad even voor het bloeijen der grote Bonen, zy bloeijen in Juny in geen vette aarde, daar zy ryp zaad voort brengt hoeft men ze niet te zaaijen, en groeit welig zonder oppassen. Eigenschappen. De Keul verdunt zekere vochten, verdryft de Winden, bevordert de koking, wekt de Eetlust op, bevordert de Stonden, en doet wateren, versterkr de Maag, neemt de Walging weg, en sterkt het gezicht. Zy is goed voor de Verstoppingen van de Moer; men bedient’er zich uitwendig van, om kwade Vochten en Oorpyn te verdryven. Het Poeijer der Bladen in Wyn gedronken, is goed voor een kwade Borst, de Long, en voor de Blaas. Men gebruikt ze ook in de keuken, om de Saucen een verheven smaak te geven; Men wil, dat zy, in ’t Stroo gelegt, de vlooijen doet sterven.
keurmeesters noemt men zulke, die door ’t gezag der Overheid zyn aangesteld, om te zien, of zekere Waar wel goed en deugdlyk zy in zyn soort. Zo heeft men ze van allerlei soorten van Waren. Men heeft ze in Zilver en Goud, Vis, Vlees, Steen, enz. inzonderheid in grote en koopsteden. Doch, waar ’t in wezen mag, zy moeten van beproefde kennisse, en trouw zyn: en ’t kwade van hunne Vrinden niet Goed, of ’t Goede van hunne Vyanden niet kwaad keuren, of om een Steekpenning anders spreken, dan het by hen legt.
kever, molenaar. ’t Is een ongediert van een lid van een Vinger groot, langwerpig, als een Boon, ’t welke gelykende na een Tor, in hardheid maar van een ros-bruine kleur, en als gepoeijerd is, waar van daan zy op enige plaatzen, den naam van Molenaars dragen; zy hebben een spitze, harde, nederhangende staart. ’t Hoofd is met twee hoorns, op ’t eind, van een pluisje voorzien. Zy komen van een Wurm voort, welke men de Koorn-wurm, Ver de Blé noemt, even, als de Witjes van Rupsen, en de goude Torren van Wurmen. De Kever doet aan de Boomen veel kwaad, en inzonderheid aan de Noten, waar van zy de Bloem en Bladen eten. Zy leven vele jaren; maar komen in de Lente voor den dag, daar na kruipen zy weder in grond, waar in zy zich tien maanden zonder eten, of van plaats te veranderen, onthouden. In enige plaatzen in Holland kent men ze niet: maar in ’t Sticht, Gelderland, enz. zyn ze beter bekend. | |
Hoe men ze verdryft.Men leg een Laken onder den Boom, daar zy zich hebben aangezet, en schud ze daar uit. Daar na verbrandt men ze, of werpt ze in ’t water; want om dat zy hard zyn, laten zy zich op een zachte grond niet licht dood treden. Hy is openende, goed voor de Steen, en Graveel, als hy gedroogd, in poeijer van een half Scrupel tot een half Dragma ingenomen wordt.
kich-hoest. Zie aamborstigheid.
kiekens eet men op velerleije wyzen; men braadtze na dat men ze fyntjes gelardeerd heeft, en eet ze met Citroensap en Verjuis, met Zout, en witte Peper toegemaakt. | |
Kiekens tot Ragout.Om een Kieken wel tot Ragout te maken, maakt men ze eerst gereed om ze te koken, daar na snydt men ze van achter open, spardt ze van een, en breekt ze de beenen. Dit gedaan zynde, laat men ze met Spek eens opsnerken; Daar na legt men reepen Spek op den bodem van de Casserol, waar by men een weinig Pieterseli, Zout, Peper, nagelen en Uijen doet; daar na belegt men ze met reepen Spek, en daar na legt men’er een goed dekzel op. Als zy dus zyn toegemaakt, zet men de Casserol op gloeijende ko- | |
[pagina 382]
| |
len, en legt deze ook van boven, ziende wel toe, dat de kolen matig heet zyn; en als men oordeelt, dat het gaar is, moet men ’t afnemen om ’t op te dissen. | |
Kieken-Pastei.Om een Kieken-Pastei te maken; Neem Kiekens, schoon gewasschen, de Pooten, Borst en Lendenen, wat gekneusd, doet ze in een korst van de beste Deeg, of in een kopere Schotel, leg ze wel by den anderen, daar Boter by doende; en voorts de korst vullende met Hanekammen, Artisokken, Schaaps-poten, Sausyzen, Swerikken, en ’t geen verder smaaklyk is, als Castanjen, Champignons enz. voorts Foelie, Peper, Noten, Zout. Doe’er dan de Kors overheen, en giet’er Water in, en zet het in den Oven; als het gaar is, zo neem een mengsel van Vleesnat, Verjuis en Eijeren, wel geweld, en doe het’er door een gaatje in, terwyl de Pastei geschud wordt.
kielsteken noemt men de eerste halve Grondsteek, in ’t maken van Graften of Vyvers te doen; Deze steek gaat naar de glooijing nederwaarts, dient tot af-baking, legt de grond tot de glooijing.
kiem. Zie kaan.
kievit. Is een Vogel zo groot, als een matige Duif. Zy heeft groene, witte, blaauwe, rosse en zwarte veren op den rug, en een witte buik. Het hoofd is met een zware kuif, die voor-over krult, voorzien. Zy aast op Wurmen en Vliegen. Zy zyn goed om te eten. Haar geroep gelykt naar den Hollandsen naam, aan dat Dier gegeven. | |
Wyze van ze te bereiden.De Kievit wordt droog geplukt, het ingewand uitgehaald en gelardeerd, waar na men ze aan ’t Spit steekt, en eet ze met Verjuis, Zout en witte Peper.
kievits-eijeren zyn een lekker eten; daar van de groten veel geld voor wordt gegeven, als zy, in de Voortyd, eerst uitkomen: maar ’t gebeurt veeltyds, dat men vuilen krygt; Men neemt daar vele proeven op; Sommige onderzoeken, of zy, met Spog nat gemaakt, niet verwen op de hand: want dit is een slecht teken; anderen, of de punt tegen de tong gehouden, niet warm wordt: want dit wordt voor goed gehouden: maar ’t zekerste is deurgaans, dat zy zonder waggelen op de hand, of met de punt om hoog nederzinken.
kievit-eijeren. Fritillaria. Beschryving, zie soorten, in Hubners Kunstwoordenboek op Fritillaria. ’t Is een Bolgewas, met witte vaste Bollen. Plaats. Men vindt ze in vlakke grazige plaatzen in de Bossen, gelyk te Genas, Covalon in ’t Dauphinê by Orleans, in de velden langs de Loire in Poitou en Xaintonge. Men teelt ze in de Tuinen der Liefhebberen, daar men ze van allerhande kleur, meer uit vermaak, dan tot nut heeft. Eigenschappen. In de Geneeskunst is haar gebruik onbekend. | |
Kweking der Kievit-eijeren.De Kievit-eijeren zyn niet voor een sterke Zon, maar wel voor een vette grond, en men neemt ze in de maand van September op.
kikvorsen. Is een soort van Gedierte, dat in ’t Water en op ’t Land leeft; men vindt ze meest in modderige slooten. De Kikvorzen leven van Groente, Vliegen, dode Mollen en ander klein ongedierte. | |
Hoe men de Kikvorsen by nagt en licht vangt.’t Is geen klein vermaak voor hun, die zich niet vrezen te water te begeven, Kirkvorsen by nacht en licht te vangen, om de grote menigte, die’er op aan komen, en geloven de Zon te zien; Hoe het donkerder is, hoe deze vangst beter gaat. Vele kunnen te gelyk ter vangst gaan, en nemen elk een zak, om ze’er in te doen, die zy vangen; men moet Toorsen van Stroo maken, waar van’er altyd een moet branden, om de Kikvorsen by een te doen komen, en te lichten. Zo gy het vermaak van deze vangst wilt hebben, beschou het Plaatje, het geen hier nevens gaat, en u imand verbeeld bloots-voets in ’t water. Neem een linnen Zak A. B. C. en hou die tussen de beenen, zo, dat de bodem van de Zak omlaag nasleept, en de opening van de Zak vast zy aan de kant A. aan de Nasteling van uwen Broek, en het overige open zy, om’er de Kirvorsen in te steken; zet uwe Dyen ter zelver tyd tegen malkander om te beletten, dat zy’er uitlopen, of gy moest zin hebben, om ze gedurig met de linkerhand toe te houden, terwyl gy ze met de rechterhand zult by een vergaderen. Gy kunt dus met uw driën, of vieren vissen, met imand tussen u, die de Toors houdt, om te lichten en de Kikvorsen te vatten: men heeft kans om te kiezen; want zy bewegen zich niet, maar men moet ook geen geraas maken, om dat zy zich verbergen, als zy ’t hooren.
kina, kina, of China, China, in ’t Latyn, nu eens Cortex Peruvianus, dan eens Arbor Febrifuga Peruviana, Quinquina, Pulvis Jesuiticus et Cardinalis de Lugo en Febrifuga Peruviana geheten. Deze is een Schors van een Boom, die ons uit ’t Ryk van Peru in America gebragt wordt. Zy behoudt den naam eens Booms, die zo groot is, als een Kersenboom. By de Bewoonders van dat Land, draagt zy den naam van Gannaperide, en by de Spanjolen Palo de Calenturas, dat is de Koors-boom. De Indianem noemen ze ook den Dronkenmakenden-boom. Dezen naam, die in Peru zeer gemeen is, krygt hy van de eigenschap, welke hy heeft om Vissen dronken te maken; na dat men zyn hout en bast geslagen, in een Zak, en een Vyver, of ander stil Water gedaan heeft. Men heeft’er twee soorten van; het ene kweekt men, ’t andere groeit in ’t wilde; ’t eerste is ’t beste. De beste Quinquina, moet, droog, zwart, vast, dicht, en fyn, don- | |
[pagina 383]
| |
ker bruin, en zwartachtig van buiten, en wat Harsachtig wezen. De reuk moet niet groot wezen; maar een weinig naar de Schimmel trekken, zonder echter te vervelen, der zelver smaak is wat bitterachtig. De Quinquina, die grote dikke, vezelige basten heeft, als men ze stampt, rosachtig is, of na de Kaneel trekt, is zo goed niet, niet meer dan die, welke met de splinters gemengd is, welke aan de bast vast zit, welke met kleine stof en vuiligheid vol is. Men heeft bedrieglyke Koopluiden, die daar de Bast van Elzenhout onder mengen, welke gemaklyk daar aan is te kennen, dat zy gladder is, en van buiten blanker, en een helderder rood van binnen heeft, behalven, dat de smaak, daar veel van verschilt. | |
De Historie der Quinquina.Men gelooft niet, dat de Oude Geneeskundigen dezen Bast gekend zullen hebben. Men zag ze 1649. de eerstemaal in Europa. De Spaanse Onderkoning bragt ze eerst van Peru in Spanjen. Ter zelver tyd bragten ze ook de Kardinaal de Lugo, en de Jesuïten van daar, en maaktenze gans Europa deur bekend. Men noemde ze in ’t eerst naar dien Kardinaal, en daar na, de Jesuiten Poeijer, om dat zy de eenigste waren, die ze verspreidden, alzo die hoge geestelyke, die van hunne gemeenschap was, hun daar veel van nagelaten had. Zy deden by dien handel zeer grote winst. Deze Drogery heeft het lot van alle gelukkige en heilzame Geneesmiddelen gehad, welke men ontdekt heeft. Men hield ze voor zeldzaam, en kwaad te krygen, en woog ze byna tegen Goud op. Men verkogt ze in het begin niet dan in Poeijer, misschien om ze daar door te onbekender te doen blyven, en de plaats te beter te verbergen, daar zy van daan kwam. De Hoge prys, of mogelyk, de weinige kragr, die de zelve had, by gebrek van kennisse, hoe zy gebruikt moest worden, deed ze in onbruik raken, en zy was byna niet meer bekend, als de Engelse Ridder Talbot, ze in 1680. door het groot getal der wonderbare genezingen, welke hy aan ’t Hof, en in de Stad, met die Poeijer op zyne wyze deed, ze weder in gebruik bragt. Het geheim daar van raakte door de Grootmoedigheid van Lowys XIV. bekend, die dien verstandigen Engelsen Man groot geld gaf, om hem de bereiding daar van openbaar te doen maken; waar in onze verstandige Geneeskundigen, naderhand verandering, vermeerdering, of vermindering gemaakt hebben, naar hunne ontdekkingen, en ondervindingen. Chiflet en Plempius zyn de grootste vyanden van de Quinquina geweest. Barbeyrac, berucht Geneesheer van Mompellier, en een der beroemste Practizyns, van de voorleden Eeuw, heeft ze onder de eerste met goed gevolg gebruikt gehad, en veel toegebragt, om ze in de wandeling te brengen; Willis, Sturmius, Sydenham, Morton, Dolaeus, Ramazinus, en vele andere voorname Geneeskundigen, hebben ze groten Lof gegeven. Wylen de Heer Fabre, eerste Geneesheer van de Koninginne van Portugaal, heeft in ’t Jaar 1678. den 15 Juni in een Onderhandeling over de Koortsmiddelen, by den Abt Bondelot gehouden, ene Beschryvinge van den Boom gedaan, die met den Bast bekleed is, welke zo wonderbare kragt heeft, om de afgaande koortzen te genezen, en den naam van Kina, Kina, draagt. Hy verzekerde het gezelschap de Beschryving daar van, en een Handschrift van een Lisbons Koopman gezien te hebben, die een reis twee, of driemaal in de Indiën geweest had, en ’t zelfde hem geleend had. Zie daar waar op ze byna uit kwam. | |
Beschryving van de Kina, Kina-Boom.Hy is van de grootte en hoogte der oude Kerse-boomen, maaar heeft wat groter, dichter, en min groene bladen. Hy groeit aan de kleine Rivieren, schiet vele wortels, waar uit Spruiten voortkomen, welker bast men overvoert, en in korten tyd groeijen. Hy bloeit, in den maand Mei. Zyne Bloessem groeit aan Ruikers, gelyk onze Vlier-boom. Zyn zaad dat reuk, of smaak zo min, als deszelfs bladen heeft, is hard, zeer rond, en brengt niets voort. Zyne Stam is met een vry dikke gekorven, ruwe bast, voorzien, gelyk de Appel- en Pere-boomen. Deze laat hy gemaklyk van de Stam, ’t zy met een Mes, of ander Gereeedschap, wegnemen, de Indianen gebruiken deze, om ze te schillen. Zy verkiezen den maand van December, en January om dezen Oogst te doen, alzo men gemerkt heeft, dat zy, op andere tyden geschild, minder kragt heeft, en meer aan bederf onderhevig is. ’t Is daarom dat ze de Kooplieden wel leeren onderscheiden. Deze Bast behoudt tien en twaalf jaren zyne kragt, zo zy wel bewaard wordt, daar ’ t niet vogtig is; maar in Poeijer zynde, vervliegt de kracht, ten zy men ze in een welgesloten Glas sluite, dat met Was en een Blaas dicht is gemaakt. Plaats. Deze Boom groeit in Peru, in de Provincie van Sint Francisco de Quinto, of Quisto. Voor al zyn’er vele in de Bergen, welke naby de Stad van Loxa zyn. Men zegt niet te min, dat men ze ook vindt in die van Potosi, welke men voor de beste houdt. Eigenschappen. De Bast van de Kina, Kina is een Geneesmiddel, waar op men tot nog toe ondervonden heeft, dat men de beste staat kan maken in ’t genezen van afgaande Koorsen; en van gedurige Koorsen, die geregelde verdubbelingen en aankomingen hebben. Die met koude komen, wyken lichter voor de kracht van deze bast. De Kina, Kina gelukt somwyl niet, om dat zy niet wel uitgezocht is, of om dat de Zieke niet wel genoeg bereid is door algemeene Middelen, welke voor haar gebruik gaan moeten: want men moet wel aanmerken; dat’er twee zeer algemene oorzaken van de Koorsen zyn, de eerste is, de overvloed van raauwe en onverteerde Vochten, daar de eerste wegen mede vervuld zyn. De twede zyn de Verstoppingen, welke in de Ingewanden gevonden worden. Zo men in ’t eerste geval naar de verschynselen, welke men heeft, met ontlastende Geneesmiddelen begint, zal men de Kina, Kina vergeefs gebruiken; of zo men de Koors | |
[pagina 384]
| |
stuit, het is niet dan voor korten tyd, waar na zy met meer geweld dan te voren weder komt, en veel gevaarlyker is. In de twede omstandigheid moet men na het Aderlaten en Buikzuiveren, Openende middelen, met de bereidingen van de Staal gebruiken, om de wegen voor de Kina, Kina te openen; anders is de Zieke in gevaar van aan de Waterzucht te vervallen, of in een andere Ziekte, welke vry wat erger dan de Koors is. Men neemt de Kina, Kina op velerleije wyzen in, of zo als zy is, of getrokken, of als een Slik-middel, Afziedzel, en Stroop, Extract, alleen, of met andere dingen gemengd. | |
Maniere van gebruik.Sederd langen tyd is het de manier geweest ze den Zieken, van een half tot twee dragma toe, in te geven, en de Poeijer, even voor ’t komen van de Koors, met wat witte Wyn. Maar deze manier is thans veranderd, want men laat tegenwoordig een Ons in twee pond Wyn, tweemaal vier en twintig uren lang, in een Marie-bad trekken; men laat het trekzel’er af loopen, en men doet’er den Zieken, lang voor de Koors, drie, of vier glazen vol van, op een dag, van drinken. Dit houdt men den tyd ten minste van veertien, of vyftien dagen lang aan. Men geeft ze ook in fyne Poeijer. van een tot twee Dragmen, en tot een half Ons toe in, op een dag, en gemeenlyk in vier gelyke deelen, van vier tot vier uren, wordende de etenstyd tussen beiden gehouden. Men geeft hun Sappen, krachtige Vleesnatten, of Vlees, zo hy eetlust heeft. Zo ’t hem daar aan ontbreekt, is ’t een bewys, dat hem de Buik niet gezuiverd is, en dat de Kina, Kina geen te goeden uitslag zal hebben, ten zy men ze met Buikzuiverende middelen menge, gelyk de Diaprunum Simplex, of Compositum, de Confectio Hamech, de Hiera Piera, of enige andere Siroop, of Slik-middel, waar mede men de Kina, Kina kan mengen om’er een, of meer brokjes van te maken. Men moet zo veel geven als de Zieke van noden heeft, om den Buik te zuiveren, en men moet daar mede, naar het verstand van den Geneesheer aanhouden. De Kina, Kina, tot een evengelyke hoeveelheid, als de genoemde Buikzuiverende middelen genomen, twee, of driemaal op een dag telkemaal ter grootte van een Dragma, (gelukt gedurig wel in de hardnekkigste koorsen, als die van den Herfst, en de derdendaagse koorsen. Parys is vol Kwakzalvers, die elk om ’t zeerst hoog opgeven, van hunne geheime Koors-middelen, en zo is ’t overal, inzonderheid by kwakzalverige Doctoren en wysneuzige Chirurgyns, maar zy gebruiken alle de Kina Kina, die zy elk, een andere gedaante geven, en daar de een Aloë, de ander Rhabarber, de derde Extract van Gentiana, Genever, Centaurium, of Duive-kervel, Kervel den bast van Elzen, van Saffraan, Zout van Wynsteen, met het Zout van die Planten voegen, of van enig ander Zout, als het Zout van Gezegende Distel, en Alsem, enz. Men heeft’er ook, die de Kina, Kina trekken met andere middelen, die desgelyks voor koors-middelen gehouden worden: maar het voornaamste van allen is de Kina, Kina, en ’t overige is van weinig nut. De meeste mengen daar verscheiden bittere dingen, of Buikzuiverende middelen onder. Zy hebben alle de leepheid, om van hun middel een groot geheim te maken, en het daar door duur te verkoopen; een zeker middel om ’t onkundige gemeen te misleiden, en voor in te nemen. Enige voegen daar ook een weinig Opium by, maar dit laatste moet’er niet, dan met veel voorzichtigheid bygevoegd worden. | |
Waarschuwingen.I. Men moet den Zieken wel den Buik zuiveren; eer men hem de Kina Kina laat gebruiken, om dat dit Geneesmiddel voor een tyd lang imand opgestopt maakt; en raakt ’t kwaad daar door weder aan ’t gisten, maakt het menigmaal gevaarlyker Ziekten, dan het te voren geweest is, als een benaaude Borst, Waterzucht, Jicht, Persing, verstopte Maandstonden, en verscheiden andere, welke niet, dan te menigmaal op de genezing der koortsen door de Kina, Kina gevolgd zyn. Dit heeft gemaakt dat verscheiden Zieken gewenst hebben weder de Koors te mogen krygen, welke men hun daar door ontnomen had. II. De Kina Kina is daar en boven niet goed voor zulken, die ergens in ’t lighaam ene verzwering hebben, want zy stolt en verhard voor een tyd de vogt, die naderhand weder gist, en het Koudvuur in het deel veroorzaakt. Men moet zich van Melk en dergelyke Spys onthouden, als men dit Middel neemt, om het kaasachtige ’t geen daar in is, en in de Vaten ongetwyffelt stollen zoude. III. Enigen gebruiken Water, in de plaats van Wyn, om de Kina Kina in te trekken; maar ik heb aangemerkt, dat de Wyn best is, ’t zy om de harsachtige stof, welke koorts-verdryvende is, daar uit te halen, of om het tot een middel te dienen, waar door ’t best tot die deelen des lighaams kan deurdringen, waar in het gebragt moet worden. IV. Die, of uit viesheid, of om andere redenen, tegen deze Dranken veel hebben mogten; kunnen ze tot een Slik-middel, of in Pillen gebruiken; men moet ze maar stampen, en de Poeijer met een genoegzame menigte van Stroop van Alsem mengen, gelyk wy onder zeggen zullen. Men moet ze van een half, tot drie Dragmen toe geven. | |
Wat levenswys men daar houden moet, als men de Kina, Kina doet nemen.Men geeft wat veel Kina Kina als de koors komt; en den volgenden dag doe ik weinig, des morgens en des avonds, lang voor den eten, nemen. De grote gift belet gemeenlyk het aankomen der koorts, en de kleine dienen om te beletten, dat zy vyftien dagen daar na, niet weder komt, gelyk menigmalen gebeurt, als men de nodige voorzorg niet heeft gedragen. Men gaat voort met het nemen van dit Geneesmiddel nog acht dagen, tweemaal op een dag, en dan noch acht dagen, eens op een dag. Dus neemt men de Kina Kina zestien dagen lang: | |
[pagina 385]
| |
Maar om noch vaster te gaan, dat de koorts niet zal wederkomen, moet men den Genezen van de koorts, van twaalf tot twaalf dagen, gedurende twee maanden, nog een Dragma Kina Kina in Poeijer, met witte Wyn, als een Slikbrokje gemengd, ingeven. ’t Is goed kragtig Vlees te eten, en Wyn te drinken, als men de Kina Kina neemt, om de kragten weder te krygen, welke de koorts weggenomen heeft, en op dat geesten gemakkelyker de Ziekte verdryven kunnen; men moet ze evenwel met maten gebruiken. Wat de Darm-spoelingen met de Kina Kina belangt; deze kunnen voor Kinderen goed zyn, en zelf voor Oude lieden, die om het Braken, of andere toevallen, gene Geneesmiddelen door de mond kunnen innemen: maar als men maar een weinig in staat is, om dit Koorts-middel te gebruiken, zal het veel meer in matige menigte uitvoeren, als in een grote menigte ’t met een Klysteer in te geven; om dat het zich dan beter door ’t gantse lighaam zal verspreiden; daar het, als een Darmspoeling ingegeven, uit de Ingewanden niet zal geraken. Het oogmerk van hun, schynt niet te zyn goed te keuren, die, by manier van voorzorg, Luiden de Kina Kina doen innemen, welke gene Ziekte hebben. Men heeft’er, namelyk, gezien, die, door een enig gebruik van dat Geneesmiddel, zonder enigen nood, dof en droefgeestig zyn geworden, zo dat men hun voor een Ziekte bloot stelde, die veel gevaarlyker was, dan die, welke men ontgaan wilde. Men heeft ook aangemerkt, dat de Kina Kina den Kinderen de groei belette, als men ze al te lang in gaf. Men bedient zich ook somtyts van de Kina, Kina in gedurige koortzen, om de dampen van de Moer neer te houden, en voor verscheiden andere Ziekten; maar zo zy in zulke gevallen enige verligting toebrengt, gaat dit zo schielyk niet in zyn werk, noch ook zo zeker, als in afgaande koortzen. De Kina Kina werkt gemeenlyk zonder het gewaar te worden; Doch men vindt somwyl gesteldheden, die’er in ’t begin een Buikloop van krygen, en vooral, zo zy ze, als een Drank, innemen. Deze uitwerking vertraagt de voorname kragt daar van een weinig, en de koorts wordt daar om zo dra niet opgehouden. Maar zy doet geen kwaad; in tegendeel, terwyl zy de overtollige vogten veel eer ontlast, dan ze ophoudt, geneest zy de koorts met veel meer zekerheid. De manier van doen van die Geneeskundigen is zelfs niet te veragten, die Buikzuiverende middelen met de eerste Kina Kina mengen, welke ze hunnen Zieken ingeven: Maar als men den Buik zuivert, kort na dat de koorts op ’t gebruik der Kina Kina is weg gebleven, waagt men ze te doen wederkomen, om dat het Buikzuiverend middel de verdikte vogt ontbindt, dun maakt, en ze in beweging brengt. | |
Aanmerkingen over de manier, hoe de Kina Kina de koorts wegneemt.’t Is waarschynlyk, dat de Kina Kina de stoffe der koortze tegenhoudt, even gelyk een Alkalyn; Zout de beweging van een zuur Zout belet; dat is, dat zy der zelver vryheid beneemt, en daar van een soort van Stremsel maakt. Deze vocht blyft gemeenlyk vyftien dagen in rust, en de Zieke vindt zich wat opgezwollen en zwaar, inzonderheid, als hem de Buik niet al te wel gezuiverd is. Daar na komt de koorts weder, om dat de vogt, door de geesten van het lighaam in beweging geraakt, of zich gevoegd hebbende by andere vochten van den zelfden aart, die in die vyftien dagen voortgebragt zyn, zich van de Kina Kina ontlast, en in gisting geraakt, gelyk te voren. Maar zo men, na het lighaam van den Zieken wel gezuiverd te hebben, by het gebruik van de Kina Kina blyft, zet men de vocht zodanig vast, dat men ze doet bezinken, en zich door den afgang, of de pis, of door de onzichtbare deurwaasseming, ontlasten, en de koorts komt niet weder; want de geesten van het lighaam zetten zo veel, als zy kunnen, door hunne beweging, het gene de goede huishouding der deelen ongesteld maakt, voort; en werpen het ten lighame uit. | |
Verscheiden bereidingen van de Kina Kina.I. Bereiding. Neem een Ons Kina Kina, die wel gestooten is; meng ze met zo veel gekookte Wyn, of Rossolis, als nodig is, om’er een Conserf, of een Opiaat van te maken. Men moet ze, van een Dragma tot anderhalf, als een Slik-brok nemen, met wat Wyn daar boven op. II. Bereiding. Neem een once gestootte Kina Kina; twee dragmen rode bereide Koraal; een half Ons Conserf van Cynorodon, anders genaamd Gratem, twee of drie Grein Opium. Maark daar van een Conserf met zo veel Syroop van Kween, of van Granaat, of Barbarissen, of van Kruis-bezien, als nodig is, om ze lyf te geven. De gifte moet van een Dragma en een half, tot twee wezen. Dit is onfeilbaar voor de Rode- en Lever-loop, Spys-loop en andere Loopen. ’t Is ook dienstig, om den Honds-honger te genezen. III. Neem een half Ons Rhabarber, een Ons Kina Kina; ’t een en ’t ander moet wel gestampt wezen; een Ons Conserf van Violen, of Buglosse, of Borago, of Syroop van enkele Cichonei, of Duivekervel, of zo veel als nodig is, om een dik Conserf, of Opiaat te maken. Men moet’er twee Dragmen te gelyk van nemen. Men kan het aan Waterzuchtigen geven, die het, na een derdendaagse koorts, zyn geworden; men moet het den tyd van een maand, of vyf weken laten gebruiken. IV. Bereiding. Neem twee Dragmen Kina, Kina, een half Dragma Gentiaan-wortel, anderhalf Dragma Kreeften-ogen, een half Dragma geel Sandelhout; stoot het alles zeer fyn, en doe’er een vierendeel Suiker onder, die tot Rosensuiker is gekookt; Gy kunt het zo heet gebruiken als mooglyk is, en | |
[pagina 386]
| |
maken’er koekjes van, die van anderhalf tot twee Dragmen wegen. Men kan deze koekjes met zich te Land en op reis nemen, en daar een weinig Wyns op doen gebruiken. V. Bereiding. Neem twee Oncen gestoten Kina Kina, een hand vol kleine Centaurium, laat het trekken op vier pinten zoete Wyn, of iet anders, als zy maar niet verschaald, noch zuur, noch groen is, den tyd van twee dagen op heette as; roerende den grond van tyd tot tyd met een stokje om. VI. Bereiding. Neem een Pint Spaanse Wyn, of andere Wynen, laat daar in, den tyd van twee dagen, een Ons gestooten Kina Kina trekken, met twee Greinen Opium, geef naderhand elken morgen daar van nuchteren drie, of vier Oncen. Dit Mengzel is voor vieze luiden, voor zwangere Vrouwen, die wat vollyvig zyn, en voor kleine Kinderen, welke men de helft niet geven moet, van ’t gene voor is geschreven. VII. Bereiding. Men gebruikt, om de Kina Kina te trekken, gedistilleerd water van Neuten, Scorzonere, Cichorei en dergelyke, volgens de byzondere inzichten, welke men heeft. Men doet by een Pint, of twee Pond vogt, een Ons gestoten Kina Kina: Men laat het op een heete plaats trekken, ten minste den tyd van tien, of twaalf uren, schommelende het glas van tyd tot tyd om. Men geeft’er daar na van aan den Zieken, bekwamelyk zes Oncen, of daar ontrent, te gelyk. Zo de Zieke de Poeijer kan innemen met de vocht, na dat zy’er in gemengd is, doet het een veel gereeder dienst. Men laat den tyd van vier uren tussen elken ingeven verloopen, en geeft eten naar den lust der Zieken. Men laat vier, of vyfmaal van een Trekzel innemen. Zo de koortsen lang duren, vermindert men het getal daar van, als de koorts verlaat. Men moet het gebruik der Kina Kina getrokken, of op zich zelve, enigen tyd na dat de koorts heeft opgehouden, aanhoude: maar allengskens de grootheid der gifte, en het getal der innemingen verminderen. Men mengt met goed gevolg deze Schors en Poeijer, onder de Buikzuiverende Aftrekzels, tot de zelfde hoeveelheid, als onder de Sennebladen, of de Scammony, de Mercurius dulcis, enz., tot een Slik-middel. Met deze voorzorg nogthans, dat men gedurig met de Kina Kina moet eindigen, en niet met een Buikzuiverend middel. Dit is een stuk van ondervinding. De Luiden, die zwak van borst zyn, moeten zich van Kina Kina onthouden, of zo menze hun geven moet, moet men dat enkel in een afziedzel doen, en daar, of de bloemen van Klaprozen met de wortel van Scorzonnere byvoegen, of een ander Borst-, of Hart-sterkend middel. Men doet twee oncen Kina Kina grof gestoten in drie Pinten Water, met een once Scorzonere-wortel, of Klid-wortel koken; wanneer het Afziedzel op ontrent twee-derden is verkookt, doet men’er een handvol bloemen van Klaprozen, of Hoef-blad, en een weinig Zoethout by. Men neemt de Pot van ’t vuur, en laat ze daar na heet staan trekken, zonder meer te koken. Men geeft’er even zo veel van, als van het bovengewaagde Aftrekzel. Wat de andere Bereidingen van de Kina Kina belangt, te weten het Aftrekzel daar van in Brandewyn, Stroop, Extract en Zout, zy hebben de zelfde kragt niet, als de Bast, zo ingegeven, als de natuur ze ons voortbrengt; en deze overgehaalde Bereidingen, doen meer dienst aan de Apothekers, om geld te winnen, als den Zieken om hem te genezen. De Kina Kina is niet alleen een uitnemend middel tegen de koortsen, maar zy is ook een goed Maag-middel, en een Zuurverbeterend-middel, bekwaam om oud Zuur weg te nemen, ’t welke menigmaal in de eerste wegen zo vele ongesteldheden veroorzaakt. Enige Genees-oeffenaars houden ze voor een Hartsterkend middel, bekwaam om de vloeibaarheid aan de vogten weder te geven. Tinctuur van Kina Kina. Dit is een Aftrekzel van de olyachtigste en lichst uit te halen delen van de Kina Kina, door de Brandewyn. Doe in een Urinaal vier oncen goede Kina Kina; stoot ze grofjes; giet’er Brandewyn op, tot dat zy’er vier vingeren breed op staat; maak’er een ander Urinaal van boven op vast, om een Glas van wederstant te maken; en maakt ze wel dicht op den andere met Leem vast, en zet uw Glas in broeijende Mest, of een Marie-bad den tyd van vier dagen. Roer het van tyd tot tyd eens om, dan zal de Brandewyn een rode kleur krygen. Maak de Glazen weder los van een, laat de Tinctuur door een graauw Papier lekken, en bewaar ze in een welgesloten Glas. ’s Is een middel in afgaande koortsen; men doet het drie, of viermaal daags, lang voor de koorts nemen, en gaat daar mede voort den tyd van vyftien dagen. Men geeft het van tien druppen, tot een Dragma, in een welgepaste vogt, gelyk in ’t water van de kleine Centaurium, van Genever-bessen, of Alsem, of in Wyn. Zo men Nieuwe Brandewyn op de Stof giet, die in het urinaal is overgebleven; en men ze, gelyk te voren, laat trekken; zal men’er nog een Tinctuur van halen, maar dat zo kragtig niet is, als ’t eerste. Maar men moet’er wat meer van ingeven. Aanmerkingen. Dit Aftrekzel werkt even, als het Aftrekzel der Kina Kina in Wyn, waar van wy hebben gesproken. Het is daarom gemaklyker, om dat men het bewaren kan, zo lang men wil, en dat andere in korten tyd zuur wordt. Zy die van geen Wyn houden, zullen het liever hebben, maar men vindt’er, die het Aftrekzel met Wyn, voor dat van Brandewyn zullen kiezen, om dat de Wyn bekwamer is, om het zoutige en zwavelige uit een gemengd te halen, als de Brandewyn. Men kan een weinig Koriander en Kaneel in Wyn, of Water laten trekken, en daar na in ’t afgegoten wat Suiker laten smelten, en’er daar na het Tinctuur der Kina Kina in doen; Men zal dan een soort van koorts-verdryvend Rossolis hebben, dat men Kinderen gemaklyk kan doen innemen. Extract van Kina Kina. Dit te maken, is het meest zelfstandige van de Kina Kina te scheiden. | |
[pagina 387]
| |
Laat den tyd van vier en twintig uren acht oncen kina kina zeer heet trekken, in een genoegzame menigte van gedistilleerd Water, laat het daar na zagtjes koken en giet het af; perst ’t geen overblyft styfjes uit, en doe het weeken in rein water van Noten. Doe het koken, en laat het afgieten, als te voren; meng uwe Afgietzels by een, en laat ze bezinken, en giet het heldere daar af; doe’er dan de vogt uitdampen in een Glas, of verglaasde Pot op klein vuur, of heet Zand, tot de dikte van dikken Honing. Dit is een Koorts-middel even zo kragtig, als ’t voorgaande. Men geeft het, van twaalf Grein, tot een half Dragma in Pillen, of gesmolten in Wyn. Aanmerking. I. De Wyn en Brandewyn zyn we bekwaam om een Aftrekzel van de Kina Kina te maken; maar zy zyn niet goed, om een Extract te maken, om dat’er met het uitdampen een menigte van fyne geesten met het geestige van de Brandewyn heengaat. Het water van Neuten is veel bekwamer, want behalven, dat’er min vluchtige stoffe mede heenvliegt; zo is het van zelf koorts-verdryvend. Men kan in de plaats van dat water, dat van Genever-beijen, kleine Centaurum, of Alsem gebruiken. II. ’t Extract van kina kina is voor zulke gemaklyk, die de smaak van het Medicament niet kunnen velen; want men kan het in Pillen met een Ouwel innemen, zonder dat men’er enige smaak van heeft. Maar ik zoude het Aftrekzel, of de kina kina, zo zy is ingenomen, boven dit Extract pryzen, om dat het onmooglyk is, dat hare fynste deelen niet uitwasemen, wanneer het gekookt, of uitgedampt wordt; wat zorg men daar voor ook dragen mag. III. Men kan uit het overschot nog een vast Zout halen, na dat men’er de Tincturen van getrokken heeft. Men moet het doen droogen, branden, en de as Kalcineren in een Kroes. Daar na moet men ze den tyd van tien, of twaalf uren in heet water laten afweeken. Ze een uur laten koken, daar na het water laten afzygen, en de vogt in een aarden Pot laten uitdampen, of in een Glas op heet Zand. Dan zal’er een Zout, op den grond, overblyven, ’t geen in een welgesloten Glas bewaard moet worden. Dit Zout is alkalyn, gelyk al het vaste Zout is, ’t geen men uit Planten haalt; ’t is openende; Men kan het voor de derdendaagse koorts ingeven van tien Grein tot een Scrupel, in een bekwame vogt. IV. Men moet zich niet inbeelden, dat dit Zout alle de hoedanigheden van de kina kina heeft behouden; die zyn alle met de verbranding vernietigd. V. Men denke ook niet, dat men de koorts-verdryvende kracht van de kina kina zal scheiden, zo men ze droog met den Kromhals distilleert: In tegendeel men zoude ze’er mede vernietigen, met de overeen-stemming en ’t verband der deelen weg te nemen, en men zoude niets dan een stinkende geest hebben, en een verbrandde olie, die niet veel goeds zoude doen. | |
Waarnemingen van de Kina Kina.’t Is een Misslag de kina kina in alle soorten van afgaande Koortsen onverschillig te geven, en zonder enige acht op Ouderdom, of Sex, of Luchtstreek, of Jaargetyde, of Gemagtigheid, noch Gesteltenis te slaan. Als men de kina kina aan kleine Kinderen geeft, inzonderheid in den Zomer, voert het niet anders uit, dan voor een poos de Ziekte ophouden, en als zy op een verkeerden tyd gegeven wordt, verlengt ze de koorts maar, die den Herfst en Winter deur duurt, en aanhoudt tot den volgenden Voortyd. Jonge luiden en volwassen mensen, zyn minder aan de ongemakken van de kina kina onderhevig, om dat zy beter uitwaassemen, naar gelang van de Spys, welke zy gebruiken, als zy zich anders in hunne levenswys wel gedragen; ’t geen men de Kinderen niet kan doen doen. De kina kina bekomt de Vrouwen niet wel, en nog minder geestelyke Dochters, om het zittend leven, ’t geen zy leiden. Men moet deze veel eer vluchtige Alkaline Zouten geven, dan vaste. Zy bekomt luiden beter, die lighamelyke bezigheden hebben, en hard werken. Men heeft ondertussen aangemerkt, dat de kina kina nut aan zwangere Vrouwen, in de laatste maanden van haar zwanger zyn, konde wezen. Men kan’er twee Redenen van geven. De eerste is, dat de koorts wordende opgehouden, men de schuddingen voorkomt, welke de Vrugt moet ondergaan, als de koorts komt, en in staat zouden zyn, om ze van de Moer, af te scheuren; en de tweede, dat het gevolg van de Kraam de vochten wegneemt, welke de kina had doen vast zetten. Men moet op de gesteltenis van de Luchtstreek acht geven. Vogtige Landen, daar een grove, dikke lucht uitwaassemt, beletten menigmaal de goede uitwerking van de kina kina. Men kan de kina kina, in alle jaargetyden, niet evenwel te pas gebruiken. In de Zomer en Herfst heeft ze een veel beter gevolg; maar als men ze in de Winter gebruikt, heeft men’er veeltyd berouw van. Men moet zelf letten op droge en natte jaren; De Uitwerkingen van de kina kina zyn doodlyk in vogtige jaren; maar van gelukkiger gevolg in droge jaren. Droefgeestige en Slymerigen hebben van de kina kina gene verlichting, in tegendeel komt de koorts, na dat zy een weinig is opgehouden, met groter geweld wederom, of zy maakt dat men in een kwynen vervalt, ’t geen van den dood gevolgd wordt. Galachtige hebben voordeel van dit Koorts-middel. Uit deze waarnemingen blykt, dat men zeer voorzichtig in ’t gebruik der kina kina moet wezen, dat men te voren de eerste wegen moet gezuiverd hebben; en dat men by de kina kina middelen moet voegen, die de deurwaasseming gemaklyk maken. Zonder dit, maakt men de oorzaak van het kwaad vast. Men noemt de Gentiaanwortel de kina kina van Europa, om dat men’er zich, met goed gevolg, in afgaande koortzen van bedient. Zy is Zweet- en Fenyn-dryvend. | |
[pagina 388]
| |
De kina kina wordt by de Drogisten geheel, en gestootten verkocht. De gestootten moet wel gezift zyn, men moet trouwe en verstandige luiden hebben, daar men ze by koopt; alzo het zeer licht is imand te bedriegen, en zeer moeijelyk het gewaar te worden. De kina kina staat op de Tarif van Vrankryk niet aangeteikent, zo men den Tol van Lion uitzondert, alwaar zy 3 stuivers van ’t pond betaalt. Dus moeten in gevolge van de Tarif van 1664. de Rechten betaald worden met vyf ten honderd van de waarde, waar van de Schatting op een vriendelyke wyze, tussen Kooplieden en Pagters gedaan moet worden. Of zo’er twist ontstaat, door de Bedienden van dit verdrag. (Zo geven zy ook in Holland 3 ten honderd.) | |
Koophandel van de Kina Kina te Amsterdam.De kina kina wordt te Amsterdam van 36 tot 54 stuivers de pond verkogt. De Tara is 12 en 14 op ’t Seroen; de aftrek voor goede ponden, twee ten honderd; en een ten honderd, voor gerede betaling.
kind. De kinderen zyn ’t welvaren van hun huis; en ’t strekt tot hun geluk wel opgevoed te zyn. Zie ’t woord opvoeding. Hun Vader moet hunnen geest en geneigdheid Kennen. Deze geneigdheid is ’t eerste, daar men in de Kinderen op letten moet, om ze, in ’t geen men hen leeren zal, wel te doen slagen. Dit hangt van de Ouders niet af: maar van een natuurlyker gesteltenis, welke men by hen gewaar wordt. En waarlyk de ondervinding leert, dat, als zy door een Vaderlyk gezag, genoodzaakt zyn, een zekeren staat te verkiezen, waar voor zy gene genegenheid hebben, dat zy’er nooit wel in slagen. In tegendeel, zo hunne Verkiezing uit vrye beweging, en natuurlyke geneigdheid voortkomt; komen zy de zwarigheden gemakkelyk en zonder moeite te boven, welke zy in hun doen bejegenen, en maken het deurgaans in hunne zaken wel. Daarom moeten de Vaders en Moeders de Verkiezing wel in acht nemen, welke zy met hunne kinderen zullen doen, om ze aan nering, of hanttering te helpen: want allen zyn daar toe niet even bekwaam, en men moet elk geven ’t geen hem ’t meest vleit; en de Jonge luiden niet dwingen tot het geen, waar in zy genen zin hebben. Niet te min, als de kinderen nog tot de jaren niet gekomen zyn, waar in zy van het geen hun meest vleit, kunnen oordeelen, om zich in de wereld een staat te geven, volgen zy gemeenlyk daar in, ’t geen hun door de Vaders en Moeders wordt opgegeven, zo dat het hun werk is, ’t wel te onderzoeken, en te zien, of zy tot den Koophandel genegenheid hebben; Zo zy zich daar maar een weinig op toeleggen, zullen ze gemaklyk de genegenheden van hunne kinderen leeren kennen. Die zich tot den Koophandel willen begeven; moeten dezen op hun vyftiende jaar aanvangen. De Ouders moeten hun, eer zy ze gaan leeren, de soorten van Koophandel voorstellen, welke zo wel in ’t Gros, als klein geschiedt; om te zien, welke best met hunne Verkiezing overeen komt. Als deze Verkiezing met rypen rade geschied is, moet men de ogen op den Koopman laten gaan, daar men hen zal, om te leeren, bestellen. Hier hangt hun goed onderwys van af, en gevolglyk is ’t van ’t grootste gewigt. ’t Eerste, dat men in den Koopman in acht moet nemen, daar men hen om te leeren bestelt, zyn deszelfs goede zeden, welke in de Godsvrucht, en vreze des Heeren bestaan, de oprechtheid, rechtveerdigheid en billykheid in alle zyne handelingen. ’t Twede is de vaardigheid, bekwaamheid en goede orde, welke in het bestuur van zynen handel te pas komt. ’t Derde is, dat hy naarstig, werkzaam, oplettend, yverig, en gedurig aan zyn werk is. Zo hy die goede eigenschappen heeft, is het zeker, dat de kinderen een goede opvoeding zullen hebben; dat zy in de deugd, in de Liefde en Vreeze des Heeren, zullen opgebragt worden. Dit is een zaak, die men ’t meest in acht moet nemen, alzo’er hun welvaren aan hangt, dat zy door het goed voorbeeld van hun Meester alles leren, wat zy weten moeten, om in den Koophandel gelukkig te wezen. Zyne naaukeurigheid en werkzaamheid zullen maken, dat zy niet ledig zullen wezen, om dat zy gedurig aan ’t werk zullen worden gehouden. Een van dien aart zal niet kunnen velen, dat zyn volk zal wezen zonder iet uit te voeren. Dus zal hy ze altyd in hun plicht houden, niet dulden, dat zy iet zullen doen, dat strydig is met de deugd, hunne onvolmaaktheden berispen, en daar door zal hy maken, dat zy luiden van eer zyn, en bequaam om goeden Koophandel te dryven, als zy eens voor eige rekening hunne zaken doen. Als Vaders en Moeders hunne kinderen eens om te leeren besteld zullen hebben, en zich voor Notaris verbonden voor een tyd, die gewoon is aan ’t lighaam van de gemeenschap, daar zy zich onder zullen begeven, welke ten minsten voor drie jaren moet wezen; moeten zy weten, dat zy ze niet meer zullen mogen tot hunne byzondere zaken gebruiken; dat al hun tyd, arbeid, yver, ten dienste hunner Meesteren zullen moeten wezen, en zy ze niet zullen moeten gewennen, om by haar te komen, ten zy van tyd tot tyd, om hun hunne Eerbied te bewyzen; want behalven, dat dit hen van hunne zaken zouden aftrekken, zullen het hunne Meesters niet wel nemen, en zy menigmaal het gaan na hunne Ouders, tot een voorwendzel nemen; om zo veel te meer, om een kuijer te gaan, zich te verloopen, en daar de kennisse van voor hunne Meesters verbergen; zeggende, dat zy van hunne Vaders en Moeders komen. Om in den Koophandel wel te slagen, zyn’er twee zaken den kinderen nodig. De ene raakt den geest, de andere den aart der lighamen. Ten aanzien van den geest, hebben zy goede verzinningen nodig: want deze is goed voor de konsten der | |
[pagina 389]
| |
Handwerken, en den Koophandel. Zy bestaat in ’t uitvinden van nieuwe stoffen, in aangenaam in ’t Kopen, Verkopen, en ’t Verhandelen van zaken, en fyn, en vaardig in ’t antwoorden te wezen met natuurlyke redenen, als’er fouten in gevonden worden, in wel te kunnen Schryven, Rekenen, en andere dingen te doen, die tot den Koophandel nodig zyn. Dit alles hangt van ’t vermogen af van goede verzinningen te hebben; welke, als zy in de kinderen goed gevonden worden, kan men zeggen, dat zy de vereiste hoedanigheden hebben, om in hunne zaken wel te gelukken. Wat hunne gematigdheid belangt, zy moeten sterk zyn, in staat om alle de moeijelykheden te kunnen uitstaan, die men in den Koophandel bejegent, voor de Reizen te Water en te Land, welke zy door de Landschappen van hun Land zullen moeten doen, daar de Stoffen gevonden worden, en daar men Missen, of Markten houdt; en in vreemde Landen, om te gaan koopen, verkoopen, en de Waren vertieren, om te Pakken, te Handelen en te dragen ’t geen groot is, zonder zich ongemak te doen. ’t Zoude ook te wensen wezen, dat alle die goede hoedanigheden, zo van geest, als lighaam, van fraaiheid van leden en goede manieren verzeld gingen; om dat de zelfde een Koopman zeer wel voegen; en de meeste liever te doen hebben, en te werken met imand, die wel gemaakt is, om dat hy zich aangenamer maakt, als met imand, die het zelfde uiterlyk niet bezit. Vooronderstel, dat de Vaders en Moeders in hunne kinderen die geschiktheid van lighaam en geest vinden, welke ik kom aan te tekenen, moeten zy hun zachtelyk de lust tot dat werk inboezemen, veel eer door redenering, als door Ouderlyk gezag en harde dreigementen: want, gelyk ik voorheen gezegd heb, men moet hunne geneigdheid niet dwingen; maar hun het voordeel van de winst doen smaken, en van het fortuin, ’t geen zy maken zullen, zo zy dien handel aanvangen, om hun welzyn voor ’t overige hunner dagen te bevorderen; gevende hun voorbeelden van Kooplieden, die niets hadden, als zy zig aan den Koophandel begaven, en niet te min grote goederen gewonnen hebben, door middel van welke zy hunne kinderen aan de grootste waardigheden van den Tabbaart geholpen hebben; want de jonge luiden beminnen van nature het vermaak en grootheid: maar voor al moet men hun niet doen weten, dat zy groot geld hebben, in tegendeel: want de kinderen zyn van nature groots; en als zy geloven, dat hunne Ouders groot goed hebben, hebben zy geen smaak in den Koophandel, en willen’er nooit van hooren spreken. De Vaders en Moeders, die hunne kinderen aan den Koophandel brengen, moeten hunne kinderen van haar zevende en achtste jaar af, de noodzaaklyke oefeningen leeren, voor hun werk; dat is wel leeren Schryven, Cyfferen, Boekhouden in Maatschappy en voor hun zelve, op dat zy van hun oogmerk niet verzet worden, ’t welk zy hebben, om hen den Koophandel te leeren, desgelyks de Italiaanse, Franse, Spaanse, Duitse Talen, om dat die zeer nodig zyn, voor zulke, die in vreemde Landen Handel zoeken te dryven. Als zy aan hun Werk niet zyn, moet men ze de geschiedenissen van hunne, en vreemde Landen laten lezen, en Boeken, die van Reizen en den Koophandel spreken; om dat zulk gelees, op een wonderbaarlyke wys, het oordeel der jonge luiden oeffent. Zy leeren daar door beschouwing ’t geen zy moeten doen, als zy in vreemde Landen handel dryven: want zy zullen daar de Zeden en Gewoonten der Volken leeren, waar mede zy te doen zullen hebben; zo wel als de stoffen, welke tot den Koophandel, die zy staan aan te vangen, dienstig zyn, en die tot de Kleuren en Verwen benodigt zyn, en in ’t algemeen, allerlei soorten van Waren, welke bekwaam en nodig zyn, op andere plaatzen, daar men’er gene heeft. Zy zullen daar ook leeren, welke nodig zyn en daar ontbreken, om ze derwaart te zenden. Want men moet weten, dat van de kennisse van alle zulke dingen het verkrygen van grote goederen afhangt, door den dubbelden Koophandel, welke daar op een wyze geschiedt, als ik verhalen zal. ’t Is genoeg om de kinderen ten Koophandel bekwaam te doen zyn, dat zy alles weten, wat daar toe behoort. De andere Wetenschappen zyn niet alleen onnut; maar zeer schaadlyk: want de ondervinding leert ons, dat, de kinderen, welke de Vaders en Moeders na de Kweekscholen zenden, om’er ’t Latyn, de Letter-, Reden-konst, en Filosofie te leeren, tot hun zeventiende en achttiende jaar toe, naaulyks ter Koophandel bekwaam zyn, en dat’er van dertig geen vier zullen wezen, die zich daar aan zullen overgeven, zo zy’er door hunne Ouders niet toe gedwongen worden. De reden daar van is, voor eerst, om dat zy in een Kweekschool van Geleerdheid omgang hebben, en vriendschap maken met kinderen van Luiden van aanzien, welker Ouders in Bediening van ’t Hof en den Tabbaart, of in regering zyn, terwyl hun gesprek en verkeering veeltyds naar de grootheid en de verhevenheid van hun Huis zyn. De jonge Edellieden, die van hooggevoelende gedagten zyn, door de grootheid van hunne geboorte, verachten den Kóóphandel, en alle Staten, welke beneden hen zyn, en noemen somwyl, zelfs in hunne kleine verschillen, uit spotterny, de andere Winkelknegts. Dit alles wekt in den geest den kinderen, een kleinachting voor den Koophandel. Ten tweede, als de jonge luiden de Redenkunst, en de Filosofie deur zyn, hebben zy geen lust, dan tot geleerdheid, en zouden menen geen achting te hebben, en gehouden te wezen voor luiden, die geen hart noch moed hebben, zo zy aan den Koophandel vielen. Deze is de reden, waarom, na de Filosofie, de een zich in de Godgeleerdheid oeffent, om zich tot Kerklyke bedieningen bekwaam te maken, de anderen in de Rechten, om de Rechtbanken te volgen; en anderen in de Medicynen, om zich tot dit Beroep bekwaam te maken. Zo’er zich enigen in bevinden, die, om hunne Vaders en Moeders te vergenoegen, hunne genegenheden dwingen, | |
[pagina 390]
| |
om zich aan deze Hanttering te begeven; zo is het zeker, dat’er weinige zyn, die daar in wel slagen, om dat, gelyk ik boven gezegd heb, zy daar geen achting voor hebben. Anders hebben ze hunnen geest door de Filosofie zo verheven gemaakt, dat zy zich naaulyks, tot verscheiden kleinigheden, vernederen kunnen, welke zy als te laag voor zich aanzien, en waar toe zy zich in hunne Leerjaren begeven moeten, niet tegenstaande zy hun zeer tegen de borst staan. Daar en boven geeft hun de Filosofie zo goede inbeelding van zich zelve, dat zy zich inbeelden tot alls bekwaam te wezen. Dus hebben zy voor hunne Meesters, noch Kameraden achting, en maken zich voor elk onverdraaglyk. Zo dat men de grootste moeite van de wereld heeft, om hen onderdanig te maken. Ten derde, hebben zy in de Kweekscholen ook omgang gemaakt met jonge luiden, die, daar uit gekomen, zich tot den Wapenhandel begeven, waar van het grootste gedeelte Losbollen zyn, in hunne jonkheid. Zy blyven echter nog daar mede gemeenschap houden, en worden ook verleidt, zo dat zy zich in een Pakhuis, of Winkel niet gedurig in den dienst van hunne Meesters houden kunnen; en menigmaal, om hunne ongeregeldheid en losheid, aan ’t stelen geraken. Of zyn zy Luiden van middelen, welker aanzien voor hun instaat, leenen zy geld van luiden, die niets anders doen, dan jonge luiden geld op te schieten, als zy weten, dat zy van goeden huize zyn; hebbende zy gedurig dat gevaarlyk Spreukje in den mond, un bon Mariage païera tout, een goed Huwelyk voorziet het al. Zonder te denken, dat zy zich al bederven, eer zy aan den Koophandel komen, en men ziet haar menigmaal, na drie, of vier jaren, bank breken, en hunne Schuldeissers grote sommen aan hen te kort komen, zonder zich te kunnen ontschuldigen, of rekenschap van hun verlies geven. Zulke voorbeelden zyn niet dan te veelvuldiger, in alle handeldryvende Steden: Ik geloof, dat de Lezer van deze waarheid niet dan al te wel overtuygd zal wezen, en’er niets op te zeggen zal hebben, zo ik’er gene voorbeelden van bybreng. ’t Zoude ook niet redelyk zyn, byzondere luiden ten toon te stellen, welke deze ongelukken zyn overgekomen. Zo de Vaders en Moeders het boven gezegde wel in acht willen nemen, meen ik, dat het geen moeite zal kosten, te begrypen, dat zy, willende hunne kinderen aan den Koophandel brengen, het zeer gevaarlyk is, ze op de Kweekscholen van Geleerdheid te zenden, en ten hoogste nuttig den weg te volgen, welke ik hun te voren aangewezen heb. Dit is naar myne gedagten, het middel, om de kinderen tot den Koophandel zo bekwaam te maken, dat zy’er zich heel wel over te vrede zullen houden. | |
Plichten en verplichtingen der Kinderen.De Kinderen zullen hunne goederen vermeerderen, zo zy getrouw zyn, om de volgende verplichtingen waar te nemen. Want Profeet Ezechiel verzekert van Gods wegen, dat hy, die zyne wille doet, zyn Bestaan zal vinden, en waar mede hy zyne tydelyke goederen zal vermeerderen. Cap. XX. 21. I. Zo zy hunne Vaders en Moeders geëerd zullen hebben, en voor hun alle de vriendschap en achting gehad zullen hebben, welke zy hun schuldig zyn. Exod. XX. II. God zal hunne goederen niet zegenen, zo zy hunne Ouders zullen kwaad gedaan, en Vader, of Moeder gedreigd, of geslagen hebben. Exod. XXI. Canon. Poenitent. III. Zo zy ze gevloekt zullen hebben. XXI. IV. Zo zy hun, in alle rechtveerdige en redelyke dingen, niet gehoorzaamd zullen hebben. Ephes. VI. Coll. III. V. Zo zy hunnen Raad veracht zullen hebben, en daar mede den spot zullen hebben gedreven. XXI. Deut. II. VI. Zo zy na hunnen dood verlangd zullen hebben, om hunne goederen te eerder te hebben. Exod en Deut. Ritual: 1645. over het vierde Gebod. VII. Zo zy, na hunnen dood, hunne uiterste Wille niet hebben doen uitvoeren, en in ’t byzonder, ten aanzien van Godvruchtige besprekingen, welke zy mogten gemaakt hebben; en Wedergevingen, welke zy mogten geboden hebben, en andere dergelyke dingen meer. Die hier in gebrekkig zyn, worden door de Kerklyke wetten, de gemeenschap der Kerke ontzegd. Conc. Valen. & Carth. 4. Agat: 4. VIII. Zo zy ze hebben, in hunne noden en gebreken, de behulpzame hand geboden; als zy daar toe in staat waren. St. Thom. 2. 2. q. 4. c. Inter cetera S. Hier. in Matth: cap. XV. IX. Zo zy te onwetens, en tegen hunne wil, iet ontnomen zullen hebben. Prov. 2. X. Zo zy een lui, ledig leven geleid zullen hebben, zonder zich in noodwendigheden van het leven bezigheid naar hunnen staat te hebben gegeven. Gen. III. Eccles. XXXIII. S. Thom. 2. 2. q. 187. Art. 111. in Corp. | |
Ziekten der Kinderen. Middel voor de Wurmen der kleine kinderen.Neem Tin; laat het enige reizen smelten; en telken male in Wel-water houwen, en geef daar uwe kinderen gedurig van te drinken. | |
Om kinderen van Stuipen te genezen.Neen Hoender-drek; en nog beter gedroogde Paauwen-mest; deel elke stuk in tween, en gy zult in ’t midden van elk stuk een klein wit plaatsje vinden; dit moet men handig met de punt van een Mes’er uithalen, en het met wat Suiker mengen, daar een Poeijer van maken, om daar een halve Dragma van by gelegenheid te geven, of wat meer in Vlees-nat, of witte Wyn. Kinderen die met de Engelse Ziekte gekweld, niet kunnen staan, als zy twee, of drie jaren oud zyn. Zo men zich van Colcothar bedient, kunnen zy loopen over straat, in den tyd van vyftien dagen. | |
[pagina 391]
| |
klaauwen, klawieren, worden die deelen van de Pooten, of Voeten der Dieren genaamd, die met hoornen, of nagelen voorzien zyn.
klaauwen noemt men, in den Tuinbouw, ook zulke deelen van de Gewassen, die in de Schepping geschikt zyn, om zich vast te hechten, en de Ranken van gewassen, die lang en dun zyn, op te houden; Dergelyke vindt men, inzonderheid aan de Wyngaarden, Erreten, enz. Men vindt Liefhebbers, die zich inbeelden, dat deze, van de ranken zynde afgenepen, de Druiven groter doen wassen.
kladschilders. Verplichtingen der zelve. Zo zy niet getrouwelyk het volgende waarnemen, wel ver van daar, dat zy hunne goederen zouden vermeerderen, loopen zy gevaar van ze te verliezen. Want David zegt. Zo de Heere het huis niet sticht, is ’t vergeefs, dat zy arbeiden, die ’t bouwen. I. Die daar in willen gelukken, moeten dan zorge dragen, dat zy gene kwade voor goede Verfstoffen geven, of te dun verwen om hunne Beurs te maken; en dat tegen ’t Beding en oogmerk van hun, waarvoor zy werken. S. Thom. q. 62. Art. 1. 2. II. En gene te grote Dag-gelden rekenen, noch te traag arbeiden en hunnen tyd versokkelen; en zo zy dit gedaan hebben, moeten zy de schade herstellen. S. Thom. q. 62. Art. 7. in corp.
klapper-roos. Zie argemone.
klap-rozen, ook wel rode Koorn-bloemen geheten, om dat zy in Koorn-landen zo overvloedig gevonden worden; in ’t Latyn noemt men ze Papaver Erraticus, of Rheados. De Geneeskunst maakt van de Bloemen een Syroop, en een Water door distillatie, men kookt ze, en trekt ze. Zy zyn dienstig in de Kuch, en voor al in Jigt-pynen, zy helpen ’t deurwaassemen, zyn verzagtende, en bevorderen de Rust.
klarette wyn, klarey, is een Wyn op Kruideryen getrokken, en met Suiker gezoet. Men noemt ze ook Hippokras. Na ’t trekken en zoeten, laat men ze door een spitze Zak zygen.
klaveren. In ’t Frans Triolet, in ’t Latyn Trifolium geheten, zie hare soorten in Hubner, onder den laatsten naam. Men zal hier twee soorten beschryven. De Klaveren namelyk na Leem ruikende, en de Beemd Klaveren. | |
Beschryving der Klaveren, na Leem ruikende.Zy groeijen meer dan een Arm hoog. Zy zyn dun en zwart van Stengels, waar uit hangende stelen voortkomen, welke elke drie bladen, gelyk de Lotus-boom hebben; als zy vers zyn, ruiken zy na Wynruid, en als zy oud zyn, naar Leem. De bloem is Purper-verwig; hairig, lang aan de ene kant, en heeft een kleine aau. Hare wortels zyn dun, lang, hard. Plaatze. Zy groeijen in Silicien en Romanien, en bloeijen in Juli en Augustus. Eigenschappen. Het Zaad en de Bladen van dat Kruid, in Water getrokken, zyn goed in de pynen der Zyde, in opstopping van Water, voor de Vallende-ziekte, beginnende Waterzugt en Moerkwalen. Men geeft van ’t Zaad drie Dragmen in, en vier Bladen. Men geeft dezelve Plant onder de tegengiften. Het water van de gantse Plant gedistilleerd, doet de zelfde kragt. | |
Beschryving van de Beemd-klaveren.Zy hebben ronde blaadjes, die aan drien aan de stelen hangen; Zy hebben witte bloemen. Plaats. Deze groeijen van zelfs in de weiden: en worden in zware kleiagtige Landen, als Koorn gezaaid, wanneer zy ook hoger wassen. Zy bloeijen in Juli en Augustus. Eigenschappen. Het sap van dit Kruid is goed voor Wolken van ’t Gezigt, tegen de Wonden en Littekens. Als men het Afziedzel van de gantse Plant drinkt, geneest het de witte Vloed der Vrouwen. Het Zaad en de Bloemen, in Water gekookt tot een Pap, vermurwen een verzwering.
klaverzuring. Zie Hubners Kunst-Woordenboek op Trifolium acetosum.
kleefkruid. Aparine. Beschryving. ’t Is een Plant, welke teer van Stam, slap, vierkant van Stengel, en ruw in ’t aanraken is; Zy groeit somwyl enige ellen hoog. Hare Bladen zyn smal, en groeijen Stars-wys om een Steel, byna als de Meekrap, daar zy zeer wel na gelykt; Zy heeft een kleine, witte Bloem, een hard zaad, dat rond en hol is, even als een navel geschapen; hier van daan noemen het de Grieken Omphalocarpon. Schoon de Meekrap en ’t Kleef-kruid, op ’t oog even eens zyn, zy verschillen daar in, dat het Kleef-kruid zo ruw is, dat het aan de klederen der voorbygaande hangen biyft. Hier van hiet het by de Grieken Philantropos, Philadelphos, als of men zeide Mensen-vriend. Plaats. Deze Plant groeit in Heggen en Struiken, waar aan zy zich vast hechr. Dioscorides zegt, dat het Sap van zyn Zaad, Takken en Bladen, voor een Drank genomen, een byzonder middel voor Slangen-beten, en de steken der Spinnen zy; dat’er dit Sap ingedrukt, de pyn geneest; en dat ’t Kruid gekneusd, en met Varkensreuzel gemengd, de Kliergezwellen hersteld. Matthiolus zegt, dat’er enigen groot werk van maken, om verse Wonden te genezen, en om de Kloven der Wenkbraauwen te genezen. Zy is middelmatig afvegende en opdrogende, en fynmakenke in zyne deelen.
