| |
I.
jaar. Het Jaar is tweederhande, het Zonne-Jaar, en het Maan-Jaar. Het Zonne-jaar is van 365. Dagen, vyf Uren en 49. Minuten. Zynde de tyd die de Zon toebrengt, om weder te keeren tot het zelfde punt van de Zonnekring, daar ze van daan is gekomen. Het Maan-jaar is van 354. Dagen en 49. Minuten; zynde dit ook de tyd, die de Maan besteed, om weder op dezelfde plaats van den Dier-kring of Zodiak te komen, en by gevolg elf dagen korter dan het Zonne-jaar. Deze elf dagen die men by het Maan-jaar moet byvoegen, om het aan ’t Zonne-jaar gelyk te maken, worden de Epacte genoemt. Alzoo de vyf uuren en 49. minuten, die’er in ’t Zonne-jaar overschieten, in vier Jaren byna eenen dag uitmaken; zoo heeft dit gelegenheid gegeven, om het vierde jaar van 366. dagen te maken, dat men dan een Schrikkel-Jaar noemt. Deze overschietende Dag word altyd in Sprokkel-maand (of Februarius) in gelascht, gelyk bekend is. (Dog by de Sterrekundigen word een Maan-jaar ook voor dertig dagen genomen.)
Het Burgerlyke Jaar is verdeelt in twaalf Maanden, waar van eenige dertig, de overige een en dertig dagen hebben; maar de Sprokkel-maand acht en twintig in de gemeene, en negen en twintig in de Schrikkel-jaren. Het Nieuwe Jaar begint by ons met den eerste January, by de Engelschen elf dagen later, om dat zy nog naar de oude Styl schryven. By de Joden in den Herfst, als Dag en Nagt gelyk is. By de oude Romeinen, begon het Nieuwe Jaar met de Lente in Maart, maar is al vroeg op Januarius overgebragt. De namen der twaalf Maanden zyn in alle Almanakken te vinden. De Christenen tellen hunne Jaren zedert de Geboorte van Jesus Christus. Het Jaar word ook verdeelt | |
| |
in vier Getyden, te weten de Lente, beginnende den 20. Maart. De Zomer, beginnende den 21. Juny. De Herfst, die met den 22. of 23. September begint. En de Winter, die met den 21. of 22. December zynen aanvang neemt.
| |
Om te weten of een opgegeve Jaar een Schrikkeljaar zy, of niet.
Deze Vraag kan men niet oplossen, als op de jaren die’er zedert 1582. verloopen zyn. Deel het opgegeve Jaar door 4. en als’er na de deeling niets overschiet, zoo is dat Jaar een Schrikkel-jaar. Maar zoo’er iets overschiet, betekent dat overschot het vierde Jaar zedert het laatste Schrikkel-jaar. Men gaf iemand by voorbeeld op het Jaar 1716. zoo kan men de twee eerste Cyfers wechlaten, en dewyl 16. dan in 4. kan gedeelt worden, zonder dat’er iets overblyve, is ’t een teken dat 1716. een Schrikkel-jaar is. Nog, zoo men hadde opgegeven 1718. werp de 17. wech, en deel 18. in 4. schiet over 2. deze twee toont aan, dat het is het tweede Jaar na ’t voorlede Schrikkel-jaar 1716. Maar zoo het opgegeve Jaar een rond-getal ware, van 1600. 1700. 1800. 1900. enz. moet men ’t door 400. deelen; of, ’t geen op een uit komt, de twee nullen wech smyten, en de overige Cyfers door 4. deelen. Komt de verdeeling dan zonder overschot uit, zoo is ’t een Schrikkel-jaar, zoo niet, dan is het een gemeen Jaar van 365. dagen.
| |
Om de vier Getyden van ’t Jaar te vinden.
Hiertoe kan men het volgende Latynsche Vers tot eenen regel gebruiken:
Post. Pent. Crux Luc. Ci. sunt tempora quatuor anni.
Dat is te zeggen, dat de Woensdag na Pinxteren, na Kruisdag, na St. Lucas dag, en na Aschdag de vier Getyden of Quatertempers zyn.
jacea. Dit is een Plantgewas, makende wollige steelen, zynde uytgehold, en bezwaarlyk om te breken. Het heeft twee zoorten van bladen, het eene zoort is donkergroen, met een witte Wolle bedekt, en eenigzins gekorven. De tweede zoort, zittende vast aan de steelen, is een weinig smaller en harder. De bloessem groeit by wyze van trossen of ruikertjes, zittende op geschubde Knopjes. Het Zaad is bruin en zuur van smaak.
Plaats. Deze Plante groeit op Weiden, en aangraazige en onbebouwde plaatzen.
Eigenschappen. Het is een zamentrekkend Wondmiddel. Men gebruikt het in een Gorgeldrank voor de Zweeren in de Mond en Keel.
jager. Het lust ons, den Jager eenige onderrigting te geven omtrent de voornaamste Jagten, zynde die van de Wolven, Rheebokken, en Herten. Maar gelykerwyze wy in dit gansche Boek de Nuttigheid beoogen, dus is ook de Wolfs-jagt zeer nuttig, en eene der fraayste Jagten, zelfs in een zeker opzigt fraayer dan alle andere; het zy om dat de jonge Princen en andere voorname Heeren en Edellieden daar door gelegenheid vinden, om zig zelven en hunne Paarden te oeffenen; het zy om dat door deze Jagt het Land gezuivert word van schadelyke Beesten, die behalven duizend andere ongemakken den Koningen en Princen hunne Herten, Rheëen en wilde Geiten ontrooven; voorts de nog zuigende wilde Biggen, jonge stoeteryen van Paarden; gelyk ze de Onderdanen van hunne Koeijen, Schaapen en ander klein Vee berooven; zig zelfs niet van Kinderen en volwasse Menschen onthoudende.
| |
Van de Wolve-Jagt.
Men kan niet te veel Jagt maken op de Wolven, wegens het groot nadeel dat ze aanregten, zoo omtrent het vernielen van tam Vee, als van allerlei Wild.
Als de Wolvin ritzig is, vermoeit ze wel vyf of zes dagen lang de Wolven, die haar navolgen; en als dezelve slapen, maakt zy’er een wakker, dien zy verkiest, zynde doorgaans de lelykste, en die meerendeels van de andere Wolven word gedood en verslonden. Waarom men gelyk als by wyze van een Spreekwoord zegt, dat nooit een Wolf zyn Vader ziet.
Waar men de Wolven in het een of het ander Saizoen moet opzoeken.
Om hier omtrent een goede orde te houden, en alle verwarring te myden, zullen wy de plaatzen opgeven, alwaar men de Wolven in allerlei Saizoen van ’t Jaar zoeken moet.
In de Maanden van February, Maart en April weet men, dat de Wolven het ruime Veld verlaten, om zig na de dichtste Bosschen te begeven, ook wel in Groeven en andere uitgeholde plaatzen, alwaar de Wolvinne ook hare jongen werpen.
Van het begin der Maand Mey tot den vyftienden verandert de Wolve-jagt van natuur. Deze tyd noemt men het ruijen of vervellen der Wolven, wanneer het Graan begint groot te worden, het welk maakt, dat de Haze-windhonden die Dieren, die alsdan geduurig op de beenen zyn, niet konnen zien.
In de Maanden van Juny, July en Augustus laat men de Wolven in rust, want het wegens de volwasse Graanen ook onmogelyk zyn zoude, ze met Honden te vervolgen.
Van den eersten September begint de beste tyd van de Wolve-jagt.
Men gebruikt Brakken en Haze-wind-honden tot de Wolve-jagt. Deze zyn zelden naar behooren aan de gang, vooral eer ze twee of driemaal op de Jagt zyn geweest. Men ontdekt omtrent dezen tyd de Wolven, doorgaans in Struiken en Bosschen, alwaar ze zig niet lang onthouden, na dat zy’er eens zyn uit gejaagt. Dog men kan ze aldaar gemakkelyk aanstonts ontdekken, als men’er maar de minste kennis van heeft.
De schrik, die de Wolven na de eerste Jagt bevangt, nootzaakt ze zig na Bies-bosschen omtrent | |
| |
Meyren en Poelen te begeven, van waar ze met hunne jongen moeijelyk zyn af te houden.
In de Maanden van October, November en December moet men de Wolven ter zelver plaats opzoeken, als in de Maand van September.
| |
Hoedanig de Wolve-Jagt geschied.
Om hier in wel te slagen, moet men veel voorzorge gebruiken, zonder dewelke het byna onmogelyk is, Wolven te vangen. Want voor eerst moet men ’s Avonds of in de Voornagt op de Wolvejagt uitgaande, zig van dood Paarde-vleesch, of van andere Dieren, die van zelfs gestorven zyn, voorzien; dit strooit men op onbezaaide Landen, namentlyk op twee of drie plaatzen, zynde een Pistool-scheut van elkander gelegen. Dit gedaan zynde, neemt iemand alle vuile Darmen, en legt die langs een Hegge, zynde aan elkander gehegt, dog niet met een Koorde. Dit geschied, om de Wolven derwaarts te lokken.
Dog dit moet niet verre van Water geschieden, ten einde de Wolven na het eeten van dit Aas dorstig geworden zynde, niet noodig hebben zig verre van daar te begeven.
| |
Hoe men de Wolven moet opzoeken.
Als men de bovengemelde Voorzorge gedragen heeft, moet men in den Morgenstond vroeg opstaan, om met het krieken van den Dag by het neêgelegde Aas te zyn. Daar gekomen zynde, laat men’er den Spoorhond, dien men kort aangebonden heeft, by naderen, en men zal wel haast ontdekken, dat’er de Wolf of Wolven geweest zyn, en op geaast hebben.
Ingeval het Aas naar een andere plaats is gesleept, als daar men het zelve had neêrgelegt, en zoo men het op geploegt Land vind, men kan den Spoorhond loslatende de voetstappen der Wolven ligtelyk ontdekken.
Als men by een Bosch of Struikgewas nadert, alwaar men vermoed, dat zig de Wolven onthouden, moet men den Spoorhond kort houden, om de voetstappen der Wolven na te spooren, en te zien, werwaarts ze zig begeven hebben. Dog men moet hem niet diep in ’t Bosch laten gaan, om ongelukken te verhoeden.
Na dat men dus het leger of schans der Wolven heeft ontdekt, legt men een tak op de Aarde by den ingang van ’t Bosch, en men bind een ander aan een Boom. Daarop maakt men een omtrek en gaat voor uit op een breede Weg of Valley.
Het gebeurt zomwylen, dat men ontdekt, dat de Wolf reets doorgegaan is; als wanneer men geen gedruisch moet maken, maar hen zagtkens volgen, en wederom een ommetrek maken, om ze op een ander plaats vooruit te komen. Zie verder op ’t Artykel van wolf.
| |
Van de Herte-Jagt.
Onder alle oeffeningen der Jagers is de Hertejagt de edelste. Men moet weten, dat het Hert viermaal in ’t Jaar van verblyf verandert. In January, February en Maart moet men ze diep in de Bosschen zoeken, alwaar ze alsdan weiden en hun voedzel zoeken. Zomwylen vind men ze in dien tyd by Beeken en Bronnen, om op de Waterkers, die aldaar gevonden word, te aazen.
In April, Mey en Juny zoeken de Herten hun voedzel in Doornbosschen en Heggen, of rondom de hooge Bosschen, alwaar alsdan het beste voedzel voor hen gevonden word, zoo wegens Graanen, als Peulvrugten. In dezen tyd, zegt men, dat ze aller gemakkelykst gevangen worden, om dat ze nooit hunne Bosschen verlaten, waar in of omtrent zy hun voedzel vinden, het zy men ze van daar verjaagt.
In July, Augustus en September moet men het Hert nergens anders opzoeken, als in ’t Woud en Bosschen, zynde alsdan van diergelyk Wild vervult.
In de drie laatste Maanden, October, November en December, wanneer de Herten van September tot October in de Bronstyd zyn, moet men ze by de Hinden diep in ’t Bosch opzoeken. De Jagt moet beginnen voor de Middag ten agt of negen uuren; en men laat’er de Honden op los, zoo dra ze de Hinden hebben verlaten. Maar in de Maanden van November en December onthouden ze zig in de hooge Eykel-Bosschen, zoekende aldaar hun Voedzel; zig telkens wederom derwaarts begevende, alwaar ’t Geboomte het digtste is, om zig dus voor de Koude best te beschermen.
| |
Van de kennis der Herte-voeten.
Na dat wy van de plaatze, alwaar zig het Hert in de byzondere Saizoenen van ’t Jaar onthoud, hebben gesproken, moeten wy ook van de kennis spreken, die een goed Jager moet hebben, om oude van jonge Herten te onderscheiden. Wy zullen derhalven van de Voeten beginnen.
Oude Herten hebben doorgaans groote en breede Voedzoolen, grove en dikke Enklauwen, en het gene ze van de jonge zonderling onderscheid, is, dat ze nooit een valsche tred maken, het welk van jonge Herten dikwils geschied. Daar-en-boven kan men ze ook aan den gang of stap onderscheiden; want een oud Hert stapt met zyne agterste voeten niet verder, als met de voorste, in tegendeel scheelt het wel vier duim; daar een jong Hert met de agterste voeten altoos verder treed, als met de voorste.
| |
Van de Voeten der Hinde.
Niet tegenstaande het Hert en de Hinde om zoo te spreken van een en dezelve natuur zyn, zyn ze nogtans van Voeten geheel en al onderscheiden. De Voet van een Hinde is zeer lang, dun, hol, en de enklau zoo klein, als van een jong Hert. Ook is het voedzel van een Hert ende een Hinde verschillende in het graazen. Een Hinde is gewoon te graazen gelyk een Koe, daar in tegendeel het Hert de jonge scheuten uitzuigt. | |
| |
Dit alles niet tegenstaande kan men zig omtrent den voet van een oud Hert bedriegen, als men niet onderscheid het Land, waar in ze zyn. Want in bergagtige en steenagtige plaatzen zyn de hoornen of voorhoeven geheel afgesleeten; daar in tegendeel als de grond Aarde of Zand is, de voetstappen dieper ingedrukt worden.
| |
Het Gewey of Mist van een Hert.
