| |
H.
haan. Men zegt, dat een goede Haan nooit vet word, en dat hy voor twaalf Hennen in staat is. Men onderscheid den Haan van de Hen door zyne Spooren en Kam. Men lubd de jonge Haanen, en maakt’er Kapoenen van. Zie beneden op kapoen. Eyeren van Hoenderen gelegt, zonder dat ze van den Haan getreden zyn, konnen door broeijen geene Kiekens voortbrengen.
| |
Kentekenen van een goede Haan.
Hy moet middelmatig van gestalte zyn, dog nader aan groot, als aan klein, met een zwarte of donker-roode pluim op ’t hoofd; breed van borst, en een opgeregten hals van verscheide kleuren; van grove bouten, digt met Pluimvederen bezet; grof van pooten, klaauwen en spooren. Ook kent men een goede Haan aan zyn korte en dikke bek, zwarte oogen, sterke vlerken, hooge staart, en tot naby de Aarde omgeboogen. Met een woord, men moet een Haan verkiezen, die waakzaam is, moedig, veerdig in ’t Kraajen, die zyne Hennen streelt, verdedigt, en aanport om te eeten.
haanekammekens. Onder een Grieksche naam van Onobrychis bekend, is een Plantgewas, waarvan men twee zoorten onderscheid; hoewel de tweede nergens in van de eerste, die wy zullen beschryven, verschilt, dan alleen daar in, dat ze na alle hare deelen kleiner is.
| |
Beschryving van Haanekammetjes.
De takken leggen langs de Grond, omtrent een voet lang. De bladen zyn boven groen, binnen wit, zittende twee aan twee aan een rib, die met een enkel blad eindigt. De bloessem is gelyk die der Peulvrugtvn, zittende aan lange en digt geslooten Aairen, rood van kleur. Het Zaad is Nier-vormig, beslooten in kleine hulzen, in de gedaante van Haanekammen.
Plaats. Men zaait beyde zoorten van Haanekammekens in een vogte en zandige grond.
Eigenschappen. Men gebruikt de Haanekammekens inwendig en uitwendig; want dit Kruid opent de Zweetgaaten, is zweetdryvend, en bevordert de Verduwing.
| |
Queekery van Haanekammekens.
Het is een zeer goed Voedzel voor het Vee; waarom men veel moeite neemt, om het aan te queeken.
| |
Wat men by het zaajen van Haanekammekens moet in agt nemen.
Haanekammekens zyn Vyanden van alle andere Kruiden, daar ze zig van afzonderen, als van iets, dat hen schadelyk is. Men moet ze om die reden viermaal zoo dik zaajen, als eenige andere Zaaden.
haairworm. By de Latynen Herpes genaamt. Wanneer de stoffe der Roos tusschen Vel en Vleesch vast zit, verwekt ze een Haayrworm, zynde niet anders, dan een brandend Vuur, dat op de Huid uitslaat, verwekkende ter zelver tyd een menigte kleine Puisten, waardoor ze doorknaagt en verteert word.
Men onderscheid ze in twee zoorten; waarvan de eene haren oorsprong uit een enkele Gal heeft, makende bobbels, gelyk Graanen van Hirs, die de oppervlakte der Huid, Epidermis, dat is, Opperhuidje genaamt, bezet. De andere, zynde gemengelt, bezet de gansche Huid met een vuurige Verzweering, en verspreid zig rondom, zoo dra de Puisten zyn opengegaan, schynende tot diep in ’t vleesch door hare invreetende kragt te willen dringen.
De genezing van de eerste zoort is gelyk die van de Roos, ten opzigt van de Levenswyze, Aderlaten, en Purgeren. Maar wat het uitwendige aangaat, men gebruikt voor een Verzweering het navolgende middel:
| |
Pommade voor Haayrworm.
Neemt twee oncen Roozen-Olie, even veel Geiten-vet, of Schaape-vet; een once Lootwit en Tutie of Oogniet gepulverizeerd; een halve once Asch van een gebrande Pynboom-schors, en twee drachmen Waich. Zoo dra het Vet met het Waich in den Olie gesmolten is, doet men’er het Poeijer in, en roert het zamen zoo lang, tot dat de Pommade koud is.
| |
Een Pleister-pap voor Haayrworm.
Neemt Meel van Gerst en Linzen, van elks twee oncen, en kookt het tot een Pap met een Decoctum van Weegbreê en schillen van Granaat-appelen; voegt’er een halve once gepulverizeerde Roozen en Alsem by; nevens een once Olie van Myrthe, of gemeene Olie. Voor de tweede zoort van Haayrworm gebruikt men het volgende verzagtend Smeerzel.
| |
Smeersel voor Haayrworm.
Neemt vier oncen Roozen-water, drie lepel vol goede Wyn-azyn, een once Myrthus-olie, zes drachmen Galnoot, even zoo veel schil van Granaat-appel, of wel gepulverizeerde Bolus Armenius; klopt het onder malkander, en gebruikt het. | |
| |
De Zalf, onder den naam Enulatum bekend, is’er ook goed voor.
haas. Dit viervoetig Dier, van een roodgryze kleur, onthoud zig in Velden en Bosschen, aast op allerlei Kruiden, en heeft zyne Bronstyd in de Maanden van January, February en Maart.
De Liefhebbers noemen dit Dier het Haas, en zeggen voor Oogen, Glazen; voor Pooten, Loopers; voor Haair, Wolle; voor Ooren, Lepels; voor Bloed; Zweet; voor Staart, Pluim, enz.
| |
Manier, om een Haas gereed te maken.
Hoewel het vleesch van een Haas zwaar is om te verteeren, makende dikke en zwaarmoedige Zappen, is nogtans een jong Haasje een aangenaame Lekkerny, en vervult geenzins de minste plaats op de Tafelen der Grooten.
| |
Een gebraden Haas.
Stroopt het Haas zyn Vel af, haalt het uit, laardeert het, en steekt het aan spit, hebbende het alvorens met zyn Lever bestreken, om het rood te doen worden. Men eet het Haas dus gebraden zynde met een zuure, of met een zoete Sauze.
| |
Opgestoofde Haas.
Neemt’er de voor- en agter-bouten geheel af; snyd het overige in stukken, lardeert het wel, en doet het in de Fruitpan met Reuzel of gesmolten Spek. Daarna doet het zamen in een Pot met witte Wyn, en maakt het verder toe met Zout, Peper, Noote-muscaat, Lauwrier, een weinig Oranje en fyne Kruiden; laat het dus kooken, om heet op te disschen.
| |
Jong Haasje.
De beste zyn, die in de maand January geworpen worden, en nu een half, of drie vierendeel Jaars oud zyn. Het gebeurt ook wel, dat ze alsdan reets volwassen zyn; als wanneer men ze, om te weten, of ze jong, dan of ze oud zyn, by de Lepels of Ooren vat, om die van een te trekken; en als men bemerkt, dat de huid los word, is ’t een teiken, dat het Haas jong is; maar in tegendeel, zoo ze onbeweeglyk blyven, mag men besluiten, dat het Dier reets oud is.
| |
Een gebraden Haasje.
Men maakt een jong Haasje op dezelve wyze toe, gelyk wy boven van het Haas gezegt hebben. Voor al eer men het aan spit steekt, maakt men ’t met zyn eigen Bloed of Zweet rood; men lardeert het, om het met een Peper-sauze, of, zoo men wil, met een zoete of zuure Sauze op te disschen.
| |
Ragout van een Haasje.
Snyd het Haasje in vier deelen; lardeert het met een houte Lardeer-pen; kookt het in Vleeschnat; stooft het wel met Peper, Kruidnagelen, ende een glas Wyn. Gaar gekookt zynde, fruit Bloed of Zweet, en Lever in een Pan met een weinig Meel; mengt het met een scheutje Wyn onder malkander, en discht het dus op.
| |
Haaze-Pastei.
Neemt drie pond Meel, een pond Booter, en naar vereisch Zout; kneed het onder malkander, en maakt het tot een Pastei; Lardeert vervolgens het Haas, maakt het toe met Zout, Peper, Noote-muskaat, Kruidnagels en Lauwrier-bladen, met een menigte sneedjes Spek, onder in de Pastei, ende een weinig Booter. Dit geschied zynde, legt het Haas cierlyk in de Korst, en zet het in den Oven, zynde de Korst alvorens met Eyer-dooiren bestreken. Een jong Haasje word op dezelve wyze in een Pastei gezet.
| |
Een opgestoofd Haasje.
Doorsnyd het Haasje in vier deelen, lardeert het wel, en kookt het Vleeschnat, met Zout, Peper, Kruidnagelen, ende een weinig Wyn. Gaar zynde, fruit de Lever en het Zweet met een weinig Meel; mengt het zamen, en doet’er een scheutje Wyn-azyn, Cappers en Olyven, daar de steenen uitgehaalt zyn, by. Dit warm opgedischt zynde, is een goede Voorkost.
| |
Struif van een Haas, op zyn Turksch.
Neemt het rugge-Vleesch van een Haas, of ander Wildbraad; hakt het met Spek onder malkander klein; doet’er Amandel-kernen, Pitten van Hazelnooten, gebraade en geschilde Kastanjen enz. by; maakt het zamen toe met Zout, Speceryen en fyne Kruiden.
Zoo het Vleesch rauw is, moet gy Booter of ander goed Vet in een Pan smelten, en’er het Vleesch met al het bovengemelde in werpen, en dus gaar laten worden. Smelt vervolgens Booter in een Pan, maakt een struif; en deze gaar zynde, voegt’er het voornoemde Haaze-vleesch enz. by; dog neemt het met een spatel uit de Pan, zonder iets te breken; legt het zamen in een Schootel, dog het gehakt boven. Daarna begiet de Struif met Schaape-nat; raspt’er ook Noote-muskaat over. Men kan’er stukjes geroost Brood, en snippertjes van Citroen-schillen by voegen.
Ingeval het Vleesch van een Haas of ander Wild gekookt is, heeft men het maar klein te hakken, toe te maken, en dus de Struif te bereiden. Deze half gaar zynde, word’er er het gehakte bygedaan, en voorts gaar gemaakt.
Eigenschappen. In de Geneeskunde word het Bloed, en zelfs het Vel, bebloed zynde als een goed middel voor de Steen aangemerkt. Het geronnen Bloed is een kragtig tegengift, geneest den Beet van een vergiftig Dier; en in Wyn genuttigt, word’er het gestremt Bloed vloeibaar door gemaakt. De Herssenen gekookt of gepulverizeerd dienen, om de Zenuwen te versterken.
| |
| |
| |
Middel voor de pyn van alle Ligchaams deelen, door weiagtig Bloed of Winden veroorzaakt.
Het ruige van een Haze-vel op een pynlyk Lid gelegt, is een onfeilbaar Genees-middel. Immers de Heere Chomel betuigt, dit hondert en hondert maal ondervonden te hebben.
| |
Kragt van het Haze-haayr.
Dit moet onder een Pleister gestreken, en op Gezwellen gelegt worden.
| |
Haze-Jagt.
Men jaagt het Haas in het open Veld, met Jagt-honden en Brakken. Het is een loos, maar bevreest, en snel Dier in ’t loopen.
By helder Weêr beminnen de Hazen het beploegt Land, maar als ’t regent, onthouden zy zig op onbeploegde Akkers, en naby de Wegen. ’s Winters, en als het sterk waait, moet men het Haas in zyn Leger zoeken, of het begeeft zig na overdekte plaatzen. Men moet ze niet opzoeken, zoo lang als’er nog Dauw legt, om dat die den reuk der Brakken belet; ten zy in een groote Hitte.
Als de Brakken het Spoor hebben ontdekt, moet men het zelve agtervolgen, tot dat men het Haas vind; dog daartoe moeten veel eer oude, als jonge Honden gebruikt worden.
| |
Manier, om Hazen in Stroppen of Strikken te vangen.
Deze Strikken zyn van Yzerdraad gemaakt, of van geel Kooper, zoo dik als een Spelde; aan het een einde van welke men een Ring maakt, waardoor het ander einde gaat, en vast gemaakt word; en zoo wyd, dat’er een Schoen of Klomp door kan. Is het Kooper- of Yzerdraad te dun, zoo neemt men het dubbeld, en vlegt het, als een Keten.
Men kan naby langs een Hegge gemakkelyk ontdekken, of’er een Haas, of eenig ander Wild is voorby gegaan, om dat’er doorgaans van ’t haayr is blyven hangen. En zoo het een gewoone gang van een Haas is, zal men ’s anderen dags nog meer haayr ontdekken. Als wanneer men een strik kan zetten, gelyk in de Figuur verbeeld word, vertoonende een Hegge, alwaar onderstelt word, dat een Haas door een dier gaaten of openingen, gemerkt door de Letteren M. N. O. gaat.
Die de Stroppen stelt, neemt groen Kooren, Brem, wilde Thym, of den drek van een Haas, van het Veld opgeraapt. Hiermede wryft hy zyne Handen ende het Strik. Naderende dus in de Wind tot L. maakt hy een strop vast naby N. Zoo dat’er het Dier niet voorby kan, zonder zyn kop daar door te steken. En zoo by geval de doorgang niet rond, en hooger als breeder is, gelyk diegene, welke gemerkt is door de letteren M. P. Q. neemt hy twee kleine houtjes, zynde aan beide einden als een Vork gespleten, deze stelt hy onder het strik, om het zelve in de behoorlyke hoogte te houden; zoo gelyk de twee letteren P. en Q. geteikent zyn. Maar zoo de doorgang al te wyd is, om’er een strop in te stellen, maakt hy dezelve nauwer door eenige takjes op zyde te planten. Dog hy stelt’er het strik niet, vooral eer hy gewaar word, dat het Haas, niet tegenstaande de weg door de takjes nauwer is gemaakt, nogtans daardoor is gegaan. Hoewel een oude Haas bezwaarlyk met een strik kan gevangen worden. Ziet ook op het Artykel van konyn.
hadig. In ’t Latyn Ebulus genaamt.
Beschryving. Dit Plantgewas is een zoort van Vlier. De stam is vierkant en knobbelig. De bladen zyn rondom gekartelt en stekelig. Bloessem en graantjes zyn gelyk die van een Vlierboom.
Plaats. Dit Plantgewas groeit omtrent vervalle Gebouwen, Puinhoopen, en Gragten. Het bloeit in Juny en July.
Eigenschappen. De Hadig heeft alle de kragten en hoedanigheden van Vlier. Zy is goed, om te droogen, en wateragtige Vogten wech te nemen; dog is schadelyk voor de Maag. De Vrugt gekookt en met Zuiker geconfyt, en om den derden dag een drachme genomen neemt het Water der Waterzugtigen wech. De gepulverizeede Wortel doet dezelve werking. De korlen wel gewasschen en gepulverizeerd, tot een drachme een gehele Nagt in Wyn afgeweykt geneest de Waterzugt, zettende een menigte van Water van onderen en van boven af. Het zap uit de wortel van Hadig gedrukt en gedronken is goed voor de Jigt. Een Pleister van Hadig-bladen en Brandnetelen; als mede een Zalfje daarvan gemaakt, is mede voor de Jigt een onfeilbaar Genees-middel.
haemorrhagia. Dus noemt men het bloeden uit de Neus.
| |
Genees-middelen voor de Haemorrhagia.
I. Stampt bladen van Barnetelen, en legt die onder de Voet-zoolen, en in de palmen uwer Handen; maakt voorts een linnen doek in ’t Zap nat, en slaat dat om den Balzak. Maakt ook een Wiek van linnen, en stopt die in het zelve zap gedoopt zynde in uwe Neus.
II. Spuit Brandewyn in de Neus, en het bloeden zal op staande voet ophouden.
III. Houd Eerenprys in uwe Hand, tot ze warm word, en gy zult’er baat by vinden.
IV. Stampt het zap uit Barnetelen; doet het zap en de gestampte bladen in een Neusdoek, en bind hem dus aan beide zyden om den Slaap van ’t Hoofd.
V. Neemt een goede hand vol Peterzelie, en brengt die tot de Neus. Dit is een onfeilbaar Genees-middel.
haemorrhoides. By de Nederlanders Aambeyen en Speenen genaamt, zyn gelyk als kleine bobbels en blaaren, zittende rondom het Gemagt of Fondament. Hieruit vloeit dik en zwaar Bloed. Daar zyn inwendige en uitwendige Hae- | |
| |
morrhoides. De inwendige ziet men niet; en ontstaan uit zwaar en weyagtig Bloed, dar geleid word door een klein takje van de Poort-ader. Deze verwekken by den Afgang niet veel Pyn, en het Bloed zondert zig daarvan af. En hier in bestaat het onderscheid van de andere, ontstaande uit een dik en zwaar Bloed, dat geleid word door een takje van de holle Ader, en dat zig met den Afgang mengt.
De Haemorrhoides, welke niet bloeden, verwekken meer Pyn, als die, welke bloeden. De uitwendige gelyken naar Wratten, en geopende Vygen, meest ontsteken, en pynlyk, vuurig, met Koorts. De andere worden gekent aan de moeyelykheid van den Afgang, en, gelyk wy reets gezegt hebben, aan het Bloed, dat daarmede niet gemengt is.
| |
Genees-middelen voor de Haemorrhoides.
Niet tegenstaande de Haemorrhoides zeer pynlyk zyn, is het nogtans zeker, dat ze verscheide andere Ongemakken afkeren. Waarom het dengenen, die aan dezelve onderhevig is, niet geraden word, zig geheel daarvan te genezen, wegens een grooter Gevaar, dat daar uit zoude konnen ontstaan. Dog wanneer ze al te zeer vloeijen, moet men zulks allengskens beletten.