§. kleed hiet men alles, wat dienstig is om iet te bedekken: maar in ’t byzonder ’t geen dient, om ’t menselyke lighaam te dekken. Onder de Klederen telt men alles, wat aan Handen, Hoofd, of Voeten, om dezelfde te kleden, gebruikt wordt, zelfs Koussen, Schoenen, Hoed, Paruik, enz. | |
Onderscheiden Klederen.Deze worden in Mans- Vrouwen- en Kinder- | |
[pagina 392]
| |
klederen, in Nagt- en Dag-gewaad, Boven- en Onder-klederen, Zomer- en Winter klederen, Jagt- Reis- en Rouw-gewaad, enz. onderscheiden. Zy zyn ook onderscheiden naar de Volken, en schoon de dragt in verscheiden Landen van Europa veel gelyk heeft, echter is’er tussen vele verschil. Zy zyn ook, ten minste op vele plaatzen naar den Stand van elk onderscheiden. | |
Aanmerkingen op de klederen.Een goed Huisvader en Huismoeder moet zich en de hunnen niet boven den staat, noch naar de wispelturigheid, der Mode, kleden; maar, gelyk het welzyn vordert, rein en zindlyk daar mede omgaan; want slordigheid is een teken van onachtzaamheid; en zo men veel verandert in Klederen, is ’t een bewys, dat men zyn huishouden, en een goed bestuur weinig in acht neemt, en van losheid en ieltuitery. Daar en tegen, als men een zindelyk welstaand Kleed, zonder pracht, noch overdaad draagt, is het een bewys eens welgeschikten en eerbaren gemoeds. ’t Wordt voor een goede Huishouding gehouden, zo men alles, wat men kan, of zelve maakt, of koopt, of verstelt; want laat men het doen, en haalt men volk in, zy gaan met de welvaart heen, inzonderheid als men zelf zynen tyd verwaarloost. Een brave Huisvrouw draagt ook zorg, dat de Klederen, die niet gedragen worden, wel en ordentlyk worden opgevouwen en weggeschikt, of in Hang-kassen opgehangen, en op zynen tyd verlucht, afgeveegt om ze voor Schimmel, Mot en Vocht te bewaren. Om Klederen voor de Mot te bewaren, moet men’er in doekjes Kamfer tussen leggen, op dat de reuk daar van over al kome; Enige nemen gedroogde bladeren van Okkernoten, Alsem, Baldriaan-wortel, Wynruit, Varen; Æcon. Lex.
kleer-maker. Wordt geheten een Man, die van zekere geweven Stoffen Klederen maakt. (Die de zelve voor Vrouwen maken, hieten Wolle-Naaisters.) | |
Plichten der Kleermakeren, en Kleermaaksteren, of Wolle-Naaisteren.Zo zy ’t volgende niet getrouw waarnemen, is ’t’er zo ver van daan, dat zy hunne bezittingen vermeerderen zullen, dat zy’er daar en tegen by zullen verminderen. I. Of de Overlieden, die de Leerlingen de Proef moeten afnemen, hen aangenomen hebben en goedgekeurd uit gunst, of eigen belang tegen den Gildebrief. Art. 5. II. Of hunne Proef alle de vereiste hoedanigheden gehad hebbe; en zy’er meer voor Meesters hebben aangenomen, dan zy mogten. III. Of zy het Gildegeld, ’t geen zy hebben ontfangen, ook als eerlyke Luiden wel besteed en verantwoord hebben. Ordon. van Louis XIV. 1664. tot de la reddition de comptes. Art. 1. IV. Of zy ook Waren tot hoger prys gekogt hebben, dan zy vermogten, of kwade voor goede, of van het ene soort voor ’t andere: want zy hebben gezondigd, en zyn verplicht de Kooplieden de onrechtveerdige winst weder te geven, welke zy hebben gedaan, of hebben toegelaten te bedryven. S. Thom. supra q. 77. Art. 1. V. Of zy meer Stof, dan behoefde, genomen hebben, en ’t overschot gehouden; dit zo zynde, moeten zy ’t wedergeven. S. Thom. sup. q. 69. Art. 1. VI. Of zy de Klederen snydende in de tegenwoordigheid van hun, die ze hun lieten maken, de zelfde bedrogen hebben, met de Stoffe met voordagt te bederven. In zo een geval zyn zy ook tot herstelling van gedaanne schade verpligt. (S. Thom. sup. q. 67. Art. 1. in Corp. et q. 62. VII. Of zy ook bewaard hebben, ’t geen van de Stof over bleef, want daar toe zyn zy verplicht. S. Thom. sup. q. 62. VIII. Of zy met geweld de Goude of Zilvere Kant hun hebben ontnomen, welke zy verpligt waren op de Klederen te doen, om daar hun voordeel mede te doen. In zo een geval is’er gezondigd, en zy moeten vergoedinge doen. S. Thom. sup. q. 62. in Art. 2. in Corp. IX. Of zy hunne Jongens, of Knegts, zeker overschot, onder een vals voorwendsel, van de gewoonte, hebben laten nemen; want een onregtveerdige gewoonte verandert geen Recht; en gevolgelyk zyn Meester en Knegt verpligt, vergoeding te doen. S. Thom. sup. q. 62. Art. in Corp. X. Of zy Klederen en andere dingen gemaakt hebben, en niet meer voor ’t maken hebben afgenomen, als hun toekwam: want zy zyn verplicht weder te geven, ’t geen te veel is ontfangen. Art. 10. Art. 16. XI. Of zy Jongens, of Gezellen zynde, hunne Meesters verongelykt hebben met hunnen tyd te verzuimen, of hun iet te onthouden: want zy zyn verplicht ’t te vergoeden. (Art. 2. S. Thom. sup. q. 62. Art. 4. in Corp.
klei. Deze noemt men alle aardachtige graauwe, blaauachtige, en witte stoffe, die vochtig zynde taai is, aan een kleeft; en droog zynde zo hard is, dat men ze aan stukken vryven kan, en gebakken zynde, Steen wordt; terwyl zy noch brandt, noch vuur vat. Deze is van velerleije soort en van velerleije gebruikt, en men heeft de velerleije soorten van Steenen en Gronden maar in te zien, om van haren byzonderen aart overtuigd te wezen. Men noemt ze met de naam van Vol-aarde, Pan-aarde, Pot-aarde, Steen-aarde, Pyp-aarde, enz. Men heeft ze ook daar men Vruchten en Koorn in teelt; en hoe zeer zy alle in aart over een schynen te komen in ’t uiterlyke, zy verschillen echter uitnemend, gelyk de Potten, Pannen, Steenen, die daar van gebakken worden, te kennen geven. Zo noemt men de Stoffe, waar van de Tabakspypen gemaakt worden, Klei; en deze witte Aarde, die ook uit Engeland, Duitsland, en ontrent Maastricht en Luik van daan komt, schoon zy alle wit is, is van velerleije aart en hoedanigheid, gelyk zy ondervinden, die daar van Pypen maken. Nog is aan- | |
[pagina 393]
| |
merklyk, dat de Klei van den Yssel, naar dat zy ouder is, minder in den Oven klingt, en dat die, in de Zellingen, verst van de Rivier gevonden wordt, de blaauste is, en ’t meeste klingt; waarom men’er groter Vormen voor den Steen toe neemt, en de Steen, daar van gemaakt, boven in den Oven plaatst, en ze tot Boven-steen maakt. Zo verschilt ook de Aarde, naar dat zy hoger, of lager op de Yssel wordt gevonden.
kleigronden, dat is, Teelgronden, welke uit zo een vette, taaije, klevende stoffe bestaan, dat zy styf aan een hangen, worden tot den Akker- en Tuin-bouw bekwaam gemaakt door Mest, voor al Paarden-mest en Zand, om ze dus tot Kaluw-aarde te maken. Als de grond dus mul is gemaakt, is zy zeer groeibaar. Witte Klei-gronden zyn by ons slecht, en noch slechter de Blaauwe. Kleigronden moeten tegen de heette Zomer niet gespit worden, want dan drogen ze te hardbarstig en steenig. De Kleigronden, die van onderen met een harde korst, of vastgesloten Darie, Our, Leem, of Katteklei bezet, of dieper, als vyf, of zes voeten zyn, worden drie spitten diep omgespit. Maar, wanneer in Zandgronden, ene vast korst van Dary, Our, Leem, enz. gevonden wordt, moet zo een korst doorgespit en klein worden gebroken, ja zelf schoon zy beneden ’t laagste Zomer-water legt. Voorts moet op vaste zware Kleigronden, van boven een duim dikte mul-gevroren klei, dary gelegd worden, om ze te gemaklyker te schoffelen. Maar dit moet niet geschieden, daar men Aardvruchten, of Bloemen teelt, dewyl de Dary daar geenzins goed is. Zie Aanm. Op Lusth.
klepper. Zie paard.
kleur. | |
Geheim, om een fraaije Goudkleur te maken.Men moet een vers Ei nemen, en met een Spel een gaatje in de Schaal doen, daar het Wit uithalen, en’er niets, dan ’t Geel in laten; daar na moet men het Ei, met Kwikzilver, en met Zout Ammoniac vullen, en zo wel van de ene, als de andere kant van ’t Ei de gaatjes stoppen; en laten het dan veertig dagen in een Mest-hoop van Paarden leggen; dit maakt een fraai Goud; men kan het ten allen tyden maken; maar ’t gelukt best in de hitte van de Zomerzon. Om’er zich van te bedienen, moet men die kleur met Arabise Gom mengen, en zich daar van, met een Penceel, op alle soorten van werken in Waterverw, bedienen. | |
Om Brons van Goudkleur te maken.Neem twaalf Dragmen Gom Elemi, welke men moet laten smelten; neem nog een once onbereidde Kwikzilver, twee oncen Ammoniak-zout; Doe alles in een glazen Fiool, die geluteerd is met Leem en wit van Ei. Zet deze Fiool in een pot, die vol As is. Laat daar in alles smelten, en alles gesmolten zynde, doe’er Orpigment, en vylzel van geel Koper, naar believen, by; alles wel gemengd zynde, bedien u daar van. | |
Om een Rode kleur te maken.Laat een nacht lang Campechie-hout in een loog van Tartar-zout staan trekken, met een weinig Aluins. Laat het daar na op een derde verkoken; laat het dan door een Lywaat zygen; en doe’er Arabise Gom by. Men doet’er meer, of minder Aluin by, naar dat men de koleur hoger, of min hoog wil hebben. | |
Om een Rode kleur aan Hout te geven.Neem gestote Alkanette; meng ze met Notenolie; laat ze laauw worden, en vryf’er Het hout mede. | |
Om Olyf-kleuren te maken.Men neemt voor Mannen, Wit en Vermillioen; voor Vrouwen en Kinderen, een weinig Wit en Blaauw; voor Oude lieden, Wit en Oker; voor Paarden, Rook-zwart, Oker en Wit; voor zwarte of bruine Paarden, doet men’er wat Zwart in; en voor graauwe, Wit, Zwart, en Rook-zwart. | |
Om een Gele kleur te maken.Laat een half uur lang vier oncen Scarlaken-Bessen in een pint Water koken; doe’er in Rots aluin, een Hazeneut grootte; en vryf daar uw Hont mede. | |
Anders.Neem Saffraan, in water geweekt, of Scharlakenbessen aan stuk gestampt, laat ze koken in een loog van Wynsteen-zout, op een derde; laat het daar na deurzygen, en zet het weder op ’t vuur met een weinig Aluin, en neem het, na eenige opwalmingen, af. Doe het in een Fles, welke wel gestopt moet zyn; en als gy het gebruiken wil, schommel het dan eerst eens om, om de kleur levendiger te maken, kan men’er nog wat Saffraan by doen. | |
Groen der Blaas, of van Duinbeziën.Laat het sap van Duinbeziën, wel ryp geworden, in de Schoorsteen drogen, en meng ze met Aluin; om dat men het in een Blaas doet, noemt men het, groen der Blaas. | |
Doorschynende Kleuren voor groen.Neem Spaans-groen, Arabise Gom, Sap van Wynruit, doe het alles in sterke Wyn-azyn, zet over ’t vuur koken; laat het daer na deur Lywaat het den tyd van vyftien dagen in de Zon, of laat het loopen, en bewaar het in een welgestopte Bottel, welke moet geschommeld worden, als gy de kleur gebruiken wilt. | |
[pagina 394]
| |
Fraaije Blaauwe kleur.Vryf Spaans Wit, met Spaans Groen. | |
Anders.Laat de Palm de Cristal de Allemagne, een nagt in Pis weeken, vryf ze daar na in stuk, met levende Kalk, waar van gy’er meer, of minder in zult doen, naar dat gy een donkerder, of min donkere kleur wilt hebben. Om ’t vogt te weeken, gebruikt men niets dan wat Pis, en Arabise Gom. | |
Blaau Turquin.Doe Duitse Tournesol een nagt staan weeken in Pis, vryf ze daar na met levendige Kalk, doende daar meer, of minder by, naar dat gy een hoger, of minder Blaau hebben wilt. | |
Blaau, dat de Ultramaryn naby komt.Vryf Indigo zo goed, als gy kunt, op een steen met Terebinthyn-olie. Doe daar na uwe stof in een wel toegesmeerde aarden Pot, zet die in de kelder, en begraaf ze in de aarde, en laat ze daar in den tyd van zes weken, of langer, want hoe zy’er langer in blyft, hoe de koleur beter word. | |
Gris de Lin.Vryf Conchenille, met Loodwit en meer, of min Lac, naar dat gy uwe kleur meer, of min helder wilt hebben. | |
Zwart.Vryf gebrand Yvoor, op een Marmer-steen met Azyn en Water, tot dat het een niet-voelbare stof wordt, voeg daar by Rook-zwart; en alles met den ander hebbende gemend, bewaar het in een Blaas, om u daar van, als gy ’t nodig hebt te dienen. ’t Fluweel-zwart wordt van gebrandde Schaapspootjes, tot een ontastbaar Poeijer gevreven, gemaakt. Het fyn Zwart wordt gemaakt met een groot Lemmet in een Lamp, vol met Noot-olie, te doen, en een Schotel daar over op steenen zo te leggen, dat al de rook daar van ontfangen wordt, en het daar na aan te steken; Deze Rook is ’t fynste Zwart, dat men kan gebruiken. | |
Groen voor Miniatuer.Vryf Spaans-groen met Azyn, en een weinig Tarter, doet daar na hier een weinig Duinbessengroen by, en wat levende Kalk; vryf ’t alles wel met malkanderen, bewaar het in een Schelp, wordt het hard, men kan het met Wyn-azyn zagt maken. | |
Anders.Vryf Spaans-groen op een Marmer-steen met een derde Zout van Wynsteen en witte Wyn-azyn. | |
Karmyn.Doe een pint Fontein-water, ’t geen deur geen Lode pyp geloopen heeft, in een welverglaasde Pot; werp daar in driemaal zo veel Chouan, als men tussen twee vingers kan vatten, zeer fyn gestooten: en, als het een walm, of twee gekookt heeft, neem ’t van ’t vuur en giet het heldere in ene andere zuivere Pot. Doe’er in, vyf Oncen Conchenille, die wel gestoten is, en als deze ontrent ene kwartier uurs daar mede gekooktt heeft, zult gy’er drie klaauwen van een Gier by doen, die wel gestoten zyn, en het nog een walm, of vier laten opkoken. Daar na zult gy’er nog zo veel Aluin in Poeijer op doen, als men in drien met twee vingeren nemen kan, en ’t terstond van ’t vuur halen. Dit vuur moet uit Kolen bestaan. Laat daar na ’t Water door een Doek zygen, en verdeel het in verscheiden afgiet-flessen, en laat het’er drie weken in blyven stil staan, giet het daar na af, en gy zult een Schimmel daar op vinden, welke daar naaukeurig moet afgenomen zyn, en dan zult gy uwe Karmyn vergaderen, die wel op een Marmersteen moet worden gevreven. | |
Om Lak te maken.Doe met een halfpintje zuiver water in een Pannetje, drievierde-ons Brasielje-hout koken, dat wel fyn is, drievierendeel gerast Zeeschuim van het witste dat te krygen is, anderhalf vierendeel-loots Rotsaluin, Mineraal Crystal, ter grote van twee Hazeneuten, een Vierendeel-loots Arabise Gom, anderhalf-dozyn Greinen van Zout van Wynsteen; als ’t alles met den ander gekookt is, op een derde, zult gy de Lak drie, of viermaal deur grof Lywaat doen, en wel gedekt in de Zon zetten om te drogen. Hoe ze eer droogt, hoe zy beter is. Zo gy ’t overgebleven met water mengt, en nog eens laat koken, zult gy daar een Violet Lak van krygen. Zo gy een vloeibaar Lak zoekt, doe de Conchenille gestoten koken, met Aluin, en met Citroenschel aan kleine stukjes gesneden, en doet het deur een Doek, of wel doe de Conchenille met de Aluin koken, en giet’er daar na Olie van Wynsteen drup voor drup by, tot dat gy ziet, dat de kleur is fraai geworden. Wat het Vermillioen aangaat, dit zal uitnemend fraai worden, als men ’t in Kinder-pis doet, of in Brandewyn, en nog fraaijer, als men’er Saffraan by doet; men gebruik ’t met het Wit van Ei tot Water geslagen. | |
Om Kleuren aan enige gesuikerde Vrugten te geven.Rode kleur.Neem Concenilje, Aluin, Cremortarter, van elks evenveel, stamp het in een Metalen Vyzel, tot dat het wel fyn is; maak het dan dun met Verjuis, en giet het deur een doek. Meng dit by uw Suikergebak, als gy’er de Suiker, of Syroop by doet, zo veel, als bekwaam is, om goede kleur te hebben. | |
[pagina 395]
| |
Anders.Men neemt ook Vermiljoen Sinaber in ene Vyzel met Brandewyn, tot dat zy na behooren ontdaan is. Laat het dan in kleine bolletjes op Papier vallen, laat ze drogen en maakze fyn. | |
Groene Kleur.Neem Beet; doe’er de steel uit; stampt de bladen in een Mortier, druk’er het Sap uit, laat dat opkoken, en meng het daar onder. | |
Gele Kleur.Neem de klene gele kapjes der styltjes uit de Lelien, doe ze drogen, en bewaar ze ten gebruik.
kleur verbeteren der Tapyten. Zie tapyten.
kleuren, dat is, een Kleur geven. | |
Om een Houten vloer te kleuren.Boen ze met het Aftreksel van Scarlake-bessen, laat ze wel drogen zonder daar over te gaan, vryf’er daar na met de hand zwarte, of rode Meny over, en na dat gy daar mede uwe Planken Vloer gevreven hebt, zult gy ze met een drogen Borstel vryven. | |
Kleuren van Yzer, Staal. Zie yzer, staal, enz.kliergezwellen; Zie kropgezwellen, koude klieren.
kliergezwellen zyn zulke Gezwellen, die gemeenlyk om den hals, maar ook menigmaal op alle plaatzen der Klieren, als onder den Oxel en in de Borsten komen. Men heeft ze in twee soorten onderscheiden, de ware en onware. Deze zyn moeijelyker te genezen, dan de andere, en zyn gevaarlyk aan te raken, om hare kwaadaardigheid. De Kliergezwellen worden door een lymerige, raauwe vogt veroorzaakt, en als deze in Klieren te overvloedig komt en verhardt, maakt het zulke Gezwellen. In ’t Latyn dragen zy den naam van Scrophulae, ’t geen herkomstig is van Scropha, ’t geen een Zog betekent. De Varkens, namelyk, zyn aan dit ongemak zeer onderhevig. Zy voelen zich knobbelachtig, maar glad en even, en wyken eenigzins den vinger. | |
Wat Levenswys zy houden moeten, die koude Klieren hebben.Die daar van behebt is, moet zo lang honger lyden, als hy kan, en weinig eten, het hoofd regt houden, in en buiten slaap, weinig spreken, of kwaad worden. | |
Middelen tegen de Klier-gezwellen.I. Na een geregelde levenswys te hebben aanbevolen, moet men het Smeersel van Althaea daar op leggen, of de oxycroceum, of de Mucilago de Vigo cum Mercurio; door dit laatste Middel zyn’er vele in korten tyd genezen geworden. II. Neem een half pond Sap van Tabak, vier oncen Sap van Alsem, een Ons Olie van Hypericum, zo veel Olie van de Bloemen van Flier, een handvol Alsem-bladen; zo veel van de grote Consolida, en van het grote Klierkruid; anderhalf once witte Wyn; doe het alles met malkander koken, en roer het gedurig tot dat het sap verteerd is, vring het dan door een doek, en smelt’er vier oncen geel Was door, twee oncen Bokken-vet, zo veel Terebintyn, neem het dan van ’t vuur, en meng’er Wierook, een once, zo veel Myrrhe, en Mastik onder, die tot een fyne Poeijer is gemaakt. Deze Pleister moet in een kopere Pan gemaakt worden. III. Om ze te heelen, moet men zich van dit Smeersel bedienen: Neem lange Aristolochia, drie oncen, Myrrhe een half once, Mumie twee oncen als zy gestoten zyn, laat’er dan vier oncen Was, met een half once Olie onder smelten, een half pond Suiker, Tabaksbladen; houd het op ’t vuur tot dat het sap van deze verteerd is; neem dan de Pan van ’t vuur, en doe’er de Poeijers onder. IV. Is’er een Byt-middel nodig, dit is uitnemend. Neem een once Olie van Olyven, meng daar een half Ons fyn Goudglid onder, meng ’t een en ’t ander in een Lode Mortier, den tyd van acht uren, om ’t wel met malkander te verenigen, doe daar by een once Sap van Tabak, met vier oncen Rosewater; en dit op nieuws hebbende geroerd een half uur lang, doe daar in kleine Linnen doeken, en vul daar mede de holte der Krop-zweren. Terwyl deze middelen uiterlyk werken, moet men den Buik met de Tabletjes de Diacarthamo, of de Citro zuiveren, of met de Confectio Hamech, of met de Pillulae Faetidae, of met Senne-bladen, of de Agaricus, of met de Syroop van bleke Rosen, of van Elleborus den tyd van een maand lang, en men zal elken morgen twee glazen van ’t afziedzel van ’t hout Guajac laten drinken, van de Salseparille, en China-wortel. Daar na zal men, zo men ’t goed vindt, dat is, oordeelt, dat de Persoon sterk genoeg zy, een kleine Kwyling veroorzaken. Dit alleen heeft menigen genezen. Men moet ondertussen aanmerken, dat het hun niet wel bekomen zoude, die uitnemend droog zyn, en een zwakke Borst hebben. V. Die den tyd van twee maanden aan een, alle morgen, op een nugteren Maag, ’t Sap van Goudsbloemen drinkt, zal’er zekerlyk van genezen worden. De sterkste moeten vier oncen in eens nemen, en anderen twee, of drie, en zich alle acht dagen den Buik zuiveren; terwyl de koude Klieren ’s morgens en ’s avonds worden gestoofd met Brandewyn, en men hun verbiedt koud te drinken. Maar, zo dit, om onbekende reden, niet gelukt, | |
[pagina 396]
| |
moet men een bekwaam Heel-meister nemen, om dat een kwade behandelinge de Hals-ader, of wederkerende Zenuw konde aansteken, of de Slag-ader die na ’t hooft gaat konde afsnyden, en na buiten halen, hebbende ze eerst door snyden gescheiden van de omgelegen deelen. VI. Neem Hagedissen zo veel nodig is; sny haar hoofd en staart af, en week het lyf in sterke Azyn den tyd van drie dagen, daar na zult gy ze drie dagen in een oven droogen, tot Poeijer stampen, en’er met Honig een Slik-middel van maken. Men geeft’er, ’s morgens en ’savonds, een vierendeel loods in wat Wyn, van in. Dit is een kragtig tegengift, bekwaam, om dit soort van onreinheden, zo wel als Kanker enz. te genezen. Maar men moet aanmerken, dat men zich ook van een Pleister bedienende, hier onder aangetekend, om zulke kwalen te verbinden, het onmooglyk zy ze tot den wortel toe, in minder dan 15 dagen uit te roeijen. VII. Neem een pond fyne Terebinthyn, zo veel Was, in stukken gekapt; smelt het over het vuur onder een; Doe’er daar na drie halfpintjes Sap van Beteuny by; laat het zagtjes onder een koken, zo dat het alles met malkander maar een lighaam uitmaakt; laat het den tyd van vier en twintig uren ftaan koud worden. Neem dan het Smeersel, en was het zo menigmalen, dat het van Zwart Wit worde, maak’er daar na Klompen van, welke gy vier en twintig uren in vers Water zult laten staan trekken. | |
Middel voor de koude Klieren, koude Vochten, Winterhanden en Kwetzuren.VIII. Neem drie ponden Olyf-olie, anderhalf pond Veneedse Ceruis, die gezift is, doe het den tyd van drie uren op kleine gevonkte kolen koken, en gedurig roeren. Om te weten, of het genoeg gekookt zy, laat een drup daar van in ’t water loopen, en zo het aan de vinger niet blyft hangen, als men het aanraakt, zal ’t genoeg gekookt zyn. Om het daar uit te doen, giet het in een aarden Pot met water, en maak’er Rolletjes van. | |
Smeersel van Diapalm voor de klier-gezwellen.IX. Doe twee ponden wel gestootte Goudglid in een Ketel, zo veel Olyven-olie, en twee ponden Varkens-reusel. Deze zult gy aan stukjes snyden, en daar naar mate in werpen, dat het op een zagt vuur smelt, byna den tyd van een halven dag, roerende gedurig met een houtten Spatel. Om te zien, of ’t genoeg gekookt zy, laat enige druppen koud worden, en uwe handen met Olyf-olie hebbende vet gemaakt, kneed het zo dra het niet meer aan de hand blyft hangen, en dan is ’t gekookt. Maak dan ook een Plankje, of Tafel beolyd, en giet het daar op uit, om het van tyd tot tyd aan Rolletjes te maken. | |
Pleister, om ’t bedorven vlees der klier-zweren weg te byten.X. Neem vyf oncen Gom Dragant, een once Sublimatum Corrosivum in Poeijer; leg de Gom in een aarden verglaasde Kom; giet’er Rozen-water op; maar weinig te gelyk, en den tyd van drie dagen lang, drie, of viermalen daags. Het gest op, gelyk een Zuur-deeg. Daar na maakt men den Deeg met de Poeijer, mengende het alles met ene yzere Spatel onder een. Sny daar na den Deeg, wel gemengd zynde, in kleine stukken, met een Mes, en leg ze op stukken van Glas. Men moet een weinig Meels hebben, of wat Blaausel, of ene andere kleur, welke men daar aan wil geven, en laten het drogen op een plaats, daar niemand woont. Merk wel: Men moet iet voor den Neus houden, als men het Sublimatum Corrosivum stampt; om dat het een vergif is, ’t geen leed zoude kunnen doen. XI. Neem ’t kruid van Honds-tonge, stampt het, en leg het op de Klier-gezwellen. XII. Stamp de Steenen, welke men in Sponsien vindt, tot Poeijer, geef ze den Zieke alle daag in Vlees-nat, den tyd van een maand lang, en laat hem al dien tyd Salseparille-water drinken. Maar eer hy dit Middel gebruikt, moet hy zich den Buik zuiveren. XIII. Neem Prei met hare Wortels, de Wortels van Patich, van elks een hand vol, gestoote Bertram een once. Na het stooten van de Prei, en de Wortels der Patich, neem een halfpintje Sap. ’t geen daar uit zal komen, en doe het met de overige Kruiden in een Glazen Viool; schommel het enigen tyd om, en zo menigmaal, als gy u daar van zult willen bedienen: Gy zult van deze Vogt in een Kom doen, en daar in Kottoen weeken, daar gy uwe Krop-zweren, smorgens en ’s avonds mede betten zult; gy zult’er dan ook een Lywaat, in deze Vogt uat gemaakt, op leggen. Dit zult gy enige dagen aan een doen. XIV. Eer men enig Geneesmiddel geeft, zie eens hoe den Zieken de Buik moet gezuiverd worden. Neem een half Dragma goede Turbit; een Scrupel Gember, een half once Suiker en een glas witte Wyn. Dit alles zynde onder een gemengd, geef het den Zieken, nuchtere in. Laat dezelfde Buikzuivering den tyd van drie weken, om de twee dagen, aanhouden. Na dien tyd zult gy enige Geneesmiddelen, hier boven aangeroerd, en vooral het laatste, aanwenden. XV. Men kan ook zynen toevlucht tot het aanraken van een Koning nemen; of wel zy, die hunne Klier-zweren, op wat plaats zy ook wezen mogen, met de hand van een dood Lyk durven laten aanraken, zullen daar mede ongetwyffeld genezen worden. XVI. Om Kropzweren, die hardnekkig, en van de bekwaamste Wond-heelers zyn verlaten, te genezen; stampt, Slakken van den hof, of Wyngaart, en een graauwe, of witte Mossel, tot dat het de stevigheid van een Smeersel heeft, leg dit op de Klier-gezwellen, en verander de Pleister elke vier en twintig uren. Dit middel is ook bekwaam om de pynen der Jigt te genezen. | |
[pagina 397]
| |
XVII. Om de Kropzweren ongevoelig te genezen, bereid Amandelkoekjes met gestampte Wortel van Scrophularia, en doe daar nuchteren verscheiden dagen aan een van gebruiken. XVIII. Ander. Neem in Water van Schruftkruit, een Dragma, of wat meer Poeijer van Sponsie, welke in een aarden Pot is gebrand, die wel gesloten, en met Klei dicht is gesmeerd. Men moet dit Geneesmiddel een tyd lang gebruiken, ’t is ook zeer goed voor Jicht.
klier-gezwellen. Zie pleister Manus Dei.
klis, of Kleef-kruid; Bardana en Lappa in ’t Latyn. Men telt’er twee soorten van, de Grote Klissen, en de Kleine. Beschryving van de Grote. Deze plant is zo gemeen en bekent, dat het onnodig schynt haar te beschryven, waarom het genoeg is, dat wy zeggen, (om ze te leeren onderscheiden aan zulke, die ze van naam niet kennen) dat ze een stekelige Knop vol zaad draagt, die, of groen, of droog, zig aan de Klederen van de voorbygaande zo vast hecht, dat men veel moeite heeft om ze los re krygen. Ze wast aan de kanten de Weiden, en geploegde Landen, in de Hagen, en op de Kerkhoven. Hare eigenschappen. Zy is Luchtmakende, en Zweetdryvende, Afvegende, en min, of meer Samentrekkende; waarom ze goed is voor Wonden. Men gebruikt haar in de Aamborstigheid, Steenziekte, Bloedspuwen, Gezwel van de Milt, en van andere Delen; als ook in de verouderde Gezwellen. Men acht haar Zaad heerlyk om den Steen te breken, en gebruikt somtyds de Bladen, omze op oude Wonden te leggen, op verstuikte Gewrichten, en gebrande Leden; of men legt ze op de Roosachtige ontstekingen van de Benen, om’er de hette uit te trekken. Haar Zaad is nu niet langer in gebruik tegen de Tering, en opstopping van Water. De Wortel telt men onder de Luchtmakende middelen, die teffens goed zyn tegen de Zydesteken, in plaats van de Zee-Ajuin en stekende Winden, Zarzaparilla, of Salsap. Salsaparilla. Men snydt ze in schyven om ze te laten koken, en het Afkooksel doet dezelve uitwerking, als die Buitenlandse Wortelen. Beschryving van de kleine Klissen. Zy verschilt van de Grote alleenlyk daar in, dat hare hoofden bewonden zyn, als met een soort van witte wolle, gelykende naar Spinne-rag. Zy wast in vochtige Weiden, vol waters, of op Bergachtige plaatsen. Eigenschappen. Zy verwarmt, verdryft, is bitter van smaak, en eenigzins amper. Men gebruikt hare Bladen uitwendig, om het vuur van een ontstoken Kanker weg te nemen, en hare wortel om de Bloedspenen te verdryven, als mede alle soorten van Gezwellen, waarom ze ook den naam heeft van Strumaria.
klimop. Zie klyf.
klisteer. Is een Geneesmiddel ’t geen door den Aars, in ’t Lighaam wordt gebragt. De Genees-meesters en Apothekers geven het den naam van Clyster, Enema. Daar zyn verscheiden soorten van Klisteren, Wy zullen die optellen, welke in gemeen gebruik zyn: men zal’er andere op andere plaatsen van dit Woordenboek vinden. Gemeene Klisteer. Neem Glaskruid; Bingelkruid, Spinasie, of witte Beet, van elks een hand vol. Na het koken van deze Kruiden in een Ketel, zult gy ontrent een pond, of een halfpint van dit Afziedzel nemen, en daar in de Drogeryen doen: als Cassia, Catholicum, rode Suiker, Honig, van elks anderhalf Ons, gemene Olie twee, of drie oncen. Verkoelend Klisteer. Neem een Kom zuivere zoete Melk, en Rivierwater, met twee Lepels vol Azyn, na den Azyn in de Melk met Water, of Melk te hebben gedaan, zult gy ze op warme As zetten, en gedurig roeren, om ’t wel te mengen. Aanmerking. Deze Klisteer is voor Vrouwen goed, die aan de Opstyging onderhevig zyn: maar men moet’er vier Greinen Kamfer by doen. Klisteer voor de Buikloop. Neem een Kom met Melk, een Ons bruine Suiker, en twee Dooijers van Eijeren; Doe de Melk koken, en als zy gekookt is, doe’er dan de Dooijers en de Suiker in. Klisteer voor de Bloedloop. Neem de Bladen van de Weegbree, van Wollekruid, van elks een handvol; de Bloem van Kamillen, een halve handvol, Rozen-suiker, en twee Dooijers van Eijeren; Laat een Schaapshoofd met zyn Wol in water koken, tot dat het Vlees van de Beenen valt. In een pond, of twee van dit Vlees-nat, zult gy de Kruiden en Bloemen laten Koken; en eindlyk in een Kom van dit Afziedzel, zult gy Suiker en Doijers van Eijeren doen. Klisteer voor die Hardlyvig zyn. Neem gemeen Water, Wyn-azyn, van elks zestien Lepels vol; Olie van Neuten, Honig, van elks vier oncen; Meng het alles onder een, om’er een Klisteer van te maken. Merk wel; Zo men krimpingen der darmen gewaar wordt, moest’er de Azyn uit blyven. Klisteer voor de Rode Loop. Meng agtien Grein Pulvis Corall: Anod., en een vierendeel-loods Poeijer van Ipecacuanha in een halfpint Vlees-nat zouder Zout. | |
Een verzagtend, buikzuiverend klisteer, bekwaam in de koorts, kinder-pokken, en de Mazelen.Maak een Afziedzel van de Bladen van Glaskruid, Kaasjesbladen, Althaea, Bingelkruid, Kruis-wortel en dergelyke. Voeg daar by drie oncen Honig van Comcommers, of gemene Honig. Men kan daar ook een Once Catholicum duplex by doen, met twee Dragma Crystallum Minerale. Klisteer (Windbrekend.) Doe de Bloemen van Kamillen en Meliloten koken, van elks een handvol, Jenever-beijen, Korianderzaat, Anys, van elks twee Dragmen, met zo veel Zwaluwe-wortel; doe by dit Afziedzel twee oncen Anys-olie, of Olie van | |
[pagina 398]
| |
Camillen, met drie oncen Mel Mercurials, of zo men die niet heeft, zo veel gemenen Honig. | |
Klisteer, om te openen en de verstoppingen weg te nemen, door veel Snot en Gal te ontlasten.Doe in een pint water twee handvollen Hondsdraf koken; Als het Afziedzel op de helft verkookt is, doe’er dan een half Ons uitgebrande Aluin in. Men gebruikt dit Geneesmiddel den tyd van twee, of drie dagen, en herhaalt het tweemalen daags, of de Zieke moest te grote pyn in de Darmen gevoelen; want in dit geval moet men het zo menigmalen niet herhalen. Klisteer voor de Opstyging. Doe Wynruit, Poley, Moederkruid, Byvoet, Alssem, van elks een handvol koken, voeg daar by enige greinen Castoreum en Kamfer, met twee oncen Honing van wilde Komkommers; Men kan’er ook, zo ’t nood doet, de Laurier-beijen, of derzelver Electuarium by doen. Klisteer voor een Beroerte. Doe de helft van een Koloquint-appel, met een once Senne koken, en voeg by het Afweeksel twee oncen Vinum emeticum, of een once Hiera picra. Dit Middel is goed in Apoplexien, of Beroerten uit ’t veelheid van Bloed of Water hergekomen. | |
Een ander voor de zelfde kwaal.Doet twee handen vol Tabaks-bladen, die groen, doch ryp zyn, in een pint water koken, tot op de helft. Zo de Zieke sterk is, zult gy een once gesponnen en gekorven Tabak koken; De Tabak is het krachtigste van alle Braak-middelen. Dit Middel is ook eigen in de Doodslapen, in de ontsteking der Hersenen, in een hevig Kolyk, en een hardnekkige Beroerte, uit waterige Vogten ontstaande. | |
Voedende Klisteren, goed voor kinderen, die met Tering, en volwassen luiden, die met een Longe-ziekte, of uitdrogende Ziekte gekweld zyn, zo wel, als voor Zieken, die geen voedsel door den mond kunnen nemen.Maak een Afziedzel met een snede Osse-vlees, een Kalf-schinkel, een Schapen-bout en Hals. Roer daar na, in het nat, een Doijer van een Ei, en een Dragma Confectio Hyacinth. Dit Klisteer moet by dag, en by avond, van vier tot vier uren, herhaald worden; en men moet den Zieken alle morgen een verfrissende en afgangmakende Klisteer ingeven, om hem de vuiligheid te doen kwyt worden; en hy moet maken, dat hy de voedende Klisteren lang binnen houdt. | |
Gewone maat van de klisteren.De gewone maat der Klisteren is een halfpint Afziedzel, en voorts minder naar de jaren, of gesteltenis van den Zieken. Dus moet men niet geven, dan de helft, een derde, of vierde-deel aan een Kind, naar dat zy meer, of minder jaren hebben. Om een Zieken een Klisteer lang te doen inhouden, moet men, zo dra hy ze heeft ingekregen, hem op den Aars een dotje Grofwerk houden, of een Servet dikmaal gevouwen, en met de vingers daar aan zo lang helpen, als ’t nodig is, om ze in te houden.
klok voor de Tuinlieden: Dit zyn glaze Gereedschappen, die wel naar een klok gelyken, welke men op de Torens heeft. Men heeft ze die achtien duimen wydte hebben, en zo hoog zyn, met een grote knop boven aan, om ze te kunnen opvatten: maar men heeft ze ook van minder grootte. Deze dienen om in ’t Voorjaar tedere Gewassen te doen dekken, en door de warmte der Zonne vroeger te doen voor den dag komen. Zy bewaren ze, namelyk, niet alleen voor de koude en wind, maar geven een groter warmte, en om deze te matigen, zet men ze van onderen wel op houtjes, of steentjes, om ze lugt te geven. Men teelt onder de zelve wel Meloenen; Men legt ze wel over een Meloen, om ze eer dan andere te doen ryp worden.
klomp wordt een stuk genaamd, dat uit aan-een gedroogde, of gekleefde stoffe bestaat. Zo noemt men een Klomp Suiker, een Brok van deze Waar: maar
klomp noemt men nog een stuk houts, dat gereed gemaakt is, om tot Zolen te dienen van een soort van Muil, welke de Vrouwen, of Meiden meest gebruiken; om’er nat werk mede te doen, en dienstig zyn, om drooge voeten te houden. Zy zyn deurgaans van licht hout, als van Wilgen hout gemaakt, en overtogen met Rus-leer. Deze zyn op hare maat.
klomphouwers zyn die de Klompen van Wilge Boomen zagen, hakken, en snyden.
klompmakers noemt men, die op de voorzegde houten Zolen, van Vrouwen, of Meiden, ’t Leder op slaan.
klophengst. Is een Hengst die geklopt is. Deze Klophengsten schynen volkomen Hengsten te zyn, en hieten by de Spanjaars Cavallos fabios, verstandige Paarden, om dat zy gelyk de Ruinen stil en bezadigd zyn. Men acht het draven niet, als zy maar een goede gang en statige galop, als een Hengst hebben. AEcon. Lexic.
kloppen is een zekere manier, of kunst, waar mede men de Paarden ter Voortteling onbekwaam maakt, door de Zaat-vaten, die naar de Ballen loopen, te breken, of met een houten Hamer te vermorselen Dit wordt gevaarlyker, als het Snyden gehouden.
klosbaart, anders Boks-baart, Morgenstar, Jozefs-bloemen, of Tragopogon; is een Plant, die bladen heeft als Saffraan, dog langer en breeder. Hare Bloem is byna, als die der Paarde-bloemen, of die van Papenkruid, maar iets groter, en gesloten in een Knop. Als ’t haar tyd van den dag is, spreidt ze zig gans open; buiten dat, sluit ze zich in haren Knop, en van haar | |
[pagina 399]
| |
uiterste hangt een witachtige lange baart neer; De wortel is wit, zoet en aangenaam van smaak, wordende ’s Winters tot Salade, als de Schorsonere gegeten. Men vindt haar veeltyds in de Weijen en steenachtige plaatsen; of men plant ze ook wel in de Hoven om hare moije Bloemen die in Mei en Juni uitkomen. Eigenschappen. Zy is goed om te eten. Haar sap, of water, aftrokken zynde, geneest de Wonden, als men’er oud Linnen in doopt, en daar op legt. Zy is ook dienstig tegen den brand in de Maag, en tegen de kwalen der Borst, der Lever, der Nieren en der Blaze. Het water van de gantse Plant is goed tegen de Zydesteken. De Wortel gekookt en gedronken, verzacht de Pyn en Steken in de Zyde: Ingenomen, als een Slik-artseny met Viool-siroop, helpt ze de Aamborstige en Zydewee hebbende: In water gekookt, en met Suiker ingemaakt, is zy een heerlyk behoudmiddel voor de Pest, Vergif, en dodelyke Steken. ’t Sap, of Water gedistileert, geneest versche wonden, als boven gezegt is. De Wortel dient, by Lekkerbekken, voor Salade.
kluit; Noemt men in den Tuin- en Landbouw alle Aarde, die aan een, of gedroogd, of door vogt, gekluit is. Voor al noemt men dus de aarde, die onder aan de wortel van een gewas blyft zitten. Dus zegt men, de Boom, of Plant met een Kluit verzetten. Dit doet men, op dat zy minder in hunne groei belet zouden worden, en vooral in Tobbe-gewassen die veraard moeten worden.
klyf, Klim-op, in ’t Latyn, Hedera. Beschryving; ’t Is een Heester, of Boom, welks dunne takken om hoog klimmen, en zich aan Muren, of Boomen met Wortels vasthechten. Zyn Hout is hart en wit; zyne Bast graauw en gerimpeld. Zyne Bladen gelyken na de witte Populier, en zyn driehoekig; Zy zyn hard, glad, en hangen aan lange, dunne stelen; de smaak is bitter, scherp, stekende. Zy begint in de Herfst kleine gele bloempjes voor den dag te brengen, daar Vrugten, aan Trossen uit voortkomen, welke in ’t begin groen, daar na zwart in January zyn. Plaats. Dees Boom groeit langs Muren, Boomen en Heesters. Eigenschappen. De Gom, die uit de Klyf druipt, doodt de Luizen en Neten. Als de bladen met Edik en Rozewater gestampt worden, en op ’t hoofd en hare slapen gelegd worden, beletten ze de Ylhoofdigheid en ontsteking der Hersenen, zy zyn goed voor pyn in ’t Hoofd, die in de Hersenen is.
knapkoek, is een soort van Koek, die groot, maar dun en hard is, naar zyn knappen, den naam draagt, en gemaakt wordt van Bloem, Water, Zout en wat Honig, of Suiker.
knecht, of een Dienaar, of Huisknecht, is’er een, welken men tot zynen dienst in zyn Huis houdt; Maar dit wordt anders op allen toegepast, die in zeker opzicht onder imands eigen bevel staan. Men heeft Kamers-dienaars, Stalknechts en Opzienders van de Knechts. | |
Plichten eens Kamerdienaars.Een Kamerdienaar moet, voor eerst, getrouw en bescheiden wezen, en tegen nimand, wie ’t zy, van zyns Heers zaken spreken; hy moet geen vleijer wezen, en nooit iet zeggen, daar hy geen duidlyk bewys van heeft, ’t zy het tegen een Huisgenoot van hem, of tegen een Vreemdeling is; en hy moet veel eer verlof, om heen te gaan, verzoeken, dan dat hy iets oneerlyks, of onbetaamlyks zoude bedryven. Hy moet ook vaardig wezen, en ’t geen hem is aanbevolen, wel uitvoeren. Hy moet de Klederen van zyn Heer zindelyd houden, en zyn Bed wel maken. Hy moet ook zorgen voor de Schoen- Kleer- Paruik- Hoede-makers, Kous- en Lint-verkoopers en anderen; en zorg dragen, dat zy niet bedriegen, in ’t geen zy doen, en den Heer bezorgen. Hy moet daar en boven grote zorge dragen voor ’t geen door zyne handen gaat, vooral de Wapenen van den Heer, als zyn Degen, en alles ’t geen men hem in zyne Kamer geeft. Hy moet noch Dronke-drinker, noch Speelder, noch Vloeker wezen, om anderen geen kwaad voorbeeld te geven. Als hy dit doet, zal hy, by zynen Heer en de gantse wereld, geacht wezen, en t’eniger tyd zyn fortuin maken. Als hy een Knecht van de Kleder-kamer is, wordt hy een Kamer-dienaar geheten, en hy moet alle grote zaken doen, die de Kamer en de Klederkamer aangaan. | |
Plichten van een Kamerdienaar ener Vrouwe.Gemeenlyk is een Kamerdienaar van een Vrouw van aanzien, of de Snyer voor de Vrouw, of de Behangsel-maker. Zo hy de Kleermaker is, zo is hy, om voor de Klederen der Vrouwe zorg te dragen, en ze te verstellen, en naar de Mode te maken, zo zy’er niet na zyn. En zo hy Behangselmaker is, is het om te werken aan den Huisraad, Nieuwe te maken, en Oude te verstellen, als het nodig is. Hy moet ook het Bed helpen maken, en de Kamer opschikken, en’er vuur aanleggen, als het nodig is, de Klederen wegschikken, en netjes houden; hy bewaart ook de Deur der Kamer, als de Vrouw opstaat, of naar Bed gaat, op dat’er nimand inkome, zonder haar weten, en zonder dat zy ze zien, of spreken wilt. Hy moet ook de Vlambouwen voor den avond gereed hebben, en de Kaarsen voor de Voorzaal; en, zo men Speelt, moet hy de Tafels wel gereed maken, met de Kaarten, en de Steenen, en ze geven als’er na gevraagd wordt. Eindlyk, hy moet verstandig, getrouw en bescheiden wezen, in ’t geen hy zien, of hooren kan, gelyk ook in ’t geen hem bevolen wordt, en geven kan. Wat de plichten van Lyfknechts, Hofmeester, Bedienden, Keukenmeester, Keukenknecht, Koetzier, Postillon, Koetziers-jonge en Lakeijen der Vrouwe belangt, dit is ’t zelfde, als in het Huis van een Heer, en elk moet zyn plicht doen. | |
Plichten van een Kamerdienaar der kinderen.Het is zyn plicht, voor al hun Toebehooren, goede zorg te dragen, als Klederen, Lywaat, | |
[pagina 400]
| |
Schoenen, Koussen, Hoeden en andere, welke hy in zyne bewaring heeft; ze wel schoon maken, herstellen, als’er iet aan gebroken is; hen s avonds op ’t uur te bed leggen, en ’s morgens opwekken, hunne Kamer net en in goede ordre houden, ze vegen, hun al het nodige bezorgen, overal, daar zy gaan, volgen; zorg dragen, dat zy noch vallen, noch zich zeer, of iet onbetaamlyks doen, of iet lomps, of oneerlyk spreken; Ze naar ’t Oeffen-school brengen, daar weder uithalen, en den Gouverneur van al ’t kwaad kennis geven, ’t geen zy in zyn afwezen doen, op dat hy ze daar over bekyve, zo hy ’t goed oordeelt, op dat zy zich beteren. | |
Plichten van een Meesterknecht op een Landhuis.Op de Landhuizen is een Knecht, die den Meester speelt, om andere bevel te geven, en toe te zien, dat zy zich van hunnen plicht kwyten, en de Karrelieden hunne Paarden verbinden. Hy moet ze in ’t Veld, in ’t Bos, in den Akkerbouw aan ’t werk stellen, en ze doen Zajen, Majen, Oogsten; voor de Velden zorg dragen, ze doen bemesten; en voorts hun ’t nodige geven. Hy moet ook voor het Duivekot zorge dragen, en maken, dat’er geen Rotten, Wezels, enz. in komen, die de Duiven opeten, de Eijeren uitzuipen, of de Duiven verjagen. Dit vernield zomtyds de Duivenkotten. Hy moet ze ook alle maanden wel doen reinigen, op dat de Duiven de stank niet vervele, en zy elders gaan roesten. Hy moet ook, by ’t afwezen des Kastelyns, voor de Wyngaarden, die’er zyn, zorg doen dragen, op dat zy na behoren gehandeld worden; den Wyn-oogst laten doen, ze in vaten laten gieten, en ze in de Kelder, of andere plaatzen, daar toe geschikt, doen brengen. Hy moet ook het Hooi, Stroo en Granen, die in huis zyn, bezorgen, ze laten slaan, luchten, schudden, om niet te bederven; het Hooi, Stróó, Haver, verdeelen, en zorg dragen, dat’er niets bederve in de Stallen, of door de Karrelieden, en andere huisgenoten verloren ga. | |
Plichten van een Stalknacht.Hy moet vroeg op zyn, vaardig gehoorzamen, trouw en goed voor de Paarden wezen. Hy moet ze te zyner tyd weten te Rossen, te Voeren, te Verbinden, hunne Ziekten kennen, om ze te kunnen in tyds helpen. Hy moet voor al zich voor dronken drinken wagten, om alle soorten van toevallen, was ’t nood, voor te komen, welke in ’t Stal konden gebeuren, zo zy liefhebbers van den drank waren. | |
Plichten van een Hof-knecht.Hy moet het bestuur van het Land en Landhuizen wel verstaan. Hy moet’er vroeg by wezen, om de Gereedschappen uit te deelen, welke men tot den arbeid nodig heeft. Hy moet voor al voor de Stallen en ’t Vee zorg dragen, ’t geen zyne zorge is aanbevolen.
kneu, of Kneuter is een kleine vogel, men noemt ze ook wel een Vlasvink. Zy is ligt bruin van veren met zwart doormengt. De Vleugels en Staart zyn bruin, met wat geel, en onder de Staart vindt men ook wit; aan de Borst is hy wat lichter en gestippeld, en aan ’t einde der Borst wit. De Pooten zyn zwart, als men ze vangt; maar zy worden met der tyd wit. De Bek is spits, gelyk die van een Canarie-vogel. Het Mannetje heeft een rood plekje voor de Kop, en de Borst is ook wat roodachtig; voorts zyn Hals en Schouders wat hoog graau, en de Bek is wat blaau. Dit alles legt hy in de Herfst af, uitgenomen dat de Borst enige rode veertjes, den Winter deur, behoudt. ’t Wyfje is op de Kop en Rug wat bleker, en heeft meer swarte veertjes, ook is ’t op de Borst zo bruin niet. | |
Hunne Zang.Zy zyn mild van Zang, en blyven zo lang zingen, als’er geen Vorst komt; en zo zy dan nog warme Zonneschyn genieten, zingen zy evenwel. Maar in de Voortyd zingen zy beter deur. Zy leeren ook zeer veel Lietjes nafluiten; die haar voorgefluit worden. | |
Hun Eten.Zy eten gaarne Jenever-beijen, Kennip-zaad, Raap-zaad. | |
Voortteling.Zy maken hunnen Nesjes veel in Jenever-boomen en Struiken, of Stoven, die midden in ’t veld staan, van worteltjes, welke zy van binnen met wol beleggen. In April leggen zy haar eerste Broed, en gemeenlyk vier vyf Eijeren, en in Augustus hebben zy menigmaal nog jongen in ’t Nest. Schoon mooglyk deze te voren hunne Eijeren, of Jongen verloren hebben: want de meesten eindigen hun Broeijen in Hooimaand. Zy beminnen hunne Jongen zodanig, dat men een Nestje met de zelfde in ene Kooi hebbende gezet, en deze in een Venster, de Ouden ze niet licht verlaten, maar opbrengen. | |
Hunne Aart.Zy zyn den gantse Winter weg, of in grote hoopen by een; men ziet zelden ene enkelde, of ’t moest by grote Sneeu zyn, wanneer zy ook wel haast vertrekken. Zy zyn ook in de Winter in zo groot een menigte niet by den ander, als in de Vinketyd, wanneer zy byna gantse Velden bedekken. Maar ’t is te verwonderen, dat, hoe dik de Sneeu legt, hoe veel men’er hoort vliegen, hoe schoon de Vinkebaan en Lokvogels zyn; zy echter dan niet willen vallen. | |
Vangst.Maar, als men in den Herfst, ook in Maart, grote Leeuwerk-netten, welke men by paren gebruikt, op het vlakke veld legt, daar Haverstoppelen zyn, | |
[pagina 401]
| |
en de Lokvogel in Groeven, in de aarde gemaakt; verbergt; en de Vogelvanger zich ook in de aarde verbergt, gedekt met weinig Rys, die een paar Kneutjes op ’t Touw heeft zitten, daar by Kennipzaad gestrooit, en hy deze door een Toutje kan regeren, dan gaat de vangst wel aan, en hy vangt’er somtyds honderd te gelyk, als zy maar vallen willen: maar dit is geluk. Zo men deze moeite niet wil nemen, kan men ze ook des Winters met Lok-aas, middelende Vogel-lym vangen, met Lym-roeden, op kleine struiken in ’t veld. Zy houden zich, namelyk, deurgaans in ’t veld. | |
Bastaarden.Men teelt uit de zelfde en een Canarie, fraaije Bastaarden. Men heeft ook een soort, dat geen rood aan zich heeft: maar voor ’t overige zeer wel na een Kneutje gelykt, en een Freiter genaamd wordt, of in ’t Hoogduits Ert-, of Stein-hanflingen. Deze zyn nimmer zo mild in ’t zingen. AEcon: Lex: Hoogd.
kneuzingen. | |
Een smeersel voor allerlei soorten van Kneuzingen, Gezwellen, Ontstekingen, Wennen, Verzweringen en andere kwalen.Neem Loodwit een pond, rode Meny gestoten ook zo veel, Zeep twaalf oncen, Olyf-olie twee pond en vier oncen, smelt en meng het alles in een verglaasden Pot onder een, welke gy op kleine kolen zetten zult. Roer het met uwe yzeren Spatel, die een knop aan ’t einde heeft, een uur lang. Daar na zult gy het vuur wat vermeerderen, tot dat gy zult vinden, dat uw Smeersel een koleur van Olie heeft gekregen. Daar na moet men een drup daar van op een Bord doen, en zo ’t’er zich aan vast zet, of aan uwe vinger kleeft, is ’t genoeg gekookt. Dit gedaan zynde, zult gy het van ’t vuur nemen, en steken in deze Zalf, terwyl zy nog heet is, oud Linnen, zo groot als gy wilt, rollen het in een, en bewaren het ten gebruike, of om ze op de ongemakken, boven genoemd, te leggen. | |
Ander uitnemend Geneesmiddel, inzonderheid op vleessige deelen.Begin met het Gekneusde deel met Rosensmeersel te smeren, dat gy met goede Wyn, van elks evenveel, zult doen koken; leg’er daar na een Lywaat op, waar op gy by manier van een Pleister zult gesmeerd hebben geel Was, het beste, dat gy vinden zult, en ’t geen gy te voren op warm water zagt zult gemaakt hebben. | |
Ander.Bet het Gekneusde deel terstond met Brandewyn, leg’er daar na Plukzel, of Lywaat op, daar de dikste Honig op gedaan is, welke gy kunt vinden. | |
Ander, om het gestolde bloed van kneuzingen te ontbinden, enz.Doe een handvol Kamille in witte Wyn koken, met zo veel Meliloten-bloemen, zes oncen Wortel, of Bladen van de Smeerwortel, drie oncen Wortel van Salomons Zegel; maak van alles een pap, doe daar eindelyk by een weinig Saffraan, leg dit Mengsel op ’t Gekneusde, of het blaauwe. | |
’t Blaauwe.Onder het Gekneusde moet men ook de blaauwe plekken tellen, die men na vallen, en stoten elders in ’t lighaam krygt. | |
Middelen voor blaauwe vlekken.Men moet, zo veel als men kan, zyn best doen om te ontbinden, leggende daar op lappen van Rundvlees, en die menigmalen veranderen, of wel daar Lywaat met Brandewyn, waar in Saffraan is getrokken, op leggen. II. Laat in kokent water een Pop met Zout, (of liever Zout Ammoniac) smelten, en stoof daar het Gekneusde mede. III. Men moet drie oncen Was, twee pond Galbanum, Harpuis, Storax, Laurier-olie, van elks een half pond, Laurier-beijen een once, Bokkevet een pond, Zout Ammoniac vyf oncen, witte gestootte Peper, twee oncen, Salpeter een once nemen, daar een Smeersel van maken, en zich daar van voor de hardigheden bedienen, die om de ene, of de andere reden komen; Men kan daar op een Pleister van Was, Jodenlym en Wyn-azyn onder een gemengd, leggen.
knie, wordt de geleding genaamdt, waar in de dye en ’t scheenbeen met malkander worden gevoegd. Deze heeft zyne gebreken, uit toegeschoten vochten ontstaan, en welker ene van ene hitzigheid, en andere van een gevoel van koude verzeld gaat. | |
Middel tegen Gebreken der Knie.I. Die, welke niet konde verzeld gaan, genezen menigmaal door den Buik met Manna, Tabletjes de Citro, Pill: de Agarico, of Cochia te zuiveren, of met het Trekzel van Senne-bladen, Agaricus, Rhabarber, Syroop van Rosen, met het opleggen van een Pap met gestampte oude Kaas, en zo veel Vet van gezouten vlees. Zo men dit niet wil, wind de Knien in gewast Linnen, even, als Laarsjes, dus gemaakt; Neem Iris, Nagelen, Neutmuskaet, Aloë, Myrhhe, van elks een once; stamt het met malkanderen, en smelt wit was, met zo veel Olie van Neuten, als nodig is, en doe’er de Poeijer onder, en doopt uw Linden daar warm in. Het Schroei-yzer kan ook dienstig zyn; Wat de levenswys belangt, men kan zich bedienen van het geen in een lymerige Jicht geordineerd is. II. In zwakheden, door hitte veroorzaakt, zal men drie, of vier malen aderlaten; daar na zal men den Buik zuiveren met Water, getapte Melk, en | |
[pagina 402]
| |
Cassia, of met Catholicum duplex, in ’t Afzieldzel van Agrimonie, en wilde Cichory ontbonden; Of men zal de minerale wateren, of een half Bad gebruiken, waar in men Kaasjes bladeren, Althea, Kamillen, Meliloten, Violetten en Glaskruid heeft laten koken. Men zal Ezels- of Koeijen-melk gebruiken, niets eten ’t geen te zout, noch te zeer gekruid is, noch Uijen, noch Prei, noch Look. Men zal onder zyne Wyn veel water gieten, en zich zeer matigen, in ’t geen schaden kan. Die een van beide deze Pappen gebruiken willen, zullen zich daar zeer door geholpen vinden. | |
Pap voor de pyn der knien.Neem drie oncen Gersten-meel, twee oncen Geiten-, of by gebrek daar van Schapen-drek, een pond Honig, vyf, of zes lepels Wyn-azyn, meng het met een, en legt ’t’er op. Andere Pap. Neem Boonen-meel, fyne Zemelen, fyngemaakte Kamillen-bloemen, van elks, een once, Geiten-drek, twee oncen. Doe het koken in zo veel Wyn, Mede, of Water en Azyn, als nodig is, en doe’er eindlyk, als het begint te binden, als een Pap, drie oncen Kamille, of Dillen-olie by.
kniphoutje is een Gereedschap, waar mede men het Dekzel van een Vogel-knip open zet, en waar op de Vogel tredende, met het houtje nederzinkt, en de Knip toe valt.
knobbels is een zeker zoort van pokachtige en gevaarlyke Schapen-ziekte, gelyk als Pokken. Zie schaap.
knoest-gezwel. In ’t Latyn Schirrus, is een Ziekte der Klieren die ongevoelig, hard knobbelachtig, oneven is, en met der tyd, en door toevallen, in Kanker verandert. Zo men ze verdwynen wil, moet het kort, na dat zy geworden is, geschieden, anders is ’t trachten zelf gevaarlyk, en verandert het in Kanker. Men kan op gene middelen vertrouwen; de beste zyn,’er niets aan te doen, of ’t moest in ’t begin zyn; en zorg te dragen, dat zy noch hard gehandeld worden, noch ontsteken. Wy zullen daarom gene Middelen voorschryven, alzo zy meer waan, dan waarheid hebben. Alleen zullen wy zeggen, dat alles wat verhit, ze in Kanker verandert. Zie Boerh. Aph.
knollen. Zie rapen. ’t Is een Aardvrugt, die men veel beter teelt op afgemaaide zandige Korenlanden, als in vette gronden. Hier in zyn ze sterker van smaak, en wurmstekeliger. Daarom worden de Bosse Knollen, en de Biltse, die te Utrecht te Markt komen, boven andere geacht. Men heeft’er verscheiden soorten. Behalven de Zomer-raap, die men in de maand van Juni krygt, heeft men in ’t Najaar velerhande Knollen, waar onder de Fransse Knollen die lang zyn, en de Stoppel-knollen, de zoetste van smaak zyn. Men heeft ze die rond en plat zyn, ook die zo plat niet zyn, en onder deze met witte en zwarte schil. Ook heeft men’er die geel van buiten en binnen zyn; en meest in Noord holland, waarom zy hier Alkmaarse heetten, en in Vriesland. Eigenschappen. ’t Is een goed Voedzel, inzonderheid, in onze Landen; en een tegenmiddel tegen de Scheurbuik: maar zy zyn wat heet van aart, dat’er nogtans deur ’t koken veel af gaat. Zy hebben den naam van winderig te wezen, en de Maag op te blazen. Zy komen mede in de Theriac, om dat zy ook den naam hebben van Venyn uit te dryven. Het sap der Plant van de Franse Knol, met Oranje- en Limoen-sap gedronken, doodt de Wurmen; met Water en Azyn gedronken, doet het braken. De Rapen, gekookt, op het Voet-euvel gelegd, verminderen zyne pynen. Het zaad, met de Plant van Vrouwen-haair, Vygen en Linzen gekookt, word voor een middel tegen Kinderpokken gehouden, en om de Schurft en de Puisten te verdryven; en eindelyk een Lepel van dit Afziedzel, met Wyn, en een Dragma Lynzaad daar by gedaan, doet wateren. Men geeft het ook het Vee in. | |
Hoe men de Franse knollen teelt.Men zaait ze in de Lente en in ’t begin van Augustus. Alle de zwarigheid bestaat in ’t wel waarnemen van zynen tyd: want is ’t te Regenachtig, berst het zaad, en ’t schiet niet. Wanneer men dan ziet, dat het mist, zal men ’t Land weder Eggen, en op nieuw bezaaijen. Als zy al opgekomen zyn, zelfs als zy twee en vier bladen hebben, worden zy, zo het Weer wat droog is, van de Wurm en Luis gegeten, en men moet van nieuws beginnen. Zy moeten niet boven zes weken in den grond zyn geweest, anders worden zy wurmstekelig, bitter en hairig. ’s Winters bewaart men ze in een plaats, waar in ze niet kunnen bevriezen, en legt ze daar op hoopen. Men teelt ze niet, dan van Zaad, dat een weinig naar Koolzaad gelykt. Om goed Zaad te hebben, moet men de beste Rapen uitkiezen, die het langste en de zuiverste zyn, en welke men in de Lente weder in den grond steekt. Men haalt de Plant uit, zo dra de Peulen beginnen te splyten, laat ze droogen, vryft ze op een kleed door de handen, en laat het drogen in de Zon, waar na men het Zaad van zyne onreinheden zuivert. De Knollen zyn een Peulvrugt, die, op byzondere en velerleije wyzen, naar de smaak van Landaarden, en onderscheiden luiden, worden gereed gemaakt. Men eet ze als de Salsify gestoofd, met Boter, of Vet met Zout en Peper; men gebruikt ze in vette en magere Pot-spys, en bereidt ze tot verscheiden Gestoofden. | |
Manier om Olie van knollen te maken, die zeer goed voor wonden is.Men moet de Knol met zynen staart nemen, en deze in een nieuwe verglaasde Pot doen, waar in drie gaten op den bodem zyn, van de dikte eener Ping. Deze moet gy in ene andere zetten, | |
[pagina 403]
| |
om ze vry diep te begraven. Deze twee moeten zeer dicht met Leem aan een gestreken zyn, op dat’er geen water intrekke. Deze zult gy dus een gans jaar laten staan, en dan zult gy in de Pot een kostlyke Olie van grote waarde vinden. II. Zo gy de Knollen stampt, zult gy een Olie hebben, maar die zo goed niet is: doch men kan ze verbeteren met ze te laten rusten, en ze daar na te laten deurzygen. Met dezen Olie kan men alle Leden, en de plaats der Nieren vryven; en zo het een koude ziekte is, moet men het voor ’t vuur doen. De Franse Knol is uitnemend voor alle soorten van Wonden. III. Laat een Knol in de schaduwe tot op de helft verdrogen. Stoot ze daar na, en perst ze in een doek. Met deze Olie kan men alle soorten van koude en heete Jichten vryven, en Uijen-sap met Wyn daar op drinken. Het water van een loog, van de asse van Knollen getrokken, versterkt het Hoofd, en geneest deszelfs pyn. Om’er een Bad van te maken: neem Knollen, met een goede menigte Kappers, doet ze in water wel koken, en baad daar mede den Zieken.
knoppen noemt men in den Tuin- of Hofbouw, die heuveltjes in de takken der Boomen, die, bekleed met een hard bastje, zich naar den aart der Bóómen, de hoedanigheid der Saisoenen, Gronden, Luchtstreken, vroeger, of later openende, eindlyk, of een, of meer Bloemen, of Bladen, of Takken doet schieten. Behandeling. Zo de Boomen te veel Bloem-knoppen dragen, moeten zy daar van gelubt worden, om schooner Vruchten te hebben; en ’t geschiedt zo wel aan jonge, als oude Boomen. Zo’er uit ene Knop twee, drie takjes schieten, moet’er een, of meer weggenomen worden, om de andere te beter te doen groijen. ’t Kenteken van goede Knoppen is, dat de Knoppen langs de gehele tak dik, welgevoed, en dicht by elkander zyn, en een knop op een plaats staat, daar zy van noden is, om een tak te brengen; de middelmatige van langte en dikte, zyn de beste, om goede Vrugten te maken. De Vrugtknoppen zyn dik, eer de andere zwellen. N. Naauk. Ned. Hovenier.
knoppen. Zie botten.
knotten is een Tuinmans woord, betekenende ’t Afzetten van de grote takken der Boomen, of om ze op nieuw te Enten, of om den Boom, die te zwak groeit, nieuwe en welige takken te doen krygen, of een beter kroon, enz.