Het Hert maakt driederlei Mist. Van half July tot Augustus is dezelve dik en gebonden, smeerig en geel. In de Maanden Juny en July is de Mist der Herten langwerpig en zagt; maar in April en Mey zoo plat, als een koek.
| |
Van den gang of tred der Herten.
Men oordeelt, hoedanig een gestel van Lyf het Hert heeft, uit deszelfs gang of tred, zynde lang of kort. En hier uit kan men ook afnemen, of het Hert den Honden of veel of weinig werk zal geven. Ziet men, dat de Voet lang is, het is een teiken van een groot Hert, maar is hy rond, besluit men, dat het Hert weinig sterkte heeft; waaruit een ervaren Jager zyn voordeel, ten opzigt der Honden, weet te trekken.
| |
Manier, om het Hert door de Brakken te laten opdoen.
Men moet ’s ogtens vroeg den Brak met Wynazyn in de neuze wryven; want hier door word zyn Reuk opgescherpt. Dog daar zyn twee dingen, die den Jager konnen misleiden. Vooreerst zekere Spinnewebben; in de gedaante van een Herte-voet; ten anderen, dat de Jager ziende de voetstappen van een Hert vol helder Water, meent, dat het oude voetstappen zyn, die met’er tyd vol Water zyn geloopen, zonder aan te merken op den vogtigen grond. Ook moet de Jager zyne Brakken kort houden, zoo dra hy een Hert, dat hem behaagt, heeft opgedaan, en het zelve in zyn schans te rug jagen, zoo het mogelyk is, om het dus beter te vellen. Ziet boven op hert.
jalappa. Dit is een Wortel, die uit de West-Indien, en de Eilanden van Madera gebragt word, want aldaar groeit ze. De gryze van kleur, en scherpe van smaak is de beste; deze moet ook met harsagtige adertjes doorloopen zyn, zoo dat men ze bezwaarlyk met de Hand kan breken, maar gemakkelyk in een Vyzel stampen.
De Plant zelve, waar aan deze Wortel groeit, is een zoort van Nagt-schoone, wiens bladen zig ’s nagts openen, en by dag als ’t regent, of als de Lugt betrokken is, open blyven, dog zig by de minste straal der Zon toesluiten.
Eigenschappen. Deze Wortel is goed, om de weyagtige vogten wech te dryven. Men gebruikt ze in Waterzugt en opstoppingen. Ook is ze goed voor Jigt en Zinkingen.
sr. janskruid. In ’t Latyn Hypericum.
Beschryving. Het is een roodagtige Plant, een voet hoog, en vol takken. De bladen zweemen zeer na die van Ruit, vol kleine gaatjes. De bloessem is geel, gelyk die van Leucojum, welke met een Vinger gedrukt zynde Zap van zig geeft, als Bloed. De basten zyn eenigzins ruig, lang en rond, en zoo groot, als een Gerstekoorn. Het Zaad in dezelve is zwart.
Plaats. Dit Plantgewas groeit op bebouwt en onbebouwt Land. Het bloeit in July en Augustus.
Eigenschappen. Het St. Janskruid is openende en verdunnende. Het Zaad in Wyn gedronken is goed voor de Steen en Gift, voor Bloedspuwen en Jigt. Het Water der gansche Plant gedistilleert is een middel voor Vallende Ziekte of Sint Jans Euvel, en Lammigheid.
Het Loof gestampt, en op een vergifte Beet gelegt, geneest dezelve. Met een woord, daar zyn weinig Planten, die diergelyke kragt hebben.
january. Zie loumaand.
jasmyn. In ’t Latyn Jasminus.
Beschryving. Men pleegt dit Plantgewas doorgaans in tweederlei zoorten te onderscheiden, te weten, de Gemeene, en de Spaansche Jasmyn. Maar men queekt nog meer andere zoorten van Jasmyn, waar van wy in ’t vervolg spreken zullen.
Beschryving der Gemeene Jasmyn. Deze maakt ranken gelyk een Wynstok. Uit de Wortelen spruiten dunne takjes, zynde lang, sterk en groen. Ieder spruitzel dezer takjes maakt gemeenlyk zeven bladen, zynde lang en spitz, aan ’t einde zagt, en zeer groen. De bloessem heeft de gedaante van een Zonnescherm, zittende boven op de takjes; voorts smal, langwerpig, wit, en gelyk kleine Lelien, van een zeer aangename reuk. Elke Bloem bestaat uit een enkel blad, gelyk een buis of pypje, boven opgespalkt, en in vyf deelen gesplitst. Het Zaad is rond en plat, zittende in een ronde bezië, zagt en groenagtig volgende in warme Landen op de bloessem; maar in koude Landen ziet men’er geen Zaad van.
Plaats. Men queekt dit zoort van Jasmyn in de Hooven; bloeijende in Juny en July.
Eigenschappen. De bloessem van de Jasmyn is openende, Maagsterkende en verzagtende; voorts goed, om de Verkoudheid te verdryven, en harde Gezwellen te verzagten. Men gebruikt ze, als een middel, om Kraam-vrouwen te verkwikken; en om den Ademtogt ruimer te maken, laat men de bloessem een tydlang in Olie van zoete Amandelen afweyken, wanneer men ze door een zakje uitdrukt. Deze Olie is goed voor de Koude en pyn der Lyfmoeder, om de Zenuwen en andere deelen des Ligchaams door een koude Jigt aangetast, te versterken; ook om de Buikpyn der jonge Kinderen te stillen. Als men deze Olie een tydlang in de Zon zet, krygt ze dezelve kragt, als de Olie van Lelien.
Beschryving van de Spaansche Jasmyn. De stam van dit Plantgewas is veel lager, maar teffens veel sterker, als die van de gemeene Jasmyn. De bla- | |
| |
den zyn veel breeder en ronder, daar de andere spitz toelopen. De bloessem is grooter, schoonder, en welriekender in warme Landen; zynde binnen wit, en buiten roodagtig.
Plaats. Men queekt dit Gewas in de Hooven, alwaar het tot geen klein cieraad verstrekt.
Eigenschappen. De Spaansche Jasmyn heeft dezelve kragten met de gemeene. De Parfumeerders of Reukwerkers gebruiken den geur van Jasmyn-bloessem, om de Varkens-reuzel welriekend te maken.
| |
Queekery der verscheide zoorten van Jasmyn.
Behalven deze twee zoorten van Jasmyn, van welke wy reets gesproken hebben, worden’er van de Bloemisten nog meer andere gequeekt, als by voorbeeld, Jasmyn van Catalonie, dubbele Spaansche Jasmyn, Arabische, Westindische, groote Indiaansche, en welriekende geele Indiaansche. Wy zullen van alle in het byzonder spreken.
| |
Queekery van gemeene Jasmyn.
Aangezien dit zoort van Jasmyn in de Noordsche Landen geen Zaad maakt, zoo moet men ze door Looten voortplanten.
| |
Manier, om Jasmyn door Looten voort te planten.
Men moet takjes nemen, die niet zeer hoog zyn, en ze in een groefje leggen, zynde omtrent een voet diep; men bedekt ze met Aarde, latende vier of vyf Vingers boven de grond uitsteken. Men besproeit ze aanstonts, en laat ze vyf of zes Maanden lang in dien staat, om te konnen Wortel schieten.
Men legt gemeenlyk de Jasmynen af in de Maand van Maart, en in September neemt men ze op, om in Potten, of Schuttingen te zetten; men geeft hen Aarde, gelyk die van Moeskruiden.
| |
Manier, om Jasmyn door Pooten te vermenigvuldigen.
Snyd de takken van de jongste Jasmyn ter lengte van een halve voet af, legt ze vier duim diep in Potten, drukt de Aarde een weinig digt, en besproeit ze aanstonts; zet ze daarop zeven of agt dagen in de Schaduw. Na verloop van dien tyd, zet ze veertien dagen lang in een matige Zon, en op den Middag tot in October. Deze manier van Queeken wil half Mist-aarde, half Tuin-aarde hebben. Geduurende de Winter zet men ze of in een overdekte plaats, of zoo ze in de open Lugt staan, bedekt men ze met Stroo.
De Maart is ook de tyd, dat men de Jasmyn poot. Op het einde van September, of wel in het volgende Voorjaar neemt men ze op, om ze tegen Schuttingen, of in Lust-prieelen te verplanten. Een teiken, dat ze Wortel gevat hebben, is, als ze uitspruitzels beginnen te schieten.
De Schoonheid der Gemeene Jasmyn bestaat in de groente, en aangename reuk en kleine bloessemtjes, makende zeer vermakelyke Heggingen en andere Gezigten. Deze Jasmyn kan geen koude Winter verdragen. Maar aangezien de Wortel zelden bevriest, zoo bekomt ze wel haast, mits de grond goed is, en dikwils besproeit word, voornamentlyk in ’t begin. Daar zyn’er, die in ’t eerste Jaar reets bloeijen.
Men pleegt nog een zoort van Gemeene Jasmyn te onderscheiden, onder den naam van Jonquille. Deze word op dezelve wyze, gelyk de reets gemelde gequeekt.
| |
Queekery der Spaansche Jasmyn.
Hier van zyn twee zoorten, de enkele en dubbele. De eerste word gequeekt gelyk de gemeene Jasmyn; maar de tweede, gelyk wy aanstonts zullen zeggen.
De Spaansche Jasmyn is schoonder wegens hare roode, grooter, en welriekender geur, als de enkele; dog kan minder koude verdragen. Waarom men ze in Vrankryk niet anders, dan in Potten en Broeibakken kan queeken, om ze in Stooven te zetten, na dat ze gedragen hebben. De bloessem duurt tot de eerste Vorst. Men kan ze op gemeene Jasmyn enten.
Als ze uit de Stooven gehaalt worden, het welk jaarlyks in April geschied, moeten’er de takken, die het naaste Jaar bloessem hebben gedragen, afgesneden worden. Ook moet men in de Warmte niet vergeten te besproeijen.
| |
Manier, om Jasmyn van Catalonie te queeken.
De Jasmyn van Catalonie maakt op de toppen der takken zulk een menigte van bloessem, dat’er en in de Lente, en in de Herfst genoeg aan zitten. De kleur is bleek wit, daar eindelyk Vleeschverwige stipjes in komen. Ieder Bloem heeft vyf of zes bladen, zynde Eyvormig, eens zoo groot als die van de Gemeene Jasmyn; zynde voorts van een zeer welriekenden reuk.
Deze Jasmyn bemint een heete Zonneschyn, voorts in ’t Oosten te staan, in een vette grond, en dikwils besproeit. Zy blyft beter in Potten, als op de ruime Aarde.
Om ze voort te planten, ent men’er kleine takjes van op gemeene Jasmyn, die meer dan zes Maanden te voren in Potten moet geplant zyn. Men plant ze in de Maand van October, en de beste zyn die de minste quasten hebben. De enten moeten een vinger dik zyn; op het einde van de Maartsche Zon moet men ze enten. Voor de beste Enten worden gehouden, die naast aan de grond zyn. Als men’er alle uitspruitzels met een Schaar heeft afgeknipt, zullen’er veel meer bloessems aan komen. Men verplant ze jaarlyks in dezelve Aarde, op het einde van de Maartsche Maan. Men moet ze na vereisch van zaken besproeijen.
| |
Queekery van de dubbele Spaansche Jasmyn.
De dubbele Spaansche Jasmyn is van dezelve kleur, en heeft insgelyks vyf of zes bladen in de gedaante | |
| |
van een Sterre, uit het midden van welke nog drie of vier voortspruiten, die zig dikwils digt in malkander sluiten. Zy riekt ook zeer wel, dog sterker, als de voorgaande. De bloessem houd zig vier of vyf dagen lang in zyne Schoonheid, zonder van de Plante aftevallen, daar ze op verwelkt; en het gebeurt dikwils, dat de knoppen nog eens uitbotten en andermaal bloeijen.
De Spaansche Jasmyn is dezelve met die van Catalonien, en vereischt eenderlei opqueeking.
| |
Queekery van de Arabische Jasmyn.
De Arabieren noemen ze Zambach; anderen noemen ze de Arabische Lylas, misschien om dat de bladen gelyk zyn aan de Lylas, dog zonder insnyding rond om de opening.
De Arabische Jasmyn bloeit in de Lente, en geduurende den Herfst. De bloessem is bleekwit, en groeit op de toppen der takjes, hangende aan zeer tedere steeltjes, en negen of ten hoogsten twaalf bloempjes in getal, hebbende een klein buisje, en verspreidende een zeer lieffelyken geur, zweemende na die van Oranje-bloessem.
Deze Arabische Jasmyn vereischt een even gelyke Queekery en opwagting, behalven dat men’er jaarlyks de kleine uitspruitzeltjes afneemt, zoo als wy van de Jasmyn van Catalonie gezegt hebben; deze takjes dus afgesnoeit worden verdubbelt. Als men ze in het tweede Jaar snoeit, laat men de takjes een weinig langer; en dus telkens in het derde en vierde Jaar nog langer, tot dat ze groot genoeg schynen te zyn, en men’er maar het kwaade en drooge afsnydt.
| |
Queekery der Westindische Jasmyn.
De Americanen noemen deze Jasmyn Quamoclit. Anderen noemen ze, de roode Indiaansche Jasmyn, of de Jasmyn van duizend bladen. Deze plante draagt op ieder takje een of twee Bloemen, van Kleur gelyk een drooge Roos, met eenige streepen van andere Kleuren, en vyf bleeke Adertjes. Deze Bloessem groeit als Pypen, zig boven op in vyf quartieren splitzende. Zy bloeijen in het begin van Augustus, eindigende met de Maand van September. Deze Plante is vol quasten, takken en bladen, die de gedaante van Pluimvederen hebben.