I. Met zig eens of tweemaal op den Arm te doen Aderlaten. Daarna moet men zig wryven met een zoort van Pommade, gemaakt van twee drachmen Antimonie, Koraal of gebrand Hertshoorn en Wierook, van elks een halve drachme; men mengt dit zamen met drie lepel vol Roozen-olie. Of men kan het volgende Genees-middel gebruiken:
II. Neemt het vet van een Endvogel en Hoen, van elks een once; twee oncen Rozen-olie; vyf grein Opium; tien grein gepulverizeerd Saffraan; de doojer van een Ey; mengt dit onder malkander, en maakt’er een Pommade van. Maar men moet daar-en-boven een nauwkeurige Levenswyze onderhouden; by voorbeeld, geen zwaar Vleesch eeten, niet veel Zout nuttigen, nog Uyen, nog Look, nog Speceryen of Peulvrugten. Wil men Purgeeren, men moet twee vierendeel loots Rhabarber geduurende een nagt in een glas Water op warme Asch doen afweyken, met een afkookzel van Zuikery-wortel, even zoo veel. Dit doorgezygt zynde, moet men’er een once Siroop van Roozen by doen.
III. Laat twee drachmen schors van welriekende Nooten, Myrobalani citrium genaamt, in een glas met afkookzel van Tamarinde en Weegbree aftrekken. Als het doorgezygt is, doet’er een once Siroop van Zuikery by.
IV. Ook kan men het bloeden der Aambeyen stuiten, als men den Lyder eenige dagen agter een ’s ogtens nugteren twee lepel vol zap van Duizendblad of Zevenblad geeft.
V. Geeft den Lyder eenige dagen agter een in een doojer van een Ey een drachme Klaver-zaad.
VI. Laat hem in een weinig Melk een drachme gepulverizeerd Wollekruid drinken.
VII. Geeft hem een halve drachme gepulverizeerde Eyer-schaalen in een half glas witte Wyn te drinken.
VIII. Legt onder de Voetzoolen, en op de Aambeyen Morelle- en Schrynwerkers Biezen-bladen, zamen gepulverizeerd.
IX. Neemt gepulverizeerde Aloë, gemengt met een weinig Zuiker, of in Spaansche Wyn, of in andere Liquers.
X. Neemt Kikvorsschen, pulverizeerd ze, en legt den Asch op de Aambeyen.
XI. Om de Aambeyen schielyk te genezen, laat den Lyder geklisteert worden, met een mengzel van twee drachmen bolus Armenius, een drachme Adragant en Arabisch Gom, anderhalve drachme Drakenbloed. Dit alles wel gepulverizeerd zynde moet in drie oncen Weegbree-water, en evenveel Roozen-water worden afgeweykt. Men kan dit twee of driemaal ’s weeks herhalen.
XII. Neemt zap van Weegbree, Teskenskruid, wit Wollekruid, van elks twee oncen; laat het zamen een vierendeel uurs kooken; zygt het door, en doet’er een once Drakenbloed by, nevens anderhalve drachme bolus Armenius, even veel Zegel-aarde, en wortel van Hertstonge, met een drachme Lootwit. Laat het zamen koud worden, en gebruikt het.
XIII. Om volkomen van de Aambeyen genezen te worden, heeft men maar eenige dagen agter een een decoctum van Ossebreke of Prang-wortel te drinken; of in ieder glas Wyn of Water, dat men drinkt, een vingergreep gepulverizeerde Hertstong te werpen. Of men kan drie dagen agter een twee drachmen Galbanum doorslikken, met een weinig Water.
XIV. Neemt drie oncen Honing, twee oncen Wyn-azyn, een drachme gebrand Vitriool; anderhalve drachme Tutie, evenveel Zilverschuim, en uitgebrand Loot; kookt den Honing en Wyn-azyn zamen, tot dat de Wyn-azyn verteert is. Werpt vervolgens uw Poeijer in den Olie, en roert het zoo lang om, tot dat de Pommade koud is; wanneer de Aambeyen daarmede moeten bestreken worden.
XV. Ingeval’er een ontsteking by de Pyn komt, gebruikt men het onderstaande Genees-middel:
Neemt tien drachmen Lootwit; twee drachmen uitgebrand Loot; twintig grein Camfer, evenveel Opium, en gepulverizeerd Dragant; twee drachmen Wasch, en Roozen-olie naar vereisch. Maakt’er een Pommade van. Zoo dra dezelve begint te verkoelen, moet men’er twee Eyer-dooyren by doen.
XVI. Men kan ook een Pommade maken van Olie van Amandelen, Aprikoozen of Nooten, waar in Abberdaan of Pissebedden gekookt zyn.
XVII. Mengt een drachme gepulverizeerde Pissebedden met een once Lyn-olie, en twee of drie grein Opium, of een lepel vol zap van Bilzemkruid, of een drachme gepulverizeerde Zwavel.
XVIII. Maakt een Smerzel van Roozen-olie, versche Booter, Lyn-zaad-olie, een doojer van | |
| |
een Ey, ende een weinig Wasch. Of men maakt een Pap-pleister van gekruimeld witte Brood, in Koei-melk geweykt; men voegt’er twee dooyren van Eyeren by, een weinig Saffraan, en Populierzalf. Ook kan men een Smerzel maken van versche Booter, en gepulverizeerde Kurk. Voor de pyn der Aambeyen is niets zoo heilzaam, als parfuim van geraspt Yvoor.
XIX. Een zonderling Genees-middel is ook, te drinken een drachme van roode Koraal, of Yzer-schuim met Weegbree-zap. Insgelyks een stoofzel van een Decoctum van wit Wollekruid, of van Bilzemkruid. Ook kan men zig in plaats van dit Pap-pleister bedienen van stof van verbrand Papier, of geraspt Loot, of bolus Armenius, met Eywit; of fyn gepulverizeerde Oester-schelpen, het zy rauwe, het zy gebrande, onder een weinig versche Booter gemengt.
XX. Ingeval de Aambeyen geslooten zyn, moet men ze door Bloedzuigers aan ’t bloeden brengen; of men wryft ze met Vygen-bladen; of men legt’er het zap van Cyclamen of Verkensbrood op; of eindelyk men stooft ze met Wyn, waarin Eppe gekookt is; anderzins maalt men en vergruist Muurkruid met een weinig Zout, en legt het daar op; of stooft ze met zap van Booterbloemen-wortelen.
XXI. Men houd daarvoor, dat iemand zig zettende op de huid van een Leeuw, van zyne Aambeyen genezen word; of zoo hy een Topaas-steen aan zyn vinger draagt, of een Jaspis, of een Koraal aan den Hals, of ook een Zakje met Asch van Kikvorschen.
XXII. Indien diegenen, welke een ongeregeld Leven leiden, als by voorbeeld, die overdadig zyn in Wyn te drinken, al te zout en gepepert Vleesch te eten, zig daar van wilden onthouden, zy zouden van de Aambeyen niet gekwelt worden.
XXIII. Ingeval de Haemorrhoides aan ’t zweeren gaan, moet men ze met olie van Eyeren bestryken, zynde alvorens in een loode Vyzel een geruimen tyd gestampt.
XXIV. Neemt vier oncen Roozen-olie, eene once Lootwit, een once Goudschuim, zes drachmen Wasch, agt grein Opium, en maakt’er een Smeerzel van.
XXV. Neemt Wierook, Myrrhe en Saffraan, van elks een drachme, een dooyr van een Ey, vier grein Opium, een weinig Roozen-water, en slym van Vloo-kruid; maakt’er een Pommade van.
XXVI. Neemt een half pond versch Verkens reuzel, met den Baard van Prey. Snyd het klein met de bladen van Prey. Stampt het wel, en mengt het onder de Reuzel. Haalt voorts by een Apotheker drie oncen Diachylon of Zap-pleister; stampt het zamen in een Mortier, en besmeert’er de Aambeyen mede.
XXVII. Neemt een dooyer van een Ey, gansch versch, nevens een stuk Zuiker van dezelve groote, anderhalve once Lynzaad-olie; klutst het wel zamen, en bestrykt’er dikwils de Aambeyen mede.
XXVIII. Zet een aarde Pot met Melk op een heet Konfoor onder een Stoel, waarop de Lyder zit, en de Waassem der heete Melk, zyn naakt Ligchaam stoovende, zal de pyn en vuurigheid der Aambeyen verzagten en genezen.
XXIX. Neemt een vierendeel ponds Varkensreuzel, voor zes oortjes wit Wasch, voor drie penningen zwart Schoenmakers Pek, voor een stuiver Kooper-rood, en voor een stuiver Lavendel-olie. Doet dit zamen in een nieuwe aarde Pot, zet het op een heet Konfoor, en laat het een half uur kooken, mits het geduurig met een stok omroerende. Strykt dit Smeerzel tot een Pleister op een linnen; legt het op de Aambeyen, en laat het daar drie of vier dagen op blyven. Zoo dikwils de Lyder afgang heeft, word het Pleister daar af genomen, maar aanstonts wederom warm daarop gelegt.
XXX. Neemt een handvol Huislook, ende een handvol Kervel, stampt het zamen in een Vyzel, en zygt het door een schoon Linnen; doet’er een klompje versche Booter ter groote van een okkernoot by, en even zoo veel Honing, met twee Eyerdooiren; mengt het zamen, klopt het, en maakt’er een Smeerzel van, en legt het met een linnen doek op de pynlyke plaats.
XXXI. Neemt een Tabaks-blad, en legt het ’s anderen daags in ’t Water, en dus op de Aambeyen, en zy zullen genezen.
XXXII. Neemt Zuuring-bladen, rolt ze in een Papier, en laat ze op heeeten Asch zoo droog als gruis worden; neemt’er even veel Rooze-zalf by, en mengt het onder malkander. Dit tot een Pleister gemaakt en op de Aambeyen gelegt, is een goed Genees-middel.
XXXIII. Bestrykt de Aambeyen met zoo genaamde Napolitaansche Zalf.
XXXIV. Neemt een stuk Kurk, verbrand het, en als ’t tot een Koole geworden is, verbryzelt het; doet e’r omtrent zoo veel versche Booter by; klopt den Asch van de Kurk en Booter onder een, en legt dat Smeerzel op de Aambeyen.
hagedoorn. Zie doorn.
halderboom. Zie booghout.
halskruid. By de Latynen Campanula genaamt.
Beschryving. Dit is een Plantgewas, wiens bladen middelmatig van groote en hard zyn. De steel is veelhoekig, van een elleboogs lengte, of omtrent anderhalve voet, makende vele takjes. De bloessem is rood, trekkende naar wit, en welriekend. De wortelen zyn gelyk aan die van zwart Nieskruid, en van reuk gelyk Kaneel.
Plaats. Deze Plant groeit doorgaans op een ruwe en dorre grond. In het byzonder vind men ze in menigte omtrent Rome. Zy bloeit in July en Augustus.
Eigenschappen. Het Halskruid maakt warm en droog. Behalven dat het ook een openende kragt heeft, is de Wortel in Water gekookt ook een middel voor Stuipen, Breuk, Aamborstigheid, en verouderde Hoest; ze is Waterloozend, en bevordert de Maandstonden. Gepulverizeerd zynde is ze van | |
| |
een aangename reuk. De bladen als een Pleister-pap gebruikt zyn goed voor Hoofdpyn, en ontsteekingen der Oogen.
ham. Dit is het agter-quartier van een Varken, of wild Zwyn, waarvan men gezouten en gekookt zynde een lekkerny maakt.
| |
Manier, om een Westfaalschen Ham smakelyk te maken.
Men moet ze met zuiver Salpeter zouten; men moet ze agt dagen lang in de Persse leggen, daarna moet men ze in Brandewyn met gestoote Genever-bezië laten afweyken; en eindelyk in de Rook van Geneverhout te droogen hangen.
| |
Een andere Manier, om Westfaalsche Ham smakelyk te maken.
Zoo dra de Ham van ’t Varken is, moet men hem op de Aarde leggen, onder een Plank met een zwaar Gewigt van steenen of anderzins; latende hem dus vier en twintig uuren leggen. Daarna moet hy gezouten worden, en dus in Hooi gewonden, in een Mande gelegt, zynde zoo groot, dat’er een laage Aarde, ende een laage Hammen in kan gelegt worden. Twee dagen daarna moeten’er de Hammen uitgehaalt worden. Vervolgens kookt men Wyn-moer, met Zalie, Rosmaryn, Yzop, Marjelein, Thym en Lauwrier-bladen. Hiermede begiet men de Hammen, in een Kuip, en sluit die digt toe, latende ze twee dagen dus staan. Daarna hangt men ze in de Schoorsteen, of aan een haak naast de Schoorsteen; alwaar men ze vyf of zes dagen tweemaal ’s daags met Genever parfumeert.
II. Men zout den Ham, en laat hem vyf dagen in zyn Zout leggen. Legt hem daarna tien dagen lang in Yzer-vylzel. Wascht hem alsdan in roode Wyn af, en sluit hem in een nauwe plaats op. Ontsteekt daar tweemaal ’s daags een Vuur van Genever-hout, tien dagen lang, en de Ham zal een keurlyke lekkerny zyn.
NB. Dus schryft’er Chomel van; maar het is zeker, dat men in Westfalen zoo veel ommeslag met de Hammen niet en maakt. Behoorlyk gezouten zynde worden ze in den Rook van Eyken-hout gehangen; waardoor ze alleen aangenamer van smaak worden, als de Nederlandsche Hammen, die in den rook van Turf gehangen worden. Behalven dat ook de Westphaalsche Biggen veelzins met Eykels worden gemest.
| |
Manier, om een Ham te kooken, en gereed te maken.
Ik onderstel, dat een Ham behoorlyk gezouten, en gerookt is. Dit zoo zynde, moet hy, voor dat hy gekookt word, in lauw Watet worden afgeweykt. Dit lauw Water eens en andermaal ververscht zynde, moet hy afgewasschen worden, en daarna gedroogt. Alsdan legt men hem in een Ketel, dog in weinig Water, ten einde de menigte van Water de aangenaamheid van smaak niet vermindere onder het kooken.
Men moet op de grond van de Ketel een handvol los Hooi stroojen, met allerlei fyne Kruiden, eenige Uyen en Citroen-schillen. En naar maate, dat het Water onder het kooken vermindert, moet men ander warm Water daarby gieten, en daarmede voortgaan, tot dat de Ham gaar is. Dus neemt men hem van ’t Vuur, en laat hem in zyn Zop koud worden; wanneer men hem op een Vergiet-test legt en laat uitdruipen. Dit geschied zynde ligt men het Zwoort op, en bestrooit hem met Peper en gestampt Kaneel; men besteekt hem met Kruidnagelen; men bestrooit hem met gehakte Peterzelie, Thym en Lauwrierbladen. Daarna dekt men’er het Zwoort weder op, en laat hem koud worden.
Daar zyn’er, die een Ham in Wyn kooken; dog dit word van anderen afgekeurt. Zie beneden op varken.
| |
De kragt van een Ham.
Snyd den Ham, nog rauw zynde, in dunne sneedjes, klopt die wel, en legt ze een weinig in een Stoofpan. Zet ze daarna op een heet Konfoor, dat ze kleur krygen; maar strooit’er een weinig Meel op, en schud ze terzelver tyd om. Zoo dra de sneetjes kleur gevat hebben, stort men’er Kalfs nat op, met Uyen, Chalotten, eenige Kruidnagelen, een handvol gehakte Paddestoelen; voorts een weinig Wyn-azyn en korstjes van Brood. Als dit met malkander gaar geworden is, doet men het in een Zeefdoek, om’er het zap uit te perssen, dat in een Pot bewaard, en by allerlei Ragout, daar Ham by komt, gebruikt word.
| |
Ragout van Ham.
Neemt sneetjes van een rauwe Ham, en legt ze in een Stoofpan; maakt’er Sauce over van roode Wyn, Zout, Peper, en zap van Oranje-appelen; en discht ze dus op. Men kan’er ook wat Citroen-zap in plaats van Wyn by voegen.
| |
Visch-Ham.
Neemt de hommetjes van Karper, en het vleesch van Zeelt, Aal en Salm, mengt het wel met malkander, en hakt het zeer klein met Zout, Peper, Peterzelie en versche Booter. Dus wel gehakt zynde, maakt’er de vorm van een Ham van. Neemt ook Vellen van Karpers, en omwind het een met het ander in een linnen doek; naait het digt toe; en kookt het half in Water, half in Wyn, toegemaakt met Zout, Peper, Kruidnagelen, Lauwrier en fyne Kruiden. Als gy oordeelt, dat de Ham gaar is, laat hem in zyn zop koud worden. Men zet hem of geheel op, of in sneetjes.
hamel. Zie ram, en schaap.
handelaar. Zie negociant. | |
| |
haring. Ziet hiervan wydloopig in ons Kunst-Woorden-boek. Wy zullen hier maar van deszelfs genezende kragt een weinig byvoegen.
| |
Kragt van een Pekel-haring.
Een Pekel-haring geheel onder de Voetzoolen gebonden, is goed, om de kwade Dampen, die na ’t Hoofd stygen, af te wenden; voorts om de heete Koorts te matigen. Gepulverizeerd zynde, ende in een drankje genomen, breekt hy den Steen. Wat de Pekel aangaat, daar de Haringen in gezouten zyn, daarvan ziet de Eigenschappen beneden op het Artykel van pekel.
hars. Dit is een olieagtig Vogt, dat uit verscheide Boomen zypelt, by voorbeeld, uit den Terpentyn-boom, Denne-boom, Pyn-boom, Lorken-boom en Cypresse-boom. Deze Boomen worden behendig ingekorven, om’er den Hars gemakkelyker te doen uitvloeijen. Men onderscheid twee zoorten van Hars, eene vloeibare, ende eene harde en drooge. De vloeibare blyft zoo als ze uit den Boom gezypelt is, en word Terpentyn genaamt. De harde of drooge noemt men Pek of Harst, zynde of door de hitte der Zon, of door het Vuur digt geworden. Wierook, Mastik, de Gom Elemi, Tacamahaca, en meer andere behoren tot de zoorten van Hars.
| |
Onderscheid tusschen Hars en Gom.