koe. Is een Hoorn-dier, en het Wyfje van een Rund. Zy geeft veel Melk, en draagt Kalven. | |
Kentekenen ener goede Koe.Men schat de Koe naar zyne middelmatige grootte, lankheid van lyf, breedte van het week des Buiks, naar zyne jaren van vier of vyf; naar zyne kleur van zwartheid, of gespikkeldheid, naar zyne grootte van Buik, breedte van Hoofd, zwartheid een grootheid van Ogen. De Hoornen moeten niet te zeer gebogen, te kort, of te dun zyn, maar glad, zwart en wel gemaakt, ’t Oor zeer wel behaard, het Kakenbeen eng, de adem-haling ruim, de Neusgaten open, de Lippen dun, de Hals lang en dik en de Borst breed, de Staart lang en tot op de hielen hangende, de Klaauwen kort, van achteren breedt, de Uijers groot en grof, de Speenen groot en lang zyn. Men moet niet altyd op de grootheid van het Uijer blyven staan, Men heeft Koeijen, die klein van Uijer zyn, en echter wel geven. Het Uijer is menigmalen niet groot, dan om dat het vleessig is. De Koeijen, welke de beste Melk geven, zyn de gevlakte, en de zwarte. De witte geven ook veel Melk, maar die zo goed niet is. | |
De tyd wanneer men de Koeijen melkt.In sommige andere Landen doet men het ’s Somers eer zy uitgejaagd worden, en ’s avonds als zy weder zyn t’huis gekomen; en des Winters doet men ’t eens. Maar in Holland, daar zy des Winters wel gevoederd worden, en des Zomers by nacht en dag in de Weide zyn, worden zy ’s morgens zeer vroeg gemolken, eer de Boer iet anders doet, en des avonds tussen drie en vyf uren. | |
Geheim om de Koeijen veel Melk te doen geven.Men moet ze daaglyks een hand vol Melisse geven. Maar ’t beste geheim is, ze goed en vet Weiland, goed Hooi en Voeder te geven. Men heeft een slag van Koeijen, welke tweemaal meer Melk en Boter geven, dan de gemeene Koeijen van ’t Land. Zy zyn uit Holland, na Vrankryk, in Poitou, Aurive, en de Broek- en Weilanden van Charante, en andere plaatzen gebragt. | |
Wyze van Koeijen vet te Weiden.De Koeijen, die men wil vet Weiden, moeten van de oudste niet wezen, maar vier, vyf Kalven gehad hebben; anders worden zy niet, dan bezwaarlyk, vet. De tyd daar van is tussen Mei, en St. Maarten. Men moet wel letten, dat zy graag in ’t eten zyn, zullen zy vet worden. Ontbreekt het haar daar aan, moet men haar de Tong met Azyn en Peper vryven, en een hand vol Zout in de Keel duwen; Dit doet haar Dorst, en Honger krygen. In Landen, daar men de Beesten dag en nacht in de Weiden niet laat, haalt men ze tegen de hitte der Zonne uit de zelve, om ze, na het vallen van de hitte, weder te doen Weiden; en men brengt ze, twee, of driemaal, om te drinken. In ’t eerste van ’t Vet-weiden, geeft men ze daar ’s morgens en ’s avonds een Emmer Water in de Zon warm gemaakt, zo het Zomer is, of over ’t vuur laauw gemaakt, in de Winter; en roert daar twee maatjes Gesten-meel met de hand in, waar na men het laat zinken van zyne grofste deelen, en geeft te drinken. Men doet ze ook gemaklyk leggeu op de Stallen, en geeft ze ’snachts ook Gras by zich. | |
[pagina 404]
| |
Maar in Holland voert men ze veel, om ze zeer Vet te mesten, met Hennip- Raap-, of Lyn-koeken, zo des Winters op ’t Stal, als des Zomers in de Weide; in welkers plaats, men op andere Plaatzen, kluiten van beslagen Zemelen, Gerst en Haver, met Zout gemengd, in de keel duwt. Van louter stroo, gelyk men op sommige plaatzen, daar de Weiden en ’t Hooi schraal zyn, de Koeijen op de Stallen geeft, worden zy niet vet. Men mag ze echter wel raauwe en gekookte Rapen, of Koolsbladen-wortelen, Appelen, enz. geven. Ja men geeft ze ook droessem van Wyn, welke men heeft laten in een Ketel warm worden. Men wil dat hun Lekken, ze mager houdt; en dat doet den raad geven, om haar met haren Drek te smeren. | |
De Ouderdom, welke de Koeijen hebben moeten, om de Stier te velen.Een Vaars die men laat trekken, moet drie jaren oud wezen; waar na men tot hare twaalf jaren daar mede op zynen tyd kan aanhouden. In dezen tussentyd brengen zy schone Kalven voort. | |
Wanneer men de Stier by de Koe moet brengen.Zo men daar van meester was, zoude men daar voor, Mei, Juni, of Juli uitkiezen, om ’s Winters de Kalven te hebben; dan worden zy ’t best verkocht; want zy Kalven eerst na tien maanden; Maar gelyk dit van de natuur der Dieren afhangt, zo moet men hare Tochtigheid afwagten. | |
Tochtigheid der Koeijen.Tochtigheid der Koeijen wordt uit haar Balken, en Springen op Koeijen, Ossen, ja Stieren zelf, uit het zwellen van hare klaauwen, vernomen: Dezen tyd moet men waarnemen om ze van den Stier te laten Bespringen. | |
Hoe men de Koeijen, die met kalf zyn, handelen moet.In Holland handelt men ze, zo in de Weide, als op de Stallen, even eens. Maar ter plaatze, daar men ze ter Weide uitjaagt, wil men, dat men ze wat meer bezorgen moet, voor Loopen en Springen, als zy grof worden, en men ze wat meer goed moet doen, met warm Water, met Koorn, of Zemelen te geven, of Ballen van dezelve. Men moet ze ook niet laten Melken, tegen den tyd van Kalven; ten ware dit zich zelve verbood, alzo zy van zelf droog worden. Zodra het Kalf ter wereld is, wordt het in Holland byzonder gezet, en de Biest, als ’t tyd is, te drinken gegeven; en daar na, zo het gemest wordt, zoete Melk met water, of anders Karnemelk; wat men daar ook in andere plaatzen aan doen mag. Zie kalf. | |
Om de Koeijen die gekalft hebben, gemaklyk van de Nageboorte te zuiveren.Werp in een yzeren Pot een goede mand Haver, met een handvol Zout, een glas vol gemene Lamp-olie, een handvol Zevenboom, zeer klein gesneden; hang het over ’t vuur om de Haver te braden, en giet ze daar na in een houtten bak, wanneer het de Koe met goeden lust eten zal en genezen worden. | |
Hoe men de Koeijen op de Stal handelt.Men Voert ze tweemaal daags met Hooi, en Water, dat is, ’s morgens vroeg en tegen den avond. Men geeft dan ook wel Hennip- Raap-, of Lynkoeken, ook wel met de Buistel uit de Brouweryen, welke men des Zomers haalt, en in diepe Putten, byna onder water, legt; doende daar nog Bagger boven op; en dus bewaart men ze tot den tyd des gebruiks. | |
Geheim om te maken, dat de koeijen zo zeer niet van de Vliegen geplaagd worden. Zie vliegen.De Koeijen zyn aan de zelfde Ziekten, als de Ossen onderhevig, en worden even eens genezen. Zie ossen.
koehaaire kleden; Dikke Kleden van Koehaair zonder touwerk geweven, zyn gereed en zindlyk tot dekking. Na de Stroomatten, dekken zy alderbest, voor de Vorst. Zy zyn duurzaam; maar slurpen veel water, en worden, om hare dikte, kwalyk gedroogd; waarom men ze best met Rietmatten dekt. Nat zynde, breken zy veeltyds, door hare zwaarte, de Glazen, als men ze oprolt; Men laat ze by alle gelegenheden drogen. Zy hebben dit gemak, dat zy zich naar alle gelegenheden schikken, en daarom voor de Wind het beste dekken; Voor staande Kassen hangen ze, in klaauwieren gehecht, glad neder.
koedil. Buphtalimum. Zie zyne Beschryving in Hubners Kunst-woordenboek. Eigenschappen. Dioscorides zegt, dat de Koedil gestampt, en gelegd op koude- en Knoest-gezwellen, de zelve verdryft; en zo zullen zy, die de geluw hebben, volgens het zeggen van enigen, het Afziedzel daar van, terstond na het baden, drinken, eerlang een goede kleur krygen.
koekjes. genaamd kleine Zustertjes, of Eijerkoekjes, Gateau in ’t Frans. | |
Manier om ze te maken.Neem twee Spint Meel; doe daar in twee verse Eijeren, een halfpond Boter, wat Melk en Zout, zo veel nodig is; kneed het met een; doe’er een lid van een duim Zunrdeeg in; leg het op een Papier by het vuur; Dek het met Zuurdeeg, leg’er een Servet op, en laat het daar onder den tyd van vyf kwartier ryzen; Maak’er daar na een, of meer Koekjes van, en laat ze in den Oven bakken. | |
Uitnemende en byzondere koekjes.Neemt ’t Wit van twee Eijeren, en’er de haan uit, en slaat het tot water, doe’er dan Bloemen- | |
[pagina 405]
| |
meel in, een vierendeel, zo veel geraste Suiker, besla het wel met een, giet’er wat Brandewyn in, wat gestootte Coriander, meng ’t alles met een, leg het daar na op Papier, zo groot als de Schotel, strooi’er Suiker over, en breng het in den Oven.
koekjes. Trochisci. Zie Hubners Kunst-woordenboek.
koeldrank. Zie gerstewater. Ptisaan, of Tisanne in ’t Frans, is een Kunstwoord in de Genees-kunst. Zie Hubners Kunst-woordenboek: Het is een Drank, die ter verkoeling wordt gegeven. Men heeft ze van velerlei soort. De gemene koeldrank wordt gekookt van Gerst, en Paardebloemen in Water. Men doet daar wat Zoethout voor de aangenaamheid in. De Geneeskundigen geven ze hunne Zieken deurgaans, om te verfrissen in de hitte van de koorts. Wy zullen opgeven hoe verscheiden andere Koeldranken gemaakt worden, die niet min nut zyn, om ongemakken voor te komen. I. Een verfrissende Koel-drank. Neem Pimpernel, Kervel, Cichorei, van elks een handvol; sny het alles wel klein; neem nog vier pond Kalfs-vlees; sny het, na dat het wel geslagen is, aan lappen. Doe het alles in een aarden Pot, leggende het Vlees en de Kruiden, laag om laag, daar in; doe de Pot digt toe, en nog een rand van Deeg, om ’t dekzel zo te sluiten, dat’er geen waassem uitkomt. Zet de Pot den tyd van twee uren op een weinig gevonkte kolen, op dat het zap geve, zonder te koken. Deze Koeldrank is voor zulke goed, die met de Borst gekweld zyn. II. Koeldrank, die opent voor allerlei luiden, zie middel (algemeen.) | |
Koeldrank voor een Koningin, om Gal te zuiveren.III. Neem Sennebladen, een Pistool gewigts, een handvol Pimpernel; sny een halve Citroen aan schyven, en druk het zap uit de andere helft, kneus een stuk Zoethout, doe’er twintig Greln Crystallum Minerale by. Doe het alles in een Delfs aarden Pot, en’er drie glazen met het ligtste Water op, en drie Nagelen. Laat het den tyd van twaalf uren trekken; en zo men een zwakke Maag heeft, moet men het op heette As laten trekken. | |
Andere Koeldrank om Afgang te maken.IV. Neem een halfonce Sennebladen, doe ze in een Pop; gezuiverd Zoethout, een klein stuk; Wilde Cichorei, twee of drie Wortels; Venkel, een Dragma; geraspt Ivoor en Hartshoorn, van elks een once. Bereiding; doe het geraspt Ivoor en de Hartshoren in een Pop, en ’t alles een zood, of drie opkoken met anderhalfpint water, laat het doorzygen, en neem’er, alle morgen, een Middelmatig glas vol van. Deze Koeldrank doet zagtjes afgaan. | |
Koeldrank, die Loslyvig maakt, zonder Buikzuiveren.V. Neem anderhalve handvol zuivere Rog, nog een half once Zoethout; zo veel Korenten, als men in twee reizen tussen de vingers nemen kan. Doe dit alles in een bekwame Pot, met anderhalfpint Water koken, tot dat de Rog gespleten is, doende’er gedurig zo veel Water by, als’er verkookt; bewaar het in een glaze Bottel voor de gedurige drank van hardlyvigen. Dit Middel is ook tegen de Waterzugt en de Speenen dienstig. | |
Andere Koeldrank, die Afgang maakt.VI. Neem een once Sennebladen, tien Dragma gekneusde Boomvaren, Provincie-rozen twee Dragma’s, Zoethout zes Dragma, zo veel Anys, als men in eens, of twee reizen, tussen twee vingeren vatten kan; Laat het alles, den tyd van veertien uren, in een pint waters trekken, en daar na door een Linnendoek loopen. Neem hier van een glas ’s morgens ten vyf uren, en twee uren daar na een ander glas, en drie uren daar na wat Vleesnat koud. | |
Koeldrank, die zagt den Buik zuivert.VII. Neem een Mutsje Verjuis, waar in gy een halfonce Sennebladen op heete As zult hebben laten trekken, in een nieuwe Pot, en als de Verjuis heet is, doe’er dan, een neut grootte, verse Boter in, en zo veel Zout, als men tot een Ei van noden heeft. Laat het nemen met een dun Vleesnat, als het van ’t vuur is genomen, en het een nagt heeft staan trekken; en het ’s morgens door een rein Linnen doek heeft geloopen; en neem’er alle morgens een slok van in vet, of mager Vleesnat. | |
Om zagt de Buik te zuiveren, en voor al den Waterzuchtigen.VIII. Neem zaad van Aspersies, wel klein, laat het vier en twintig uren in Brandewyn trekken, en daar na in de zon drogen; en daarna weder vier en twintig uren weken, en weder drogen; daar na het weder vier en twintig uren in Olyven-olie weken, wel drogen, en bewaa her ten gebruike. Men moet ze doppen op een Schotel, en ze hunne bast ontnemen, en het wit in witte Wyn een nacht laten weken, en daar nuchteren een glas van drinken. | |
Koeldrank, als een soort Mede, voor allerlei verstoppingen, en zelf voor de Waterzucht.IX. Neem zes Cichori-wortels, twee handvollen Pinpernel, werp het op vier Potten water, en als gy het van ’t vuur neemt, zult gy op elke Pot Water, terwyl het kookt, een Lepel witten Honing doen, en het laten koken, tot dat het niet meer schuimt; neem’er elken morgen vier, of vyf glazen van, en ga’er op wandelen, als of gy de Minerale Waters gebruikt had. Sommige doen daar | |
[pagina 406]
| |
enige druppen Geest van Zwavel, of Vitriool by, om er ene aangename rinsheid aan by te zetten, en om de Minerale Waters beter na te bootzen, dragende zorg dat men zich van tyd tot tyd den Buik zuivert. | |
Koeldrank voor de Waterzucht.X. Neem Aspersie-wortel, Brandnetel, Zuring, Cichorei, Gras, Boomvaren van Eiken, de Schors van Frangula, van elks twee oncen. Gy zult het alles in een nieuwe Pot van drie pinten water doen, na dat gy de Wortels hebt gereinigd, en het hart daar uit genomen: Maar eer gy’er water op doen zult; zult gy’er acht, of negenmaal een staallen Ruit gegloeid in dompelen. Daar na zult gy in dit water uwe Wortels koken, tot op twee derde. Neem daar na een Zak om deur te lekken, en doe op der zelver grond twee oncen Suiker, een Ryksdaalder zwaarte gestampte Kaneel, en laat het Afziedzel acht, of negenmaal deurlekken, en geef tweemaal daags, langen tyd voor, of na het eten, daar van een glas vol aan den Zieken. | |
Andere Koeldrank tegen de Waterzucht.XI. Neem de wortel van Tamarise, Cichorei, Aspersies, stekende Palm, van elks twee oncen. De bladen van Cichorei, Ceterac, van elks een hand vol; Honds-tong en Stal-kruid, ook zo veel. Bereiding; Neem de Wortels en de Kruiden, doe ze in een nieuwe aarden Pot van drie pinten, en die Pot vol met water, doe het alles op klein vuur zagtjes koken, tot dat het een derde verminderd is, giet het dan af, en doe den drank in een glazen Fles, en daar by een weinig Suikers; Dezen Koeldrank zal de Zieke voor zyne gedurige Drank gebruiken, en daar mede tot de volslagen genezing blyven voortgaan. Na dat de Zieke den tyd van vyftien dagen van dit Afziedzel gebruikt heeft, kan hy zich nog van den volgenden zo veel tyds bedienen. | |
Andere Koeldrank.XII. Neem twéé oncen Pietersely-wortels, van Cappers, anderhalf once. Rozen-hout een once, Fontein-water tien, of twaalf ponden. Bereiding. Sny de Wortel, en het Hout, aan kleine stukjes. Laat ze trekken in een bekwame Pot, op heete As met tien, of twaalf ponden Fontein-water, den tyd van twaalf uren: doe het daar na op klein vuur koken, tot op een derde. Giet dan dit Water tot den gemenen drank af, doende daar een zesde witte Wyn, of Claret by. Onder het gebruik van deze twee Koel-dranken, zal de Zieke, van vier tot vier dagen, enige pillen, of andere zagte afgang-makende Pillen, innemen. | |
Andere Koeldrank.XIII. Neem de Wortels van de wilde Fleer, Gras-, Stal-kruid, van elks twee oncen, Mannetjes Varen drie oncen, Kruisdistel twee en een half once; de bladeren van Hertstong, Salie, Ceterach, van elk een handvol. Men moet het alles in een aarden Pot van drie pinten koken, ’t wel sluiten: en het laten tot op twee pinten verkoken; neem het dan van ’t vuur, en laat het gedekt koud worden, en daar na deur een doek loopen; wanneer de Zieke ze, of alleen, of met Wyn kan innemen. Men moet aanmerken, dat de gedagte Kruiden zo lang, als de Wortels, niet moeten koken; en gevolglyk moet gy’er deze niet in doen, voor dat gy meent, dat uwe drank gekookt is. En om ze aangenamer te maken, zult gy’er gemalen Zoethout by doen, naar gelang van de zoetheid, welke gy daar aan geven wilt, naar de smaak van den Zieken. | |
Koeldrank (hartsterkende.)XIV. Neem drie Citroenen, sny ze in kleine stukjes, en vier oncen witte Suiker; kook dit in drie Pinten water, tot op de helft, laat het deurzygen en bewaar de Vogt tot het volgende gebruik. Gebruik. Men gebruikt dezen Drank met voordeel in heette, kwaadaardige koortsen, de Kinderpokken, Mazelen, in ’t braken van Gal, gelyk in de Kolyk; zy wederstaat de kragt des Wyns, en belet de Dronkenschap. Die wat lekker zyn, kunnen de Schil daar af nemen, om wat aangenamer voor de smaak te wezen. Men doet’er wat Wyns onder. Men gebruikt’er een groot glas tevens van. | |
Koeldrank voor de Gezondheid.XV. Neem een halfmaatje zuivere goede Haver, Een handvol wilde Cichorei, Een halfonce Cristalum Minerale, Een vierendeel Honig, vier pinten Rivier-water, welke 8 ponden uitmaken. Bereiding. Laat de Haver met de Cichorei drievierendeel uurs matig in vier pinten waters koken; doe’er dan de Honig en Kristal by; en laat het nog met malkander een halfuur koken, en ’t daar na door een schonen doek lóópen; bewaar dan deze vocht, om daar van over ’t maal, en als ’t u behaagt, te drinken. | |
Koeldrank tegen de gistingen van het Bloed.XVI. Neem ene Venkel-wortel, Pimpernel, Endivie van elks een hand vol; laat het een half uur in drie-vierendeel pints water koken; doorzygen; en doe’er dan in ’t vervolg by, vier lepelen Wyn-edik, vier oncen fyne Suiker; Doe het alles nog eens tot de dikte van Siroop koken; bewaar het in een Glas, en gebruik het op de volgende wys. Neem Graswortel en Cichori, van elks een half once, een half once Zoethout, zo veel Gerst, als men tussen de twee vingers kan vatten, Veel Razynen van hare karrels gezuiverd, kook het alles in water, laat het doorzygen, en bewaar dien Drank. Neem dan een glas van dezen drank, en doe’er drie lepels van die Syroop by; en drink het ’s morgens en ’s avonds, tien, of twaalf dagen lang. | |
Koeldrank om de Gal af te dryven.XVII. Neem Pimpernel een handvol; Sennebladen een Pistool gewigt, een Citroen, een klein | |
[pagina 407]
| |
stukje Zoethout; Cristallum Minerale, twintig grein; Rivier-water, drie Glazen; en drie Nagelen. Doe het alles in een verglaasde, aarden Pot, na dat gy uwe Citroen in tween gesneden zult hebben; en ’t ene stuk aan schyfjes, en ’t andere het sap zult hebben uitgedrukt. Sny het Zoethout in kleine stukjes, en laat het koud twaalf uren staan trekken; en, zo de Zieke zwak van Maag is, laat het enigen tyd op heete As staan trekken; en geef hem’er van te drinken. | |
Andere Koeldrank voor den zelfden dienst.XVIII. Neem Cristallum Minerale, Twee dragma; Boomvare gekneusd, zes dragmen; een once Sennebladen; Provincie-rozen, twee dragmen, Zoet hout zes dragmen; Anys, zo veel als men in driemaal tussen twee vingeren kan vatten, en een vierendeel-pints Regenwater. Laat het koud in een Pot, met drievierendeel-pints water, trekken den tyd van veertien uren; laat het daar na deur een doek loopen; geef van dezen Drank den Zieken een Glas vol te drinken, ten vyf uren ’s morgens, twee uren daar aan nog een Glas vol, en drie uren daar aan nog een Glas vol; na verloop van nog andere drie uren, zult gy hem goed Vlees-nat geven; en herhaal dit verscheiden dagen. | |
Koeldrank, om de pyn der Leden weg te nemen.XIX. Neem een ons Boomvaren, een vierendeel Salseparil, laat het van zes pinten water tot vier, of daar omtrent, verkoken. Neem een Glas van dit Afziedzel, laat daar op ’t gewigt van anderhalve Ryksdaalder Sennebladen een gantsen nacht staan trekken. Neem alle morgens een dergelyk glas vol, en blyf den tyd van acht dagen niet anders dan dit drinken, en dien gantsen tyd sober leven. Dit is een beproefd Geneesmiddel. Deze Koeldrank beneemt de pyn der leden, neemt de slym weg, die gemaakt wordt, en op zwakke deelen valt. Zy verdryft de Knobbels en Pynen van den Arm en Schouders. | |
Koeldrank, wonderbaar voor allerlei soorten van Venus-kwalen.XX. Neem geraspt hout van Guajac en Salseparillen, gesneden in kleine stukjes, van alles vier oncen, negen ponden witte Wyn, Sennebladen vier oncen, Anys een once. Bereiding. Laat het Guajac-hout en de Salseparil, enen nacht wééken, en daar na tot op de vermindering van een derde verkoken; laat daar na de Senne en Anys in de zelfde Pot trekken, met de twee overgebleven derden, zonder de andere Drogeryen daar uit te nemen. De Zieke zal een halfpond van dit Afziedzel en Trekzel ’s morgens nuchteren innemen, en zelf, zo het nodig is, alle na de middagen, vier uren na het eten, doende dit den tyd van tien, of twaalf dagen aan een, zonder dat het nodig is, zich ergens voor te wagten.
koemest is de Afgang, of Mest, welke de Koeijen, hier te lande, in Gruppen maken, de Boer alle weken tweemaal, hier te land, op de Mesthoopen uitschopt, en met de Gier der Koeijen, of hare Mest vermengd is. Hoe zy zuiverder, hoe zy beter is. Hoe goed de Gier is, de Mest is beter, en de dikste de beste, gelyk ze in ’t Najaar valt. Zy is, zonder Stroo, of Zand gebruikt, in alle schrale en zandige gronden de beste; doch in andere gaat haar de Paarde-mest te boven.
koetzier zyn plicht. Voor eerst, moet hy een eerlyk, verstandig, nuchter man zyn: want zyn heers leven hangt van zyn gedrag af. Hy moet ook verstand van Paarden hebben. Hy moet zyne Paarden ’s morgens en ’s avonds wel weten te bestellen, het Stal rein houden, of doen houden. De Paarden, mitsgaders der zelver voeten, wel wasschen; in ’t Stal niet rooken, noch laten rooken; voor zyne Kaars, uit vrees van Brand, zorg dragen, zyne Paarden, op zynen tyd, te drinken en Haver geven; ’s avonds en ’s morgens na de Pooten zien; ze wel laten beslaan en onderhouden, van tyd tot tyd scheren, en zo fraai houden, als mooglyk is. Hy moet ook zyn Rytuig, zo wel buiten als binnen, boenen en schoon houden; de Wielen smeren, als ’t nodig is; zorg dragen, dat’er niets ontbreek; en zo’er iet ontbreekt, den Heer, den Stal meester, Hof-meester, of die’er na zien, daar kennisse van geven, gelyk ook van ’t geen aan ’t Tuig mankeert, dat alles wel doen wasschen, smeren, Schoon-maken, op dat alles even net, en de Heer daar over in zyn schik zy.
koffy. Ban, Bou, Bunna, Bunu, Buncho, geheten. Beschryving. De Boom daar van groeit een voet acht, of tien hoog, heeft een zagte bast, wit hout en weinig pit. De takjes groeijen by paren, gelyk de bladen, en ontrent twee duimen van een. De bladen, die glad zyn, zyn ongekarteld, en gelyken in gedaante naar het Laurier- of Kastanje-blad; zy hangen aan stelen van een kwartierduims. De Vruchten groeijen tussen de stelen der bladen uit: en hangen aan steeltjes, nu eens by ene, dan eens by velen op de zelfde plaats. De Bloemen zyn wit en geurig, hare vyf blaadjes zyn aan-een, en maken enen Kelk. Zy hebben vyf pyltjes, en in ’t midden van deze een styltje, dat met der tyd een Vrucht wordt, van de grootte van een Kers, die eerst groen is, daar na rood, en eindlyk droog wordt. De binnenste Vrucht bestaat nit twee Boontjes, welker platte zyden tegen malkander zitten en de Koffy-boonen zyn. De Boomen zyn altyd groen. Plaats. De Boom is oorspronklyk uit Arabia, en in ’t byzonder uit het Ryk van Yemen; van daar is zy naar Batavia, en ’t Eiland Java, en voorts op Ambon, Ceilon, enz.; vervolgens naar Surinamen, Barbados, ’t Eiland in de Barbieces, Bourbon, en verscheiden Engelse, of Franse Volksplantingen gebragt. Zie Hed. Hist. Eigenschappen. Men schryft aan de Koffy vele | |
[pagina 408]
| |
krachten toe. Zy is opdrogende voor vette en volle luiden, verdryft de Winden, versterkt de Lever, doet dienst aan de Waterzuchtigen, door ’t zuiveren van het bloed; daarom geneest zy de Gal, wederstaat de Scheurbuik, matigt de hitte van ’t Hart, en geneest het slaan van ’t zelve, zy doet dienst aan de Maag, maakt graagte, opent de Mild, en Ingewanden; is dienstig voor de Moer, en de Stonden; ook tegen alle ongesteldheden van verkoude Hersenen, en de Zinkingen, die op de Long vallen. Zy bevordert de koking; wekt de geesten op, verheugt het Hart; is goed voor Verkoudheden, Zinkingen; uitnemend, om de Jicht, en Waterzucht voor te komen, dempt de dampen der Mild, en geneest de Schele Hoofdzweer; zy heeft geen vermogen om den Buik te zuiveren, of te stoppen, ’t welk men kan gewaar worden. Als men de damp daar van in de Ogen ontfangt, belet het de Zinkingen, in de Ooren, het geruis der zelve, en verdryft de Winden. Het gebruik daar van, is maar 200 jaren in Asia bekend gewenst. In 1652 is ze eerst in Europa, en in ’t begin te Londen bekend geworden, alwaar men toen eerst Koffy-huis hielt. Sedert is zy algemeen geworden, en overal verspreid. In ’t jaar 1669 hadden ze de Ambassadeur van Mahomet en zyn volk, te Parys eerst gebragt, en in 1671 werd ze daar in de Winkels eerst verkocht. Gelyk men de Koffy-boonen voorheen maar van eene soort had, dat is, Levantse, of Mocchase, zo heeft men tans Javaanse, Ceilonse, Ambonse, Barbadosse, Bourbonse, Surinaamse, Jamaicase; enz. | |
Bereiding der Koffy.Deze heeft dit gemeen, dat de Boonen eerst gebrand worden, of in een aarden, of yzeren Pan over ’t vuur, terwyl zy geroerd worden met een Spatel, of Lepel, of in een Bus, een Spit geheten, dat gedurig wordt gedraaid, waar na men’er op ’t laatst een weinig Boters by doet; schoon’er anderen niet van houden. Vervolgens wordt zy gemalen in een Hand-meulen, of gestooten, en eindlyk gekookt, of getrokken met Water; maar wat de menigte van Koffy belangt; die op de zelfde menigte Waters gedaan wordt; deze verschilt naar elks smaak en begeerte. | |
Bereiding der Koffy op zyn Arabies.Men kan niet beter doen, als deze met de woorden van den Schryver verhalen. De Arabers nemen gemeenlyk de Koffy, zo dra zy gekookt is, zonder ze te laten bezinken, en zonder Suiker, met kleine kopjes. Daar zyn’er, die de Koffy-pot met een natte linnen doek bekleden, zo dra zy ze van ’t vuur halen. Dit doet ze terstond bezinken. Door dit middel komt’er als een Room boven op, en, als men ze in Bakjes giet, rookt zy te meer, en maakt een vette stoom, welke zy met vermaak ontfangen, om de goede hoedanigheden, welke zy menen daar in te zyn. | |
Koffy-bereiding op zyn Sultaans.Maar luiden van aanzien hebben ene andere manier van Koffy te bereiden. Zy gebruiken de Bóónen niet: maar de Bast der Boonen, op de volgende wys. Men neemt de Bast der Koffy, als zy volkomen ryp is, en men doet ze gebroken in een aarden Pan over ’t vuur; zo dat men ze brandt en roert, gelyk de gemene Koffy-boonen, tot dat zy maar een weinig kleurs krygt. Ter zelver tyd doet men het water in een Koffy-ketel koken, en, als de Bast gereed is, werpt men ze’er in, en laat ze koken, als de gemene Koffy. De kleur van dezen Drank ziet’er uit als ’t Engelse beste Bier. De Fransen, die aan ’t Hof van den Koning van Hyemen gene andere Koffy kregen, zeggen, dat zy goed en lekker is, en voegen’er by, dat men’er geen Suiker by behoeft, om dat zy niet bitter is; maar daar en tegen zoet en aangenaam. Deze Drank wordt Koffy op zyn Sultaans geheten; en men maakt daar van in dat Land grote zaak. Die Bast wordt in droge, en wel gesloten plaatzen bewaard, om dat de vogt ze een kwade lucht byzet. | |
Nieuwe manier van Koffy-bereiding.Deze Bereiding bestaat in ’t trekken van de Koffy, gelyk men de Thee doet. Neem een vierendeel-loots Koffy-bóónen, die van hunnen bast wel gezuiverd zyn. Laat ze een halfvierendeel-uurs, of wat meer, in een halfpintje water koken, neem dan dat water van ’t vuur, ’t geen dan een gele Citroen-kleur zal hebben, en na het een weinig te hebben laten stilstaan, drink het heet, met Suiker. De Heer Andry, Doctor te Parys, heeft deze nieuwe Bereiding der Koffy uitgevonden, en zegt ons, dat deze veel gezonder is, en dat men daar niets verbrands in heeft, en het een natuurlyk Aftreksel heeft van ’t geen in de Koffy minder vast en vluchtig is: ’t geen anders met branden vervliegt. Deze vocht, dus bereid, geeft een zoete lucht van zich, versterkt de Maag, verbetert de raauheden, en ontlast het hoofd, dat men het voelen kan. De ondervinding had dien Geneesheer doen zien, dat deze Drank, de scherpte der Pis verzagtte, de Kug tegenging, hoe hardnekkig ze wezen mag. By alle deze Eigenschappen kan men voegen, dat zy de krachten in ontlegingen bewaart, zo dat zy nuchteren gebruikt, men langer Spys kan missen, zonder ongemak. Men kan de zelfde Koffy-boonen, waar van men zich eens bediend heeft, nog een reis, of driemaal gebruiken. Zo men de Koffy lang laat koken, wordt de koleur zwaarder, en de vocht wordt, als die van groene Kruiden. Zy laat op den grond een groene slibbe bezinken. Deze Aanmerkingen doen ons zien, dat men de Koffy niet lang moet laten koken, als men ze op deze wyze klaar maakt.
kogellak wordt van Brasilienhout gemaakt, dat men met Azyn en Aluyn laat trekken, en voorts bereid, gelyk de Florentynse Lak. Kabin: v. Verf-stoff.
kokos-boom, is een Boom van de Oost- en West-indiën, men noemt ze ook Klapper-boom; zy is een soort van een Palmboom, die veel hoger | |
[pagina 409]
| |
dan andere is. Zyne Vrucht geeft Spys, Drank, Olie, en stof tot Tou. Van de harde Schelp der Vrucht, maakt men Kopjes, Dosen, Rotting-knoppen, Knoopen, Koralen, enz.
kolder is een soort van enge Rok, van Leder, dik Zeem, of Buffels-leder gemaakt, welke oudtyds by de Soldaten veel plagt gebruikt te worden, en nog by enige Ruiters in gebruik is. | |
Om een Kolder te maken, daar een kogel op afstuit.Neem een Ossen-, of Buffel-huit, die eerst afgevild is, sny’er het haar af, sny ze, en naai ze. Laat ze daar na in Azyn, den tyd van 24 uren weeken. Haalze’er daar na uit; droog ze in de Lucht en niet voor ’t Vuur, noch in de Zon. Laat ze dus tot zesmaal toe daar in weeken; en neem den Azyn zo veelmalen weg, en doe’er nieuwe op.
kolf is een Vaatwerk van Aarde, Glas, of Tin, of vertind Koper, waar in men de Stoffe doet, welke men wil destilleren. Als men wil destilleren, doet men’er een Kapiteel, of Helm op, dat van Glas is, en een Mond, met een Pyp, of Bek, naar gelang heeft.
kolmer-peer, Franse, is uit Gujenne, en de zelfde met Poire manne. Zy is gespikkeld groen, als de Burgemot, geel in ’t ryp worden; dat in de maanden December, January geschiedt. Hare Schil is gesloten, ’t Vlees mals, en ’t sap root: maar de grond en ’t Najaar maakt ze laf. Hare rechte rypheid is kwalyk te treffen: want schoon zy geel is, zy is altyd niet murw genoeg: maar na dat zy lang geel is geweest, moet zy zo na gekomen zyn, dat ze voor ’t zagtjes drukken begint te wyken.
kolyk. Deze Ziekte heeft zynen naam naar een stuk Darms gekregen, dat den naam van Colon draagt. Zy wordt veroorzaakt door een Stof, die daar tegen de natuur opgehouden, een uitnemende en vleeslyke pyn veroorzaakt. Zy wordt veroorzaakt door Winden, Gal, of Scherpe Slym en Vocht, en somtyds door beiden te gelyk, of door vele dikke Vochten te gelyk, of door Wurmen, of door een medelyden van de Lever, de Moer, de Nieren, de Blaas, of door een verzwering. De winderige Kolyk is zonder koorts, en verschiet van de ene na de andere plaats; men krygt ze van raauwe Spys, Vruchten, of Peulvruchten. De gallige ontsteekt de Ingewanden, maakt koors, veel beweging, belet den slaap, doet gedurig braken. Dit tast veel eer sterke luiden aan, die veel Wyn, Brandewyn en andere sterke Dranken drinken, of haar Vlees te sterk zouten en kruiden. Die van een scherpe Slym komt, ’t geen bytent is, en zich aan de Darmen vast zet, deze raau maakt en knaagt, houdende zich op ene plaats, zynde verzeld van een kleine koorts, van hitte, walging, en Slaaploosheid. Die onmatig eten en drinken, niet veel werken, en veel dronken zyn, zyn daar veel aan onderworpen. Die van vele dikke vochten, en uit een venynige vocht ontstaan, hebben toevallen, die met deze laatste overeen komen. Wat de andere belangt, als men hare oorzaken zal kennen, zal men de nodige hulpmiddelen licht daar aan toebrengen. Zo zal men hun, die met het Kolyk gekweld zyn, zwarte puisjes, zo groot als een Boon, op de Buik ziet komen, en de zelfde verzweren, en deze twee, of meer dagen duren, is ’t doodlyk, besmetlyk, en pestig kolyk; niemand ontvlucht ’t. Als ’t Kolyk, met Braken, Koud-zweet en Nikken, blyft duren, is ’t te duchten. | |
Voor ’t Winderig kolyk.I. Neem een handvol Kaasjes bladen, Heemst, Mariolein, Laurier, Wynruit, Camillen, van elks een halve handvol; Anys, Komyn, Cassia van elk, een once, Theriac een half once. Oly van Wynruit en Kamillen, drie oncen. Doet alle de Drogen, de Cassia, Theriac en Oly uitgezonderd, in het water koken; als zy gekookt hebben, neem een half pintje van dit Kookzel, en laat daar de Cassia, Theriac en Olie in smelten, en zet’er den Zieken een Klisteer van; maar ’t moet lang na zyn eten geschieden; of men moet’er een zetten van Lyn-olie, of Hennip-olie, een weinig warm gemaakt. Zo een Darmspoeling van Olie, is dikmaal goed voor allerleije soorten van pynen in den Buik. II. Neem Wynruit, Kamillen, Mariolein, Anys, Komyn, van elks evenveel, zo veel Wyn, als nodig is. Doe het alles in een Pot koken. Dit gedaan zynde, doop in dit Afziedzel een Spons, of Wollen lap, en leg het zo heet op de pyn, als gy het verdragen kunt. Als het koud wordt, leg’er weder ene andere op, herhaal dit dikmaal; en zo de Zieke midlerwyl van dit Afziedzel drinkt, zal het des te beter wezen. III. Neem twee handvol Rute, Myrrhe een half once; Komyn een half once; Dojers van Eijeren vier oncen; Honig zo veel nodig is; stamp de Rute, Myrrhe en Komyn met malkander in een Mortier, doe’er daar na de Dojers met den Honig by, meng het met den andere, en maak’er twee Pleisters van, welke gy op den Buik van den Zieken, ’s Morgens de ene, en ’s Avonds de andere zult leggen. IV. Neem geheele Geers, grof Zout, even zo veel, braad de Geers met het Zout in een Pan, leg het heet, tussen twee Lywaten, op de pyn. V. Doe in een Pan de bladen van Prei, met Oly en Azyn, braden, en leg het op den Buik, gy zult u daar heel wel by vinden; of neem vyf oncen Oly van Noten, en drink ze uit. VI. Neem Anys, Venkel, Komyn, Boomvaren, zaad van Carthamus, van elks een halfonce; Turbit, Sennebladen, Agaricus van elks twee dragmen; Kamille-bloemen, een handvol. Olie van Dillen een vierendeel, Olie van Camillen ook zo veel, drie, of twee Dojers; Neem dan een Haan, de oudste, welke gy krygen kunt; hang hem aan zyne poot op in een plaats, daar gy hem met een Rysje langen | |
[pagina 410]
| |
tyd slaan kunt, sny hem daar na den hals af, pluk hem, haal’er de ingewanden uit, en doe alle de Kruiden, de Dille en Kamille, Olie en Dojers uitgezonderd, daar in, naai hem den Buik weder toe, op dat’er niets uit kan; doe hem in een Pot met genoegzaam water koken, tot dat hy van de benen valt. Neem een pond van dit Afziedzel, doe’er den Oly met het Dojer in, en maak’er een Clysteer af. Dit is niet alleen voor Winderig, maar allerhande Koliek. | |
Ander middel voor winderig Kolyk.Men geeft Klisteren met Kruis en Munt, Wynruit, Melilote, Kamillen, Laurier Beijen, Venkel; men doet’er een Neut grootte raauw Spiesglas onder; en in elke van de zelfde, welke men menigmaal herhaald, een vierendeel Olie van Noten. Men heeft ondervonden, dat een droge Kop op de Navel gezet, terstond de pyn stilde; en dat een glas zware Wyn, met zo veel ongezoutten Vleesnat, het zelfde uitvoerde. Doet, zo de pyn blyft aanhouden, een once droge Hoenderdrek, of twee dragma Duivendrek, of Kalkoendrek, of Wolvendrek in een Glas witte Wyn; en geef het, na dat men het door een Lywaat heeft doen loopen, en een Ons Suiker daar onder heeft laten doen, te drinken; of anders in een Ei een Dragma Bloem van Zwavel; een dozyn heele Pepers in een lepel, of twee Vleesnat, of met een Glas Afziedzel van Kamillen; en meng daar twee Dragmen Kaneel-water, of Brandewyn by; of, zo dit niet wil gelukken, kan men zyne toevlucht tot de Orvietaen, of de Theriak nemen. Die zich daar voor bewaren wil, zal om zyn middel een Wolven-darm dragen, of zich op het Vel vastmaken, of zich den Buik, met Wol van een Schaap, dat daar van gebeten, of verslonden is, vryven; of zal op zynen Buik een achterste poot van een Haas vast maken, of zich een Lederen Riem van Harten-leder om ’t Lyf gorden: Maar om de waarheid te zeggen, dit schynt alles onzeker, of bygelovig. | |
Gal-kolyk.Men kent ze aan de grote ongesteldheid van den Zieken, aan de pyn, die zich om den Navel vast zet, en aan de koots, waar van zy verzeld gaat. | |
Voor ’t Gal-kolyk.Niets is beter, dan een Afziedzel Althea, wat heet gedronken; en een Wolven-darm, om het blote Lyf gedragen. | |
Ander middel voor Gal-kolyk.Neem Vernis, waar van men zich tot Luiten bedient; en als de Snydingen geweldig zyn, zult gy wat op een Schotel doen warmen, daar de Vinger in doopen, en daar een drup van op de Navel laten loopen, een blad Papier heet maken en dat daar op leggen, zo dra het Vernis gezet is; en ter zelver tyd een heet Servet, vier-dik, daar overheen leggen, en terstond zal de Pyn ophouden. | |
Anders.Voor het Gal-kolyk zal men dikmaal Clisteren met Quee-kornen, Lynzaad, verse Boter, Olyf-olie, en Cassia; daar na zal men op den Arm laten, en als de pyn aanhoudt, zal men ’s anderendaags op de Voet doen laten. Men zal drinken Gerste-water met gestoten Amandelen, wat Suiker, of Stroop van Kruikebladen-bloemen, men kan zich ook van Zemel-water bedienen. Men moet den buik stoven, dit menigmalen herhalen, of anders baden; en om het slapen gemaklyk te maken, of enige rust aan de zware pynen te geven, zal men eens en andermaal Syroop van witte Slaap-bollen, in een glas met afziedzel, of van Latue, of van Porcelein, of van Gerst doen nemen; en in de Klisteren, welke uit dergelyke Kruiden zullen bestaan, zal men nog Slaap-bollen, of twee oncen van der zelver Syroop doen, of anders twee greinen Opium, of men zal twee oncen Olie van zoete Amandelen, met zo veel van Rozen doen deurzwelgen. | |
Anders.Neem vier lepels vol Olyf-olie, zo veel Rozen-water, Claret-wyn, Suiker, meng het met een; zwelg het deur, en leg ter zelver tyd enige heete Servetten op den Buik, en daar op een Teljoor, of Kolyk-steen. Maar men moet te voren een Clisteer in hebben. Den tweeden, of derden dag zal men een hand vol heele Gerst, met zo veel Kaasjesbladeren, in een pint water op de helft laten koken, en daar twee glazen vol, waar in men anderhalf once Moes van Cassia heeft gedaan, van nemen. ’t Eerste zal men ten zes uren ’s morgens geven, ’t twede ten zeven uren, en, ten negen uren, een Vlees-nat, waar in men Zuring, Salade, Porcelein, Komkommers, of Verjuis, of Oranjesap gedaan heeft. Voor het Kolyk door scherp wit slym veroorzaakt, zal men de zelfde Geneesmiddelen gebruiken, welke voor het Winderige Kolyk zyn voorgeschreven. Zo deze pynen gedurig met de zelfde hevigheid bleven duren, zoude men een once Siroop van witte Slaap-bollen kunnen doen nemen, of een grein Opium, ’t geen men echter niet geven moet, zonder te voren den Buik te hebben gezuiverd, en door goede Clisteren en Aderlaten bereid. Men kan tussen de Vleesnatten met vertrouwen dezen Drank geven. Neem een halfpintje water, doet daar in een once witten Honig, een dragma gestote Castoreum. Deel dit in vieren, en gebruik het op gezegde wys. Zo dit niet lukt, moet men in een half glas witte Wyn, een dragma Neuten-bloessem doen. Men moet niet nalaten, in alle de Vleesnatten een halfdragma Cremor Tartari te doen, of tien, of twaalf grein Zout van Wynsteen, en een Uijen, of Prei, of Aspersien, of Distels, of Thym, of Hyzoop, of Marjolein te doen. Men kan hun ook den Buik | |
[pagina 411]
| |
met Muskaat-olie, of Olie van Lelien, of Kamillen stryken. De Kolyk, die zeer hevig is, en gedurig op de zelfde plaats, is zeer gevaarlyk, en zo zy van ontsteking komt, is ’t te duchten, dat het op de Kronkel in den Darm zal uitkomen; somtyds veranderd de Kolyk in een Lammigheid, of Melankoly, of in het Voet-euvel, en daarom moet men’er by tyds by zyn. Die door Wurmen wordt veroorzaakt, komt den Kinderen meer, dan Volwassen luiden over, men moet ze met Melk Klisteren, waar in men kleine Centaurium heeft laten koken, of Kruis en Munt, of Alsem, of rode Suiker, en men zal haar verse Boter op den Buik smeren, waar in poeijer van Coloquint, of Myrrhe, of Aloë is gedaan. Daar na zal men ze gestoten Rabarber geven, in een Ei, of in enige Confituren. Men zal ze ook nog nuchteren geconfyte Oranjeschillen te eten geven, of hun in de Pottasien, of Vlees, poeijer van Kruis en Munt geven. Men vindt’er die Kwikzilver raau ingeven: maar men vindt’er die’er tegen zyn. Die wat ouder zyn, kunnen Pillen van Aloë innemen, of een bolletje Knof-look deurzwelgen, of Conserf van Kruis en Munt. Maar voor al moet men ze den Buik met Sennebladen, Rhabarber, Syroop van Boomvaren, of Persiken, in ’t afgaan der Mane, zuiveren. | |
Darm-kronkel.Men geeft het den naam van Miserere, schoon de Cholera, of het Boors daar van een soort schynt te wesen. Het is ene verstopping der Darmen, waar zy ook van daan mag komen, die zodanig den voortgang der vuiligheden belet, dat zy geen schot naar onderen kan nemen. Dit maakt, dat zy, die daar van aangetast worden, elendig sterven, terwyl hun de drek ten monde wel uitkomt. Dit ontstaat wel eens uit een Breuk, die uitgezakt is, en welke men niet weder in kan drygen; somtyds ook wel eens van een zwelling in ’t gedarmte, welke uit ontsteking, en uit een tragen afgang, voortkomt. (Maar veeltyds uit ene verkeerde beweging der darmen.) Deze is wel van andere te onderscheiden, daarom dat’er ’t geen’er door den mond ingaat,’er niet deur kan; de Ingewanden maken een groot gebaar, verzeld van vreeslyke pynen, vele boeren, en brakingen. Men zweet niet, als ontrent de Maag, en na het braken. Zy valt meest in den Herfst voor, en komt Kinderen veel meer dan Ouden lieden over. Deze ontkomen ze zelden. De meeste komen om door verkeerde behandeling; Ondertussen kan men het volgende in ’t werk stellen. Neem het Aftrekzel van Tabak, met twee oncen Water daar van Gedistilleerd. Twee dragmen Jenever, met zo veel Theriakaal-water, doet dit innemen. Zo men ’t gantse lighaam over begint te zweeten, is ’t een goed teken, en men moet zorg dragen, dat men den Zieken wel afdroogt, en dat men ’t hun ’s anderendaags nog eens ingeeft, zo men ’t goed oordeelt. | |
Graveel Kolyk.Dit Kolyk kent men aan ontsteking der Nieren, welke aan een zwaarte aldaar gewaar te worden is, zonder dat men’er een dikte ziet; aan een kwalykte om ’t hart, braakachtigheid en hardlyvigheid; als men zware pyn in den rug heeft, en met veel moeite rein Water maakt, als het Water in ’t begin zo klaar, als schoon water, is; als het daar na dik wordt, en op den grond roodzand bezinkt. Komt de Steen in den Pis-gang te zinken, dan is zy nog geweldiger en wreeder, inzonderheid zo’er Drek en Winden in ’t gedarmte zyn. Dan is de pyn eens op de ene, dan eens op de andere plaats: maar deurgaans om den Navel, of ’t midden van den Buik. Aan dit Kolyk zyn Oude meer, als jonge lieden onderhevig, schoon de laatste meer met de Steen gekweld zyn. ’t Is te duchten, dat dit Kolyk en de wrede pyn gene ontsteking make, (of dat de ontsteking in de Pisgangen,) die veeltyds van deze pyn oorzaak is, niet erger worde. Hierom moet men niet talmen, en twyffelen, of men zal doen op den Arm laten, en des anderen daags op den Voet van de zyde, daar de pyn in is, na dat men te voren enige Darmspoelingen met Kaasjes-bladen, Althea-bladen, Viool-bladen, Bingel-kruid, Glas-kruid, Kamillen-, Meliloten-bloemen en Vygen gegeven heeft, waar in men heeft laten smelten twee oncen Honing van Rosen, een once Terebinthym, twee Dojers van Eijeren, twee oncen Oly van zoete Amandelen, of Kamillen, of gemeene Oly, of verse Boter, het welke men verscheiden reizen herhalen moet. Men zal den Zieken doen baden; en, als dit niet geschieden kan, hun de plaats der Nieren, met olie van Lelien, Kamillen, Scorpioenen stryken, of droge koppen ontrent de Liese zetten, en hem van tyd tot tyd dezen drank laten gebruiken. Neem een half once olie van zoete Amandelen; meng ze met twee oncen van Glaskruid, en vier oncen witte Wyn; twee uren, na dat dit ingenomen is, zal men Vleesnat geven. Des avonds kan men Melken van de koele Zaden, en in elke once Stroop van witte Slaap-bollen geven; waar mede men zal aanhouden zo lang, als men het zal goedvinden. Men moet in deze Ziekten aanmerken, dat de Vleesnatten van Kalfsvlees, aan vette en vollyvige luiden niet dienstig zyn, om dat zy de Nieren te zwak maken; Daar en tegen alle Voedzel, en Geneesmiddelen, welke wat heet zyn, en den Steen kunnen afdryven, bekomen hun beter, dan magere luiden, welke men Pisdryvende en vochtigmakende middelen moet geven, die verzachten. De Geneesmiddelen, welke boven zyn, of naderhand zullen voorgeschreven worden, doen, om dat zy gematigd zyn, altyd meer dienst aan allerlei gestelheden, dan die, wat te heet zynde, deur hare kracht een grote menigte zand zouden doen lossen: maar ook oorzaak zouden zyn, dat’er nog meer voortgebragt werden. Eer men den Buik zuivert, moet men wagten, | |
[pagina 412]
| |
tot dat de grote pynen zyn gestild; en geven midderwyl braakmiddelen, die groten dienst zullen doen; als het drinken van een once Olyf-olie met het sap van Zuring tot anderhalf once, en een once Suiker; of Honig in een glas met laauw water gemengd. Zo dit niet gaat, zal men een ander Geneesmiddel nemen, dat braken doet, als de Tartar Emeticus, of Vitriolatus, gecalcineerd. Daar na zal men den Buik zuiveren met anderhalf ons Moes van Cassia, in twee glazen Wei gesmolten. Die beter oordeelen zich met een Slikbrok den Buik te zuiveren, zullen zes dragmen Merg van Cassia met Poeijersuiker nemen. Als men den Buik sterk wil zuiveren, moet men’er een dragma Diaphenic. byvoegen, met zo veel Benidict. Laxativ.; anders kan men twee dragmen Sennebladen met een dragma Syroop van Althea, of Violen geven. Een dag, of twee na de Buikzuivering zal men een Drank nemen, gemaakt van twee dragmen Raapzaad, drie dragmen Wortel van Steenbreek, een handvol Beteunie-bladen, en zo veel Glaskruid. Men zal ’t alles, in anderhalf pint water, op de helft laten verkoken. Dit zynde afgegoten, zal men ’t wellen met een half onze zoete Amandel oly. Men zal het daar na weder door een Doek laten loopen; en, het in tween gedeeld hebbende; zal men in elke helft een once Syroop van Limoenen doen; en zeven, of acht druppen olie van Vitriool. De ene helft zal men ’s morgens nuchteren, de andere des avonds, als men naar bed toe gaat, nemen. Of anders zal men een glas Spaanse Wyn met ’t Sap van eene Citroen nemen; of een half scrupel Olie van Vitriool; of tien pinten Wyn, op twee pond rype Krieken overzee zetten; en drinken daar van over ’t maal. Men heeft’er, die in elken Wyn-oogst’er Oxhoofden vol met voordagt van laten maken; en wel ver van daar, dat die Zaden de hoedanigheden der Wyn zouden verzwakken, vermeerderen ze daar de kragt van. Men zoude ook dit volgende kunnen gebruiken. | |
Anders.Neem gestoten gelen Amber, Puimsteen, Poeijer van Steenbreek, van elks een half dragma, meng het met een dragma Bloem van Kappers, een once Stroop van Limoenen. Dit zal men herhalen eens- en andermaal. Of anders neem een dragma Schalen van Eijeren, die eerst geleid zyn, in een glas Wyn; of een dragma Schors van gestooten Waternoten, in een glas witte Wyn, of in een Afziedzel van Saxifraga, of van het hout ’t geen de Kruideniers Nier-hout noemen. Of wel neem een half once Terebintyn; en dit wel in water van Kaasjes-bladeren, of Klitte-bladeren, of Glas-kruid gewasschen hebbende, meng het met een half onze Moes van Cassie, en een dragma gemalen Zoethout, en zo veel Rhabarber; maak’er een Slik-brokje van, om ’t nuchteren deur te zwelgen. Dit laatste zal den Zieken groten dienst doen, zo het Kolyk-graveel door Slym veroorzaakt wordt, is de zelfde raad goed. | |
Voor Graveel Kolyk.Neem gestootten uitgezochte Zennebladen, twee oncen; gestootten Rabarber, twee dragmen, witte Turbit, een dragma; Hermodactilen een scrupel; Eiken Boomvaren, wit Wollen-kruid, Saxifraga, Iris van Florence, van elks vyf grein; Foelie twee dragmen. Alles moet fyn gestooten worden, en men moet’er van nemen, als men de pyn krygt, tot de zwaarte van een Vierendeel-loods, in witte Wyn. Neem Fontein-water, een pond, Rozen-azyn, een once; meng het onder een, en maak het tot een Drank, welke gy, zo menigmaal, als men Braakt, zult innemen; Dit moet men viermaal daags herhalen; En, als het Braken is opgehouden, geef dan het volgend Buikzuiverend Middel in. | |
Anders.Neem Olie van Kappers, en Wynruit, van elks twee oncen; meng ze te samen; en doe een Kalkoentje rode Wyn, tot kokens toe, heet maken; laat daar in twaalf grein Opium smelten, en in een Marmere Mortier breken Meng het alles met een houtten, of zilveren Lepel, en doe daar by vier en twintig bladen Goud, ontbind ze daar in, en geef ze in Klisteer: Dit stilt de pyn in een ogenblik. ’t Is nooit te laat, zo lang men niet gestorven is. het Middel blyft zomtyds 24 uren in het lighaam: maar wagt u wel van een ander te gebruiken, om dit daar uit te doen gaan. Ondertussen zult gy een Vleesnat aan den Zieken geven. | |
Andere Geneesmiddelen voor ’t Graveel-kolyk.I. Neem de Wortel van de witte Heemst; en twee oncen, Kaasjes-bladeren, Violen-bladeren, Majer, Kamillen-bloemen, een handvol; Meloenzaad een halfonce; Cassia een once; Anys een halfonce; Zemelen, een handvol; grove Suiker, een once; Olie van Violen, twee oncen; Olie van Lelien, een once; doe dit in een Pan, of wat anders koken, de Olien, Suiker en Cassia uitgezonderd, welke gy in een pond van dit Afziedzel zult smelten, om tot een Klisteer te geven. II. Neem Koejemelk een pond, twee Dojers van Eijeren, slaat ze door de Melk, geef ze in een Klisteer aan den Zieken; en merk wel, dat men voor dat soort van Kolyk dikmaal moet Klisteren III. Men moet den Zieken openende Middelen geven, die wel doen wateren; maar hem eerst, met het likken van een once Kassia, een uur voor ’t eten, loslyvig maken: en zo hy daar voor te zeer opgestopt is, moet men hem een Klisteer geven, gemaakt op de volgende wys. Neem Kaasjes-bladen, witte Heemst, Glas-kruid, van elks een handvol; Lynzaad, twee dragmen; fyne Griek, twee dragmen; Kamille-bloemen, zo veel men in tweemaal tussen twee vingers kan vatten; Zo veel Meliloten. Doe dit alles in een zakje, en zet het in een Bad, ’t geen gy bereid hebt: de | |
[pagina 413]
| |
Zieke moet daar tot den Navel in gaan zitten; en een tyd lang daar in blyven. Als hy daar uit komt, moeten hem twee lepels Stroop van Vrouwen-haair gegeven worden, ’t geen met drie oncen Zoethout gemengd is, en gy zult op het kwaad een Pap van zulke Kruiden en Bloemen gemaakt, welke in ’t bovenbeschreven Zakje zyn gedaan geweest, leggen, met een weinig zoeten Amandel-olie. IV. Neem zoete Amandel-olie; zonder vuur geperst, een pond; Citroensap een once; witte Wyn een mutsje; meng het alles onder een, en deel het in drien; en geef het op drie byzondere dagen in, een uur, of twee voor het eten. V. Doet Cicery-erreten met Zoethout koken, en den Zieken daar van drinken. Van het Water van Glaskruid, Kers, en de Openende wortels, doe evenveel nemen, en met malkander mengen, en menigmaal drinken: Dit is een voornaam Geneesmiddel, dat uitnemende voor ’t Graveel is. VI. Neem de buitenste schors van en Noot; stampt ze; en neem zo veel van deze Poeijer, als een goude Franse Kroon weegt; geef dit den Zieken in met wat Wyns; maar de Schillen moeten vers zyn, en zy zelf eerst van den Boom gehaald worden, zo men ze zo kan krygen. | |
Voor allerlei Kolyken.Neem een Dojer van een Ei; meng het met Brandewyn; maak het een weinig heet; doe er ’t gewigt van een goude Franse Kroon aan Zuiker in, en drink het uit. | |
Andere Middelen voor het Kolyk.Neem Geest van Salpeter een deel, Geest van Wyn, twee deelen; als alles wel overgehaald is, meng het, en zet het twee, of driemaal in een Mariebad te distilleren en coagaleren. Men geeft het tot een dragma in ’t Afziedzel van Alants-wortel. | |
Ander.Schoorsteen-roed met Azyn genomen, geneest den pyn op staandenvoet. | |
Of wel.Neem het sap uit Paardendrek gedrukt: maar, zo ’t een Vrouw is, moet zy van een Merry wezen. | |
Anders.Neem Aloës Succotrin een dragma; Saffraan zes grein, Laudanum mede een grein; geef het den Zieken; hy zal terstond genezen worden. | |
Een zo beroemd Middel voor Kolyk, dat het niet weder komt.Neem de eerste, fynste bast van Oranje; een once, Kruidnagelen even zo veel; doe het met een goed glas Wyn op een derde verkoken; en geef het den Zieken te drinken, en hy zal’er voor altyd van genezen zyn. | |
Voor ’t zelfde.Neem drie Laurierbessen; stoot ze wel klein; doe ze daar na in een glas witte Wyn; neem het in, gy zult genezen wezen. | |
Voor ’t zelfde.Neem verse drek van een zwart paard; doe het in een Servet, en laat’er een glas witte Wyn deurloopen; ’t geen gy den Zieken zult doen nemen. Neem een half glas Brandewyn; doe daar zeven, of acht druppen Geest van Zout in. Zo gy dit niet wilt, neem zes Brillen van Okkernoten wel gestooten; doe ze drinken in een half glas witte Wyn. | |
Van allerlei Kolyk.I. Neem Kamillen, Wynruit, Salie, Alsem, Zemelen van koorn, van elks een handvol, Azyn, zo veel nodig is. Sny alle deze Kruiden wel klein, en doe ze koken met de Edik in een bekwame Pot, tot dat de Edik is verteerd. Doe deze Kruiden, daar na in een kleine Zak, en leg ze op uwe Maag zo heet, als gy het verdragen kunt. Laat ze weder warm maken, als zy koud zyn geworden, om ze daar weder op te leggen, en vervolg daar mede tot de volkomen genezing toe, welke niet ver van de hand is. II. Zo de Zieke rood van haair is; en hy gewoon is veel te zitten; laat hy zig wat veel in beweging begeven en verhitten, dan zal vers Water hem genezen. Zo het ene vergadering van vochten is, moet men hem een weinig Brandewyns geven, daar gy een weinig poeijers van Pissebedden en wat Suikers in gedaan zult hebben; doe hem dat drinken, en daar na den Buik zuiveren. III. Neem Wynruit en Hyssoop, een handvol van elks; Wyn, een half pintje; Laat het in een Pan, of Ketel koken, en vring dit Kookzel door een witte doek; en geef het den Zieken te drinken. IV. Neem Gezegende Distel, of Marjolein; doe ze met genoegzaam Wyns koken, en geef van dit Afziedzel den Zieken. V. Neem geheele Noten; gooi ze in ’t vuur; laat ze half verbranden; doe de verbrandde Noten in een doek, en leg ze heet op de Navel. De Pitten van Persiken gegeten, zyn zeer goed voor allerlei soorten van Buikpynen. VI. Neem grote Boonen, stampze, braadze met edik, en leg ze warm op den Navel. VII. Neem Brandewyn; laatze in een Lepel heet worden; week daar Lywaat in, en leg het heet op de Navel. VIII. Neem Zemelen van Koorn, doe ze in Wyn-azyn koken, en maak’er een Pap van, welke gy heet op den Buik zult leggen. | |
Geneesmiddel voor de kolyk der Paarden.Geef ze een pond Olyf-olie in, met een glas Brandewyn; Klisteer ze daar na met Wei. Zo ’t Kolyk met hitte is verzeld, giet’er door een Hoorn twee ponden Olyf-olie in, waar in gy zult hebben laten | |
[pagina 414]
| |
smelten een once Crystallum Minerale. Klisteer daar na met Wei en Sap van Huislook, zo gy ’t hebt. Zie paard.
kolyk-water. Doe op een Aams Ketel 112 Mengelen Brandewyn, 16 Mengelen Regenwater, twee pond Karwy-, 6 pond Anys-zaad, anderhalf pond Venkel- een halfpond Lavas-zaad, 2 pond Oranje-schillen, alle gestooten. Dit 24 uren in Franse Brandewyn te weeken gezet zynde; doe in de Ketel een kop Zout, en distilleer zo lang proef houdt; zoet daar na met 34 pond Poeijersuiker, in de Naloop gesmolten; men moet het op geen proef brengen ’t moet’er boven blyven. | |
Anders.Doe by de zelfde menigte van Brandewyn en Water, twee pond Venkel; zo veel Lavas, 4 pond Karwy; zo veel Anys-zaad; een pond Oranje-schillen. Laat het 36 uren weken, doe’er een kop Zout op, en distilleer zo lang als’er proef op is, tot op honderd mengelen; Zoet dan met zo veel Suiker als boven. | |
Anders.Doe op de zelfde Ketel even zo veel Brandewyn, Water, Zout, doch maar een pond Oranjeschil, zo veel Anys- en een halfpond Karwy-zaad, Venkel-zaad, gedistilleerd en gezoet, als boven. | |
Anders Slecht.Doe op een Aams Ketel 120 mengelen Koren-Brandewyn, de Wortels van Eringium, Pietersely-wortels, Juffermerk-wortels wat gedroogd, Jenever-bessen, Pokhout, van elks twee pond; destilleer zo lang het proef houdt, of tot dat’er 96 mengelen overgehaald zyn. Haal dan nog 16 mengelen Naloop over, en doe’er in 48 pond bruine Moskabant Suiker, laat ze smelten, en zoet daar mede.
kolys van kalfsvlees. Neem de Dye van een Kalf, of een deel daar van; braad en stamp het in een Mortier; doe’er gedroogde korsten Brood en wat Vleesnat by: en dit wel doortrokken zynde, zyg het door een Teems en bedien’er u van. Dus maakt men ze ook van Rundvlees. | |
Van een Jong Hoen.Braad een Jong Hoen, stoot het in een Mortier, stamp het wel, neem dan de korst van Brood, laat ze in een Kasserol met Spek en fyne Kruiden rood worden; maak het daar na vogtig, giet het door een Teems, of Doek, en bedien’er u van. Dus maakt men ze ook van Kapoenen, Patryzen, Snippen, jonge Duiven, Eendvogels. | |
Van Champignons.Men laat ze koken met weinig nat; daar in korsten van Brood weken; doet het daar na door een haairen Teems zygen. | |
Van Linsen.Neem korsten van Brood, Pietersely, Pinxternakelen, Ajuin, of anders ’t geen men begeert, smoor ze met Spek, of gele Boter, naar dat het in, of buiten de Vasten is; doe’er Korsten by, en laat het alles wel rood snerken. Dit gedaan zynde, meng’er de gekookte Korsten onder met een weinig Nat, Zout en Peper: alles wel geweekt zynde, giet het door een Zeef, en bedien’er u van tot Potspyzen in en buiten de Vasten. Men kan ze ook van kleine Erweten op de zelfde wyze opmaken: maar hier van niet dan helder nat nemen. | |
Van Kreeften.Deze geeft veel verhevenheids aan de spyzen in de Vasten. De Kreeften zynde gekookt, neem de Pooten en Knyper, en stamp ze in een Mortier; doe’er wat Vis-nat by, of helder Erweet-nat, of ander Vasten-nat, met een korst Brood; alles doorweekt zynde, zyg het door een Teems.