De Americaansche Jasmyn word jaarlyks herzaait, zynde zeer hard en zonder reuk. Men moet het Zaad in de Zon laten afweyken, tot dat ze begint te zwellen; wanneer men twee of drie in een pot zet, twee duim diep in goede en vette Aarde. Dit geschied in Mey en Juny, met het begin der Maan. Men moet ze dagelyks op den Middag besproeijen, om ze door de Warmte der Zon te doen opkomen. Dit geschied door de Vogtigheid en goede grond in den tyd van agt dagen. Als de Plante reets ter hoogte van twee vingeren is gerezen, ontdoet men de Aarde van de Kluiten, die’er aan zitten, als wanneer teffens de Plante gescheurt, en in andere Potten gezet word, alwaar ze insgelyks neerstig moeten besproeit worden. Zoo dra de Plante dus weder opkomt, snoeit men’er alle buitenste Toppen af, om ze sterker te doen worden, en meer Bloessem te doen dragen.
| |
Queekery van de groote Indiaansche Jasmyn.
Deze maakt een groote menigte van Knoppen boven op de takken, welke naar beneden hangen. Alle deze Knoppen sluiten zig digt op malkander, vertoonende een roode Ruiker; en zynde hol, ende omtrent een halve Vinger groot, openen ze zig, uit welke opening een zoort van pypjes spruit, zynde een duim lang, van een geelagtige kleur, beneden dun, in de midde dik, maar aan den hals digter geslooten, zig splitzende in vyf omgekeerde blaadjes, in de gedaante van een Lelie. Uit den grond dezer kelkjes spruiten eenige geelagtige vezeltjes, van welke het middelste, zynde witagtig, het langste is. Die kleine Goudgeele streepjes hebben, worden allengskens rood. Deze Plante bloeit in de Zomer, en maakt alsdan geen gering Ciraad den Hooven.
Men queekt ze, gelyk de naast voorgaande, waarom men ze ook met een yzere Draad tegen stokken moet opleiden. Zy wil een goede grond hebben, en ’s avonds in de Lente en Zomer besproeit worden.
Om ze te doen duuren, vooral eer de Knoppen in de Lente dik worden, snyd men’er een scheutje af, dat drie oogen of knoppen moet hebben; men schaaft het beneden een weinig met een Mes; daarna plant men het in de Aarde tot aan de tweede knop, zoo dat de derde knop boven de Aarde staat. Dus vat de Scheute ligt Wortel, Bladen en Bloessem.
| |
Queekery der groote welriekende Indiaansche Jasmyn.
Deze zoort van Jasmyn maakt zyne scheuten naby de Wortel tot aan den Top, bezet met Bloessem, hangende aan steelen, gelyk de gemeene Jasmyn, dog dus aan elkander zittende, dat ieder top van een takje een Ruikertje vertoont. Deze Bloessem is geel, en veel kleiner, als de Jasmyn van Catalonie, maar langduuriger. Behalven het Profyt, dat de duure prys dezer Plante aanbrengt, vermeerdert zig de Bloessem van Jaar tot Jaar. Zy ruikt aangenaam, niet alleen versch, maar ook droog en verwelkt.
Men queekt ze op deze wyze: Neemt een der laagste takken, snyd dezelve digt by den grond tot in ’t merg door, dog schuins en van boven naar beneden; steekt’er een klein steentje in, en stopt de Sneê met Kryt in Water geweykt toe; bedekt het met een Scherf of iets anders, dat’er de Kryt, of kleiagtige Aarde niet afvalt. Zet vervolgens de plant in de Zon, en bewaart ze zorgvuldig voor de minste Koude. Ondertusschen moet ze wel worden besproeit. Op ’t einde van ’t Jaar zal ze zoo veel Wortel hebben geschooten, dat men daar van an- | |
| |
dere Potten kan voorzien, en dus het gebrek der Natuur vervullen, nademaal deze Plante geen Zaad maakt.
jaspis. Dit is een Edelgesteente, komende naby den Agaat, zonder veel daar van te verschillen, dan alleen, dat hy zagter is, en niet zoo wel kan gesleepen worden. Zie voorts van de Eigenschappen en veelderlei zoorten ons Kunst-Woorden-Boek.
jenever-boom. in ’t Latyn Juniperus.
Beschryving. Dit is een bekend Gewas, hebbende hard hout, roodagtig van kleur, en van een rauwe oneffe bast; makende voorts een groote menigte van takken. De bladen zyn smal, altyd groen, en met punten, gelyk doornen, bezet. De bloessem is gelyk aan ringkasjes, daar de Steen in staat, dog maakt geen Vrugt. De Beziën zyn rond, gelyk die van Klimop, eerst groen, en ryp geworden zynde zwart. Elke Bezië besluit drie of vier langwerpige en driehoekige Zaaden.
Plaats. Dit Plantgewas groeit overal op ’t Veld en in de Bosschen.
Eigenschappen. Men schryft aan de Jeneverbeziën vele kragten toe. Zy versterken het Gezigt, bewaren de Herssenen, zuiveren de Borst, en maken de Stem helder, zyn Windbrekende, versterken de Maag, en bevorderen de Verduwing. Zy zetten den Steen af, zyn een goed middel voor het Graveel, en Waterlozzend. Zy genezen de Lammigheid, beving der Leden; zyn goed voor een ongezonde Lugt, Pest, Koortzen, voornamentlyk de derdendaagsche. Zy verwarmen het merg der Beenderen, en maken een zuivere Mond. Zy maken de druipende Oogen droog, versterken de Geheugenis, maken goed Bloed, en zetten het kwaade door het Waterloozen af. Zy verdryven alle inwendige kwyning des Ligchaams, en Droefgeestigheid. Men gebruikt ze voor de koude Jigt; zy maken een goede kleur, zetten al het Vergift door het Waterloozen af, zyn een behoed-middel van allerlei Pyn, en bevorderen de Maandstonden der Vrouwen. Zy moeten tusschen Augustus en September geplukt worden, wanneer ze in haar volle kragt en volkomen zwart zyn.
Gebruik. Men laat ze in witte Wyn, en even zoo veel Brandewyn agt en twintig dagen lang aftrekken. Daarna droogt men ze op een Linnen in een schaduwagtige Kamer; als wanneer men ze in een doos twee Jaren lang kan bewaren, en gebruiken. De Dosis is van zes tot tien grein, driemaal ’s Weeks, ogtent en avond.
Het Jenever-hout is Zweetdryvend; men gebruikt het als een Ingredient van een Koeldrank; men verbrand het, als een bewaar-middel tegen de kwaade Lugt.
jeruzalems kruis. De enkele is van weinig belang, maar de dubbele is een der fraaiste Bloemen, zynde schoonrood met groote Bloemen; maar zy moet dus geplaatst worden, daar ze weinig word beweegt. Zy moet een middelmatige Grond hebben, nog te warm, nog te vogtig; zynde alvorens wel met goede Aarde en Mist voorzien. Men legt ze jaarlyks in de Lente of in den Herfst een voet diep in goede Aarde, en ze geduurende de Hitte wel besproeijen.
Als men ze vermenigvuldigen wil, moet men de uitspruitzels in de Herfst zagtkens daar af nemen, het zy dezelve reets Wortel hebben geschooten, het zy niet, zonder den steel te kwetzen. Men verplant ze op een koude Grond, of daar maar eenigzins de Morgen-Zon is. Na dat ze Wortel gevat hebben, kan men ze in een ruime Grond planten, dog in tyds, en voor den Vorst, de Bloem daar af snydende, die twee Maanden lang in hare schoonheid op de steel blyft, zonder te verflensen. Men moet zorge dragen, dat telkens tusschen twee bladen zoo lang als de steel is, een nieuw scheutje uitspruit, welke zommige, in een kleine Bak gezet, Wortel schieten, en zomwylen nog binnen ’t Jaar Bloessem voortbrengen.
jeukte.
| |
Middel voor Jeukte, Krauwagie, Schurfdheid enz. aan Handen, Voeten, en andere deelen des Ligchaams.
Neemt lauw Water uit een Smits-winkel, smelt’er een handvol Zout in, en wascht’er de jeukende plaats meê. Als de Schurfdigheid droog is, moet gy ze met room van Koei-melk stooven.
Anders. Neemt Venetiaansche Terpentyn; wascht die vyfmaal in versch of Roozen-Water; dit geschied zynde, doet’er de helft versche en gezoute Booter by, nevens een dooir van een Ey, en het Zap van een zuure Oranje-appel; maakt’er een zalfje van, en wryft’er de jeukende plaats mede voor ’t Vuur.
| |
Een ander middel voor jonge Kinderen.
Neemt Zap van Barnetelen, en Populier- of Popeljoen-Zalf; of neemt Roet, fyn gepulverizeerd, mengt het met sterke Wyn-azyn, en bestrykt’er de jeukende plaats mede, na dat gy dezelve alvorens wel gewreven hebt.
jigt. Dit is een Pyn, die men in de Gewrigten gevoelt, en die van tyd tot tyd wederkomt. Zy ontstaat uit een overtollig Vogt, dat zig niet alleen over een, maar ook over alle andere Gewrigten verspreid. Men geeft’er verscheide namen aan, naar de verscheide Leden, die’er van aangetast worden, namentlyk Hand-euvel, Voet-euvel, enz.
Het Hand-euvel of Chiragra tast de Hand boven en beneden het Gewrigt aan; of het uitwendige of inwendige der Hand; of de Gewrigten, enz.
Het Voet-euvel of Podagra tast de Enklauwen aan, maar voornamentlyk de Gewrigten van de groote Teen.
De Heup-jigt is de pynlykste, aangezien ze niet alleen de Heup, maar ook de Billen aantast, waar langs de Zenuwen der Lendenen en van het heilig Been gaan; zelfs tot het innerlyke deel der Dyen, en langs de Dyen tot de Kuiten en het uiterste der Voeten. | |
| |
Men aanmerkt twee voorname oorzaken van de Jigt; namentlyk de zwakheid der Gewrigten, en overtollige Vogten; welke beide zamen de Jigt veroorzaken, moetende elkander nootzakelyk ontmoeten en zamen loopen; want de zwakheid der deelen verwekt nooit deze Pyn, om dat de Gewrigten altyd zouden moeten zwak geweest zyn; dog het is zeker, dat ze het zyn. Waarom de Jigt nooit kan ontstaan, ten zy’er in de Levens wyze eenige Ongeregeltheid gepleegt is.
Het vogt, dat op de Gewrigten valt, is zomwylen bloedig, zomwylen galagtig, dog meest slymagtig, ontstaande uit rauw Voedzel, en gebrek van oeffening. Dit Vogt is in den begin zeer dun en fyn, dog word naderhand allengskens dik en taaije in de Gewrigten, zoo dat het in Steen verandert.
Daar zyn vele en verscheide oorzaken, uit welke de Jigt ontstaat; want het Bloed, lopende in de holligheden der Gewrigten, en de zamenvoegzelen, perzen en vliezen uitrekkende, maakt doorgaans een gevoelige pyn. Insgelyks, de Gal, vloeijende dikwils tusschen de Zenuwen en Zamenvoegzelen, verwekt door hare ontsteeking en uitrekking een hevige pyn. Dus ook de Fluimen, zig by de gemelde deelen voegende, veroorzaken ook een gevoelige smert.
Het zwartgallig Vogt veroorzaakt meer dan eenerley Jigt, naar de verscheidenheyd der Vogten, het zy warme, het zy koude.
Maar niet tegenstaande iemand in allerlei Saizoen van ’t Jaar door de Jigt kan aangetast worden, geschied nogtans zulks doorgaans in de Lente en in de Herfst, vermits de bedervende stoffe, in de Winter zig in ’t Ligchaam vergadert hebbende, en door de zagtheyd der Lente vloeibaar wordende, sterker voortgestuuwt word in het binnenste der zwakke Gewrigten, en door de verandering van ’t Herfstweêr zig ligtelyk zette op de verzwakte Leden.
Men moet ook nog aanmerken, dat de meeste met Jigt gekwelde, beter Sterrekykers zyn als de Almanachmakers, nademaal zy allerhande zoorten van goed of kwaad Weêr voorzeggen.
De Ryke worden gemeenlyk door deze Ziekte aangetast, om dat ze veel eeten, en niet minder drinken, en weynig arbeid doen; of zoo zy al eenige doen, geschied het meer om de Natuur te overladen, als door noodzakelykheyd.
De jonge Lieden, die door ongebondenheyd dese kwaal krygen, leven niet lang, niet langer als die gene welke het overgeerft hebben; hoewel de een en ander, door goede middelen, eenige beterschap konnen verkrygen.
Wanneer de Jigt op haar gewoone tyd niet wederkomt, ontstaan daar uit zeer zwaare en veeltyds doodelyke Ziektens. Want zoo die vogt, dewelke door gewoonte zyn loop op de Gewrigten neemt, zig op de Lever zet, zal ze aldaar een ontsteking verwekken; zoo dezelve in de groote Vaten blyft, zoude een geduurige Koortze ontstaan; zoo zy in de Zyde kwam, zoude ze een Zyd-wee, of Pleuris veroorzaaken; en in de dikke Darmen het Colicq, en Miserere; eindelyk zoude ze verscheidene ongemakken verwekken, na dat het deel aamgetast wierd; aldus heeft men zommige Menschen zien geraakt worden, om dat die vogt zig op de Zenuwen zettende; en derzelver Poren stoppende, belettende de dierlyke Geesten aldaar te komen, en haar kragt te doen.
| |
Hulpmiddelen voor de Jigt.
De Hulpmiddelen die konnen dienen tot genezing der Jigt, zyn algemeen; gelyk als een gezette Leefwyze, het Aderlaaten, zuyverende middelen ook uyterlyke als het Zweeten, en andere. In het gebruik van de hulpmiddelen, moet men agt geven op de oorzaak der Jigt, gesteltheid des Ligchaams, en leden waar in zy zig zet, en van dewelke zy haar oorsprong neemt; want gelyk die gevallen niet altyd eveneens zyn, alzoo konnen ook dezelve hulpmiddelen voor alle niet dienen; by voorbeeld, die geene dewelke uit Hitte veroorzaakt word, vereischt verkoelende middelen, deze moeten ook voor een zwakke vermindert, en voor sterke Menschen vermeerdert worden. Daar moeten ook alzoo weinig uyterlyke middelen gebruikt worden voor iemand die met Heup-jigt gekweld is, als die het Voeteuvel heeft; eindelyk zyn’er ook hulpmiddelen, die goed in het begin, maar kwaad in het midden of einde der Ziekte gebruikt worden.