Hars is olieagtiger en brosser, als Gom; en smelt onder Olie en ander Vet; daar in tegendeel Gom niet dan in wateragtige en zoute Vogten, gelyk zap van Planten, Wyn en Wyn-azyn smelt.
hart. Van deszelfs Plaats, Eigenschappen en Werkingen zullen wy hier niet spreken. Daar van kan men in ons Kunst-Woorden-boek breeder nazien. Wy zullen hier alleenlyk gewag maken van deszelfs ongesteltheden, en Genees-middelen voor dezelve.
| |
Pyn voor ’t Hert.
Als men pyn voor ’t Hert heeft, gevoelt men een groote Zwakheid en Hertklopping; men word bleek, en alle leden des Ligchaams magteloos, zonder nogtans ergens pyn te gevoelen, dan alleen aan ’t Hert, ontstaande uit een toevallige Warmte, Kouden en Droogte.
Men ontdekt, dat de Pyn voor ’t Hert uit een toevallige Warmte ontstaat, als de Lyder een groote hitte in zyn Borst gevoelt, en zeer ontstelt is.
Men ontdekt, dat de pyn voor ’t Hert uit een koude of drooge Oorzaak ontstaat, als de Lyder geen Koortz heeft, en droefgeestig is.
Maar ingeval men ontdekt, dat’er een Ettergezwel by komt, zyn alle Genees-middelen te vergeefs. Want het is niet als by een Wonderwerk, dat een Hart-gezweer genezen word.
| |
Pyn voor ’t Hert, ontstaande uit Warmte.
Genees-middelen.
I. Geeft den Lyder ieder ogtent het gewigt van een goude Vransche Kroon koekjes van Kamfer, een Electuarium of Conserf van Diamargariton en Roozelauwrier, en legt op de linker Borst Sandelhout, of een linnen doek, in Rooze-water, ende een weinig Wyn-azyn geweykt.
II. Neemt Conserf van Roozen, Violieren, Nenufar, van elks even veel, en mengt het wel zamen; geeft’er den Lyder ’s morgens nugteren en na de Maaltyd van. Zuuring-water, onmiddelyk na de Maaltyd gedronken, is een uitnemend middel. Insgelyks is ’t goed, den Lyder voor en na Roozen-water, of Wyn-azyn onder de Neus te houden.
| |
Pyn voor ’t Hart, ontstaande uit Koude of Droogte.
Genees-middelen.
I. Neemt een Electuarium, genaamt Diamoschus, en geeft’er den Lyder ieder ogtent van, geeft hem vervolgens een half glas goede Wyn, of wel Water van Ossetong; bestrykt hem de Borst met Nardus-olie, omtrent het Hart. Geeft hem ook eens ’s weeks vyf uuren voor de Maaltyd het gewigt van een halve goude Kroon Driakel of Mithridaat, in witte Wyn afgeweykt, daar Foelie in afgeweykt is.
II. Neemt Nagelbloem, Kaneel, Noote-muskaat, Zedoar, en Everwortel, van elks even veel; stampt het zamen of elks in ’t byzonder; mengt het onder malkander, en geeft het den Lyder in zyne Spyze; mits hy de Teering niet heeft.
III. Neemt Stoechas met zap van Ossetong, of zap van zoete Appelen, en laat’er den Lyder van drinken.
IV. Ingeval de Lyder Hartklopping met Koorts gevoelt, moet hy Adergelaten worden, en ieder ogten Siroop van Granaat-appelen of Limoenen drinken, of wel zap van Zuuring; of men kan een van beiden mengen met Roozen-water, zap van Porcelein en Zuikery, en laten den Lyder dagelyks ’s ogtens daar van drinken. Men kan hem ook allerlei welriekende Speceryen onder de Neus houden. Legt hem ook op de linker Borst een linnen doek, gedoopt in Water van Weegbree, Roozen-water, ende een weinig Wyn-azyn.
| |
Hartklopping.
I. Geeft den Lyder twee drachmen Electuarium, bestaande uit Poeyer van warme Diamargariton, ende een derde deel van Gemmi-poeijer; laat hem vervolgens drinken Buglosse- en Melisse-water, omtrent twee oncen van elks; dog mengt het alvorens wel door malkander.
II. Neemt Water van Buglosse, van Melisse, en van Bernagie, elks een half tiersje; een tiersje goede Wyn; twee drachmen gepulverizeerd Kaneel; mengt het onder malkander, en laat het in een pot of pan over ’t Vuur warm worden, doopt’er een linnen doek in, en legt het op de linker Borst.
III. Neemt een vingergreep Bernagie-bloessem, even zoo veel Rosmaryn-bloessem, en Ossetong; een drachme Saffraan; twee pond van de beste Wyn, | |
| |
en vier oncen Quee-zap. Doet het zamen in een glaze Vlesche, en stopt ze digt toe; zet ze dus veertien dagen lang in Paarde-mist; laat het daarna in een Kolf distilleeren, en bewaart het gedistilleert Water tot uw gebruik, dat is, zoo wel voor Hartklopping, als voor Droefgeestigheid.
| |
Een ander Middel voor Hartklopping.
Het word voor een uitnemend middel gehouden, Kamfer ter groote van een Ert aan den Hals te hangen; of dat de Lyder twee of drie oncen Buglosse- of Melisse-water drinkt. Het navolgende gedistilleerde Water word voor een onfeilbaar middel gehouden: Neemt twee Harten van Varkens, drie Harten van Runderen of Herten, Nootenmuskaat, Kruidnagelen, Zaad van Basilicum; van elks drie drachmen; Bloessem van Wederik, Bernagie, Ossetong en Rosmaryn, van elks een halve handvol. Laat dit zamen in Malvezy-Wyn of Hypocras een Nagt afweyken; distilleert het vervolgens met een Kolf, en bewaart het Water, om’er den Lyder drie of vier oncen teffens van te geven.
Conserf van Anjelieren en Rosmaryn, Kaneelwater, Brandewyn, en Eau de la Reine, zyn ook goede middelen voor Hartkloppingen.
| |
Voor allerlei benauwtheid aan ’t Hart.
Neemt bladen van Zuikery, en stampt ze eenigzins; giet’er een weinig Wyn-azyn op, en legt het op de linker Borst.
| |
Voor de Flauwte aan ’t Hart.
Neemt Wyn-azyn, en zap van Tuinmunt en Poley; mengt het zamen, en geeft het den Lyder te drinken. Doopt’er ook een linnen in, en legt dat op ’t Hart. Gedistilleert Water van Cardebenedict heeft dezelve kragt.
| |
Voor Flauwtens en Bezwymingen.
Zoo dra iemand in een Flauwte valt, moet men hem met koud Water, met een weinig Roozen-water gemengt, besproeijen. Is ’t Vrouw of Vryster, moet men letten, of die Flauwte niet ontstaat uit de Lyfmoêr; want in dat geval moet men in plaats van Water te gebruiken, haar allerlei stank onder de Neus houden, by voorbeeld, gebrand Leêr, Vilten of Laakens, Veêren enz. Men geeft daaren boven den Lyder een vingerhoed vol goede Wyn; men wryft hem Armen en Heupen met een warm linnen, en doet hem een styve band om ’t Lyf; men steekt hem het een of ’t ander in de Neus, om hem te doen niezen; of men houd hem Poley met een weinig Wyn-azyn gemengt onder de Neus.
Maar ingeval deze Flauwte uit een gebrek van Levens-geesten, als by gelegenheid van sterk Zweeten, Bloedvloeijen, of Buikloop ontstaat, moet men den Lyder niet met koud Water besproeijen, nog nauw binden of rygen, maar hem ergens leggen, daar hy zig niet beweegt. Zoo dra hy weder by zig zelve komt, moet hem sterk nat, ende een goed glas Wyn gegeven worden.
| |
Om het Harte te sterken, en de Droefgeestigheid te verdryven.
Neemt Zap van Bernagie en Ossetong, van elks ruim een half pintje; een half pintje zap van Renetappelen; vier drachmen gepulverizeerde Couchenilje; drie pond Zuiker; anderhalve drachme Diamargariton frigidum; en vier scrupels Diambra.
Filtreert deze drie zoorten van Zap, en haalt het over; doet het vervolgens by de vier drachmen Couchenilje in een aarde Pot, en laat het twee dagen aftrekken, mits het voor en na omroerende; herhaalt het, en doet’er Zuiker by; zet het op ’t Vuur, als of gy’er een Siroop wilde van maken. Daarna van ’t Vuur genomen, en koud geworden zynde, doet’er het Diamargariton by, nevens de Diambra, en bewaart het. De Dosis is ’s morgens vroeg een of twee lepel vol. Men kan in het bovenstaande ook een popje Saffraan doen aftrekken, en het wel uitperssen, om’er het zap van te hebben.
| |
Middel voor Hartklopping.
Neemt een pond fyn gepulverizeerd Koraal; distilleert het met een Retort, ende een groot Recipient; stookt een sterk Vuur; en gy zult’er geesten van halen, die de Hartklopping genezen. De Dosis is een halve scrupel.
Anders. Men begint met een Aderlating; daarna neemt men versche Bernagie en Melisse; men maakt’er gelyk als een Pleister van; maakt het warm, en besproeit het met Roozen-azyn; legt het op ’t Hert, en gy zult onfeilbaar genezen zyn.
hartklopping. Dit is een ongeregelde beweging van ’t Hart, het welk buiten zyne natuurlyke gewoonte zig verwydert of inkrimpt. Dit nu geschied by alle zoorten van ongetempertheid, het zy door bedorve Zappen, het zy door een Kwaad in het Hert-zakje, of deszelfs Vliezen.
De oorzake van de Hartklopping is of inwendig, of uitwendig. De inwendige ontstaat door een overmatige hitte, en veelheid van Bloed; of door een overvloed van kwade Dampen, of door zoo veel Slym en koude Fluimen, dat’er de kleur bleek, en de Pols slap van word, De uitwendige oorzaak is een aanstekende Lugt, of de Beet van een fenynig Beest; een al te groote hope, of al te groote vreeze; een communicatie met de Maag, Milt, Hertzakje enz. Wat de inwendige oorzaak aangaat, zoo de Hartklopping uit een overvloed van Bloed ontstaat, moet men den Lyder Aderlaten, naar vereisch van zyne Jaren, kragten, sexe, en zaisoen des Jaars.
Ingeval de kwaade Dampen uit een overtollige Warmte ontstaan, of uit een obstructie, moet men den Lyder niet alleen op den Arm aderlaten, maar ook op de Voet. Zoo de Hartklopping buiten gewoon sterk is, en niet op staande voet kan ge- | |
| |
stelt worden, moet men hem een blinde Kop op ’t Hert zetten. Zoo dra deze Kop wederom wechgenomen is, legt men in hare plaats twee drachmen Driakel, met tien grein gepulverizeerde Saffraan, op een sterk Laken gespreid. Daarna doet men hem het Bad gebruiken. Men kan hem anderzins een Klisteer zetten, bestaande uit Zemelen, Porcelein, Latouw, en Komkommers, met een weinig Wyn-azyn. Het zelve Decoctum kan ook dienen, om hem twee of driemaal ’s daags te stooven.
Men laat hem een Koeldrank gebruiken, gemaakt van Appelen, en gedroogde Pruimen. Voor iemand, die Zoetigheid bemind, kan men’er Honing, Zuiker, of Zoethout by voegen. Als men dit gering middel eenige dagen lang gebruikt heeft, doet men hem voor de eerste maal purgeren met anderhalf once Cassia, of met een once Catholicon duplex, ontlaten in twee roemertjes Wey, die men een uur na malkanderen moet nemen. Twee of drie dagen daarna moet men hem andermaal doen purgeren, daarby voegende een once Siroop van Perzikbloessem, of twee lepel vol Violet-zap.
De Koeldranken moeten toegemaakt zyn met Porcelein, Latouw, Zuuring, of Zap van Oranjen. Maar ’s Winters neemt men in plaats van Kruiden Verjuis of Kappers, of een vierendeel loots (Cremor tartari) gezuiverde Wynsteen.
Men moet hem verbieden veel Zout, of Speceryen, hard en onverduwelyk Vleesch te eten.
Hy mag weeke Kas, Melk, Room, Appelen, Kerssen, Peeren, Meloenen, en Komkommers nuttigen. Hy moet niets om zyn Hals, Borst of Lendenen binden.
Zoo de Hartklopping ontstaat uit een overtollige en koude Slym, moet de Lyder een drachme Pillen van Aloë voor het avondmaal nemen; of ’s morgens nugteren, met twee oncen Manna, gesmolten in Vleeschnat, of met een halve once Koekjes, de succo rosarum. Hy moet Driakel gebruiken, of Orvietaan, of een weinig Alsem-Wyn, of Spaansche Wyn, of Rossolis. Of men kan het navolgend Opiaat gereed maken.
| |
Opiaat voor Hartklopping.
Neemt vier oncen Conserf van bloessem van Ossetong, mengt’er een halve once geprepareerde Koraalen by, met twee drachmen gepulverizeerd Sandelhout, en even zoo veel rood Sandelhout, ende een weinig Spaansche Wyn of Rossolis. De Dosis is een halve once ’s morgens en ’s avonds. Anderzins kan men ieder ogtent nemen vier lepel vol zap van Ossetong of Bernagie. De Lyder moet zig daar-en-boven een matige Beweging geven; en ’s middags niet slapen, maar een zekere matige oeffening gebruiken.
Zoo de Hartklopping uit fenyn ontstaat, of door een aanstekende lugt, of ook door de beet van een vergiftig Dier; of eindelyk door een al te hevige Gemoeds-dryft, als Blydschap, Vreeze, of onmatige Droefheid, moeten de eerste door een tegengift, de andere door een bedaartheid des Gemoeds genezen worden.
Maar zoo ze ontstaat door een Communicatie met de Long, Maag, Milt, Lyfmoeder, Ingewanden of Buik, moet men de oorzaak daar van wechnemen.
| |
Andere Scheikundige Genees-middelen, van den Heere Lemery, Doctor der Medicyne, en Lid van het Academie der Wetenschappen, voor kwaade Dampen en Hartkloppingen.
Een Decoctum van Byvoet, Sint Janskruid.
De Geesten van Salarmoniak en Pis. De Dosis is van zes tot twintig droppels.
Geesten van Salpeter verzoet, van Vitriool, en van Zwavel. De Dosis is van vier tot agt druppels.
Geesten van Vitriool. De Dosis is van vier tot twaalf druppels.
Tinctuur van Mars of Yzer, door Salammoniak getrokken. De Dosis is van vier tot twintig druppels.
Het Zout van Polychrestum. De Dosis is van een halve tot zes drachmen.
Zout van Zwavel. De Dosis is van tien grein tot twee scrupels.
Water van Melisse. De Dosis is van een drachme tot een once.
De Geesten van een Menschen-hoofd. De Dosis is van vier tot vier en twintig droppels.
Olie van een Menschen-hoofd. De Dosis is van een tot zes droppels, in de Neus opgehaalt.
Een Elixir Anti-epilepticum of voor de Vallende Ziekte. De Dosis is van vier tot twintig droppels.
Vliegend Zout (Sal Volatile) van Karabé, dat is, geele Barnsteen. De Dosis is van vier tot zes grein.
Kristal van Wynsteen. De Dosis is van een halve tot drie drachmen.
Overgehaalde Olie van Barnsteen. De Dosis is van een tot vier droppels.
Eau de la Reine. De Dosis is van een halve tot twee drachmen.
Vliegend Zout van Adderen, Hertshoorn, Pis, en Wynsteen. De Dosis is van een drachme tot zestien grein.
Kaneel-water. De Dosis is van een tot drie drachmen.
Tinctuur van Kaneel. De Dosis is van een halve tot twee drachmen.
Tinctuur van Antimonie. De Dosis is van vier tot twintig droppels.
Antihectica van Poterius. De Dosis is van tien grein tot twee scrupels.
Conserf of Decoctum van Zalie.
Zap van Oranje-bloessem. De Dosis is van een drachme tot een once.
Elixir Proprietatis. De Dosis is van zeven tot twaalf droppelen Olie van afgezoet Vitriool. De Dosis is van vier tot tien droppels.
Tinctuur van Quinquina, gemaakt met Wyn of Water. De Dosis is van een tot vier oncen.
Tinctuur van Myrrhe. De Dosis is van zes tot vyftien droppels. | |
| |
Vliegend Zout van welriekende Olie. De Dosis is van zes tot twintig droppels.
Olie uit Tichelsteenen getrokken, na dat dezelve alvorens met Olie van Olyven doortrokken en doorweykt waren, uitwendig opgelegt, en inwendig genomen. De Dosis is van twee tot vier droppels.
Hars van Barnsteen. De Dosis is van zes tot vyftien grein.
Kamfer-olie. De Dosis is van twee tot zes droppelen.
Kamfer. De Dosis is van een tot zes grein.
Tinctuur van Castor en Zaffraan. De Dosis is van vier tot twaalf droppels.
Geesten van Kamfer-wyn. De Dosis is van twee tot agt droppels.
Water van Melisse of Byvoet, waar in vyf of zesmaal brandende Kamfer is gebluscht. De Dosis is van een tot zes oncen.
Men kan den Lyder het navolgende ook onder de Neus houden:
Olie van Barnsteen; vlugtige Olie van Salammoniak; overgehaalde Pis; Eau de la Reine; Kamfer; Olie van Papier; Olie van Gom Ammoniak.
hartstogten. De Ziele is het beginzel der werkingen van een redelyk wezen.
| |
De Hartstogten, Hoedanigheden, en Werkingen van de Ziele.
Hierdoor verstaat men, dat de Ziel des Menschen het beginzel in den Mensche is van Verandering, Wasdom, Voort-teeling, Gevoelen, en Redenkaveling; zynde alle de werkingen van een zoogenaamde groeijende, gevoelende, en redelyke Ziel. Aangezien het Ligchaam des Menschen, hoewel werktuiglyk en konstig gemaakt, niet in staat zou zyn, om bewogen te worden, ten ware het met een redelyke Ziel gepaart was.