komkommer. Zie agurken, in ’t Latyn, Cucumis, is twederlei, Wild en Tam. | |
Beschryving van de Wilde.Hare bladen zyn ruiger dan van de Geplantte, of Tamme, en van onderen wit. De Ranken zyn zo ruw, dat ze, als Doornen, steken. De Bloemen zyn geel, en gelyken naar een Star, met een knoop van achteren, die onder ’t groeijen, als een Eikel wordt, doch groter en dikker, en ruige haairen heeft, als Distelen. De Vrucht krygt, als ze ryp wordt, een gele koleur. Van binnen zit het zaad, dat ryp zynde, met kracht imant in ’t gezicht springt, zo men zich bukt, om ze te plukken, want hoe menig dat men’er aanraakt, zy bersten open. De Wortel is doorgaans een voet lang, een goeden arm dik, wit, vast, vol sap, en bitter, gelyk de gehele Plant. Zy wassen in zandachtige plaatsen, en hete Landen, en bloeijen in Augustus en September. De gantsche Plant wordt in de Geneeskunde gebruikt. Het sap is zeer bitter en heet. De Wortel is afvegende, verterende, verzachtende en Buikzuiveren. | |
Beschryving van de Tamme, of Geplante komkommers.Deze is een Plant, die Ranken heeft, en langs de aarde kruipt; De blaren zyn als die van een Wyngaart, maar ruig. Zy heeft gele bloemen, waar uit Vruchten wassen, die ook ruig, een halven voet lang, in den beginne groen, en rypwordende geel en vol wratten zyn. Men zaait ze in de Tuinen, en ze bloeijen in Julius en Augustus. | |
[pagina 415]
| |
Eigenschap van de zelve.Zy zyn afvegende en verduwende, maar, naar sommiger gedagten, ongezond, en maken een kwaad sap, zelfs in de beste magen; veroorzaken kwaadaardige en hardnekkige Koortsen, gelyk alles, kwalyk en ten ontyde gebruikt, doet. De Wortel gedroogd, en ontrent een vierendeel-loots daar van genomen, doet braken. ’t Komkommeren-sap met het Zaad en wat Meel gemengd, en in de Zon gedroogd, maakt een schoon Aangezicht, en ’t Vel blank. | |
Deugd van de zelve.Schoon het gebruik der Komkommeren zeer gevaarlyk is, dewyl haar vleesch en sap licht bederven en tot vergif worden, waar door hete en zware Koortsen, bezwaard om te genezen, in ’t menschelyke lighaam ontstaan: zyn ze echter goed om’er de Muil- en andere -Ezels mee te voeden, die ze garen lusten en graag eten. Ook is het waar, dat haar Zaad met gepelde Gerst, of afgezoden, imant doet wateren, de hitte in de Nieren stilt, en den heten dorst in de Koortsen vermindert. Het Afkooksel van ’t Komkommeren-zaad, van Krieken over Zee, of Blaas-kruid, van Maluwe, of Kaasjes-kruid, van wit Heulzaad, met een weinig Nat van Zoethout, een weinig Mumie, Arabische Gom en Dragant, is een kostelyk Geneesmiddel voor Longzieken, en menschen die de Tering hebben, die gedurig hoeften, en grote hitte gevoelen in ’t wateren. | |
Om Komkommers te planten.De Komkommers worden gezaaid en aangekweekt op de zelve bedden, en in den zelven tyd, als de Meloenen, hebbende eerst het zaad laten weiken in goede Koeijen- of Vrouwen-melk. Men heeft witte en groene, lange en korte Komkommers, die men Perroquets noemt. Onder de gele, is een soort ’t geen onder Glazen vele Ranken by den andere voortbrengt. Dit is goed om vroege Komkommers te telen. Men teelt ze, als Meloenen, maar aangezien zy beter tegen koude kunnen, kan men ze vroeger op Broeibergen aanleggen, ze reeds in April hebben, maar dan moet men voor half February beginnen. Doch, als zy in ’t begin van Mei groot genoeg zyn, is ’t te koud om ze te eten; zy dienen matig bevogtigd. In Mei legt men Zult-komkommers aan, van groene Komkommers, en een half voet van een. De Komkommer-planten, moeten verplant worden, om te beter te dragen, en aan ’t spikkelen min onderhevig te zyn. Zie Aanm. op Lusth. Zo dra ze uitkomen, bewaar’er eenige van, die de fraaiste, witste en langste zyn, om’er het Zaad van te hebben. Laat ze aan de Plant ryp worden, tot dat de Plant gedaan heeft, ontrent de eerste vorst. Want wat de groene aangaat, gebruikt die altemaal om te eten, alzo het Zaad van de witte, genoeg in groene verbastert. Men verplant ze ook als de Meloenen, op bedden, in de volle aarde. Zy willen wel begoten wezen, om te meerder Vrucht te dragen: Ook moet men haar wel snoeijen van de onnutte Ranken, of die niet dan valsche Bloemen hebben, welke niet zullen zetten. Om de Komkommers in korten tyd dik te hebben, moet men ze zo veel van haar blaren niet ontdoen, als wel de Meloenen. De eerste koude doet haar wit worden, wanneer’er ook de blaren Meelachtig en wit uitzien, ’t geen een teiken is, dat ze haast uithebben. Betreffende het plukken van de Komkommers, zulks doet naar mate, dat gy ze van doen hebt. Zy worden hoe langer, hoe dikker, maar ook harder, en het zaad, dat van binnen groot wordt, maakt ze onsmakelyker. Zy zyn het best, voor dat ze geel beginnen te worden. Om Komkommers te hebben, van wat gedaante en maaksel men wil, doet men ze met hare steel, als ze noch klein zyn, in een Fles, of ander Vaatje, dat van binnen zodanige gedaante heeft, en ze dus rontom toe binden; Zo zullen ze de Beelden, of Letters volkomen vervullen. Om ze lang te hebben, steekt men de Bloem in een Riet, of uitgeholt Hout, dat zuiver en zonder Pit is, of men zet een Vat met water een weinig ver van de Plant af, wanneer de Komkommers, en insgelyks de Kauwoerden, of Pompoenen, die altemaal de vochtigheid beminnen, door de nabyheid van ’t water heel lang zullen groeijen. | |
Om de komkommers klaar te maken.Men eet ze als Sala, of gestoofd, of in de Pot gekookt. Om’er Sala van te eten, weet ider een, hoe men ze toebereidt. Men heeft maar in acht te nemen, dat men’er de teerste toe neemt, haar schilt, en in schyven snydt. | |
Gestoofde komkommers.Schil ze, en snyd ze in ronde schyven, bestrooit ze dan met Zout; fruit ze in de Pan met Boter, en vergeet’er gene Uijen in schyven gesneden by te doen. Voorts maak ze toe met Zout en Peper; en, wanneer ze gaar zyn, maak’er een Saus over van Eijerdojeren, met Verjuis, of zoeten Room. Anders. De Komkommers geschild, en als boven gesneden zynde, stoofze tussen twee Schotels met Boter, Zout en ettelyke Kruidnagelen. Men kan’er ook Korst van Brood, Krenten en kleingesnede Kampernoeljes by doen. Wanneer ze byna gaar zyn, doe’er wat Verjuis met de korlen, of ’t geel van Eijeren, onder Verjuis geklopt, by, met een weinig Nootmuskaat. Men kan’er ook een Saus van gestoofde Vis, of het nat van gebraden Vlees over doen. Nog anders. Doet de Komkommers, aan dunne schyfjes gesneden in een Taartpan, of tussen twee Schotels, op een matig vuur, om’er ’t water uit te krygen. Laat ze dan afdruppen, en stoof ze met | |
[pagina 416]
| |
gesmolte Boter, doe’er Zout, Peper, onrype Druiven, gestoten in een mortier, by: Wanneer ze nu gaar zyn, maakt’er een Saus over van dojers, met een weinig Verjuis, of met wat Doop van Komkommers, en deze Saus moet men met de Komkommers twee, of driemaal over ’t vuur omroeren; haar dan opdoen in een Schotel, en warm houden op hete assche, zorg dragende, dat zig de Saus niet geheel en al verteere; Gy kunt’er ook wat Nootmuskaat over raspen. Of hak wat Uijen, of Prei heel klein, stoof het in Boter, en doe’er wat Kampernoeljen by, zo gy wilt: laat’er dan de Komkommers, aan schyven gesneden, mee koken, met wat Zout, en wanneer ze byna gaar zyn, doe’er een weinig Verjuis, of Azyn by; Ook kunt gy’er wat Noot over raspen. Als gy uwe Komkommers te koken zet, kunt gy’er Azyn, of Verjuis by doen, en zo ze gaar zyn, wat Room, en roer ze eens, of twee reizen in de Pan om; en wanneer ze opgeschept zyn, raspt’er wat Suiker over. Gy kunt ze ook met gesmolte Boter fruiten. Men stooft ook wel hele Komkommers, daar men dan een Saus over maakt, naar zyn believen. | |
Gevulde komkommers.Neem middelmatig dikke Komkommers, scheltze, doet’er het zaad uit, zonder haar aan stukken te snyden. Vult ze dan, met haksel van Kalfsvlees, van de Spier van een Kapoen, met opgefruit Spek en Kampernoeljes, en bestrooi ze met Zout, Peper, en fyne kruiden. Dus gevult zynde, doet ze eerst bezinken, laat ze dan met Vleesnat koken. Als ze gaar zyn, doet ze’er uit, snyd ze aan tween, en laat ze koud worden. Rolt ze in zuivoren deeg van Meel, Eijeren en witte Wyn. Maakt kleine Braadspitten, rygt’er de Komkommers aan: Braad ze dus met Reuzel, en zo ze haar koleur hebben, neemt z’er af, en zet ze met uw Warmoes op Tafel. Anders. Maak een Hakzel van Kruiden, als of gy’er een Taart van wilde maken, of’er Eijeren mee vullen; of maak een vulzel, of hakzel van Vlees, of Vis, en kook het meer dan half gaar; vul daar mee een, of twee rechte en dikke Komkommers, na dat gy ze aan een eint opgesneden hebt, om’er ’t binnenste, zo veel gy kunt, uit te halen, stop dan het gat met dat zelve afgesneden stuk weer toe, en steek het samen vast met een houte pin, en op de Komkommers eenige Kruitnagels. Laat ze dus tusschen twee Schotels, of in een bedekte Taartpan, met vuur boven en onder, gaar worden, op dat ze van alle kanten gelykelyk braden, en gy niet genoodzaakt worde, om haar om te keren, uit vreze van ze te breken; doet’er t’effens wat Boter, en Zout, zo ’t nodig is, wat verjuis, of azyn by: Kykt’er wel en dikwils na, dat ze niet mogen aanbranden. Wanneer ze ter dege gaar, en de Saus goed is, kan men’er wat Vleessop by doen, en Noot over raspen, met Korst van Brood, of Beschuit. Zoge wilt, dat de Korst zoet zy, doe’er wat Suiker by, dat gy doen kunt, als de Komkommer met het vulzel van een Taart toegemaakt is. In de plaats van de gevulde Komkommers met Boter te stoven, kan men ze in Vleesnat koken zonder kruid, met heel klein gehakt Ossemerg. Als een gevulde Komkommer gaar is, kan men haar uit de Saus halen, en schielyk in beslagen, en nog schuimende Eijeren dopen, zonder iets daar by te doen. Dog men kan’er ook Suiker over raspen, of Noosmuskaat; maar ze moeten warm op Tafel worden gebragt. Men kan een Komkommer met Ossemerg, dat wel toebereid is, vullen, als men doet om een Taart van Merg te maken. Dan haar toegedaan, en hebbende laten koken, als of ze met Hakzel gevuld was; moet lmen’er Suiker by doen, en ze dus opdissen. | |
Gekookte komkommers onder het Vlees.Ider weet, hoe men de Komkommers in een Braadpan fruit. Wanneer men een Schapebout, of ander Vlees aan ’t Spit, of in de Oven laat braden, zonder dat ze aanbranden, en wanneer het Vlees gaar is, kan men de Komkommers weer in het Pannetje doen, en ze voorts met Vet gaar stoven, dan haar droog laten zypen, en ze in de Schotel , onder ’t Vlees leggen, met wat Azyn, Peper, of Notemuskaat, en ze noch een tydlang warm houden. Anders: Zo gy ’t Vlees in een Oven laat braden, kunt gy’er de Komkommers onder leggen, met Zout, Peper, en een klompje Boter, of Vet, of plat gedrukt Merg; Zo het Vlees mager is; en, om te beletten, dat het geen Komkommer-smaak aan zig trekke, moet men twee, of drie stokjes in ’t kruis, in de aarde Schotel leggen, om het Vlees dus van de Komkommers af te houden. En wanneer het Vlees uit den Oven is gehaalt, maakt men voorts de Komkommer-saus, met wat Azyn, en laat dit samen koken. | |
Ingeleide Komkommers, of Agurken.Men legt ze heel en ongeschild in Azyn, met veel Zout, en ettelyke Kruitnagelen, of Notenmuskaat. De kleine Komkommers houden zig beter, dan de dikke, dewyl ze zo waterig niet zyn. De pekel moet wel twee, of drie vingeren boven opzwemmen, want alles zal bederven, zo het aan pekel ontbreekt. Daarom moet gy’er nu en dan eens na zien, en’er nieuwe pekel, zo ’t nodig is, toe maken. Houd de Pot wel gedekt, en zet ze op een plaats, die noch te vocht, noch te warm is, op dat de Azyn niet flaau worde en bederve. Wanneer men van deze ingeleide Komkommeren wil eten, moet men ze uit de Pot nemen met een houte, of zilvere Lepel, zonder de hand in de pekel te steken: Wascht ze dan met wat water, eer gy deze eet. Men kan ontrent de Komkommers het zelve waarnemen, als ontrent de Sluit-kool, om ze in te zulten; Maar men moet in den Natyd, daar toe de kleinste Komkommers uitkiezen. Zie kool. | |
[pagina 417]
| |
kompas. Dit is van twee soorten; ’t eene te Land, het ander ter Zee; of liever zy worden gemaakt, dat de Doos, of liever de Pen in allerlei bewegingen recht over eind staat; of dat zy de bewegingen, die’er aan gegeven worden, volgt. Het eerste soort draagt eigentlyk den naam van ’t Zee-kompas; ’t geen den Stuurluiden dient, om hun den streek te wyzen, welke zy zeilen. Zy heeft een ronde Kaart waar op de hoeken der Wereld gewezen worden, naar de verdeeling der Winden. Onder deze is een stalen Naald vast gemaakt; die met den Zeilsteen bestreken is; welks ene punt altyd het Noorden; en de andere het Zuiden wyst, of regt, of met enige graden verschils na ’t Oosten, of Westen, naar de plaatzen zyn, daar ’t zich op den Aardbodem bevindt. Zy worden, altyd gemaakt, dat de Lely, die’er op staat, of regt het Noorden wyst, en dus de miswyzing vergoed wordt, of dat zy niet vergoed wordt, en ze wyst naar den loop der Naald. In ’t midden heeft men een koper Dopje, ’t geen op een spitze Styl gezet wordt, waar op de Roos en Naald draait. Men heeft ze ook, welker Roos op den grond der Doos legt, en de Naald op het Styltje, zonder Roos; deze noemt men Land-compassen. ’t Buitenste van de Roos is in Graden verdeeld, waar door men de grootheid der verloop der Naalde kan leeren kennen. Zie zeilsteen.
komyn, in Latyn Cuminum. Men onderscheidt ze in drie soorten, in Tamme, en de eerste en tweede, Wilde. | |
Beschryving der Tamme Komyn.De Tamme Komyn heeft een lange en dunne steel, gesneden kleine bladen, als Venkel, spreid zyne bloemen, als een Zonne-scherm, gelyk de Venkel, en draagt ene menigte van zaden, twee aan twee. De Wortel is wit, en spreidt zich langs de aarde uit. Plaats. Zy bemint hete, en modderige plaatzen, groeit overvloedig aan de Zeekant. De Moorse wordt voor de beste gehouden. Men teelt ze ook op Maltha. Eigenschappen. Zy is goed voor de Maag, zy verdunt, verhit, is samentrekkend, opdrogende. Zy wordt met vrugt met Razynen, of Meel van Dolik, of Was, op de ontstekingen der Teel-deelen gelegd. | |
Beschryving van de eerste Wilde Komyn.De eerste Wilde Komyn van Matthiolus, is een kleine Plant met zes, of zeven kleine gekartelde blaadjes, gesneden, als de Gingidium, boven op heeft zy vyf, of zes kleine Ruikertjes, die rond en teder zyn, waar in ’t zaad is, dat wel na Strootjes gelykt, en scherper is, dan dat van de Tamme. Plaats. Het wast in Lycie, en Galatie, en klein Asie op heuvels. Eigenschappen. Het heeft de kracht der Tamme, en nog groter. ’t Zoude ene byzondere kracht tegen de Scorpioenen en Slangen hebben, als het met Olie, en Wyn word genomen, zo veel men tussen twee vingers vatten kan. Het matigt de ziekten der Maag; geneest de Brakingen. Ook, tot drie dragmen, in drie glazen met Wyn genomen, is ’t goed voor Opstyging. | |
Beschryving van de twede Wilde Komyn.De twede Wilde Komyn gelykt vry wel naar de Tamme, welke verscheiden takken met vyf, of zes bladen maakt, die vry groot en gesneden zyn. Zy maakt in elke Bloem grote horens, die rond zyn en getand, waar in het zaad is gelyk die van de Bolder. Plaats. Zy groeit in Galatien, Sicilien, en Asien; die van Egypten wordt voor de beste gehouden. Eigenschappen. Zy heeft de kracht van de eerste wilde. Als men ze met Kalfsvet, of Honing in het oor laat druipen, geneest zy het geruis der Ooren. Als men ze met Razynen en Azyn op Kneuzingen legt, geneest zy dezelve. Met Azyn neemt zy de Sproeten weg; Men gebruikt, zegt Galenus, het zaad van de Komyn even eens, als Anys, Karwy, Pietersely. Zy is heet, gelyk dat van die Planten. Zy doet Wateren, en breekt Winden.
konfytwerk. Zie confituren.
konings geel wordt van de zuiverste Auripigment gemaakt, en is vergiftig, ’t doet daerom hen, die ’t gebruiken, met een slechte reuk aan.
konings water. Zie Hubners Kunst-Woordenboek op Aqua Regia; ’t hiet ook Aqua Stygia, en wordt gedistilleerd van Zout.
konserf. Zie conserven.
konstenaar wordt een genaamd, die met handen en den geest werkt.
konyn is een Dier zo groot, als een middelmatige Kat, ’t geen zich in Bossen: maar voor al in de Duinen ophoudende, daar holen maakt, en zich verbergt; ’t heeft lange Ooren, ene korte, maar haairige staart; zyne kleur is gemeenlyk graau en wit. De Konynen beginnen jongen te krygen, als zy maar zes maanden oud zyn; zy dragen 30 dagen, en werpen alle maanden vyf, of zes jongen; zo dat zy zeer vermeerderen. Het Mannetje noemt men een Rammelaar; ’t Wyfje een Voedster; en de jongen Lampreijen. Zy zyn zeer schadelyk, daar zy in groten getale zyn, alle Aardvruchten zyn hare gading. Meen heeft’er tweederhande soort, Tammen en Wilde. | |
Onderscheid tussen Tammen en Wilde.Om te maken, dat verscheiden dingen, die ’t Huishouden raken, t’onzer kennisse komen, moet men ook ’t onderscheid tussen Tamme en Wilde Konynen weten. De Wol der laatste is rosser en min dicht; zy zyn radder en zo dik niet, maar levendiger van aart, en zien’er wilder uit, ook zyn zy lekkerder. De eerste hebben meer dienst van | |
[pagina 418]
| |
hunne spys, worden groter en vetter; zyn zo gaau niet en logger. Des niet tegenstaande, gebruikt men de Tammen, om een Konyne-woud te bevolken; maar dan veranderen zy met der tyd van aart, en krygen de gedaante van Wilde. Men kent de Wilde daar aan, dat het haair van de poot geel is, gelyk ook onder de staart: maar men wil daar wel eens, met het zengen der staart en pooten, mede bedriegen: doch met afwassen, en door de brandige reuk is ’t ook wel te ontdekken. | |
Het kwaad, dat de Konynen doen, en de manieren om ’t te beletten.De Konynen doen, ontrent de Duinkant en de Bossen, daar zy zich bevinden, veel kwaad aan ’t Koorn, Wyngaard, en Moes-hoven; en daar is niets, dat zy niet vrymoedig aantasten: maar ’t meeste kwaad doen zy aan de Wyngaarden, door de Loten in ’t Voorjaar af te knagen. Men wenste daarom menigmaal zo digt niet aan te wezen met zyne Landen: maar men kan daar voor wezen. Neem kleine dunne droge houtjes van Wilgen hout; en doop de einden daar van in gesmolten Zwavel; steek dan ’t andere eind in den grond. Als deze houtjes dus klaar zyn gemaakt, en een weinig van den ander zyn gestoken, voor ’t geen gy bewaren wilt; steek dan de Zwavel in den brand. De lucht daar van, die vier, of vyf dagen daar aan blyft, zal hen beletten, gedurende dien tyd in den Hof, of Wyngaard te komen. Men kan dit zo lang herhalen, als nodig is, om de Gewassen kragt te geven, en te bewaren voor het aanranden dezer Dieren. | |
De Vyanden der Konynen, en de Middelen om ze te verdryven.Een van de voornaamste Vyanden van de Konynen, zyn de Slangen. Deze doden ze door hun venyn, en eten ze op. Zy zyn ook voor de z’er uit te krygen. Ten dien einde dan plant men Esse Boomen, waar voor de Natuurkundigen, zeggen, dat de Slang bang is, en eer te water zoude gaan, dan over haar hout kruipen. Zy vreest ook hare schaduwe. De Vossen zyn zo schaadlyk voor de Konynen, als voor de Hoenderen. Jagt op de zelfde te maken, is ’t beste middel, en daar ontrent moet men niet achteloos zyn. Honden en Katten, zo wel Tamme, als Wilde, zyn ook hunne doodvyanden. Maar met Jacht en Strikken vervangt men ze best. Men vangt de Konynen met de Fret, zonder Fret. Men verschuilt zich om ze te schieten. Men vangt ze met het Zak-net, in ’t Hang- of Jagt-net, en op andere wyzen, waar van wy tans zullen spreken. | |
Middel om een Konyn met de Fret, in een konyne Woud, of ’t Duin te vangen.Neem een Hondje, dat kort op zyn pooten is, laat dit een uur lang in ’t Duin, of de Konyne-warande jagen, om alle de Konynen in hun hol te doen gaan. Dit gedaan zynde, roept uwe Hond, en maak hem vast. Gaat daar na, na de holen, en span uwe Net-zakken voor alle de gaten; en dat op deze wys. Doe uwe Net-zak open, en span ze voor het gat, zo dat zy veel meer plaats dan het gat beslaat, steek het Toutje door zyne Ring, en desgelyks het Toutje ’t geen in de Ring steekt; en zo gy gene Netten genoeg hebt, zo stop die andere gaten met Gras, of Kruiden toe, want zo lang maar een open is, zullen zy daar door uitvluchten. Als alle gaten dus gestopt, of bezet zyn, steek dan uw Fretje, een Belletje om zyn hals hebbende, onder het Netje deur, in ’t hol; en spreek noch beweeg u, zo lang, als ’t’er in is. Het eerste Konyn, ’t geen het vindt, zal het zo lang jagen, tot dat het daar uit komt, in ’t Net loopt, en’er zich insluit. Dit gedaan zynde, moet men het Konyn daar terstond uithalen, op dat het Fretje het niet ziet, en de lust en vurigheid behoude, om’er weer in te gaan, en’er meer te zoeken, ’t geen het doet terwyl het de andere jaagt, of vat. Vindt het’er geen meer, ’t komt’er uit. Wil ’t’er niet meer in, moet men ’t in de Neus blazen, of spouwen, dan loopt het’er weer in, en zoekt. Denkt gy, dat’er geen meer zyn, moet gy elders uwe Netten spannen; daar gy andere en beter holen denkt te vinden. ’t Gebeurt wel, dat een Fret een Konyn vindt, dat hy overvalt, doodt, ’t bloed uitzuigt, en waar op hy vervolgens gaat leggen slapen. In zo een geval moet men ’t, of kwyt zyn, of wagten tot dat hy wakker wordt, en’er uitkomt, dat somwyl een uur of vyf, zes lydt. Hierom moet men een Snaphaan by zich hebben, om in ’t hol te schieten, en ’t wakker te maken; maar zo men ’t binnen ’t uur doet, baat het niet, en blyft slapen. Vangt men een Voedster, moet men ze laten loopen, om de Duinen niet te ontvolken; maar ze een snee in ’t Oor geven, op dat zy naderhand by zulken zouden bekend wezen, die ze al loerende schieten willen. | |
Om de Konynen, zonder Fret, uit de holen te jagen.Neem gestootte Auripigment, Zwavel en oude Schoenen, of Leer, of Laken; brand het voor de holen aan de kant, daar de Wind van daan komt, en span uwe Netten beneden Winds. Zet een Kreeft, of twee in de holen, en zy zullen’er de Konynen uitjagen. | |
Manier van Jagtnetten, Schakels-wys, te maken, om Konynen te vangen.De Jagt-netten worden eveneens gemaakt als de [illustratie] | |
[pagina 419]
| |
Patrys-netten; gelyk men op zyne plaats zien zal. De Ladders kunnen van vierkante, of scheve ruiten, en groot van zes, of zeven duimen zyn. Maar, hoe men ze maken moet, moet men in ’t Artikel van de Netten zien, daer’er van gesproken wordt; altoos ’t Garen moet sterk genoeg wezen; De Mazen moeten anderhalve, of twee duimen wyd zyn, en van drie-draad gemaakt. De hoogte van zo een Jagt-net moet van drie, of vier voeten zyn, en de langte naar welgevallen; Het Net moet ten minste tweemaal zo lang en wyd zyn, als de Ladders. Men zet’er, van vier, tot vier voeten, stokken aan, makende het overige gelyk Patrys-netten. | |
Twee soorten van enkelde Jagt-netten.Men heeft in de volgende Art. II. en III. twee Voorschriften van enkelde Jagt-netten gegeven, waar van de Mazen scheef staan; maar men kan, zo men wil, ze van rechte maken; Zo men ze scheef maakt, moet men’er vier en twintig opzetten, en zy moeten drie Roeden lang zyn; Daar na moet men een sterk Touw aan alle de laatste Mazen van de kant doen, in de langte, zo wel om hoog, als om laag. Alles moet bruin geverwd wezen, gelyk onder ’t Woord net geleerd is. De Jaag-netten met vierkante Mazen zyn beter, dan die waar wy van spreken. Ik welk geval zy vyf voeten hoog moet wezen, en drie, of vier Roeden lang, naar de plaats daar zy gebruikt zullen worden; ’t zal niet nodig wezen een Touw rondom deze laatste te doen, om dat zy ’t op een andere wys doen als de eerste; gelyk wy elders zien zullen daar men het gebruik daar van zal leeren. | |
Hoe men de Konynen en Hazen met een enkel Jagt-net vangt.I. Men spant dat soort van Netten op een weg, of pad van een Bos; om dat de Konynen en Hazen de gemakkelykste, en meest begaanne paden deurgaans volgen. Maar men moet toezien, dat men de Netten niet anders spant, dan daar de Wind en ’t Wild van ene plaats komen: doch zo men dat niet kan doen, moet men ze ten minste beneden winds plaatzen, om niet ontdekt te worden. Onderstel, dat Fig. I. A. B. een Weg, of Pad zy; neem twee, of drie stokken C. C. C., die elke vier voeten lang, een duim dik, en met het dikke eind in de grond staande, wat gebogen aan het boven-eind zyn; steek ze een weinig schuins in den grond; maar in een rechte lyn en even ver van een. Neem daar na uw Net, en maak het boven aan de laatste Mazen, op die wys, vast, als de Figuur hier achter verbeeldt, en zodanig, dat zo dra het Konyn, of Haas daar in loopt, ’t Net ligt van boven neder valt. Dit Net gespannen zynde, maak’er een treed, of tien twaalf van daan te wezen, maar zo, dat men u ter zyde van den Weg niet zien en kan, in een Bosje D., maar van daar gy ligt het Wild zien kunt. Merk wel deze twee dingen, voor eerst dat dit Bosje beneden winds zy, en ’t twede, dat men den Weg, welke het Wild gekomen is, niet loope, om het de komst van een Mens niet te doen gewaar worden. Maar volg den Weg, door de stippen in de Figuur afgebakend. | |
Ander soort van Jaag-net; ’t geen de Boeren gebruiken, om Konynen en Hazen te vangen.II. Het Net, waar van wy in het voorgaande Artikel spraken, is in stil weder goed; maar men kan het in harde wind niet in staat houden, en, zo men niet wel oppast, loopt het Wild daar deur. Zie daar een ander, dat meer gebruikt wordt, en wisser gaat, maar ook meer beslommering geeft. Zyne gedaante wordt in de Figuur 2. beschreven. Om dit Net te spannen moet men ’t bovengemelde aanmerken. De linien A. B. en C. D. verbeelden de breedte van den Weg. En K.L. M.N. twee stokken, elke ontrent vier voeten lang, en twee, drie duimen dik; Deze stokken moeten aan weerskanten gelyk afgesneden zyn. Als gy op de plaats zyt; neem dan de twee Touwen van een eind van het Net, en bind ze om laag aan een Boom, of Paal, wat buiten den weg staande, een voet, of anderhalf van den grond; by voorbeeld by de letter H. en doet desgelyks aan ’t andere eind by I. De Touwen moeten ook slap genoeg in ’t midden wezen, om’er de stokken tussen beide te zetten, welke gy op deze wyze moet vast maken. Neem de Stok K. L. breng ze op de kant des Wegs, op het Touw L. onder aan ’t Net, en ’t Boven-touw aan ’t andere eind K. van het hout; Gaat dan dwers den Weg over, achter het Net heen, en houd de Bovenreep in uwe hand, op dat’er het houtje niet uitga; als gy aan ’t ander eind van de Weg zyt, zet’er dan uw stokje M. N. tussen, en stel het Net zo, dat het een weinig overhangt na de kant, daar gy ’t Wild van daan wagt: zo dat het Dier, in ’t Net vervallende, maakt dat de houten uit de Reepen gaan, en het zelve beslaat, om dat de Mazen, nedervallende, door hunne ruimte, zaks genoeg van ’t Net maken, om’er Haas, of Konyn in besloten te houden. | |
Om een Konyn, of Haas met een dubbeld Jaag-net te vangen.III. Men kan een dubbelt Net gebruiken, dat minder moeite heeft, als de twee voorgaande: maar men ziet het beter van ver, als de twéé andere, dit Net is voornamentlyk goed op de wegen, daar de Konynen loopen, die altemet met hun vyf, of zessen achrer den andere komen geloopen, en gevangen kunnen worden, om dat dit Jaag-net niet valt. Ik vertoon de wys, hoe men dat gebruiken moet, in de Figuur 3. Ik onderstel, dat gy t’onthouden hebt, ’t geen te voren gezegd is, dat de letters, welke de gestipte Lynen A. B. C. D. aanwy- | |
[pagina 420]
| |
zen, den kant der Weg verbeelden; steek enen der stokken van het Jaag-net op de plaats door de Letter E. aangetekend, en enen anderen in ’t midden in F. en dus met de andere, tot dat de Weg daar mede gestopt is. Verberg u dan achter een Bosje, of in een Boom, gelyk ik te voren gezegd heb; Men mag van deze soort van Netten wel verder afgaan, dan van de voorgaande. Aanmerking. Men moet aanmerken, dat men met een dubbel Jaag-net niet anders dan Hazen en Konynen kan vangen; maar met de andere vangt men ook Vossen, Dassen, Katten, Bunzingen en Wolven. Hierom moet gy, zo dit Gedierte in die plaats ook gevonden wordt, van een Vork, of ander Geweer, niet onvoorzien zyn, om ze ten eerste dood te steken; op dat ze uw Net niet breken. De rechte tyd van deze Jaag-netten te spannen is ’s morgens, als den dag begint, en daar op te leggen loeren tot een halfuur na Zons opgang, vooral in de lange dagen; en ’s avonds van een halfuur voor Zons ondergang, tot donker avond toe. | |
Om ’s nachts Konynen te vangen.IV. De Konynen, die in een Tuyn, onvoorzien van Muren, by nacht komen eten, zyn gemaklyker met Strikken te vangen: maar zy blyven daar niet in; want zo haast voelt een Konyn niet, dat het vast is, of het keert het hoofd om, zet zyn tanden in den Strik, en byt hem af; gants anders, als een Haas, die voort wil. Daar zyn vele plaatzen, daar de Konynen in de Tuinen, die gene Muren hebben, breken, zonder dat men het beletten kan, alzo ze ’s nachts laat komen, als men ze niet zien, noch schieten kan. Zo u dit overkomt, gebruik dit soort van Strik. Steek in uwe Heg een stuk houts Fig. 4., dat twee duim dik is, en ontrent een duim van ’t boveneind, een gat heeft, daar men de tip van zyne vinger in kan steken. Neem dan een stuk Koperdraat; en die aan deszelfs eind een sterk touwtje, ’t geen gy door het gat van ’t voorgemelde hout steekt; en bind het vast aan een sterke Tak, welke gy gebogen zult houden, gelyk die, welke met R. getekend is. Dit gedaan zynde, zult gy een klein houtje een weinig dunder snyden dan een Ping, en een Duim lang, ’t geen ge in ’t gat zult steken, op dat de Tak niet kan opspringen, en den Strik toehalen, welke vast zal gehouden worden door ’t kleine stuk houts S. door middel van de knoop, die de Strik en het Touw aan malkander vast maken. Zet daar na, en open uwe Strik V. zo groot, als een Vuist, en zo, dat het Konyn’er niet deur kan lopen, zonder’er zyn hoofd deur te steken. De eerste, die’er komt, zal ’t hoofd omdraaijen om af te byten, ’t geen hem vast houdt, en maken, dat het houtje uit het gat valt, en dus zal ’t aan den Tak de vryheid geven, van daar van daan, weder te keeren; en dus zal het Wild zich verworgen. | |
Om Konynen by dag in dubbelde Jaag-netten te vangen.V. By daag komen de Konynen zich, buiten de holen, in ’t Hout verlustigen, en vertrekken zich in hunne holen, zo dra zy iet hooren; zo gy ze wildt vangen; maak te hebben dubbelde Jaag-netten, en doe, gelyk ik hier boven getoond heb. Na dat gy wel weet waar de Holen zyn, span daar voorheen uwe Netten. Gaat dan wandelen, daar gy Konynen denkt te bejegenen, achter de Hagen, en jaag ze met geraas, of een stok op, dan zullen zy, zich menende in de holen te verbergen, in de Netten werpen, daar gy ze terstond moet uithalen, op dat zy’er niet deur byten. Als gy ze op deze plaats gevangen hebt; Span dan uwe Netten op ene andere. | |
Om Konynen met een Hond gewis te vangen.VI. Als men de holen weet, is het goed een klein Hondje, of een Fret te hebben. En wilt gy dan vermaak hebben, weest met uw tween; waar van de een op de holen zal gaan, en’er het Net zo zal voor spannen, dat’er geen gat buiten het Net is. Laat hy dan een weinig van daar gaan, op een plaats, waar van daan hy het Vangen zien, of hooren kan. Zo dra de ander, die de Hond heeft, weet, dat het Net gespannen staat, moet hy den Hond los laten, en met praten en fluiten wat vurig ter Jacht maken, op dat hy het Wild op doe. Dit zich willende voor hem bergen, loopt in de Netten, waar uit de Oppasser het halen moet, en daar mede voortgaan, tot dat hy genoeg heeft. Wy hebben reeds gezegd, dat de rechte tyd, om de Konynen buiten hunne holen te vinden, van ’s morgens is, tot zes en zeven uren, en van elf uren tot enen, en ’s avonds een uur, of twee voor Zons ondergang; voor al, wanneer het droog weder is. Niet, dat men ze alle uren van den dag niet buiten hunne holen vindt; maar meest op gezegde tyden. Zo men by geval vindt, dat’er zo vele gaten zyn ter plaatze, daar men de Netten wil spannen, of dat zy zo ver van den andere zyn, dat de Netten ze niet beslaan kunnen, moet men ze aan dien kant zetten, daar zy ’t allerwaarschynlykst op zullen aankomen, en de gaten, die ’t verste af leggen, met Steenen, Takken, of Kruiden stoppen. | |
Om de Konynen met kleine Netjes, Zakken genaamd, by dag te vangen.VII. De Konyn-zakken zyn Netten, die op de wys van een Zak gemaakt worden. Neem een dozyn, of twee Netjes; en gaat daar mede na de holen, en zet’er een voor elk gat, op deze wys. Open ze, en span ze voor het gat, en maak dan ’t Ryg-tou, ’t geen door een Ring gaat, aan een Tak, of Pen vast, en het andere Ryg-tou aan een andere Tak, of Hout, en doe zo met alle. Hoe men moet doen, als men geen Netten genoeg heeft, is even te voren gezegd. Als de Netten gespannen zyn, plaatst men zich, daar men ze zien kan, en loopt daar heen, zo dra’er een gevangen is; en men maakt zo weinig beweging als men | |
[pagina 421]
| |
kan, terwyl een ander met een Hond ’t Konyn gaat opjagen, om het na zyne holen te doen vluchten, en in de Netten loopen. In deze Netten vangt men ze gemaklyker, als in de andere. | |
Gestoofde Konynen.Een gefruit Konyn is iets heerlyks, als men ’t wel weet te bereiden; Men neemt een Konyn, snyt het aan stuk, snerkt het met gesmolten Spek op. Dit gedaan zynde, laat men het in Vlees-nat koken, en maakt het smaaklyk met Zout, Peper, fyne Kruiden Uijen, Nootmuskaat; en, als ’t gaar is, doet men’er een Dojer van een Ei en Verjus by, en eet het. ’t Geen hier van de Konynen gezegd wordt, is ook van de Lampreijen gezegd; dewyl zy niet verschillen, dan in ouderdom. | |
Gebrade Konynen.Als men Konynen wil laten braden, lardeert men ze fyn, of men belegt ze met Spek, of, by gebrek daar van, droopt men ze met Boter, terwyl men ze braadt, en zo dra zy gebraden zyn, zet men ze in een Schotel, en distze op met een Saus van Water, Zout en witte Peper. | |
Konynen in Ragout.Sny een Konyn in vieren, lardeer het grof, snerk het met gesmolten Spek op, laat het in een platte aarden Pot, of Casserol opstoven met Vleesnat, en een glas witte Wyn, en Zout en Peper; let wel, doet’er geroost Meel met Oranjesap by, en als het gestoofd is, dis het op om heet te eten.
konynen-woud. Dit is een Woud, Bos, of Wildernis, waar in men Konynen houdt. Met deze plaatzen is het, gelyk met andere zaken; zy vereissen hunne byzondere gelegenheid en plaatzen. De beste zyn heuvelachtig tegen ’t Oosten en Zuiden gelegen, en zanderig, gelyk de Duinen. Want kleigronden zouden haar niet dienen, om dat zy daar zo wel niet in graven kunnen, en in moerige gronden tieren zy niet. Men is ’t niet eens, hoe men een Konyne-woud moet aenleggen; men vindt ze, die ze Omheinen en Omtuinen willen, of met Muren omzetten; maar het voordeel is zo veel kosten niet waard. Ons oogmerk is, onze goederen te vermeerderen. Ik laat dan deze manier van Omtuinen daar, om tot ene andere te komen, die my meer behaagt. | |
Op van voor een wys men een Konyne-woud, of Duin moet aanleggen.Men moet ze met zo diepe Slooten omgraven, als mogelyk is, en schoon dit het wegloopen der Konynen niet belet, zo zy met water niet vervuld zyn, echter zal het, middelende de zorg welke men daar voor draagt, en waar van men naderhand spreken zal, bezorgen, dat die Dieren daar gewennen, gelyk men vindt dat allen Konynen-wouden, of Duinen is gebeurd, die met gene Meren, of natte Slooten zyn omgraven geworden. Die een Konynen-woud, of Duin wil maken, kan dit zo groot maken, als zyn Land is, maar hoe groter ’t is, hoe beter voor de Konynen. Ik weet niet, hoe zy, die, voor my, van een Konynen-woud geschreven hebben; hebben kunnen raden, van dit met Sloten vol waters te omringen, of zy kennen den aart der Konynen, of niet; zo ’t eerste: waarom willen zy ’t water ophouden; zy weten immers dat zy tegen de vogt zyn? is dit niet tegen den aart te werk te gaan? zo zy ze in hunnen aart niet kennen; waarom dan gewaagd raad te geven; want dit strekt tot nadeel. Hier om kiezen zy, die’er een aanleggen willen; een bekwame plaats, omgraven ze met droge sloten, zonder’er zich veel aan te kreunen wat’er van de Konynen worden zal, als zy ze’er in gedaan hebben. | |
Hoe men een Konynen-woud, of Duin bevolken moet.Als men Konynen in een Woud gezet heeft, ’t welke men wil bevolkt hebben, zoude het een werk van geduld en zonder vermaak zyn, lang naar voordeel te wagten; en gelyk het eer een zaak is, waar mede men zyn voordeel zoekt te doen, zo dient men zyn best te doen, om tot zyn oogmerk te komen; kort van gedult te wezen geeft menigmalen zyn voordeel. Dus is ’t met de Konynen-wouden, die niet te schielyk in ouderdom kunnen overvloedig zyn, om ons voordeel aan te brengen. Die dan verlangen een Woud, of Duin dra bevolkt te zien, moeten een zeker getal Voedsters zien te krygen, die niet jong zyn; en ze daar in zetten. Dit Gedierte vermeerdert zich hier door de Jongen, welke het voortbrengt, en neemt met der tyd toe, inzonderheid, als men’er in een Jaar, of twee niet in Jaagt, en in ’t derde zeer weinig. Maar luiden, die op enig voordeel van dit soort zich wat verstaan, willen ze liefst door Tamme Konynen bevolken. Dus neemt een Konynen-wout schielyker toe, als met het op die wys in staat stelt.
koolen noemt men Stukken, die tot brand gebruikt worden, zy zyn van velerhande soorten, Steen-kolen, Houts-kolen, Turf-kolen, of Dove-kolen. | |
Steen-koolen.De Steen-kolen zyn een zwarte stof, welke men uit de aarde, of liever Bergen haalt, en tot branden dienstig is. Men vindt ze veel in ’t Nivernois, Bourgogne, Engeland, verscheiden Plaatzen van Duitsland, Luikerland, Henegouwen, enz. De Smeden, Zeepzieders, Brouwers, Jeneverstokers, gebruiken ze veel; en zy komen by ons onder den naam van Luikze, Engelze, vette en droge Kolen enz. voor. Zy zyn heet van brand: maar geven een vuilen damp, en een kwade borst. | |
[pagina 422]
| |
Houts-koolen.Zyn van tweederhande soort, dat is, die men by de Bakkers in Holland haalt, en ’t overschot van hunne verbrandde Takkebossen zyn, welke in een Doofpot gedoofd worden; en | |
Houts-koolen.Die van Hout met voordagt gebrand worden, om schielyk vuur te vatten. Als zy in een klein Vertrek gevonkt zyn geven zy een kwade damp, die imand pyn in ’t hoofd kan doen krygen, en kwalyk worden. Om dit te verhoeden moet men’er in ’t eerst schielyk een stuk Yzer op leggen. | |
Manier om Houts-koolen te maken.Men maakt een grote Kuil, welke men met gebroken en aan stuk gehakte Takken vult, die Toorns gewys op een zyn gestapeld. Men dekt deze Kuil met een soort van Verwelf van Steen en Aarde in ’t ruw toegemaakt. Men laat onder een gat, om ’t vuur in ’t hout te steken. Als het ontstoken is, stopt men dit gat weder toe. Men laat dit Hout verscheiden dagen branden, en daar komt een dikke damp uit; waar van een gedeelte door de gaatjes van het Gewulf heen gaat, en ’t ander gaat wederom in de Kolen. Dit maakt dat zy gene vlam maken. De Kolen zyn dan gebrand, als zich daar geen rook meer uit opheft. Dan stopt men de openingen toe, welke’er in ’t Gewelf mogten gekomen zyn. Want de lucht, welke daar door by de Kolen komt, zoude ze’er in doen verteren. Men neemt ze’er niet uit, voor dat alles koud is. | |
Turf-koolen.Deze zyn de Turf, na dat zy zo verbrand is, dat’er nog rook nog vlam meer van opgaat; en, wanneer zy in dezen stant is, in een Koperen, Yzeren, of Aarden Doofpot gestoken is geweest. Men houdt het voor een spaarzame Huishouding, daar men de Turven, zo dra zy gevonkt zyn, in de Doofpot steekt, om ze ten gebruike der Huishoudinge voor Fornuizen, Konforen, Testen, enz. te bewaren. Van de zelfde gaat een zo venynige damp op, dat zy, in een klein besloten Vertrek, imand doen stikken; waarom men aan ’t zelve altyd genoegzame lucht moet geven. Zy maken ook velen pyn in ’t hoofd.
kool, in ’t Latyn Brassica, die men in de Tuinen plant, en in de Keuken toemaakt, is een Plant-gewas, welkers bloem vier blaatjes heeft, en welkers Vrugt een rond zaad, in een aauwtje gesloten, is, ’t geen door een middelschot in twéén gedeeld wordt, dat blaadjes draagt; de bladen zyn min, of meer gerimpeld naar dat het soort is, en de kleur trekt uit den blaauwe. Men heeft zeer vele soorten, maar die hier te Lande gevonden en geteeld worden, zyn Bastaard-kool, Bloem-kool, Kappertjes-kool, Rode-kool, Witte-kool, Savooi-kool, Spruit-, of Krul-kool, Slooren.
basterd-kool is een verloopen soort, uit het zaad der Rode voortkomende.
bloemkool is van groter en kleinder bloem, en meer, of min gesloten, wit en graauachtig. De grote en Witte, die vast in een is gesloten, en rond, zonder door blaadjes verdeeld te zyn, wordt voor de beste gehouden. Doch vele oordeelen de losse Bloem-koolen smaaklyker. Evenwel doen de Gronden en Luchtstreek veel, om groter en vaster Koolen te telen. De beste teelt men op ’t Eiland Cyprus, vervolgens in Engeland: doch schoon men hier de Zaden brengt, men teelt ze hier slechter, inzonderheid de late Zomer-, Herfst-, of Winter-koolen. Maar ’t is beter, dat men Zaad, uit het Cyperse en Engelse hier te Lande geteeld, zaait. Men zaait de Bloem-kool in de Herfst, en des Winters, ook wel in ’t vroege Voorjaar onder Glazen; men plant ze daar na op zich zelven, en dekt ze tegen ’t vriezen. De Planten, die schielyk groot worden, geven slechte Vruchten. Daarom moet men zulke Kool-planten verkiezen, die van matigen groei, kort van steel, diklyvig en van hartscheuten voorzien zyn. Men moet ze, die in ’t vroege Voorjaar verplant worden, tot by hare uitschietende bladeren in de grond planten: maar de Zomer-koolen hoger op struik, en zo diep niet planten. Alle byscheuten moeten naderhand uitgebroken worden, want dan zouden de Hart-koolen kleinder wezen. Zomer-, Herfst- en Winter Bloem-kóól, wordt van Maart, tot het einde van Mei gezaaid, en men verplant ze van tyd, tot tyd, in bekwaam weder, tot op ’t eind van Juli, maar Herfst-kool wordt best, ruim half Mei gezaaid. Wanneer de Bloem-kool zyne grootte nog niet heeft, en het by den Winter begint te rypen, knakt men de binnenbladen, om de Bloem voor ’t bevriezen te dekken; dan kan zy nog een klein vorstje wederstaan. Zy begeert meer bemesting, dan Rode, of vastsluitende Kóólen. Om de Bloem-kóól des Winters goed te houden, hangt men ze met de Bloem om laag op een droge plaats, daar zy niet bevriezen kan, aan een Zolder op. Aanm: op Lufth: Om ’t goede Zaad te kennen, wiens deugd in de Vers- en Nieu-heid bestaat, moet het van een levende koleur wezen, vol olie, rond, niet gerimpelt, klein, nog droog, ’t geen tekenen zyn van zynen ouderdom. Het moet eer donker- dan lichtrood wezen, zo het ter degen ryp is geworden aan den stronk. Als gy goed Zaad hebt, moet gy het op zyn Frans, of Italiaans zaaijen. De Italianen gaan’er dus mee te werk. Zy zaaijen het in Kassen, of Bakken, als het in Augustus volle Maan is; Dus schiet het schielyk uit, en wordt sterk voor den Winter. Als’er vorst op komt, zettenze de Bakken in Kelders, tot in ’t Voorjaar; en als de koude over is, verplanten zy ze in goede aarde. Door dit middel krygen zy schone, witte Bloem-kóól, die’er wel | |
[pagina 423]
| |
en smaaklyk uitziet, nog voor de grote Zomerhitte. De Italianen wachten niet, tot dat de Bloemkoppen hare volkomen dikte hebben, maar rukken ze, een weinig van te voren, uit den grond, zetten ze in de Kelder, bedekken de gantsche Wortel en de Stam tot aan het hart met aarde, dicht by elkanderen, maar wat schuins liggende. In dezen staat laten zy ze ten vollen uitgroeijen, en kunnen haar zeer langen tyd bewaren; terwyl anders, zo zy ze in den grond lieten, de hitte haar in ’t Zaad zou doen schieten. De Fransen genoegen zich, om ze in ’t laatst van den Herfst te hebben, die ze dan voor den helen Winter bewaren. Wel is waar, zo ze vroeg geplant worden, dat eenige ontrent Julius kunnen bloeijen; maar de overige worden door de grote hitte hart, en blyven steken uit gebrek van vocht, brengende niet, dan kleine, en veeltyds gants gene Koppen voort. Om deze reden zaai’er weinig op uw eerste Bed, in uw Meloen-bak; makende kleine voren, vier vingers van den anderen, in welke gy uw Zaad heel dunnetjes moet zaaijen, om de verwarring voor te komen, en dekt het met de zelve aarde toe. Twee of drie Voren zullen’er overgenoeg toe zyn. Tegens ’t einde van April, als de Meloenen boven het Bed opgeschoten en verplant zyn, kunt gy’er weer nieuwe Bloem-kool, op de voorschreve wyze, op zaaijen, die in de Herfst goed zyn, en in een warme plaats, daar ze geen nood hebben van de vorst, moeten opgesloten worden, om ze ’s Winters te eten. Om ze te verplanten, wacht tot dat hare blaren een hand breed zyn, ten einde de Bloem-kool sterk genoeg zy. Besnoei dan den Stronk om laag, en begraaf ze zo diep, dat de bovenste blaren maar drie vingers uit de aarde kyken, dat is, ze moeten tot aan de bovenste knop, of noest, in de aarde staan. Nog is het nodig, datmen, in den grond, als kleine Bekkens maakt, vier vingeren diep, en een halven voet in de rondte, op dat het water, als men ze begiet, recht neer, naar hun voet lope, alzo het geen dienst doet, dan daar de Wortels liggen. De rechte tusschenwydte om ze te planten, is van drie voet, en maar twee ryen op een Bedde. Men moet zorg dragen, ze te wieden en om te klouwen, als zy het nodig hebben, tot dat de bladeren den Grond bedekken, en het gras, dat daar uit mogt spruiten doen stikken. Indien gy gaten wilt maken, en’er Mist by doen, ter plaat ze, daar gy ze wilt planten, zult gy’er geen berouw van hebben, naardien die Bloem daar door groter zal worden. Kappertjes Kóól heeft haar Naam van een bovenop groeijend krullend blad, dat even als een Kap is. Rode Kóól. Van de Rode Kóól heeft men twéé soorten, een groote dat niet hoog op struik, rondbollig groeit. Hare bladen zyn dikker, niet zo vast, en de struiken dikker. Dit soort wordt meest van de Warmoeziers geteeld. Het kleine soort wordt Pynakerse geheten. Het groeit hoog op struik, is dunder, vastgesloten van blad, fynder van tussen-struik, daar by is die Kool niet zo rond-bollig; maar langwerpiger, puntig en zoeter van smaak, zy vallen ligtelyk om, en ontwortelen; waarom ze de Warmoeziers zelden telen. Men zaait en verplant somtyds de Rode Kóólen tot vroege Zomer-kóólen; maar meest tot Winter-koolen; om ze tot laat in den Winter te gebruiken. Men moet ze niet vroeg zaaijen, op dat zy niet bersten. Men zaait ze na half April, en verplant in ’t begin van Juni; Zo zy te vroeg wasdom krygen, en men een goed Najaar houdt, moet me ze, uit vrees van bersten, zagt nedertreden, en daar door in hunnen groei stuiten; zo treedt men ook Kòólen, die te hoog op struik staan, zo neder, dat zy met hare Koolen tegen de Zon leggen, op dat zy niet weder zouden ryzen; en men Aard ze dan ook tot aan de Kool toe aan; en laat ze tot aan de vorst te velde staan. Zy worden voor de sterke vorst, in droog wéér gesneden, en in de open lugt aan hoopen van drie, of vier Kóólen hoog beter bewaard, na dat zy met Aarde overdekt zyn, dan binnens huis. Doch dit is beter voor Warmoezeniers, dan voor zulke die weinige van noden hebben. Aanm: op Lusth: Witte Kóól is, of gemene Witte, of grote en kleinder Witte; zynde een Muskovis soort. De Witte Kóól wordt zo veel niet tot Winter-, als vroege Zomer-kóól gezaait, en om in ’t Voor-jaar verplant te worden; Zy is eerder eetbaar, als de Rode. Men zaait ze gemeenlyk in ’t begin van September. De Rode en Witte Kóólen mogen meer, als andere, een Zoute en Zwavelige grond velen, en vallen daarom beter in Veen-gronden. Savooy-kóól is van velerlei soort, men heeft’er een, dat een verbasterd, geslotener, groter soort, en witbolliger is; en een kleiner soort, dat los-bollende: maar smaaklyker is. Men teelt ze niet, dan voor den Winter, om dat zy smaaklykst is, als zy door ’t bevriezen geel, mals en murw is geworden, zynde de kleinste, de smaaklykste. Men zaait ze half April, of later, en verplant ze van St. Jan tot half Juli. Aanm: op Luh. Spruit-, of Krul-kóól. De Hoogduitschen noemen deze by uitstek Kraut, en maken ze in met Azyn, Peper en Zout, dat ze naderhand voor een lekkerheid opdissen; Zy is in enige soorten onderscheiden, als Groene en Roodbladige, welke van verscheiden kleuren zyn, en meest geteeld worden, om Schotels en Tafels te cieren. De bladen der groene Spruit-koolen, bevrozen geweest zynde, zyn velen smaaklyk. Slooren zyn Kóólen, die niet wel sluiten, en hier te Landen weinig zyn: maar in Engeland worden zy, onder den Naam van Green Cabbage, veel tot Vroege Kool geteeld. Aanm: op Lusth. | |
Beschryving en Plaats.De Krul-kóól heeft, als de andere Kool, gele Bloemen, en een Zaad, dat naar het Knollen-zaad gelykt, en besloten is in een roodachtige, wat donkere bast; Zy heeft ronde en gekrulde bladen, en wordt in de Moes tuinen gezaait. | |
[pagina 424]
| |
Eigenschap. Ze verzacht en zuiverd, en gegeten; belet ze het beven van de leden, de zwakheid van ’t gezicht, en de dampen van den Wyn. Zoetjes gekookt, en als Sop genuttigt, opent ze; maar hart gekookt zonder lang nat, stopt ze. Het Zaad grof gestoten, en met vlees-nat gedronken, doet de Vrouwen veel Zog krygen, het bovenste van de Kool is goed voor de Magen, bevorderd het verteren, als men het, by ’t eindigen van de Maaltyd, nuttigt. Het bewaart insgelyks imand voor de dronkenschap. ’t Zap met Wyn raauw ingenomen, is goed tegen Slangebeten. Men gebruikt de Bladen tegen Voeteuvel, met ze daar op te binden. | |
Behandeling der Kóól.Als men de Kool-struiken wil aanaarden, moet men bekwaam weder waarnemen; alzo de Aarde, zo min te nat, als de Lucht te broeijend-warm moet wezen, anders verbroeid en bevangt de buiten-schil der struik te ligt. De Kóól is de Rups zeer onderhevig. Men moet ze daar van zorgvuldig zuiveren. Maar men wil, dat zy by Erreten geplant, van de Rups zo zeer niet geplaagd is; alzo de Kapellen, die de Eijeren leggen, dan meest op het Erret-stróó zich nederzetten. De Kóól wil ene verse onbeteelde Aarde, en gene te bollen grond, maar Mesting van Zoute en Olie-achtige deelen, en beter Paarden- als Koeijen-mest velen. Als ’t Land te bol droogt, worden deszelfs Wortels meer van ’t Gewurmte geknaagd, ’t geen oorzaak is, dat de Wortels knobbelachtig groeijen, of gallen, of afrotten. Zy begeert verandering van grond, en men kan ’t Land, door dikmaal Kool daar op te zetten, als vergeven. | |
Om Kóól van een uitnemenden smaak en grootte, te winnen.Zaai ze vooral in omgespitte aarde, sny de laagste Takken aan den grond af, en begraaf het andere zo diep, dat’er niet dan het hooft van uitkyke. Hoe meer de grond voor deze Kóól omgespit, gewied en gemest wordt, hoe beter zy uitkomt; en hoe dikker en groter de Takken en Uitspruitselen worden. | |
Eigenschappen van de Kóól.Men moet ten allen tyde Kóól in zyn Tuin hebben, zo wel om voor de Tafel, als voor enige Ziektens in nood te gebruiken. Want het eerste Nat, vooral van Rode Kool, met Boter, of Olie, zonder Zout ingenomen, opent de Buik, doed de Hoest ryp worden, en maakt een schoone stem. Zo gy’er Suyker by doedt, is het een uitnemend Middel voor Aamborstige en Long-zieke luiden. Het Kool-zaad, in Nat, of in een Polver ingenomen, doodt, of dryft de Wormen der jonge Kinderen af. De Kool gekookt, en met lange Peper bestrooit, en met goed Vlees-nat gegeten, geeft veel Melk aan zogende Vrouwen. Het Kool-nat is heerlyk tegen het vergif van gegeten Kampernoeljes. Het hartje van de Kool, met Amandelen gekookt; en daar wat geschuimde Honing onder; is uitnemende voor die een korten Adem hebben; als zy het, als een Siroop, gebruiken. Met een woordt, de Kool is tot alle dingen goed. De Romeinen maakten’er voor dezen zo groot werk van, dat zy na het verjagen der Genees-heren uit Romen, hondert en vyftig jaren lang, geen ander middel in Ziekten gebruikten, dan de Kóól alleen. De loog uit de Kóól-as gemaakt is goed, om ’t hooft te wasschen. De As van de Kóól, met het Wit van Eijeren gemengd, is een goede Brand-zalf. In de Geneeskunde wordt niet dan het Kool-zaad gebruikt. Gemeenlyk bedient men zig van ’t gemene Kool-zaad, om de Wormen te doen sterven, en het rode Kool-zaad om de ongemakken van de Borst te genezen, en vooral de Hoest. Ook wordt dit boven het zaad van alle andere Kool gestelt. | |
Gemene Behandeling van allerlei Kóól.De Kóól, hoe genaamt, komt alleen voort uit zaad, dat zeer rond, en zo groot is, als een gemene Spelde-knop, en roodachtig trekkende nagelbruin. Alle Kóól wordt gezaaid op Meloen-bedden, zo lang’er nog hette in is, op dat ze schielyk uitspruite en voortkome. Gy moet kleine Voren dwars over het Bedde maken, en daar uw Kóól-zaad dunnetjes en niet verward zaaijen. Zaait’er in de maand April nog wat, op dezelve Bedden, in de plaats daar uwe Meloenen en Komkommers hebben gestaan. In Landen, daar men wegens de schaarsheid van Mis-hoopen, van geen Bedden weet, bereid men de aarde met versche Paarden-mist, doet ze in Potten, of Kassen, en zaait daar het Kool-zaad in. Zet ze dan in een beschutte plaats met het begin van Maart, en begiet ze van tyd tot tyd, op dat ze te lichter uitschieten, om naderhand verplant te worden. Men verplant ook allerlei Italiaanse Kóól, en vooral die een welriekende geur en smaak hebben. Om alle soorten van Kóól te verplanten, zal men eerst het aardryk diep omspitten, en wel met Mest doormengen, waar na men het in Bedden verdeelt, van vier voeten breed; een voet van den kant moet men een Voren, ter diepte van vier vingeren, en een halven voet breed, van onderen scherp toelopende, maken, waar in men met mooi weér tegens den avont gaten met het Plant-yzer zal boren, en daar in de Kóól, tot aan de tederste bladen toe, Poten, na dat men het onderste van den stronk vry hoog van de blaren ontdaan heeft. Men zal ze tamelyk wydt van malkanderen zetten, naar mate, dat ze tierig groeijen, en dik worden, en niet verzuimen de Voren met water te begieten. Men kan dezelve ook verward in vierkante Vakken verplanten, en inzonderheid de Savooise, om ze te laten bevriezen. Maar dezelve zyn zo gemakkelyk niet te besproeijen, als op de Bedden, behalven dat men de verscheiden soorten van Kóól, beter op byzondere Bedden kan kennen en houden. Uit zinlykheid zal men de Kóól zorgvuldig van de | |
[pagina 425]
| |
dode bladeren zuiveren, op dat ze, voor het rotten bevryd, geen vuilen stank van zig geven, nog van de Slakken, Kikvorschen, Padden en ander Ongedierte, dat daar door wordt aangelokt, beschadigt mogen worden. De Kóól gezet en gesloten zynde, wanneer men gewaar wordt, dat de een, of ander in zaad zou willen schieten; zo moet men de Plant halfwegen uitrukken, of op den Stronk met de voet trappen, om ze op een zyde te doen hellen; waar door het spoedig in ’t zaad schieten zal belet worden, en de Kóól bekwaam zyn, om ’t eerste gegeten te worden. Het zaad kan men winnen van de fraaiste Kóólen, met haar te verplanten, daar ze voor de Winter-winden gedekt staan, en ze, gedurende het vriezend weer, met Potten en groven Mist daar boven op, dekken. Dog men moet ze somwylen met mooi wéér ontdekken, en van de Zon laten beschynen, maar tegen den avont niet vergeten te dekken, op dat haar de vorst niet beschadige. Anders moet gy ze in de Stoof of Kachel zetten, en ze aan de Wortel ruim twee weken ophangen, op dat al het water uit de bladeren druipe; want dat zou ze doen rotten. Die tyd om zynde, begraafze tot op de helft van den Stronk, en zo dicht by een, dat ze elkander raken. Die niet kroppen, hebt gy maar te verplanten, of op haar plaats te laten staan; zy zullen de Winter wel overhouden, en by tyds in ’t zaad schieten. Het zaad ryp zynde, dat gy daar aan weet, dat de eerste Peulen droog zyn, en haar van zelven openen, trek de Kóól zachjes by den Stronk uit den grond, en stelze tegens den Heining, om het zaad, ten vollen droog en ryp te doen worden. Het is best de Kóól met Teen daar vast aan te binden, uit vreze, dat ze anders door den Wind omgeslagen worden, en het zaad daar uitvalle, en verloren ga. In de maand Augustus zult gy eenige Sluit-koolen zaaijen op een byzonder Bedde, om ze daar, gedurende den Winter, als een soort van Kweekschool te laten staan, tot in de Lente; wanneer gy ze moet verplanten op de voorzeide wyze. Hier door zult gy al vroeg Kroppen hebben, zo gy zorg draagt, van ze wel te handelen. Als gy de Kroppen, of Hoofden van de Koolstronken hebt afgesneden, en deze niet wilt uitroeijen, zullen ze kleine uitspruitsels voortbrengen, die de Italianen Broccoli, en wy Spruiten noemen. Men eet ze gemeenlyk in de Vasten met lang Erten-nat, en voor tusschen-gerechten aan de voornaamste Tafels. | |
Van ’t begieten van de Kóól.Sommige begieten haar met Zoutwater, om ze malscher te maken. Andere strooijen Salpeter boven op de aarde, of gezifte Assche, om ze voor de Rupsen en ander ongedierte te bewaren. Vooral moet men de Kool niet by een Wyngaart, nog een Wyngaart dicht by de Kool planten. | |
Geheim om het Ongedierte en de Vogelen van de Kóól af te houden.Daar zyn verscheide kleine diertjes, die de Kóól beschadigen en doorknagen, zo wel wanneer ze in ’t groeijen, als wanneer ze ryp beginnen te worden; als, vooreerst, een soort van groene Vliegen, die springen, dan de Slakken, Mieren, Vlojen en andere. En eenigste middel, dat ik’er voor weet, is, de Kool dikwils te begieten, waar door ze verjaagt worden, of sterven moeten. Want gedurende de grote hette, ziet men daaglyks enige Koolen door deze Diertjes vergaan. ’t Is daarom raadzaam de Kool ieder maant by Volle-maan te zaaijen, zo lang het mooi wéér is, om het ongemak van dat Ongedierte voor te komen. Gy kunt dit gemakkelyk zonder onkosten doen, als gy u van den zelven arbeid bedient, die aan de Heiningen moet gedaan worden, alwaar uwe Kool staat, en met eenen begiet gy ook uwe Heining-bomen. In de Bedden telen zig de Veen-mollen en andere Wormen voort, die het Zaad, en de eerste Uitspruitselen, opeten. Om deze te vangen, begraaf’er eenige Potjes, of gebroke Drinkglazen in, drie vingeren, of meer diep, en vulze tot twee vingeren na met water. Dus zullen de Wormen zig zelfs verdrinken, als zy onder, of over de Beddens lopen. De Vogelen zyn zeer gezet op het zaad, als het pas uitkomt, alzo het zynen bast boven op het zaadblad draagt. Om ze te verjagen, zal de een ettelyke Netten spannen boven het Kool-bedde, ontrent een halven voet hoog. Een ander maakt kleine Meulens van Speel-kaarten, gelyk ze de Kinderen maken, om’er al lopende meê te spelen. Maar in plaats van Kaarten, bedient u van ligt Dennen-hout, als dat van de Konfituur dozen. Op de staak, daar de Meulen aan vast is, hangt een Belletje. Hoe weinig wint’er dan opsteekt, zullen de Meulens en ’t Belletje aan ’t gaan raken, om by dag de Vogels, en by nacht de Aardmuizen te verjagen. | |
Verscheide Manieren, om de Kóól klaar te maken. Vooreerst een Koolsop.Neem groene, of andere Kool, waschze, hak ze heel klein, en fruitze in Boter, of Olie. Doe ze dan in een Pot met koken water, of in lang en klaar Erweten-nat, met wat Boter, korstjes van Brood, Zout, en met een Uijen, bestoken met enige Kruidnagels, en een weinig Peper, zo gy ’t lust; Laat dit zamen koken. | |
Gevulde Kapper-kóól.Gemenelyk eet men de Kappers kóólen niet, dan in nat, en zy worden, of eenvoudig in de Pot gedaan, of te voren gevuld, dat dus geschiet. Men ontdoet ze van de grootste blaaren, kooktze met wat water; en daar uit genomen, laat men ze afdruipen, en doet ze tot op ’t hart open, om’er dit Vulsel in te steken. Neemt eenig Gevogelte, een stuk van een Kalfs-bil, blanken Spek, Kampernoeljes, Pieterselie, | |
[pagina 426]
| |
en wat Prei; hak het onder een, en doe’er wat Zout, Peper, fyne Kruiden, Brootkruimen, twee hele Eijeren, en drie Dojeren in. Dit gedaan zynde, doe het in de Kool, bint het toe, en kookze gaar, waar op gy haar zonder enig nat heel warm opgedist. In de Vasten vult men ze met Vis, die met Zout, Peper, en ander goed toegemaakt is. De andere Koolen eet men, of in nat, of als Bloem-kool. | |
Om de Bloem-kool klaar te makeu.Men pluist de Bloem, of het hart schoon af, dat’er geen blad aan blyft, ten ware het zeer klein en wit zy; en snyt ook de hartste schillen van de kleine Takken af. Daar op stooft men ze in Water met Boter, Zout, Peper, en Kruidnagelen. Men laat ze uitdruppen, en wat Boter in eene Schotel smelten, daar men de Kool, met een scheutje Azyn, wat Zout, Peper, en Neutmuskaat, in doet; en wanneer dan de Sous gebonden is, schept men ze heel op. | |
Om de Sluit-kool in te maken, en te bewaren.Sny haar in dunne schyven, en bestrooi ze met veel Zout en grof-gestote Kruitnagelen; legt ze in een aarde, of gelooden Pot, eerst eene laag Zout, dan eene laag Kool tot boven toe; Doch de eerste en laatste laag moet van Zout wezen. Giet voorts de Pot vol goeden Azyn, en sluit ze wel toe. Als gy’er van gebruiken wil, neem’er enen Silveren, of Houten Lepel toe, maar niet van Yzer: wacht u ook met den Vinger in den Azyn te komen. Men eet ze ook wel, als Salade onder de Latou-bladeren, ’t geen maakt dat men ze voor gekropte, of gesloten Latou neemt; maar dan moeten’er gene Kruidnagelen, en niet dan enkel Zout by gedaan worden. | |
Van de MEERKOOL.Deze verschilt van alle andere Kool, en heeft blaren, als het Sarafyns-kruid, rond, lang en dun. Ider blad komt aan een langen steel uit de Stronk en Takken, die rood zyn. Ze heeft weinig sap, maar is wit, zoutachtig, wat bitter en dik van stoffe. De Bloemen gelyken naar die van de Klokjes-winde, zyn glad als een beker gemaakt. Anders wordt ze Zee-winde, of Zee-kóól genaamt. Zy groeit aan de Zee-oevers, en bloeit in Julius. Na dien tyd kan men ze bewaren, om in de Geneeskunde gebruikt te worden. | |
Eigenschap der selve.Deze Meer-kool is schadelyk voor de Maag, verwekt den Stoelgank. Haar afkookzel, met wat Rabarber ingenomen, doet de Waterzuchtigen het water lozen, welke uitwerking ook aan de droge blaren eigen is, als’er de Rabarber by komt.