I. Tot verzagting, en genezing der Jigt, ontstaan door de hoedanighyd des Bloeds, moet een Aderlating geschieden, aan die zyde, alwaar de pyn is, en weinig Bloed te gelyk, dog dikwyls na de jaaren en sterkte afgetapt worden.
Daar na zal men op het pynlyke deel, Linnen leggen, geweekt in Water en Edik, of Water van Weegbree, of van Nagtschadde, of men zal dusdanig een Pap bereiden.
| |
Pap voor de Jigt.
Neemt kruym van Tarwebrood, weekt het zelve in Roozenwater, en zoo veel Koeijemelk als nodig is, laat dit kooken, doet op het laatste eenige dooiren van Eyeren, en een weinig Zaffraan by; of kookt de bladen van Bilzemkruid in Melk, en stooft het ongemak daar mede. Of neemt het slym van Vlas, en Grieksch Hooi, met stof van Provence-roozen, van Gezegelde Aarde, of van een zoodanige Aarde, dewelke zedert eenige jaaren aan de kant van Blois is gevonden; mengt dit met Azyn, en Roozenwater, of zap van Weegbree. De Zieke moet weinig eeten, en het zelve moet zeer ververschende zyn; ook weinig Wyn drinken, of liever dun Bier, Appeldrank, of Gerstendrank met een weinig Appelen, en Zuiker toebereid; maar geen Zout eeten, nog daar Kruyd in is, of Ajuyn, Knoflook, Prei, of Mostard.
Zomtyds moet men Wasschingen, gemengt met gemeene Kruyden gebruiken, en op het verminderen der Ziekte moet men zuiveren met een once gezuiverde Roozenkoekjes, of met anderhalf once Siroop van Roozen, en een glas Zuiker-water of Latuw-water, of met twee oncen Manna, in Vleeschsap. | |
| |
II. Voor de Galagtige Jigt moet men de Ingewanden verzagten en verversichen, dikwyls Wasschingen gebruiken, eens of tweemaal Aderlaten, en twee dagen na de Aderlating zuiveren met anderhalf once gezuiverde Cassia, in twee glazen Wey, ’s morgens nugteren te drinken, of met twee oncen zuiverende Siroop van Roozen, of met een once Catholicon tot een brokje, of in een glas met Zuiker-water ontbonden.
Op de pyn zal men Linnen, gedoopt in Roozenwater, waarin ’t wit van een Ey, en een weinig Azyn geklopt zyn, leggen; of Linnen geweekt in het slym van het zaad van Quee-appelen, Vlas, en Water van Nagtschade, of afkookzel van Bilzemkruid, of in het zap van Scheerling of Maankop; of men zal’er een pap op leggen, gemaakt van Kruym van Terwen-brood gekookt in Melk, waar by men eenige dooiren van Eyeren, met tien of twaalf grein Opium, en Zaffraan gepulverizeerd, doen zal, wanneer het van ’t Vuur is.
Maar zoo de pyn door deze hulpmiddelen zig nog niet stilde, dan moet men Thym, Origanum, Calamenthum, Zalie, Rosmaryn, en Lavendel in even zoo veel Water als Wyn kooken, en in het zelve nog heet zynde, een Linnen doopen, en op het zieke deel leggen.
Terwyl men aldus van de Jigt gekweld word, moet men wenig eeten, en niets als Gersten-water drinken, ook zig een en andermaal zuiveren met de bovengenoemde middelen.
III. De zwartgallige Jigt is dikwyls genezen, door een enkele lating op de Voet; weshalven die gene, welke met dezelve gekweld zyn, tot dit Hulpmiddel geraden worden, twee dagen daar na moeten zy gezuivert worden, met een aftrekzel van twee vierendeel loods Zene-bladeren; en een vierendeel loods Rhabarber, in het welk een once Siroop van Appelen, of een once Siroop van Duivekervel met een halve once conserv van Honing, of zoo veel dubbele Catholicon, is ontbonden; dit Geneesmiddel moet dikwyls herhaalt, en vermindert worden na den ouderdoem en kragten der Zieken. Om uiterlyk te gebruiken, moet men een aftrekzel van Zalie, Cypres, zaad van Vlas, Grieksch Hooi, nevens de wyze van leven hier na volgende gebruiken.
IV. Wat de Jigt, door slym veroorzakt aangaat; tot deze moet men liever een zuyvering als Aderlating gebruiken, en wel van het begin af.
Kookt een once Mirabolans, een drachme Veelvoet, zoo veel Zenebladeren, en twee drachma’s Hermodates, in een half pint Water, tot een derde, zygt het kookzel door, doet’er een once zuiverende Siroop van Roozen by, en laat dit de Patient ’s morgens nugteren gebruiken; dit middel moet dikwils herhaalt worden.
Indien de Zieken meer van Pillen houden, laat zy de Pillen van Agaricum gebruiken, of anderhalf lood conserf van Dadels tot een Bolus; van tyd tot tyd, ’s avonds en ’s morgens moeten zy een vierendeel loots Driakel, met een weinig Wyn, innemen.
Men moet de plaats om het Gezwel stooven met een afkookzel van Zalie, Marjolein, Origanum, wilde Thym, Kattekruid, Ruite, Camillebloemen, Steenklaver, roode Roozen, en Betonie. Daar zyn zommige die zig wel bevonden hebben een geheel jaar lang, ’s morgens nugteren een klein afzetzel van Knoflook, of twee drachma’s Venetiaansche Terpentyn met een versch Ey te nuttigen.
Het Brandyzer is een voortreffelyk hulpmiddel, wanneer het gebruikt word, op den Arm of Been.
Een ander zeer ervaren zynde, gebruikte tot verligting van die hevige pyn, Linnen in het zap van Bilzemkruid gedompelt, en stoofde daar mede de bal van de Voet; dit vogt kan bewaart worden in Vlessen, wel gezuivert zynde, met Olie daar boven op.
| |
Levenswyze voor de Galagtige, en slymagtige Jigt.
V. Als men de algemeene hulpmiddelen gebruikt, moet men een Levenswyze houden, tegenstrydig aan de heerschende Vogten; by voorbeeld, zoo het de Gal was, die droog en heet is, moet een tegenstrydig voedzel gebruikt worden, gelyk als gekookt Vleesch, maar geen gebraden Vleesch en Wyn wel met Water gemengt drinken. Ook is het noodzakelyk een gedeelte van de al te natuurlyke oeffeningen af te snyden, de sterk riekende Kruiden te myden, als Ajuin, Prei, Erweten, Boonen, Linzen, Mostard, geen honger te lyden, een weinig laat te slaapen, Gramschap, en al wat Droefheid verwekt, te vermyden.
Indien het een slymagtige Jigt is, moet men het drooge Vleesch, boven alle andere stellen; eeten met Zalie, Thym, Peper, Muscaat, Kruidnagelen gestooft is goed, de Lyder moet niet aan Tafel gaan, zonder Honger, en uytscheiden met Appetyt, weinig slaapen, en vooral nooit over dag, om het welke te myden, hy zig met eenig Spel moet vermaken, of met een vrolyke oeffening, ook alles myden, dat Droefgeestigheid kan veroorzaken.
VI. Het vaardigste hulpmiddel voor de Heup-jigt is, een Brandyzer op het zieke deel te leggen, of het zelve met een Schaapevel te omwinden, waar op Vogel-lym gestreken is, en het’er op laaten tot dat het van zelfs afvalt, en het’er weder opleggen, zoo het nodig is.
Men vind ook zekerlyk hulp, als men ’s morgens een glas van zyn eige Water drinkt.
De zwaarlyvige Menschen moeten een Zweetdrank gebruiken, van een afkookzel van Pokhoud, en Salzeparille; zoo’er een persing van Ambeyen of van opgehoudene Stonden is, moet men zig op de Voet doen Aderlaten, en de Stonden voortzetten; zoo het een Vrouw, nog niet te oud zynde, is, moet men een zuyvering van Manna, Siroop van Roozen, of koekjes van Diacarthami, of Pillen van Agaricum, of Hermodates gebruiken.
VII. Wanneer de Jigt uit het Hoofd na de benedenste deelen zakt, word ze ontdekt, door een zwaarte van ’t Hoofd, en een uiterlyke pyn, door een Slaaperigheid met een bêving, of trilling, en door een Gezwel op het Vel, dat de Herssenpan bedekt. | |
| |
Het eerste, ’t geen men moet verbieden, om die stof te verminderen, zal het gebruik van Wyn, van raauwe vruchten, Peulvruchten, Melkspys, lymige en moeilyk verteerbare kost wezen, mitsgaders vis.
Een Gerstenwater met Kaneel, Venkel, Coriander en Suiker, zal dienen voor een gedurige drank; gelyk men ook om den buik te zuiveren nemen zal, of Manna, of Catholicum duplex, of Pillen de Agarico, of Tabletjes van Rozensap.
Uitwendig zal men’er de zelfde dingen opleggen, welke in Lymerige Jicht zyn voorgeschreven. Zo men kan, zal men Salie rooken, of Rosmarein, of Thym, of Mariolein, of Betonie, of Hysoop. Zy, die Tabak verdragen kunnen, zullen ze met deze kruiden mengen, of ze zuiver róóken. De zelfde kruiden zal men wel gedroogd, tot poeijer maken, en daar mede het hoofd poeijeren. Men mag ook Koffy, of Thee, of Schokolaad gebruiken, en op den kroonnaat des hoofds zal men leggen de pleister van Betonie. De zieken heeft de vryheid van een mineraal bad te gebruiken, of een dat enkel van kruiderige kruiden van allerlei soort gemaakt wordt.
| |
Algemene geneesmiddelen voor de Jicht.
VIII. Een zeker en beproefd geneesmiddel van den Here Rigolet, Opperste van het Kweekschool van St. Irenaeus te Lion. Neem de bloem van het kruid, genaamd Wit Wollenkruid met breede bladeren: maar de gantse stam is goed; doet ze in een sak en steek’er de voet van den zieken zo in, dat de plaats, daar de pyn is, door dat kruid beslagen wordt, de pyn zal in korten tyd ophouden; maar men kan de bloem van dit kruid niet altyd hebben. Men moet’er daarom een Smeersel van maken, als het kruid bloeit. Dit doet de zelfde kragt; of men kan’er een Olie van maken, met een grote Fiool van gezegde bloemen vol te doen, en den olie daar op te laten trekken, gelyk men andere olien doet. Dit is van’t zelfde vermogen.
IX. Neem bereide Scammonie, gemalen Zoethout, Cursema, of Terra merita, Gaiac, Mechoacan, Jalappe, Turbith, van elks twee dragmen; Cremor Tartari, Hermodactilen, Oosterse Sennebladen, Gutta Gamba, Chinawortel, zwart Nieswortel, Rabarber, Ellesi, Salseparilla, van elks vier dragmen; fyne Suiker, een once; als het elk op zich zelve tot poeijer gemaakt is, meng het met den andere. Men geeft het des morgen in met witte wyn, of vleesnat tot een dragme, om den vierden dag viermaal. Dit hulpmiddel is ook goed in de Spaanse pokken.
X. Neem een handvol Byvoet, doe ze in Olie van de Olyf koken op twee derde, en vryft daar het pynlyke deel mede, en gy zult in weinig tyd veel verligtinge van pyn vinden.
XI. Neem het hoofd van eene Wouwe van zyne veders gezuiverd; brand het, maak’er een poeijer van; neem’er zo veel van als men met drie vingeren vatten kan; drink het met water, het zal den jichtigen dienst doen.
XII. Maar voor al, neem de bladeren van Klimop, stamt ze naar believen, en legt ze op de plaats, daar men de pyn heeft.
XIII. Neem de groene bladen van Tabak, disteleer ze tot dat zy droog zyn; neem dan de doode kop des zelfs, doet die in een aarden pot en zet ze op het vuur, verbrandt ze daar in, tot dat zy wit wordt; trek’er dan zout met gemeen klaar water uit; vereenig dan het zout weder met zynen geest; neem daar na zo veel Wynsteen, als u belieft, en verbrand ze tussen kolen aan lagen, werpt dan die verbrandde Wynsteen in schoon heet water; laat dit doorzygen en uitwaassemen in een glas, tot dat het droog is; doet dan een weinig van dit zout in den gedagten geest, en leg het heet gemaakt met kattoen, of linnen op de plaats daar men pyn heeft.
XIV. Neem den Olie van geele Was. Deze wordt gemaakt, van aan stuk gehakte was, met tot kalk verbrande steenen gemengd, of met as, en ze dan in een pot met heet zant te distilleren. Men moet de pynlyke plaatzen met deze olie wat heet smeren.
XV. Om de jicht voor te komen moet men een afzetzel van Knoflook, na dat het wel is schoon gemaakt, alle morgens, gedurende het afnemen van de Maan, doorslikken.
XVI. ’t Is ook goed een pleister van het sap van rode Kool, wilde Flier, Boonen-meel, Kamille bloemen en gepulveriseerde Rosen te maken, en ze op de pynlyke plaatsen te leggen.
XVII. Schrap de groote Smeerwortel die nog groen en eerst uit de aarde gehaald is, en legt dit schrapsel, op de wyze van een pap, op een doekje en dit op het pynlyke deel.
XVIII. Neem de wortel en de bladen van Wilde Fleer, bloemen van Schurftkruid, Bruinelle, wilde Salie, en kook het met malkander in Wyn, doet het daar na deur een Teems; en doe’er olie van Slangen, Brandewyn en Vet van Koeijepooten by.