Ja, dat meer is, zy bezit een Kenteken van Goddelykheid; zy is een geestelyk Wezen, onsterffelyk en onzienlyk, zig geduurig na het oneindige uitstrekkende, zonder hare bevattingen en begeerte te bepalen.
De brandende begeerlykheid, en onmatige zugt en lust is zoo nadeelig voor de Gezondheid, als de overdadige blydschap.
De onmatige Gramschap dryft het Bloed en Levens-geesten naar buiten, en die ontstoken zynde een Koorts en Droefheid verwekken. Ook verteert ze alleengskens het Ligchaam, en doet den Mensch sterven, wanneer hy’er het minste vermoeden van heeft.
Een buiten-gewoone Vreze en Benauwtheid veroorzaakt dikwils een schielyke Dood; wanneer namentlyk Bloed en Levens-geesten dus het Hert overstelpen, dat ze in een oogenblik de natuurlyke Warmte wechnemen.
Dus zyn alle ongeregelde Hartstogten gevaarlyk. Waarom men dezelve door de gezonde reden te breidelen heeft, en alvorens te overwegen, of het voorwerp van Blydschap, Droefheid, Toorn, enz. zodanig een aandoenig wel waardig is.
haver. De Haver is schier al te bekend, om’er een Beschryving van te maken. Men heeft tweederlei Haver, gezaaide of wilde. De eerste heeft het blad en stroo gelyk de Tarwe. In de plaats van Koorn-aairen draagt ze even als kleine Sprinkhaanen met twee voeten, waar in de Haver beslooten is, zynde lang en witagtig. Men zaait ze in uitgemale en droog gemaakte Meiren; en ze bemind koude en vogtige plaatzen.
Een ieder weet, dat ze de Paarden, maar geen Menschen, tot Voedzel strekt; ten ware in een groote Hongersnoot, wanneer men zomwylen genootzaakt is, daar Brood af te maken, dat gansch niet smakelyk, maar straf is. Galenus van de eigenschappen dezes Broods sprekende, zegt dat het nog hard- nog loslyvig maakt, maar den middelweg houd. Voor een Genees-middel gebruikt wordende, heeft het Haver-meel dezelve kragt als het Gerste-meel; want tot een Papzel gemaakt, droogt het op, en verdryft middelmatig, zonder pyn of byten. ’t Is nogtans een weinig kouder en wat zaamtrekkende, zoo dat het dienen kan om den Buikloop te stuiten. Dioskorides houd het daarvoor, dat Haver-pap den Buikloop stopt, en dat het nat goed is voor die genen, die met den Hoest gekwelt zyn; en Plinius zegt, dat hy de Vlakken wechneemt.
Merk, dat men zig dikwils van raauwen Haver bedient, gedaan in een zakje, dat men in Azyn nat maakt, en heel warm op den Buik legt, om het Kolyk en Moeder-pyn te stillen.
De Haver heeft vele eigenschappen van de Gerst; want in een Pleister gebruikt, droogt ze matig, en tot Gort gemalen, ververscht ze de Menschen, die haar eten, maar verwarmt de Paarden, die ze met de bast eten. De Pap van Haver-meel, stopt den Buik, en voed middelmatig. Het Haver-meel is goed voor een Pleister tegens de ontstekingen van eenig Lid; en met Wyn gekookt, verdryft ze de vlakken van ’t Ligchaam.
De wilde Haver gelykt naar de voorgaande in alles, behalven dat ze grooter en zwarter is. Ze komt van bedorven Kooren, dat men Koorenbrand noemt, als de Rogge en zomtyds de Garst door een honigdaau bederft.
Men laat ze met hare Wortel kooken in Water, en tot op een derde inkooken; Daar op zygt men alles zamen door, en doet’er even zoo veel Honing by. Dan herkookt men dit mengzel zoo lang, tot dat het zoo dik word, als gesmolen Honing. Voorts doopt men’er een doekje in, dat men op de Neus legt, en een byzonder goed middel is tegen de stinkende Zweeren, die’er komen. Andere mengen’er gepulverizeerde Aloë onder, en gebruiken ’t als voren. In Wyn gekookt met dooge Roozen, helpt het tegen den stank in de Mond.
De Kooren- en Rogge-maten dienen ook om den Haver te meten. Evenwel worden in Vrankryk 3. Mudden Havers gerekent op 24. maatjes, dewyl men eens zoo vel Haver moet hebben, om het zelve gewigt van Graanen uit te maken.
De ydele Haver is die onvrugtbaar is; in ’t Latyn Bromos genaamt. Men kan hem kennen aan den | |
| |
Baard, die diet om de Hygrometers te maken, ’t welk kleine werktuigen zyn, om daardoor de vogtigheid en droogte der Lugt te weten.
haze. Zie haas.
hazelaar. By de Latynen Corylus, en Nux aveliana genaamt.
Beschryving. Dit Gewas maakt vele buigzame takken, maar zelden of nooit een dikken stam; want al is het, dat hy hoog groeit, blyft hy nogtans dun en rank. En dat men’er twee in Duitschland gezien heeft, namentlyk een te Pfortsheim, wiens stam de dikte van drie Mannen had, en den anderen te Frankfort aan den Mayn, zynde zeven en tagtig voet in de hoogte, en wel vier Mans dikte van stam, deze moeten als Wonderen van de Natuur woorden aangemerkt. Het loof is breed-rond, voor aan spitz, en haairig, onder heldergroen, rondom gekorven. Het hout heeft een ligte, dunne, bruin-roode, en met kleine witte vlekjes gespikkelde bast. Uit de takken groeijen in de Herfst lange ronde takjes, anderzins Katjes genaamt, bestaande uit een menigte bladen, die als schubben op elkander gepakt zyn. Deze katjes worden in ’t Voorjaar geel, vooral eer ze afvallen. En zoo dra ze beginnen van kleur te veranderen, ziet men de bladen uitspruiten. De Hazelnooten komen niet ter plaatze, daar die katjes gezeten hebben, maar uit een bloessem, bestaande uit Vermiljoenroode vezeltjes; zynde of langwerpig, of byna rond. In de buitenste harde schil, die nog ten dele met een groene, en gelyk als gefranjede bolster omringt is, zit een witte kern, zeer aangenaam van smaak, die in een ruig, en onder dit nog in een wit teder vliesje beslooten is.
Het hout is niet alleen goed tot Brand, maar word in het byzonder van de Zeve-makers gebruikt; gelyk de Koolen tot Buskruid.
Plaats. De Hazelaar groeit overal, voornamentlyk daar een magere, koude, vogtige en zandagtige grond is. Hy kan beter Schaduwe, als Zonneschyn verdragen. Dog groeit de Hazelaar niet alleen in ’t wild, maar word ook in de Hoven tegen Muuren en Latten gezet; hoewel deze niet zoo zeer in Hout, als wel in Vrugt van de wilde Hazelaar te onderscheiden is. Men telt’er drie zoorten van:
(1.) Gemeene witte Hazelnooten, zynde grooter, en aangenamer van smaak, als de wilde. Hoewel dit onderscheid alleenlyk van de Queekery moet afgeleid worden, welke daar in bestaat, dat men een gaave wilde Hazelaar in de Herfst omtrent Allerheiligen in de Hoven verplant en wel besnoeit. Deze Hazelnooten zyn rond, gelyk de wilde, en effen, zonder hoeken.
(2.) Groote ronde Spaansche Hazelnooten, zynde bykans nog eens zoo groot, als de gemeene; ook niet geheel glad en effen, maar enigzins hoekig.
(3.) Lange roodschillige Hazelnooten; die wederom tweederlei zyn, hoewel het onderscheid gering is. Men noemt ze gemeenlyk Lambertsche nooten, zynde rood van schil of bast; maar het inwendige vliesje, waar in onmiddelyk de kern zit, is by zommige zoo rood, als Scharlaken, by andere wit.
| |
Olie van Hazelnooten.
Men maakt Hazelnooten-olie op deze wyze: Men neemt geschilde en gedroogde Hazelnooten, of kernen; men stampt ze in een Vyzel met een houte stamper, doch zagtkens, zoo dat’er een koek of deeg schynt van gemaakt te worden. Vervolgens giet men’er een weinig heet Water op, en laat het een uur dus staan. Dan stampt men ze sterker, als voorhenen, en perst ze tusschen twee planken uit, als wanneer de Olie daaruit zypelende opgevangen word. Deze Hazel-noot-olie, wordende gemeenlyk twee pond uit drie pond kernen geperst, is zoo zoet als Amandel-olie, en word niet allen tot branden, maar ook tot de Spyzen gebruikt.
| |
Voort-teling van Hazelaar.
De Hazelaar wil een schaduwagtige, dog lugtige plaats in den Hof hebben, ten einde de Wind zoo wel den Dauw als den Regen daaraf waayt, als zynde beide den Hazelaar, voornamentlyk als dezelve in zyn bloei staat, zeer schadelyk; om dat hy daardoor wateragtig en wormsteekig word. De Voortplanting geschied op driederlei wyze:
(1.) Door de Nooten in den Grond te planten.
(2.) Door het afleggen der lange takken, gelyk men den Wynstok aflegt.
(3.) Door broeidzels; of uitspruitzels.
Wil men ze door de Kern voorplanten, dat nogtans zeer langzaam voortgaat, moet men de Nooten, die zeer gaaf en groot van Kern zyn moeten, den Winter door in Mos of Loof gerolt in een Kelder bewaren; en ze in ’t Voorjaar een handbreed diep in de Aarde pooten. Want ingeval men ze een voet diep daar in stak, gelyk zommige willen, zouden ze verstikken.
Van den Hazelaar worden de zoo genaamde Wigchel-roeden gemaakt, waarmede de Bygelovigen meenen Ertz-mynen, en verborge Schatten, te konnen ontdekken. Te weten, men snyd in ’t Voorjaar, of in de Herfst, drie dagen na nieuwe Maan, een tak van omtrent twee spannen, zynde het Gewas van een Jaar, af. De beste zyn, die op de Bergen groeijen, onder welke Ertz-mynen gevonden worden. Dit gevoelen is omtrent het einde van de derde eeuw begonnen.
Eigenschappen. De Hazelnooten zyn aardagtig, en niet zeer gezond voor de Maag; hoewel ze nog meer Voedzel hebben, als de Okkernooten. Voor ’t hoofd zyn ze kwaad, de drooge nog meer, als de versche. Als men’er veel van nuttigt, verwekken ze een Roo-loop. Dog zy zyn zeer goed voor het Graveel en Nier-pyn, als ze nugteren, of onmiddelyk voor de Maaltyd gegeten worden.
haze-latouw. By de Latynen Sonchus genaamt. Men onderscheid dit Plantgewas in twee zoorten, die nergens anders in verschillen, als omtrent de bladen. Men noemt de eene zoort, van Haze-latouw zoet, en de andere scherp. [illustratie] [Plaat 17. pag. 285. 1 2 3 4 5 Duimen 1 2 voet Fig. 1. Fig. 2. Fig. 3. HAZELMUIS. F. de Bakker fecit 1738.]
| |
| |
| |
Beschryving van de zoete Haze-latouw.
Deze maakt een steel, ter hoogte van een Elleboog. Voorts is ze gelyk aan de scherpe, behalven, dat de bladen digt by een gevoegt, en niet stekelig zyn.
Plaats. Deze Plante groeit in Hoven, Wyngaarden, en onbebouwde plaatzen. Zy bloeit in Juny en July.
Eigenschappen. De zoete Haze-latouw heeft dezelve hoedanigheden met de scherpe. Men zegt, dat ze onder het Hoofd-kussen van een Zieke gelegt zynde, de Koorts verdryft. Het zap op de leden gelegt, doet de Winkbrauwen uitvallen.
| |
Beschryving van de scherpe Haze-latouwe.
Deze heeft gespikkelde bladen, gelyk die van Zuikery, hard en scherp, als ze ryp is. De steel is hoekig, ter hoogte van een Elleboog, van binnen hol, teder, bros, vol Melk, en zomwylen roodagtig. De bloessem is geel, gelyk die van Kruis-wortel. Zy word in krulletjes verandert.
Plaats. Deze Plante groeit op onbebouwde Landen, en langs de Wegen. Zy bloeit in Juny en July.
Eigenschappen. Het zap van de scherpe Hazel-latouw gedronken, verzagt de pyn der Maag, en veroorzaakt Melk en Zog. In Wyn gedronken stilt ze den Buikloop. De bladen gekauwt nemen den stinkenden Adem wech. Het melkagtig zap is goed voor Aamborstigheid, en koude Pis.
hazelmuis. Dus noemt men een zoort van wilde Rotten, zeer zwemende naar tamme en huislyke Rotten, behalven dat ze gryzer van kleur zyn, en langer haayr hebben. Ook is de staart zoo lang niet, hebbende in ’t midden, en aan ’t einde een haayrbosch.
Men ziet de Hazelmuizen niet, dan ’s Avonds zeer laat, als ze de Muuren en Boomen opklimmen, om op de Vrugten te aazen, in ’t byzonder op Muskadel-druiven en Abrikoozen, die men doorgaans meent van de Vogelen opgegeten te zyn. De Hazelmuizen slapen zes of zeven Maanden lang. En men vind ze zomwylen in holle Boomen ’s Winters slapende. Zy worden in de Maand van Mey wakker, en slapen na den Wynoogst wederom in.
| |
Middelen, om de Hazelmuizen te vangen.
Men vangt de Hazelmuizen op veelderlei wyze; maar daar is geen bekwamer Werktuig toe, als een Voetboog, waar van de gedaante alhier in Figuur vertoont is. De eerste vertoont dit Konstwerktuig, zoo als het gespannen is, om het schadelyk Dier te vangen. De tweede Figuur vertoont het zelve Konstwerktuig anders omgekeert, en van de andere zyde, daar de Boog ontspannen is. Het een en het ander is zoo nauwkeurig voor Oogen gestelt, dat men in het maken van zoodanig een Voetboog niet kan missen, als men de voorgeschreve maat van elk afzonderlyk deel wel in agt neemt.
| |
Middel, om een Voetboog te maken, en de Hazelmuizen met dezelve te vangen.
Om zoodanig een Voetboog te maken, let maar op de derde Figuur, zynde gemaakt van een stuk houts, A. B. C. D. twee voet ende een half lang, ens zes duim breed, en zoo dik, als een duige van een Vat, alwaar men een streep trekt, getekent met de linie g. h. midden door C. D. tien duim van het einde. Men opent een Passer ter wydte van een duim ende een half, men stelt hem een voet van het einde der plank C. en teikent daar e. Daarna stelt men den Passer op G. en teikent q. op den streep g. h. Het zelve doet men aan het ander einde van de plank D. h. en men vind de twee stippunten I. i. Daarna trekt men twee streepen, de eene van het stippunt e. tot het stippunt q. De tweede van het stippunt d. tot het stippunt I. Daar na moet men met een Zaag de Duige in de lengte van E. g. en D. I. doorsnyden, en alsdan het geheel stuk O. B. daaraf nemen. Vervolgens maakt men met een Mes of ander Gereedschap, een zoort van een schuif of holligheid in ’t Hout, daar het stuk is uitgenomen; en men spykert een stukje hout, E. een halve duim dik, op de twee takken C. D. om die vast te houden, en het Bindgaarn van den stok vast te maken, waardoor de gespanne Voetboog moet gehouden worden, gelyk wy beneden zeggen zullen.
Men snyd een ander stuk van de Duige H. G. I. een weinig breeder, als de Keep of kerf, die aan de zyden moet effen gemaakt en gepast worden, invoegen ze gemakkelyk door de schuif konnen gaan, dewelke in de dikte der groote plank is. Dit stuk van de Duig moet drie of vier duim langer zyn als de Keep, ende een weinig schuins aan ’t einde van I. om dat einde nauw genoeg te maken tot een klein gat, waardoor het Bindgaaren moet getrokken worden. Zet dat stuk houts in de keep, zoo dat het’er digt insluit, maar zig nogtans in de schuif van de Plank kan bewegen.
Neemt een roede van Hulzenhout, M. K. N. vierdehalf voet lang, of wel vier voet, een duim dik; en buigt die boogs-wyze. Maakt aan ’t einde M. een sterk Bindgaarn, gaande door het gat, gemaakt in I. van het beweeglyk stuk H. G. I. en bind het van daar aan het ander einde der roede N.
Dit gedaan zynde neemt drie haakjes van Hout, K. I. B. omtrent een pink dik, en steekt die door de gaaten, die gy voor henen hebt gemaakt zes duim verre van de Keep. Zet vervolgens het middelste van den Boog op de groote plank gemaakt op K. Zoo dat’er een der drie haaken aan de zyde van K. en de twee andere aan de zyde van f. b. komt te staan; en zy alle drie de roede vast houden. Vervolgens knoopt een sterk Bindgaaren aan den stok E. F. in ’t midden door de letter G. gemerkt; moetende ook vastgemaakt worden aan een stokje c. o. een pink dik, en twee duim lang, zonder dat dit Bindgaarn van G. tot den stok langer is, als zes duim.
Neemt nog een stokje J. g. een halve pink dik, | |
| |
agt duim lang, en maakt die aan ’t eene einde vast met een Bindgaaren, op ’t midden van de boog K. Zoo dat dezelve draait, gelyk men wil, en naar welke zyde men wil; en aan ’t ander eind moet een Keep g. zyn, waar aan het Aas voor de Hazelmuis moet vastgemaakt worden. De stok f. g. ende het Bindgaaren G. o. c. moeten een bekwame lengte hebben, ten einde het stuk hout H. G. I. vast gehouden door het stokje o. c. wordende het einde c. gestelt tegen het einde H. en het ander o. in de keep c. van de stok f. g. een opening gelyk een venstertje maken van derde half duim; zoo als vertoont word door de letteren A. o. c. in de eerste Figuur.
De boog M. K. N. moet dusdanig gebogen zyn, dat de Voetboog, zynde ontspannen, zoo als men in de tweede Figuur ziet, de eindens M. N. gelyk als tegen over de kleine boom E. F. te staan komt.