honds-kool. In ’t Latyn Apocynon. De Blaren groeijen twee en twee, niet al te dicht by een uit knoppen van de Steel. Dit Kruid is eerder een soort van Glas- of Bingel-kruid, en men schryft het byna dezelve kracht toe. Het is twederlei, wordende het ene kruipende Honds-kool, en ’t andere niet kruipende genaamt. | |
Beschryvinge van de Honds-kool, die niet kruipt.’t Is een heester-gewas, dat zware Ranken schiet, van een kwade reuk, en buigzaam is, als Teen, die niet licht breekt. Het Blad gelykt naar Veil, of Klim, behalven dat het zachter en aan ’t einde spitzer is, en onaangenaam van geur. Ook is het wat Lymachtig, en vol van geel sap. De Honds-kool draagt Peulen, als een soort van Bloemen, een Vinger lang, waar in een zwart, klein en hart zaad zit. | |
Plaats en Eigenschap.Het wast in Syrie, Apulie, en in een gedeelte van Longuedok, en bloeit in Junius. Het is zeer heet, maar zo droog niet, en een vergiftig Kruid voor de Mensen. De Bladen met wat Vet, of Deeg, doen de Honden, Wolven en Vossen sterven, zo zy’er van eten. | |
Beschryving van de kruipende Honds-kool.Zy kruipt niet alleen langs de aarde: maar klimt zelf na den top van de hoogste Boomen, zy heeft een volkomen witte Melk, gelyk ’t kruid Wolfsmelk geeft. De Peulen zyn zo lang, als die van Oleander, hoewel dunder; zy zyn gepaard, hebben de gedaante van een halven Maan, en zyn zo spits niet, als die der andere Honds-kool. Zy heeft de zelfde eigenschap: maar in minder mate.
koop noemt men een zekere hoeveelheid van goed, van den Verkooper tot enen Verkoop by een geschikt, om openbaar verkocht te worden aan den meestbiedenden.
koop is ook ene overeenkomst, mondeling, of schriftelyk gemaakt over de prys, en manier van betaling. Dus zegt men Koop maken.
koophandel. Zyne nuttigheid ten aanzien van byzondere handeldryvende luiden blykt, aan ’t bestaan, dat het grootste gedeelte van Koninkryken, Staten en Gemenebesten daar uit hebben. Men ziet ook dagelyks Kooplieden magtige Rykdommen vergaderen, en hunne Kinderen aan Staats- en Stads-bedieningen geraken. Het voordeel van den Koophandel verspreidt zich over de Koningen en Vorsten, die ze regeren, zelf uit. Hoe de Handel meerder bloeit, hoe zy magtiger wordt. Dus hebben Staten, in korten tyd, oneindige schatten gekregen; en, zo dra de Oorlog deze heeft doen verminderen, lyden de Provincien daar door, om dat zy hunne Waren niet aan den man kunnen helpen, en men de Landen eindlyk onbeboud laat. De Koningen halen groot voordeel uit den Handel: want, behalven de Rechten, welke dezelve betalen, als zy in ’t Koninkryk komen, en’er uirgaan; moet met ook zeggen, dat, als het Geld in de handen der Bankieren en Kooplieden is, de Han- | |
[pagina 427]
| |
deldryvende Luiden, en die in ’t werk zyn, van daar grote Sommen halen, welke de Koningen dikmaal nodig hebben, om iets groots uit te voeren. De Koophandel dient hun ook, om in andere Landen verstandhouding, door middel van Wisselbrieven, te hebben, welke het geld aan de Bondgenoten overmaken, of aan zulke, welke zy onderhouden, om hen alles te berichten. Door dit Middel vinden zy, in tyd van Oorlog, overal geld, om hunne Legers te doen bestaau. Lodewyk de Grote heeft zo wel de noodzaaklykheid en nuttigheid van den Koophandel geweten; als Pieter de Groot van Muskovien. Zy hebben hunne zorgen, gezag en geld gespild, om ze in hun Ryk te verbeteren; Ook den Kooplieden grote Voorrechten toegestaan, en getracht de wanorden, en misbruiken in den Koophandel te beletten. De eerste heeft Wetten gemaakt, zeer bekwaam, om ’t goed geloof te bewaren, en de bedrieglyke Bankbrekeryen voor te komen, en de Onderdanen tot den Koophandel te nodigen, of om daar aan door middel van Maatschappyen deel te doen nemen, en de laatste heeft van alle kanten Kunstenaars samengeraapt, om de ruwe Goederen van zyn Land te vermaken. | |
Koophandel in vreemde. Landen, en ’t geen de zelfde doet gelukken.Men moet weten, dat de Koophandel op vierderhande wyzen gedreven wordt. I. Men koopt daar alleen de Waren en Vruchten, welke in dit Land nodig zyn, om ze naderhand aan Koopluiden in ’t Gros uit te venten, welke ze in ’t openbaar verkoopen. II. Men heeft’er anderen, die alleen Verzendingen van Waren, Vruchten, Handwerken, van hun Land hebben; en welke zy, noodzaaklyk aan Kooplieden van ’t Land hunner Woonstede zich moeten kwytmaken. III. Sommige hebben weder een dubbelde Koophandel, en zenden Koopmanschappen na een Land, en halenze daar ook van daan, zo tot Inkoop, als tot Wissel. IV. Andere weder, doen ’t een en ’t ander voor een ander, dat is, dat de Koopluiden in ’t Land de Waren en Vruchten koopen, die hun door Vreemdelingen belast zyn, en dat zy ze hun zenden, en voor hunne Rekening verkoopen, welke hun worden gezonden; en voor dit Koopen en Verkoopen weten de Koopluyden, waar voor zy het doen, hoeveel ten honderd zy geven moeten voor hunne Waren. Zonder Commissionarissen is een Buitenlandse Handel niet wel te doen voor luiden, die t’huis hunne zaken hebben, welke ze kwalyk anderen bevelen kunnen. Om den Handel in vreemde Landen te dryven, moet men I. De Koopwaren weten, die daar meest van doen zyn, en ontbreken, en die, welke daar groeijen en gemaakt worden, en die ons van noden zyn. II. Ook moet men weten, hoe, en tot wat Prys men de Waren derwaard zend, en van daan haalt. III. Ook moet men weten, wat Uitgaande en Inkomende Rechten ze in vreemde, en onze Landen geven. IV. Men moet ook de Gewichten en Maten kennen, ’t verscheiden soort van Alooi en Geld, en ’t verschil met het onze, als ook ’t verschil der Wissel in Ontfangen en Overmaken. Dit moet men alles weten, eer men Waren afzendt, of ontfangt na en uit vreemde Landen, om daar zyne Rekening by te vinden. | |
Koophandel in Vlaanderen.De Vlamingen, en in ’t byzonder de Antwerpenaars, halen uit Vrankryk de zelfde Waren, als de Hollanders. Zy halen’er nog van daan Trypen, Fluwelen, Satynen, Tabynen, zo gefigureerde, als effen; Linten, Hoeden, en een grote menigte van kleine Krameryen, welke ten deele daar gebruikt, ten deele verzonden worden. De Fransen halen uit Vlaanderen Gendse, Kamerikse, Megchelse en andere Lywaten, Brugse Bombazynen; Behangsels, Garens van Wolle, Zyde, Brusselse en Oudenaardense Tapyten, Kanten, Kamelotten, Barcannen, Wolle Garens voor Tapyten, fyn Garen tot Kant, enz. De Koophandel wordt daar gemaklyker, als in Holland gedreven, inzonderheid voor de Waren, welke de Kooplieden van Parys van daar ontbieden en te land derwaard zenden. Die van Antwerpen handelen op Rouen, Nantes, Bourdeaux, in ’t ontbieden van Wyn, Brandewyn, en Stoffen; Brussel, Gent, en andere, inzonderheid op Parys, zo in ’t geen zy koopen, als verkoopen, in Commissie en voor eigen Rekening. Zy Markten ook op de Missen van St. Germain, St. Denys, en op die van Rouen, en brengen van daar ’t geen zy van doen hebben. De Uitgaande en Inkomende Rechten worden betaald naar de waarde, welke door Kooplieden wordt opgegeven. | |
Koophandel van Holland.De Kooplieden, die daar op handelen, moeten weten, dat men van daar kan doen komen Lakens, Kamelotten, of Greinen, Hollands Linnen, Kameryks-doek, Kottoen, Triljes, grof Kottoen, Veren, fyne Wollen, Bevervellen, Paarlen, Stamp-paarlen, Peper, Nagelen, Muskaatnoten, Gember, Kaneel, Anys, Rys, Suiker, zo ruwe als gerafineerde, Kruideryen, Drogeryen, en allerhande soorten van Medicynen en Zyde Verwen. Allerhande Drogeryen voor Verweryen, als Indigo, Brasiel-, en Farnambuks-hout, Kamfer, Mekrap, Galnoten, Gom, Aluin, Koperrood, Vitriool, en allerhande soorten van Verf-stoffen. Tin, Lood, Koper, Haair, Ketels om Brandewyn te maken, Koperdraat, Blik, Yzer in Staven, Staal in Staven, Kwikzilver. | |
[pagina 428]
| |
Leder, Marokys, Rus-leer, Pelteryen van allerlei soort, Vlas, Hennip, Hars, Pik, Teer, Masten, Grenen-hout, Balken, Ribben; Yzer en Metaal, Kanon, Zwavel, Salpeter, Kruid, Lond, Musketten, Pistolen, Degens, Pieken, Hellebaarden en andere fyne en grove Yzer- en Staal-werken. Kaas, Boter, Smeer, Zalm, gezoutten Haring, Walvis-baarden, Traan, Lyn-olie en velerlei andere Waren; Maar men moet aanmerken, dat de Hollanders van al dit genoemde niets in hun Land hebben, dan Lakens, Kamelotten, Linnen, Boter, Kaas, en dat zy de andere van elders halen om ze in Vrankryk te brengen. | |
Koophandel van Vrankryk.De Waren, welke de Hollanders in Vrankryk koopen, zo voor hun Land, als voor andere Landen van Europa en America, zyn Wynen van Bourdeaux, Rochel, Cognac, Charente, Iles de Rez, Orleans, Blairois, Touraine, Anjou, Nantes, Bourgogne en Champagne; Brandewyn, Wyn-azyn, die overal gemaakt worden. Men moet aanmerken, dat de Brandewynen in Holland verkogt worden, by het Oxhoofd, Vat, en Pyp, houdende de ene meer, de andere minder Viertel. De Viertel houd drie Kannen; de Kan twee Pinten; en de Pint weegt twee Ponden en een half, of daar ontrent. De Brandewyn, welke uit Bourdeaux, Cognac, Rochel, Iles de Rez, en de naby gelegen Plaatzen komt, is gemeenlyk in groot Fust van 50, of 60 Viertel; maar men verkooptze op den voet van 27 Viertel, en ’t geen’er meer in is, wordt betaalt. De Brandewyn, welke uit Blois komt, is in Vaten; die van Anjou, Poitou, Nantes is in Pypen, welke men Oxhoofden noemt. ’t Oxhoofd houdt 60, of 70 Viertel, en wordt op den voet van 29 en 30 Viertel verkogt; en ’t geen’er boven de 30 in is, wordt betaalt; maar ’t geen’er minder dan 29 in is, wordt’er af getrokken. Men brengt in Holland ook Koorn, Rogge, Gerst, Erreten, Boonen, Noten, Kastanjes van de Kust van Guenne, Bretagne, en Normandie, Zout van Rochel, Branaye, Olonne, Ile de Rez, Maxanne en ’t Land van Nantes, Zyde Stoffen van Bretagne, Normandie en andere Plaatzen. Olyven, Olie van Provence, Kappers, Amandelen, Rasynen, Vygen, Pruimen, en andere verse en gedroogde Vruchten. Allerhande Weveryen, Krameryen, Papier, Raam-glas, Naaigaren van Rouen, Bretagne en andere Plaatzen; Pastel, Saffraan, Honing, Terebintyn, en andere soorten van Waren, die men niet kan optellen. Door de kennisse, welke de Kooplieden van de Waren hebben, welke men uit Vrankryk na Holland kan zenden, en van die, welke men van daar kan halen, kunnen zy de soorten verkiezen, waar in zy Handel willen dryven, om ze voor hunne Rekening te doen kóópen en verkóópen: Maar, eer men zich daar in begeeft, moet men weten, hoe men zynen Koophandel moet aanleggen, of men het in eigen persoon, of in Commissie zal koopen, of verkoopen. Daarom is het nodig te zeggen, ’t geen de Kooplieden in de ene en de andere Handel moeten waarnemen, om hunne zaken wel te doen. | |
Koophandel met Engeland.De Waren, welke uit Engeland in Holland komen, zyn Lakens en andere Wollen, ook Zyde Stoffen, Koussen, zo van Zyden, als Wolle, Hoeden, Tin, Lood, Kolen, Vitriool, Virginise en andere Tabak, Barbadosse Suiker, Horolosie-werk, Kramery, Aluin, Smeer, Wol, Vlees, onbereide Huiden, Styfsel, Leijen, levende Ossen en Koeijen, Mutsen van allerhande soort, haaire Knoopen, bereid Buffels Leer; Verw-hout, glaze Bottels, Leder van allerhande soort, Kaarsen, Dekkleden, Cider, Hoeden van Wol en Bever; Ossen-horens, Lantaarne-horens, Hoepen, Spykers, Was, Paarden, Yvoor, Walrus, Kaas, Boter, Wapenen, Kramery, Messen-kraam, Granen, Peul-vrugten, Goudglid, Kalamint-steen; Bier, Water van Barbados, Drogeryen, Ossebeenen, Oker, gele en rode, Perkement, Zeem, Pelteryen, en Schildpadwerken; Vis, zo wel droge, als natte van Engeland, en Schryfpapieren. Dict: de Comm: Uit Holland brengt men in Engeland fyne Lywaten, Zeildoek, Papier, Zyde-werken. De Engelsen, Schotten, en Ierlanders halen uit Vrankryk de volgende Waren en Vruchten, Koren, van allerlei soort, Wynen, van Bourdeaux, Cognac, Charente, Rochel, Rhe, Blois, Tours, Anjou, Nantes, Champagne en Bourgogne; Brandewyn, Azyn, Zout, Olyf-olie, Neuten-olie, Olyven, Kappers, Vygen, Amandelen, Razynen, Pruimen en andere natte en droge Vrugten; Stoffen van Bretagne, Rouen, Laval, en andere Plaatzen; Tabyn, Taf, effen en met bloemen, Goude en Zilvere Stoffen, Satynen, Trypten, Fulp van allerhande soort, Krameryen, Pastel, Kurk, Brasieljehout, Papier, Veren en andere soorten van Waren. Geen Volk is’er, waar mede de Fransen moeijelyker Koophandel dryven, als met de Engelsen, en daar zy slechter gehandeld worden; terwyl zy zelve de Engelsen beter handelen, als zy ergens gehandeld worden. Dit schynt een Wonderspreuk; Want de Engelsen zyn in Vrankryk zo vry in hunnen handel over de In, en Uitgaande Rechten, als de Fransen zelve; daar de Fransen in Engeland mishandeld worden, zo door de weinige vryheid, welke zy daar in hunnen Handel vinden, als in de Uitgaande Rechten, welke zy daar tweemaal zo hoog, als een Engelsman betalen. De nabuurschap van Engeland en Holland, heeft altyd den Handel tussen de twee Volkeren gemaklyk gemaakt; en de gelegenheyd der Maze, dat zy meest te Rotterdam geweest is. Maar deze Handel wordt op geen gelyken voet gedreven, hebbende de nayver der Engelsen voor | |
[pagina 429]
| |
den Handel van hunne Eilanden, den Hollanderen harde Voorwaarden voorgeschreven. Het voornaamste onderscheid bestaat daar in, dat het den Hollanderen niet is toegelaten alle soorten van Waren den Engelzen met hunne Schepen te brengen, maar alleen zulke, die in hun Land vallen, of gemaakt worden, de Speceryen uitgezonderd. Terwyl de Engelsen hun allerlei Waren brengen. | |
Hoe den Koophandel aan te leggen.Zo men met zyn tween, of drien in Vennootschap doet, en elders ’t zy in Vrankryk, of Holland wil gaan koopen, om het ter Plaatze van zyn verblyf te verkoopen, meen ik dat het nodig is, dat een van de Companjons derwaat gaat, om den voornaamsten Inkoop te doen, om dat zy, die best zullen kennen, welke hun meest gelyken, en dat zy ze beter koop zullen koopen, dan, wanneer zy ’t in Commissie doen; en zo de Koophandel groot was, zoud het best zyn, dat’er een buiten ’s Lands zyn verblyf hield. De eerste Rede is, om dat de Waren, zo wel, als de Wissel verminderen en vermeerderen in prys, naar dat’er weinig, of veel van daan komt, en de veranderingen van Oorlog, of Vrede in die, of in andere Landen, daar die Goederen van daan komen. Als’er dan een op die Plaats zyn Verblyf heeft, zal hy zynen Inkoop naar de voorvallen doen kunnen; By voorbeeld, als de Oostindise Vloot in Holland aankomt, doet de Campagnie de carga der Lading drukken, om de Hollandse en andere Kooplieden kennis van de hoeveelheid, en hoedanigheid der Waren te geven, en van die, welke in die Landen Raar zyn, waar op de Koopluiden handelen. Die dan te Amsterdam is, zal eerder kunnen koopen, dan hy, wien de zeldzaamheid van een Waar, onbekend is. Zo in tegendeel de Vloot vele Waren heeft, die elders in overvloed zyn, moet men denken dat dit die Waren zoude in Prys doen verminderen. Zo dat de Kooplieden, die te Amsterdam zyn, daar niet van koopen zullen, dan tot een lage prys. Van hoe grooten nut dit zy, is daar uit af te nemen, dat menig Koopman by ’t waarnemen van zulke gelegenheden is Ryk geworden. De tweede Reden, waarom het nodig is, dat een der Compagnons met der daad op een voorname Plaats blyft, om daar zynen Handel te dryven, is, dat vele byzondere Kooplieden, als in Holland, die zeer ryk zyn, zelf de Bewindhebbers, by voorbeeld, van die Compagnie, die Waren zullen koopen, om ze naderhand aan de Fransen en andere Vreemdelingen te verkoopen, zo dat de Commissionarissen daar niet, dan uit de twede hand zullen kunnen aankomen, wanneer zy ze duurder zullen moeten betalen; waarom de Compagnon beter zal zal doen, ze uit de eerste hand te krygen. De Kooplieden, die geenen zo groten Koophandel dryven, dat het zo grote onkosten kan opwerpen, dat’er een in een grote Koopstad woont, daar hunne voornaamste Handel op valt, moeten aldaar imand tot hunnen Commissionaris zoeken, die van zyne Natie is. Want ’t is beter met zyn eigen Volk te doen te hebben, mits dat hy oprecht zy. Een Vreemdeling zal zelden zo gunstig een Vreemdeling zyn, als zyn eigen Volk, inzonderheid, dewyl de Hollanders deurgaans de beste naam daar van hebben. De keuze, welke men van Luiden doen moet, welke men zyne Commissionarissen maakt, hangt deurgaens van de Kennis af, die men op een plaats heeft. Maar men moet meest omzien na Eerlyke, Trouwe, Verstandige Luiden, die van de Waren, daar men in handelt, kennis hebben, anders zoude men daar zyne Rekening niet by vinden. ’t Is niet genoeg Koopmanschappen te hebben ingekogt, of te hebben doen inkoopen; men moet ze ook op zyne plaats hebben. Zy moeten te Land, of ter Zee komen. Zo het laatste, moet men zorg dragen, dat men ze op zyn veiligste doe komen; en deurgaans de zelve ten deele, of in ’t geheel verzekeren; want het is beter wat minder te winnen, dan zyne welvaart te wagen. Maar ’t is niet genoeg, de Waren te verzekeren: men moet ook goede en welhebbende Assuradeurs verkiezen; om verzekerd te wezen, dat men, zyne Waren wegzynde, betaling zal erlangen. De Kooplieden moeten ook naaukeurig zyn, in ’t betalen van Uitgaande en Inkomende Rechten, zo in hun eigen, als in vreemde Landen daar zy Waren heen zenden, of van waar zy de zelve mogen ontbieden.
koopman. Men noemt hedendaags Kooplieden alle zulke, die allerhande Stoffen en Waren laten maken, om ze te verkoopen, zo wel, als die de Koopmanschappen opkoopen, en weder verkoopen, het zy in ’t Gros, het zy in ’t klein, ofte die allerhande Waren koopen, omze op de Markten, Missen, en Kermissen te brengen. (Hoewel een Koopman in ’t Gros eigentlyk den naam van Koopman toekomt; zynde die by de El, en by ’t Pond verkoopen, Winkeliers; en die op de Markten zitten, Kramers.) Te Parys zyn’er zes Gildens van Kooplieden, bestaande uit de oude Gemeenschappen van Kooplieden, die de voornaamste Waren verkoopen. De eerste zyn de Drapiers, en Kous-wevers: De twede, de Kruideniers: De derde, de Kramers: De vierde, de Bontwerkers: De vyfde, de Bonnet-, of Mutse-makers; en de sesde, de Goud-smids. De overige Gildens, als Ledertouwers, Hoedemakers, Wevers in Goudlaken en Zyde, zyn onder de Handwerkers begrepen, hoewel elk voor zich zelven den naam van Koopman aanmatigt. Zie kindt; Daar men onderrigting geeft aan de genen, die hunne Kinderen op den Koophandel willen doen. | |
Verpligtingen, gemeen aan Kooplieden, Ambagtslieden en andere Handwerkers.De Kooplieden kunnen hunne Have byeen houden en vermeerderen, als ze hunnen plicht waarnemen, en getrouw zyn in ’t opvolgen van ’t geen hier volgt. | |
[pagina 430]
| |
I. Dat ze, eer zy zich tot het aanvaarden, of verkiezen van eenig beroep hebben begeven, met God te rade gaan, en zyne wille onderzoeken: want hy is de Opper Heer, en hoogste Meester. Men behoort niets te ondernemen; en niets kan wel gelukken, als het niet geschiedt in die orde, welke hy voorgeschreven heeft. In een Gebouw heeft alles zyne behoorlyke plaats, buiten dewelke het ondienstig, ja schadelyk is. Even eens is het in de Wereld; alle ongelukken komen daar van daan, dat ider niet is in de plaats, hem van de Voorzienigheid toegewezen; Zy weet beter wat elk voegt, dan hy zelf. Wil zy hem in een soort van Beroep gestelt hebben, zy zal hem de kennis, het licht, en de werkzaamheit geven, die daar toe nodig is, om daar in te slagen, en vooral zynen geest, om hem daar in te heiligen; maar wil zy hem’er niet in hebben, en dringt hy’er zich zelven in, op wat grond kan hy hare verlichting, geest en bystand verwachten? II. Dat zy zich beproeven, of zy den Christelyken plicht van elken dag hebben waargenomen. God is het begin en einde van alle dingen, met hem moet men den dag beginnen, hem biddende dat hy onze ondernemingen en arbeid zegene, en met hem eindigen, hem dankzeggende voor alle zyne Zegeningen. III. Of zy door gedurig werken, uit begeerlykheyd voor het tydelyke, hunnen Godsdienst niet verwaarloost hebben, het zy op Zondagen, of andere Feest-dagen, ofte den zelven tyd verspild met Zuipen, Spelen, of andere Vermaaklykheden en tydelyke bezigheden: zynde deze dagen voornamelyk ingesteld, om het herte, mond en hand over te geven, ten dienste des Heeren, en liefdadigheid aan den Armen evennasten; vooral voor Ambagtslieden, die de andere dagen zo vry niet hebben. IV. Of zy den tyd ook anderzins kwalyk besteed, en tot ongeoorloofde vermakelykheden aangewend hebben; of ten minsten zich onnuttelyk, met overtollige kosten bezwaard hebben, die hunne zaken en huishouding merkelyk benadelen. Men behoort zynen tyd heiliglyk te besteden, elk in zyn beroep. V. Of de Meesters malkanderen niet bedrogen hebben in hunne Maatschappyen, en Handel: want zy zyn verplicht vergoeding van alle schade te doen. VI. Of zy haat en nydigheid tegens malkanderen hebben opgevat, zynde geene zonde strydiger tegens Broederlyke liefde, dan deze. De liefde, zegt d’Apostel, verblydt zich met den evennasten. Zy wenst haren evennasten toe het goede, dat hy noch niet heeft, en verblydt zich over ’t gene, dat hy heeft; De Nyd daar en tegen stelt zich tegens het goede, dat zyn evenmensch niet heeft, en echter konde hebben; en bedroeft zich over ’t gene hy heeft. kan’er wel groter tegenstrydigheid zyn? VII. Of zy de schaarsheid, of ’t misgewas voorziende, ene opkooping gedaan hebben van allerhande Waren, of Granen, om die veel duurder te verkoopen, met zich alleen meester van al den voorraad te willen maken, die in ’t gantsche Land is. VIII. Of zy met andere Kooplieden monopolien hebben opgerecht, om hunne Waren tot enen overmatigen prys te verkoopen? Zy zyn gehouden alles te vergoeden, wat zy, boven ’t geen billyk is, genomen hebben. IX. Of zy door hunne Vrinden, of door hun gezag te weeg gebragt hebben, dat zy alleen zeker soort van Goederen verkoopen, en anderen de vryheid benemen, om’er enige van te kunnen kwyt worden. Dit is tegens het Gemene-best, en ’t belang van den Koophandel in ’t algemeen; en wordt ook door de Wet strengelyk gestraft. X. Of zy, Opkoopers zynde, waren gekocht hebben, tot een lagen, of middelmatigen prys, om ze in de zelfde Plaats weder hoger, dan de hoogste prys, te verkoopen. Daar legt zonde in, en verplichting tot vergoeding. XI. Of zy, by het Inkoopen van zekere Waar, bedrogen zynde, daarom echter nier nagelaten hebben, om ze voor goed weder af te zetten. | |
Gewichtige Lessen voor de Kooplieden.Het eerste, dat een Koopman behoort waar te nemen, is ene goede Keur te doen van zyne Makelaars, of Factoors, tot Inmaning van de Schulden, en den bekwaamsten daar toe te gebruiken; want de een is hier toe veel bekwamer, dan de ander. De hoedanigheden, die een Factoor tot inmaning der Schulden moet hebben, zyn; voor eerst, de Vrymoedigheid, de Waakzaamheid en Werkzaamheid, ten derden de Voorzichtigheid, en ten vierden het Geduld. De Vrymoedigheid bestaat in ’t eischen van de betaling, welke hy gelast is te ontfangen, met veel Zedigheid, en Eerbiedigheid, voornamelyk by Menschen van Aanzien; doch met ene Mannelyke, en onbedeesde stantvastigheid, met aan te dringen op het dringende behoef van zynen Meester, om te hebben, dat hem toekomt. Zet men hem in de eerste reis af, zo moet hy, de tweede reis wederkomende, den Schuldenaar met wat sterker uitdrukkingen en aanhouding aanzetten, om ten minsten een gedeelte te geven, als hy niet alles kan, of gelieft te voldoen: maar kan hy, na verscheide vergeefsche aanzoekingen, niets van den Schuld betaald krygen, zo behoord hy de stoutmoedigheid te hebben, om (als hy daar last toe heeft) te zeggen, dat men nu genoodzaakt zal zyn, om zyne betaling by wege van Rechten te zoeken. De waakzaamheid en werkzaamheid is nodig voor hem, die de Schulden wel wil inmanen: Want zy bestaat in ’t vroeg opstaan, om de Menschen t’huis te vinden, daar men mede te doen heeft, om stiptelyk te verschynen op den Dag en Uur, die men hem zal gestelt hebben, om de Betaling te komen ontfangen; alzo de Schuldenaars gewoon zyn het voor eene uitvlucht te nemen, als men op zynen tyd niet is gekomen, en te zeggen, dat ze hun geld elders besteed hebben. De voorzichtigheid is het nodigste stuk in het manen der Schulden, hier in bestaande, dat men | |
[pagina 431]
| |
niet meer zegge, dan het geen tot het bereiken van zyn oogmerk nodig is, namelyk, om de Betaling te erlangen. Dat men tyd en gelegenheid wel uitkieze, om de Schuldenaars te konnen aanspreken, en’er niet op eenen lossen voet naar toe ga, om zynen tyd niet te vergeefs te spillen: want daar zyn enige menschen, die men niet dan ’s ochtens heel vroeg t’huis vind, anderen later. Dus moet men op de Uren passen, die men by ondervinding weet, de gevoeglykste te zyn; en die niet verzuimen. Vorder bestaat de omzichtigheid ook hier in, dat men niemand aanspreke in de tegenwoordigheid van zyne Dienstboden, of andere menschen, die zich mogelyk in de Kamer van den Schuldenaar bevinden; alzo ze hier door beschaamd worden, en dit onvoorzichtig Manen, hun een afkeer veroorzaakt, zo dat ze niet meer by hunnen Meester willen koopen, om de smaad die hy hun aandoet. Nog vereist zy, dat men altyd Pen en Inkt by zich hebbe; ja zelfs wat Papier, om Quitantien te kunnen geven over ’t geld, dat men mogte ontfangen, ’t geen van groter aangelegenheid is, dat men wel denkt; want het gebeurd dikwils, dat de Schuldenaars uitvluchten vinden, om eene party niet te sluiten, of te betalen, met te zeggen, dat zy Papier, Pen, noch Inkt hebben. Men heeft het by ondervinding geleerd, en is’er meer dan eens mede betrokken. ’t Geduld, is ene zeer noodzakelyke deugd, voor zulken, die Schulden inmanen, hier in bestaande; dat men geen verdriet krygt in het dikwils lopen, en wederlopen na de gene, by wien men Betaling zoekt; men moet den gelegen tyd afwachten, omze te spreken, en geen gedult verliezen omtrent het dikwils uitstellen, en zich daar over niet verstoord houden, nochte enig bits bescheid daar op geven, denkende, dat geduld en tyd alles tot een goed einde brengt, terwyl, in tegendeel, ’t ongeduld de zaken om ver stoot. Een Koopman moet zich wel wagten, dat hy tot Inmaning zyner Schulden niemant gebruike, die mede iets verkoopt. De rede is, dat men om een goed Inmaner te zyn, somtyts wat sterke bewoordingen van noden heeft, om onwillige Betalers aan te tasten, welke dikwils gewoon zyn niet te betalen, dan genoodzaakt, ’t welk hen een afkeer doet hebben tegens zulke, die hen sterk aandringen, in voegen, dat zy daar na niet meer met hen willen te doen hebben, als het te pas komt, dat ze Waren van hen zouden kopen. En alschoon een Koopman enen Makelaar, of Factoor verkozen heeft, die alle de bovengenoemde hoedanigheden bezat, om die Schulden in te manen, nochtans dient hy, eer hy met zyne Schuldenaren overhoop raakt, met hen te Dagvaarden, om hen te doen betalen, eerst zelf nog eens by hen te gaan, indien zy zich door de aanzoekingen van zyne Factoren niet laten bewegen. Nademaal de Schuldenaers zich ontzien om den Meester af te zetten, al hebben zy zyne Dienaars dikwils te vergeefs laten lopen; en de schaamte, die zy deswege hebben, geeft der zake dilwils eenen gewensten uitslag. Nochtans moet hy zich wagten, van ooit kwade bejegeningen aan zyne Schuldenaars te doen. Valt’er een hevig woordt tegens hen te zeggen, hy late het altyd door zyne Bediendens doen, om zich niet gehaat by hen te maken, en te maken, dat ze by hem blyven kopen: want als een Makelaar zich een kwaad woord laat ontvallen, waar door hy, uit spyt, tot de betaling wordt genoodzaakt; zo raakt hy vry met het te ontkennen, en te verklaren, dat hy hem niet belast heeft, om aldus te spreken, en dus doende, kan hy de gramschap van hen ligtelyk doen bedaren, die zich verbeelden door hunne Factoors beledigt te zyn; zo dat het voor hun van geene gevolge is. Wyders moet men in acht nemen, dat men, zo dra’er ietwes, of door hem, of door zynen Makelaar is ontfangen, het aanstonds op zyn Boek aanteikene, en op hunne Rekening afschryve, om de geschillen te myden, die daar uit kunnen ontstaan, en niet van kwade trou beschuldigt te worden, als men iets tweemaal eischte, waar door iemant zyne achting konde verliezen, die eenen Koopman zo hoog nodig is, gelyk we elders gezegt hebben. Daar is nog ene zaak van belang, die een Koopman in ’t klein, of Winkelier dient waar te nemen, namelyk, dat hy, niet kunnende betaald worden, na het jaar, waar in hy zyne Waar heeft geleverd, de Partyen moet laten beslaan, of Verzekeringen, of Verbindingen, van de Schuldenaars zien te krygen, en zo ze die weigeren te voldoen, zyne betaling by ’t Recht zoeken; ten einde de kwade betaler zich niet met het Recht van prescriptie behelpe, (dat is, met de schuld voor onwettig te verklaren, als hy binnen de twee Jaren niet gemaant is:) alzo’er op enige Plaatzen, door de Wetten, maar twee Jaren toe te staan, binnen dewelke men de Eis moet doen; en daar men anders voor andere Schuldeissers gaat, nu met de zelfde maar naar gelang komt. | |
Bedriegeryen der Kooplieden.Bedriegeryen, die de Kooplieden plegen, welke de Zyde in Balen, of Plok- en Ruwe-zyde, zo als ze van de huisjes der Wormen afkomt, verkopen met Poppen, Strenen en Klouwens, gelyk de Kennip en Vlas; en die nog niet op de Meulens gesponnen is; als mede die in Buitenlandse Gewesten al gesponnen is geweest, gelyk de Zyde van Boulogne, Milaan, en andere Steden van Italie, ofte, die in Vrankryk bereid wordt. als te Lions en Marseille. Het eerste bedrog geschiedt, wanneer de Kooplieden de Zyde doen in Balen pakken, met daar in te mengen andere Zyde van kwaden aard, waar door de goede vervalst wordt: het welk menigmaal twee, of driehonderd Guldens schade op een Baal Zyde veroorzaakt, door den afval, die daar af komt, alg zy op de Spoel wordt gehaspelt, om na de Molen gebragt, en aldaar gesponnen te worden. Het tweede Bedrog is, dat ze de Zyde in Balen maken, als het nat Weder is, of dat zy ze, indien ’t droog en warm Weder is, met Water besproeijen, | |
[pagina 432]
| |
om ze te zwaarder te doen wegen. Als men ze dan ontpakt, en enige dagen oplucht, bevind men acht, of tien pond verlies. De derde Bedriegery wordt gepleegd by de Zyde Windsters: want, als de Fabrikeurs haar de Zyde hebben overgegeven om te Spinnen, of te Winden, zo geven zy zwaarder Klossen in de plaats, dan die zy ontfangen hebben, of wanneer die met het Merk van den Meester getekend zyn, doen zy ze in ’t water weken, omze zwaarder te maken; of zy leggen’er ook wel wat oude lappen om, of wat Vlasdraden, en winden de goede Zyde daar na daar boven over; andere besmeren de Zyde met het geel van Eijeren, Suiker, Melk, en Pis; Zilverglid tot Poeijer gestooten, en andere Stoffen, die zy op de Klossen, onder het haspelen, weten te doen, op dat ze het vorige gewicht, dat ze ontfangen hebben, weder kunnen vol leveren, na dat ze een gedeelte daar van hebben gestolen, ’t welk ze dan op byzondere Klossen winden. Dikwils gebeurd het ook, dat de Knechts der Fabrikeurs, enig afval, of ondeugende plok-Zyde hebbende, de Dwynsters gaan opmaken, de goede Zyde van haar af koopen, en haar de kwade in plaats van de verkochte geven, omze dus weder onder goede Zyde, die zy te winden krygen, te mengen, en den Baas dus weder, in stede van de ontfutselde, over te zetten; zynde dan gewoon tot hare verschoning te zeggen, dat de Zyde niet gedeugt heeft, en met kwade vermengt is geweest. Het vierde Bedrog geschied by de Molenaars, welke men de Zyde te Reeden geeft, na dat zy op de Klossen, of Spillen is gehaspelt geweest; want die ter kwader trouwe handelen, kunnen de Zyde stelen, zonder dat de Meester het kan bemerken, en kunnenze met dezelve dingen besmeren, als te voren zyn genoemt. Na dat de Zyde door de Reeders gesponnen is, zo gevenze de Fabrikeurs wederom in handen van Arme mensen, die ze Tweernen, en op Haspels aan Strenen zetten, welke, behoeftig zynde, wederom daar van stelen, en om ’t gewicht weder te leveren, de Zyde nat maken; ’t welk de vyfde bedriegery is. Het zesde is, als de Zyde Gedweernt is, en weder op de Molen komt, dat hy dan weder bedriegen kan op de zelfde wyze, als gezegd is, ontrent de Zyde, dewelke dient, om de Schering te maken; want aangaande den Inslag, die gaat maar eens door de handen van den Molenaar, maar tweemaal door die van de Dweernsters, of Windsters. Wanneer de Zyde nu op alle deze wyzen bereid is, wordt ze op de Haspels gezet omze te sorteren, zo als te voren gezegt is (onder het Woord fabryk,) om de fyne van de grove te scheiden, enze vervolgens te laten verwen; want de Sortering op den Haspel is de Toetsteen, daar alle Bedriegeryen, en alle Schelmeryen, die met de Zyde gepleegd zyn, door middel van de koking, zich openbaren, en men ziet’er dikwils enige oncen in ider pond uitvallen, ’t welk een vyftiende gedeelte maakt, alzo de ruwe Zyde in ’t gemeen verkocht wordt, met ponden van vyftien oncen. De Bedriegeryen en Dieveryen, die in de Zyde gepleegt worden, hebben nog niet uit: De Verwers, die niet trou zyn, stelen daar, op hunne beurt, ook van; want zy nemen de grote Strenen daar uit, om ze kleiner te maken, en bezwaren ze tot drie, of vier oncen in elk pond, met zeven, of achtderhande dingen, die zy daar in kunnen doen, voor al op de Zwarte, die daarom, in den beginne, niet nalaat schoon en blinkende te zyn; maar daar na verliest ze den glans, en wordt ros in ’t dragen; ’t welk ene zevende bedriegery is. De achtste Knevelary, die men ontrent de Zyde kan begaan, is, dat men ze, geverft zynde, weder over geeft aan de Winsters, om ze op Klossen te winden; want zal zy weder een goed gedeelte daar van gestoten hebben, gebruiken ze verscheide streken om het gewigt weder vol te maken, met groter Klossen in plaats van de kleine te verruilen, en die met een vals merk, overeenkomende met dat van den Fabrikeur. Ook dopen zy ze in ’t water, op dat het Hout doornat en te zwaarder worde; nog bestryken ze de Zyde met Vet, Reuzel, Boter, Olie, en andere middelen, die ook t’effens dienen, om de Zyde rasser te kunnen winden, en eindelyk onder het winden op de Klossen, houden zy ze tussen natte Linne doeken, om het water daar in te doen trekken. De negende is, als men de Zyde overgeeft, om het stuk Stof op het Tou te zetten: want het Werkvolk heeft de streken, dat het, als ’t gaat eten, het heele Klossen Zyde in de zak steekt; en ze dan t’huis op andere Spoelen over windt, en de ledige weder in ’t Werkhuis brengen. Het tiende en laatste Bedrog dat de Wevers Knegts, als zy niet getrouw zyn, en men hun niet op de handen past, begaan, is, wanneer zy arbeiden, dat ze dan de Zyde ook kunnen stelen, daar de Inslag van de Stoffen mede gemaakt wordt, of de fyne met grove verruilen, waar door het Werk, dikwils het gantsch Stuk deur, ongelyk wordt: Ook kunnen zy, die de Pypjes, of Rietsjens maken, insgelyks daar van stelen. Eindelyk is het zeker, als de Kooplieden, die Fabryken ondernemen, niet bekwaam zyn, om ’t Werk wel te bestuuren, en zelf, of hunne Commisen niet gedurig by ’t Werk tegenwoordig zyn, en geen zonderlinge vlyt aanwenden, en op alles een wakend oog houden, om gade te slaan op het geen hier boven vertoond is, dat dan hunne Stoffen nooit de volmaaktheid zullen krygen, die ze behooren te hebben: zy zullen onophoudelyk van ’t Werkvolk bestolen worden, door welks handen de Zyde moet gaan, en nooit wel slagen in hunne ondernemingen. Op dezelve wyze staat het geschapen met alle andere Fabryken van Lakens, Sergien, Kamelotten, Fustynen, Basten en andere soorten, die gemaakt worden van Wol, Linnen, of Geitenhair; zo wel als met de Zyde-fabryken; want het Werkvolk kan de Stoffe die zy behandelen, ontstelen, en op allerhande wyze bedriegen, indien de Ondernemers van ’t | |
[pagina 433]
| |
Werk niet werkzaam en waakzaam zyn, en op alles naaukeurig acht geven. | |
Koopmanschappen, die men in andere Provincien wil verkoopen.De Kooplieden in ’t Gros, die hunne Goederen in andere Landen en Provincien verkoopen, moeten de gewoonte houden, om naar de Jaarmarkten te gaan, en daar en boven de volgende Regels waarnemen. Voor Eerst, als de Kooplieden in de Provincien eenige Goederen ontbieden, moet men hunne opgegeve Lyst stiptelyk naarvolgen, zo wel ontrent de hoedanigheid der Stoffe, als derzelver Deugd, Maat, en Prys, ten einde zy ze niet kunnen te rug zenden, onder voorwendsel, dat men hunne Orde niet opgevolgt hebbe. Voor ’t Tweede moet men ene naaukeurige Lyst (of Factuur) maken van de Waren, die men hun zendt, behelzende de Nommer, Prys, en Ellen, aan den voet van de Brief, waar by men hun bekend maakt, dat het Goed afgezonden zy. (anders genaamt Advys-brief.) De rede hier van is, dat, wanneer daar in ’t vervolg enig geschil onstond over de Prys , of Maat, men de zaak niet zo ligt ontkennen kan, als men van hen eist, dat ze den Advys-brief vertoonen: dan wanneer men de Factuur byzonder by den Brief heeft bygevoegd, dewelke zy dan zouden kunnen ontkennen ontfangen te hebben. Voor het Derde, moeten de Kooplieden in ’t Gros wel acht geven, dat ze zekerheid hebben met de Balen niet alleen te laten aantekenen op het Boek van den Commissaris der Wagens, of Schuiten, maar ook, op dat van den Schipper, Voerman, waar mede men ze zendt, als Commis, ten einde zy de Tollen, of andere Markt-rechten daar voor betalen, zo daar enige Rechten op te betalen vallen, eer zy in die Provincien aankomen, daar men ze henen zendt, om geen gevaar te loopen, dat het Goed prys verklaard worde, als de Commisen der Kantoren, daar zy gelost worden, bevinden, dat’er Sluikery gepleegd is. Ten dien einde moeten zy eene Lyst, of Factuur (anders ook genaamt een Connossement) van het Goed maken, dat zy zenden, aan den voet van ’t welke zy ene Verklaring moeten voegen, behelzende, dat in zo een Pak, zo en zo gemerkt, gezonden door my, Koopman in die, of die Stad, aan den Hr. die, of die, Koopman in zulk ene Plaats, door dezen, of zulken Zendeling, of Schipper, zyn de Goederen in der zelver Factuur gemeld, (op de Boete by Plakate gestelt) met bevel aan den Overbrenger, om de Rechten, die daar toe staan, te betalen, als uit het Boek van den zelven blykt: want als men deze voorzorg niet gebruikt, zo Sluiken de Overbrengers al wat zy kunnen, en, worden ze daar over betrapt, zo zeggen ze, tot hunne ontschuldiging, dat de Kooplieden hen daar van niet verwittigt, en hun geen geld mede gegeven hebben, om die Rechten te betalen. Dus worden de goederen prys verklaart en weggenomen. Deze ongemakken gebeuren al menigmalen, om welke voor te komen, men te werk moet gaan, als hier aangewezen is. Voor ’t Vierde is het voor de Grossiers niet genoeg, dat ze hunne Waar aan de Kooplieden in de Provincien verkocht hebben, maar zy moeten maken, dat zy hun geld daar voor op den gezetten tyd krygen. Nu is het zeker, dat het zo gemakkelyk niet valt, om hunne Schulden in te manen, als wel aan de Grossiers in de Steden, die ze aan de Winkeliers, in dezelfde Plaats wonende, verkoopen; want zy kunnen de Inmaning niet in Persoon doen; en daarom wagen zy meer dan deze. Daar zyn maar twee Middelen, om de Schulden in de Provincien in te manen, en de Rekeningen met hunne Kooplieden te sluiten, namelyk, of met Brieven, of met zelf daar heen te reizen, ofte imant zyner Commisen te zenden. Het eerste Middel is zelden van vrugt; alzo taje Betalers zich niet veel aan Brieven kreunen; ja ze niet verwaardigen te beantwoorden, zich houdende, als of zy’er geene hadden ontfangen. Het tweede is wel het veiligste; Daarom dienen de Kooplieden, die zelf niet kunnen na buitenlandse Plaatzen reizen, enen Factoor daar henen te zenden, om die Schulden in te vorderen, daar toe den bekwaamsten en waakzaamsten verkiezende, dien ze hebben. Wy hebben hier boven gesproken van de hoedanigheden, die zulk een Persoon moet bezitten; ’t zal derhalve niet nodig zyn, het zelve hier te herhalen. Om de Reis van deze Factoors wel te doen uitvallen, dienen de Kooplieden hen te voorzien met een goede Gedenk-cedul, waar in alles op ’t naukeurigste uitgedrukt is, wat zy van hen willen gedaan hebben; en voor al, met ene Volmacht, (of Procuratie) om de kwaadwillige Schuldenaars te kunnen in Rechten vervolgen, om Rekeningen te sluiten, Quitantien te geven, en Penningen te ontfangen; op dat deze Schuldenaars geen uitvlugt overblyve, om hun Betaling te weigeren. De Reis hunner Commisen zal hun niet alleen dienstig zyn, om de Rekeningen te sluiten, en de Schuldenaars te doen betalen; maar ’t zal ook een middel zyn, om hunne Waren te verkoopen, en om het goede, of kwade gedrag der gener, met welke zy handelen, te leeren kennen. De vierde Regel, dien de Handelaars in ’t Gros dienen waar te nemen, welke op de Provincien handel dryven, is, dat zy behooren te weten, wanneer zy hunnen Schuldenaar in Rechten willen vervolgen, om Vonnis tegens hem te ligten, voor welke Rechtbank hy aansprekelyk zy: Want, volgens het gemeene Recht, kan een Schuldeiser zynen Schuldenaar niet Dagvaarden, dan voor zynen wettigen en natuurlyken Rechter, en kan hun nergens heen trekken, dan in de plaats zyner woning. Behalven ’t geen wy hier zeggen, dient men ook na te zien ’t geen gemeld is onder het Woord inkoop, of koop, en Bank van Venetien, agter het Woord handelaar. | |
[pagina 434]
| |
Een koopman moet, om zyn goed te vermeerderen, vier dingen doen. Eerlyk zyn in het verkóópen; dit is ’t middel, om zyne Zaligheid niet alleen te bevorderen, maar ook zynen goede naam, welke den Kooplieden zo nodig is, en zonder welke zy geen fortuin maken. Dit bestaat 1. in een man van geloof, en trouw te wezen. 2. In nimand te bedriegen; elk zyne Wigt en Maat te geven, volgens de Wetten; in nog de Maten te ligt te meten, nog de Stoffen te zeer te rekken; en de Balancen zo niet te handelen, dat zy aan de kant der Waren overslaan. 3. In ’t waarnemen van rechtveerdigheid, en in eer over, dan te kort te geven. 4. En eindlyk in de ene Waar niet voor de andere te verkóópen. Wat de Winst belangt, die men op de Goederen doen mag, daar zyn gene Wetten aan voor te schryven: want zo het Zyen, Lakenen en Sarsies zyn, welke aan gene Modens onderworpen zyn, gelyk de zwarte, en die in ’t Land gemaakt worden; in welke men geen gevaar loopt, als men ze laat komen. De Kooplieden kunnen daar gene grote Winsten aan doen, om dat die Waren bekend zyn; Maar in Stoffen, die Gebloemd en Gekleurd zyn, waar van de Modens van jaar tot jaar veranderen, en die niet dienen, dan tot de Pracht, daar is veel by te winnen. De Kooplieden zouden zich ook bederven, zo zy anders deden. Het gezegde kan tot allerlei Koopmanschap dienen, die aan de Mode onderworpen is, en aan ’t gevaar, dat zy loopen, als men ze doet komen. Dit hangt van ’t oordeel en gedrag der Kooplieden af. | |
De oorzaken van het geluk eens Koopmans.Het welvaren van een Koopman, hangt deurgaans van de volmaakte kennis af, welke hy van den Koophandel heeft, van de ondervinding, welke hy in den dienst van zyne Meesters gekregen heeft; van de goede orde in zyn Boekhouden; van zyne vooruitzicht, en de voorzigtigheid, welke hy gebruikt in zich niet al te veel met Waren te belasten, en in niet uit te zetten boven zyn vermogen; Van de zorg en yver, welke hy heeft in ’t inmanen van zyne Schulden; in zyn blyven by zyne Pakhuizen en Winkels, het onderzoeken van zyne Factoors en Huisbedienden; in de Spaarzaamheid in zyn huishouden; en in den goeden naam, welken zy krygen van luiden van Eer; en trouw in hun woord te wezen; al was het schoon, dat zy’er by verliezen moesten; en kloekmoedigheid in alle zwarigheden, om alle ongemakken te boven te komen, welke hun overkomen, en ze niet hebben kunnen voorzien. Het is zeker, dat, zo een Koopman de bovengenoemde eigenschappen heeft, hy zyn huis zal stichten, zyne Goederen vermeerderen, en zich in den Koophandel vestigen. | |
Hoe de Kooplieden in ’t Gros, zich in hunnen Koophandel, zo in de Stad van hun verblyf gedragen moeten, als in andere Landen, en op de Missen.Daar is groot onderscheid tussen de manieren van doen, die een Koopman in ’t Gros, of in ’t klein heeft: want in ’t Gros geschiedt het in ’t kort, en met ja en neen: Maar dus gaat het in ’t klein niet: want men heeft vele woorden van doen, om ze de Koopers aan te praten. De reden daar van is, dat de luiden, waar aan de Winkeliers hunne Waren verkoopen, daar de deugd niet van kennen. In tegendeel hebben de Grossiers niet anders, dan met Kooplieden in ’t klein te doen, die daar menigmaal beter kennis van hebben, als de Kooplieden in ’t Gros; om dat zy lang daar mede om hebben gegaan, zo dat de gantse kennis van een Grossier, in ’t verkoopen van zyne Waar, menigmaal bestaat in waar te nemen, ’t geen van de Commissarissen en Factoors, tot hunne onderrechting, gezegd is. Die Wetten, welke gemeen zyn voor Meesters en Factoors, zullen ook dienen voor Koopluiden in ’t Gros: maar daar zyn nog andere, welke voor de Meesters alleen dienen, om dat zy hunne zaken kunnen schikken, zo ’t hun behaagt; ’t geen den Foctoren niet is geoorloofd: want deze moeten zich in alles naar de wil van hunne Meesters schikken. Buiten die Grondwetten, zullen de Kooplieden in ’t Gros, in ’t verkoopen hunner Waren, zich nog schikken, zo wel in hunne Woonplaats, als in alles, naar die van de Landen van het Koninkryk, en plaats, daar zy zich in bevinden; en op de Missen, welke zy houden, naar die, welke in dit Artikel zullen worden aangetekend. Wy zullen ook van zulke spreken, die in verre en naburige Landen, op lange tochten Handel dryven. Deze zyn drie soorten van Kooplieden in ’t Gros, en deze zyn de velerleije Wetten, welke zo wel voor den enen als den anderen zyn. De Kooplieden in ’t Gros, die hunne Waren aan zulke Kooplieden verkoopen, die in de Stad van hun verblyf wonen, doen een zekerder Koophandel, dan zy, die hunne Goederen in vreemde Landen, en op Missen, of Markten wagen, om vier redenen. De Eerste is, om dat zy hunne Schuldenaars gedurig voor hunne ogen hebben, en dat zy de Winkeliers daaglyks zien, waar aan zy hunne Waren verkoopen; zo dat zy hun goed en kwaad gedrag kennen, waar naar zy hunnen Koophandel kunnen schikken. De Twede is, dat zy hunne Schulden lichter kunnen inmanen, om dat zy gedurig met hunne Schuldenaars omgaan. De Derde is, wanneer hunne Schuldenaars bank breken, dat zy veel lichter ordre op hunne zaken kunnen stellen. De Vierde is, dat, zo’er enig verschil tussen hen en de Kooplieden in ’t klein is, ter oorzake van hunnen Handel, en dat zy verplicht zyn dit voor den Rechtbank te beslissen, dat zy het voor hunne eigen Rechters bepleiten, zonder uit hunne Stad te gaan. Zy doen eindlyk hunnen Koophandel met meerder gerustheid van geest, met minder moeite, met meerder zekerheid, dan zy, die ze in de Provincien op de Missen en Markten verkoopen. | |
[pagina 435]
| |
Zy moeten toeleggen om de luiden wel te kennen, welke zy geloof geven, want hier hangt het gantse wel, of kwalyk gaan hunner zaken van af. Dit kunnen zy gemakkelyk weten, als zy het gedrag van hun onderzoeken, waar mede zy te doen hebben: want het is zeer moeilyk voor een Koopman zyn doen te verbergen; alzo zy elk zyn bekend. En, dewyl de Kooplieden in ’t Gros deurgaans anderen gediend hebben, eer zy hunne zaken beginnen, zullen zy onder hen veeltyds de Kooplieden in ’t klein hebben leren kennen; maar hoe ’t’er mede mag wezen; zy moeten Negen zaken in acht nemen. Het eerste is, dat de Kooplieden, waar aan zy verkoopen, luiden van trouw en geloof zyn: om dat zy nooit hun ongelyk zullen doen, dan by misslag, zo in de Prys, als in de El der verkochte Waren; zy zullen’er ook geen verlies by hebben, en hun woord houden, als men hun de Waren vertrouwt, al zouden zy’er verlies by doen. Ten twede, dat het luiden zyn, die zich op den Handel verstaan, en yverig zyn in hunne zaken, om dat men verzekerd is, dat zy zich daar in verstandig zullen gedragen; en dat zy hun goed in overdaad niet verteren zullen: want, die by zyn Winkel blyft, zal zo licht gene gelegenheid vinden. Het derde, dat men weten moet, zo men kan, is, of zy niet onvoorzichtig den Adel te veel borgen, of dat zy aan elk niet te licht hunne Waren uitgeven, om dat dit verzwachtelen met zulke, die hun niet betalen, maakt, dat zy u niet betalen zouden. Het vierde is; aan enen Koopman in ’t klein niet te veel te gelyk te vertrouwen; om dat, zo hy voort ging, hem ook zoude kunnen doen opbreken. Dit is een van de grootste Wetten, die een Grossier moet opvolgen; want daar zyn een oneindige menigte van Voorbeelden van Kooplieden in ’t Gros, die, om dat zy alle hunne Waren, byna aan enen, of twee Kooplieden verkocht hadden, die Bankeroet gingen, te gelyk overvallen zyn, en al hun goed op enen dag verloren hebben; en dit ook hebben moeten doen. Om deze reden, gelyk het Spreukje luidt, moet men alle zyne Eijeren niet onder ene Hen zetten; dat is, dat men zyn goed veel eer moet verspreiden onder vele Koopluiden, die ’t in het klein doen, dan aan twee ’t zelve uitzetten, om dat men meer is verzekerd; en dat als men een kleine party verliest, men dit verlies gemaklyker verdraagt, als wanneer het groot is. Het vyfde is; zich niet te zeer met jonge Koopluiden in ’t Gros in te laten, op het geloof, dat men hun geven kan, uit hoofde van Ouders, die Ryk zyn, Dit is een kwade regel; om dat, zo ’t hun kwalyk gaat, de Ouders zelden voor de Kinderen zullen betalen. Zoude het ook in der daad redelyk zyn, dat de Vaders en Moeders, om ’t geloof hunner Kinderen te vestigen, welker onvoorzichtigheid hen bedorven had, en menigmaal door ’t Spel en Overdaad, zich ook bederven met hunne verdere Kinderen? Het zesde is; zo het gebeuren mogt, dat hunne Schuldenaar hun ten gestelden dage, dat is, op den dag, waar ontrent men met malkander is overeen gekomen, niet betaelt, dat men hun den voet niet op den nek zette, en hun dit vertragen, met geen ondraaglyke winst doe betalen: want dit veroorzaakt nog meer hunnen ondergang, doet hen bank breken, en hen hun goed met hen verliezen. Het zevende is, niemant geld op Pand geven, om te zekerder te wezen, en’er geen groot Intrest van te halen; want het is een Woeker, dat vervloekt is by God en mensen. en ’t geen ons den Godlyken vloek op den hals haalt. Zo zy, om hunne vrienden dienst te doen, hun geld leenden, kunnen zy Pand, of Waarborg voor ’t geen men hun schuldig is, nemen; dit is natuurlyk: maar men moet’er geen Intrest van nemen, want dit zoude wezen, de Joden navolgen, dit is den Christenen niet geoorloofd. Ook is Woeker door alle Wetten verboden, en zo zy, die geld op Woeker gaven, bekend waren, zouden zy naar de strengheid der Wetren worden gestraft. ’t Is den Kooplieden geoorloofd Pand, of Waarborg van hunne Schuldenaars, voor de zekerheid van de penning te nemen, die men ons schuldig is. Maar men dient toe te zien, wat ons tot pand is; want zo het bederflyke Waren zyn, bederven zy, en lopen tot niet, om dat de Mode over gaat, zo om de kleuren, als fatzoenen. Dus meent men somtyds wel bewaard te wezen, en’er zyn achterstal aan te kunnen innen, maar somtyds krygt men’er de helft niet van. De Kooplieden, die Pand nemen, om door den borg verzekerd te wezen, of van ’t geen men hun schuldig is, moeten goede Maatregels nemen. | |
Verscheiden Maatregels der Kooplieden, in hunne Zaken en Inkoopen.De Kooplieden moeten verschillende Maatregels houden, en bedenkingen op hunne zaken hebben. Zulke, die Koophandel dryven in de Waren van hun Land, of daar goederen laten maken, om ze aan de Winkeliers te verkoopen van ene Stad, loopen minder gevaar, en verrichten hunne zaken gemaklyker, dan die dezelve in geen ene Stad, of de Stad van hun verblyf verkoopen; maar daar en boven aan Kooplieden van andere Steden van hunne en andere Landen, op de Markten en Missen. Men heeft dus in grote Steden luiden, die toeleggen op grove Waren in te koopen, welke zy aan de Werklieden verkoopen, en van de zelfde weder de Stoffen koopen, welke daar van gemaakt zyn, om ze naderhand aan de andere Steden te verkoopen, welke ze op die Plaats komen halen, of hen daar toe last geven. Men vindt ook Werklieden, die genoeg onder zeil zyn, om hunne gemaakte Stoffen op hunne pryzen te houden, en ’t geen zy tot hunne Handwerken nodig hebben, die uit de eerste hand koopen en doen koopen. Men heeft ook Werklieden, die drie- en vierderhande goederen laten maken, en hunne gemaakte Stoffen aan de eerste verkoopen, die’er hen na komen vragen. Maar de Kooplieden in ’t Gros, moeten zich, in ’t | |
[pagina 436]
| |
koopen der Waren, by deze drie soorten van luiden, naar tyds gelegenheid gedragen: want in zulke, welker Waren zeldzaam en in achting zyn, moeten zy van den enen en den anderen koopen, zo goed, als zy kunnen, en naar de Voordeelen, welke zy daar aan vinden: Maar in zulke, welker Handel dood en slap, en waar van er overvloed is, moeten zy zich met veel omzichtigheid gedragen. | |
Inkoop der Waren; zo de Kooplieden daar voordeel mede moeten doen, moeten zy de volgende Grondregels waarnemen.De eerste Grondregel komt te pas, wanneer een Waar begint willig te worden. Dat komt gemeenlyk van twee zaken. De eerste is, om dat zy schaars is; de Tweede is, dat een Waar somtyds weinig gemaakt, of geteeld wordt, en dat’er veel vraag na is, dan wordt de zelfde duur. De voorzichtigheid van hun, die koopen, vereist, dat men de oorzaak van deze hoge prys weet, en daarom by voorbeeld; zo het Zyden Stoffen zyn, moet men weten, of de Zyde-teeld goed, of kwaad zy: want zo het jaar vochtig en regenachtig is, zal’er weinig zyn; dus maakt de zeldzaamheid, die daar van daan komt, dat’er weinig plaatzen zyn, daar men ze van daan haalt, de duurte en de hoge prys. Dus is ’t met de Lakens en Sersies gelegen; zo zy’er niet veel zyn, en hoog in prys; Zo ook met de Lywaten, als’er een slechte Hennip-, of Vlas-teelt is, en dus met alle Stoffen, waar van men iet maakt, en daar men Handel in dryft; om dat de schaarsheid, gelyk reeds gezegd is, daar de prys van vermeerdert, en gevolglyk die der Waren, die gemaakt zyn. Daar is niet aan te twyffelen, zo het vermeerderen van de prys der Waren van de schaarsheid der Stoffen afhangt, of deze duurte niet lang zal blyven aanhouden, en van tyd tot tyd allengskens hoger worden. Hierom moet een Koopman in ’t Gros niet lang sammelen in ’t koopen, en zelf koop maken voor ’t toekomende, om voor een zekeren tyd, een gedeelte te ontfangen, dat hy denkt van noden te hebben. Zo ’t steigeren der Waren daar van daan komt, dat’er weinig is gemaakt, en’er veel vragens na is, en niet van de schaarsheid der Stoffe, waar van zy gemaakt worden; moet men voorzichtig in ’t inkoopen zyn, om dat het dikmaal een vuurtje is, dat dra uitbrandt, en deze duurte blyft niet langer, dan deze drift, om twee redenen. Voor eerst is ’t, om dat het een louter geval kan wezen, dat maakt, dat vele Koopluiden van verscheidenen Plaatzen, last kunnen gegeven hebben op de zelfde Waren, of dat, zy te gelyk op een Plaats kunnen geweest zyn, daar men die Waren maakt. Dit doet de Werklieden hunne Werken duur houden, door de veelheid van het gevraag, dat zy daar na hebben; en als de Kooplieden hun genoegen hebben, keeren de dingen tot hunne oude plooi. Dit doet de Prys naderhand merkelyk dalen; om dat de Werklieden merkende, dat zy zeer gezocht worden, alle de zelfde willen maken, ’t geen zo groten overvloed geeft, dat het een lage Markt maakt; gelyk de schaarsheid duurte heeft veroorzaakt. Zo dat deze bedenkingen van groot gewigt zyn, om in zyne inkoop wel te gelukken. De twede Grondregel, die men in ’t doen van inkoop in acht moet nemen, is, dat men agterlyk in zyne woorden is, om niet te laten blyken, wat goederen men zoekt; ook de zelve niet te verachten, om niet te doen geloven, dat men ze van doen heeft. Deze zyn fynigheden, die niet meer uitvoeren, dan den geest van den Werkman in verlegenheid te brengen, die zo veel te styver zig houdt, als hy niet weet, of het niet een loopje is. Dit maakt, dat hy niet licht komt tot zyn Werk, voor ’t gedaanne Bod, te geven, uit vreze dat hy zal beslagen worden. In tegendeel, men moet oprecht te werk gaan, maar voorzichtig. Werklieden hebben liever met zulke luiden te doen, als met de gene, die fynigheden gebruiken. De derde is, in bedenken te nemen, of de Waar van de hoogste Markt in prys daalt; of dat zy van de laagste Markt, daar zy te voren, by verslapping van Koophandel, op was; of door de grote overvloed, die’er van was, tot ’t hoogste steigert. Hier in bestaat het fyn des Koopers. Want zo zy , op zyn duurste zynde, tot vermindering komt, dan moet men niet koopen; om dat het zeker is, dat zo de oorzaak, welke ze tot zo grote Prys heeft doen komen, ophoudt, zal zy gedurig afnemen, tot dat zy tot haar Waarde is gekomen. In tegendeel, zo de Waar tot de laagste prys zyner waarde is gevallen, is ’t goed koopen, om dat het zeker is, dat zy gedurig steigeren zal, zo lang de oorzaak daar van in wezen is. ’t schynt, of ’t bovengezegde een Wonderspreuk is; dit is echter waar, en steunt op ondervinding van de bekwaamste Kooplieden, die veel gewonnen, of verloren hebben, om dat zy wel, of kwalyk hunnen slag hebben weten waar te nemen. In tegendeel, zo de Kooplieden koopen, om ze in ’t Gros in andere Steden, of vreemde Landen te verkoopen, moet men van ’t geen, waar van de Mode eerst begint, niet veel koopen, om dat zy in de Plaatzen, daar zy ze zenden, nog niet zyn, en zy ze daar niet zouden kunnen verkoopen, om dat het te duur zoude wezen: want de Mode doet gemeenlyk een Waar deurgaan, en dit veroorzaakt duurte. De vyfde is; de Zyden Stoffen by de pond te koopen, en inzonderheid die ligt en klein van prys zyn; om dat men daar veel voordeel by vindt. In tegendeel, die zwaar zyn, moet men by de hand en niet by de wigt koopen, om dat zy deurgaans van grove Zyden gemaakt worden, welke veeltyds zo duur niet zyn, als de andere, welke meerder luister hebben, en gevolglyk van fynder Zyden zyn gemaakt; Daar en boven geeft men de Werklieden zo veel van maken niet; want men moet aanmerken, dat een Fluweel, by vergelyking, dat op tien | |
[pagina 437]
| |
Franse gulden de El komt, by de wigt gekogt, een derde minder van maken zal kosten; als een ander, dat op vyftien dergelyke gulden komt. De reden daar van is deze, dat, ondersteld, dat een Manufacturier aan zynen Werkman geeft drie gulden voor een El van maken, het Fluweel, dat men by de wigt koopt, en vyftien gulden komt te staan, vier gulden van een El van maken zoude zyn, en dat ’t gene niet, dan op tien gulden komt, niet meer dan drie gulden zoude wezen, ondersteld, dat men voor ’t een en ’t ander naar de wigt betaalde. De zesde Grondregel is. Ten tyde, als’er weinig vraag na ene Waar is, moet men ze by de Werklieden zoeken; om dat zy niet in staat zynde, om de zelfde te houden, ze tot minder prys geven, dan die ryk zyn, en den tyd beter kunnen afwachten. De zevende is; de Stoffen, die men koopt, te meten, om dat de Ellen, op de plaatzen daar men ze koopt, menigmaal kleinder zyn, al ter plaatze daar men ze verkoopt. Daar zyn nog twee redenen voor. De eerste is, om dat, zo men’er aan te kort vindt, de Werklieden ’t niet te goed willen doen, als zy eens geleverd zyn. De twede is, om dat men de Stukken los doende, daar de fouten van kan zien, die verborgen blyven, als de Werkman ze opgevouwen heeft. De achtste is. Dat men, als de Waar goedkoop is, daar van niet boven zyn vermogen koopt; en dat men niet wel staat maakt, ze op zyne tyd kunnen betalen. Want als zy op den gestelden dag niet betaald wordt, zoude men zyn geloof onder de Werklieden verliezen, en zy zouden ze ons op een andere tyd niet doen willen. De negende is, zyne inkoop op de plaatzen, daar de Stoffen gemaakt worden, door Commissionarissen niet te doen, die te gelyk Kooplieden zyn. Want zy koopen gedurig de Waren duurder, dan andere, die ze niet verkoopen; om dat zy een gedeelte in betaling krygen van ’t geen de Werkman hun schuldig was, en dit is nooit zo goed, nog fraai, als ’t geen met gereden gelde gekocht wordt. De laatste en tiende Grondregel is, dat men altyd Vennooten ter plaatzen heeft, daar men inkoop doet, om deze redenen. Voor eerst, om dat men in den Koophandel belang hebbende, beter toeziet, en acht geeft op ’t geen’er omgaat, dan een Commissionaris, die menigmaal alleen zyn voordeel beoogt, en die, van verscheiden last hebbende, begunstigt, die hem behaagt. De tweede is, om dat de zaken altyd kennelyk geschieden, en dat men menigmaal goede gelegenheid, om te koopen bejegent, ’t geen een Commissionaris niet zoude durven doen; en om dat men op die koopen, menigmaal grote winsten kan doen. Alle deze Grondregels, boven aangehaald, zyn de voornaamste, welke een Koopman in ’t Gros in acht moet nemen, in het doen van zyne Koopmanschap. Deze kunnen voor allerlei Koophandel dienen, van wat aart zy ook wezen mogten, zo wel als voor hun, die in Stoffen doen, om’er zich wyslyk in te dragen.