XIX. Neem een vette Gans, die wel geplukt en van binnen schoon gemaakt is; vult ze daar na met jonge welgevoede Katten; hakt het heel klein met gemeen gedroogd zout onder malkander, en houdt ’t geen’er met distilleren uitgehaald wordt, om’er een Smeersel van te maken en’er ’t pynlyke deel mede te smeeren.
XX. Men legt ook kleine Honden op de jichtige deelen, voor de pyn.
XXI. Galenus zegt, dat hy alle hardheid der knien met het opleggen van een ouden gebroken Kaas, met het afziedsel van een gezoutten Ham, weggenomen heeft.
XXII. Men moet een handvol Lynzaad nemen en een handvol zaad van Pieterselie, het met malkander in een pintje Melk een walm tien, of twaalf doen opkoken; doet het daar na in een zakje, of een dubbelde gevouwen doek, en leg het, zo warm, als te verdragen is, op het pynlyke deel, en laat het daar een uur, of zes op leggen. Zo de pyn blyft duren, moet men de zelfde pap weder heet maken en ze daar op leggen, gelyk de eerste reis. | |
| |
XXIII. Voor de koude Jicht, neem de mest van een zwarte Koe; zet ze een uur lang met goeden Wyn te koken; doet daar na gehakte Salie in die pot; en dit met den andere nog een weinig koken, maak’er dan een pap van, welke gy op het pynlyk deel zult leggen.
XXIV. Voor de koude, heette Jicht en andere pynen, door Mr. Lemery.
Neem Water van Oranje of Limoen-bloessem; van Rosmaryn, van bloemen van Slangekruid, Veneetsen Terpentyn; doet het bymalkanderen; en laat het den tyd van een Geloof-lezens in een kieine aarden verglaasde pot koken, roerende het met een houtten spatel; en als het van ’t vuur afgenomen is; doe er dan twee goede lepels overgehaalde Brandewyn by, even zo veel olie van Was, slaande het gedurig zo lang tot het koud is: doet het daar na op een wit stukje Geitenleer, en leg het op het pynlyke deel, en laat het drie dagen leggen; en zo de pyn niet weg gaat, moet de pleister daar nog eens op gelegd worden.
XXV. Neem Elzen hout, en maak het naar de konst tot as; haal er het Zout met witte Wyn uit; neem van dat Zout, en gebraden gemeen zout evenveel; maak het klein, en’er met tarterolie een papje van, en laat het op een vogtige plaats smelten: dan zult gy een steen hebben, zo helder als Cristal. Als gy dezen zult hebben laten stollen: vryf ze met even zo veel Rozen zalf en Olie van Salie; en bewaar ze, als een onwaardeerbare schat. Men vryft zich daar ’s avonds, en ’s morgens heet mede, verandert geen linnen, en drinkt een glas goeden Wyn.
XXVI. Doe in een Tuin, die zeer wel op de Zon leyt, een Bed wel voorzien van zyn Behangsel brengen; laat het in het heetste der Zonneschyn van ’t jaar drogen, byzonderlyk met zyne Dekens, Lakens en Stroo Matrassen, keer het alles om en wederom tot dat het deur en deur heet is. Als de Zieke hier in zal gaan leggen, moet hy eenig Zweetwater innemen, als dat van Carduus Benedictus om het zweet daar te meer uit te jagen. Te bedde gegaan zynde in den Tuin, moet hy voor al zyne gardynen wel sluiten, en in twee a drie uren zo veel zweeten als doenlyk is; daar na moet hy zich met een doek afdroogen, welke in de Zon is gewarmd, en dit moet hy daar na drie dagen aan een herhalen.
De Heer President N. verzekert, dat zeker Edelman door dit Middel gans van zyne jicht, welke hy wel vyfentwintig jaren gehad had, en waar aan hy zo bedlegerig was geweest, dat hy zich niet roeren konde, is genezen geworden. Hy had acht en sestig jaren bereikt, wanneer hy genezen werd.
Geneesmiddel tegen de Heupjicht; om het uit- en inwendig te gebruiken.
Brandewyn.
Eau de Reine de Hongrie.
Terpentyn Olie.
Pis.
Geest van Pis en Ammoniak Zout.
Elixyr Antiepilepticum, waar van een gift is van vier tot vier en twintig druppen.
Jalappe, waar van de gift van een Scrupel tot een Dragme is.
Hars van Jalappe, waar van de gift van vier tot twaalf Grein is.
Aftrekzel van Aloe, waar van de gift van een Scrupel tot een Dragma is.
Extractum Panchymagogum, de gift is van eene Scrupel tot twéé.
Tartar Vitriolatus, waar van men tien Grein tot een half Drachma ingeeft.
Tartar Solubile, de gift is van een Scrupel tot een Dragma.
Zout van Zwavel, waar van de gift is van een half Scrupel tot twee Scrupels.
Geest van Zout, zyne gifte is van vier tot acht druppen.
Kleine Santorie.
illuminatie. Zie verlichting.
imperiaal water. Is een soort van Blanketselwater voor de Vrouwen, ’t geen uit het volgende gedistilleerd wordt. Men neemt daar toe Wyn met Myrrhe, Mastix, Wynruit, Bezoar, Arabise Gom, Nagelen, Kaneel, Notemuskaat en gestooten zoete Amandelen. Alg. Oeconom. Lexic.
indigestie. Zie onverdouwelykheit der spyzen.
indigo. Is een Deeg die gemaakt wordt van een Plant, welke (zo wel in Oost-Indiën, als) West-Indiën groeit; (en niet op eene; maar op verscheiden plaatzen van die Weereld deelen. Men krygt ze niet allleen van de kant van Suratte, van Agra, Chirquees, van de Kust van Koromandel, van Java, van Makassar, van Ceylon, welke de slechtste is. Men krygt ze ook uit verscheiden plaatzen der vaste Kust van de West-Indiën en de Voor-Eilanden, welke de Fransen toebehooren) van Guatimalo, St.Domingo, alwaar’er een groote handel in is van Jamaica. De Indigo dient den Verweren om Stoffen van Lywaat, Kattoen, Wollen, Zyden, Blaauw, of Violet te verwen; (men gebruikt ze ook in Oly- en Water-Verwen,
De Indigo word van een afweekzel van de bladen der Plant gemaakt, welke men in Oost-Indiën Anil hiet, of Aner Nelli by de Indianen; maar in West-Indiën by de Spanjaards, Anello. ’t Is evenwel, alsof de Gnadaloupse en Indise eene en de zelfde niet was. Zie de Hed. Historie.
Zy bemint hoge droge zandige gronden. Een derde kley en twéé derde zand is genoeg, om haar welig te doen wassen. Zy heeft niet veel Vogts van doen, dan wanneer zy gesneden wordt. Tegen den regentyd wordt het Land op de Koromandelse Kust eens, of tweemaal omgeploegd, en zo tot het laatst van den regentyd gelaten; wanneer het nogmaal geploegd wordt, dan gezaaid, en daar na, om het zaad te dekken, geëgd. Als het kruid vier vingeren breed boven den grond is, wordt het ge- | |
| |
wied; dan laat men het staan, tot dat het bloemen en zaad draagt, en de onderste bladen beginnen te gelen; dan wordt het zo gesneden, dat een hand breed der takjes aan de gemene stam blyft. Zo dit anders geschiedt, of er na dit snyden geen regen valt, of men is niet in staat, om op dien tyd de Plant te bevogtigen, gaat ze uit, daar zy anders zich weder na drie maanden snyden laat, ’t geen ook de derde maal na drie maanden gedaan wordt; wanneer men met een het zaad verzamelt, ’t welk zommige willen, dat al met de tweede sneê geschiedt. Wat daar ook van zy; na de derde sneê wordt de Plant uitgetrokken, en verbrandt, en de as dient weder voor de mest.
Het snyden geschiedt by helder weder, en de Takjes der Plant wordt op een harde en heldere grond te drogen gelegd. ’s Nademiddags om drie uren is zy rammeldroog, en wordt dan gedorst tot dat de bladen de stelen verlaten hebben. Deze brengt men dan in een droge besloten plaats, daar men ze eenigen tyd daar aan, by droog weder, weder uithaalt, verlugt, en als te voren droogen moet, waar na men ze beukt en slaat tot dat de bladen gespleten zyn, dan brengt men ze wederom in een droge plaats, op Matten, of Stróó, men dekt ze daar mede van alle kanten, en men laat ze den tyd van vyf en twintig dagen leggen.
Na dezen tyd, doet men de bladeren in Potten, van een voet hoog, welke een mond van anderhalven voet hebben, en deze voor twéé derde met water, het zy zoet, of brak. De bladeren, tot elken Pot vereist, wegen ontrent 24 ponden. Als men het water en de bladeren wel onder den andere geroerd heeft, laat men ze van ’s morgens ten tien uren af, tot ’s namiddaags ten twee uren in het heetste der Zonne staan te trekken. In welken tyd de bladeren zwellen en een schuimachtige stof opwerpen, die eindelyk, purperachtig geworden, te kennen geeft, dat zy lang genoeg geweekt zyn. Dan heeft men zekere Potten, welke ontrent drie voeten hoog en tot drie-vierde van de hoogte wyder geworden, van boven een mond van schaars een voet in den omtrek hebben, in welke men het afweekzel, dat dan een watergroene kleur heeft, door een digte doek, daar over heen gebonden, afschept, en eindlyk de bladen uitdrukt. De bladen worden ten laatste met de handen uitgenepen, daar na wordt er meermalen in de Weekpotten water op gegoten, en de zelve worden geweekt en uitgeduwd zo lang’er maar kleur aan ’t water wordt medegedeeld.
Als deze Verzamelpotten vol zyn geraakt, doet men’er den doek af, en vindt op het aftrekzel een purper schuim dryven, terwyl het water groen is. Dan gaat men aan het karnen tot dat het purper schuim, hoe langs hoe witter geworden, eindelyk licht blaau is en het water zwart. Na dat het dus een uur, of twee stil gestaan heeft, wordt het nog een reis, of drie, met de Karnstok geroerd, en, de Pot toegedekt hebbende, laat men ze stil staan. Dan wordt het water helder en de Indigo zinkt naar den grond. Des anderen daags laat men het water, dat dan roodagtig is door de gaten, op ontrent een hand breed van den grond geboord, wegloopen. Dan dryft’er een purpere schuim, op het water, dat met het drabbige vermengd wordt. Dit grondsap giet men naderhand voorzichtig in een natten doek, die in een kuiltje, in heet zand gemaakt, gelegd wordt, en laat het dan twee uren in de Zon drogen; dan bergt men het in huis, om het des anderen daags, drie-vierde-deel van den dag, in de Zon te laten leggen. Dit herhaalt men, tot dat het droog geworden is. Dus gaat het met de Indigo op Noorder Koromandel, welke beter is, dan die van Negapatan. Zie Havart. O en O van Korm:
De Teling van de Anil, en het maken van de Indigo in de Franse Eilanden, geschiedt een weinig anders.
Het Land, daar men de granen van de Indigo wil planten, moet vier, of vyf maal van ’t onkruid gezuiverd en uitgewied worden, en de zindelykheid gaat zo ver, dat men het Land zo schoon maakt, als of het met een Bezem geveegd waar. Daar na maakt men’er kuilen, om het Zaad in te werpen en ten dien einde stellen zich de Slaven, of anderen in een rei, aan ’t ene einde van het Land, en achter uit gaande maken ze kleine kuilen met hunne Spaden van 2. 3. duimen diep, ontrent een voet ver van elkander en in een rechte lyn, zo veel als het doenlyk is.
Als zy aan ’t einde van ’t Terrein zyn gekomen, neemt elk een zakje met Zaad, en voorwaard wederom gaande, werpen zy uit bygelovigheid een oneven getal van Zaden 9. of 11. in elk kuiltje. Dit moeten zy het gantse stuk Lands al bukkende doen. Daar na gaan ze wederom en schoppen de kuiltjes met de voet toe.
Wat den tyd belangt, wanneer men dit doen laat; de regenagtigste wordt waargenomen; wanneer de Plant in een dag drie, of vier opkomt. Ontrent het het Wieden na dat de Plant is opgekomen, wordt de zelfde naaukeurigheid gebruikt. Binnen den tyd van twee maanden na het planten is het Gewas in staat om gesneden te worden; wagt men langer begint de Anil te bloeijen; en de bladen worden droger, harder, en geven op ver na zo goede kleur niet. Na ’t eerste snyden kan men de takjes en bladen, welke de Plant binnen vyf, of zes weken voortbrengt, afsnyden, by aldien ’t dan regenachtig weder is; want snydt men ze, en was ’t anders zoude de Plant uitgaan, die anders twee jaren goed is.
Als de Plant tot hare rypheid is gekomen, ’t geen men aan de brosheid der bladeren bemerkt; snydt men ze op eenige duimen boven den grond af met kromme messen, en vergadert het afgesneden in Linne doeken, of Bosjes, naar dat men begrypt dat tot gemak dient en raapt de takjes zuinig op.
De bereiding der Indigo gaat anders toe in West-indiën, als in Koromandel; men heeft hier namelyk semente Bakken in de plaats van Potten en drie boven den andere; zo dat men het Aftrekzel van de bovenste in de onderste kan aftappen. In de bovenste, de Weekkuip geheten, weekt men de A- | |
| |
nil; in de tweede, de Baterie genaamd, schiet de Indigo hare granen; en de derde wordt Diablotin geheten. De eerste Bak is deurgaans byna 20 voeten lang, en 15 voeten breed, en drie a vier diep; de tweede is byna de helft’ kleinder, en de derde is nog veel kleinder.