Wy vertonen hier een Figuur, om dies te beter te begrypen de gedaante van de groote Plank, en van het Venster, op het beweegbaar stuk H. G. I. zynde twee twaalfde deel van een duim breedte wyder als de Kerf, aangezien ze aan beide zyden in de schuif moet gaan. Het Bindgaaren van de boog gaat door ’t gat I. zoo wel als wegens de sterkte van den Boog het beweegbaar stuk in de opening gaat, en maakt, dat het einde H. de rand B. van de kerf zamen voegt. Daar is ook een kerf in de groote Plank, van een halve voet, naby het einde A. ter geteikende plaats L. om’er den voet in te steken. Als men den Boog wil spannen, moet het einde A. afgesneden worden, om hem aan de Muur vast te maken, als men het Net spannen wil.
| |
Manier, van een Voetboog te spannen voor Hazelmuizen en Rotten, die de Tuin-vrugten vernielen.
Als gy een Voetboog hebt gemaakt, zoo als wy dien boven hebben beschreven, neemt een drooge en half gekraakte Noot, of een stuk Spek, of een endje Kaars, een gebraden Peer, of Kastanie, of eindelyk eenig ander Aas; maakt het vast aan den stok F. g. een duim van de keep a. en laat het in de A. naar beneden zakken, en zet het uiterste van uw Voet in de keep L. en vat met eene hand het einde I. van het Venster of beweegbaar stuk trekkende tot dat het einde H. drie duim van B. af is. Grypt dan met de andere Hand het stokje o. c. en zet deszelfs einde c. tegen het einde H. van het Venster, en houdende het ander einde o. laat het einde I. los; maar houd met diezelve hand den stok F. g. daar het Aas aan vast is; brengt zyn einde by het einde H. van het beweegbaar stuk, om naderdand het einde c. van het stokje o. c. op a. te zetten. Dus zal de Voetboog gestelt zyn, gelyk in de derde Figuur vertoont word.
| |
Wyze om de Voetboog te stellen.
Daar is nu nog maar overig, dat wy aanmerken, hoe de Voetboog moet gestelt zyn. Als gy de plaats van de Muur hebt uitgezien, alwaar de meeste Vrugten van de Hazelmuizen en Rotten vernielt zyn, grypt de Voetboog aan ’t einde E. F. en brengt hem op die plaats. Zoekt een gat in de Muur, alwaar gy A. kunt vast maken. Daar is weinig aangelegen, of’er de Voetboog diep, of niet diep ingaat, om dat hy zig ligtelyk vast houd. Hy moet dus gestelt zyn, dat het Beest langs A. K. B. kan lopen, om het Aas A. door de opening A. O. C. te bereiken, gelyk in de eerste Figuur vertoont word. Want zoo dra het Dier het Aas zal ruiken, zal het’er zekerlyk na toe lopen; en zynde gekomen aan B. zal het zyn hoofd en voorste Pooten uitsteken, om het Aas te grypen; en het willende wechnemen, zal het den kleinen stok o. c. van de keep C. doen gaan, waardoor het Venster ontspant zal worden, en de Voetboog dus aangezet, dat de Hazelmuis gegrepen en gedood word.
hazel-wortel. By de Latynen Asarum genaamt.
Beschryving. Het is een Plantgewas, wiens bladen zweemen naar die van Klimop, dog zyn eenigzins grooter en zagter. De bloessem is welriekend en eenigzins purperverwig.
Plaats. Deze Plant groeit op het Gebergte, daar veel schaduw is; ze bloeit tweemaal in ’t Jaar.
Eigenschappen. Zy verwarmt, is Pisdryvend, en geneest de Jigt. Zes drachmen gekookt in Honingwater neemt de Fluimen wech, zoo van boven, als van onderen. Waarom het een heilzaam middel voor de Waterzugt is.
haze-poot. In ’t Latyn Lagopus genaamt.
Beschryving. Dit is een Plantgewas, hebbende een ronde en ruige steel. De bladen, zweemende naar het Klaverblad, zyn langwerpig. Het zaad zit in kleine trosjes als Aairen, ruig en pluizig, in de gedaante van een Hazepoot.
Plaats. Deze Plante groeit tusschen de Graanen, en op de Vlaktens.
Eigenschappen. De Hazepoot is zamentrekkend en uitdroogende. Met Wyn gedronken stopt ze den Buikloop. Dog in een Koorts moet ze met Water genomen worden. De Bladen en Zaaden gepulverizeerd zyn een goed middel voor de Roo-loop, en Gal-braaken. Met scherpe Wyn of Zap van Granaat-appelen gedronken stilt ze het Kolyk. Een afkookzel der geheele Plant, als’er Maluwebladen bygedaan worden, in zoete Wyn, is goed voor ongemakken der Blaas, in ’t byzonder voor de vuurigheid van ’t Water. De zaadjes zyn heilzaam voor het Bloedspuwen. De Asch der trossen of Aairen tot een verzagtend Smerzel (Liniment) gemaakt, stopt het bloeden der Aambeyen.
heesheid. Zie schorheid.
heester-gewas. Dit is een houtagtige Plant, kleinder dan een Boom, die behalven den hoofdstam en takken, dikwils uit dezelve wortel verscheide dikke stammen voortschiet. Als daar zyn, de geil of kleine Heester; een zoort van laage | |
| |
Wilge-boomen, het Mond-hout of Keel-kruid; de Lauwrier. De Boomen zoo wel als de Heestergewassen krygen in den Herfst knoppen digt onder de bladen, welke knoppen in het Voorjaar zig openen, en tot bladen en bloessem zetten. Dit onderscheid gevoegt by de grootte, leert ons heel gemakkelyk een Heester-gewas onderscheiden van een Ryshout, waar van op zyn plaats breeder te zien.
hegge. Dit is een schutting, die men ten platten Lande van Struiken en Boom-takken maakt. Dat zyn twee zoorten van Heggen, groene of levende, en doode of dorre Heggen.
Dorre Heggen worden gemaakt van Takkebosschen, Staaken, en drooge Struiken. Groene Heggen maakt men van levende Struiken.
groene heggen. Onder alle de beschutzels voor een Erf zyn de groene Heggen de beste, mits ze wel onderhouden worden; want door middel der Doornen zyn ze in staat, om de plaats, daar ze omgetrokken zyn, te beveiligen.
Het aangenaam gezigt van een groene Hegge duurt lang, als ze op haar tyd geschooren word, vertoonende een Muur met groente bekleed.
| |
Welke Grond voor een Groene Hegge bekwaam is.
Ofschoon de Groene Heggen bestaan uit Planten, die tot eenig ander werk worden afgekeurt, nogtans als men ze tot een Hegge wil gebruiken, moet men ze van een goede Grond voorzien; ten minsten, dat dezelve middelmatig zy, om dat ze anderzins zouden verwelken, en niet in staat zyn, om Menschen of Beesten te beveiligen in een plaats, rondom welke ze geplant zyn.
Daar zyn verscheide Heester-gewassen, die tot het planten van Heggen gebruikt worden, by voorbeeld de Hagedoorn, Brambezië-struik, Wilde-Roozelaar, en Hulst.
| |
Van de Hagedoorn.
Het is niet zonder reden, dat dit Heester-gewas boven alle andere tot het maken van een Hegge gebruikt word; want het groeit zoo digt, en is met zoo vele en scherpe Doornen gewapent, dat’er Mensch nog Beest doordringen kan. Doet hierby, dat een Hagedoorn vast Hout heeft, ende een langen tyd duuren kan.
| |
Manier, om Hagedoornen te planten.
Daar is geen bestek van planten, of het heeft zyne byzondere wyze. Om nu de Hagedoorn wel te doen voortkomen, moet men hem vooreerst van een goede Grond voorzien. Vervolgens spant men een Touw in de lengte, en trekt langs het zelve een Groeve van een voet diep, ende een spade breed. Hier in plant men de Hagedoornen, telkens vier duim van elkander, en bedekt ze aanstonts met Aarde, eerst rul en zonder het minste kluitje, naderhand stampt men ze met voeten digt. Dog de Plant moet niet meer dan drie vinger boven de grond staan.
| |
Hoedanig de Hagedoorn zyn moet.
Om de Hagedoorn voorspoedig te doen groeijen, moet men Planten verkiezen, die een duim dik, en zeer vezelagtig zyn.
| |
Hoe de Hagedoorn geplant zynde verder moet gehandelt worden.
Deze Plant dus uitgezogt en in de Aarde gezet zynde moet twee Jaren blyven, zonder aangeraakt te worden. Dog men moet de Aarde drie of viermaal in ’t Jaar op nieuws bewerken.
Dog na verlop van twee jaren moet men de Hagedoornen beginnen te scheeren, om ze dus digt te doen worden. Dit moet met een krom Snoeimes geschieden, twee duim van het oude Hout; en vervolgens telkens met het begin van Maart; tot dat de Hegge de hoogte bereikt heeft, die ze hebben moet, en zoo digt word, dat’er geen Hoen of Endvogel door kan dringen.
| |
Hoe men een Groene Hegge voor ongemakken kan beveiligen.
Daar zyn voornamentlyk twee ongemakken, die een jonge Groene Hegge schadelyk zyn, en haren Groei beletten; namentlyk het afknabbelen der Dieren, en het verderf, dat’er Rupzen aan toebrengen.
Het afknabbelen der Dieren kan men beletten met’er drie jaren lang een drooge Hegge of Heining om te zetten, en ze daar binnen te besluiten, zoo dat’er geen Dier by kan komen. De Rupzen moet men’er in tyds uitzuiveren, als ’t een Jaar is, waar in dat ongedierte de overhand neemt.
| |
Groene Heggen van verscheide Heestergewassen.
Groene Heggen worden niet alleenvan Hagedoorn, maar ook van ander Heestergewas, als, wilde Rooze-struiken, Hulst, enz. gemaakt.
De wyze van deze te planten, te scheeren en te snoeijen, enz. is dezelve met die van de Hagedoorn.
Hulst is’er in ’t byzonder zeer bekwaam toe, als hebbende alle vereischte hoedanigheden daartoe. Deszelfs stekelige bladen maken een goede beschutting voor Dieren, die’er door zouden willen dringen. Ook is het een duurzaam Heestergewas; behalven dat een Hegge van Hulst een zeer aangenaam gezigt maakt, meer dan van eenige andere struiken.
De Hulst wil een koele Lugt, en ligte Aarde hebben, wil ook liever voortgeplant, als gezaait worden. Eindelyk heeft men’er weinig moeite aan te wenden.
hei. Matthiolus getuigt, dat het een zeer getakt Plantgewas is, wordende in Azie en Griekenland onder de Heestergewassen getelt; bloeijende ’s Jaars tweemaal; zoo dat het de eerste en laatste der wilde Planten is, die bloeit.
Dioscorides zegt, dat bladen en bloessen een Genees-middel voor het steeken van een Slange zyn. | |
| |
Galenus is van oordeel, dat ze de kragt hebben, om door een Transpiratie de Zweetgaten te openen. Ook zegt Matthiolus, dat het Water, in het welk Hei is gekookt, lauw gedronken drie uuren na de Maaltyd, ’s ogtens en ’s avonds, tot vyf oncen, dertig dagen agter een, den Steen in de Blaas breekt, en afzet. Daarna moet de Lyder zig baden in het afkookzel der Hei; en zoo lang als hy in het Bad is, moet hy op gekookt Hei zitten. Dit Bad moet eens en andermaal herhaalt worden. Diezelve Schryver getuigt, dat hy verscheide heeft gekent, die een geregelt Leven leidende door geen ander middel, als het gemelde, van de Steen verlost zyn.
heining. Zie hegge.
helianthemum. Dit is een Grieksche benaming. De Latynen noemen ’t Flos Solis.
Beschryving. Dit Plantgewas heeft langwerpige bladen, byna gelyk de Yzop, makende een bloessem byna gelyk Vyfvinger-kruid, hoewel grooter, een Goud-geel. Het maakt een menigte Spruiten, zoo hard als Hout. De Wortel maakt twee takken, die zig in de Aarde vertpreiden, insgelyks zoo hard als Hout.
Plaats. Deze Plant groeit in Thessalie op den Berg Pelius, in een vette grond.
Eigenschappen. De Helianthemum is goed, om Wonden en Zweeren wederom zamen te doen lopen, en het Bloed te stelpen. Zy geneest de Zweeren binnen in de Mond, en aan de Schamel-leden, zynde met een afkookzel daar van in Wyn gewasschen. Gedronken is het een goed middel voor het Bloed-spuwen. Met de Wortelen gemalen tempert het de overvloedige Maandstonden.
hemel-sleutel. By de Latynen Anacampseros, Telephium vulgare, Fabaria, Faba inversa, Crassula, Acetabulum alterum, Cotyledum alterum, en Scrophularia media genaamt.
Beschryving. Dit Plantgewas is in steel en bladen gelyk de Porcelein. In ieder knop heeft het twee holligheden, waar uit de bladen voortspruiten. Uit de Wortelen spruiten zes of zeven steeltjes, beladen met dikke, blauwagtige, klevende en vleezige bladen. De bloessem bestaat in een geele, maar zomwylen witte tros, als een Zonnescherm. De Wortelen zyn knobbelig en klieragtig.
Plaats. Deze Plant groeit op bebouwde Landen, voornamentlyk op Wynbergen, en in de Lente; ook op steenagtige Plaatzen, en tegen de Muuren. Zy bloeit in Augustus.
Eigenschappen. De Hemel-sleutel behelst veel Slym en Olie, maar weinig Zout en Aardagtige delen. Zy is Wondheelend en zamentrekkend, vervogtigend en toestoppend; in ’t byzonder goed voor een Breuk, en Roo-loop; ook neemt ze de vlekken der Huid wech. De bladen, by wyze van een Pleister zes uuren lang gebruikt, genezen de witte Ruidigheid.
hemionitis. Beschryving. De bladen van deze Plant zyn gelyk aan die van Speerkruid (Dracunculus), hoewel breeder, en krom omgeboogen. Zy heeft een menigte van dunne ende aan malkander zittende Worteltjes. Zy maakt nog steel, nog bloessem, nog zaad; en is scherp van smaak.
Plaats. Deze Plant groeit in steenagtige plaatzen, maar ook op een vogtige grond. Zy duurt den gehelen Winter, en maakt in April nieuwe bladen.
Eigenschappen. De Hemionitis is zamentrekkend en bitter. Met Wyn-azyn gedronken is ze een onfeilbaar middel voor allerlei ongemakken van de Milt.
hen. Zie hoen.
hennebezien. Zie framboizen.
hennebraam. Zie framboizen.
hennip. Zie kennip.
herderstas. Zie teskenskruid.
herniaria. Zie duizendkoorn.
herfst. Zoo word het derde gety des Jaars genoemt, beginnende den 21. of 22. van September, die daarom de Herfstmaand hiet, wanneer de Zon in het teken der Waag treed, en Nagt en Dag gelyk maakt. Dit gety duurt, gelyk de overige, drie Maanden, en eindigt omtrent den 22. van December of Winter-maand, met het begin des Winters.
In den Herfst vergadert men de Boom-vrugten, vooral Appelen, Peeren, Nooten en Olyven; en in de Noortsche Landen heeft men den Wyn-oogst in dit gety, waar om de Maand October by ons de Wyn-maand genaamt wod.
hermodactylus. Men onderscheid gemeenlyk twee zoorten van dit Gewas, een egte, ende een bastaart-Hermodactylus. Wy zullen van de eerstgemelde alleen spreken.
Beschryving van de Hermodactylus. Deze maakt lange bladen, namentlyk van omtrent twee handpalmen, gelyk die van Look, of zoo-genaamde Hastula regia. Dog die naast aan de wortel zitten, zyn veel smaller en korter. Daar zyn vier wortelen, komende uit een en dezelve plaats, in de gedaante van Vingeren, en van een bleek-roode kleur, hebbende aan ’t einde witte Nagelen, zonder de minste haayren of vezelen. De steel is met een groenagtig vlies overtrokken, hebbende aan ’t einde een groote knoop, gelyk een Peer. Wat de bloessem aangaat, Matthiolus zegt geene gezien te hebben.
Plaats. Deze Plant groeit omtrent Constantinopolen, en byna in geheel Turkye.
Eigenschappen. In de Medicyne gebruikt men alleenlyk de Wortel, welke onder andere Droogeryen uit Syrie en Egypten tot ons gebragt word, en die men insgelyks den name van Hermodactylus geeft. Deze wortel behelst een walgelyk Zap, het welk genuttigt zynde een Braaklust verwekt. Edog men voegt’er Komyn, Gember, lange Peper, en Lavas by. De Hermodactylus tot koekjes gemaakt zynde, met een weinig Gember, Radys, en gerooste Zee-Ajuin, purgeert veel beter en veerdiger, neemt | |
| |
alle groove Slym wech. Niet alleen word de Hermodactylus inwendig gebruikt, maar ook uitwendig; met dooyren van Eyeren, Gersten-meel of Brood-kruimelen tot een Cataplasma of Pap gemaakt en omgeslagen maakt ze vet, vermeerdert het Teel-zaad, en zuivert het Vleesch door Etter-gezwellen verrot.