koorn. Zie graan. Gelyk onder den naam van Granen in Nederland allerlei Veldvrugten worden begrepen, welker Zaad, of Graan tot voedsel van Mensen, of Vee, strekt; zo is de naam van Koorn ook van een algemene betekenis; en vervat. KOORN. Zie tarwe. Deze Aartgewassen zyn de Tarwe, of Weit, Rogge, Turkse Tarwe, Gerst, Haver, Indiaanse Geerst, of Hirs, Peers-bloemen, of zwarte Weit, Boekweit, Spelt. Men geeft den naam van Koorn zo wel aan ’t staande gewas, als aan de Granen die’er van voortkomen. De Tarwe, Rogge, en ’t gemengd Koorn, dienen om Brood te maken, het gemene Voedsel der Mensen. De Gerst en Haver, worden meest den Beesten gegeven. De andere soorten Koorn, vervullen het gebrek van Tarwe, Rogge, en gemengd Koorn by de Boeren. TARWE, of WEIT, by de Latynen, Triticum; is ene Plant, die verscheiden rechte Halmen schiet, ter hoogte van ontrent vyf voet, die van binnen hol, en met knopen, boven op Airen dragen, besluitende langwerpige Granen, die aan d’ene zyde rond, en geribd aan d’andere; van buiten geel, van binnen wit, en goed zyn om’er Brood van te maken. ROGGE. Lat. Secale; Verschilt van de Weit hier in, dat hare Bladen smalder, de Airen langer, platter en vaster, en de Granen van buiten bruin zyn. De Tarwe vereist een vetten grond, en de Rogge wast ook in zandachtige landen. MASTELUIN KOORN, is dat uit gemengde Rogge en Tarwe bestaat; doch enkele Rogge wordt ook meermalen by uitstek Koorn genaamt. TURKSE TARWE, of KOORN; is ene Plant, die Halmen schiet zes, of zeven voeten hoog, gevuld met een wit, en Suiker-zoet merg. De Granen, die men uit hare dikke en lange Airen krygt, gelyken in dikte naar Erweten, die schier rond en hoekig zyn. De bast der Granen is van verscheide koleur, of wit, of root, of purperverwig, of zwartachtig, schoon het Meel wit is. Men heeft dit Gewas uit Amerika na Turkyen gebragt, van waar het zynen naam heeft. Het groeit in allerlei landen en gronden. Men wil dat het Brood, uit Turks Koorn gemaakt, boven het Tarwebrood moet gestelt worden; en dat de Amerikanen, die het eten, nooit opstoppingen, nog leelyke koleur hebben. Indiaanse GEERS, of HIRS, in ’t Latyn, Melica, is een Geers, wier Halmen acht, of negen voet hoog groeijen. Hare Granen zyn Eiront, en eens zo groot, dan die van gemeene Geers. Zy groeit in warme Landen, op een vetten grond. Paars-bloemen, OSSE-TARWE, zwarte Weit, in ’t Latyn, Melampyrum; is eene Plant, welker Halm maar een voet hoog groeit; ruig, vierkant, en paarsverwig is. De Bladen staan om het ander, enige zyn smal, andere breed en diep | |
[pagina 438]
| |
gesnipperd: de Bloemen groeijen achter op het einde van ’t bladt. Het zaad, dat zwart en kleinder is dan Tarwe, is besloten in doppen met twee huisjes. De Ossen en Koeijen eten dit slag van Koorn, dat onder andere Granen groeit, voor al in vette landen. BOEKWEIT, Fagopyrum; is ene Plant die een ronde Stengel, of Halm schiet, ten hoogste ontrent van anderhalf voet, en takjes met bladen die in den aanvang schier rond zyn, en naderhand een hoekige figuur krygen, naar mate dat ze groeijen; als Klim, of Veil. De Bloemen zyn wit, en staan trosgewys. De Granen zyn driehoekig, van buiten zwartachtig, van binnen wit. Het Brood, dat’er de Landluiden van maken, is zwart en bitter, maar is redelyk van smaak, als’er Masteluin onder is. De Boekweit dient om de Mensen, met hare Grutte en Meel, welke’er van gemalen wordt, voorts Duiven, Gevogelte en Varkens, met ’t zwarte Meel daar van, te voeden. Men zaait ze in slechte gronden, daar zy wel genoeg voort komt, mits dat men’er geenen arbeid aan spare. Men snydt ze in Augustus en September, en zaait ze in Mei. Men noemt ze ook zwarte Tarwe. SPELT, in ’t Latyn, Zea, of roode Tarwe; is gemeen in Egypte, Sicilie, Duits- en Griekenland. Hare Airen gelyken zeer naar Gerst. De Granen zyn dun en rood-bruin. Men maakt’er Brood van, dat zwart en wreed van smaak is, maar liever gebruikt men het om’er Bier van te maken, dat daar ook zynen naam van heeft, en Spelte-bier geheten wordt. Wy spreken hier, nog van de Gerst, nog van de Haver, daar we op hare plaats van gehandeld hebben. Ook kan men van de andere soorten, als Rogge, Tarwe, enz. de Letters R, T. enz. nazien. Naardien in Europa de Tarwe en de Rogge, de gemeenste en voornaamste Kost en Onderhoud is der Menschen, en ’t grootelyks van hun belang is, daar van overvloed te hebben; zal men zich hier wat uitbreiden, over de manieren van ze te kweken, te behouden; en voornamelyk over de middelen van ze rykelyk te vermeerderen. Maar zie graan. | |
Van ’t gezaaide Koorn.Men weet dat, eer men ’t Koorn zaait, het noodig is ’t eerst te bereiden, op dat het eerder schiete. En heeft ider Land zyne manier, om deze bereidinge te doen. Het gebeurt somwylen, dat het Korn in een al te goeden grond gezaaid zynde, zich al te sterk vermeerdert, en de menigte van Bladen, welke het voortbrengt, laat den grond (daar ’t op staat) niet toe het zelve genoegzaam te voeden, zo men dat niet verhelpt. Zulk Koorn zou altoos meer Stro geven dan Graan, zo men dien overvloed niet besnoeide. Om hier in te slagen, jaagt men’er een kudde Schapen ten tyde in, als het den gantsen grond bedekt: ’t gene gemeenlyk geschiedt met Wintermaand. De grond van ’t onnodige ontlast, brengt op zynen tyd schoon Koorn voort, dat vol Granen en Schoven is. | |
Van de nootzake om het Koorn te wieden.Het Koorn kan, zonder wieden, tot den Oogst toe, niet goed blyven. Dus moet men’er het schadelyke kruid uit halen, vooral, zo ’t wortel gevat heeft, in een land, ’t geen daar aan veel is onderworpen. Zo men dat verzuimt te doen, valt de Oogst niet dan tot onze schande en schade uit, waar van wy ons zelven te beschuldigen hebben. ’t Is waar, men kan in vele Landen deze moeite sparen, by aldien men geene zorg ontzien heeft om ze wel te bouwen, en’er goed zaad in te zaaijen: hoewel die Landen echter niet nalaten voort ’t Koorn schadelyk onkruid voort te brengen, voor al zo ’t Voorjaar te nat, of in den Mai te veel regen is geweest. Om dan deze gelegenheid, om ’t Koorn wel te doen, niet te verzuimen, moet men den tydt aanzien, en oordeelen of ’t noodig zy, die onnutte kruiden uit te wieden: want zulks te doen, als ze nog heel jong zyn, zou voor ’t Koorn, dat niet wel t’onderscheiden is, zeer gevaarlyk zyn: maar ook te lang te wagten, deugt niet, alzo dan meer, dan de helft van ’t Koorn verstikt zou wezen. Nog eens, de aart der landen, min, of meer genegen, om dat onkruid te kweken, moet den tyd bepalen wanneer men aan ’t werk moet gaan. Als men oordeelt tyd te wezen, om ’t Koorn te wieden, wagt men tot’er een kleine Regen is gevallen; ’t welk veel helpt om de wortels van het onkruid uit te trekken, die anders, als ’t aardryk te droog is, licht in de aarde blyven steken. | |
Van ’t Maaijen des Koorns.Als het Koorn in staat is om gemaaid te worden, behoort men daar ontrent niet achteloos te wezen: want in dien tyd zelve gebeuren nog zo veel rampen, dat, als men denkt iets te hebben, men dikwils niets heeft; en om alles te bederven, is een Onweer in staat toe. Dus men dient de Maaijers niet te sparen, en na dat het Koorn gebonden is, moet men niet vertragen, om ’t in de Schuren elders te brengen. De Tarwe wordt eerst gemaait, naderhand de Gerst, Haver, en eindelyk ander Koorn en Peulvruchten. De beste tyd om te Maaijen, is met het krieken des daags, en als’er de Dau nog op legt: want, zo het te heet weer is, loopt men het gevaar, van het Graan, onder het Maaijen met een Sikkel, daar uit te verliezen. Daar zyn Landen, al waar men de Tarwe en Haver met een Snoeimes snydt. Wat men moet waarnemen, als het Koorn in de Schuren gebragt is, en gedorst moet worden, laten wy enkel aan ’t Lands gebruik, en de ervarenheid van een goed Landman, over. | |
Van ’t gedorste Koorn.Zulk Koorn is, of om te zaaijen, of om terstont | |
[pagina 439]
| |
na de Meule te zenden, of om ’t te bewaren. Aangaande het eerste, moet men alleenlyk in acht nemen dat het zodanig zy, als de Landluiden oordelen, dat het moet wezen, om gezaaid te worden. Maar zo men schikt om te bewaren, is ’t een andere zaak, en zie hier wat Voorzorge men moet nemen, om’er wel in te slagen. | |
Om voor te komen, dat de Kalander het Koorn niet opeet, nog de Ratten het beschadigen.Maak een Deeg uit Oli-droessem, doe’er wat Stroo by, laat het drogen. Daar na bedekt uwen gantsen Zolder met dien dikken Leem, en al wat gy dus besmeerd hebt, bestryk weer, als het droog is, met Oli-droessem; leg’er Kaas op, die niet heet is; Dan zal al dat ongedierte daar niet by komen.
koornbloem, of roggebloem. De kleine heeft blaauwe Bloemen, waar van de Kinderen Kransjes maken. Ze wassen tussen den Rogge en ander Koorn, in de maanden Mei en Juny. De grote Koornbloem heeft breeder bladen, en groeit meest op de Bergen, en somwylen is ze wit van koleur. Beide zyn ze koud en droog, en uitstekend goed tegen de ontstekingen der Ogen. Het water, dat men uit de gantsche Plant kan trekken, (als men ze twee, of drie dagen lang in genoegzaam Regen-, of ander-water heeft staan weiken, eer ze geheel droog is,) zou het gezicht zodanig versterken, dat men de Brillen gemakkelyk konde missen. Men moest’er, namelyk de Ogen mee betten, en’er zelfs een weinig van dat water laten in loopen. Een Glas vol van haar Afkookzel, met zo veel van ’t Breegwee-, ruige Biezen-, of grote Waal-wortelwater, gedronken zynde, stuit het Bloet-spouwen. De grote Koornbloem heeft breeder en wolliger bladen, dan de kleine, en die gants zyn, als die van Kristus-ogen. De Stronken, of Stelen zyn ook dikker, witter, ruiger en langer; de Bloemen doorgaans blaau, maar groter en breeder; voor de rest is ze eveneens als de kleine Koornbloem. Zy groeit meer op de Bergen als in de vlaktens, en Bloeit van Mei, tot in den maand Augustus. Zy is verkoelende. Haar zaad gekneusd, en daar van een halfvierendeel-loods ingenomen, zuivert de Galle en de Maag. Deze Plant is uitstekend in de besmettelyke Koortsen, en tegens ’t Vergif. Men geeft het stof der bladen, gemengd met water van Weegbree, aan de gene die Bloed spouwen. Het gedisteleerde water is goed tegen de ontsteking der Ogen , en van andere leden. Mathiolus zegt, dat sommige de gemene, of kleine Koornbloem, tellen onder de Suikery en Andivie: dat hare Bloem zeer schoon is, en daarom van Boere-meisjes, tot Kransen gebruikt wordt. Eindelyk tot een slot zegt hy, dat hy niet zien kan, waarom men haar voor een Chikorei zou houden, en dat geen der Oude Schryveren van hare Eigenschappen heeft gesproken. Onder de hedendaagsen zegt Schroder, dat ze koud en droog is, voorts samentrekkende, en goed tegen de ontsteking der Ogen, tegen hunne rodigheid, dracht, of etter, en andere pyn, als ook tegen de Waterzucht.
koors; van alles, wat het menslyk lighaam overkomt, is’er niets, dat de Geneeskundigen zowel, als de Zieken, meer gekweld heeft, en bedenkelyker en verwonderlyker voorkomt, dan de Koors. De meeste houden ze voor een ziekte; men vindt ze evenwel, welke ze niet anders houden, dan voor ene uitwerking van een ziekte, welke weggenomen zynde, de Koors ophoudt. De stof, die ondeugend in ’t menslyke lighaam, of vloeibare vogten is, of de verstoppingen in dat zelfde lighaam, waar door ook voorgevallen, is by hen de ziekte, en de Koors ene beweging, door de aandoening des lighaams, van kwade stoffe veroorzaakt; zo dat men de Koors zelve voor ene poginge der nature zoude kunnen houden, om zich die kwade stoffe kwyt te maken. Naar dat deze stoffe, of oozaak en’ het lighaam is, is de hoedanigheid, of heilzaamheid, of doodlykheid van de Koors. Zy verdeelen de Koorzen zeer wel, die ze in gedurige, en afgaande onderscheiden. De gedurige, in aanhoudende , en die verslappen, maar niet gans afgaan, eer zy weder op nieuws beginnen; De afgaande in daaglykse, anderendaagse, derdendaagse, enz. Dit onderscheid is naar de stoffe, die de Koorts voortbrengt, en gevolglyk, moeten ook de middelen naar de zelve geschikt zyn, en naar de wyze waar op, en de plaatzen waar door het lighaam, door de beweging, die het maakt, de Koorts-stoffe ten Lyve uit wil dryven. | |
Aanmerkingen over de Koors.I. Het eerste ’t geen men in de gedurige Koorsen moet in acht nemen, is de beweging der Pols. Zo zy groot en sterk is, geeft zy de levenskrachten te kennen, waar op de hoop des levens gebouwd is. En ongelyke Pols, geeft een slechte voorzegging. Misslagen zyn gevaarlyk, voor al hun, die in den bloei van hun leven zyn. Ene flaauwe en kleine Pols voorzegt den dood. II. Zo de Ademhaling vry is, is ’t een goed teken: maar is zy groot en geweldig, is zy een voorlooper van de verplaatzing der stoffe na de Hersenen. Die moeilyk en klein is, is gemeenlyk doodlyk, zo wel, als wanneer’er Schrikken, Stuip-trekkingen, of grote pynen om de Ingewanden, de zelfde vergezellen. III. Zo de Afgang zeer na ’t natuurlyke gelykt, is’er hoop, dat de ziekte kort zal wezen: maar zo zy een andere kleur heeft, en op de Waters, als een Spinneweb, of Vet schynt te dryven, is’er gevaar. IV. Het zweet, dat ten dage der scheidinge voorkomt, is goed: op andere tyden is het te duchten, ’t zy, om dat het de Ziekte vertraagt, of om den dood. | |
[pagina 440]
| |
V. Zo ’t gezicht, de gantse ziekte deur, in een natuurlyke staat blyft, is ’t een goed teken; maar verandert het van kleur, of heeft de ziekte somtyds koude, somtyds hitte, is ’t kwaad. VI. Men zal nog aantekenen, dat zo de Zyden, noch de Buik gespannen, hard nog pynlyk zyn, zullen alle de natuurlyke deelen het beter uithouden. En zo de scheiding den zevende dag zal komen, zal de vierde dag in ’t Water daar het teken van geven, en voor den veertienden dag, zal de elfde dag de Voorloper zyn: en de zeventiende zal te kennen geven, wat de twintigste zal zyn. VII. De gewone toevallen van de Koors, zyn Slapeloosheid, Slaapachtigheid, Ylhoofdigheid, Hoofdpyn, Walgachtigheid, Dorst, Buikloop, Opstopping, Zweet, Braken, Neusbloeden, zwarte, of beslage Tong van allerhande keur: maar de zwartste is de ergste. Eendaagse Koors. Deze wordt zo genaamd, om dat zy maar enen dag duurt. De ware eendaagse Koors, laat zich daar aan kennen, dat zy een gezond lighaam aantast; men een gelyk Pols-slag heeft, de hitte niet zeer groot en’er niet veel ontsteltenis is; dat’er weinig stof in ’t Water is. Men vindt’er noch Grillingen, noch Bevingen by, de Ademhaling is vry, en ’t Zweet ruikt niet kwalyk. Zy komt gemeenlyk hun over, die in heeten Zonneschyn, of zeer hevige lighaams-oeffeningen doen, die zich van toorn laten vervoeren, of van droefheid, kommer, zorg, waken, onthouding, of vrees worden aangetast. | |
Geneesmiddelen voor de ware Eendaagse Koors.Zo dra men alle derzelver tekenen is gewaar geworden, zal men niet twyffelen, of men niet moet doen Aderlaten (zo de krachten te sterk waaren) en verkoelende Klisteren, Gerstenwater of klein Bier, een weinig Wyns met veel Waters, afziedzel van Zuring, Pastelingen, Sla, Verjuis, of Oranje sap gebruiken; en op ’t hoofd zal men Lywaat leggen, in Azyn gedoopt. Een dag, of twee daar aan, zal men den Buik eens zuiveren met Cassia in Wei gesmolten, of in een afziedzel van twee oncen Tamarinden: men zal’er een once en een half Syroop van Persikebloemen deur doen. Men kan deze Buikzuivering nog een reis, of twee herhalen. Gedurige Koors, is een Koors van enige dagen, zonder vermindering en afgaan. Men onderscheidt ze in twee soorten, in ene enkele en rottige, zo dat zy zich onderscheidt, naar het meerder, of minder bederf, ’t geen men in de vochten bespeurt. De enkelde tast gemeenlyk jonge Lieden aan, schoon zy van goede gesteldheid zy, als zy zich door overdaad veronachtzaamd hebben. Zy begint met roodheid van Wezen, volheid en grootheid van Aders, met zwaarte van ’t Hoofd, met slaperigheid, het slaan van de slagen des Hoofds, moeilykheid der Ademhaling, door de kracht, en schielykheid der Pols, die altyd zagt, gelyk, geregeld is, en door rood water. | |
Geneesmiddelen voor een enkelde gedurige Koors.Gelyk men te vrezen heeft, dat deze Koors zich wel op de Long mogt zetten, en daar ontsteking, of zydwéé, veroorzaken, of dat zy in een slechter gedurige Koors zal veranderen, gelyk wel gebeurt, als men te lang heeft uitgesteld om ze voor te komen; zo moet men ten allen tyde van den dag Aderlaten: maar evenwel onderscheid in hunne ouderdom, en gematigdheid maken, of in ’t meermalen te herhalen, of niet. Als men niet Laat, moet men Klisteren met het afziedzel van allerlei Warmoeskruiden met Honig. Men moet weinig, of liever geen Vleesnat geven, en voor al gene vaste spyzen, als Eijeren, Vlees, enz.; en niet als gemenen Gerstendrank, of zuiver Water te drinken geven; als’er maar gene verstoppingen, zwakheid, of enige ontsteltenis in de ingewanden is. Als de koking begint, ’t geen men aan ’t Water zien kan, moet men met de Geneesmiddelen, hoe gering, voortgaan. Zo dra als de Koors een weinig verminderd is, moet men den Buik, met anderhalf once Cassia, in twee glazen Wei gesmolten, zuiveren, of met anderhalf once Siroop van Persik-bloessem, in een afziedzel van twee oncen Tamarinden. De Twede gedurige Koors wordt door bedurvener vochten voortgebragt, heeft een zwaarder hitte by zich, een snelder, ongeregelder, en ongelyker Pols. Behalve dat de Pissen rosser zyn, zyn zy ook dikker, troebeler, min bezonken, en sterker van reuk. Zy tasten jonge luiden, vol vochten en bedorven bloed, in ’t begin van de Herfst aan, zy breken niet af, al schynt men ’s morgens wat koeler. | |
Geneesmiddelen voor de twede gedurige Koors.Men moet voor deze Koors, als zy eerst aankomt, een Darmspoeling geven van Malva, Violen, Saladen, enz. waar in men heeft laten smelten vier oncen gemenen Honig, twee, of drie lepels Olyven-olie, of een once Cassia, met twee oncen Violen-olie. Na dat men dit heeft ingegeven, zal men Aderlaten, en geven een afziedzel van Zuring, wilde Cichory, of Agrimonie en Paardebloemen. Men moet zorge dragen, dat men in ’t begin niets te koud geeft, als Water, Limonade, Azyn en Water. Dit zal beter te pas komen, als de vochten beginnen te koken. Zo, niet min de Koors al te sterk is, kan men enige Amandel-melken van de koude zaden. met de stroop van Nenusar, of Violen geven, en op het Hart een weinig Theriac, of Orfietaan leggen, op een stuk Laken gesmeerd. Men zal van drie tot drie uren, doen nemen, Vleesnat van Kalven, Vogels, of Schapen, bereid met een lepel twee, drie Sap van Ossetong, of [illustratie] | |
[pagina 441]
| |
Bernagie. Als men vindt dat de Koors wat vermindert, en de Afgang wat veranderd is, moet men den Buik zuiveren met een Afziedzel van Zuring, Cichorei, en Paardebloemen, daar men een half once Sennebladen in heeft laten trekken, en een en een half dragma Rabarber, met een dragma Kaneel. Dit Atrekzel hebbende laten aflopen, zal men’er een once en een half Syroop van Duivekervel en Cichorei in doen. Deze vocht hebbende in tween gedeeld, moet men het eerste ’s morgens vroeg nuchteren geven, en het twede, ’s anderendaags op den zelfden tyd, latende twee uren daar na den Drank, te voren voorgeschreven, geven. Deze Buikzuivering moet men zo menigmalen laten nemen, als men het goed vindt. De HEETE KOORS; De heete Koors is de gevaarlykste van allen, zy maakt een brandende hitte, een onlesbaren dorst, een grote droogte, een zware beslagentheid en bitterheid in de mond, een moejelyke ademhaling, ylheid en ongerustheid, een gespannen droge Buik. Wordt zy boosaardiger, en ontstokener, schynt zy de Ingewanden te verbranden, terwyl de uitersten koud worden. (Op de oneven dagen heeft men verheffingen.) Met ziet ze meest in luiden, die in den bloei hunner jaren, en van een heete en droge gesteldheid zyn; die zich aan onmatige bewegingen, te veel drinken, of droog vlees eten, en zoute en wel gepeperde gestoofden, overgegeven hebben. De diergelyke, levendige en natuurlyke bewegingen des lighaams, zyn in deze Ziekte zeer beledigd, en hoe meer dit is, hoe men ze doodlyker oordeelt, inzonderheid als’er by de ylhoofdigheid moeilyke ademhaling is. Zo het gebeurt, dat op den dag der scheidingen (welke veelryds is de zevende) een huivering komt, zal’er een Zweet, of Afgang, of Braking volgen; maar zo, by ongeluk, die toevallen op enen anderen dag komen, zal de ziekte moeilyk scheiden, en kan men aan ’t Leven twyffelen, inzonderheid zo de huivering in een zwakheid voorvalt, en de Koors niet vermindert. | |
Geneesmiddelen in de Heete Koors.Men moet in dit geval niet te zwaar dekken, wat hoog het hooft leggen, veel te drinken geven, maar zachte, en verzachtende, een weinig zure, waterige, warme drank. Men moet lichte, melige spys van Gerst en Haver geven, en van suurachtige vruchten gekookt. Men moet ook Laten, maar in ’t begin, en zo’er bewyzen zyn, dat’er te veel Bloed is, en tekenen van ontsteking, ondraaglyke hitte, men aftrekken moet, en’er toevallen zyn, die dringen en niet licht, op andere wyzen, zyn te boven te komen. Somtyds moet men Klisteren, maar met bevogtigende en verkoelende dingen, naar dat de toevallen en de staat het vereist. Hier komen dan te pas Water en Azyn, Wei, Water gekookt met Appelen, Pruimen, Gerst, Oranjade, Limonade, Siroop van Violen, Geest van Zwavel, Vitriool, Cremor Tartari. Men moet den Buik en de Lenden stoven met Kaasjesbladen, Glaskruid, Zemelen, Sla, Postelein, en andere dergelyke kruiden; en de stoffe, als zy na een goede plaats, op zynen tyd, wel derwaard lokken. Op ’t Hart kan men ook Lywaat en Rozenwater, of Oranjebloesem-water, leggen. Als de Koors gans over is, zal men eens, of tweemalen den Buik zuiveren, en daar by doen een once Stroop van Cichorei, of de gecomponeerde van Appelen. | |
Geneesmiddel voor de heete Koors.Neem twee deelen Honig, op twaalf deelen Waters, doe ze zagtjes koken, tot dat gy’er al de schuim hebt afgenomen; na dat gy ze gezuiverd hebt, zult gy ze weder op ’t vuur zetten, en ze daar na door een doek laten zygen; geef’er op eenmaal, des morgens, des avonds, des nagts, en als gy het goed vindt, drie, of vier lepels van in. | |
Clisteer in een heete Koorts.Neem de bladen van Camperfoelie, week ze en stampze in een Mortier, met ene genoegsame menigte van water voor een Clysteer, laat ze zygen door een doek, en geef ze den Zieken in. Dit middel geneest de heete Koorts, maakt loslyvig en verkoelt. | |
Ander middel voor de heete koors, welke van een vreeslyke hoofdpyn verzeld gaat.Neem een goede dot van een klein kruid, Canille geheten, ’t geen in de Fonteinen wast, leg het koud op het voorhoofd, of daar de pyn is, laat het’er een gantse nagt op leggen. | |
Ander koelmiddel in de heete koors.Neem vier pinten Wel-water, vyf lepels Gerst, een halfpond Korenten, doe het met den ander koken, tot dat’er niet meer, dan drie pinten water over is, doet daar in twee handen vol Veldzuring, zo veel gemene Zuring, wel gekneusd, laat het met den andere een uur koken; neem het van het vuur en laat het door een Teems zygen. Geef’er den Zieken van te drinken, met Oranjesap, en wat Suiker. | |
Verscheiden Geneesmiddelen voor de aanhoudende koors.I. Men moet op de Polsen der beider handen, met een linde doek om de handen, het zap leggen, dat uit gespikkelde Barn-netel geperst is, en met Ung: Populeum gemengd, of twee Hanetreden uit verse Eijeren, roet van de Schoorsteen, wel geslagen en deurmengd, met Zout en sterke Azyn. II. Of men moet het hart uit een Uijen nemen, die met Mithridaat vullen, en wel op de Pols van de rechterhand binden. III. Men moet ook het hart van en Ryn-vors, op ’t hart, of op de Rug-graat leggen. | |
[pagina 442]
| |
IV. Men legt het ook op de Lever, of onder tegen de voeten een levendigen Zeeld aan. V. Velen stooten daar voor kleine Zuring, en maken daar een Drank van, om ze in de grootste hitte te nemen; andere maken’er een Pap van, om op de Polsen van den Zieken te leggen. Andere doen ’t zelfde met ’t water, ’t geen uit een grote Kouwoerde (citrullus), is gedrukt. Anderen laten het ongestoten zaad van ’t Luiskruid een nagt lang weeken, en geven van dit Water den Koorsigen, met een weinig Suiker, te drinken. | |
Aanmerking op de behandeling der aanhoudende koorssen.Zulk soort van Koorsen, zo goed-, als kwaadaardige, worden, zonder Aderlaten, best genezen: want het Aderlaten is in kwaadaardige Koortsen gevaarlyk, zelden dienstig in aanhoudende, gedurige Koortsen, ten zy de Zieke bloedryk, of jong waar, of de Koorts van sterke Dranken te drinken ontstaan; of dat het een sterke Vrouw waar, welker Stonden waren opgestopt. In deze laatste gevallen doet het Laten goed, maar vermeerderd in de eerste Koorts, en inzonderheid, die van besmetting ontstaat. Zo de kwaadaardige Koors van gene besmetting ontstaat, vermindert het Aderlaten wel de krachten, maar doet geen voordeel; dus moet men’er zich in kwadaardigheid ook wel voor wagten. Clysteren en Afgangmakende middelen, hebben daar ook gene plaats. In tegendeel is een Braakmiddel in ’t begin van die Ziekten, zo wel goed- als in kwaadaardige Koortsen, die niet zonder besmetting zyn, en somtyds een zeker en nodig geneesmiddel; en ’t is gevaarlyk dit in jonge lieden na te laten, wanneer de Ziekte van buiten is gekomen, die de Maag en de eerste wegen aandoet, en oorzaak is van ongerustheden. Een Braakmiddel, ’t geen men in die omstandigheden doet nemen, verzwakt, ’t is zwaar den Zieken, maar het doet zodanig een dienst, dat het den Zieken van zyne onrustigheden, gedurende zyne Ziekte, verlost, terwyl het den Geneesheer veel moeite spaart. | |
Van de AANHOUDENDE KOORS.Deze Koors verdient zeer wel den naam van gedurige Koors, om dat zy gene tussenpozingen heeft, voor dat zy eindigt; daarom is’t dat zy afgaande, den naam van alledaagse, anderendaagse, derdendaagse, krygt. In ’t heetste van den Zomer tast zy magere, maar haairige luiden aan, die grove Aders, en gedurig brandende, stekende handen hebben, die, levendig van geest, niet praten, dan van Oorlog en Brand; geel water en drek zich kwytmaken, en niet dan Gal braken. Zy, die in heete Landen wonen, zyn daar zeer aan onderhevig, en nog meer bruine luiden. Zo dra men van die Koorts wordt aangetast, is het wezen veranderd, het slapen afgebroken, het raaskallen is gedurig, en men voelt pyn door ’t gantse lighaam, inzonderheid ontrent den Buik; de Zyden zyn hard, gespannen, en pynlyk, men heeft grote onrustigheden, en de Afgang en Waters zyn raau. | |
Van de ALLEDAAGSE KOORS.Men geeft dien naam aan een Koors die daaglyks weder komt, en niet langer, dan achtien uren duurt; en wel ver van daar, dat een rust van zes uren enige verkwikking zoude geven, zo is men vermoeid, afgetobd, als was men nog in ’t midden van de Koors. De daaglykse Koors komt altyd niet van een ongestelde Maag. Zy wordt dikmaal van bedorven slym veroorzaakt, ’t geen zich terstond aan de uiterste door ene Koors doet gewaar worden, welke zich wel haast door ’t gantse lighaam verspreidt, en het als een Ys maakt, zonder veel te grillen, of te beven; daar na komt de hitte, die niet zwaar is, en eindelyk komt ’t zweet. Men heeft geen smaak, een beslagen Tong; is bleek, blaau, of loodkleurig van aangezicht. Men voelt zwakheid in de Maag, en pyn op de plaats der Mild, een mollige, zwakke en trage Pols; en men vindt geen ongelyke Pols, dan in ’t begin van een nieuwe Koors. De Waters zyn in ’t begin klaar en fyn: maar, als de stof gekookt is, worden zy troubel, gekleurd, dik, overvloedig, de koude vermindert, en de hitte vermeerdert; en men zweet niet, dan op ’t laatst der Ziekte. Deze Koors, duurt somtyds achtien uren even hard, en mindert niet dan zeer weinig, in den tyd van achtien uren. Men heeft ze veel in kleine Kinderen, Oude luide, Vrouwen, Luijen, grote Eters, Bierdrinkers, die vele raauwe Vruchten en Vis eten; ’t zal ook veel eer op ’t einde van den Herfst, en den Winter, gebeuren, dan in de Zomer en ’t Voorjaar. | |
Middelen voor de Alledaagse Koors.In de eerste dagen moet men vry ligt Voedzel geven; daar na zal men dit een vierde, of vyfde vermeerderen, van een Ey beginnen, en vervolgen met enige weinige lichte Potspys met Muscaat-noot, of Kappers daar over, en somtyds enige Olyven, Rasynen, of gebrade Brood, of Biscuit in wat waters, of andere vogt gedoopt. Voor den Drank moet’er wezen een derde Wyn, met twee-derde Waters. Vier uren voor dat de Koorts wederkomt, moet men liever waken, en zich vermaken, dan slapen, of niets doen. In het begin van de nieuwe Koorts moet men zo weinig slapen, als men kan; men mag den Zieken dan wel eens kwaad maken, om dat daar door de vogten, in meerder beweging gebragt, dienen kunnen tot meerder koking van het slym. En, als de Koorts verminderd is, zal men Clysteren geven, gemaakt van Camille-bloemen, Meliloten, Violen, Venkel, Anys, bruine Suiker, Viool-stroop, Senne. Na den zevenden dag zal men in de Clysteren een half once Aloë doen. | |
[pagina 443]
| |
Schoon het Aderlaten in zulke Ziekten niet gans nodig zyn, niet te min, om een deel van de gedurige vuiligheid in de vaten, te verminderen, zal het goed zyn, den vierden, of vyfden dag het Bloed af te tappen; en zo’er opstopping van de Spenen, of aan enige andere ontlasting is, of pyn in ’t achterhoofd, zal men zonder zwarigheid op den Voet Aderlaten; en nog vryer, zo men ziet, dat de Waters rood zyn. Na het Klysteren zal men een dragma Theriac met wat Wyn, of een hartsterkend Water geven. Men zal zich wel wagten voor den zevenden, of achtsten dag der Ziekte, een Braak-middel te geven; zo men maar enig teken van koking ziet, of ene geschiktheid daar toe, zoude men het veel gemaklyker doen. Onderwylen zal men na den achtsten, of negenden dag, zonder moeite den Buik zuiveren, met een half once van Tabletjes van Diacarthamus, een half once van Diaphenic, in een Aftrekzel van twee dragma Sennebladen smelten, en zo veel kleine Centaurium, of Alsem, of Wynruit, als men tussen twee vingers vatten kan. Dit Geneesmiddel moet menigmaal gebruikt zyn, echter, naar dat de krachten zyn, en men moet de gift daar van naar den ouderdom vermeerderen, of verminderen. Velen zyn door het volgende Drankje, in ’t midden van de Koors genomen, in korten tyd genezen geworden. | |
Een Drankje voor de Alledaagse Koors.Neem een vierendeel loots Theriac, zo veel Mithridaat, een half once Suiker, laat het in een half glas van Carduus Benedictus water, of witte Wyn smelten. Anderen hebben zich by het drinken van een glas Alzemwyn, een uur voor dat de Koorts afgaat, wel bevonden. | |
Ander middel voor de Daaglykse koors.Enigen tyd voor ’t komen der nieuwe Koorts, is ’t Sap van Beteunie en Weegbree goed gedronken, of alle morgens, een uur voor de Koorts, een toog drie, vier van ’t Afziedzel van Eppe, Pieterseli-, Ramenas-, Aspersie-wortel, Beteunie en Scolopender-blad, rode Cicers, de middelbast van Fleer; of laten weken in witte Wyn, Wortels van wilde Fleer en daar van een uur voor de Koors een slok, of twee van drinken. Maar na dien tyd moet men zyn best doen om te slapen; of moet met Wyn alle dag twee bladen van Vyf-blad, ’t ene ’s morgens, en ’t ander ’s avonds te nemen; men kan ook op de Pols van de hand de Pap leggen, welke wy voor de Derdendaagse Koorts hebben voorgeschreven. | |
Andere ALLEDAAGSE KOORS.Het verschil van deze Koorts van de andere is, dat men gedurende de Koorts, koude en hitte te gelyk voelt. Gelyk men in deze veel meer verrotting en hitte heeft, zo moet men de Wyn geheel onthouden, en maar een Afziedzel van Paardebloemen, Wortels van Aardbeijen en Zoethout geven; en ten overvloede moet men de Middelen gebruiken, en de Levenswys, te voren voorgeschreven. | |
Van de ANDERENDAAGSE KOORS.Zy draagt dezen naam, om dat zy enen goeden dag tussen twee kwade heeft, en na een goede een kwade dag volgt, of zy om den anderen dag komt. Zy overvalt imand in een ogenblik, meest met grillen en koude, die zich overal verspreid, en menigmaal zonder braken niet eindigt. De hitte, die daar op volgt, is zo algemeen en zo gloeijend, dat zy imand doet het dek van ’t lyf werpen. Zy gaat van pyn in ’t hoofd, moeilyke ademhaling, dorst, onrustigheid en razerny verzeld. Deze wordt van zweet gevolgd, die altyd, of ten minste veeltyds, de laatstgenoemde toevallen doet eindigen. Deze Koorts duurt somwyl twaalf uren. In de koude is de Pols kleein, traag, langzaam, zwak; de huivering over zynde, wordt de Pols rasser en teder: maar in ’t zweten volder en molliger, tot dat zy weder op hare plooi komt. De Waters veranderen na den aart en tyd der Koorts, waar in zy gemaakt worden. Deze Koorts komt jonge, magere, galachtige luiden over, die al, wat droog, zout, gekruid is, beminnen; en die in heete landen wonen, of zo een lucht inademen. Vindt men den eersten, of tweden dag op den grond van ’t water een dik bezinksel, zal de koorts met den derden aanval een einde nemen; en zo dit niet gebeurt, zal zy tot de zevende reis voortgaan; en, zo zy daar over heen loopt, zal zy lang duren. Om ze zonder aanzien van jaren, of kragten te genezen, zal men op ’t laatst van de twede koorts een verkoelende Clysteer geven; en als die weder geloost is, moet men enig bloed laten. Zo de koorts den derdendag niet eindigt, moet men den vierden dag een Koeldrank geven. | |
Koeldrank voor de Anderendaagse koors.Neem een lood Sennebladen, een half once Crystallum minerale, een half lood Zoethout, dat gekneusd en gesneden is; laat het Hout in een pint waters, den tyd van vier en twintig uren trekken. Giet daar na het Trekzel af, en begin het na de Grilling met een groot glas te gelyk te nemen, en neem’er van uur tot uur van in, zonder iet anders te drinken. Deze Drank is goed, om de koorts ten eerste te genezen. Men kan, in ’t sterkste van ’t zweten, witte Wyn, met tweemaal zo veel Afziedzel van Paardebloemen, of Aspersie-wortel, of Eppe, of Pietersely, of Venkel geven, en zo zy blyft aauhouden, zal men zynen toevlucht tot de Kina Kina nemen. | |
Ander Middel voor de Anderendaagse koors.I. Neem van het Sap van Yzerkruid een slok drie a vier, met een weinig witte Wyn voor de koude, | |
[pagina 444]
| |
ga dan wandelen, en eet niet, eer gy dat Middel inneemt. II. Neem Eppe, klein Salie, Wynruit, gespikkelde Brandnetel, van elks een hand vol; stamp het alles wel met wat Zouts; doe’er daar na een Dojer van een Ei, met een lepel Azyn by, en leg het op de Pols, na dat zy wel is gevreven. III. Laat de Wortel van Patich, gestoten, in witte Wyn trekken, den tyd van drie, of vier uren; laat het dan alles door een doek loopen, en hou’er ontrent drie, of vier slokken van, om ze den Koorsigen een uur, of twee voor de koorts te drinken te geven. IV. Doe het zelfde met de Wortels van Weegbree, in zo veel Waters, als Wyns geweekt. V. Neem een slok drie, of vier Sap van Weegbree, of Postelein, of Pimpernel; en drink het een weinig voor de koorts. VI. Neem dagelyks met Wyn zes blaadjes van Vyfvinger-kruid; te weten drie ’s morgens, en drie ’s avonds. VII. Neem ’t Sap van Eppen, Salie, goeden Azyn, van elks een once, drie uren voor de koorts. VIII. Het volmaakste Middel, dat enige daar voor vinden, is nuchteren, vyf uren voor de koorts, twee oncen van ’t Sap van Granaatappelen te drinken; en terstond daar aan op de Pols, Slagen van ’t hoofd en Voetzolen, kleine Pillen, zo groot, als een Erweet te leggen, gemaakt van een once Unguentum Populeum, en een half lood Spinnekopsrag, en ’t zo lang op de plaats te laten leggen, dat het uur, en de vrees voor de koorts, over is. IX. Maak een Pap van Salie, Wynruit, gespikkelde Brandnetel, geplukt voor Zons opgang, van elks een handvol; Zout en Roet, zo veel, als een Neut groot is. Stamp het alles met Azyn, en leg het een uur voor de koorts op de Pols. X. Enige pryzen heel zeer Smeersel van Aardwurmen in Gansevet gekookt, en gesmeerd op het Voorhoofd, en Slagen des hoofds van den Zieken. Men kan ook om den Hals, de Hoornen van een Schallebyter, dragen. | |
Bastaard ANDERENDAAGSE KOORS.Men onderscheidt ze van de eerste, om dat de Grilling zo groot niet is, al was zy langer; de hitte is ook zo groot niet, en gaat niet over ’t ganse lighaam; Wel ver van daar, dat zy zo ongemaklyk, als de andere zoude zyn; maar zy duurt ook een gantse maand. Deze Koorts tast sterke mensen, in den bloei van hun leven, aan; die te veel waken, Wyn drinken, en hunne Spys zeer laten Peperen. Zy wordt in de Herfst, en by vogtig wéér meer gezien, dan op andere tyden. | |
Geneesmiddel voor de Bastaard anderendaagse Koors.Om deze Koorts te behandelen, moet men geen Aderlaten, voor dat de vierde Koorts voorby is. Men zal Clysteren met een Afziedzel van de bladen van Bingelkruid, Camillen, Melilote-bloemen, en Venkel-, of Anys-zaad, waar in men een vierendeel Honig gedaan heeft, met een once Diapalma. Den dag na de Koorts, zal men met een once gereinigde Cassia, een half lood Diaphoenic, een half vierendeel-loots Rhabarber, zo veel Agaricum nemen. ’t Een en ’t ander gestoten zynde, moet men het zo mengen, dat’er een slik-brokje van worde, ’t geen men in een Ouwel zal doen, om deur te zwelgen, en zo niet, zal men ’t alles in een glas Koeldrank mengen. Als deze Buikzuivering een reis vier, vyf malen herhaald is, moet men een vierendeel-loods gestootten Kina Kina, in een glas witte Wyn, met een Ons Suiker geven. Men zal ook vier uren lang wezen, zonder iet te hebben genomen; en men moet in vier andere uren daar na ook niet eten, en vier, vyf dagen aan malkander daar mede, in ’t begin van de huivering blyven aanhouden. Zo men ze ter plaatze, daar men was, niet had, moet men ook zo dra laten Braken, als men een weinig koking in de afgang, of ’t Water ziet; vele zyn’er alleen door ’t Braken genezen. Men merkt het voor ene algemene regel aan, dat men in de Anderendaagse koorts, zo de Gal onder uit wil, dezelve derwaarts, door die wegen door Klysteren en Buikzuiveren geleide. Zo zy met de Pis heen wil, moet men ze met een Koeldrank helpen, die van Glaskruid en Klitteblad alvorens opgemaakt wordt, of van Cremor Tartari, of Crystallum minerale; of met de Melken van Cawoerde-, Miloen-, Komkommer-, Water-meloen-, Postelein- en Latuw-zaden. Eindelyk, zo zy door Braken voort wil, moet men de behulpzame hand, met Braakwyn te geven bieden, of twee oncen Gerstewater, drie oncen Rammenas-zaat, een once Olie, een once Honing met den andere gemengt, en warm ingenomen; ’t is een zagt Braakmiddel. Zo niet, zal men, in wat Suiker-gebak, wat gecalineerde Vitriool, of Tartar. Emeticus nemen. ’t Eerste is voor sterke luiden best. | |
Van de DERDENDAAGSE KOORS.Zo wordt een Koorts geheten, die den derden dag, na een voorgaande Koorts-dag wederkomt. Zy komt gemeenlyk tegen, of in den Herfst. Zyne Koortzen gelyken na die van de Anderendaagse; dorst, pyn in ’t hoofd, en slaaploosheid zyn hare gewoonne gezelinnen. ’t Is ook te duchten, dat’er in ’t eind Waterzucht uit zal voortkomen, ’t geen deurgaans oude luiden gebeurt; daarom moet men terstond tot ene goede levenswys zynen toevlucht nemen, welke goed Vlees, smaaklyk gemaakt met een weinig Zout, Peper, Muskaat-noot, Nagelen, Thym, Hysoop, of Mostaard zyn zal; en goede Wyn een weinig gewatmd, en gene raauwe Vruchten, nog Salade, nog Vis te eten; en op de Koortsdag zal men zich naauw wachten. Men zal zich den vierden, of vyfden Koorts-dag ’t Ader doen openen, en zo men ziet dat het Bloed zwart ziet, zal men ’t ten twede male doen, maar is ’t rood, zal men ’t daar by laten. | |
[pagina 445]
| |
(Doch schoon dit in warme Landen, en bloedryke gesteldheden goed mog zyn; in kouder en wateriger Landen, wordt het Aderlaten door de verstandigste Geneesmeesters voor een Middel gehouden, om de Koorts een gantse Winter te doen duren. Zie Zydenham, enz.) Zulken, welker Speenen gants genezen zyn, zal men Bloedzuigers zetten, men zal ze daags, na dat men door dit Middel Bloed heeft doen kwyt worden, den Buik doen zuiveren, door iet, dat men ’s morgens nuchteren inneemt. | |
Geneesmiddel voor de Derdendaagse koors.Neem Veelvoet een half lood, Hop, Melisse, Venkel, van elks zo veel als men met twee vingeren en duim kan vatten; laat het te samen in een half pintje water op de helft koken; zyg het Afziedzel door, en doe’er zes vierendeel-loots Catholicum duplex in, met een once gemengde Syroop van Appelen. Men moet deze Buikzuivering tot viermalen toe, tussen de Koortsen in, herhalen; doende in de derde en vierde nog twee vierendeel-lóóden Sennebladen in het Afziedzel, en buiten de Syroop van Appelen, een halfonce confectio hamech, en twee dragma’s Catholicum duplex. Daar na zal men de Kina Kina zonder gevaar geven, zo als ze een igelyk doet bereiden; zie daar ondertussen ene vry veiliger wyze. | |
Manier om de Kina kina te bereiden.Stoot een half once Rhabarber, een half lood kina kina wel fyn; meng het met Syroop van Cichorei; maak’er een Slik-brokje van, en geef’er alle morgens nuchteren, de grootte van een Muskaat-noot van. | |
Ander Geneesmiddel.I. Smelt in twee oncen Brandewyns, een dragma Theriac; doe dezen Drank nemen, als gy de koude begint te voelen. Dit is voor volle luiden dienstiger, als voor magere. II. Vryf een bolletje Look in een glas verjuis. De Derdendaagse koorts, die sterke luiden in de kragt van hunne jaren overkomt, vereist Laten, en naderhand een licht Braakmiddel. Enige dagen daar aan moet men Buikzuiveren met een half-lood Sennebladen, waar in men een once Catholicum duplex heeft laten smelten, met Cassia, en daar na met een half dragma Kina kina in Poejer, een glas Afziedzel van Veelvoet, of Betuuie, of Netel, en ’t een en ’t ander een tyd lang blyven doen, latende een dag, of twee tussen beide verloopen; zo men dit niet wil, zal men, om de twee dagen, den volgenden Drank nemen. Neem een handvol Hertstong, zo veel Cichorei, Agrimonie, en Boomvaren; doe het alles met den ander in twee pinten water op de helft verkoken, laat daar na dit Afziedzel doorzygen, en laat daar koud een once Senne in trekken, zesmaal zo veel kleine Centaurium, als men met twee vingeren vatten kan, een half once Crystal mineraal, en een halflood Zoethout; men zyge het vervolgens deur, en neme tweemaal achter den ander, in het komen der Koorts, een groot glas om ’t uur. Daar zyn nog verscheiden andere Koortzen, welke, schoon zy ongeregelder dan de Derdendaagze koortzen zyn, niet nalaten op de zelfde wys te moeten gehandeld te worden; gelyk by voorbeeld die, welke twee dagen aan een komt, en den derden achter blyft; die, welke om den vyfden dag komt, en vier dagen aan een vry laat, en voort anderen, die meer, of min vertragen. Hierom is ’t, dat men, zonder zich zo veel te kwellen, of het hoofd over zulke Koortzen te breken, men tot de Voorschriften voor de Derdendragse koorts, zynen toevlucht zal nemen. Op ’t Woord kina kina, zal men de Koortsmiddelen voor alle afgaande Koortzen vinden. | |
Zekere Geneesmiddelen voor de Derdendaagse Koors.I. Neem gele Steenviolieren, Bloemen en Bladen; stampze wel met een weinig Zouts; en, als de koude komt, leg het alles op den naad van ’t hoofd, tussen twee doeken, en laat het daar vier en twintig uren op leggen. II. Neem een stuiver Kamfer, naai ze in Scharlaken met Zyde van de zelfde kleur; hang het om den hals, zo dat her op het hart nederhangt, en na de mate, dat de Kamfer vermindert, zal de koorts ook verminderen, en als de Kamfer weggegaan is, doe’er weder andere in, tot dat de Koorts gants over is. III.Neem kleine Salie, of by gebreke van de zelfde, de andere, Hysoop, Aluin, Pieterselie, Kruis en Munt, Byvoet, Klaveren, die met wit getekend zyn, stamp het alles met de Hanetred van een Ei, en met het dikste Roed, ’t geen gy aan de Schoorsteen vindt, en de sterkste Wynazyn; laat het alles met malkander beslaan, en maak’er kleine Pappen van, om op de Pols der armen te leggen. IV. Laat het kruim van twee Wittebroden, die eerst uit den Oven komen, met een mutsje Wynazyn beslaan; en haal het alles met den Distelleerketel over; geef’er den Koorsigen, om en by twee ueren voor de Koorts, ontrent twee mondvollen van te drinken. V. Men houdt ook het Sap van Wollekruid, eer dat het een Stam geschoten heeft, uitgeperst,of afgetrokken met mitte Wyn, en een weinig voor de Koorts gedronken, voor een zonderling Koortsmiddel. VI. Men kan ook het Sap van Hoefblad nemen; het Afziedzel van de Bladen en Wortels van Yzerkruid, in witte Wyn gekookt; het Afziedzel van Watermente, Kattekruid, grove Majolein, Ossetong, Bernasie, Sikorei en Wortel van Tamarisc, Haveresse, Beteunie, Thym, Agrimonie, Wortel van Aspersies, alles in witte Wyn gekookt, ’t Sap van Alsem, en Wynruit, gezuiverd en voor de koorts gedronken, het sap van Wreegbree met water en Honig gedronken. | |
[pagina 446]
| |
VII. Men maakt groot werk van Poeijer en Wortel van de Hazelwortel, in de Zon, of den Oven gedroogd; Neem’er een Ryksdaalder zwaarte van, met witte Wyn, een half uur voor de koorts. VIII. Het Smeren met Mithridaat , of Olie van Scorpioenen op den Ruggraat, de Voetzolen, ’t Voorhoofd, de Slapen van ’t hoofd een weinig voor de koorts gesmeerd. IX. De zelfde kragt heeft de Laurier-olie, met Brandewyn gemengd. X. Enige Boeren gebruiken dit Middel; zy eten nuchteren, enige dagen lang, Salie-bladen, den eersten dag negen, den tweeden acht, en zo vervolgens; verminderende daaglyks een blad, tot den laatsten der negen dagen toe, en dit geneest hen. XI. Enige vinden het zonderling in de Derdendaagse koorts, na dat de Buik gezuiverd is, witte Wyn te drinken, daar de Salie den gantsen nacht op heeft staan trekken. XII. Zo gy voor de Koors een bolletje Look eet, zult gy gene Grillingen krygen. XIII. Zo gy een once, of twee, Sap van de gestote Wortel der Flier, door een Lywaat geperst, drinkt, een weinig voor dat de koors komt, en dat twee, of driemaal doet, zult gy de koort kwyt zyn. XIV. Het gedistilleerde water van Wortels der Kruisdistel, is zeer goed. XV. Neem een Vierendeel-loods gestootte Myrrhe; drink ze met Malvesei een uur voor de koorts. XVI. Het gedistilleerde, of Afziedzel van de gezegende Distel; voor de koorts ingenomen, heeft een groten naam. XVII. De Pillen van Myrrhe en Theriac zo groot, als een Cicer-boon, een uur voor de koorts ingenomen, belet de koorts. XVIII. Laat een Appel in de As braden, na dat gy daar in enige stukjes zwarte Nieswortel hebt gestoken, en enige Kruidnagelen, welke gy weg moet doen, als de Appel gaar is, en gy ze eten zult. XIX. Op de goede dagen, moet gy de Voeten in Loog van Aluin en Zout wassen. XX. Neem twee glazen gezwaveld water, of wel een Muskaat-noot in een Uijen gebrand, of met de Wortel van de Violieren van Mars, of met Kamfer; in een stuk Scharlaken, om den hals gehangen. | |
Geneesmiddel, dat met eens innemens, de Derdendaagse, en andere afgaande koorsen, wegneemtNeem ’t Zout van Tamarisc, het Zout van Alsem, en ’t Armoniac Zout, van elks drievierendeel-loods, twee oncen Kina kina; stamp het alles fyn; en meng het tot een brok, met twee oncen Syroop van Alsem, en neem van dat brokje drie dragmen, op drie byzondere reizen daags; elken vierendeel-loods doende in een Ouwel in water geweekt. Het eerste vierendeel-loods ’s morgens ten zeven uren; een uur drie a vier na den eten; ten drie uren na de middag zult gy het twede brokje nemen; ten zes uren zult gy eten, en ten negenen voor dat gy na bed gaat, zult gy ’t derde innemen, en den eersten dag genezen wezen; Midlerwyl moet men evenwel de volgende dagen blyven daar mede aanhouden, tot dat het bovenbeschreven Opiaat op is, om ’t weder instorten te beletten. | |
Geneesmiddel voor afgaande koorsen.I. Neem de kleine Centaurium en Kors, doe ze in een Koeldrank en Vleesnatten, hebbende ze met Vlees laten koken. II. De afgaande koorsen worden ook genezen, met de bladen van Carduus Stellatus, of met twee vierendeel-loden Kina kina, op ’t einde der koortze genomen, of met twee Compressen op de twee Polsen gelegd; of met Bnskruid en Look op de Ping, of de Ring-vinger. | |
Geneesmiddel voor de anderen daagse en derdendaagse Koorts.Neem drie dragmen Veneetse Theriac, smelt ze in witte Wyn, welke gy in een kleine Pot, een half uur over kolen zult zetten, tot dat het kookt. Zo dra men de Koorts gewaar wordt, meng de vogt, en geeft ze den Zieken te drinken, dek hem wel, om hem te laten zweeten, en geneest hy in de eerste, of tweede reis niet; zo zal hy ’t de derde reis zyn. | |
Geneesmiddel voor de PURPER KOORS.Enen die twaalf Jaren bereikt, geef dertig, of veertig Greinen Conchenille (zo hy jonger is, zult gy de gift naar de krachten schikken, als, zeven Greinen voor een Kint van drie Jaren, achttien voor een van zes Jaren) in een hartsterkend Water, of Wyn, by gebrek van zo een water. Als de Zieke dat middel twee, of driemalen heeft ingenomen, zal men ’t kwaad aan stippen en vlekken op de huit zien voor den dag komen. Men moet niet nalaten, om ze te verdwynen, dit middel nog twee, of driemalen in te nemen. | |
Ander onfeilbaar Geneesmiddel voor de Purper Koors, daar men 1710 meer dan 300 Mensen, binnen Reims, mede behield.Neem de volgende Planten; van Engelwortel, Eerenprys, Zegegroen, Byvoet, Zanikel, grove Majolein, wilde Thym, Sevenboom, Wynruit, Beteune, Yzerkruid, Agrimonie, Muur, en kleine Centaurium. Men moet die Kruiden ontrent Sint Jan plukken, die ontrent dezen tyd niet geplukt zyn, hebben zo veel krachts niet; men moet ze in de schaduwe laten drogen, en daar na wegsluiten om ze by hunne krachten te bewaren. Eer men ze gebruikt, moet men ze in een pint Bier, Parysze maat, laten koken: maar heeft men ’t niet, kan men Wyn nemen: maar dan voert het zo veel niet uit. Doe ze een half kwartier uur koken, roer ze dikmaal, ondertussen zult gy ze voor | |
[pagina 447]
| |
al voor de eerste reis zo heet boven op ’t hoofd, en na deszelfs slagen, tot ’t voorhoofd toe, leggen, als het de Zieke verdragen kan, en laten het daar twee, of drie uren op leggen. Men moet dan den Zieken stilletjes alleen laten leggen, om gelegenheid tot rust te geven, uit vrees ook van die ziekte te zullen krygen. Maar gy zult hem voor uw vertrek zo veel dekken, als hy voor zyne ziekte gewoon was, en de natuur voorts laten werken. De Zieke moet zeer matig in zyn eten wezen, genen Wyn in den tyd van twee, of drie dagen, en geen vet Vleesnat in al dien tyd gebruikende, naar dat hy zich min, of meer zwak vindt; dat hy zich ook niet vermoeije, uit vrees van het vuur te ontsteken. Zo de eerste maal, dat men dit middel gebruikt, het zelfde in den tyd van twee, of drie uren niet uitvoert; maak dan de zelfde Kruiden warm in het zelfde Bier, zonder het te doen koken, uit vreze dat het zyn kracht zal verliezen; laat een uur verloopen, eer gy het weder opligt, om den Zieken tyd te geven om adem te scheppen, laat niet na het twee, drie, of viermalen op te leggen, zo het nodig is, om te eer genezen te worden. Men moet daar na den Zieken met twee oncen Manna, en een gift Zennebladen, den buik zuiveren. | |
Geneesmiddel voor allerleije soorten van Koors.I. Doe Melk koken, giet er oud Bier in, om ze te laten stollen, laat ze daar na deur een teems zygen, om het heldere te hebben.Zet ze nog eens op ’t vuur en laat ze met Klaverzuring koken. Doe ze den Zieken heet drinken, zo dra hy de Koorts voelt aankomen. Hy moet zich nederleggen en wel dekken, om’er ’t zweet uit te jagen. Zo gy hem de eerste reis niet geneest, zult gy ’t voor de tweede reis vervolgen. II. Als het kort voor de Koors is, moet men in wat Vleesnat een stuk Theriac nemen, zo groot, als een boon. | |
Van de Uitdrogende Koors.De Koors, die ongevoelig insluipt, het Lighaam zo doet vermageren, dat het bezwykt, noemt men te recht ene uitdrogende Koorts. Men heeft moeite, om ze in ’t begin te kennen; dit doet in ’t begin om geene Geneesmiddelen denken, en ze verzuimen, die naderhand niet helpen kunnen. Om ze wel te kennen en van andere te onderscheiden, zal men voor af vinden, dat de Pols zwak, klein en ras zy, en vermeerdert na den eten, en Handen en Voeten branden. Als zy verder komt, ziet men op ’t water een soort van vet dryven, en op ’t oog, dat het Lighaam afneemt, het Vel hard en droog wordt, en de Pols meer gespannen, kleiner en zwakker wordt. Maar, als zy tot den hoogsten trap is gestegen, staan de Ogen hol, en de Ogenleden zyn zo diep gezonken, dat zy zich naaulyks openen; en de Zieke schynt te slapen, terwyl hy niet kan rusten; de slapen des Hoofds zyn plat, ’t Voorhoofd gespannen en droog, het Aangezicht loodkleurig, en morsig, de Buik plat, en ingetrokken. Eindelyk de Zieke ziet’er zo kwalyk uit, dat; het geen in hem Menslyk schynt, zodanig is veranderd, dat hy niet anders dan een Scherminkel schynt. Die Koorts komt zelden van zelfs, en volgt wel eens een brandende, of gedurige Koorts, een verzwering in de Long, of op een Roos, of een Zaadloop, die te vroeg is opgehouden, of een Kwylloozing, die onvoorzichtig is aangelegd, of op de Spaanse Pokken, als zy genezen zyn. | |
Geneesmiddelen voor een Uitterende koors.Als deze Koorts eens tot den derden trap is gekomen, dan is’er geen helpen aan. Om dien voort te komen, zal men een maand, of zes weken lang doen baden, welk Bad in het begin wat heet, en op ’t laatst wat aan de koele kant zal moeten zyn. Zo men dat niet wil, moet men zich van Stovingen op den Buik en Lenden, een reis, of drie op een dag met Lywaten bedienen, in warm water nat gemaakt. By dag moet men Kalf- en Hoender-natten met Porcelein, Latou, Ossetong en Barnetel geven; en zo men in den tyd der Meloenen was, zal men’er van doen eten, zo wel als van de Watermeloen en Komkommer, ’t zy raau, ’t zy in gestoofd. Men zal ook raauwe Vrugten toelaten, als Vygen, Amandelen, Persikken, Appelen, Peren. De Drank moet klein Bier, of Zemel-water, of Cider, of wel water met wat Wyns wezen, of Gerste-water met de Wortel van Kruike-bladen, of een weinig Zoet-hout, en Razynen. De Spys moet matig wezen, en de Zieke liever vier-, vyf-maal op een dag, een weinig eten, om dat, by gebrek der natuurlyke warmte, veel zyne Maag zoude kunnen ontstellen. Zy zullen nu eens Rys, dan eens Vlees-nat, dan eens Haver-nat, dan eens Gersten-nat, of Krood-nat eten; menigmaal Rynkreeften, Slakken, Schildpadden, of goede Vis eten. Het gebruik van Ezel-, Koeje- en Geite-melken dienen tot voedzel en Gneesmiddel. Zo een langzame koorts uit ene verzwering der Longe ontstaat, kan men die aan de benaauwdheid der Borst, en der Fluimen kennen; en dan is’er weinig genezen aan. Komt zy van andere voorvallen, die bekend zyn, zal men zynen toevlugt tot de boven aangehaalde Voorschriften nemen.