Agtien of twintig Pakken kruiden zyn genoeg om een Kuip te vullen. Als er zo veel water op gedaan is, dat de Kruiden bedekt zyn, legt men’er houten over heen, op dat de Kruiden niet boven dryven. De Kruiden beginnen naar hunne rypheid en de grootheid der hitte binnen 6, 8, of 10, of 20 uren te gisten; en na dat de kleur van het water genoegzame paarsheid gekregen heeft, laat men ’t door Kranen in de tweede Bak loopen; en terwyl men de Kruiden van de bovenste Bak, als onnut weg werpt, en ze schoon maakt, roert men het water van de twede Kuip, of met een Rad, als een Scheprad, of met een Rad met kleine Kitten zonder bodem, of met doorboorde Kitten, of met Emmers aan stokken, welke men van de Negers laat scheppen, en uitgieten en ’t water door ’t nedervallen der Emmeren, als kloppen. Dit geschiedt tot dat men in een zilver Schaaltje, ten dien einde volgeschept, ziet, dat de Granen Indigo bezinken. Dan laat men het roeren en kloppen na, en laat het bezinken, en als het water klaar is geworden, opent men de Kranen, die een eind van den bodem afstaan. Als dit water afgeloopen is, doet men de Kranen, die in den bodem zyn, open, en laat die droessem in de onderste Bak loopen. Daar in laat men ze nog wat stil staan, tot dat het water zich daar boven gezet heeft, en daar van afgezondert. Daar na doet men ze in Kitten van twee, of drie voeten lang, en twee breed en drie diep, en laat ze daar in drogen. Zie Labbat Reiz: na de F: Eil:
De goede Indigo moet zo licht zyn dat zy op ’t water dryft, hoe zy dieper zinkt, hoe zy meer van vervalzing moet verdagt worden gehouden.
Hare koleur moet blaau zyn, na het Violet strekkende, blinkende, levendig, glinsterende, van binnen fraaijer, als van buiten; en moet glinsteren en schynen als Zilver.
Als men Indigo alleen gebruikt geeft ze geen goede kleur in ’t verwen, maar wel als zy met Weede en Pastel gemengd wordt. Zy dient den Schilders en Verwers. Volgens de Wetten van Vrankryk mogen de laatste ses ponden Indigo by een Baal pastel doen voor een goede Kuip; of een gedeelte daar van bewaren voor het eerste verwsel, of voor alle beide om hunne lage kleuren gemakkelyker te kunnen maken. Ook mogen zy een pond Indigo doen by honderd pond Weede, als men ze maar te gelyk in een goede Kuip doet: Maar zy mogen de Indigo alleen niet gebruiken, of zonder ze te hebben met Potas gemengd. Zie Volm: Verw.
injectie. Zie inspuiting.
inkoop. ’t Is een soort van goede Huishouding, in de jaren, wanneer’er grote overvloedt van Noten, of andere Jaarvruchten zyn, eenen goeden voorraad daar van op te kopen: want in ’t volgende jaar zal men menigmaal ondervinden, dat men er groot voordeel mede gedaan heeft. By voorbeeld: In ’t jaar Zeventienhondert was er grote overvloed van Noten, ’t welk een van de vruchten is, die maar somtydts willen gelukken: Het pond Olie kostte toen maar vier stuivers, en in ’t volgende jaar gold het zeven stuivers.
Dus is het ook een groot gedeelte van een overleggende Huishouding, dat men alle Waaren uit de eerste handt koopt. De Kaarssen-makers geven de Kaarssen beter koop, dan de Winkeliers, die ze eerst van hen kóópen, omze weder te verkóópen, en dus ook met andere dingen: Zo zal men zyne rekening ook vinden by andere dingen op zynen tydt en plaats te kopen. By Voorbeeldt: Ontrent het Hout. Daar zal men tegens St. Jan zo veel van kopen voor zes Guldens, als in den Winter voor negen of tien.
De Kooplieden in ’t klein moeten echter hunne Waren niet altyd uit de eerste hand kopen, hoewel ze hen minder komen te staan, dan die ze by de Grossiers kopen; want daar zyn vele beweegredenen die het tegendeel bewyzen.
(1.) Om dat het niet mogelyk is, dat een Koopman in ’t klein den handel kan dryven met zyn Kapitaal alleen: maar dat hy noodzakelyk geld moet opnemen, vooral als hy zyn Nering eerst begint; in welke tyd hy het meeste Crediet van noden heeft: Want het bekend en zeker is, dat men by openbare Verkopingen, of by de groote Kooplieden ten eerste gereed geld moet betalen, of niet lang kan borgen.
(2.) Om dat het voor jonge lieden voordeelig is hun Crediet by Grossiers vast te zetten, met van hen te kopen, ten einde ze noit te kort schieten in Waren te kunnen hebben, in eenen tyd wanneer ze schaars zyn. En in der daadt, een Grossier acht een’ Winkelier meer, die by hem koopt, dan die ze uit de eerste hand koopt. Dit is ook redelyk en billyk; en dewyl dezen alleenlyk de nood dwingt om het by hem te gaan halen, ’t geen hy uit de eerste hand niet kan krygen; en by gevolg heeft de Winkelier meer Voorrecht by hem, die gewend is by hem te kopen, dan een ander, die ’t uit nood doet: Waar by de jaloersheit komt, die een Grossier krygt, wanneer de Winkelier het zelve willende doen, dat een Grossier doet, de Zeisse in zyn Koorn slaat.
(3.) Nooit heeft een Winkelier zo schone Waren by de Fabrikeurs als by de Grossiers. De reden daar van is, om dat zy een fraai stuk Stof niet alleen willen missen, alzo ze daar door verscheide slechter Stukken teffens mede kunnen kwyt worden aan de Grossiers, aan welke zy het ook liever gunnen, als den Winkelier, die als een Reiziger wordt aangemerkt, die niet dikwils weder komt.
(4.) Een Winkelier kan zyne Winkel niet verlaten, om naar de Fabryken te lopen, zonder gróót nadeel aan zyne zaken toe te brengen; alzo zyne tegenwoordigheid altyd nodig is tot het verkóópen van zyne Waren, kunnende zyne Vrou, of knechts | |
| |
dat noit zo wel doen, als hy zelf, en voor al, als ’t er op aan komt om op Crediet te verkopen, daar men veel omzichtigheid in van noden heeft; dus zelf niet kunnende gaan naar de Plaatsen, of Steden van de Fabryken, moet hy zekerlyk anderen derwaardt zenden, of Commissionarissen in die plaatzen hebben.
(5.) Een Commissionaris kan de kouleuren, die de Winkelier van noden heeft zo net niet kiezen; alzo het onmogelyk is dezelve met Brieven zo naukeurig te beschryven: Wanneer hy, by voorbeeld, beschryft een bleek blau (Bleumourant) of Hemelsblau, zo weet de andere nog niet van wat graad van hoogte, of bleekte hy ’t begeerd, welke graden alleen afhangen van ’t gezigt des genen, die ze van noden heeft, en niet van eenen Commissionaris, die niet by ’t verkopen tegenwoordig is, maar in den blinden koopt, zonder te weten, of het voor den Winkelier dienstig is, of niet; ’t welk dan vodden voor hem zyn, daar hy meer aan verliest, dan hy op de overige Waren, die na zynen zin zyn, wint.
(6.) Een Commissionaris neemt nooit het belang van zynen Principaal zoo wel in acht, als zyn eigen; want boven ’t geen hy voor zyne Commissie trekt, zoekt hy door andere wegen nog iets te winnen, alzo de meeste Kooplieden in rouwe Zyde, Wol, of andere Stoffen zyn, welke dienen tot diergelyke Fabryken, die ze aan de Fabrikeurs verkopen en daar aan winnen; In voegen, dat, wanneer ze van hun goed kopen, zy de fouten daar van niet durven zeggen, om dat deze ten eersten antwoorden, het is gemaakt van de Stoffe, die gy my zelf geleverd hebt. Zelfs zyn zylieden gehouden om Koopmanschap met hen te doen, en wat meer van hen te kopen, als zy wel van een’ anderen zouden doen, aan wien ze niet leveren. Dus worden alle de fouten, die in een Stof voorkomen, niet zo wel onderzogt door een Commissionaris, nog de prys zo naau bedongen, of de Ontbieder lydt daar merkelyk by. Daar van daan komt het Spreekwoordt, dat by de Koopluiden zo gemeen is: Die zyne zaken door een ander laat waarnemen, die gaat in persoon naar ’t Gasthuys.
De Winkelier moet, om wel te slagen en winst te doen, by den Inkoop agt zaken in acht nemen.
(1.) Om sich in den beginne van geene andere, dan schone en goede Waren, te voorzien, en die den meesten trek voor dien tyd hebben, binnen den welken hy zynen Winkel begint op te zetten: Hierom moet hy zulke Grossiers verkiezen, die hunne Stoffen uit de beste Fabryken halen, het zy van Tours in Lion (in Vrankryk) van Londen, Leiden, Berlyn, enz. of andere vreemde Landen; nademaal de eene Fabryk volmaakter is, dan de andere, en de deugdzaamheit van zyne Waar het eenigste is, waar door hy in den beginne sich eenen naam moet maken.
(2.) Moet hy wel toezien, dat de Plaats daar hy sich neder zet, bekwaam is om de soorten van Koopmanschappen, die hy verkiest, af te zetten; dewyl’er Plaatzen zyn, daar men niet anders, dan Ruwe en onbewerkte; en andere, daar men niet dan gewerkte stoffen verkoopt: Dus moet hy daar omtrent zeer voorzigtig zyn, om sich niet te belasten met Waren, die daar geen aftrek hebben.
(3.) Hy moet geenen Inkoop doen, zonder eene Lyst gemaakt te hebben van zyne gading naar zyn vermogen, dat is naar mate van ’t Kapitaal dat hy tot den Handel aanlegt. Zoo hy, by voorbeeld twintig duizend Guldens in Kassa bezit, mag hy eenen Inkoop van goede Waar doen tot dertig duizend, zonder dat hem de tien duizend Guldens, dewelke hy op den borg besteedt, zullen bezwaren. De Lyst moet in goede orde opgesteld zyn, om sich niet te bedriegen, en tot dien einde moet elk soort van Koopmanschap dat hy begeert, onder een byzonder Tytel geplaatst worden.
(4.) Moet hy wel acht slaan op de Ellen en Maat, die de Stoffen houden, welke hy denkt te kopen, op dat hy geen kwade overschotjes houde, voor al in de Gebloemde Stoffen, alzo de schade aan dergelyke lappen de Winst van ’t geheele Stuk opeet.
(5.) Moet hy zyne Waar niet van den Grossier afhalen, zonder eene Specificatie van den Prys en de tyd wanneer ze gekogt zyn, om alle geschillen te myden, die er zouden kunnen ontstaan over eenige woorden kwalyk te verstaan, zo wel aan de eene als andere kant, welke men altydt zo veel mogelyk is zal zoeken te myden om het goed verstandt en de Vriendschap, welke er tusschen hen, die onderling Koophandel dryven, van noden is.
(6.) Op ’t ogenblik dat de Koopmanschap gekogt is, moet men ze meten, om te zien, of de Ellen over een komen met de Lysten, die in ’t gemeen op de Stukken vastgespeld zyn; En zo er te kort is (’t geen men tara noemt) als by voorbeeldt een vierdedeel, of derde van een El tara, het zelve op de kant van den Naam, of Tytel van ’t Stuk op de Lyst staande, aantekenen, en zo er merkelyke tara is, van een, of twee Ellen te kort, of fouten van belang zyn, zo moet men er den Grossier zonder uitstel kennis van geven, op dat hy ’t kome zien, terwyl ’t nog hoofd en staart heeft: (dat is de twee eindens, eer daar iets afgesneden is:) Want zo’er al eenige Ellen af verkogt waren, zou de Grossier met regt weigeren daar na te zien, en kunnen zeggen, dat men sich in ’t verkopen vergist hadde met eene of meer Ellen te veel uit te meten, of dat’er ontrouwe Factoors (Commissionarissen) mogen geweest zyn, die er wat van gestolen hebben.
(7.) Men moet de Stukken dan terstond in Papieren en yder op zyne plaats leggen, op dat ze niet bederven en slyten, na dat ze opgetekend en yder op zyne Nommer te boek gebragt zyn.
(8.) De Rekening van de gekogte Waren zo ras, als mogelyk is, te sluiten, volgens de Voorwaarden met de Verkopers aangegaan.
inkt. Manier om Inkt te maken, neem drie oncen kleine Galnoten, breekt de zelve aan grove stukken, doet ze daar na losjes in Lywaat, en laat ze vier en twintig uren trekken in twaalf oncen Water, daar na moet men dit Aftrekzel tot op twéé derden laten verkoken, doe’er naderhand vier oncen Roomfe Vitriool by, die gestooten is, en een half ons Ara- | |
| |
bise Gom, welke men in Wynazyn heeft laten smelten.
| |
Andere manier om Inkt zonder vuur te maken.
Men moet 1. nemen anderhalf vierendeel van de zwartste en doornachtigste Galnoten. 2. anderhalf-vierendeel Arabise Gom, van de klaarste en zuiverste. 3. Een half pond en een once Hongaars Koperrood van ’t allergroenste, het met malkanderen in een Mortier stampen, en ’t daar na in een aarden Kruik doen, en daar op gieten drie pinten Regen, of Rivierwater, of witte Wyn, Parysse maat, het alles drie, of vier dagen aan malkanderen vier, of vyf maal daags omroeren met een gevorkt stokje zonder te laten koken, of in de Zon te zetten. Zo men ze wil blinkende hebben, moet men twee oncen Roomse Aluin nemen met drie oncen Cremor Tartari met malkanderen gestooten; daar na moet men ze nog een dag, of drie vier eveneens roeren, men kan’er ook Suiker Kandy by doen.
| |
Manier om gemeenen Inkt te maken.
Neem twee pond Galnoten, die gebroken zyn , laat ze in vyf, of zes Pinten Water koken, tot dat zy zacht zyn geworden, en’er niet meer dan twee, of twee en een half Ponden van het bruine afziedzel van een donker gele koleur over blyft; zyg het afziedzel deur en wringt het styf uit; doe er dan nog tien, of twaalf oncen groene, of witte Vitriool by, en een once gestootten Arabife Gom, welke ge over een klein vuur moet laten smelten. Laat dan deze vogt bezinken en gietze van zynen droessem sachtjes af, of in een Fles, of iet anders, daar ge ze in bewaren wilt, en gy zult een goeden Inkt hebben. De Gom dient om den Inkt zwart te maken en te beletten, dat zy zo ligt niet bleek wordt.
| |
Andere manier.