In het verkiezen van de Hermodactylus moet men de dikste, witte, en zwaarste nemen, die in ’t geheel niet wurmstekig zyn. Men prepareert ze op meer dan eenerlei wyze, door stampen, aftrekken, en kooken.
hersenpan. Zie bekkeneel.
hert. Beschryving. Dit is het edelste en fraaiste onder alle viervoetige wilde Dieren, behorende tot de grove Jagt. Het is met twee sterke en getakte Hoorens voorzien, die het na een ouderdom van meer dan twee jaren telkens in Maart afwerpt. Zoodra de Hoornen in de Lente zyn afgeworpen, begeeft zig het Hert in de Bosschen, om zig te verbergen, komende maar ’s nagts op de Weilanden en Velden; tot dat de Hoorens wederom gewassen zyn; die eerst uitspruitende week en met een ruige huid overtrokken zyn; waarom het Dier daar veel voorzorge voor draagt, om ze niet te kwetzen, tot’er tyd zy weder sterk geworden zyn. Voorts pleegt het Hert de ruige huid zyner Hoornen in een dag of twee, zomwylen in een eenige Nagt, by het vallen van den Dauw aan de natte struiken zoo zuiver af te slaan, dat’er niets meer van gezien word. Het eet deze afgestroopte en afgeslage huid zelfs op, zoo veel als het daar van wedervinden kan; het overige verteeren de Mieren, of word van de Jagers opgezogt. De Hoorens zyn eerst wit; dog worden allengskens door de Lugt en Zon geel, voorts bruin, en eindelyk, na dat’er veel merg in is, zwart-bruin en zwaar.
Men kent den Ouderdom van ’t Hert aan deszelfs Hoorens. Na dat dit Dier Voedzel en Weide, ook natuurlyke kragt heeft, groeijen hem in ’t eerste, zomwylen in het tweede Jaar twee knoppen, als Okkernooten op ’t hoofd, die dagelyks grooter worden, groeijende een vierendeel van een El, of nog langer, komende in de Bronstyd eerst tot hare volmaaktheid. In het tweede, of ook wel in het derde Jaar, als deze Hoorens zyn afgeworpen, zetten zig wederom andere, die nogtans langer en sterker zyn, als de voorgaande. Zommige zetten vier takken; maar in het vierde of vyfde Jaar, naar dat het Hert voedzel, rust, of gebrek gehad heeft, zet het wederom vier, dog meest al zes takken, insgelyks langer en sterker, dan de voorgaande. In ’t vyfde Jaar zet het doorgaans agt, tot tien takken. Deze Herten zyn snel en moedig in den stryd; dog worden van de grootere op de vlugt geslagen. In het zesde en zevende Jaar worden de takken tot zestien vermeerdert; en het ontfangt in het volgende Jaar alle takken, die het ooit hebben zal, als wanneer de Hoornen alleenlyk dikker worden.
Zommige herten, die tien of twaalf takken gedragen hebben, plegen in het volgend Jaar minder te ontfangen, dog zoo, dat en stangen en takken langer en sterker zyn. Het welk een teiken is, dat ze ’s Winters honger geleden, geen goed Voedzel gehad hebben, en nergens veilig geweest zyn. Voorts is een zeer oud Hert aan verscheide tekenen te kennen, by voorbeeld, aan zyne diep gespleete Hoorens, zynde voorts lang, wit, en van vooren afgesleeten; boven de oogen diep ingevalle groeven, bleeke tong, donkere Oogen, stomp en waggelende Tanden, afgesleete Klauwen, enz.
Het is merkwaardig, dat als een Hert nog een Kalf zynde aan zyn Teel-leden gequetst, of wel geheel gelubd word, het nooit Hoorens krygt, dog dikker en sterker word. Maar heeft het reets Hoorens gedragen en afgeworpen, en ter gemelde plaats nadeel lydt, zal het wel wederom Hoorens zetten, dog moeijelyk, en ze zullen nooit ryp worden. Maar zoo het de rype Hoorens reets heeft, en gelubd word, zal het die Hoorens nooit verwisselen.
In de Zomer gaan de Herten nevens ander Wild in ’t Kooren, aazende voorts op Erten, Vlas-knoppen, Eykels, Moeskruiden, Knollen, en diergelyke gewassen. Dog zy zyn zeer schuw, en wagen zig niet verre in ’t Veld, om niet verraden te worden. Omtrent den Oogst worden ze vet, dog niet langer, als in de Brons tyd, die zomwylen lang duurt, dog gemeenlyk drie of vier weken. En aangezien een Hert wel tien tot vyftien Hinden dekt, word het zelve daar door zoo mager, dat’er niet dan Vel en Been aan blyft. Na de Bronstys verzamelen de Herten wederom, zynde ’s Winters meer dan ’s Zomers by malkanderen. Ook mogen alsdan de groote Herten de kleindere beter lyden; die ze anderzins kort voor en geduurende de Bronstyd verjagen.
Geduurende de Winter zoeken ze haar Voedzel onder de Aarde, of aan de Boomen, waar van ze knoppen en bast met de Tanden afschillen. Zy verbergen zig voor de Koude in Kloven en overdekte plaatzen, maar zoeken over Dag de Zonneschyn. ’s Nagts begeven ze zig derwaarts, alwaar ze weten, dat eenig groen gezaaide is. Dog ingeval van Sneeuw of Vorst, als nergens aas voor hen te vinden is, worden ze in Diergaarden, Hooischuuren, en elders gevoed.
In de Lente, als wanneer ze hun haayr zetten, ontstaat’er tusschen Vel en Vleesch een stoffe, uit welker verrotting Wormen groeijen; die hen zomwylen uit de Keel en Neus kruipen; zynde een reiniging van Bloed; hoewel deze Wormen zomwylen de Keel zoo sterk bezetten, dat het Dier verstikt.
Vier jaren groeit het Hert in de hoogte, daarna vier andere jaren in de dikte; in welken tyd hy zyne volkomene sterkte erlangt. Een vokomen Jagtbaar Hert, als het gevelt word, moet met zyn Ingewand, Hoornen, enz. drie hondert pond wegen, en niet minder als tien takken hebben. Waarom de Ouden plagten te zeggen: Wat het Hert aan | |
| |
Hoornen en getal der takken ontbreekt, dat moet het aan Wildbraad vergoeden. Uit deszelfs grootte en sterkte kan men van zynen Ouderdom niet oordeelen; want men vind Herten van vyf of zes jaren, die, wanneer ze nog zuigende van hunne Moeder niet berooft zyn, ruim zoo sterk zyn, als Herten van tien, twaalf of vyftien jaren.
Daar zyn’er, die driederlei zoorten van Herten onderscheiden, namentlyk, bruine, vaale, en roodagtige. De bruine noemen ze sterker, sneller en grooter, als de andere, en hebbende een aangenamer Wildbraad. De vaale dragen het hoofd om hoog, en hebben zwakke Hoorens; maar die een donkerbruine streep over den rug hebben, worden voor edele en goede Herten gehouden. De roodagtige zyn doorgaans jong, en maken den Honden op der Parforce-jagd veel moeite. In de Bosschen van Bohemen vind men vele Herten, met lange en zwarte haayr-bosschen onder aan den hals, zynde ook veel sterker, als de andere. Deze worden Brand-herten genaamt.
De drek van het Hert is in de Zomer vlak en plat, als slym aan elkander klevende, en als Olie aan de Zon glinsterende. Hoe het Hert vetter is, hoe slymiger de drek is. Dog in de Winter is hy digter, zwarter en rooder. In tegendeel is de drek van de Hinde kleiner, spitz toelopende, en valt in het afgaan als een gebrooke snoer Paarlen op de Aarde, of gelyk de ronde keuteltjes van een Geit verstrooit worden. Ook kan men aan dezen drek bemerken, of het Voedzel gezond, dan ongezond, verduwelyk, dan onverduwelyk geweest is. Hoewel de afgang, die by dag geloost word, meer verduwt en verteert is, wegens de Nagtrust.
Als de Jagers het Hert onder het loopen toeroepen, staat het stil, en ziet om; dus ook, wanneer het iets ongewoons ziet of hoort. Als het in een Woud door Wolven vervolgt word, zoekt het toevlugt by de Menschen. By gelegenheid van een mistige en ongezonde Lugt, krabben ze Mierennesten op, steken’er de Neus in, en blazen zoo sterk, dat het hen in de Herssenen vliegt, en gelyk Nieskruid, veel kwaad wechneemt.
Zoo dra het Hert iets gewaar word, loopt het in de Wind; maar als het vervolgt word, voor de Wind. Ook zwemt het liever met als tegen den Stroom. Wanneer een menigte Herten zamen op de vlugt gaan, lopen de sterkste agter aan, en dryven de andere voort. By Donder en zeer zwaar Onweder blyven ze niet graag onder het geboomte, maar begeven zig liever in ’t open Veld, blyvende aldaar ook in de zwaarste Regen staan, dog in Stormwinden zien ze na den Hemel, om te letten, waar de Bui zal nedervallen. Genees-middelen van een Hert zie agter hertshoorn.
hert-ader. Zie slag-ader.
hertgespan. Zie cardiaca.
herts-hoorn. Rauwe Hertshoorn geraspt, ende in een decoctum genomen wederstaat allerlei Vergift en Verrotting, is Zweet-dryvend, sterkt den Levens-balzem, is een goed middel voor Mazelen, Kinderpokken, Koortzen en andere booze Zieketen.
Gebrand Hertshoorn verzagt het oploopend en gistend Bloed, stilt de hitte, tempert de zuurigheid, doodt de Buikwormen, enz.
Hertshoorn zonder Vuur geprepareerd is Zweetdryvend, ende een beproefd middel voor aanstekende Ziekten. Dus ook de Geesten, Zout en Olie, daar uit getrokken. Men maakt’er ook een zoort van Schalei en zoo-genaamt Meester-poeijer of Magisterium van.
| |
Andere Genees-middelen van een Hert.
Het Hart van een Hert, met verscheide Speceryen toegemaakt en afgetrokken levert een uitneemend Hartsterkend Water uit. Het Teel-lid of Roede gepulverizeerd, of in een afkookzel ingenomen, is goed voor pyn in de Zyde, Kolyk en Roo-loop.
De gedroogde en gepulverizeerde Zaad-ballen in Wyn ingenomen versterken de Mannelyke kragten.
Het Bloed van het Hert in een Pan gedroogt en gepulverizeert, stilt de Roo-loop en andere zoorten van Buikloop; is voorts een goed middel voor Gift, en pyn in de Zyden, en Lendenen.
Het Merg van een Hert overtreft alle zoorten van Merg, en is een uitnemend middel voor verouderde Kwaalen, voornamentlyk aan de Voeten.
Het Smeer of Ongel van een Hert word onder verscheide andere Zalven gemengt en tot Pleisters gebruikt, verzagtende harde Gezwellen, en Wonden zamentrekkende, voorts Winter-handen en Kakhielen genezende.
Een Olie daar van gemaakt is zeer verzagtende, voornamentlyk voor het Voet-euvel of Podagra.
De Steenen, welke zomwylen in de Maag, Hart en Darmen van een Hert gevonden worden, hebben, naar het gevoelen van zommigen, dezelve kragt met de Bezoar.
hertshoorn. In ’t Latyn Coronopus genaamt, is tweederlei, een tamme ende een wilde zoort.
Beschryving. Het Hertshoorn heeft lange bladen, hoekig, en gelyk als met hoorntjes bezet, eenigzins geel, na de Aarde nederhangende. Steel, Aair, Bloessem en Zaad zyn volkomen gelyk aan Weegbree. De Wortel is enkel, en zeer ruig. De smaak van het blad is ook gelyk aan die van Weegbree.
Plaats. Men zaait het in de Hoven en Tuinen. Het bloeit in Mey en Juny.
Eigenschappen. De Wortel is zaamentrekkend en zuiverend. Het loof is koud en droog. De Wortel in het byzonder gemengt onder Vleesch is goed voor een ontsteltenis der Maag. Als ze gegeten word, breekt ze den Steen niet, zet hem ook niet af; maar versterkt de Nieren, en tempert hare buitenspoorige hitte.
hertstong. Anders Asplenium of Scolopendria genaamt.
Beschryving. Dit is een Plantgewas, dat uit zy- | |
| |
ne wortel agt of tien bladen, of zomwylen nog meer, maakt, gemeenlyk een halve voet lang, en omtrent twee vingeren breed, voor spitz toelopende, naar de wyze van een tong. Het Zaad groeit boven op de bladen in kleine zakjes, en bestaat uit een menigte op elkander gepakte schaaltjes. Ieder schaaltje is byna Eyrond, in ’t midden met een draad omringt, welke als men ze aanraakt de schaaltjes van malkander vallen, en zig als Zaad verspreiden. De Wortel is vezelig en zwartagtig.
Plaats. Deze Plant groeit in schaduwagtige plaatzen; laage en vogtige, ook steenagtige Valleyen. De eerste bladen komen in April te voorschyn.
Eigenschappen. De bladen van Hertstong, in Wyn gekookt, zyn goed voor steeken der Slange, zoo van Menschen, als viervoetige Dieren, als ze inwendig genomen worden. Als een drankje zynde genomen, zynze een beproefd middel voor Buikloop, en zelfs voor de Roo-loop. Men gebruikt ze gemeenlyk ook voor de Miltziekte. Het Water daar van tot een Gorgel-drank gemaakt en gebruikt doet de Lel of Huig weêr regt zetten. Ook bedient men zig van dit zelve Water voor een rauw gehemelte en bloedig Tandvleesch.
hik. Dit is een onnatuurlyke Beweging, veroorzaakt door convulsien en trekkingen van de Spieren der Maag, die of te vol, of te ledig is; zomwylen ook door overmatig Lagchen. Dus is de Hik inwendig of uitwendig.
De inwendige Hik ontstaat uit een gebrek van de Maag zelve, of van den Slokdarm; of door een verzweering der dikke en dunne Herssenvliezen; of door een ontsteking der Nieren, Lyfmoeder, Lever, of Ingewanden.
De uitwendige Hik ontstaat door Wonden, kwaad Voedzel, drinken van Wyn is Ys gekoelt, of van al te veel Wyn, of door onkuische Liefhebbery, of door een langduurigen Honger; of eindelyk door het gebruik van al te veel Zout en Speceryen.
Wanneer de Hik na een langduurige Slaap ontstaat, of in een Flauwte, of Beving, of na een Miskraam, dan is ’t een voorteken van een aanstaande Dood.
Als na een voorgaande Braaking de Oogen rood worden, en’er een Hik ontstaat, zyn het twee kwaade voorteikens.
Die veelzins met den Hik gekwelt zyn, worden’er onder het niezen van bevryd. Een afgebrooken Hik, is zoo gevaarlyk niet, als die dagelyks wederkomt.
| |
Hulpmiddelen voor den Hik.
Wat den Hik aangaat, die van de hoedanigheid of hoeveelheid van Vleesch ontstaat, insgelyks van Wyn, makende scherpe Zappen; men moet, om dezelve te doen ophouden, een goede Eet-regel in agt nemen, of een Braaking verwekken.
Ontstaat de Hik uit een groote Warmte, men moet Limonade of een Koeldrank gebruiken.
Kinderen, die gulzig zyn in ’t eten, zyn den Hik zeer onderhevig, om dat hun Maag het Voedzel niet kan verteeren. Waarom ze ook de verrotting veelzins zeer onderworpen zyn.
Men moet hen een weinig Driakel op ’t Hert leggen, zynde op een linnen doek gestreeken, of op een stukje laken. Vervolgens geeft men hen Poeijer van Rhabarber, of een once Siroop van Zuikery; of men geeft hen Vleeschnat met Marjolein of Thym; of men laat ze geconfyte Oranje-schillen kauwen, met gezuikerde Anys, Coriander of Venkel.
Aan Dieren verdryft men den Hik, met hen de rook van Anys in de Neus te laten trekken, of van deszelfs afkookzel te laten drinken.
Ingeval de Hik uit scherpe zappen ontstaat, of uit sterke Genees-middelen, geeft men den Lyder olie van zoete Amandelen, of Olie van Olyven, of versche Booter, of Vleeschnat met gepulverizeerde Kreefts-oogen, of geprepareerd Koraal met een weinig Conserf van Roozen, of agt grein Paarlen met even zoo veel geprepareerde Hertshoorn, in een lepel vol Siroop van Granaat-appelen.
De Hik gaat ook door een schielyke schrik over; insgelyks door het styf binden der Vingeren of eenig ander deel des Ligchaams. Ook zegt men, dat een Ring van het midden des vingers naar boven of naar beneden een tydlang geschoven den Hik doet ophouden; of aan Bever te ruiken. Waarom diegenen, welke den Hik veelzins onderhevig zyn, iets daar van by zig moeten dragen.
hipocras. Dus noemt men een zoort van een zamen gesteld Liqueur, dat op verscheide wyze gemaakt word.
| |
Manier, om Hipocras te maken.
I. Tot vier pint Wyn neemt een pond fyne Zuiker; twee oncen grof gestampte Kaneel; een once Cardamom, en twee grein Amber gris. Stampt dit zamen in een Mortier met Zuiker Candy; en maakt’er een helder Siroop van, met het twee of driemaal door een Zeefdoek te laten zygen. Mengt onder deze Siroop vier pinten keurlyke Wyn, en gy zult de beste Hipocras hebben, die’er kan gemaakt worden.
| |
Manier om goede witte of roode Hipocras te lekken.
II. Om twee pint Hipocras te maken, neemt twee pint van de beste witte of roode Wyn; doet’er een pond Brood-zuiker by, nevens het zap van twee Citroenen; zeven of agt Oranje-schillen, met het zap. Hebt gy een Oranje-appel van Portugal, doet’er het zap van eene in, met de schillen van tien of twaalf. Ook moet gy op die twee pint Wyn zetten een half vierendeel loots gestampte Kaneel, vier Kruidnagelen, aan stukken gebroken, een of twee Foeli-bladen, vyf of zes gestampte witte Peper-koorntjes, de helft van een lange Peper-stok, ende een handje vol gekneusde Coriander; een halve Renet-appel, of, zoo die klein is, een heele. Deze moet gy schillen en in stukken snyden; voorts een half pintje goede Melk. Schud het zamen wel | |
| |
om, of roert het met een lepel, en laat het door een hoos lekken, tot dat het klaar word. Als het nu zuiver genoeg is, bedekt dan een aarde Kruik of ander Vat met een Zeefdoek, en laat het daardoor trekken, zoo, dat het doek in ’t midden om laag hangt. Parfumeert het te gelyk ter loops. Neemt vervolgens met de spizte van een Mes Poeijer van geprepareerde Amber, en werpt die op de Zeefdoek, daar uwe Hipocras door lekt. Edog men moet zig wagten, dat men van ’t een of ’t ander niet te veel daarby voegt; want goede Hipocras moet dus van al het boven genoemde zyn doortrokken, dat’er niets boven de andere Ingredienten in uitsteekt.