De koors der Dieren; als van Paarden, Koeijen, Schapen, Lammeren, Varkens, de Tekenen, welke ze geven, en de Geneesmiddelen, als zy daar van aangetast zyn, mitsgaders de Middelen, om ze te genezen; zyn onder de namen der Dieren te vinden. Zie ook geneesmiddel.
koorsmiddelen. Schoon elders de hoeveelheid, en bereiding der Kina kina gewaagd zy; men moet zich daar zodanig niet aan houden, of men moet ouderdom en gematigheid in acht nemen. Want droge en magere luiden, kleine kinderen, en zwangere Vrouwen, moet men een derde | |
[pagina 448]
| |
minder, dan anderen geven, die grof, vol, en in de kracht van hunne jaren zyn. Ten twede. Als de Anderendaagse, of dubbelde Anderendaagse koorts voor de derde reis komt, moeten de Zieken zich een reis twee, driemalen doen Laten, en dat herhalen, zo ’t nodig is: Maar zie onder koors. Na het Aderlaten zal men Buikzuiveren, gelyk in de afgaande Koortsen gezegd is. Dit gedaan zynde, kan men de Kina kina veilig, als men de koorts niet heeft, gebruiken, anders zoude de Genezing lang en moeilyk zyn. Daar staat nog aan te merken, dat men niet moet verslagen staan, zo met twee, driemaal innemens, de Koorts niet weg blyft, en niet uitscheiden; wees verzekerd, dat zy hare werking wel zal doen. En als de Koors al weg is, zal’t goed zyn met het gebruik daar van, van vier, tot vier dagen, ene maand, of zes weken aan te houden, om ze gants te verdryven, en daarom zal men het Laten, en Buikzuiveren achterwegen laten, ten zy’er een toeval gebeurde, dat noodzaakte andere maatregels te beramen. Wat hen belangt, die de Derdendaagse koorts hebben, ene Lating in ’t begin zal genoeg zyn: maar men zal ook meer den Buik moeten zuiveren, dan anderen. Zie van ’t Aderlaten, enz. onder ’t Woord koors. Maar voor al moet men de Kina kina schuwen, na ene ontsteking der Long, of ze aan imand, die elders uitwendige Verzwering heeft te geven: maar zy is dienstig daar gebrek van koking in de Maag is, daar scherpheden en stekingen zyn, die doen braken, daar koortsen zyn, die van veel Hikken verzeld gaan, daar Koorts-honger, en trage koortsen zyn, die van geen Longeziekte komen, en voor alle Ziekten van scherpe en zure vochten ontstaan. Men zal ze in gedurige koortzen geven, latende ze in Limonade trekken, of in verfrissende Gerstendrank, of met Appelen, Wortels van Kruikebladen, Zuring- drieblad, of dergelyke. (Doch deze raad is zo gevaarlyk, dat men ze zonder een verstandig Geneesheer raad te plegen niet moet gebruiken.)
koorsmiddelen voor Landluiden. De volgende Koors-middelen kan men voor weinig geld hebben, en worden voorgeschreven om buiten op te leggen. Neem een Ons Look, die wel geschild is, een halfonce Roet uit de Schoorsteen, een Wit van een Ei, een Lepel Wyn-azyn. Stamp het in een Mortier onder een, smeer het op een Linnen doek, en leg het op de Pols. II. Neem een bolletje Look; stamp het; leg het op Linnen, en doe het om uwe kleine vinger, ’t zal het zelfde uitvoeren. Enige voegen daar een weinig gestootten Saffraan by. III. Neem de kleine Salie, Zout, Schoorsteen-Roed, van elke evenveel; stamp het wel met vier Hanetreden van Eijeren, en leg het op de linker Elleboog. IV. Neem Pieterselie, de bladen van een Hazelnotenboom, van elks ene handvol; stampze in een Mortier, met wat Azyn en Water van Neuten, zo men ’t heeft; maak’er een Pap van; leg ze in het gewrigt van de Elleboog, en op de Polsen. V. Neem Mannetjes Wierook, geel Was, Wynazyn, Salie, van elks evenveel; na dat gy het met den andere hebt gemengd, doe het in een doek, en leg het op de Polsen. VI. Leg iet op de Maag, bestaande uit twee oncen Pik, gesmolten in wat rode Wyn, doe’er daar na een halfonce Muskaat-wyn, een half lood Kaneel, en zo veel Sterk-kers by. VII. Neem een halfonce Kwikzilver; meng het met Theriac, leg het op de Polsen in ’t begin van de Grilling der Derdendaagse koorts. Schoon men deze eenvoudige Voorschriften, aanpryzen, en gebruiken mag; men moet evenwel de algemene Geneesmiddelen, als Laten en Braken, niet verachten. Zie koors.
kop afslaan, is een Konst-spreekwys by Thuin- en Bogaard-luiden in gebruik; welke dit van een groten Boom zeggen, welken zy de Takken afhakken, om hem te Verenten, of te vernieuwen.
koper is een Metaal na rode kleur, ’t geen uit verscheiden Mynen van Europa, en in ’t byzonder van Zweden en Denemerken gehaald wordt; gelyk ook uit Japan, daar wel ’t zagtste, fraaiste en fynste van daan komt, ’t geen in soort van ’t andere veel verschilt. Men vindt het wel in Stukken, en geeft dit den naam van Maagden-koper; men wascht het, om het van de aarde te zuiveren, die’er van buiten aan hangt. En gelyk’er grote zwarigheid is, om het te laten smelten, zo is’er een groot vuur daar toe van noden. Het zuivert zich van zyne onreinigheden, en men giet het in Vormen. Het behoudt zynen naam van rood Koper.
koper (geel) is een Mengsel van róód Koper en Kalmissteen (welke men ontrent Luik overvloedig vindt) en ’t geen men zeer wel Smelten kan. Om het een Zilverkleur te geven, werp het in een Vat, daar een Ons Sterk-water in is, een vierendeel-loods Zilver in Greinen, of aan stukjes gehakt. Als het gants over een matig vuur zal gesmolten zyn, zult gy’er de Pot afhalen, om’er alles van te verdrogen, ’t geen’er nog aan vogt is; dan zal’er een Deeg overig wezen, die een Zilverkleur aan de Geelkopere Werken geeft, die daar mede bestreken worden.
rosette koper. Dit is een rood Koper, dat enige reizen gesmolten zynde geweest, zuiverder en Smeedbaarder is.
gebrand koper. Dit wordt door een groot Vuur tot Kalk gebrand: Om dit te doen, waar door de grofste Zwavel van ’t Koper weggenomen wordt, snydt men het in kleine vierkantte stukken, legt het laag om laag in een Smelt-kroes, met Zwavel en Zee-zout. | |
[pagina 449]
| |
Dit gebrand Koper wordt onder Smeersels en Pleisters gedaan. ’t Is afvegende, en eet het bolle vlees weg. Men moet het in vierkante stukken kiezen; die plat, bros, zwart, van buiten rood, en blinkende van binnen zyn. | |
Om ’t Koper wit te maken.Neem zo veel Rottekruid, als Salpeter; stamp het onder malkander, doe het in een onverglaasde Pot, welke gy wel dekken moet met ene andere Pot, die daar wel op vastgemaakt, en toegesmeerd is. Zet het den tyd van vyf, of zes uren op een klein vuur, doende daar het vuur van twee, tot twee uren nader by, tot dat het in de laatste twee uren de Pot raakt. Neem van deze Poeijer, en doe ze twee, of driemaal in ’t gesmolten Koper, en werp dit daar na in Greinen in water, het zal zo wit als Zilver wezen; en, om te maken, dat men in ’t vuur het niet verliest, moet men, voor dat de Poeijer daar in wordt geworpen, een weinig Varkens-reuzel in de gesmolten Stof doen. | |
Manier om Koper te Verzilveren.Men moet in Sterk-water snippertjes Zilver laten smelten, naar de menigte van ’t Mengsel ’t geen men maken wil, te weten een twaalfde van een lood voor ’t once; maar men moet’er geen meer Sterk-water op gieten, dan vereist wordt, om het Zilver te smelten. Om daar in te gelukken, moet men een kleine Kolf van Glas hebben, die een wyde opening heeft, onder welke men een Toors laat branden, zo lang, tot dat de Rook, welke uit de Phiool opgaat, een stuk Koper, dat daar over wordt gehouden, niet meer bezwalkt. ’t Zilver dus gesmolten zynde, laat men het in een zuiver Vat met water stryken, waar in men het vier en twintig uren lang laat staan, tot dat het Sterk-water daar geheel uit vervliegt; en in dat Glas moet men een weinig Zouts hebben gedaan, en dit laten smelten. Daar na werpt men alles op gedroogd, en tot kalk toe gebrand Zout en gemene Wynsteen, nemende van ’t een zo veel, als van ’t ander, naar de hoeveelheid van ’t Zilver; te weten, een once voor een Denier, gelyk ik reeds gezegd hebt; zo dat men in drie oncen gecalcineerd Zout, en drie van Wynsteen, een half lood Zilver moet doen, welke een once Sterk-water gemaklyk zal doen smelten, als uwe Phiool maar klein genoeg is. Men moet het alles in de Zon, of voor ’t vuur zetten, tot dat men ’t alles op een Marmersteen aan stuk kan vryven; en als men ’t vryft, moet men ’t wel roeren, op dat’er zich ’t Zilver wel onder menge. Men kan dit Mengzel zo lang bewaren, als men wil, als het maar in een glaze Fles wel droog gehouden wordt. Om’er zich van te bedienen, moet het Mengzel te helder, noch te dik zyn, maar men vryft het met water zo fyn, dat het gelyk een nat is, en men vryft het’er met een stuk Lywaat op.
koper-rood. Zie vitriool, in Hubners Kunst-Woordenboek.
koppelen, wordt in de Jagt van Honden gezegd, die aan koppels zyn gebonden.
koppel wordt ook toegepast op Ossen, Koeijen, Paarden, Honden, die, of onder een Jok, of Gespan lopen, of aan-een zyn vastgemaakt. Ook wordt het op sommig Wild, of Pluimgedierte toegepast, ’t geen by paren veeltyds verkogt wordt.
koraal. Zie barbarye.
koraalkruid. Zie aspersie.
koraal-vissery. Zie barbarye.
korf noemt men een Mand, gebraaid van teen, met een Hangsel daar aan; dergelyken naam geeft men ook aan getralyde hokjes, waar in een Vogel gezet wordt.
korhaan is een Pluimgediert, daar men jagt op maakt, en kleiner, als een Berghoen is, maar beter van smaak. Hy ziet’er zo zwart uit, als een Raven. Op en onder de Vlerken, en achter onder den Staart is’er echter zeer veel wit in, boven de ogen, gelyk aan de Faizanten, zeer veel rood; de Bek is zwart, de Staart redelyk lang, en styf, waar aan onder de Veders, aan beide de zyden, na buiten gekromd staan, en de Poten van onder met Veders bewassen. Hy onthoudt zich gaarne in wilde, woeste vlakten, met Hei bewassen, en treedt gaarne op plaatzen daar zulke verbrand worden. Zyne Bronstyd is in ’t Voorjaar, als de Berken-knoppen opgaan, en zo hy voor dag begint te tieren, maakt hy zyne Veders ruig; breidt zyne Staart uit, als een Kalkoen, en sleept zyne Vlerken over den grond; maar als het dag wordt, begeeft hy zich met de Hoenders op den Boom tot tegen acht uren, dan gaat het voort. Hy blyft zo in enen oort niet, gelyk de Berg-haan, want hy gaat ’s jaars een langen tyd weg. Maar in den Broei-tyd komt hy weder ter plaatze, daar hy gebroeid is. Als hy geil is, springt hy menigmaal op de aarde in ene kring in de hoogte. ’s Winters zoekt hy meesten tyd zyne kost op de Berkeboomen, welker jonge knoppen hy ongemeen gaarne eet, en de jonge Telgen schilt, en dat hout zo klein als Stroo aan stuk byt, en daar van aast. Maar des Somers, gelyk het ander Wildbraad, eet hy alderhande Beijen en Kruiden. Deze Vogel eist een goed Schutter, alzo hy moeilyker, dan een Berg-haan te schieten valt, alzo hy niet lang op ene plaats blyft, en of hy al eens op een plaats valt, hy blyft’er niet lang. Op zyn best kan men ze in Geil-tyd binnen scheuts krygen, wanneer men al by voorraad klaar moet staan, om de gelegenheid waar te nemen. | |
Het bereiden.’t Vlees is hard en taai, en wordt in de Keuken, als dat van een Berg-haan gehandeld; maar moet zo lang niet gebraden worden, en kan even als | |
[pagina 450]
| |
een Berg-haan, op velerlei wyzen klaar worden gemaakt. AEcon: Lex.
’t korhoen, waar van’er de Haan altyd veel te voorzien heeft, paart niet, gelyk andere Vogels, is zo groot niet, als de Haan, ziet’er ook zo zwart niet uit, maar spiklig, en is op den rug als een Snip; Midlerwyl gelykt het weinig na de Kor-haan, behalven dat de Poten mede gevederd zyn. Het Kor-hoen brengt zyne jongen, als een Berg-hoen op, zonder dat het veel by een schaart. Merendeels beschaart het Bloessem, of dergelyke, en op de zelfde heuvel daar het zyn Nest op maakt, dewyl het kleine Vleugels heeft, en een zwaar lyf, waar mede het niet al te hoog vliegen kan. ’t Getal der Eijeren is gemeenlyk, acht, tien, tot twaalf, maar welke het niet alle uitbroeit. Enige roemen, van zyn Vlees, als van een lekkerny; andere zeggen dat het hard en taai zy; maar anderen, wit, als Hoendervlees.
kornel. Is een Meel ’t geen uit de Zemelen wordt gemalen, anders zwart Meel genaamd. Men voert het aan de Hoenders; en ’t wordt by duren tyd wel eens het voedzel van Mensen. Zie meel.
kornoeljeboom; Zie Kunst-Woordenboek. Schoon hy onder de hoogopgaande Boomen niet kan geteld worden, echter is hy meer dan Heestergewas. Hy wordt van Uitloopen geteeld. Het hout is een kwarlig gewas en hart, zonder stekels.
korpendu appel is taamlyk groot, graau aan de ene zyde, en roodachtig aan de andere; Zy is lekker van vlees, aangenaam van zuur, en men eet ze van December tot February. N. N. Ned: Hov.
korst is een Kunst-woord der Pastel-bakkers. ’t Is een stuk Deegs, dat men op een vlakke Tafel met een Rol maakt, en daar men, of Vlees op, of in legt, naar dat men een Pastei, of Taart wil maken. Men heeft ook fyne Korsten. De ene zyn voor Boven-, de andere voor Onder-korsten dienstig; de ene voor Taarten, de andere voor Pasteijen. Men noemt echter ook Korst, het buitenste van Brood en Gebak.
kortademigheid. Zie ook aamborstigheid. De Kortademigheid onstaat menigmaal uit een taai slym, dat zich in de Long vergadert, of van een Zinking op de Long en Borst; waar door veroorzaakt wordt, dat men menigmaal bezwaard adem haalt.. (Doch zy ontstaat wel eens uit enkele zwakheid van Vaten, gelyk in de Meysjes; die bleke lippen hebben, en die met het Water gekweld zyn.) Men noemtze in de Geneeskunst Duspnoeà: maar men heeft ook een Asthma, die zo groot kan zyn, dat het een Orthopnoea wordt: Zie aamborstigheid. | |
Middel voor Kortademigheid.I. Neem Razynen, twee oncen, twee Vygen van Marseilje, ene Dadel, Hysoop, Persik, Vrouwenhaair, Zoethout, de Long van een Vos, Schurftkruid, van elks ene dragma, Penynsuiker, Syroop van Zoethout, van elks twee oncen; Neem de karrels der Razynen weg; en wasch de Long van de Vos wel in Wyn; neem de Neut der Dadel weg. Dit gedaan zynde, meng alles onder een; maak’er een deel van gereed, om ’t, ontrent een uur na den eten, aan den Zieken te geven. II. Neem witte Aandoorn, Vrouwenhaair, Hysoop, van elk een handvol; Zoethout, Dadels, Vygen, Zaad van Eppe, Venkel, van elks een half once; Rivier-water een pint; doe het in een Pot, of Ketel koken, tot op een derde verminderings. Zyg het Afziedzel vervolgens door een doek; bewaar het in een Fles, om daar alle morgen, twee uren voor den eten, een goede teug uit een glas den Zieken van te geven, hebbende hem te voren, of daar na, de grootte van een Neutmuskaat, Conserf van Rosen gegeven. III. Neem Anys, Zaad van Bilsenkruid, van elks zo veel, als van twee vingeren gevat kan worden; Ezelmelk, zo veel nodig is; meng het met den ander, en doe het den Zieken, twee uren voor het eten nemen. IV. Neem Piment, laat het enen nacht in Wyn weken, drink ’s morgens vroeg daar nuchteren de helft van, en na de middag de andere helft, en herhaal het enige dagen aan een. | |
Smeersel voor Kortademigheid.Neem twee oncen Amandel-olie; een once ongezoutte Meidse Boter; voor een Stuiver Saffraan, een weinig nieuw was. Doe het met malkander in een Pan over ’t vuur; roer het, tot dat het alles is gesmolten; als dit gedaan is, zult gy ’t Smeersel in een Potje gieten, en ’t bewaren om daar ’s morgens, en ’s avonds de Borst van den Zieken heet mede te besmeren. | |
Levenswys der Kortborstigen.Zy moeten in een droge plaats leven, ver van Water, Meren, Moerassen; niet blyven in vogtige Kamers, ten zy men’er, zonder roken, sterk in stookte. Ongerezen brood, of Koeken is ook kwaad; Pannekoeken, Pasteikorsten, en Taarten zyn ook niet goed; zo wel als Erweten, Bonen, Kastanjen, Aard-appelen, en alle winderig goed. Beweging voor en na den eten is zeer goed: maar zy moet matig wezen; men moet ook zorge dragen, dat men niet toornig worde; en alles ontwyken, dat de geesten gaande konde maken.
kost, in ’t Latyn, Costus hortensis, of Siliquastrum, anders Balsem genaamd, is een Kruid, dat, eens geplant, geen andere bearbeiding van noden heeft, dan dat men het alle jaren, op het einde van den Herfst, by den grond glad afsnydt, om’er in de volgende Lente, vele jonge uitspruitsels van te krygen, die men, nevens andere Toekruiden, by de Salade gebruikt, voor die ze garen kruidig eet. Men moetze, ten minsten om de drie | |
[pagina 451]
| |
jaren, vernieuwen, en altoos in goede aarde planten. De takken schieten, daar ze met aarde bedekt zyn, afzetsels, zo dat men van een dikke bos verscheiden kan maken, die men ruim een voet van elkanderen plant. ’s Winters plant men ook dikke bossen op Bedden, die met Klokken overdekt, in de eerste veertien dagen wel uitschieten, en daar na vergaan. De Bloem en Bladen op Wyn gezet, verdryven alle slymige Ziekten; herstellen een verkoude Maag, doden de Wormen, verwekken de Maandstonden, en stillen het Walgen en Braken. Zy is ook goed in Pappen, om de versterving van een Lidt voor te komen. Het wordt mede in Warmoes en Struif-koeken gebruikt.
kroot. Zie Beetwortel onder beet.
koude. Geheim, om zich des Winters voor de koude, en des Zomers, zo voor de hitte, als voor ’t ongedierte te bewaren, ’t geen de mensen plaagt, als Vloon, Luizen, Weegluizen, enz. Men moet maar een Wolfs-vel hebben, en dat voor zyn Dek, tussen Laken en Deken, nemen; leggende des Winters het ruig na ’t lighaam, en des Zomers na buiten toe. | |
Om te maken, dat Handen, of Voeten van de koude geen ongemak lyden.Men moet handen en voeten met Vossen-vet smeren.
koude keuken hiet men zodanige bereidde Spys, welke men zonder meerder bereiding op kan dissen. Deze kan zyn van gebakken en geroosterde Vis, gekookt en gebraden Vlees; Vogels, of Pluimgediert; Worst, enz., Beschuit, Boter, Kaas. Kort-om, zy bestaat uit allerlei Spys, die men bereid op Reis kan mede nemen, om dat men overal juist gene welgediste Tafel vindt.
koude klieren. Zie kliergezwellen.
koude schaal noemt men Wyn, of Bier, of beide onder een met Suiker, Neutmuskaat, Citroen, Beschuit, enz. ’t geen men, als een versnapering, inzonderheid des Somers, opdist: wanneer men’er zelf Aardbeijen, Braambozen, Waldbessen, enz. onder doet ter verkoeling.
koud-vuur. Is ene versterving van een deel, welke op een zware ontsteking volgt. De versterving ontstaat, wanneer alle deurstraling, zo door inwendige, als uitwendige oorzaken, aan enig deel wordt benomen. De inwendige zyn allerhande verstoppingen, die de deurstraling der vochten beletten. De uitwendige zyn allerleije kneuzingen, sterke bindingen, branden, ’t opleggen van vette, scherpe, bytende en veretterende middelen, of vergiften, of beten van beesten, of koude. De tekenen zyn bleekheid, blaauheid, zwartheid der deelen, die toeneemt naar mate, dat de roodheid verdwynt, weinig, of geen gevoel, flaauten, ongelykheid der Pols; en ’t voorafgaan van zulke oorzaken, die ze gewoon zyn voort te brengen. | |
Geneesmiddel voor ’t Koud-vuur.I. Zo dra men de tekens gewaar wordt, moet men hartsterkende middelen aanwenden; als Theriac, Mithridatium, Orvietaan, en die op het Hart leggen; Opiaten met Conserf van Rosen, van Ossetong, van Nagelbomen, daar bereidde Paarlen, Koralen, Armenisen Bolus, rood en geel Santalhout, gezegelde Aarde in komen, confectio Alkermes en Hyacynthorum; Vleesnatten smaaklyk gemaakt met Ossetong, Bernasie, bladen van Goudsbloemen, Latou, Postelein, Tamme Cichorei of Oranje-, of Citroen-sap, of Verjuis, Zuring, Drieblad, Sap van Zuring, of Kappers. Men zal met matigheid goede Wyn, Spaanse Wyn, of Rossolis, Water van Oranjebloessem in Suiker ingeven, met Kaneel en gestote Coriander. Men moet het verstorven kerven, met Zout-water betten, en met Lywaat, of Plukzel in Geest van Wyn, of Brandewyn nat gemaakt, dekken; of men moet dit Afziedsel nemen. | |
Afziedzel voor het Koud-vuur.Neem vyf oncen gemeen Zout; een half pint Wyn-azyn, vier oncen Rozen-honing, doe het met malkander een weinig koken. Als gy het afneemt, doe’er een halfpint goede Brandewyn by. Of men moet een Pap van dezen aart maken. | |
Pap voor het Koud Vuur.Neem Bone-meel, Gerste-meel, Lynzaad, Linzen en Lupynen-meel, van elk een halfpond, gemeen Zout, en Rozenhoning van elks vier oncen, ’t sap van Alsembladen, kleine Santorie, Malrove Zedoaria, Aloë, Mastic, of Brandewyn, van elks een once en een half, een pint Wyn-Azyn; en meer, zo ’t nodig is, om een Pap te maken. Men kan nog dit Water gebruiken, niet alleen tot dit gebruik, maar ook voor Wonden en Zweren. | |
Water voor het Koud Vuur.I. Neem een pond Kalkwater, doe het in een grote Kolf; doe daar een dragma en een half Sublimatum Corrosivum, wel gestoten, by; schommel het wel door een; dan zal het Water roodagtig worden: maar als het stil staat, zal het zeer helder worden; dan zal men het zonder schommelen in een ander glas gieten, werpende het bezinkzel weg. Doe’er daar na een dragma goede Geest van Vitriool, of zyne Olie by, met veel Zout van Lood. Schommel het wel met malkander, laat het daar na bezinken en door een graau Papier lekken, waar na men’er zich van kan bedienen; men moet de Bottel met was toestoppen. II. Het volgende middel is ook wonder goed voor een versterving uit koude ontstaan. Neem ’t sap van de bladen van Tabak, de syroop van | |
[pagina 452]
| |
drooge Rozen, van elks twee oncen, Brandewyn een once, Aloë, Scordium, Myrrhe in poejers van elks een dragma; meng het alles deur een, en leg het op het kwaad. Men kan zich van ’t Water van Tabak bedienen, of van deszelfs afziedzel, om het deel te betten. Om het toevloeijen van vochten te beletten, zal men rondom het deel enige onsteking-werende middelen leggen, als Water en Azyn, sap van Weegbree, Solanum, of Sempervivum, ’t een en ’t ander, met fynen Bolus gemengd, en wit van een Ei. Als het verstorven gans is weggenomen, zal men ’t niet verbinden, als met dit Smeersel. | |
Smeersel voor ’t Koud Vuur.Neem Olie van Rozen, ontrent vier oncen, vyf, of zes dojers van Eijeren, klutst het met den ander, en stryk het met een veer op die Wonde, en dek ze met een blad vloei Papier; maar zo menigmaal als men het Verband afneemt, moet men ze wassen met Geest van Wyn, of Brandewyn. | |
Wonderwater tegen ’t Koud Vuur.III. Neem ontrent twee kannen witte Wyn, een half pond Suiker, ronde Hoolwortel, gestoten, zo zy vers is, of gesneden, zo zy droog is, gewasschen in vier oncen witte Wyn. Doe alles in een verglaasde aarden Pot, sluit ze wel; laat het alles vyf, of zes uren staan trekken, doe het daar na op zacht vuur koken, op de vermindering van een derde. Zyg het deur, als ’t koud is geworden, en giet het in een aarden Fiool, die wel gesloten is, en bewaar het ten gebruike. Dit is zeer bekwaam tegen Verzweringen en Koud Vuur. Na dat al het dode Vlees is weggenomen; moet men hier mede wasschen, en de Wieken’er in weken, die men’er op zal leggen. In pypige Wonden gebruikt men dit ook tot een inspuitzel. Men gebruikt ook een Smeerzel in kwaadaardige Verzweringen, met dit afziedzel. | |
Smeersel voor ’t Koud Vuur en kwaadaardige Zweren.IV. Neem nieu Was, en Colophonia, van elks een pond, laat het met den ander smelten, doende daar drie ponden ongezoutten Boter by, en een once poejer van Spaans groen, meng dit met een. Men moet eerst ’t nieuwe Was doen smelten, daar na de Colophonia in een Pan op matig vuur, en daar na’er de Boter bydoen, het naaukeurig van alle schuim zuiveren, daar na het afnemen, en’er de groene Verw gestootten onder doen, roerende het langen tyd met een Lepel. Als het wel onder een gemengd is, zet men het weder op het Vuur, om het beter te verenigen, roerende het gedurig, om zorg te dragen, dat het niet aanbrande. Neem het kort daar aan af, en sluit het in een verglaasde Pot. ’t Is te styf voor een Smeersel en te zagt voor een Pleister. Men Smeert het op Wieken en legt het op de Wonden. Maar alvorens wast men ze met het volgend afziedzel, en legt’er Lywaten over heen, die in dat afziedzel zyn nat gemaakt geweest. Men moet ze van acht tot acht uren veranderen. | |
Uitnemend Water voor ’t Koud Vuur.Neem vier oncen ronde Hoolwortel, in dunne schyfjes gesneden, na dat’er de Schors is afgenomen. Was ze driemalen in witte Wyn, doe ze in een verglaasde Pot met acht oncen fyne Suiker, en twee pinten witte Wyn, doe de Pot dicht toe, besmeer ze met Klei, zo dat’er de lugt niet uit kan. Doe ze tot een derde verminderings verkoken. Haal ze daar na van ’t Vuur, en koud geworden zynde, giet de vocht door een wit Lywaat, en bewaar ze in een Fles, die wel gesloten is, ten gebruike. | |
Manier van ’t behandelen en genezen van ’t Koud Vuur.Als gy de genezing van een verstorven deel onderneemt, neem dan een Schotel van Aarde, of Tin; doe daar het gezegde Water in; als dat is warm geworden; doe daar uw Kottoen, of zagt Lywaat in, en bet daar het zieke deel met ene lugte hand mede, een vinger, of twee breed rondom de ontsteking henen; maak daar na een pleister op linnen van de breedte der ontstekinge. Deze daar op gelegd zynde; dek ze met Lywaat, vier dik, in dit Water natgemaakt, zo dat ’t een vinger, of drie verder komt, dan de ontsteking. Herhaal dit verbinden om de zes uren; dan zult gy wel haast een ring zien rondom het kwade. En, als gy dit begint te zien, zult gy ’t dode Vlees allengskens trachten weg te nemen met het mes; en met het Geneesmiddel voortvaren tot de genezing toe, zonder verandering, vermindering, noch vermeerdering. Zo de Wonden inwendig zyn, moet men spuiten; zo zy te eng zyn, moet men ze ruimer maken, en in weinig tyds zult gy wonderlyke en onverhoopte genezingen zien doen. | |
Buikzuivering, welke de Zieke onder ’t genezen nemen zal.Doe in een half pintje witte Wyn, een once, Levantse Sennebladen, die wel uitgezocht zyn: een half once Thym, of Kwendel; een lood Epithymus, laat het met malkander veertig uren in een verglaasde Pot trekken; zyg het daar na deur een doek; en geef’er driemaal ’s morgens van, en twee uren daar na een Vleesnat; en gy zult’er wonderbare uitwerkingen van zien. Deze is ook goed in Heupjicht, of Haairworm, of droog krausel. Zy zuivert de zwarte Gal, de Hersenen, de Lever, de Milt en de Long; opent de Ingewanden; verlicht het Gezicht; verbetert het Gehoor; neemt de Hoofdpyn, vallende Ziekte, ontstelde Geesten, en verkeerde inbeeldingen weg, bevordert de genezing van inwendige en uitwen- [illustratie] | |
[pagina 453]
| |
dige Verzweringen, is gemaklyk, kost niet veel, en is voor alle tyden goed. VI. Neem een pond Goudglit, twee oncen gemeen Zout, vier oncen Wierook, vyf oncen Arabise Gom; stamp het alles onder een, doe het in een Pot met een pint witte Wyn, en een pint Wyn-Azyn, en laat het koken tot dat alles is gesmolten, doop dan daar uw Lywaat in, en leg het op de Wonde, vernieuw dit om de vier uren tot dat het zwellen en ’t Koud Vuur weg is. | |
Uitnemend en beproefd Middel.VII. Doe vyf pond Regen-, of Rivier-water in een grote Tinnen bak; werp daar in vier pond levendige Kalk, die nog warm is, zo men ze krygen kan. Laatze zachtjes en zonder roeren lessen, en als ’t koken over is, doe’er dan twee oncen Arsenicum by, die fyn is, en een once goede Mastik fyn gestoten, roer het alles met een Spatel van hout, den tyd van vier uren; dek het daar na toe, en laat het den tyd van zeven, of acht uren stilletjes staan bezinken, tot dat het water helder is. Dit gedaan zynde, laat het heldere water door een doek lopen, zonder het grondsap te roeren, ’t geen men door een Papier moet laten lekken, en dan by ’t ander voegen. Laat het alles, tien, of twaalf uren lang, rusten; giet het dan zachtjes af in een aarden Pot met een grote buik, doe’er twee oncen fyn gestoten Sublimatum corrosivum by; Zes oncen goede Geest van Wyn, en twee dragmen goede Geest van Vitriool. Dit Mengsel moet men in Bottels doen, als het nog troubel is, en het bewaren om’er zich, op de volgende wyze, van te bedienen. | |
Gebruik.Als gy dit gebruiken wilt, moet gy ’t niet roeren, of onklaar maken, en dus zal men’er zich van, tegen het Koud Vuur, en deszelfs toevallen, bedienen. Voor oude vochtige Wonden te genezen, die kwaadaardig en verholen zyn, tegen alle vreemde en pynlyke hitte, tegen de uitwendige ontstekingen, Roos en Verbrandheid. Men legt het’er op met een Drukdoek met Wieken, Plukzel, of Lywaat. Zo men ze al te geweldig oordeelt, matigt men ze door ’t bydoen van een grote menigte van Brandewyn, of de Phlegma van Vitriool, of van Aluin. Zo men’er zich voor de Ogen van bedienen wil, moet men het van te voren deur een Papier lekken, op dat het zuiver zy, en zonder bezinksel; dan moet men het met Rose-, of Weegbree-, of Granaat-, of Stinkendegouw-water matigen. | |
Beproefd Middel, om ’t voortlopen van het koud Vuur te beletten.’t Gebeurt menemaal in lange kwaadaartige Ziekten, dat de Kranke ’t Koud-vuur krygt, voor al onder aan ’t lyf. Om dit spoedig te stuiten, bedien u van de volgende Middelen, die alle goed zyn. VIII. Neem Aardwurmen, zo veel als gy wilt; stampze met Brandewyn; smeer het Mengzel op Lywaat; leg het’er warm op, en verander tweemalen daags. IX. Neem twee oncen gemeen Zout, drie van Vitriool, en vier van gecalcineerde Aluin; doe het koken, in twee pinten water, tot op een. Wasch met dit Water het beledigde deel, en leg’er een Kools-blad boven over heen; maar zo het te veel prikkelt, legt men’er een Lywaat, in Kool-water gedoopt, over heen, en neemt het’er zes uren daar na weder af; en men gaat daar mede voort; leggende daar een ander Smeerzel, en een Kools-blad, tot de volkomen genezing, over heen.
kovel maken om een Boom. Dus hiet men het maken van een hoogte, waar op men een Boom zet, en die men over de wortel heen, boven de gemeene grond uit legt. Dit doet men meest aan nieuw geplantte Boomen, welke door de wind, omver konden waaijen; en op dat zy, op een bolle grond staande, altyd zinkende, wat hoger, of niet in ’t Water, of lage gronden, zouden staan.
kraai, is een Vogel met zwarte Veren, die wat kleinder, als een Raaf is. Zy heeft een grote, harde lange Bek; onthoudt zich meest aan Zee, ontrent Steden en in Bossen, daar zy Roesten en Nesten boven in de grootste Boomen maken. Zy aast op Krengen, Wurmen, Vruchten en Vissen. | |
Manier om Vele Ravens te vangen.Deze Jagt in zonderling, en op vele plaatzen niet bekend; maar men zegt, dat men in ’t Graafschap Lauragois, een Landschap van Languedoc, vele van die Vogels in ’t begin van November, tot het laatst van Maart toe vangt; en dat men ook gemeenlyk daar onder Raven krygt. ’t Is een plaats Roumens geheten, twee grote uren van Castelnaudart gelegen, daar men’er de beste Jagt van heeft. De Heer van die Plaats, welken zeker Bos toehoort, dat daar gelegen is, Verhuurt het voor twintig Pistolen. Voorheen was ’t’er hem wel dertig waart; schoon zy, die deze Kraaijen vangen, maar een Franse stuiver voor ’t paar krygen, schoon zy ze daar voor nog vier uren ver moeten brengen. Hier uit kan men afnemen, hoe vele daar wel gevangen worden. ’t Is gewis, dat het overal, daar zich die Vogels des nachts, inzonderheid by Wintertyd nederzetten, gemaklyk is,’er vele op de navolgende wys, in Print hier achter te zien, te vangen. Deze Jagt geschiedt gemeenlyk in ’t hout, na dat men gezien heeft, waar zich een menigte van Vogels te roesten zetten, (want dit vermaak neemt men niet, dan by nacht.) Men begeeft zich dan derwaart, en kiest tien, of twaalf Bomen uit, waar van men de takken vyf, of zes voeten hoog afdoet, en zomtyts zelf tot acht toe, latende van de takken, niet dan stompen over. Daar na moet men in ’t zwart gekleed des nagts, als gezegd is, gaan op de plaats daar Bomen zyn, daar op klimmen, terwyl twee anderen deur het Bos gaan, om een weinig geraas te maken deur ’t | |
[pagina 454]
| |
schudden der Bomen, daar de meeste Kraaijen op zyn. Deze, door dat gerucht en schudden ontsteld, gaan uit de Bomen daar zy op zitten te Roesten, en nemen hunne toevlucht tot de Bomen, rondom die twee in ’t zwart gekleedde luiden, menende dat het een menigte Kraaijen zyn, en zetten zich op, en rondom hen neder. Daar vliegt ene zo grote menigte, dat’er nachten zyn, waar in men niet weet waar men eerst zal lopen, om ze te doden. Men vangt ze met de hand, rukt ze met de handen de kop af, en werpt ze neder. De duisterste nachten zyn daar de dienstigste voor. Men kan, zo men wil, met meer dan zyn vieren, op deze Jagt uit gaan; voor al zo het dof weer is; en moet maar letten, dat de helft op de Bomen klimt, terwyl de anderen de Bomen slaan en schudden, daar de Kraaijen op zitten te roesten. | |
Andere manier, om kraaijen te vangen in de Vorst.Neem zo vele Peperhuizen van sterk Papier, als gy kunt, en u hebbende op ene plaats begeven, daar gy weet, dat Kraaijen zyn welke in dat jaargety de kost moeten zoeken op Mesthoopen; steek op de zelve uwe Peperhuizen, op welker grond klein gehakt vlees is, maar bestryk de kanten van die Peperhuizen met Vogellym; zo dat, als de Vogel komt eten ’t geen’er in is, deze om zyn hals blyft hangen. Die Vogels dit om ’t hoofd hebbende, en niet kunnende zien, vliegen steil om hoog, maar vallen terstond, op dezelfde plaats, weder neder. Zo dat men ze met de hand kan grypen, of ze met een Stok dood slaan. Die zich op deze Jagt een weinig verstaan, vangen’er veel, want men kan van deze Peperhuizen op verscheiden Mesthopen stesten; en zelf op de Bomen, waar op men ze ziet roesten, en op nieu opgemaakt Land. | |
Andere manier, om kraaijen en andere Vogels te vangen.Men vermaakt zich ook met het Vogeljagen met den Uil, welke men aan den voet van een Boom vast maakt, welke met Vogel-lym besmeert is. Anderen nemen een Kat, welken ze gans met Honig stryken, en daar na deur Veren wentelen, welke daar aan blyven kleven; daar na brengt men ze op de plaats tot de Jagt geschikt. Als men daar gekomen is, neemt men de Kat, bindt ze om ’t lyf, als de Apen vry vast, om niet te kunnen weg geraken; en maakt ze aan den Boom, met Lym bestreken, vast; en men gaat op zy, maar zo, dat men de plaats zien kan: zo dra de Kat zich alleen ziet, begint zy te huilen en maauwen. De Kraaijen, Ravens, Exters, Meerkolven, en andere Vogels van dat soort, het geraas horende, komen zien wat het zy, en, gaande neder zitten op den Boom, geraken aan de Lym vast. Op deze wys krygt men’er een grote menigte. Zie ook Hubn: Kunst-Woordeboek.
kraakbezien. Zie Hubners Kunst-Woordenboek.
kraam noemt men een soort van Tent, welke op de Markten, ter verkoping van zekere Waren, op allerhande wyzen worden opgerecht, en naar de Waar, die daar in verkocht wordt, byzonderen naam krygen.
kraam wordt ook, die Stoffe genaamd, welke de Vrouwen, by manier van zuivering, na het Kinderbaren kwyt worden.
kraamverwaarsters, noemt men zulke Vrouwen, welke de verloste Vrouwen by nacht en dag byblyven, oppassen, alle diensten doen, tot de Vrouw, ’t nieugeboren Kind, en de Kraam-kamer, behorende; of, is’er gene andere dienst in ’t huis, voor ’t overige, het huishouden, van de in de Kaamleggende Vrouw, behoorlyk waarnemen.
kraamvrouw noemt men een Vrouw, die van een Kind verlost zynde, daar van te bed legt, of zo ver niet hersteld is, dat zy in staat is om weder hare zaken, als voren, waar te nemen, of uit te gaan.
kraan, noemt men een koper, of houtten Werktuig, waar door men vogten laat lopen, en welke men na zyne wil, al draaijende openen en sluiten kan.
Vet om de Kranen, te smeren. Zie vet.
kraan noemt men ook een Mechanies Werktuig, waar door men zware gewigten tilt; en uit verscheiden stukken bestaat. Zy zyn van velerlei zoort, naar ’t werk, dat’er mede gedaan moet worden, en ’t begrip van den uitvinder. Zie Desaguliers. Nat: door onderv: opgemaakt.
kraan is ook een Vogel en een Gesternte. Zie Hubners Kunstwoordenboek.
krakelingen is een soort van gebak, ’t geen de Broodbakkers van velerlei soorten, in velerlei Landen, maken, en hard is.
kramers en Winkeliers, zullen hunne have by een houden en vermeerderen, als zy hunnen plicht waarnemen, en getrou zyn in ’t waarnemen van ’t geen hier volgt. I. Te onderzoeken, of zy, die Gild- en Eykmeesters zyn, alle waakzaamheid in ’t werk gesteld hebben, die zy behoren, om een naaukeurig onderzoek aan de Huizen te doen, ontrent het Gewicht, Maat, Ellen en Waaren; zynde zy verantwoordelyk voor alle onrechtveerdigheden, die’er bedreven zyn, en welke zy hebben kunnen en behoren te beletten. II. Of zy aangenomen, ofte gegeven hebben eenigen Leerbrief, aan iemand, die den tyd niet uitgeleert heeft, dewelke by de Reglementen der Gilden daar toe staat, nogte zo lang by eenen Meester in huis gewoond heeft, en bekwaam bevonden is. III. Of zy in ’t verkopen van hunne Waar, iemandt in de Maat, of Gewicht te kort gedaan hebben; wordende zy dan gehouden, tot vergoe- | |
[pagina 455]
| |
ding van al, wat zy op deze onrechtveerdige wyze gewonnen hebben. IV. Of zy voorts in alles de Wetten en Plakaten, hun Gild, of Nering rakende, hebben in acht genomen?
kramp is een soort van Stuiptrekking, welke de Leden styf en onbeweeglyk maakt, dikmaal een soort van Jicht is, en niet zonder zware pyn. | |
Middel tegen de kramp.Neem een handvol Maagdepalm, en zo veel Rosmaryn-bladen; maak ze heet op een Komfoort in een Tinne Schotel, en legt ’t zo heet, als te verdragen is, op het deel. Men moet daar mede, tot de genezing, des Morgens en des Avonds aanhouden.
krankzinnigheid. Deze is niet alleen een Ziekte van ’t Verstand, maar ook van de Reden, en ’t Geheugen. De Scheerling heeft ene byzondere hoedanigheid, waar door zy deze Ziekte voortbrengt. Om deze te genezen moet men het Hoofd scheren van zulke, die door deze Ziekte worden aangetast, en daar een Duif, of Hoen levend op leggen, of het wassen, met water op Rosmaryn en Flier, Hondstong, de Wortels van Ossetong gedesteleert, of met Olie van Flierbloemen. Men zal hun ’t Hoofd en de Voeten met het Afziedzel van Camillen, Meliloten, Melissen en Laurier vryven; hun doen opsnuiven het Sap van Smeerwortel, met twee, of drie Lepels met Honig en Water, of van Vleesnat, of Witte Wyn, daar men Alzem en Flier in heeft laten trekken; of men zal vyf en twintig dagen lang in hun Vleesnat, ’s Morgens een half Dragma As van Schilpat mengen, en in hunne Pot zal men doen Ossetong en Bernasie, Rosmaryn, zo veel men tussen drie vingeren kan nemen, om het smaaklyk te maken. Zy zullen gebrade Schapen, en Duiven, Patryzen, Kwakkels, Tortelduyven, Kapoenen vlees met Mostard, Rapen, Starkkors, Artichokken en Aspersies eten. Men zal ze afgang maken met een Dragma Aloë, en in alles, wat men hun doet drinken, zal men Flier en Kaneel werpen, of men zal het volgende Poejer gebruiken. Neem een half dragma Ambregrys, vyf dragma Zoethout, zo veel Nagelen, Gember, en greinen van Cardamom, twee dragmen Kaneel, een dragma Aloës hout, een dragma en een half Safraan, en drie dragmen lange Peper; maak alles tot een fyne Poejer, en meng het met zo veel Suiker. Men moet’er anderhalf dragma van geven in wat Spaanze Wyn, of andere vocht. | |
Wonderbaar Geneesmiddel voor hun, welke, by toeval, krankzinnig zyn geworden.I. Neem een nieuwe, aarden, wel verglaasde Pot, doe’er twee Pinten van de beste Maagden Olie in, die men vinden kan. Meng daar een handvol acht, of tien bladen van de Klimop onder, die langs de Muren opgroeit. De tederste en groenste Bladen zyn de beste. Een Pint goede Wyn. Doe het alles zagtjes koken, tot dat de vocht verteerd is; en gebruik het op de volgende wyze. Men moet den Zieken ’t Hoofd scheren, met dien Olie vryven; en van het dikke zal men een zakje op ’t voorhoofd maken, ’t geen men daar af zal nemen, als de ziekte genezen is. II. Deze Ziekte wordt ook door een Pleister van het Unguentum Divinum op de slagen van en boven op het Hoofd gelegd, dat daar is, als de kruin van een Priester geschoren. De verouderde Krankzinnigheden zullen’er ook door genezen, of verminderd worden; voor de opkomende zal ’t ons niet missen. Als men ’t Unguentum Divinum niet heeft, stampt men Latu, Postelein, of Comcommers, men legt ze in Zout en Azyn in, en maakt’er een kussentje van op ’t Voorhoofd. III. Neem drie handvol Klimop, dat over de Aarde kruypt, doe het in een nieuwe Pot met de allerbeste witte Wyn. Doe het den tyd van vyf, of zes uren, op klein vuur koken, roerende het tweemaal met een Lepel om; doe het gedurig koken tot op de helft van een halfpintje, of iet meer. Stamp daar na langen tyd de Klimop in een Mortier, en doe ze in een Pot met zes oncen Olie van Olyven, en meng het alles met malkander; tot dat het alles wel verenigd is, om ’t volgende gebruik daar van te maken. Doe het haair van den Zieken, twee vingerenbreed rondom het voorhoofd afscheren; vryf uwe vingeren rond om het Voorhoofd; doop ze daar na in het sap, dat in de Pot is, en vryf daar, een quartier-uurs, het Voorhoofd van den Zieken memede. Neem daar na het vyfdedeel van het dikke, dat in de Pot gebleven is, doe het tussen twee Lywaatte doeken, en maak daar van een band, die het geschoren deel van het Voorhoofd en de Slagen bedekt. Vaar met dit vryven, smeren en opleggen, tot vyfmalen toe voort, beginnende ’s avonds, daar na ’s morgens, en daar na den volgenden avond, en eindelyk nog des avonds; tot dat de vyf deelen van het Geneesmiddel zyn gebruikt. Men moet al dien tyd wel toezien, dat men den Zieken, noch moejelyk make, noch tegenspreke, voedende hem met Hondere-, Kalfs-, of Schapennat.
kranskruid Zie mariolain.
kraprood. Zie meekrap.
kreeft is een Schelp-vis, welke in twee soorten, van Rivier- en Zee-kreeften onderscheiden wordt. Zie Hubners Kunst-Woordenb. | |
Kragten der Rivierkreeften.Men gebruikt ze met vrucht in de Tering en Aamborstigheid. Zy zyn goed om de verzwakte | |
[pagina 456]
| |
krachten te herstellen, en de Steen der Nieren, of Blaas, zo men voorgeeft, te breken, het bloed te zuiveren, de verzweringen der mond te genezen; men eet ze in nat, en op zich zelven. Het braken houdt op, met Melk en gestampte Kreeften; men moet’er drie, of vier op een dag, een tyd lang eten. Men heeft den naam van Kreefts-ogen aan twee Steentjes een tyd lang gegeven; welke men vindt onmidelyk beneden ’t Hoofd, na de Maag toe. Men haalt die Steentjes ook uit Oost- en West-Indiën; maar onze Europise zyn zo goed, dat men ze zo ver niet behoeft te halen. Men laat ze in de Zon drogen, en daar na stampt men ze ten gebruike. Alle andere bereiding is onnut, ja zelf schadelyk. Zy temperen het Zuur, dat zich in de eerste wegen bevindt. Zy zyn voorts samentrekkend en Opdrogend; verzachten de Vogten, zuiveren het Bloed, doen Wateren, stoppen den Afgang, het Braken, en Bloeden. | |
Hoe men de Rivier-kreeften vist.Men vindt ze niet, dan in Beken, die nimmer uitdrogen, en daar men lopend water heeft. By dag schuilen zy, gemeenlyk, in hollen en onderaardse gaten, of onder grote Steenen en Wortels van Bomen. Men vangt ze op twederhande wyzen. Voor eerst met de hand, zonder Net, of enig Vistuig. Men gaat langs de plaats, daar men gelooft, dat men ze zoude kunnen hebben; en hebbende de Mouw van den Hemdrok en het Hemde, tot de Schouder toe opgestroopt, steekt men zyne armen in ’t water, zoekende langs den kant, of men gene holletjes vindt, daar zy zich zouden kunnen verschuilen. Als men ze gevonden heeft, moet men de hand tot het einde van het gat steken, en men voelt met de vingers, of ze’er zyn. Zo dra men Kreeften in ’t midden vat, moet men ze’er terstond uit halen, en op ’t Land gojen; en aanstonds de hand weder in ’t zelfde gat steken, om de andere daar uit te vangen. En als gy ze alle daar uit hebt, weder na andere Hollen zoeken. Op deze wys vangt men menihmaal, in korten tyd, vele Kreeften; maar gelyk men’er menigmaal Waterslangen bejegent, welker beet zeer gevaarlyk is; zo is ’t raadzamer de Kreefjes op die wys niet, maar met Aas, en Net te vangen, gelyk hier achter uitgelegd wordt. Neem vyf, of zes Netjes van een voet lang, maak aan elke een klein rondgebogen rysje, of hoep vast; neem ook zo vele Stokjes van een voet lang, en maak aan dezelve die Hoep en met het Net, op drie byzondere plaatzen, even ver van malkander vast. Zo dat de een aan de andere wel vast gemaakt, en ’t Net plat op de aarde gelegd, de Stok die’er aan wordt gebonden, zich van zelf recht houde, als, of zy in de grond gestoken waren; en als de Netten bekwaam zyn, om dienst te doen; sny dan een dozyn houtjes van vyf voeten lang, en spou ze aan ’t dunne eind, om daar een doode Kikvors tussen te doen; of enig ingewand Van Beesten, of Vlees, neem dan die houtjes by het dikke eind, en leg ze voor de gaten in ’t water, of op andere plaatzen daar gy vermoedt dat Kreeftjes zyn; altoos zo zy’er zyn, zullen zy wel haast aan ’t Aas zyn. Gy moet met een Netje in uwe handen gaan, en na alle de houtjes zien, de ene, na de andere, af’er niets aan is. Haal dan u houtje zagjes uit ’t Water; en steek’er uw Netje onder, zonder raken, ligt daar na ’t Aas en ’t Net te gelyk op. Zo dra de Vis de lugt gewaar wordt, zal zy het Aas verlaten en in het Net vallen. Om te eer gedaan te hebben, neemt men, in de plaats van dit Net, een Hordetje, aan welks eind een houtje vast is, en men gebruikt het, als het Net. Deze Vissery is voordelig en vermaaklyk; hier kunnen zig velen op ene plaats te gelyk mede vermaken, hebbende elk een Netje, in de hand en veel Aas, daar zy van tyd tot tyd na moeten gaan kyken. ’t Is wonderbaarlyk zo groot een getal van Kreefjes vangt men op die wys, zo zy’er maar zyn. Men vindt’er zomtyds aan een Aas, een vyf en twintig zitten, welke men in ’t Net uit het Water haalt. Zo men aan een Boom een Kreeftje ophangt, zegt men dat het de kragt heeft van de Rupzen en hunne eijeren te doden. | |
Gestoofd van Rivier-kreefjes, op de wys van een Bisque.NeemVis-nat, of helder Erret-nat, dat nog beter is; doe daar van in een Pot, zo veel, als nodig is; doe daar een bosje Thym, en Mariolein by, twee, of drie Uijen, Zout en Boter; men kan’er enige Kamperfoeljen by doen. Doe ook in een Pot een half honderd, of drie vyf en twintigen Kreefjes, wel gekookt, gepeld, met Zout, Boter, Nagelen, Muskaat, een scheut Azyn, fyne kruiden, by een gebonden en Chalotten. Doe dit alles met nat, ontrent een uur lang, daar in stoven. Daar na moet gy in een Schotel Korst van Brood doen, en gieten daar op het dikke Erret-nat, smaaklyk gemaakt, en wel gekookt; voegende daar een deel Nat, dat op de Kreeften is, by. Men kan het Nat rood maken, deur de Poten van de Kreeft, na dat zy gekookt zyn, te stampen, en ook het Lyf, na dat’er het bitter is uitgenomen, dat kort aan ’t Hoofd is. Na dat men daar ander Erret-nat, of mager Nat heeft by gedaan; moet men het door een Teems laten lopen, daar na het in een Schotel over Korsten Brood gieten; het een kwartier-uurs lang, of daar ontrent, laten weeken; en daar na de Rivier-kreefjes, als een Gestoofd, met het overschot van de Saus daar op doen. Om de Pottasie gereed te hebben, en verheven te maken, kan men daar wat Citroen-sap, of Verjuis op doen, en ’t nog wat op ’t vuur houden, eer men ’t gebruikt. Zo het Moes-nat is, kan men’er twee, of drie Dojers van Eijeren by doen, met een stuk Brood | |
[pagina 457]
| |
over ’t vuur gedroogd, voorts moet men het met het Lyf der Kreefjes stampen, het alles daar na deurkleinsen, en op geroost Brood gieten.
kreupelbos, noemt men een Bos, waar in lage Bomen staan, die zonder Stam, op Stoven digt in een wassen, en veeltyds, om enige weinige jaren, gehakt worden.
krib is een Slaap-plaats, die gebruikt wordt, in de plaats van een Bedstede, en die weggenomen kan worden en geplaatst zynde, niet overdekt is; ook draagt een Slaapplaats voor een kind, in een Bedstede, of Ledikant toegesteld, ten einde zy digt by de Ouders zouden kunnen zyn, den naam van een Krib; deze staan vast, of worden gemaakt, dat zy op een Spil drajen kunnen.
krib is ook een Bak, waar uit den Paarden te eten gegeven wordt, en die, of tilbaar, of vast is in de Stallen. De laatste worden van Hout en van Steen, en ook wel van beide te gelyk gemaakt.
kribben worden ook zekere Hoofden genaamd; die van Hout, Rys, Aarde, enz. in de Rivieren, om de Stromen te leiden, leiden, gemaakt worden.
kriek is een Vrugt met een zagt vlees, als een Kers: maar langwerpig van vrugt en van steen, en van langer en dunner steel. Men heeft ze van velerlei soort, zwarte, rode, bonte, grote, en kleine, zoete en wrange. De zwarte zyn deurgaans zoet, de rode zuur, of zo zoet niet.
kriekenboom; die gelykt zeer wel na een Kersenboom, wordt taamlyk groot, is glad-bastiger, dan de Kersenboom, en zeer draagzaam. De velerleije soorten zyn uit Zaad voortgekomen; en het behouden en vermeerderen van ider soort, geschiedt deur Zogen, of Enten op Krieke-stammen: want op Kers is ’t zo goed niet. De Verentte Kriekenbomen worden zo groot, als de Onverentte. Zy zyn van langer leeftyd, dan de Kersen; waarom hunne stammen tot het Enten van Kersen gebruikt worden. Krieken hebben zo wel, als Kersen en Moerellen, grote oplettenheid ontrent de gesteldheid der gronden en wyze van Planten, Enten en Snoeijen nodig; ja meer als enig ander soort van Vruchtboomen. | |
De Grond.De Bomen worden in hoge en goede Kleigronden groot en gaaf, leven lang, en geven grote Vruchten: maar Boom en Vrucht is kleinder in Zaudgronden, daar ze echter niet onsmaaklyker zyn. Maar in lage zwavelige darygronden mogen zy schielyk wassen, doch sterven licht, kankeren weg, en worden zo oud niet. Zy willen in een plaats niet verplant zyn, daar te voren een andere Boom gestaan heeft. | |
Hoedanigheid der goede Bomen.Jong geplantte Bomen, die Gommen, zullen nooit goed en groot worden: maar worden best ten eersten uitgeroeid. Zo men Geëntte Bomen neemt, verkiest men om te verplanten, die van jarig, of twejarig opperhout-gewas voorzien zyn. Maar de Gezoogde moeten maar eenjarig hout hebben. De Stam moet jong, doch naar mate dik zyn, ’t gewas krachtig, de schuine snede gezoomd, en de bast met het Ent wel verenigd wezen; en niet dood-bekkig. | |
’t Planten.Men moet ze in ’t vroege Voorjaar zo wel, als de Kersen planten; dan zyn de wortels de schimmel min onderhevig; en worden van de Vorst niet aangedaan. Men moet de wortels in het planten niet te zeer met aarden dekken. Dit benadeelt den groei. Men moet ze hoog planten; maar eer zy aan den groei zyn, met Sloot-slabben en oude Run, de wortels dekken. | |
Soorten.De voornaamste soorten zyn, de zwarte Kriek: deze is de grootste der Onver-entte Krieken, en de kleinste der Ver-entte; ook de dunste en min vleesigste; maar vol zoet sap. Dit soort geeft de grootste en grofste Bomen. De Kriek van den Broek is de grootste en dikste: maar zy is niet zwart, maar zwart-bruin; vol zoet en geurig sap, en gaat daar in de Natuur-kriek te boven. De Boom wordt taamlyk groot: maar is in ’t begin niet draagbaar; doch wordt het met den ouderdom, en de takken worden zo rechtscheutig niet, als de wilde: maar is dikker van hout. Men heeft nog Kersen, die den aart der Krieken, in de gedaante der Vrugten hebben; van zodanig een aart zyn de Prins Maurits Kers, de dubbelde Rouaanse Kers, de Meykers; waar van onder het woord Kersen gesproken is. Zy worden van Stenen gezaaid, daar na verplant en afgesneden, gelyk Peren en Appelen; ’t volgende Jaar op der zelver scheuten Geënt; en men ondervindt, dat hoe dunder de Stammetjes zyn; als zy maar bekwaam zyn, om te Enten, hoe ze zekerder groei vatten. Dikker Stammen is men gewoon te Zogen; Maar eer men ze Ent, moeten de Enten drie, vier weken zyn gespeend geweest. | |
Behandeling.De Stammen, die des Somers in ’t Oculeren niet vatten, worden in ’t Voorjaar Gegriffeld. Die Bomen, welker Oculatie vat, moeten in het begin van Maart, ontrent zes duimen boven de Oculatie geknot worden. En heeft de Oculatie ’s somers geschoten, en vreest gy dat ze afwajen mogt, moet de Scheut zachtjes aan de Stam worden gebonden. Moeten de Bomen ’t zy Kersen, of Morellen, op Kriek Geënt, Gezoogd, of Geoculeerd aan een Heining staan, moet men Laag- tussen Hoog-stammen zetten, zo dat, terwyl de Hoogstammen boven den Heining vullen, de Laagstamde het onder vol maken; maar kan men met de Laagstammen, | |
[pagina 458]
| |
naderhand, den gantschen Heining vullen, moeten de Hoogstammen worden weggesneden. In ’t Snoeijen van dit soort van Vrugten, moet men niet Toppen, om dat men dan de Vrugt weg snydt. Maar men moet de Takken, op zyn langst in Mei, waterpas leggen, en letten waar ledige plaats is, en die met een jonge Tak vullen. Men moet zorg dragen dat men gene Sporen wegsnyd. Men Snoeit ze best in den Zomer; in den Winter willen zy ’t minder velen, en men kan ze minder in orde krygen; en Snoeit men in den Zomer, dan groeijen de Scheuten die men houdt te sterker. Aanm. op Lusth.
kroes; is een klein Vat van Yzer, of gewassen reine Aarde, die niet smelt, noch loopt in ’t Vuur; gemeenlyk van boven driekant is, en gebruikt wordt, om Metalen te smelten, en iets in het Vuur te laten beproeven. Zie destillering Pag: 169. en aldaar Fig: S. T. ` De Zilversmeden gebruiken Yzeren Kroezen, om dat zy hun voordeeliger zyn. Maar deze kunnen niet gebruikt worden, dan daar de Stof lichter, dan ’t Yzer smelt, en ’t Vuur zo zwaar niet hoeft te zyn, dat’er Yzer van smelten kan.
kroes noemt men ook een Vat van Tin, of Zilveren, waar uit men drinkt, en die veel placht in gebruik te wezen.
kromhals noemt men in de Scheikunst een Retort. ’t Is een Vat van Glas, of zuivere Aarde, met een lange, doch kromme hals, ’t geen tot Destillering dient, en aan welker Mond gemeenlyk vaftgemaakt wordt een ander Vat, waar in men ontfangt ’t geen door de hitte van ’t Vuur wordt uitgedreven, of ten minste wordt het met de Mond in Water gestoken; gelyk men doet als men de Kwik van ’t Zilver scheidt. Zie destillering Pag: 166.
kroonbomen. Zie stambomen.
kroost, anders Endegroen, of Waterlinzen, by de Latynen Lenticula Aquatica, of Palustris geheten, is een groen Mos op het water, wiens Bladeren rond en zeer klein zyn. Het heeft de gedaante van Linzen, waarom het ook zo hiet, aan deze Bladers hangen vele kleine vezelen, of hairen die voor wortels dienen,en zy dryven op een stilstaand water. Als het water komt te vloeijen, volgen ze den stroom, en zo dra ze de wal raken schieten ze wortel, en wassen zo groot als de Waterkers. Men vindt deze Plant in de Grachten en stilstaande Wateren. Zy bloeit in Mei en Juny. | |
Eigenschap van ’t kroost.Het water uit de blaren der Waterlinzen, is in achting voor de ontstekingen van alle Edele delen, en voor de besmettelyke Koorsen. Het zelfde water van buiten gebruikt, geneest de rodigheid der Ogen, en verdryft de ontsteking der Wynbrauwen, Ballen en Borsten.
krop-gezwel, is een Gezwel onder de Kin aan den Hals, dat niet wankleurig, maar zagt en zonder pyn is. De Inwoonders van enige, inzonderheid bergagtige Landen, zyn daar zeer aan onderhevig; inzonderheid vaste en vollyvige luiden, die Sneeuwater, of kil- en Ys-koud water, in zeer grote hitte, of na enige zware oefening, drinken. | |
Middelen voor krop-gezwellen.I. Men moet de Krop-gezwellen ten eerste genezen, anders vatten zy zodanig wortel, dat zy altyd duren. Men moet den Buik zuiveren met Manna, of Rozenstroop, gemengd met Agaricum, of Tabletjes de Citro; Daar na moet men de Gom Bdellium met Spog mengen, en daar een Pleister van maken, om ze om den Hals te leggen. II. Neem twee oncen Rots-aluin, Zee-schuim, zandige Spons, van elks een once. Calcineer het in een aarden Pot, die verglaasd is, in een Oven, na dat’er het Brood uit is, van den avond tot den morgen. Van deze Poejer moet men ’s avonds zo veel, als men naaulyks tussen twee vingeren vatten kan, op de Tong leggen, en den Hals van boven, na onderen des morgens vryven; en op die Poejer nemen een Lepel vol goede en sterke Brandewyn, en dus den tyd van twaalf, of vyftien dagen voortgaan. III. Neem de kleine Darmen van een Schaap, leg ze om den hals tot dat zy koud-zyn; leg’er daar na weder warme om, als’er nog een Schaap gedood wordt. En doe dit zo menigmalen, als u behaagt. IV. Neem de Poejer van een Addershoofd, naaize in een band, welke gy om den hals zult leggen.
kruid noemt men, in ’t Nederduits, ’t geen anders den naam draagt van Speceryen, en uit enige geurige Gewassen bestaat, die, uit Indiën komende, onder de Spys gedaan wordt, om ze een aangename geur by te zetten. Zy bestaan in Kruidnagelen, Muskaatnoten, Foelie, Peper, Kaneel, Kaneel-hout, Gember. | |
Een gemengd kruid, of Specery voor Pot-spys.Neem twee oncen Gember, een once Peper, onder een gestoten; doe daar gestote Nagelen by; of geraste Muskaatnoot, gestote Kaneel, van elks een once voor een pond Peper, of daar ontrent, naar behagen; doe het in een Doos. | |
Anders.Neem droog klein Zout, en zo veel Speceryen, en bewaar het droog, om ’t gereed te hebben ten gebruike.
kruid; Buskruid; ’t geen men in den Oorlog, om te schieten gebruikt, is een mengzel van een vierde Zwavel en Houtskool, en drie vierde Zalpeter. De Kolen geven’er ’t lyf aan, en maaken, dat de levendigheid der Salpeter de Zwavel niet doof maakt, terwyl de Zwavel het doet vuur vatten. Men gebruikt, tot het maken daar van, Kruid- | |
[pagina 459]
| |
molens, waar van de Vyzels en Stampers van Yzer zyn. ’t Geen maakt, dat dit werk gevaarlyk is, om dat deze Stampers op ledige plaatzen rakende, ligt een vonk maken. Als men, de stof op de Molen bereid zynde, tot Graan gemaakt heeft, wordt het gezift, en de verscheidenheid, van de grootte der Zeven, maakt het verschil in ’t zoort van Kruid.
kruiddoos noemt men in ’t Huishouden ene zodanige Doos van Koper, Zilver, Blik, Tin, of Hout, waar in men het Kruid in gereedheid, in verscheiden huisjes afgezonderd, of gemengd, bewaart.
kruiden noemt men allerleije Gewassen, welke niet houtachtig, en niet groot zyn. Zy duren alleen een, of meer Jaren. Men onderscheidt ze in ’t algemeen in Moeskruiden, Wilde Kruiden, Onkruid; Veldvruchten, Geneeskruiden; welke laatste by uitstekenheid wel Kruiden worden geheten. Die alle de soorten, naar de kunst, wil leeren kennen, moet tot de Boeken der Kruidkenneren; voor al Raai, Tournefort, Morison, Boerhaven, en anderen, van later Eeuw, zyn toevlucht nemen, of anders tot Dodonoeus, Lobel, Dioscorides, Theophrastus, enz. Hoe in de Geneeskunst ’t ene voor ’t andere Kruid genomen wordt. Zie geneesmiddelen.
kruidmuts, is zodanig een Muts, welke, met Kruidige en geurige Gewassen deurstikt, en op ’t Hooft gezet wordt, voor Hoofdkwalen.
kruidnagel is een droge, onrype Vrugt, van de Molukkise Eilanden, of thans van Ambon alleen; zynde de Nagelbomen op de Molukkos geheel uitgeroeid. Zie Hed. Hist. Om de gedaante welke zy naar een Spyker, of liever Nagel heeft, en zy zwart tot ons komt, heeft zy daar den naam van gekregen. Die grof, gevoed, droog, gemakklyk te breken, geurig, scherp zyn, zyn de beste.
kruidnagel-boom is een Boom, die glad van stam, niet dik van bast, van grootte, en gestalte naar een Pereboom gelykt. De bladen zyn fraai, als die van de Peer, maar geurig. Hier aan groejen de Vrugten by trosjes, die kort na haar uitbloeijen, van den Wyn- tot de Wintermaand toe, ten gebruike geplukt worden. Zie Hed. Hist. Eigenschappen. Het water van de Nagelen nieulings getrokken, ruikt uitnemend, en is in toevallen van flaauten uitnemend goed; enige doen met Nagelen, Neutemuscaat, lange en zwarte Peper, in de Spaanse-pokken zweten. De Nagelen zyn voor de Lever, Maag, en ’t Hart goed, versterken die delen, zy bevorderen de Koking, en stoppen den Buik.
kruid-toren; Kruidhuis wordt een Gebouw genaamd, daar ’t Kruid in bewaard wordt.
kruikebladen, ook Plompen; Water-rozen; of in ’t Latyn, Nymphea Nenuphar, Zie Hubners Kunst-Woordenb. | |
Eigenschappen der Witte kruikebladen.Men gebruikt in de Geneeskunde de Witte, waar van de Bloem verfrissende en bevogtigende is, zo wel, als de Wortel. Men neemt het Afziedzel daar van, wel voor de Jicht en brandende Koorsen. Zy is ook goed voor de scherpheid van ’t Water, en om ’t Bloet zacht te maken. Eindlyk gebruikt men ze uitwendig, om het vel te reinigen, en verzagten.