Neem van de beste Galnoten zes lood; Vitriool, vier lood; Arabise Gom, twee lood; Aluin, een lood; stamt het, en mengt het met malkander. Giet’er een kan Edik, of Bier op, zet het op een warme plaats en roer het dagelyks om, en zo menigmaal als gy ’t nodig hebt; giet er zo veel Water op met gezoden Sleedoorn-wortelen, waar in een weinig Zout is gedaan. dit zal het voor schimmel bewaren. men giet’er ook wel Regenwater op, maar inzonderheid Sneeuwater, op dat de Azyn de Inkt zo sterk niet make, dat zy deur slaat. Evenwel de Azyn bewaart ze voor schimmelen, en de Aluin dat zy geen moer zet; en de Vitriool geeft de kleur. Men moet den Inkt voor de Stof dekken, en voor Broodkruimelen inzonderheid bewaren; om dat deze schimmel geven; en voor al ze in gene verglaasde Potten bewaren, en inzonderheid voor Zilverglid; waar van verglaasd gemaakt wordt: want deze doet den Inkt bederven. De boven gemelte Poeijer is bekwaam om op Reis te nemen, inzonderheid, als men de Galnoten enige reizen in Azyn heeft laten weeken en weder drogen: Dan heeft men maar een weinig van deze Poeijer te nemen, in een Linne doekje te doen, en ’t in Water, of Bier te steken, om aanstonds overal Inkt te hebben, na dat men dit Popje nat hebbende gemaakt het maar uitdrukt. Zie Algem: Oeconomisch Lexicon.
| |
Altyd durende Inkt.
Neem drie kannen Wyn, Vitriool, Rots Aluin, Arabise Gom, van elks zes oncen, Suiker Kandy drie oncen, de zwaarste doornachtigste en minst deurboorde Galnoten; drie ponden. Kneus de Galnoten. Doet ze in een Fles met een wyden hals, schommel het met malkander drie, of viermaal daags om, vier of vyf dagen lang, zonder het over het vuur, of in de Zon te laten warm worden. Zo veel als gy daar van telkens neemt, moet er aan Wyn weder by gedaan worden.
Maar men moet evenwel zorge dragen, dat men op enen tyd van deze drie Kannen niet heel veel te gelyk neemt; ’t is genoeg zo men er op zyn meeste een half pintje teffens van nam, drie, of vier dagen daer na, om gelegenheid tot de gisting te geven, welke’er geschiedt. Men moet’er niet dan elken Week wat van nemen.
Let desgelyks wel, dat de Galnoten in drie vier stukken maar moeten worden gebroken. als de Inkt begint te dun te worden, moet men’er Galnoten, of Vitriool by doen; zo zy niet genoeg vloeit, moet men’er Aluin by doen; en zo zy te veel vloeit, doet’er dan Gomme by.
| |
Inkt, waar mede men Schrift kan doen uitgaan en wederom voor den dag doen komen.
Smelt een pond Wynsteen in vier ponden gemeen Water, doet dat doorzygen; Als gy u daar van bedienen wilt, neem wat Boomwol in dezen Inkt nat gemaakt; hy zal ten eerste het Schrift doen verdwynen: Maar wilt gy ’t Schrift weder doen voor den dag komen, moet ge een ons Vitriool in een pond Water laten smelten en het laten doorzygen. Daar na zult gy dit Water met Boomwol daar in nat gemaakt doen over het Papier, en de Letters zullen terstond weder voor den dag komen.
| |
Rook-zwart, ’t welk voor Oostindisen Inkt kan dienen.
Neemt Pik; doet dit in een aarde Kroes met het Lemmet van een Kaars, welke ge ontsteken moet, ontfang naderhand den Rook in een Doek, welke gy boven den Kroes houden zult, of in een hol Vat van blank Yzer, dat men’er zo hoog boven moet houden, dat het Pik brandende kan blyven. Dit Rook-zwart by een vergaderd doet men in Gom-water; zo het daar in niet weeken wil, neem Brandewyn en laat het daar in smelten. Men doet’er Arabise Gom by, om’er lyf aan te geven, ook een weinig Suiker Kandy, om het blinkende te maken. | |
| |
Als dit gedaan is, laat men ze droogen; het als men het gebruiken wil, laat men het in een weinig Water weeken, gelyk den Oostindisen Inkt.
inkt. (Druk-) Dioskorides zegt, dat deze Inkt van Roet en van de Rook van Fakkels van Pynboomen gemaakt wordt, en dat men op elken pond Gom drie oncen Roet doet. Hy zegt ook, dat men ze maakt met het Roet van Hars en de Rook van Glasblazeryen. Men neme om ze te maken een half pint Roet, anderhalf pond Gomme, anderhalf once Vitriool en zo veel Lym.
Wat de Hoedanigheden en Eigenschappen van dezen Inkt belangt; de zelfde Schryver zegt, dat men’er zich in bytende Medicamenten van bedient, en dat het Smoltzel van dezen Inkt met Water over een gebrand deel gedaan, daar veel dienst op doet; maar dat men het’er gedurig op moet laten, tot dat het genezen zy, want eindlyk zegt hy, zal’er de Inkt van zelf af gaan. Wat den onzen aangaat, welke niet anders bestaat, dan uit Vitriool en Galnoten, de ondervinding doet ons daaglyks de goede uitwerkinge zien, welke ze in verbrandheid heeft, en zo schielyk en kragtig is, dat Fernelius ze onder de Geneesmiddelen telt, die daar eigen aan zyn.
| |
Manier van Druk-inkt te maken, die voor de Drukpers bekwaam is.
Men neemt Lynzaad Olie, en kookt ze een uur of drie lang. Daar na zet men ze van ’t vuur af, en steekt ze in den brand; dan roert men ze al zagtjes net een yzere lepel gestadig om, tot dat men ziet dat de vlam, door de overgroote hitte, zig te veel verheft. Dan dooft men de vlam met het opleggen van het dekzel; en na tien tellens ligt men het dekzel weder schielyk op, zo dat dan de Olie, door zyne felle gloed, van zelfs wederom in den brand vliegt; en beurt het dat hy geblust blyft, dan moet men hem weder aansteken; dit herhaald men verscheide rysen, tot dat de Olie taai en dik wordt; ten welken einde men’er wel eens een weinig Hars deur smelt; anderen, dat beter is, ook wel dikken Terpentyn. Daar na mengt men niet anders dan Zwartzel door deze olie, zo veel nodig is; en ’t is bekwame Druk-inkt.
inleggen. Wordt gezegd van een Wyngaard, Vygeboom, Kweeboom, (Laurieren, Olmen, Linden. Zie Aanmerk: over Land- en Lusth: enz.) welker takken, of ranken men buigende in de aarde legt, en zo met de zelve dekt, dat zy wortel vatten. Als de ingelegde Rank van zyn oude Wyngaard enz. afgesneden is, wordt zy een afgelegde Wyngaard, een Afzetzel enz. genaamd, of in ’t Frans, een Marcote: en langs de Rhone een Barbade. Deze manier van Kweken gebruikt men om een gewas te hebben, ’t geen de oude gelykt. Zie ’t Artykel van january, alwaar van ’t Inleggen van Boomen wordt gesproken, Zie afleggen.
(Het Inleggen van houtgewassen geschiedt best in het Voorjaar, even voor de Uitbotting, wanneer de warmte begint en de sappen in het hout geklommen zyn: Doch men geeft aan zommigen van onder, daar de tak in de aarde zal leggen, ene insnydinge, op dat de sappen niet te schielyk zouden ryzen; daar en boven moet men de ingelegde Tak tot beter bevorderinge der wortelmakinge onbeweeglyk vast maken, ook aan het uitschot na de Inlegginge gene besnoeyinge doen, nog bladen plukken. Hoe Laurier, Olmen, Linden, Ypen, door Inleggen geteeld worden: zie onder der zelver namen. Aanm: op Lusth:)
insecten. Noemt men klein gedierte, twelke men in ’t Nederduits ook Bloedloze en Gekorven diertjes hiet; ja wanneer zy schaadlyk zyn ongedierte: (Men heeft ze tot nog toe voor Onvolmaakte gehouden, als of zy zo volmaakt en konstig in hunne leden, als groter schepselen, niet waren: Maar Swammerdam en anderen hebben getoond, dat hunne Deelen immer zo konstig en volmaakt waren.) De schadelyke aan Mensen, Dieren, of Planten, noemt men gemeenlyk Ongedierte; en voor velen is weinig, of geen raad, terwyl andere door vervangen worden belet ’t grootste leed te doen.
inslag. Is een Woord tot de Wevery behorende, het geen die Stoffe van Zyde, Wolle, Linnen, Gouddraad, enz. betekend, welke dwers door de Keten geschoten wordt, en dus het Stof helpt uitmaken met de Keten.
inspannen. Is een Woord, dat tot ’t Lastdragend Véé behoort, ’t geen voor Ry- of Vaer- of Ploeg-tuig, of Molen, enz. vast gemaakt word.
inspuiting. zie injectie. (Is een Kunstwoord in de Heelkunst, ’t geen gebruikt wordt, om daar mede te kennen te geven het inwerpen van de ene, of de andere vocht in een verholen, of diepe wonde, of verzwering, tot zuivering of genezing door middel van een Spuit, of Siring.)
inspuitzel. De Middelen, daar toe gebruikt, zyn van velerhande soort, naar gelegenheid der plaatze, of de hoedanigheid der Wonde en ’t begrip van den Geneesmeester.
| |
Inspuitzel voor Wonden, voor ’t Koud Vuur, enz.
Doe een Ons gemene Hoolwortel raspen, of snyden in kleine stukjes en koken in anderhalf pint Water, op twee derde; perst het sterk uit in een Lywaatte doek; doe’er by een half OnsTinctuur van Myrrhe, zo veel Aloë, en anderhalf Ons Rozenhonig.
jokboom. Men heeft twee soorten; zulke die in ’t wilde groeijen, en zulke welke in een Entery gekweekt worden. De Jokboom, welken men uit de Bossen haalt, is niet goed om te verplanten. Zyne wortel heeft de gedaante van een Bisschops Staf, waarom zy in ’t Frans daar naar by de Tuinlieden zynen naam heeft van Crossette.
Men moet Jokboomen kiezen, die een zuivere, gladde bast, en een haairachtige wortel hebben; men plantze van allerhande grootte, van een voet tot tien en twaalf voeten hoog. De jonge Boompjes, die uit de Enteryen komen, zyn daar aan ge- | |
| |
maklyk te kennen, dat zy recht, zuiver, en niet bogtig zyn.
jokhout, Hanebuek; in ’t Latyn, Carpinus.
Beschryving. ’t Is een Boom, die zeer wel na een Heestergewas gelykt, en welke zyne takken wyd uitspreidt. Zyne bast is ruw en wit, zyn hout hard, zyne bladeren gekartelt, en gelykende na een Ypenboom. De Vruchten, welke ze voortbrengt komen niet op de plaats van de Bloem maar op andere plaatzen.
Plaats. De Hanebuek groeit in alle Bossen, zy is gemakkelyk te vervoeren, alhoewel het wat moeilyk verscheiden malen geschiedt.
Eigenschappen. Deze Boom is in de Medicynen niet in gebruik; ondertussen heeft de ervarenheid geleerd, dat zyne Bladen, Schellen der vrugt en zyne Wortels van een trekachtigen aart zyn; zyn Hout is goed om te branden, en het is dienstig tot meerder werken.
De Hoveniers gebruiken ze om Dreven, Bosjes; maar voor al om Heggen te maken als ze jong zyn. Dan noemt men ze Hagebuek; De Kever en Rups hechten er zich gaarne aan.
jonquilje. In ’t Latyn Junci folius, dat is, Biesblad. De Liefhebbers der Bloemen onderscheiden verscheiden soorten van Jonquiljes. Wy zullen ze alle onder een Hoofd-soort begrypen; en de behandeling van enige beschryven.
Reschrijving, De Jonquilje is een Bolbloem, waar van de bladen, die uit de Wortel voortkomen, lang, smal, rond, buigsaam, en zacht in ’t aanraken zyn. De Bloemen zyn geel en van sterke reuk; zy wassen aan den top der Stengel, die tussen de bladen uitschiet; Zy gelyken naar de gemene Narcis, schoon zy veel kleiner zyn. Zyne Bol heeft ontrent de grootte ener Sjalot, maar zy is rechter en evener.
Plaats. Men kweekt ze in de Tuinen.
Eigenschappen. De Jonquilje heeft geen gebruik in de Geneeskunst, alhoewel Dioskorides zegt, dat hare Bollen gegeten, of in een Afziedzel gebruikt, doen braken en goed zyn voor de Ziektens der Blaze.
| |
Behandeling der Jonquilles.
De voorname Jonquilles, welke men heeft, zyn die van de herfst, de grote Jonquille, de Spaanse Jonquille, of de Jonquille met de ronde Kelk, de kleine enkelde Jonquille en de Jonquille met dubbelde bloem. De aarde, welke men tot Moeskruiden gebruikt, is de beste. De Herfst Jonquille bemint een lichte grond. Men plant ze drie vinger breed diep en twee duimen van malkander.
Men moet de Jonquilles niet in een grote Zonneschyn zetten, waar voor men ze op de ene, of de andere wys dekken moet, men moet ze bevochtigen, als het nodig is. Men verplant ze niet, dan om hare wortelen te verminderen. Maar men moet ze niet lang uit den grond houden, en ’t zoude best zyn ze terstond weder in de aarde te zetten.
ipecacuanha. Is een Wortel, welke in verscheiden Gewesten van America groeit, en niet dikker is, als een dunne Schacht van een Pen. Men heeft’er vier soorten van, welke zich onderscheiden door kleur en meer, of mindere kracht. De ene is Bruin; de andere Graauw en een weinig naar den Rossen trekkende, maar van binnen mede Wit. De derde is Asgraauw, Bruin van binnen, en smakende naar het Zoethout, en de laatste Wit van binnen en van buiten.