III. Neemt anderhalf pintje wel gekookt en weder koud geworden Water, met een half pintje goede witte Wyn, het zap van twee Citroenen, met vyf of zes schillen, een geschilde Oranje, zonder het klokhuisje; een half pond Zuiker, omtrent een halve drachme Caneel, twee of drie Kruidnagelen, een blad Foeli, een goede vingergreep gekneusde Coriander; vier korlen gekneusde witte Peper; de helft van een Renet-appel, geschilt en in stukken gesneden; een vierendeel pints Melk, ende een halve Oranje-appel van Portugal, met eenige schillen, Mengt en roert het wel onder malkander; laat het door een hoos lekken, gelyk wy boven gezegt hebben, en parfumeert het ook. Maar aangezien velen van Parfuim een afkeer hebben, zoo kan men dat nalaten, en nemen een weinig meer Kaneel. In plaats van Melk, om het te zuiveren, kan men een vierendeel ponds zoete Amandelen nemen, die wel gestampt zyn, zoo nogtans, dat’er de Olie niet word uitgeperst, en ze dus by al het andere voegen.
IV. Men kan ook Hipocras lekken van Spaansche, Muscadel, en Champagne-Wyn, mits op de bovengemelde wyze de Ingredienten daarby te voegen. Voor al moet men zorge dragen, dat de Hipocras helder is.
hirs. Zie geers.
hoen. Hier door verstaan wy in ’t byzonder het Wyfje van den Haan, dat is, de Hen, zynde een tamme Huis-vogel, by al de Wereld genoeg bekend. Hier van nu zyn verscheide zoorten van elkander onderscheiden in groote, gedaante van Veêren, en Kleur. Zy aazen op Graanen, Wormen, kruimelen Brood. Op het Veld eten ze ook allerlei klein Ongedierte. Dog Amandelkoek, of gestampte bittere Amandelen is een Gift voor haar.
| |
Manier, om Hoenderen te voeden en op te kweeken.
Om wel te slagen in het fokken van Hoenderen, moet men alvorens een goede verkiezing weten te maken.
| |
Verkiezing van Hoenderen.
De middelmatige en zwarte Hoenderen zyn de beste; zoo wegens de aangename smaak van het Vleesch, als wegens den overvloed van Eyeren, die ze leggen. Ook loopen de witte meer gevaar, om van de Roofvogelen wechgehaalt te worden, van welke de zwarte Hoenderen zoo wel niet konnen gezien worden. Daar-en-boven zyn’er nog andere kentekenen, waarby men van de Vrugtbaarheid in het leggen van Eyeren kan verzekert zyn. Want als men een Hen wil verkiezen, die veel Eyeren legt, moet men eene nemen, welker Kam aan de eene zyde neêrhangt, die geele pooten heeft, en helder van gezigt is; want een Hen met een regt op staande Kam legt doorgaans minder. Deze zal ook doorgaans te broeden gezet zynde de Eyeren breken, uit een onmatige drift, om haar Nest te verlaten.
De groote zoort van Hoenderen leggen wel minder, nogtans moet men de Eyeren afzonderlyk bewaren, om’er groote Kapoenen van te fokken.
| |
Van het getal der Hoenderen.
Het getal is niet bepaalt. Dog niemand moet’er meer houden, als hy bekwamelyk voeden kan; want een klein getal Hoenderen, die wel gevoed worden, brengen den bezitter meer voordeel, als een menigte, die het aan behoorlyk Voedzel ontbreekt, niets hebbende, dan het gene ze by de Grond vinden.
| |
De Tyd van het Eyer-leggen.
De Hoenderen beginnen te leggen in February en Maart, en zommige reets met het eerste Jaar. Dog het is beter, dat een Hoen anderhalf jaar, of twee jaren oud is, eer het Eyeren begint te leggen; als wanneer het een overvloedig voedzel moet hebben; zomwylen Haver en Griex hooi, om ze te verhitten, en groote Eyeren te doen leggen. Want doorgaans leggen de vetste Hennen de kleinste Eyeren. Mengt een weinig beslag van Kryt tusschen het Voedzel; of mengt kort gemaale Tigchelsteenen onder Zemelen, en maakt’er een zoort van beslag van; of eindelyk laat ze haar bekomst eten aan half gekookte Gerst, met grauwe Erten en Hirs gemengt.
| |
Om de Hoenderen ’s Winters te doen leggen.
Het schynt, dat dit geen stuk is, dat tot de Huishouding behoort, eensdeels wegens de kosten, anderen deels wegens het ruwe zaizoen van ’t Jaar. Dog de ondervinding heeft geleert, dat de moeite rykelyk betaalt word; want de Kiekens in de Winter uitgebroeit, konnen zeer duur verkogt worden. Men gaat’er dus meê te werk:
Men kipt een zeker klein getal onder de Hoenderen uit, die men wel voor de beste houd. Omtrent deze moet men twee dingen in acht nemen; voor eerst, de plaats, alwaar men ze zet; ten tweeden, het Voedzel, dat men hen geeft.
De plaats moet een afgezondert vertrek zyn, in het welk deze Hoenderen moeten opgeslooten wor- | |
| |
den, zoo dat’er geen andere by konnen komen, om haar Voedzel wech te nemen. Ook zoude het al te kostelyk vallen, dat men alle zyne Hoenderen dus wilde gade slaan; dies te meer, om dat’er Hoenderen zyn, die nooit zouden leggen geduurende de Winter, al gaf men aan hen het beste Voedzel.
Wat het Voedzel aangaat, men moet Gerste kooken, en dezelve heet zynde hen voorwerpen. Haver is ook zeer goed voor hen, als mede allerlei uitziftzel van Graanen. Maar wil men ze nog heeter hebben, men geeft hen voor en na Kennipzaad, of gepulverizeerde bladen en zaad van Barnetelen; dog, gelyk gezegt is, van tyd tot tyd; want als men’er een gewoon Voedzel van maakt, zouden de Eyeren al te duur te staan komen; het welk niet Huishoudelyk zyn zoude.
Men moet het den Hoenderen aan voedzel nooit laten ontbreken; en zorge dragen, dat het Water, waar van ze drinken, helder en fris is.
Voorts moet men de Hoenderen rein en zuiver houden, ook het hooi hunner Nesten dikwils ververschen.
De Nesten moeten op de warmste plaats van het Gebouw geplaatst worden, zynde doorgaans agter een Bakoven. En aangezien de Bakoven juist niet dagelyks gestookt word, moet men by die gelegenheid ’s Winters het Hoenderhok digt toesluiten; en’er zelfs gloeijende Koolen, om de felle Lugt te verdryven, opzetten.
Des niet tegenstaande gebeurt het dikwils in weerwil van alle deze voorzorge omtrent de Hoenderen, dat alles verkeerdelyk uitvalt. Nu is de Vraage, wat dan te doen? Dit zoort van Hoenderen te fokken maakt zommige vrugtbaar, andere onvrugtbaar; waarom men na verloop van enige dagen, na dat ze dus opgeslooten zyn, acht moet geven, welke het zyn, die de verwagting voldoen; en deze moet men daar laten, maar de andere wechdoen.
| |
Om te maken, dat de Hoenders groote Eyeren leggen.
Zoo gy wilt, dat uwe Hoenderen groote Eyeren leggen, moet gy rood Kryt afweyken, en onder het voedzel mengen, en de Eyeren zullen buiten gewoon groot zyn.
| |
Om te beletten, dat de Hoenderen hunnen eige Eyeren op eeten.
I. Men moet het wit uit een Ey nemen, en nat Kalk rondom de Dooier stryken, latende dezelve hard worden, gelyk een Eyerschale; ende het Hoen meenende, dat het een Ey is, en het doorpikkende, zal’er zulk een afkeer van krygen, dat het geen Ey meer zal kwetzen, veel min opeeten.
| |
De Tyd, om de Eyeren te bewaren.
Eyeren, die aller bekwaamst zyn om bewaart te worden, zyn diegene, die in de Maand van October gelegt worden, want deze konnen tot diep in de Winter bewaart worden, zonder dat’er eenig bederf aan komt. Maar die in de Zomer worden gelegt, zyn van dien duur niet; hebben ook niet nodig bewaart te worden, wegens den overvloed van Leg-hennen, die men alsdan heeft.
| |
Hoe de Eyeren te bewaren.
Om hierin wel te slagen, gebruiken zommigen ’s Zomers Zemelen, Zout, of Zaagzel van Eykenhout; anderen nemen liever Asch, of Geers, waar in ze de Eyeren leggen; nog anderen bedienen zig ’s Winters van Hooi of Stroo; wederom anderen leggen ze maar enkel in een kas of bak, en bergen ze ’s Winters in een warme, maar ’s Zomers in een koele plaats; het welk geschiedende men vinden zal, dat ze zig zoo lang goed en gaaf houden, als immers met de natuur van een Ey overeen komt. Nog zyn’er, die de Eyeren versch gelegt met Water afwasschen, en dus met fyn Zout bestroojen, om ze te bewaren; of zy laten ze drie of vier uuren lang in lauwe Pekel staan, en leggen ze naderhand in Stroo of Zemelen.
| |
Manier, om de Eyeren te laten uitbroeijen.
Men zou wel haast uit de Hoenderen geraken, wanneer men niet jaarlyks dezelve wederom op nieuws door ze te laten uitbroeijen, aanfokte. Immers een Hen, zynde vier jaren oud, dient in de Pot gesteken te worden. Het moet een sterke Haan zyn, die over de zes jaren oud word, en goed blyft, om genuttigt te worden.
De Hoenderen zouden zekerlyk, gelyk alle andere Vogelen, van zelfs zig op de Eyeren zetten, en ze uitbroeijen, ten ware ze hen van Vossen, Wezeltjes en andere Dieren, en zelfs van den Mensch ontnomen wierden.
Het gewoone getal van Eyeren, dat een Hoen legt, is achtien tot twintig, welke ze zonder tusschen-poozing leggen.
Wanneer ze opgehouden hebben te leggen, het welk men bemerkt, wanneer ze beginnen te klokken, maakt men een Nest, om ze daar te laten uitbroeijen; dog ter plaats, daar de Broed-hen van niemand gestoort word.
Maar hoewel alle Hennen, hebbende opgehouden te leggen, beginnen te klokken, ende een tydlang op haar Nest te blyven, tot een teiken, dat ze broeijen willen, moet men nogtans een goede verkiezing maken, hoedanige Hennen men te broeijen wil zetten, om geen tyd en moeite te verliezen. Die nog gene twee jaren oud zyn, worden afgekeurt; insgelyks die al te schuw, en gelyk als wild zyn; ook die al te groote Spooren hebben. De eerste broeijen de Eyeren maar half uit, en verlaten dus het Nest, en zoo zy ze al uitbroeijen, verlaten ze dog de Kiekens al te vroeg, makende dat’er maar weinige van konnen opgekweekt worden; de andere kwetzen of de Eyeren, óf ze verlaten al te dikwils het Nest op het minste geruisch; | |
| |
of ze maken door hare harde Pooten en Spooren, dat de Kiekens, zoo ze reets uitgebroeit zyn, gekwetst worden. De beste Broet-hennen derhalven zyn de makste, die het Nest niet ligt verlaten, nog schrikken; voorts die sterk en gezond zyn.
| |
Welke Eyeren tot het uitbroeijen moet verkooren worden.
Hier moet men weten, dat de Eyeren, welke versch gelegt zyn, of immers niet boven de tien of twaalf dagen oud; voorts welke de zwaarste aan gewigt zyn, en die in ’t Water gelegt zynde zinken, voor de beste tot het uitbroeijen gehouden worden.
Men heeft tot hier toe gemeent, dat’er uit de langwerpigste Eyeren Haantjes, maar uit de ronde Hennetjes gebroeit worden. Hier van geeft men deze natuurkundige reden, om dat de natuur der Warmte medebrengt, dat ze zig van het middelpunt na den ommetrek verspreid, en dat uit dien hoofde een langwerpig Ey meer warmte bezit, en by gevolg een Haantje voortbrengt, zynde het mannetje onder alle zoorten van Dieren heeter, als het wyfje; maar in tegendeel, dat een rond Ey zyne warmte meer verspreidende, dezelve maar middelmatig is, en by gevolg een Hennetje voortbrengt. Invoegen iemand, die een Hen te broeijen zet, maar te verkiezen heeft, of hy meer Haantjes, dan Hennetjes verlangt, zoekende daar toe of langwerpige, of ronde Eyeren uit. Deze zelve stel-regel kan men omtrent al het andere Gevogelte in agt nemen.
| |
Kiekens van verscheide kleuren.
Een Hen zal Kiekens van verscheide kleuren uitbroeijen, als men de Eyeren, die haar onderlegt worden, met allerlei Verwen beschildert. Insgelyks zal ze veelverwige Kiekens voortbrengen, als men ze laat paaren met een Doffer, Veldhoen of Faizant.
| |
Wat men by het uitbroeijen der Kiekens moet in agt nemen.
Hy of Zy, aan wie het opzigt over de Hoenderen is aanbevolen, moet na verloop van negentien dagen, zynde de gewoone tyd van het broeijen, een Ey van onder de Broet-hen nemen, en aan het Oor houden, om te luisteren, of’er al leven in is; het welk zoo zynde, moet het Ey zeer behendig worden geopent, om het Kieken te hulp te komen, en dus wederom onder de Hen gelegt. Op den een en twingstigsten dag mag het Kieken wel geheel en al uit den dop genomen worden, zoo het niet reets van zelfs daar uit is gekomen. Als wanneer ook de andere Eyeren, waar in men geen leven of beweging merken kan, veilig mogen wechgeworpen worden, om de Hen niet langer te vergeefs daar op te laten zitten.
Zommige der Kiekens dus uitgebroeit zynde moeten een en anderen dag onder de Hen gelaten worden, zonder hen iets van voedzel te geven, tot dat ze alle uit den dop zyn gevallen.
| |
Manier, om Kiekens op te kweeken.
Alle Kiekens buiten den dop zynde worden uit het Nest genomen, en van de Klokhen geleid. Dog men zet ze eerst een dag in een warme Bak, om dus allengskend aan de frissche en koele Lucht te gewennen.
Zommigen zetten ze eerst onder een Zeef, die ze met Rosmaryn of andere welriekende Kruiden parfumeren, om ze voor zekere Ziekten, welke ze onderworpen zyn, te bewaren, voornamentlyk voor de Pip.
Na dien eersten dag zet men de Kiekens in een warm en helder vertrek, alwaar men ze in een hok nevens de Klokhen besluit, en dagelyks voedzel geeft.
| |
Ziektens der Hoenderen.
Zomwylen worden de Hoenderen ziek wegens al te veel Eyeren leggen, waar door hare kragten geheel en al worden uitgeput. Andere quynen door al te lang te broeijen; wederom andere leggen hare Eyeren al te vroeg. Welke drie zoorten van Ziekten de Hoenderen buiten staat stellen, om tot nuttigheid voor den Mensch te zyn. Het beste genees-middel hier voor is, dat men Eywit kookt, byna tot het verbrand is; men mengt’er een gelyk gewigt drooge Razynen onder, zynde ook gebrand. Dit geeft men aan de zieke Hoenderen voor al het ander Voedzel.
| |
Van de Pip der Hoenderen.
Wy zullen hier eerst van de Pip spreken, die doorgaans de Hoenderen, meer dan eenige andere ziekte, doet quynen. Men bemerkt dit ongemak aan een Hoen, als het nog eeten, nog drinken wil. Men grypt het derhalven, en doet zyn bek op, ontdekkende wel haast een witagtig Kraakebeentje, zynde op de Tong gegroeit, ende een onfeilbaar teiken van de Pip. De oorzaak hier van is, dat ze den bek te zeer gebrand hebben, of dat ze gebrek aan Water hebben gehad; of ook, dat ze het Water hebben ontfangen van iemand, die een verborgen Ongemak heeft.
Het valt niet moeijelyk, het Hoen van zyn Pip te genezen. Men heeft maar het gemelde Kraakebeen met een Spelde zagtkens van de Tong te ligten; en vervolgens de Tong met lauwe Wyn-azyn of Speekzel af te wasschen.
Dit geschied zynde zet men het Hoen twee of drie dagen lang alleen, en geeft het klaar Water met Meloen-zaad te drinken. Daarna geeft men het Water met een weinig Zuiker-candy, ook twee dagen lang; zynde onderwylen het Voedzel Gerst en Zemelen tot een beslag gemaakt. Dus zal het Hoen volkomen genezen zyn, en wederom by de andere konnen gevoegt worden, het welk voorhenen schadelyk en aansteekend zou geweest zyn.
| |
| |
| |
Van de Jigt der Hoenderen.
De Koude is zomwylen oorzaak, dat de Hoenderen de Jigt laden. Hier in moet men voorzien, met het hok zuiver en warm te houden, ook in de Winter te parfumeren. Dog zoo des niet tegenstaande hen deze kwaal overkomt, moet men pooten en bouten met versche Booter bestryken, of het geene nog beter is, met Hoeder-vet.
Men ontdekt de Jigt der Hoenderen aan de styve Pooten; zoo dat zy’er nauwelyks op konnen staan, wegens de pyn, die ze daar in gevoelen.
| |
Van den Buikloop der Hoenderen.
Deze ontstaat veelzins by de Hoenderen daar door, dat ze niet dan Kruiden zonder Graan eeten. In zulk een geval neemt men een handvol Gersten-meel, en even zoo veel Wasch, mengende het zamen met Wyn, en’er een deeg van makende. Hier van moet men hen iets voorwerpen, voor al eer ze iets anders nuttigen. Of men geeft hen een weinig Wyn, daar een Quee-appel in gekookt is, te drinken. Ook kookt men Gerst, en laat ze die op eeten, tot dat de Buikloop over is. Onderwylen moet men het zieke Hoen alleen opsluiten, op dat de andere het gemelde voedzel niet wechrukken.