’t kruis van een Hert, is een Been, ’t geen in zyn hart gevonden, de gedaante van een Kruis heeft.
kruisbessen; Zie doornbessen. ’t Zyn de vrugten van een Boomtje, dat met Doornen bezet is, die in ’t kruis de takken, als zy nog jong zyn, aan de knoppen omringen, en daar van daan den naam ook van Kruisdoornen dragen. Beschryving. Dit Heester-gewas groeit op zyn meest tot de hoogte van zes, of zeven voeten, is bezet in ’t kruis met harde en scherpe Doornen. De bladen zyn byna rond, maar gehoekt. De bloemen hebben vyf bladen, die in ’t ronde staan. Daar op volgen de Vrugten, die in Holland witte; gele en paarsen zyn, en waar van de eerste meest ryp in gebruik zyn, als zynde de grootste, en zoetste in smaak. Plaats. Op enige Plaatsen teelt men ze wel voor Hagen, of vindt ze in ’t wild: maar in Holland teelt men ze in de Tuinen. Eigenschappen. Als de Doornbessen nog onryp zyn, dienenze op driederhande wyzen. Vooreerst, om dat men ze in de plaats van Verjuis in Saus gebruikt, voor al in Saus voor verze Makrelen. Ten twede, om dat men ze op velerhande wyzen, kookt en stooft, en eet met Suiker zoet gemaakt. Ten derde, om dat men ze inlegt, om ’s Winters te gebruiken, en eindlyk gebruikt men ze ryp en uit de hand. Wanneer zy aangenaam zoet zyn. Men wil, dat zy versterken, als zy in, of met Vlees gegeten worden, en den Galligen goed zyn, de Eetlust opwekken, den Dorst lessen, en de Vrouwen dienstig zyn, die Zwanger zyn. Als zy ryp zyn, dienen ze voor goed Nagerecht, dog niet voor Spys: maar onryp zyn zy goed voor de ontstelde Maag, voor Bloedloop en Bloed spuwen. De bladen zyn voor ontstekingen dienstig.
kruisdistel. Zie endeloos. Zy wordt in ’t Frans ook Chardon Roland, of Chardon a cent têtes geheten. Men zal’er twee soorten van onderscheiden. Het gemene Endeloos, en Zee-endeloos. | |
Beschryving van het gemene Endeloos.’t Is ene Doornachtige Plant met grote bladen, die ruw op de kant zyn, en kruidig van smaak. Als zy eerst voor den dag komen, zyn zy zacht; maar in ’t wassen worden zy zeer stekelig boven op de stam, op welker topeind verscheiden ronde hoofden, als klootjes, met Doornen omringd, zyn; die hard, sterk, en als Sterren zyn, waar van de ene groen, de andere wit, en somtyds blaau zyn. | |
[pagina 460]
| |
Plaats. Deze Plant groeit op ruwe en zandige plaatzen. Men vindt ze ontrent Trenten en elders, en zy bloeit in Juni en Juli. Engenschappen. Deszelfs Wortel verhit, en bevordert het Watermaken en de Stonden, verdryft de winderigheid. Als zy gedronken wordt in Wyn, dient zy tegen vergif, en Slangenbeten, en de ziekten der Lever. Men neemt daar een vierendeel-loods in eens van. De bladen zyn goed om te eten, en men legt ze met Zout in. | |
Beschryving der zee-kruisdistel.De bladen zyn groter, dan die der eerste, en met Stekels en Doorns omringd. Doch de wortels zyn langer, tederder, en beter om in te leggen, dan die der gemene Kruisdistel, rondom groenachtig geschilderd, de Stam is vleessiger, grover, gladder, met blaauwe hoofden. Plaats. Zy groeit aan de Zéékanten, inzonderheid by Venetien en Jerols, en bloeit in Juni en Juli. Eigenschappen. Het Afziedzel van derzelver Wortels opent de Lever, en is zeer goed voor Geluw- en Water-zucht. De Wortel in een kookzel van Ossetong, of Melissen genomen, is goed voor kwalykheid, en een gezwollen keel; voor de verstopping der Nieren, en Lyf-moer. Voor den eten genomen, belet zy het dronkenmaken; en maakt loslyvig.
kruis-wortel. Senecio. Beschryving. ’t Is een Plant, welker steng een elleboog, op zyn meest, hoog groeit en rosachtig is. Deszelfs bladen zyn lang en gesneden, als die van Raket; alhoewel zy kleinder en ruiger om de bloemen zyn. De bloemen zyn geel: maar worden wit, als een grys man, waar van daan zy den naam van Erigeron en Senecio gekregen hebben. Plaats. Deze Plant wast in alle Tuinen, ja zelf op oude Muren; zy bloeit alle maand; en is het gantse jaar deur groen. Eigenschappen. De Kruis-wortel is verkoelend, en een weinig ontbindende. De bloemen gedronken, wringen de keel toe: maar de Stam met Wyn gekookt en gedronken, geneest de Maagpypen, welke door de Gal veroorzaakt worden. Het Sap der bladen zo wel, als der zelver Afziedzel en Water, verwekt de Stonden. De bladen en bloemen Verkoelen, en zyn goed in een Pap, op de ontstoken Borsten der zogende gelegd.
kruissen, is een Kunstwoord in de Snoei-kunst; dat gebruikt wordt, als de takken aan een Heining, of Hek, zo zyn aangebonden, dat zy dwers over den ander leggen. Dit is een fout in ’t Werk, die Liefhebbers der Snoei-kunst zo veel mooglyk vermyden zullen; schoon zy ’t somtyds doen zullen, om ene ledige plaats te vullen.
kruize munt. Een kruid, waar van twee soorten zyn, de Tamme, en de Wilde, die wederom vyf byzondere soorten heeft, by de Kruid-beschryvers te zien. Zie Hubners Kunstwoordenb. Beschryving. De grote Kruize-munt is welriekende; zy heeft de bladeren van de Salie, maar kleiner, en gekerft, is voorzien met ene menigte van takjens, aan ’t einde van dewelke de bloemen airswyze voortkomen, en rood en fluweelachtig zyn. Zy is moeijelyk om te verzetten; en daarom, als ze eens ergens geplant is, kan men ze niet weder uitroeijen. Plaats. Men vindt ze in alle Tuinen: Zy bloeit in Oogstmaand. Eigenschappen. Zy heeft enen scherpachtigen smaak, is ook een weinig bitter, en heeft fyne déélen; zy verwarmt, stopt en droogt op; in ’t algemeen is zy goed voor de Maag; hare reuk versterkt de Herssenen. Het sap met Azyn gedronken, stuit den Bloed-loop, beneemt de walging van de Maag, en dood de Wormen. | |
Beschryving van de Wilde Munte.Hare bladen zyn veel groter, dan die van de Tamme, meer met Dons bezet, en witachtiger; hare takken zyn een elleboog hoog; hare bloemen airs-gewyze, van ene purpere koleur, en enen sterken reuk. Plaats. Zy groeit op waterachtige plaatzen, en bloeit mede in Oogstmaand. Eigenschappen. Haar Sap zuivert de Vrouwen na de Kraam, en ’t Afkookzel daar van, is zeer dienstig voor de Engborstigen en Kortademigen, als zy die inwendig innemen, als mede dien ’t Zaad in den slaap licht ontschiet, insgelyks voor de geluwe. De rook daar van, door ’t branden verwekt, zo wel als het Kruid, verjaagt Slangen en Vlojen, het Sap is goed voor de klier- en krop-gezwellen; te weten, als men het warm maakt, en de beledigde plaats daar mede stooft. In ’t algemeen heeft deze wilde Munt, alle de hoedanigheden van de Tamme, en wel in groter kracht. De Munt gestoten en met Zout gemengd, is goed voor de beten van dulle honden; gestoten, en als een pleister toegemaakt, versterkt zy de zwakke Maag. Twee, of drie Spruitjens van Munte gedronken, met Sap van zure Granaat, stilt den Hik, Braking en Gal-buikloop; zy is uitstekend om hun den Reuk te herstellen, die hem verloren hebben, als men haar dikwils onder de Neus houdt; haar blad gedroogd en tot een Poeijer gemaakt, met witten Wyn gedronken, doet de Wormen by kinderen sterven. Die veel van Melk houden, en ze echter niet kunnen verdragen, moeten aanstonds, na dat zy de zelve gegeten hebben, enige bladeren van Munte knauwen, om te beletten dat de Melk in de Maag niet schifte; want de Munte heeft die kracht, om te maken dat de Melk niet tot een loopt; zelfs om de Kaas voor het bederf en verrotting te bewaren, als men ze met het Sap, of Afkookzel van Munte besproeit. Eindelyk stilt de Munte ook de koude Hoofdpyn, als men ze op het Voorhoofd bindt. Siroop van Kruize Munt. Zie siroop.
krygsraad houden is een Kunstwoord der Jageren, waar mede zy betekenen, dat de Brakken, het Spoor hebbende opgedaan, de lugt daar van zo sterk vinden, dat zy by een loopen, de neuzen by den anderen steken en snuffelen.
kuddeboter; is een woord van de keuken, en betekent het vet van Varkens-reuzel gesmolten. | |
[pagina 461]
| |
Om dit lang te bewaren, moet men’er, als men het gesmolten heeft, op drie pond ontrent een half pond Verjuis onder smelten, en laten koken. Als men de Pomade dus bereidt, kan men ze lang bewaren. Zie varken.
kug, is een geweld, welke Long en Borst, door middel van schielyke uitwerping der lucht doet, om zich van’t gene te ontlasten, dat in ’t Strotten-Hoofd- en Longe-pypen, moeilyk en ongemaklyk is. Deze wordt, naar dat zy vogt en fluimen opbrengt, of niet, in een droge en vochtige kuch onderscheiden; Wy zullen van droge Kug spreken, na dat we van de vogtige, of liever de Verkoudheid gesproken hebben. | |
Van de Kug der Verkoudheid.Naar dat de vogt scherper, of min scherp, gebondener, of min gebonden is, gekookter, of min gekookt, beter, of minder schiet, wordt zy gevaarlyk, of min gevaarlyk, van korter, of langer duur gehouden. En zy doen niet ongegrond, die vaststellen, dat zy niet zonder Ontsteking, of Roos van ’t Strottenhoofd en Longepypen, voorvalt. | |
Middelen daar tegen.I. De Ryken kunnen zich daar van genezen, door Koffy, Thee, Chocolaat, Spaanse Wyn, Mede te drinken; mits dat zy zich van ’t geen kruiderig is onthouden. II. Het gemeen kan ’s avonds, na bed gaande, en ’s morgens opstaande, wat uitgebrande Brandewyn met Suiker drinken; wat op Wyn zetten Salie, Rosmaryn en Suiker, en ’t zelve ’s morgens en ’s avonds met een kelkje innemen. III. Neem een half pint Sap van Malrow, en zo veel Sap van Venkel; laat het koken met anderhalf pond Honig tot een Stroop, en gebruik daar ’smorgens en ’s avonds; by dag en nagt van. Dit dient zeer wel voor luiden, die wat Jaren krygen. Men moet ondertussen Hoofd, Voeten en Borst warm houden. IV. Die willen, of kunnen roken, zullen weldoen, dat zy Salie, of Mariolein, of Beteuni roken; en zo ’t nodig is, den Buik zuiveren met twee oncen Manna, in een Aftreksel van een vierendeel-loots Rabarber gesmolten. Een Verkoudheid, die van hitte komt, is aan een rood Aangezicht, diepgezonken Ogen, een gedurig lopen van Neus en Mond, een water, dat het vel open byt, aan Pis die hoog gekleurd is, en een klein koorsje te kennen. Alle deze tekenen beduiden wel eens in jonge luiden, dat’er een ontsteking der Borst op handen is, en in manlyke jaren een Zyd-wee, of ontsteking der Long, of van een bederving, of aanwassing der Long. V. Men moet het voorkomen door Middelen in de Tering voorgeschreven, zonder over ’t Aderlaten in ’t begin te twyffelen, en zich den Buik te zuiveren met Cassia in Wei gesmolten, en dikmaal met verkoelende Clysteren de Darm te spoelen. De Stroop van witte Heemst is goed, waar in een weinig Maankop is gekookt, onder anderen een op deze wyze gemaakt. | |
Stroop van den Hoest.Neem twee handvollen Zemelen, een dozyn witte Maankops-bollen, een handvol bladen van witte Heemst en van Bingelkruid. Doe het alles in vyf pinten water op de helft koken; Zyg het dan deur; doe in het deurzygen twee pond Suiker; en laat het tot een Syroop verkoken, welke gy nu en dan met een Eijerlepel, en voor al, als gy slapen gaat, zult gebruiken. VI. Als’er geen grote hitte by de Verkoudheid is, en alleen maar een huivering, is zy niet gevaarlyk; en men kan gebruiken, ’t geen te voren is voorgeschreven in Verkoudheid. Wy zullen alleen aanmerken, dat’er een Drank met de Wortels van Aardbeijen, Aspersies en Zoethout moet gedronken worden, en men kan ’s morgens een Nat gebruiken, waar in een handvol, Kaasjes- en Violen-bladen is gekookt. | |
De droge Kug.Deze gebeurd wanneer de Longepypen droog zyn, of een dunne vocht opgeven, of dat de vocht te dik is, of somwyl, dat’er iet in de Long, of Longepyp vast zit. Somwyl heeft men ze van geboorte, en van zwakheid der borst. | |
Natuurlyk Middel voor de droge Kug.Men heeft niet anders, dan het voorbeeld van de Moeders en Minnen, zo in ’t Voedzel, als Opvoeding te volgen, welke zy gebruiken, om eem kindt wel op te brengen tot zyn jaren. Men krygt ze somwyl van te veel Wyns, en Brandewyns te drinken; ook krygen ze jonge Dochters, die de Stonden niet geregeld hebben, en Vrouwen na hun Kraambedden, of ’t ophouden der Stonden, of na een lange koors; ook krygt men ze wel eens van Honger en Dorst lyden. Om’er zich van te redden, moet men naar den eis der omstandigheden op den Arm, of Voet Ader-laten. Daar by moet men middelen gebruiken, dienstig voor de Stonden; zo’er geen verstoppingen in den Buik, noch Hoofdpynen by zyn, zal men Ezelinnen-, of Koeijen-melk gebruiken. Zo dit niet is, zal men met het onderlyf baden, en dat alleen ’s morgens; en ’s avonds, zal men een kommetje gepelde Gerst, met een weinig Suikers, en somwyl een Amandel-melk, nemen. Somwyl gebeurt het wel, dat deze Kug ons eens van een hete-gematigheid voorkomt; welke somwyl niet veel kwaad in zich heeft: maar somwyl evenwel moeilyk is, of kwaad dreigt. In zulk een geval zyn verkloelende Clisteren en Buikzuiveringen in den beginne goed, met Cassia, Catholicum duplex, gesmolten in een Afziedzel van Kaasjesbladen, Bingelkruid en Violen; of men zal zyne maaltyd met gestoofde Spanasie beginnen, of Pruimen gekookt, in ’t nat van Bingelkruid, | |
[pagina 462]
| |
Kaasjes-, of Violenbladen. Zo men zich door deze Kuch zag afnemen; en enige Hoofdpyn en ontstekingen op de borst, en een afgebroken slaap gewaar wierd, moet men zich zonder schreum doen aderlaten, en de Middelen gebruiken, die, in een Verkoudheid uit hitte, zyn voorgeschreven, en voor al moet men het Slikbrokje en Opiaat ’s morgens en ’s avonds nemen; ’t geen onder ’t Woord hoest is voorgeschreven.
kuisboom, Zie Agnus Castus.
kuisheid, Zie, Agnus Castus. Smeersel van Jupiter, Stroop van Kruikebladen, of slikbrokje der kuisheid. Neem twéé oncen Kamfer, vryfze zo goed, als gy kunt, in een Marmore Mortier; doe ze allengskens smelten in acht oncen Conserf van Bloemen van Kruidebladen, of Nenuphar. Meng’er daar na onder een once zaad van Kwartelbeijen, van Bilsenkruid, en een en een vierde once en twee scrupels Zoethout, alles gestoten. Doe hier zo veel Stroop van Plompen, of Nenuphar by, als voor een Slikbrok nodig is, welke men in een welgesloten Pot moet bewaren. Men moe’er ’s avonds en ’s morgens twee, of drie Dragmen van nemen, en daar op een glas Wei drinken, waar in men een stuk gloeijend Yzer heeft gekoeld. Men moet ook de schamele deelen met geperste Olie van Bilsen smeren.
kurkboom. in ’t Latyn, Suber. Beschryving. ’t Is een Boom, die een soort van groene Eike is. Maar zyne bast, is ligt, sponsig, en van gryze koleur, trekkende wat na den gele. Zy laat zich van de stam scheiden, als’er ene andere bast onder komt. Deszelf, bladen, buitenbast, en derzelver Eikels, gelyken na die van de groene Eik. Plaats. Dees Boom wast in Italien, Provence, Gascogne, Spanje en andere hete landen. Eigenschappen. De Poeijer van de bast der Kurkboom, gedronken, met het water, stolt het bloed, van wat plaats van ’t lighaam het zy. Deszelfs Afziedsel geneest de Zaadloop. De eikel tot een Meel gemaakt, en tot het gewigt van een vierde-loods, in het Sap van Weegbre gegeven, geneest be Buikloop en de Vloed.
kurk noemt men den bast van den Kurkboom. Elk weet, dat men van deze bast de Stopzels van Bottels maakt; en het gene waar op sommige Netten dryven, Dobbers geheten. De beste Kurk is de ligste, de effenste, die een matige dikte, zonder scheuren, met weinige kwasten heeft, en gemaklyk te snyden is. | |
Hoe men de Kurk Oogst.Om de Bast gemaklyk af te halen, geeft men ene snede overlangs op den Boom, daar na legt men dezen Bast, door de onderbast afgestoten, in ’t water, en legt’er steenen op om ze plat te maken. Daar na doet men ze drogen, en eindlyk gebruikt men ze, om’er Stopsels op Bottels, Dobbers van Netten, enz. van te maken.
kwalykte. Als men kwalyk is, gevoelt men een grote zwakte en slapheid van het lighaam; men wordt bleek, zonder echter pyn, of ongemak, dan voor ’t hart, gewaar te worden; en de Pols is, of klein, of traag, of gans weg. De oorzaken zyn zo veelvuldige, en uit- en inwendige van den geest, en ’t lighaam, dat het kwalyk mooglyk zoude wezen, ze alle op te tellen. En de oorzaken zyn zo strydig, dat het naau mooglyk is in allerlei omstandigheden raad te geven; Dewyl de genezing daar na gericht moet wezen. Zie hart. alwaar’er verscheide Middelen voor, aan de hand worden gegeven.
kwartel is een kleine Vogel, wat groter, als een Lyster. Zy vertrekt alle jaren, en onthoudt zich in de Koornlanden, en Velden. Men hoort ze in April slaan. Haar slaan is aangenaam; zy maken hunne Nesten op den grond, en Broeijen in Mei. Men moet ze in dien tyd niet vangen; om dat dan hunne jongen omhals zouden raken. De Wyfjes kent men aan een gespikkelde hals, en dat het onder de kin niet zwart is, maar aardkleurig tot aan ’t hoofd toe. De borst en buik is byna wit; rug en vlerken zyn tot aan de keel toe geel. Maar het Mannetje is aan ’t hoofd, den hals, de rug, de vleugels byna zwart, met witte strepen na buiten toe. Deszelf bek is zwart, en de poten zyn glinsterend witachtig. Die Vogel komt niet, dan in ’t Voorjaar over, en gaat weer heen op ’t laatst van den Zomer. Het Vet is goet, om vlekken uit de ogen te doen; deszelf Mist wordt goed gehouden, voor de Vallende Ziekte, als zy droog en gestoten is. | |
Hoe men de Kwartels met het Steekgaren vangt.De tyd, om Kwartels met het Steek-garen te vangen, is van den maand April, tot Augustus, wanneer hunne Geiltyd uit is. Men vangt niet dan Mannetjes, om dat zy op den Man aankomen, die het gefluit van ’t Wyfje, op een Wagtel-beentje, of Kwartel-fluitje, dat op een van de afgebeelde Figuren hier achter vertoond wordt, nabootst. Het eerste A. bestaat uit een klein leder Zakje, dat twee vingers wyd en vier lang is, op een punt eindigt, en half met Paardshaair gevuld is; en uit een klein Fluitje C. op ’t eind vastgemaakt. Dit is gemaakt van het been van een Katte-, of Haze-poot, of, ’t geen nog beter is, van het Vleugel-been van een oude Reiger, ’t welke men drie vingers breed lang snyt. Men maakt het eind C. op de wyze van een Fluitje, met een weinig zagt Was. Men steekt ook een klein stukje Was in ’t eind B. om ’t zelve te sluiten; maar men steekt daar met een naald een gaatje in. Als men het helderder wil doen blazen, nypt men dit Fluitje aan ’t Zakje vaster. Om’er mede te spelen, legt men het op zyn lang in de linker hand; en, houdende ene der vingeren van de hand, op het bovenste van het Zakje slaat men op de plaats, door A. getekend, met het [illustratie] | |
[pagina 463]
| |
achterste van den duim der rechterhand, om het geluit van ’t Wyfje na te bootzen. Het twede soort van Wagtelfluitje, in de twede Figuur verbeeld, is vier vingeren breed lang, en dikker, als een duim. Het is gemaakt aan een Yzerdraad in ’t rond gebogen, 1. als of het een ronde Veer moest wezen. Dit wordt met een leder overtogen, ’t welk op ’t eind een plat stukje hout moet hebben, getekend door 2., ’t geen in ’t midden een handvatje van Tou, of Leder heeft, getekend met 7. Dit houdt men met ene hand, om het te doen spelen; en aan de andere kant maakt men aan ’t eind van ’t Leder 3. een klein Fluitje 4. 4. vast; even, als aan ’t Wagtelfluitje, door ’t eerste Figuur verbeeld. Om het te doen spelen, neemt men ’t stukje Tou, of Leder 7. in de linker hand, byna tegen ’t stukje hout 2. aan; en de rechter hand slaat men aen ’t Wagtelfluitje, ter plaatze daar het aan ’t Leder is vast gebonden 3, en men doet het geluit geven, gelyk een Wyfje, dat het Mannetje roept. De Savojards, of Marskramers, hebben somwyl Wagtelfluitjes, op de laatste wys gemaakt. Wat de Steek-garens belangt; hoe deze gemaakt worden, kan men in dat Artikel zien. Men draagt ze in de zak, of een klein zakje met de Wagtelfluit. Als gy in ’t vangen van die Vogels tydverdryf zoekt, moet gy met Zons opgang, ten negenen, ’s middags, ten drie uren, en met Zons ondergang langs de met koorn gedekte Velden, met uw Kwartelfluit in de hand, wandelen: en, zo haast, als gy een Kwartel hoort; tweemaal op het Fluitje slaan. Zo hy geen Wyfje heeft, zal zy aanstonds twintig schreden van u afvliegen, voor al des morgens en ’s avonds; daar uit zult gy zien, of het een Mannetje alleen is: want zo het zyn Wyfje heeft, al slaat het, en hoort het uw Fluitje, het zal u echter niet naderen. Zo gy weet, dat het een Mannetje alleen is, moet gy ’t op vyftien schreden naderen; en uw Steekgaren zetten; onderstel, dat de Lynen die gestipt staan, en getekend door de Letters A. B. C. D. E. F. G. H. de vorens van ’t koorn zyn, en dat de Wagtel op de letter P. zy. Span uw Net op het hoogste van de voren, rakend aan het koorn, zo dat de Vogel, die dwers deur ’t koorn loopt, daar in loopt zonder merken. Gaat dan daar van daan, op ’t eind van de derde, of vierde voren. O. op welke plaats gy u laag moet houden, en schuilen over ’t midden van ’t Net, om de Wagtel te roepen. Zo dra de Wagtel slaat, en niet eerder; antwoord hem, en, als hy ophoudt, hou dan ook op, dan zal hy aanstonds, na u toekomen, menende, dat het Wyfje hem roept, en hy zal in het Steek-garen lopen. Gy moet u niet haasten, om’er na toe te lopen: want somwyl gebeurt het, dat’er twee, of drie in ’t zelfde stuk koorn zyn; die geen Wyfje hebben, en niet slaan, als zy u horen, het Mannetje roepen, dat u antwoordt: maar het Wyfje lopen zoeken, daar zy het menen te horen zingen: doch als zy dicht by ’t Net komen, en’er zullen in lopen, u zien, en als gy den gevangen uit ’t Net wilt halen, weg vliegen, en niet weder komen. Zo ’t kwam te gebeuren, dat de Kwartel deur een van de einden van ’t Net was deurgeraakt, zoude hy ten eerste by u zyn; dan moet gy u niet bewegen, maar hem tyd gunnen, om weder van u te gaan; en als hy ver genoeg is, om u niet te zien, noch te horen, moet gy aan de andere kant van ’t Net zoetjes lopen, om hem weder in ’t Net te doen komen. ’s Morgens voor Zons opgang, of ’s avonds, na Zons ondergang, als’er Dauw op ’t Veld is, of, over dag, als ’t geregent heeft, willen de Kwartels niet lopen, om zich niet nat te maken: maar zy vliegen in eens voor uwe voeten. In zo een geval moet gy u kort by den bodem van ’t net plaatzen, op dat de eerste Kwartel die vliegt, en zich dicht by u neerzet, niet ver hoeft te lopen, om’er in te komen: want zy zal liever willen lopen, merkende, dat gy ze te naby zyt, als zy zich in de hoogte zal willen begeven. Ik heb gooordeeld, dat het dienstig was, u een Kooi af te beelden, waar in men de Kwartels voedt. Neem twee droge Planken Q. Q. van vier voeten lang, enen voet breed, en een duim dik; maak aan de zelve met spykers stukjes hout vast, die plat, een vinger breed, en aan weerskanten van de Kooi, zo wyd van een, gespykert worden, dat zy zo veel open plaats laten, als zy dik zyn, S. O. en dat’er van binnen vier duim hoogte tussen de Planken zy van T. tot V. Aan wedereinden moet men een plankje maken van een voet lang, en vier duimen breed; R. R. dat als een Deurtje open gaat, om de Kwartels daar door in de Kooi te zetten, en’er uit te halen. Men moet ook twee kleine Bakken maken Z. Y. X., die zo lang, als de Kooi, zyn; en een afscheiding in ’t midden Y. hebben, om ’t Eten en Drinken van een te scheiden; en men zal’er aan wéérskanten van de Kooi enen zetten. Deze Bakken moeten maar twee duimen diep zyn. | |
Hoe men de Kwartels met een Sleep-net, en een staanden Hond vangt.De tyd van Kwartels met een Sleep-net, en een staanden Hond te vangen, is, na dat zy in de Meimaand in het veld zyn gekomen, tot in den maand September, dat zy vertrekken. Deze vangst is moeilyker, als de voorgaande, maar zy is vermaaklyker, en voordeliger. Om deze te verrichten, moet men een staanden Hond, die ’t Wild tegen houdt, en een Sleep-net hebben. Twee gaan’er te samen, en terwyl de een het Net in orde opgeschoten op de Arm draagt, om’er zich schielyk van te kunnen bedienen, draagt de ander een Zak, om’er de gevangen Wagtels in te steken. Als men op de plaats der Jagt gekomen is, moet men den Hond voor uit doen lopen; en zo veel doen Jagen, met den neus in de wind op, als mooglyk is; en, zo dra hy stil staat, zult gy een schreed vyftien, of twintig boven den Hond, lopen, en uw Net los maken, houdende elk het eind van een Touw van ’t Net in de hand; en slepen het voort, tot dat het voor den Hond heen gehaald is. | |
[pagina 464]
| |
Zo het Wild niet te voorschyn komt, sla uw Hoed op ’t Net, om het op te doen vliegen; en, als ’t gevangen is, schiet uw Net weder op, en gaat weder Jagen, gelyk de eerste reis. De volgende Figuur toont, hoe de Hond stal houd voor een Kwartel, en hoe het Net, over ’t Wild heen, tot den Neus van den Hond getrokken wordt. | |
Hoe men de Kwartels zonder Hond vangt.De Boeren, die hun werk maken van Leeuwerken en Pluvieren te vangen, gaan ook in ’t Veld op de Kwartelvangst. Gelyk zy geen middel hebben, om een staanden Hond te krygen, of ze niet weten te leeren, zo vergenoegen zy zich, met een Kwartel-flurtje, of een Kwartel te horen slaan. Deze Jagt moet geschieden, als de Kwartels geil zyn. Men gaet met zyn tween, en een heeft het Sleep-net, en de ander het Kwartel-fluitje, dat hy somwyl eens laat horen. Elk luistert scharp toe. Zo dra men een Kwartel hoort slaan, loopt men’er na toe. Als men ter plaatse is gekomen, daar men de Kwartels gehoord heeft, gaat men stil op den Buik leggen, tot dat men de Kwartel weder hoort slaan; als men net de plaats weet, maakt men ’t Net los, en gaat het slepen tot zy opgevlogen is, en zo zy menen over ’r hoofd gesleept te hebben, gaan zy te rug, en de einden van het Sleep-net weder gehouden hebbende, slaan zy’er met haar hoed op, en slepen het vervolgens verder; en doen het menigmaal, tot dat de Kwartel opvliegt, of gevangen is. Als’er een Mannetje is, dat geen Wyfje heeft, antwoordt het op ’t Fluitje: waarom men het, terwyl het slaat, byna op ’t lyf loopt. Men vangt’er vele van, een uur voor Zons ondergang, om dat het Wyfje dan loopt door de kruiden; en zo dra het Mannetje zyn Wyfje uit het gezicht verliest, loopt het ’t zelve, al schreeuwende, na, daarom zyn ze van naby gemaklyk te volgen, en met haar beiden te gelyk te vangen. Maar, als de Zon onder, en de Douw gevallen is, lopen de Kwartels niet meer, en houden zich gedoken op ene plaats. Dan moet men de list gebruiken, die in een Figuur hier achter afgebeeld wordt. Als men een Kwartel heeft gehoord, die geen Wyfje heeft; zoek dan een plaats, daar ’t kruid hoog staat, en maak uw Net los; span het daar zo, dat het Tou A. D. na de Wagtel toe is, die met de letter R. wordt afgebeeld. Men moet letten, dat het kruid voor uit niet vertreden zy; loop dan aan de staart van ’t Net G. en als gy op uw Buik legt, zo lok de Kwartel; zo dra hy slaat, antwoord hem, maar met enen slag van ’t Kwartel-fluitje, om hem te doen voortgaan, dan zal hy onder ’t Net lopen, en als gy ziet, dat hy daar is; sla op uw Hoet om hem op te doen vliegen, en vang hem. | |
Om Kwartels zonder Makker, met een Sleep-net en Hond te vangen, door een Persoon.Somwyl wil men het vermaak wel hebben van de Kwartel-vangst: maar by gebrek van gezelschap, moet men ’t laten. Ik wil u leren, hoe men ’t doet, dat u niet veel kosten zal. Zie de Figuur hier achter: Neem een Stok S. Q. R. zo dik als de steel van een Vork, en drie, of vier voeten lang, aan ’t ene ne eind dikker, als aan ’t ander. Doe aan ’t dunne eind R. een yzere Punt maken, die een half voet lang is, en gelyk het yzer van een Piek, om’er ’t hout in te steken, om dezen Prikker in den grond te pennen, en hem de Reep wel vast te doen houdeu, die daar om laag, negen duim van de plaats daar de punt aan vast gemaakt wordt, Welke plaats door Q. wordt aangewezen. Hou uw Net opgeschoten op uw linker arm, en die Stok in uwe hand; doe den Hond T. jagen, en zo dra hy staat, gae aan zyne kant een roe, of twee van hem af, en steek daar uw Stok in R., in de aarde neder, gaat dan te rug na V., als of gy van den Hond af wilde lopen, laat uw Net omlaag zakken, en trekkende heel sterk aan de knoop, op ’t eind van de Reep, loop voor de neus van den Hond om, tot dat het Net hem rake. Door dit middel zullen de twee Kwartels M. N. gedekt wezen; laat dan uw’ Net om laag vallen, en sla met uw Hoed daar op, om ze te doen ryzen. Gy kunt deze moeite sparen, zo gy, uw Sleep-net gelegt hebbende, ten eersten uwen Hoed in ’t midden O. legt. Want terwyl gy draait, zal hy by het Wild komen, dat daar van schrikkende, zal willen opvliegen. | |
Om de Kwartels te Mesten.Gebruik een Kooi, gelyk te voren beschreven is. Maar die laag en met Lywaat gedekt is, op dat zy zich het hoofd niet aan stuk zouden springen. Tweemalen daags geeft men ze schoon water met Geers, of zuiver Koorn. Als zy vet zyn, maakt men ze op velerleije wyzen gereed, gelyk men zeggen zal. | |
Gebraden Kwartels.Men plukt ze, en haalt’er het ingewant uit, men lardeert ze, of men belegt ze met Spek, men steekt ze daar na aan ’t Spit om te braden; en, zo dra zy gebraden zyn, dist men ze met Oranje-sap op, of met Verjuis, Zout en witte Peper. | |
Gestoofde Kwartels.Neem Kwartels, spou ze, en laat de stukken aan een; snerk ze met gebraden Spek eens op; maak ze smaaklyk met Zout, Peper en Neutmuskaat; doe’er Kampernoeljen, een weinig Meel, en Schapen-nat by, en dis daar na heet op. | |
Kwartels (a la Braise.)Maak een Vulsel van Kalfs-schyfjes, van Ossemerg, Spek, Zout, Peper, Pieterselie; vul daar de Quartels mede. Leg daar na op den grond van de Stoofpan reepen Spek, Kalfs-, of Ossen-lappen, leg daar de Kwartels op, wel met Zout, Peper en fyne kruiden smaaklyk gemaakt; Leg daar nog reepen [illustratie] | |
[pagina 465]
| |
en sneden Spek, en leg’er het deksel dan over heen. Doe het daar na zachtjes met kolen stoven. Gaar zynde, doe’er een Ragout over van Kalfszwezerik, wit gestoofd met Aard-appelen, Hane-kammen Kampernoeljen; waar in, een weinig voor het opdissen, een Dojer van een Ei met Room, moet geweld zyn.
kwartels. (Jonge) worden geschoten, en bereid, gelyk de oude Kwartels.
kwartel-koning, is een Vogel wat groter, als een Marel. De hals en de bek zyn lang; de staart en poten kort, en echter loopt zy ras. Men heeft’er twe soorten van, waar van de ene op de Kapper aast; en de ander zich in’t water onthoudt. De Kwartel-Koning is geen kwaad eten, alzo zy de voorgaande zeer na komt in goede hoedanigheden. Maar, als zy mager, oud is, of Poelachtig ruikt, is ‘t een slecht eten, dat lang in de Maag blyft. Zie de manier van ze te vangen in ’t Hoofdpunt waterhoen.
kweeboom, is die Boom, welke Kwe-Appelen en Peren draagt, een gele vrucht heeft, die hard en wrang is, en niet goed, dan om te stoven, Confyten, Marmeladen en Taarten van te maken. Men heeft, uit onkunde, den naam van Kwe-appelen, ook aan de Kwe-peren gegeven. De Kwe-peer is lang en peerachtiger, dan de appel, doorgaans groter, eerder ryp en smaaklyker. Men heeft vroege en laat rype vruchten: maar de laatste zyn niet waard te planten. De vroegen worden meest tot het Oculeren van onze gemene Peervrugten voortgeteeld, van uitlopen; maar meest van inleggers, en brengen, zonder verenten, goede vrugten voort, die echter, door verenten, op doorn, verbeterd worden. De Portugaalse Kwe-peren zyn de beste, en zyn door hare bruine, byna zwarte schors, van de wilde ligt te onderscheiden; welker laaste houtgrau en witachtig van schors is. In het snoeijen moet men het dikste, ronde, jonge hout bewaren, en het magere uitsnyden. Men mag ook niet veel inkorten, om dat hy boven draagbaarst is. | |
Geconfytte Kween.Als men ze Confyten wil, moet men rype kiezen, ze wel schillen, in vieren snyden, en in schoon water leggen, na dat men’er de klokhuizen heeft uitgenomen. Dit gedaan zynde, laat men ze in schoon water, tot gaar zyn toe, koken. Daar na neemt men ze uit, om ze te laten afdruppen; en ze daar na in een geklaarde Suiker in te leggen, die men wat meer dan laau gemaakt heeft. Men laat ze zo tot den volgenden dag staan, wanneer men de zelfde Stroop laat koken; daar men de Vrugt nog eens in legt. Zo men vreest, dat zy nog niet rood genoeg zyn, houdt men ze gedekt, en mengt daar Conchenille, of Rozen-wyn onder; en eindlyk, als over de Kween een reis dertig-, of veertig-malen een walm opgegaan is, en men oordeelt, dat de Siroop genoeg gekookt is, laat men ze daar in tot den volgenden dag, dat men ze weder over ’t vuur zet, om ze nog eens enige walmen te laten opkoken, tot dat zy gaar zyn. | |
Kween ingelegd op een andere wys.Neem goede gladde, niet stenige, Kween, sny ze in vieren; zo als gy wilt; schil ze, en haal’er de klokhuizen uit, met het stenige, en werp ze in schoon water. Bewaar de schillen en klokhuizen met enige kwade Kween, welke gy in stukjes zult snyden, na dat gy ze van ’t rottige gezuiverd hebt; kook dit samen in een ketel, en laat het tot Moes koken. Dit Afkookzel moet door een doek gezygt zyn, in een aarden, of andere pot. Daar na moet gy dit in uwe Confyt-pan doen, die gy weder op ’t vuur zult zetten, en daar uwe vierdeparten in laten koken. Als zy op zyn pas gekookt zyn, zult gy daar in Suiker, pond voor pond, of drievierendeels voor een pond doen. Dan zult gy ’t weder aan een zachte kook brengen, over een klein vuur; waar over zy schoon, en zo rood, als bloed zullen worden. Als zy na behoren zyn, zult gy ze afnemen, en leggen ze in potten: maar dekken ze niet voor een dag, of twee daar aan. Zo gy wilt, dat zy wit zyn, is ’t niet nodig een Afziedzel te maken. Na dat zy zyn geschilt, kunt gy ze koken in ziedend water, en als zy gekookt zyn, geklaarde Suiker nemen, en ze laten koken, werpende uwe Kween daar in, na dat gy ze uit het schoon water genomen hebt, en laten uitdruipen. Na dat zy tien, of twaalf walmen opgekookt zyn, zult gy ze laten rusten, en daar op de helft van het sap van ene Citroen gieten, om ze wit te maken, daar na op ’t vuur zetten, en ten eerste daar een eind van maken. Zie daar de rechte manier, om Witte en Rode Kween te maken. | |
Om KWEE-VLEES te maken.Neem een dozyn geschilde Kween, in kleine stukjes gesneden, en zonder klokhuis, tot vyf, of zes pinten waters; en kook het tot een goed Afziedzel op twe Pinten. Doe daar in vier ponden Suiker, om dat een pond vruchten, een half pint Parysse maat uitmaakt. Doe het daar na tot een Selei verkoken; en doe het in Dozen, of Potten, als het wat gerust heeft, dat is, dat het nog niet koud is. Zo zult gy het Kwe-vlees maken, dat men gemeenlyk bewaart om het in de Rode-loop te gebruiken, en om, van gezonden, gegeten te worden. | |
Gestoofde Kween.Neem Kween in een nat Papier gerolt, doe ze onder heete As met klein vuur braden. Dit gedaan zynde, sny ze aan vierdeparten; neem’er de klokhuizen uit, en schilze; doe ze in een Stoofpan met Suiker, en weinig waters, om ze zoetigheid te doen begrypen, en als de Syroop taai en van goede dikte wordt; neem ze af, en dis ze op, zo ’t u belieft. | |
[pagina 466]
| |
kwendel. Serpillum in ’t Latyn. Beschryving. ’t Is een Plant, die vier zaadjes in een Zaadhuisje draagt, en zyne Bloemen, om den steel aan ringen, zy heeft kleine smalle harde blaadjes; houtige opgaande takjes; en de Bloem heeft een in tween gespleten Helm, en een Baard in drien gekloofd. De Bloemen staan aan knopjes, terwyl het onderste ringetje verder van ‘'t hoofdje af staat. Plaats. Men vindt ze in Tuinen, op Bergachtige, zandige, onbeboude plaatsen. Zy bloeit in Mei, tot den Zomer. De Kwendel verteert en opent magtig. Zyne Afziedzel in Wyn, doet wateren; en bevordert de Stonden; zuivert de Slymen van de Nieren; breekt winden, neemt de pynen der ingewanden weg; geneest inwendige breuken; opent Lever en Mild. Zy is goed voor de Maag. Daarom gebruikt men ze in Sausen. Derzelver reuk versterkt de hersenen. De Kwendel, in Wyn-azyn en Rozen-olie gekookt, stilt de Hoofdpyn, zo men de Slagen daar mede bestrykt. Met Honing gebruikt, zuivert zy de Long en verligt de Vallende-ziekte. Het Afziedzel is goed voor Winderigheid, Opgeblazenheid, en een hardheid der Mild. Het Reukwerk van Kwendel doet Slangen en andere venynige beesten sterven, en verdryft de Vlojen. De zwaarte van ene Ryksdaalder van de Poejer van gedroogde Kwendel met water gedronken, neemt de krimpingen weg, en de moeijelykheid van watermaken.
kwikzilver. Is ook wel met den Latynsen naam van Mercurius bekent, en wordt by de Chimisten met het Teken ☿ even als de Planeet van dien naam, betekent. De Kwik is ene minerale stoffe, vloeibaar, zeer zwaar, ja ’t zwaarst van alle Metalen, heeft de kouleur van Zilver; en verenigt en vermengt zich zeer licht met Goud en Zilver. Het wordt uit de Bergen gegraven, en tot ons overgebracht uit Hongaryen, Spanjen, en verscheide andere gewesten van Europa. De Planten, die op de Bergen wassen, daar Kwikzilver gevonden wordt, zyn veel groter en groener, dan op andere plaatsen; maar de Bomen, welke daar ontrent staan, dragen zelden Vruchten, of Bloessem; zelfs komen hunne bladeren traag aan. Dit Metaal of, halve Metaal heeft, behalven de bovengenoemde, ook nog andere namen by de Chimisten, als, Argentum vivum, dat is, levendig Zilver. Die van zilver wordt hun gegeven, wegens zyne witte kleur; de bynaam levendig, om zyne beweeglykheid en rasheid in ’t lopen. Hydrargirum wordt het ook genaamt, om zyne vloeibaarheid; Merkuur wegens de fynheid; fugitivum, om dat het den Chimisten ontloopt, of ontvliegt; want op het vuur waassemt het weg, al ware de Smeltkroes nog zo wel gesloten. Nog wordt de Kwik genaamd minerale, metallicum, even als de antimonium, om dat het ene zo wel, als ’t ander zodanig ene overeenkomst met de Metalen heeft, dat zy zich met hun zeer lichtelyk verenigen en zamen laten smelten, ja zelfs in dezelve veranderen, gelyk men ziet in de gefixeerde Merkurius, en de regulus antimonii, zonder dat de Merkurius echter enige hoedanigheid van Metaal heeft; dus behoort men het, ten opzicht van zyne vloeibaarheid eerder te tellen onder de natuurlyke minerale Vochten, dan onder de Metalen. De Heer Renou maakt gewag van twe soorten; het ene natuurlyk, het andere door kunst gemaakt; welke van elkanderen niet verschillen, dan toevalliger wyze, doordien de ene door de natuur, de andere door de Kunst voortkomt. Het natuurlyke Kwikzilver wordt gevonden in Duitslund, Polen, en zelfs in Vrankryk en elders, in sommige Mynen. Zyne Ader is een roodachtige Steen, die zeer broos en zwaar is, en op welke de Mynwerkers menigmaal met hunne Houweelen zo zware slagen doen, dat’er opstaande voet veel Kwik uitloopt. En op deze wyze mag men ’t met waarheid natuurlyk noemen. Men scheidt ze ook af, met ze in een aarden Pot te doen, die op een anderen Pot gelegd wordt, invoegen, dat de monden derzelver tegens elkanderen staande, het vuur by wederomkaatzing gebracht wordt, in de Pot daar de Stoffe in legt; dus zondert zich de Kwik af, door de hitte, en loopt uit den bovensten Pot, in den ondersten. Het door de konst gemaakte Kwikzilver, wordt door de Chimisten gehaald uit het Loot, en uit Vermilioen, het welk niet anders is, dan de Ader van de Kwik. Het zy men neme het natuurlyke Vermilioen, of Menie, (anders minium genaamd) het zy het konstige, ’t welk men maakt van Zwavel en Kwik zamen gesublimeert, ofte van Sublimaat zelf, of van andere diergelyke Merkuriale stoffe. Avicenna verzekert, dat de Kwik van Aart, koud en vochtig zy; maar Fracastorius en Tomitanus, schryven ze ene bytende, scherpe hoedanigheid toe, en beweren, dat zy heet van aart zy. Maar Renou, benevens Trajanus en meer anderen, zeggen, dat zy gemengde, zeer fyne, doordringende, en verwarmende hoedanigheden heeft; en daar en boven nog vele andere fraje werkingen bezit; want zy verdunt, doorsnydt, en doordringt, ontbindt en ontlast den Buik, en, ’t welk het verwonderlykste is, dat zy de Vochten van den omtrek na ’t Middelpunt trekt, dat is, na de Maag, en ze na beneden toe uitzuiverd. En wederom van ’t Middelpunt na den Omtrek jaagt, en door de Kwyling uitwerpt. Dus zuivert zy de Zappen des Lighaams, en reinigt ze van al het vergift, voornamelyk van de Venus-kwaal, waar van zy het voornaamste tegengift is. Behalven dit, doodt en verdryft zy de Wormen, en bevordert de verlossing der Kraamvrouwen. Eindelyk geneest zy uitwendig de Schurftheid, verdryft de Luizen, en maakt alle soorten van gezwellen zagt, hoe hard die ook mogen zyn. Doch, het zy men ze inwendig, het zy uitwendig wil gebruiken, men moet met omzichtigheid te werk gaan, dewyl zy anders niet veilig is; maar op zyn pas moet gegeven worden, en behoorlyk bereid zyn. Men bereid de Kwik op twederhande manieren, of naar de gemene wyze van de Apothekers, ofte | |
[pagina 467]
| |
naar de vuurwysheid (Spagyrische manier genaamt) dat is, volgens het gebruik der Chimisten: volgens de eerste drukt men hem door een linnen doek, of beter door een lederen lap, om ze alle loodachtige onreinigheid t’ontnemen. Daar na doodt men hem met nuchteren Speeksel van een gezond mensch, of met Limoen-sap, of met zap van Bilzenkruid, om ze in de Napelsche zalf te gebruiken. Maar Du Renou de eerste doding voor beter keurende dan de laatste, laat ze eerst, om ze te gebruiken, in de Merkuriale Pillen (anders genaamt, pilule de hydrargyro) in Limoen-sap uitblussen, daar na eens in Sap van Salie geheel doden: maar de ondervinding doet ons zien, dat wanneer deze verscheiden Stoffen in een onderwerp vermengt, door de Chimische toebereidzelen afgescheiden worden, zy tot een wisser oogmerk kunnen worden gebracht. By voorbeeld, wanneer men den Merurius wil tot een waar Buikzuiverend middel maken, dat is, om de vochten na boven, of na beneden uit te gieten; zo moet men hem deze kracht zoeken te doen behouden, zo veel als mogelyk is, met hem te breken, of aan te zetten, door ’t byvoegen van enig ander middel, voor de toebereiding, (gelyk geschiedt als men’er een Braak-poeder van maakt) door het byvoegen van Antimonie; of na de bereiding, en by het gebruiken, gelyk by de zoete kwik, (Murcurius dulcis) geschiedt, door het toevoegen van een ander Purgerend middel. Wat de Zweetdryvende kracht betreft, deze is daar van onafscheidelyk, als zy niet verbeterd, en ingetoomd wordt. De verscheide Chymische bereidingen, die men van het Kwikzilver, tot gebruik der Geneeskunde, maakt, zyn, de overgehaalde, of Mercurius sublimatus; verder de praecipitatus, of nedergedaalde: de Boter van Antimonie en van Kwik; de Mercurius vitae; dat is, Merkuur des levens: Bezoar mineraal, de vloeijende, en eindelyk de zoete Merkurius. | |
Zuivering van ’t Kwikzilver.De Kwik wordt gezuiverd door ene Loog van levende Kalk, of van Pot-as, ten minsten zes-, of zeven-maal. Dit gedaan zynde wast men ze met Azyn en Tafel-zout, tot dat ze ene hemelsblauwe koleur krygt r en dan is zy in staat, om gesublimeert te worden. Imand begerig zynde, om meer te weten, aangaande de overige toebereidingen van den Merkuur, en derzelver deugden, zie de genen na, die daar over in ’t byzonder geschreven hebben. | |
Andere Zuivering.Als men de levende Kwik verscheidemalen door een Doek, of Leder heeft gewrongen, en’er echter t’elkens veel onreinigheid in den Doek overblyft, of men bemerkt, dat’er een soort van huid boven op het Kwikzilver dryft, is het een teken, dat’er Lood, of andere minerale stoffe mede vermengd is. Men moet ze dan in een Distileer-kolf doen, met evenveel gewicht vylsel van Yzer, of met driemaal zo veel levende Kalk: dan een recipient (Glas, om ’t overgehaalde te vangen) daar aan vast maken; waar in schoon water gedaan is. Draag zorg, dat het derdedeel van de Kolf, die van Glas, of Aarde moet zyn, ledig blyve. Alles wel toegesmeerd, en vier en twintig uren stil gelaten zynde, zal men de Overhaling op de volgende wyze doen. Geef ze vuur by trappen, en vergroot het vuur tegens het einde op zyn allersterkst, zo zal de Kwik, druppelswyze, in de Recipient vallen, onderhoud het vuur zo lang, tot’er niets meer over komt: het welk in ’t gemeen binnen 6. of 7. uren tyds afloopt. Giet het water uit het Recipient dan weg, en, als gy de Kwik gewasschen hebt, om ze van enige weinige Aarde, die daar by blyft, te zuiveren, moet gy ze doen drogen met linne doeken, ofte ook wel met kruim van Wittebrood. | |
Andere Schoonmaking van Kwik.De Heer Paliniere verwittigt ons in het 99. zyner Proefstukken van de Natuurkunde, dat hy velerhande manieren beproefd heeft, om de Kwik schoon te maken en te ontlasten van een soort van Vet, ’t welk daar somtyts aan zit. Maar die manier, die hem ’t best voorgekomen is, zegt hy te zyn, dat men op dat Kwikzilver een weinig Sterkwater, en een weinig gemeen water giete; en alles wel door een gehutst, en een tydlang geschud hebbende, men tot verscheide reizen weder schoon gemeen water op giete, om ze schoon te wasschen, al geduriglyk schuddende, tot dat ze zwartachtig wordt. Daar na laat men het Kwikzilver enige malen door enen Doek lopen, om ze wel te drogen. | |
Mercurius sublimatus, of overgehaalde Kwik.Daar van zyn twee soorten: De bytende, of vretende (Corrosief) en de zoete. Om de Sublimaat corrosief te maken, neemt men een gelyk gewicht van heel zuiver Kwik en Geest van Salpeter, in een glaze, of aarde Vat. Na dat de Kwik gesmolten, en het nat klaar geworden is, moet men ’t in ene Pan van Kroes-aarde, op heet zand zetten, om al de vocht te doen uitwaassemen. Vervolgens moet men uit deze Aarden-pan de witte stof halen, en die op den grond is blyven zitten; dezelve in een glazen Vyzel, tot een Poejer, stampen, en met een gelyk gewicht, van, tot wittigheid toe, uitgebrande Vitriool, vermengen; als mede met zo veel Zéé-zout, alvorens ook in een aarden Pot uitgebrand. Dan moet alles te zamen in een zeer grote aarde Kolf gedaan, invoegen daar wel ruim twe derdendeel van ledig blyve, (want anders zoude hy aan stukken springen.) Deze Kolf moet men in het zand zetten, zo diep als de Stoffe van binnen hoog is, en gedurende enige uren, met een klein vuur warm maken, daar na het vuur zeer sterk vergroten, gedurende zes uren lang. Ten laatsten moet men deze Kolf aan stukken slaan, dan vindt men het corrosief, zynde een witte klomp, die zich van boven rontom aan de Kolf heeft vastgezet. Men moet zich wel wachten, dat men’er niets van in den mond steke, om te proeven; alzo het een zeer gevaarlyk vergift is. | |
[pagina 468]
| |
De zoete Kwik, ofte het Sublimatum dulce, of Mercurius dulcis.Is anders niet dan het zelfde Sublimatum corrosivum verbeterd en zoet gemaakt, door de volgende toebereiding. Men geeft ze inwendig in, en zy doet zeer goede uitwerkingen in verscheide Ziektens. Zy wordt gemaakt, met zes oncen van ’t Bovengemelde Corrosief in een Marmeren Mortier te stampen, daar by doende vier oncen wel gezuiverde Kwik; dan vryft men dit zamen tot de Kwik heel gedood is, en men zet het in ene glaze Fiool, of Kolf, op warm zand, daar onder stokende by trappen, tien uren lang, tot dat het Kwik gesublimeerd zy, en zich boven in de Kolf aangezet hebbe. Dan breekt men ’t Glas aan stukken; en men haalt’er den gesublimeerden Mercurius uit, die zo klaar als een kristal is. Men stampt ze weder van nieuws; en sublimeert ze voor de tweedemaal; daar na weder op dezelve wys voor de derdemaal; (dan mag men ze gerust proeven, en zo’er gene de minste scherpheid meer op de Tong gevoeld wordt, is zy goed: maar zo lang zy op de Tong byt, deugt zy niet, en zal, ingenomen, krimpingen in den buik veroorzaken.) Het gewicht dat men daar van mag ingeven is, aan kinderen van vier grein, tot zeven, of acht; maar aan volwasse menschen van vyftien tot vier en twintig, in enig vocht, Conserf, of in ’t merg van enen gebraden Appel. NB. Als men ze den Kinderen ingeeft voor de Wormen, daar het een Hoofdmiddel voor is, boven de meeste andere, moet men ze nooit enige dagen achter een ingeven, maar t’elkens enen dag overslaan, anders zoude daar uit, ene kwyling, in de plaats van een Buikzuivering kunnen ontstaan. | |
Panacea Mercurialis, dat is: Algemeen middel uit de Kwik.Neem zo veel Mercurius dulcis, als het u belieft, maak ze in een kleine glaze Vyzel tot een Poejer, en doe ze in een Kolf, waar van drie vierde deelen ledig blyven, en waar van gy den hals op het midden van zyne hoogte afgesneden hebt: stel deze Kolf dan op een Fornuis in warm zand, en stook daar een uur lang een klein vuur onder, om de stoffe zachtjes te verwarmen. Vergroot het vuur daar na allengskens tot den derden graad toe, en houd daar mede aan ontrent vyf uren lang, zo zal de stoffe zich in dien tyd sublimeren. Laat dan het Glas koud worden, en sla het aan stukken: smyt weg, als ondienstig, een klein overblyfsel van ene lichte aarde, roodachtig van koeleur, en op den bodem zittende, en schrap de opgeklommene Merkuur van het Glas af; maak die wederom tot een Poeder, en sublimeer ze in een anderen Kolf, als te voren; hervat deze werking tot zevenmaal toe, t’elkens van Kolf veranderende, den ouden aan stukken slaande, en de aardachtige stoffe weg smytende. Maak dan uw laatste Sublimaat tot een Poejer, zo fyn, dat men ’t tussen de vingeren niet kan voelen, met het op een Marmersteen te vryven, en doe het in een glaze Kolf. Giet daar op overgehaalde Geest van Brandewyn, ter hoogte van vier vingeren boven de stoffe: Dek de Kolf met zynen Helm, en laat het staan trekken, den tyd van 14. dagen, van tyd tot tyd, haar met een Yvore Spadel omroerende, Plaats dan uwen Kolf in een Bad van Marie; maak een recipient aan den hals van den Helm vast: sluit de voegen, met natgemaakte blazen, dicht toe, en doe al de Brandewyn, door middel van een gematigd vuur, overgaan. Laat dan uw Tuig koud worden, en maak de Kolf los. Dan zult gy uwe Panacea op den grond van den Kolf vinden, en zo die niet heel droog is, moet gy ze op een klein vuur van zand, doen drogen, terwyl gy ’t vast met een Yvore Spadel in de Kolf zelf omroert, tot dat het in een Poejer veranderd is. Men moet het in een aarde Vat bewaren. Het is een byzonder goed Middel van alle Venus-ziekten, Verstoppingen, Blauwe-schuit, Krop-gezwellen, Klier-gezwellen, Schurft, Douworm, Pieren, Lintworm, verouderde Zweren, Sjankers, enz. De gift is van zes grein, tot veertig toe, met wat Conserf van Rozen ingenomen.
geprecipiteerde mercurius. Of by verkorting enkelyk Precipitaat. Daar van zyn twee soorten, te weten het rode (dat ook het Turbith minerale der Chimisten is) en het witte. Het rode Precipitaat wordt gemaakt, met een Once rauwe Kwik te smelten in twee oncen Sterkwater. Als de oplossing geschied is, giet men door overhelling het nat in een kleine Destileer-kolf, en laat het uitwaassemen, tot dat het droog wordt, op een vuur van Zand van den zachtsten graad; ’t welk zo zacht moet zyn, dat zich op den bodem van de Kolf ene vaste stof vertone; vurig rood, als Vermilioen, en om hoog uwe vlugge stof die geel van koleur is. Dan neemt men de Kolf weg en slaat ze aan stukken, en men haalt de vastste stoffe van den bodem af, dezelve afscheidende van de minder vaste; De roodste bewaard men tot gebruik van de Geneeskunde, de andere die daar boven is, sublimeert men van nieuws, en men vermengt ze met de Poejer, of Massa tot sublimering van den Mercurius bereid. Om dit Poeder nog bekwamer tot de Artseny te maken, moet men ze in een Marmere Mortier doen, en overgehaalde Brandewyn daar over gieten, in voegen dat die enigzins daar boven op dryve, dan steekt men ze in brandt; en roert ze met een stokje om, tot dat al de vocht van de Brandewyn verteerd is; dit gedaan zynde neemt men ’t af, en bewaart het in een glas, tot zyn gebruik. Of deze bereiding wel gedaan zy, zal men weten, als men daar mede een stuk goud vryft, en het daar van niet wit wordt. Dit Precipitaat purgeert door den Stoelgank en Braking, en somwylen door ’t Zweet en Wateren; het is dienstig tot genezing van de Spaanse pokken, Schurft, Derden- en Vierden-daagse Koorsen, en van alle Ziektens, daar veel bederf in de vochten is. Het gewicht is van drie grein tot vyf, vermengt met enig ander Purgeermiddel. Men gebruikt het ook uitwendig met veel nut, in vuile Kankerachtige Gezwellen. Om het witte Precipitaat te maken, neemt men | |
[pagina 469]
| |
een Ons raauwe Kwik, ’t welk men ontbindt in twee oncen Sterkwater, waar na men het nat door overhelling laat aflopen, en men doet het door middel van Pekel in een Precipiteer pot bezinken; Terstond zal men op den bodem een wit Poejer zien vallen; en als die bezinking geschied is, hutst men de stoffe om, dewelke men door een Vloeipapier laat loopen, en afzoet, om ze tot zyn gebruik te bewaren. Het onderscheid, dat’er is tussen ’t rode en witte Precipitaat, bestaat hier in, dat de laatste met zo veel hevigheid niet werkt, als de eerste, en zonderling dienstig is voor de Pokken, zo wel inwendig, als uitwendig. | |
Om het Kwikzilver vast te maken, en deszelfs deugd, of, Om den Mercurius te fixeren.Neem raauwe Kwik naar believen, doe ze in enig Vat van Marmer, of Glas, (om dat de Mortieren van Metaal ze de purgerende kracht benemen, of verminderen) meng dan al langzamerhand wat goede Terpentyn onder den Mercurius, vervolg dus met het door een mengen vyf, of zes uren, tot dat men de Kwik niet meer ziet, dan blyft zy nog voor altoos vast. | |
Ander.Stamp wat Zwavel, heel fyn, en leg ze op ene Dakpan, breng deze Pan in enen Tuin, of opene plaats, meng de Kwik met deze Zwavel, en steek den brand daar in. Als de Zwavel zal verteert zyn, zult gy de Kwik tot een vast lighaam gemaakt vinden; blyft’er ietwes over; dat nog niet geheel vast geworden is, doe daar wederom wat Zwavel by, en het vuur zal ze vorder vast maken. Waar na gy ze moogt opnemen en wegsluiten om ze te bewaren tot uw gebruik. Met dezen Merkuur kan men de Pokken genezen, zonder dat men zyn Kamer behoeft te bewaren, mits de Lyder weinig, of geen Wyn drinke. | |
Anders.Meng de Kwik met oud Vet, tot men geen Kwik meer ziet, dan wordt het Vet heel blaau: men vryft’er de plaatzen mede, daat het ongedierte ’t meest is, en ’s anderen morgens is het dood, het zy op het Hoofd, of andere plaatsen van ’t lighaam onder de Oksels, of in de plojen van ’t Linnen en Klederen. | |
Ander.Neem voor drie, of vier stuivers Kwik, vermengze met het Wit en Geel van een Ei, tot dat men geen Kwik meer ziet; doe dit dan samen in een toegevouwen stuk Stof, of in Leder; en dit genaait zynde in gedaante van enen Gordel, laat een Schurfte dezen Gordel om de lendenen dragen, hy zal genezen. (Dezelve Gordel bewaart ook voor Luizen en Ongedierte, als men op een Schip is daar slechte maats zyn, welke u dat Gedierte anders overzetten.) | |
Kwik als Goud gefixeert.Neem Spaans groen, tot Poejer gemaakt, heel droog gemeen Zout, van ider zes oncen, Kwikzilver vier oncen. Doe dan wat Smidts-water (daar zy het Yzer in blussen) in ene yzere Pan, of Pot; laat het Zout daar in op ’t vuur smelten; doe daar na het Spaans groen daar in; roer het gedurig om met een yzer Staafje; laat het al zachtjens koken, en doe daar na de Kwik daar by, en ga nog een half uur met koken voort; giet daar na het water daar af, het welke rood zal zyn, wasch dan uwe Kwik, en doe ze verscheide reizen in schoon koud water bervriezen, (dat is te zeggen, koud en dik worden) giet ze dan op een houten Bord, of Schotel, en zet ze in de koude lucht om hard te worden. Neem dan dezen hardgeworden Mercurius, van de Wortel van Curcuma en Alexandrynse Tutia; elks evenveel; maak ene laag van ider dezer Stoffen, en legze de ene op de andere in een Smeltkroes: zet ze in den Oven, in ’t eerst met een zacht vuur; mits de Kroes wel gesloten en toegesmeerd zy, geef vervolgens een sterk vuur met den Blaasbalg gedurende een uur tyds, tot dat alles wel aan ’t vloejen is, laat het dan koud worden; deze vergulde stoffe dient tot verscheide gebruiken. Men maakt’er ook Pleisters van, welke men op Zweren en Gezwellen legt. | |
Kragten van de Kwik.Men mag hier alle de goede uitwerkingen van de Kwik by een halen; welke een der beste middelen is, die de Geneeskunde heeft, om de taaiste vochten te verdunnen. (1.) Neemt zy uit den grond weg de Spaanse Pokken en andere Venus Ziektens, door de kwyl-vloejing, welke zy in den mond verwekt. De Mercurius dien men in ’t lighaam brengt; het zy door den mond, of met van buiten te stryken met ene Merkuriale zalf, die zich door alle deelen verspreidt, doordringt het Venerise vergift; De omloop der levenszappen brengt dit Mengsel van vergift en Merkuur na het hoofd, het welke opzwelt; het Tandvlees, Tong, en Verhemelte zwellen en zweren, en de kwyl-vaten zich openen doet; deze toevallen, worden verzeld van ene overvloedige, en tegens des Lyders wil voortgaande kwyl-vloejing, uit den mond, welke zo lang duurt, tot dat al de vergiftige vocht, benevens de Kwik, uit het lighaam is. (2.) De Kwik dood de Vlojen, Luizen, en ander ongedierte van ’t lighaam. (3.) Men geeft het water, daar rauwe levende Kwik in afgekookt is, in, om de Pieren in de ingewanden te doden: En hoewel het water, hoe lang men de Kwik daar ook in laat koken, maar een heel kleinen indruk, of kracht van de Kwik ontfangt, zo is het evenwel van ene goede uitwerking. Het Vat, of de Pot waar in men dit water met de Kwik laat koken, moet men van Aarde, of Glas, en immers niet van Metaal nemen. (4.) Men vult ook enige | |
[pagina 470]
| |
kleine Pypjes van Riet, of Glas, met Kwik, en hangt ze den Kinderen om den hals voor de kwade lucht. (Dit mag in Vrankryk geschieden, ik zoude juist niet raden van het na te volgen.) (5.) De Kwik is, gelyk te voren gezegd is, mede goed voor ’t lopende Zeer, voor Schurftheid en Venus-kwalen. (6.) Het zy men ze in, of uitwendig gebruikt, zy doet allerhande Gezwellen, en Verstoppingen verdwynen. (7.) Zy wordt gebezigt in verscheide Zalven en Pleisters. (8.) Eindelyk geeft men ze ook in, in het Miserere, of de Darmkronkeling, nemende een heel pond rauwe Kwik, dat men t’effens laat doorslikken; want door zyne zwaarte rekt het de Darmen uit, welke in deze Ziekte verdraaid, of in malkander geplooid zyn; het gaat door den Stoelgank af, zo als het ingenomen is, zonder verandering. (9.) Nog dient de Kwik, om’er Weerglazen, of Barometers van te maken, welke door hare ryzing en daling de zwaarte van de lucht aanwyzen. Om deze Weerglazen te maken, neem ene lange glaze Pyp, vul die met Kwik, die wel gereinigd is, dat is, eens, en andermaal door een Ledere lap gewrongen is. Als de Pyp vol is, zie toe, of’er ook gene holtens en blaasjes in zyn, keer dezelve dan t’ondersten boven, de opening met den vinger toestoppende; zo zullen de blaasjes na omhoog klimmen; herhaal deze omkeering, tot dat alle blazen verdwenen zyn. Neem dan een rond glaze Bakje, mede met Kwik gevuld, zet de gevulde Pyp daar in, zodanig, dat de opening na beneden kome, zo zal een gedeelte van de Kwik weder uit de Pyp lopen, doch niet meer dan’er nodig is; namelyk drie, of vingers diep, en dan is ’t Weerglas klaar. NB. Merk wel, dat de Pyp, eer gy ze omkeert, zo vol moet zyn, dat ze dreigt over te loopen, en dat’er nog een heuveltje van Kwik boven op sta; als gy ze dan wilt omkeeren, om ze in ’t Bakje te zetten, zo houd’er den vinger heel vast op, en laat denzelven niet eerder los, voor dat het Pypje met zyn mond al onder de Kwik gedompelt is, die in het onderste glas is. Zo lang’er lucht, of blazen in zyn, deugt het niet; maar zo dra die daar uit zyn, zal het van zelf op zyne behoorlyke hoogte zakken, en dan schryft men de veranderingen van ’t weer, van tyd tot tyd daar by, naar de waarnemingen, die men dien aangaande maakt; Of om korter te gaan, neemt men de maat en afschrift van een Barometer, en plakt het op dezelve hoogte daar by.
Mercurius is ook een Planeet, gelyk we in den beginne van ’t Woord kwik gezegd hebben. Hubners Kunstwoordboek.
kwintaal, is een Gewicht van 100 ponden. Het is overal niet even groot. Een Marseiljes Kwintaal is niet groter, dan van een en tachtig Parysse ponden. Het Parysse is van honderd drie en twintig Marseiljise ponden. Dit onderscheid komt van de ponden, welke zestien oncen Markgewigt te Parys halen; en maar dertien te Marseilje, schoon daar een pond ook zestien oncen heeft, Tafelgewigt. Men kan van ’t onderscheid der Kwintalen, uit de menigte van ponden, die daar in gaan, oordelen. ’t Konstantinopelse Kwintaal, is ’t zwaarste van allen, en weegt honderd twaalf en drie vierde Amsterdamse ponden. ’t Engelse Kwintaal, maakt honderd twaalf aver du poids ponden. ’t Mexikose is van honderd en negendertig ponden, Parys gewigt. Te Livorno verschilt het na de Waar, welke daar by verkogt wordt.
kykers is een Kunstwoord der Jagt, waar mede men de ogen van een Haas beduidt. |