Krachten der Ipecacuanha. De Bruine Ipecacuanha is de beste, om dat ze meer kragten heeft, dan de andere; maar wat soort men ook nemen mag, men moet de nieuste nemen, de grofste, gevoedste, de vastste, de Harsachtigste, en die wel gezuiverd is van zyne haairwortelen. Men heeft ondervonden, dat het een zeer goed Middel is voor de Persinge; zy doet braken en afgaan; daar na stopt zy weder, en versterkt de vezelen der ingewanden. Men kan ze ook in andere Buiklóópen gebruiken, schoon ’t met zo veel goed gevolg niet geschiedt. Men geeft ze in van een half Drachma tot anderhalf, na dat zy tot zeer fyne Poeijer gestooten is. (Maar als men ze tot braken gebruikt, doet men’er een half uur na het innemen laau water op drinken.)
ipenboom. Zie olmboom.
iris. Zie lisbloem.
isambert le bon. Ook Beuré, Poire de Anjou, Poire de Amboise geheten, of Boterpeer, en in Normandie Gisambert, is een Peer van een ongemene fyngeurige sappige smaak, en de grootste der boteragtige Peren, zeer dunschellig en van een smeltend vlees, het geen ze na enigen tyd geplukt te zyn geweest bekomt. Indien deze Peer twee, of drie maanden vroeger rypte, mogt ze met recht voor de beste van alle Peren gehouden worden, maar nu ze in een kouder Saisoen komt en van zeer koude nature in smaak is, wordt des zelfs geurig sap onsmaakbaarder, ook verandert hare kleur, en smakelykheid naar het plantsoen daer zy op geënt is. De beste soort is een graauwe Kaneel koleur en hoe meer ze daar van verschilt hoe zy slechter van smaak is.
Zy maakt een kwarligen boom, welker takken veeltyds afkankeren, daarom moet men gene hoogstam daar toe verkiezen; anders wortelt zy zeer wel in den grond. De Knoppen zyn tamelyk groot en dik, van voren puntig en bruin na den gele, uit welke vyftien of zestien ook dikmaal een en twintig bloemen voortkomen, zynde der zelver steeltjens niet lang; zo dat zy zich als een Roos vertoonen, maar de steelen der Bloeiselen, verlangen met den groei.
judasboom. Deze Boom begint in ’t Voorjaar te bloeijen. De Bloem is van Violetkleur, trekkende naar de roode kant, en gelykt na Oost-indisch Saffraan. Hy wordt voortgeteeld door zyne takken, die gemakkelyk wortel schieten: Maar om zeker te gaan, moet men ze in den gront zettende, kerven en dus wortel laten schieten. Zie voorts Dodonæus, of Munting van de Planten. | |
| |
jujubenboom, In ’t Latyn Jujuba Major, of Cyziphus. Borstbeziën, Hanepooten in ’t Nederduits.
Beschryvinge. ’t Is een Boom, welke een schors heeft, die, gelykende naar die der Wyngaard, ruw, gescheurd, en rimpelig is. Zy is ontrent zo groot, als een Pruimboom. Zyne Takken zyn hard met doornen gewapend, die zeer sterk en scherp zyn. Zyne Bladen zyn lang en eventjes gekarteld aan de kanten, zyne Bloemen zyn bleek en grasachtig, hebben vyf blaadjes, rooswys rondom een knopje geschikt. Zyne Vrugten, welke op de Bloemen volgen, zyn de Jujuben, die de gedaante van een Olyf hebbende, in den beginne groen, en daar na in ’t rypen wit zyn; en eindlyk ene rode koleur krygen. Zyne Wortelen zyn sterk en schieten diep.
Plaats. Dees Boom groeit in alle Landen genoegzaam, daar ’t maar een weinig heet is, als in Languedok, Provence en in de Eilanden Yeres.
Eigenschappen. De Jujuben zyn zeer goed in Slikartzenyen, en om een Drank te maken, die goed in den Hoest is. Zy verzachten de scherpheid des bloeds, maken een goede vocht en jagen de vochten naar buiten; zyn afziedzel is ook goed voor Nieren en Blaas. Voor ’t overige voeden zy weinig, en zyn niet goed voor de maag, om dat zy kwaad zyn te verteren.
| |
Behandeling der Jujubenboomen.
Men gelooft, dat Syrien den oorspronk aan de Jujubenboom gegeven, en Sextus Papinius ze in Italie gebracht hebbe, waar van daan de Fransen ze hebben gehaald. De Jujubenboom brengt een vrucht voort, welke in gedaante en koleur naar de Kornoelje gelykt; maar zy verschilt zeer veel in smaak, zynde de eerste zoet, daar de tweede zuur is. Aan dezen Boom heeft de Hovenier weinig oppassens, zo min als imand anders, die ze kweken wilde. Zyne vrucht, die wel naar een Olyf gelykt, heeft een steen, welke voor zyn zaad dient, want door middel der zelve kan men ze schielykst voortkweken. Men kan hier uit afnemen, dat om de Jujuben wel op te fokken men kweekplaaten moet hebben; dat is, dat men maar een grond van een voet, of drie breed, en een Roe, of drie lang moet hebben, om’er zo veel te kweken, als men’er nodig heeft. ’t Beste, dat men aan die Planten kan geven, is de Grond en de Zon; ’t geen niet moeilyk is, zo men ze maar een weinig in haren aart kent.
| |
Van de Aarde, welke voor de Jujuben goed is.
Wat den Grond belangt; alzo deze Boom uit een land zyn oorsprong heeft, daar ’t heet is, moeten ze een grond hebben, welke veel eer vogtig, dan droog is, alzo dit laatste uitnemend strydig daar mede is.
| |
Van de plaats, die den Jujubenboom dienstig is.
Het zaad van den Jujubenboom gelukt beter, als men ze gezaayd heeft op een warme plaats, dan op een koude en vogtige.
| |
Hoe men den Grond voor ’t zaaijen van een Jujubenboom moet bereiden.
De Jujubenboom wil een wel bewerkte grond hebben, die nieuw is, en zeer wel gemest; de beste, welke men geven kan, is een Kleigrond, zo men ze heeft, of by gebrek van die, een grond van Kalf- Schapen- en half Paarden-mest; als men dus de aarden verbetert, zal het niet missen goede uitwerking te doen.
| |
De Tyd van zaaijen.
Men zoude zynen tyd niet wel waarnemen, als men de Jujuben voor den winter zaaide, om dat zy, als gezegd is, warmte vereissen; waarom men het niet beginnen moet voor dat de maand Maart in het land is.
| |
De Manier van zaaijen.
Drie dagen voor dat men de Jujuben zaait, moet men de steenen in water wééken, om ze zo veel eer te doen opkomen. Men maakt twee groeven langs een lyn op een bed, dat wel toegemaakt en gemest is, vier vingeren breed van de kanten en ontrent drie vingeren diep. Als dit gedaan is, neemt men dat zaat en werpt het in gaatjes, die maar een duim diep zyn en met een Pootyzer gemaakt. Daar na dekt men ze met aarde, en haalt het Bed gelyk met de Ryf. Men moet denken om ’t geen gezegd is, dat men in Planten, die in den Kweekhof eerst opgekomen zyn, moet waarnemen, zo wegens de manier van ze te Wieden, als ze te Bewerken. Ik zal het gezegde niet herhalen.
| |
Wegens de noodzaaklykheid van ze te bevogtigen.
Het besproeijen is een behulp, dat de Jujubenboomen niet missen kunnen, of om ze te doen opkomen, als zy gezaaid zyn, of om ze te doen groeijen als zy op zyn gekomen; Men verkiest den middag, om ze met een Gieter te bewateren; men moet dit water niet nemen, gelyk het eerst uit den Welput komt, maar het moet een tyd lang in de Zonne gestaan hebben, of uit een Rivier, of Slóót geschept zyn.
Deze besproeijing ter bekwamen tyd gedaan naar den aart van de Plant, bevordert zynen groei uitnemend, maar men moet op de zelfde wys niet te werk gaan, als zy reeds hoog zyn geworden: want dat zoude hen gevaar doen loopen van gebroken te worden; men moet ze daarom, in de plaats van des middags, eerst des avonds met water, dat in de Zon gestaan heeft, begieten, gelyk gezegd is,
| |
De Tyd van Jujuben te verplanten.
Alhoewel deze Boompjes de koude vreezen; de rechte Verplanttyd is echter November, op dat de hitte welke gedurende de Winter in de grond is, de wortels bereide, om nieuwe te schieten. Daar en boven meent men, dat de Jujuben boompjes, als ze | |
| |
zo groot zyn geworden, dat men ze verplanten mag (’t geen is, wanneer zy een duim dik zyn) niet ligt dood zullen vriezen. Die Boom laat zich, gelyk de Karnoelje verplanten, dat is in verloren plaatzen, die niet beschaduwd zyn, maar wel op de Zon leggen.
| |
De Tyd van Jujuben te plukken.
Men plukt ze ontrent het einde van den maand September. Deze is de rechte tyd van Rypheid. Men eet ze een tyd lang, en zo men ze bewaren wil, moet men ze in een drooge plaats leggen; want de vogt is’er niet goed voor.
julep. of Koeldrank; is een mengsel van de ene, of de andere Stroop met gedistilleerde Waters, of een zacht en licht afziedzel. Men doet naaulyks meer, als een Ons Syroop op zes andere. Men doet’er nooit Buikzuiverende middelen onder, noch maakt ze, eer dan men ze van nóóden heeft, want zy laten zich niet wel bewaren. Om ze aangenamer voor de smaak te maken, kan men’er Oranje, Limoensap, Doornbessen, Aalbessensap, of andere zurigheden onder mengen, als de zoute geest van Zwavel, of Vitriool. Om een Julep te maken, moet men eerst de Stroop wegen en de vogten wegen; daar na doet men de Stroop eerst in ’t Flesje, en men giet’er het Water op, wanneer men het nog eens schud, om ’t wel te mengen.
| |
Een hartsterkend Julep.
Meng een Ons Stroop van Citroenschel met de gedistilleerde waters van Scorzonere, Melisse, wilde Cyhorei, en Gezegende Distel (Card. Bened.) van elks een once, en doe’er twee dragma water van Caneel by.
| |
Een andere.
Meng een Once Limoen Siroop met de gedistilleerde waters van Ossetong, Alleluja en Reinette (Ulmaria) van elks twee oncen. Men kan in hare plaats een afziedzel van de bladen en wortel van de Reinette, van Klaverzuring en Ossetong nemen. Deze Juleppen verkwikken ’t hart en versterken de maag zonder verhitten.
| |
Venyn uitdryvend Julep.
Meng in een Ons Stroop van Adders een half dragma Geest van Adders, twee dragmen Water van Theriaca, twee oncen Citroen- en Nagelbloemwater en een half once gemeen water. Dit Julep wederstaat het venyn, en de kracht van kwade dampen.
| |
Een Julep voor de Borst, of Long.
Doe acht oncen Water van Melk in een, Marie bad gedistilleerd, by een once Stroop van Jujuben; schud de Fles en meng de twee vochten zeer wel. Dit Julep is uitnemend goed in de Kuch, en Borst kwalen, welke van hitte komen.
| |
Een verkoelende Julep.
Meng het gedistilleerde water van Ossetong Borago en van bloemen van Kruikebladen, van elks twee oncen, met een Ons Stroop van Violen, of Renetappelen.
| |
Een Julep voor ’t hoofd, en deszelfs hardnekkige pynen.
Neem Betonie en Leverkruids water van elks drie oncen, en doet daar een Ons Stroop van Oranjebloessem in.
| |
Julep tegen Opstyging.
Steek twee dragmen Camfer aan, en werpt het naderhand in water van Byvoet, of by gebrek van dien in gemeen water; gaat voort met de Camfer te ontsteken en op dezelfde wyze uit te blussen, tot dat zy gans verteerd is. Dit middel verwekt de Stonden, neemt de dampen weg, versterkt de Moer en de Hersenen. Men geeft het van twee tot acht oncen; Dit is eigentlyk geen Julep, om dat’er geen Stroop by komt; Zie daar’er nog een, ’t welk van geen minder kracht is, als dit Kamferwater.
| |
Julep tegen Opstyging.
Neem een once Staalsyroop, doe daar geest van Barnsteen en Castoreum by, van elks tien druppen; water van Byvoet en Oranjebloessem, van elks drie oncen en een half dragma vlugtige geest van Kruideryen. Sp. Vol. Arom.
| |
Julep om slaap te verwekken, of grote pynen te stillen.
Meng twee dragma Syroop van Kruikebloemen en zo veel Syroop van Slaapbollen, in drie oncen gedistilleerd water van Slaapbollen.
Noteer. Wy hebben boven aangemerkt, dat men nooit Buikzuiverende middelen by Juleppen voegt. (dat is, dat men ze dan gene Juleppen noemt) Ondertussen zal ’t dienstig zyn ene uitzondering op dien algemenen regel te maken: Want zo de Zieke de gewone manier van Buikzuivering niet kan verdragen, kon men hem zeer aangenaam en met groten dienst bedriegen, met hem het volgende Julep te laten innemen.
| |
Julep om den Buik te zuiveren.
Meng een once Stroop van Rabarber met gedistilleerd water van Weegbree, Rosen en Duizendknoop van elks twee oncen.
| |
Andere hartsterkende Drank, of Julep.
Neem een dragma confectie van Hyacynth, een once Siroop van Limoenen, laat het smelten in gedistilleerd water van Ossetong, Halleluja, en gezegende Distel van elks onderhalf Ons; geef dit den Zie- | |
| |
ken, of in eens, of Lepelswys in. Zy wederstaat het venyn, versterkt de Maag, verbetert de koking der zondigende en kwade vogten.
Noteer. Om een Drank voor Opstyging te maken, moet men de drogen smelten laten, en de Poejers voor de Moer in eenig water, dat daar toe dienstig is. Dus is ’t ook met andere Dranken gelegen.
|
|