Een ander Genees-middel is een gekookte en klein gehakte dooir van een Ey, gemengt onder Kennip-zaad. Dit geschied zynde kan men ze wederom los laten, om by de andere Hoenderen aas te zoeken.
| |
Van de hardlyvigheid der Hoenderen.
Dit tegengestelde kwaad der Hoenderen bevangt hen, als ze nog jong zyn. Om het zelve te genezen, hakt men Beet of Latuw zeer klein, mengt het met Zemelen en Water, waar in een weinig Honing gedaan is. Dit voedzel geeft hen een groote verversching, en lost de kwaade stoffen der Maag en Darmen op, zoo dat ze wederom een natuurlyken afgang erlangen.
Anderen, om de jonge Hoenderen van dit ongemak te genezen, plukken hen alle Veêren rondom de stuit af, en steken een Veêr met Olie bestreken agter in; wanneer ze aanstonds een open Lyf krygen.
| |
Van de Schurfdigheid der Hoenderen.
Men bemerkt, dat de Hoenderen schurfdig zyn, wanneer de Veêren, daar het kwaad zit, uitvallen.
Om deze kwaal te genezen, moet men de Hoenderen ververschen. Men hakt Beet en Kool zeer klein, mengt het zamen met Zemelen, en weykt het in een weinig Water. Dit geeft men hen tot voedzel. Vervolgens neemt men Wyn in zyn Mond, en bespuit ze dus. Men moet ze of in de Zon, of aan ’t Vuur laten droogen; en daarmede voortgaan, tot dat ze genezen zyn.
| |
Van de Oog-ziekten der Hoenderen.
Onder vele andere ziektens der Hoenderen is ook die der Oogen, waardoor ze wel ligt blind worden, ten zy men’er by tyds in voorziet. Dit bemerkt men, als de Oogen dragen, als ze het hoofd laten neêrhangen, en de kam bleek is; ook wanneer de kleine pluimen rondom de Oogen omgekronkelt zyn.
Om ze hier van te genezen, neemt men:
I. Bladen van Beet; men trekt’er het zap van, en mengt het met een weinig Zuiker, gevende hen dit mengzel te drinken, en wel om den anderen dag, vyf dagen lang.
II. Men neemt het zap van Krooten, mengt het met een weinig klaar Water, of Zog van een Vrouw. Hier van geeft men hen of te drinken, of men bestrykt’er de Oogen mede; of met Sal-ammoniak, gepulverizeerd Komyn, en Honing, van elks evenveel. Houd onderwylen de Hoenderen in een schaduwagtige plaats; en steekt’er een stok van een Vygenboom dwars door, ten einde ze hare Oogen daar aan konnen wryven. Dit is hen zeer heilzaam, dies te meer om dat de Vygeboom van die natuur is, dat hy de jeukte wechneemt, welke door die zinking op de Oogen veroorzaakt word, en daar-en-boven dezelve van alle onreinigheid zuivert.
| |
Luizen en ander ongedierte, dat de Hoenderen kwelt.
De Luizen kwellen de Hoenderen meest, wanneer ze broeijen, en minder gelegenheid hebben om zig te zuiveren, als anderzins; waarby de stank van het Hoenderhok komt, veroorzaakt door allerlei Ongedierte, dat zig omtrent de Mist en oude Muuren bevind, gelyk Pissebedden, Hagedissen, Spinnekoppen, enz. Hier voor is een beproefd middel, de Honderen met Booter of Olie te bestryken, en ze voorts zuiver te houden.
II. Men moet de Hoenderen wasschen in Water, in het welk Komyn is gekookt. Dit Water doodt door zyne scherpte al dit Ongedierte, dat anderzins de Hoenderen verteert en mager doet worden; of met gebrande Komyn, en even veel Staphis agria of Huiskruid; wryft het Hoen met Wyn, of wascht het met het afkookzel van wilde Vygboonen.
| |
Middel, om de Hoenderen van Vloojen te bevryden.
Zoo dra een Hoen gelegt heeft, moet men, volgens den raad van Varro, het oude Stroo uit het nest nemen, en’er versch in plaats leggen, om dus de gelegenheid tot het groeijen van Ongedierte te vermyden.
| |
Van Ettergezwellen der Hoenderen.
Dit ongemak valt bezwaarlyk te ontdekken, dan alleen, wanneer de Hoenderen treuren. In zulk een geval moet men de stuit bezien, alwaar zig het Gezwel gemeenlyk zet, en smert veroorzaakt. Deze ziekte ontstaat uit een al te groote hitte; en | |
| |
slapheid der Maag, waar door de massa van het Bloed bedorven zynde de natuur genootzaakt word, zig aldaar te ontlasten.
Het eenige middel daar voor is, dat men het Ettergezwel met een Schaar opent, en met den duim uitdrukt; dus moet men Latou of Beet gehakt en met Zemelen gemengt in een beslag geven, mits’er een weinig Honing byvoegende. Dit is het gansche geheim.
| |
Vallende Ziekte der Hoenderen.
Men heeft Hoenderen van de Vallende Ziekte aangetast gezien, zonder aanstonts te ontdekken, dat het die Ziekte was. Hier voor is’er niets nuttiger, als hen de nagelen der pooten af te knippen, en ze dikwils met Wyn te besproeijen.
Aangaande het voedzel, men moet hen vyf of zes dagen lang gekookte Gerst geven; daarna moet men ze doen purgeren met Beet en Kool, gelyk boven reets gezegt is. Naderhand geeft men hen vier dagen lang zuivere Tarwe, maar nooit Kennip. En dus laat men ze weder lopen, en nevens andere Hoenderen aas zoeken.
| |
Van de Teering der Hoenderen.
Het Gevogelte in ’t algemeen is dikwils droog van Ligchaam en Long, voornamentlyk het Gevogelte dat van een warme natuur is, wier levens-geesten eerder, als der anderen, uitgeput worden en verdwynen; waar door het dikwils gebeurt, dat ze aan een uitdroogende Teering sterven.
Als zig de Teering gezet heeft, is’er geen middel meer voor, het welk alleenlyk uit een gebrek van voedzel ontstaat, waar door het Hoen begint te kwynen. Als men derhalven het genezen wil, voor al eer het kwaad de overhand neemt, en veroudert, moet men den Hoenderen een goed voedzel geven. Dit ongemak openbaart zig genoeg, door het treuren der Hoenderen.
| |
Van het treuren der Hoenderen.
Alle diegenen, die ooit de Ziekten van het Gevogelte hebben aangemerkt, weten, dat men de Vogelen niet zelden gelyk als in een Flauwte ziet vallen. Een teiken hier van is, als ze de Veêren om hoog steken, en de krop buiten gewoonte gezwollen is, en men’er roode aderen aan bespeurt, ontstaande uit de magerheid van de Maag, daarmede, dat ze het voedzel onder het pikken wederom uitwerpen. Deze treurigheid ontstaat hen uit een al te verhittend voedzel. Men moet hen derhalven den Haver en Kennip onthouden, maar Gerst geven, en by beurten drie maal in zes dagen, Latou en Beet klein gehakt, met beslag van Zemelen, waar in een stuk Zuiker is gesmolten.
Of, zoo het in de Meloen-tyd is, en men het zaad nauwkeurig in de Aarde heeft gelegt, moet men daar van nemen, het wel kloppen, en met een weinig Geers mengen, tot voedzel voor de Hoenderen. Op deze wyze zullen ze ligtelyk genezen worden.
| |
Van het Ruijen der Hoenderen.
Het Ruijen is een zoort van ziekte, die genoegzaam allen Vogelen gemeen is. De jonge Hoenderen zyn’er zeer aan onderworpen, en zommige sterven’er aan. Dit ongemak wedervaart doorgaans den Hoenderen, die laat zyn uitgebroeit, zoo dat hen het ruijen met de koude Winden van September en October; daar in tegendeel zy, die in ’t einde van July ruijen, daar wel afkomen, aangezien de warmte het uitvallen, en weder groeijen de veêren bevordert, en zy hebben alsdan geen nood wegens koude te sterven, ook verliezen ze alle veêren niet, maar alleen zommige, en die in ’t eene Jaar niet uitvallen, vallen in ’t ander uit.
Onder het ruijen dezer jonge Hoenderen eten ze zeer wenig, en zyn zeer treurig, steken de veêren om hoog, rukken de veêren uit de borst, terwyl ze zig krabben.
Het gewoone Genees-middel daar voor is, dat men ze ’s ogtens niet vroeg doet opstaan, nog ’s avonds laat op stok doet zitten. Op den dag moet men ze, zoo veel als mogelyk is, in de Zon doen gaan. Daarna laat men Wyn in zyn Mond lauw worden. en spuit dien op hunne veêren, gevende hen naderhand een weinig Zuiker in hun Water, met Geers of Hennip-zaad voor voedzel. Dit dus wel in agt genomen zynde, hebben de jonge Hoenderen tyd, om hare veêren te herstellen, die ze verlooren hadden, door nieuwe, welk in staat zyn, om de aanstaande koude uit te staan.
| |
Kunst om Kiekens zonder Hen uit te broeijen.
Stopt twee kussens vol met Hoenderdrek gepulverizeerd; doet’er by van de fynste Hoender-veêren, en zoo digt als doenlyk; legt de Eyeren op deze kussens, zoo dat het spitze einde naar boven staat, en legt’er het ander boven op, maar op een warme plaats. Laat ze dus twee dagen staan, zonder ze aan te raken; maar in ’t vervolg tot den twintigsten dag draait ze dus om, dat ze geheel bedekt worden. Neemt eindelyk op den een en twintigsten dag de Kiekens zagtkens uit de doppen. Hier in bestaat geen Wonderwerk; aangezien Aristoteles getuigt, dat ze te Syracusa onder de Aarde worden uitgebroeit, gelyk ook in Egypten, zonder de minste moeite of hulp der Menschen. De Heere Chomel getuigt, gezien te hebben, dat men door de kragt van een matig Vuur, of door de warmte van Hoender-drek Kiekens heeft uitgebroeit.
| |
Voedzel voor de Kiekens.
In de eerste dagen geeft men den Kiekens rauwe Geers, of gekookte Gerst, en Tarwe; zomwylen geweykte kruimelen Broodts, weeke Kaas, ende een weinig Kersse in Wyn, Water, Melk of Stremsel. Dit maakt ze graag en vet.
Naar mate, dat de Kiekens groeijen, en by ge- | |
| |
volg sterker worden, moet men hen om den anderen dag gehakte Beet geven; want behalven dat ze dit voedzel beminnen, is het ook goed voor de Snot en Pip. Onderwylen moet hen overvloedig Water gegeven worden. Ook moet men ze naar maat der kragten de vrye Lugt geven, om daardoor nog meer gesterkt te worden; want wilde men ze aanstonts, zoo als ze uit den dop zyn gekomen, met de Klokhen laten loopen, men zou ze in gevaar stellen, van om te komen. Men moet ze derhalven in de eerste dagen maar eenige uuren in de Morgen-Zon laten gaan, tot dat ze een weinig grooter zyn geworden, wanneer men ze nevens de Hen overal laat loopen.
En aangezien eene Klokhen zoo vele Kiekens kan leiden, als twee Hennen hebben uitgebroeit, zoo is het huishoudelyk, dat men van twee Klokhennen eene van hare Kiekens neemt, en wederom by de andere Hoenderen zet, om wederom Eyeren te leggen; dat ze wel haast doet, vergetende, dat ze Kiekens gehad heeft; terwyl ondertusschen hare Kiekens by een andere Klokhen gevoegt worden, die ze ook graag aanneemt, en voor de hare erkent.
| |
Manier, om Hoenderen te mesten.
Men neemt zonder onderscheid Hoenderen of Kapoenen, die men mesten wil; men sluit ze op, en laat het hen aan Graanen en Water niet ontbreken. Men oordeelt, dat de Gerst en Tarwe de beste Graanen zyn, om Hoenderen te mesten, nevens een weinig gekookte Zemelen; waarby zommigen Lyn-zaad voegen, en het zamen met Wyn begieten; anderen geven hen witte Brood in Water geweikt; en velen mesten ze met Geers.
| |
Welke Dieren den Hoenderen schadelyk zyn.
Een Bunzing, zynde een zoort van een wilde Kat, met bruin haair. Deze maakt jagt op allerlei Gevogelte, en zuipt derzelver Eyeren uit. Dit Dier onthout zig graag, alwaar Hoenderen zyn. Zie bunzing.
Het Wezeltje is insgelyks zeer schadelyk voor de Hoenderen, en hare Nesten.
| |
Middel.
Men stelt den Wezeltjes Netten, gelyk den Bunzingen, behalven dat men hen Eyeren tot aas voorlegt, ter plaats, alwaar ze zig doorgaans en meest onthouden. Wil men ze van daar hebben, men heeft maar wat Ruite te verspreiden. Anderen nemen’er een gebrade Kat toe, om ze door dezen stank te verjagen. Nog anderen nemen een levendig Wezeltje, snyden het zyn staart af, en lubben het, latende het dus loopen; en men verzekert, dat de andere op dit gezigt bewogen worden, om wech te vlieden.
Daar zyn’er, die een Konstwerktuig gebruiken, om de Wezeltjes te vangen. Te weten, zy nemen drie kleine planken A. en drie onder B. ieder twee of drie voet lang, negen duim breed, en negen twaalfde deel van een duim dik. Deze spykert men zamen, gelyk een Doodkist, en het eene einde sluit men toe met een ander stuk van een plank, C. zynde van dezelve breedte en dikte. En op deze plaats spykert men nog een andere, D. Zoo breed, als de anderen, maar twee derde minder in lengte. Voorts moet het overige der opening met een ander plank M. E. geslooten worden.
Voorts doorboort de plank aan beide zyden, en slaat’er zulke Spykers in, die aan beide zyden doorgaan, invoegen ze dienen konnen voor spillen of ooren, waarby de plank hoger of lager kan gelaten worden. Slaat door het ander einde M. een stuk hout F. gelyk dat van C. zynde alleen aan deze plank, en niet aan andere, vast; zoo dat het neêrgelaten zynde, alles een digt gesloote Kist schynt.
Als dit Kunst-tuigwerk gereed is, neemt men twee stukken houts G. elk twee voeten lang, een duim breed, ende een halve duim dik; boort een weinig boven G. een gat, daar men een pink kan door steken.
Spykert ze vervolgens in ’t midden der planken van beide zyden, regt tegen elkander over; neemt een stuk hout, een duim in ’t vierkant, door de twee einden gelyk een spil of as gesneden, en steekt ze in de twee gemelde gaaten. In ’t midden H. dezer Spil moet een gat en gelyk als een voore zyn, om’er een stok I. in vast te steken, welke lynregt op de beweegbare en neêrgelate plank valt; ten einde het Dier in dit Kunst-tuigwerk gevangen zig niet kan opbeuren, om’er uit te ontsnappen.
Vooral eer men deze planken aan malkander spykert, moet men een gat booren in ’t onderste der gemerkte met A. ter plaatze L. twee duim hoog, ende een halve duim breed, en in de andere plank daar tegen over moet met een Schrynwerkers-boor een gat geboort worden, regt tegen over de eerste, en byna aan ’t einde der plank B. om’er een kniphout K. aan vast te maken, zynde gesneden uit een vingerdikke stok, en die gemakkelyk naar boven en naar beneden gaat.
Aan dit Kniphout moet een kleine keep of insnee zyn; aan ’t einde en in ’t midden maakt men het Aas vast in een Rotteval. Dit Aas moet naar den smaak van het Dier, dat men vangen wil, geschikt zyn. Neemt een Bindgaaren, dat sterk genoeg is, en maakt het aan de beweegbare plank, in ’t midden van de breedte vast; en bindt aan het ander einde een stokje, anderhalve duim lang, ende een halve duim dik, aan beide zyden gelyk een Wig, om hout te kloven, gemaakt. Zoo dat het kleine beweegbare plankje een halve voet zynde opgeligt, het Bindgaaren over de spil H. gaat, en het stokje in de keep met het eene einde, en met het ander einde op de kant van het gat zy. En dus is het Kunst-tuig gespannen.
| |
Middel, om de Hoenderen voor de Vossen te beveiligen.
Kookt een Vos, en kapt hem in kleine stukken; | |
| |
mengt die onder het voedzel der Hoenderen; en zy zullen voor de Vossen beveiligt zyn, immers in een tyd van twee Maanden. Dit zelve moet men ook ten opzigt der Endvogelen en Ganzen doen. Cardanus getuigt, dat men hier van in Schotland een proef genomen, en het dus bevonden heeft.
| |
Verscheide manieren, om Hoenderen tot Spyze gereed te maken.
Het Hoender-vleesch heeft zoo wegens zyne gezondheid, als aangename smaak, en veelderhande wyze van toebereiding billyk den voorrang; want het valt ligt te verduwen, maakt een gezond voedzel, en is zeer goed voor diegenen, welke weinig beweging hebben. Oude Hoenderen gekookt maken een kragtig nat, dog zyn niet goed, om te braaden. In tegendeel zyn jonge Hoenderen goed om te braaden. Dus ook de Hennen, die nog niet gelegt hebben, worden voor een Lekkerny gehouden; dog boven deze nog de Kapoenen. Jonge Haanen, die nog geen Jaar oud zyn, hebben zeer voedzaam Vleesch, maar de oude Haanen zyn zeer taai; hoewel deze nog enigzins beter zyn om te nuttigen als Broet- of Klokhennen, die in ’t geheel niet goed zyn, om te nuttigen.
Zy worden op de navolgende wyze tot een aangenaam geregt toebereid: Men snyd hen de Keel af, en steekt ze in heet Water, en wel afgebroeit zynde werpt men ze in koud Water. Na een klein verblyf neemt men ze daarom wederom uit, snyd ze op, en haalt’er de Ingewanden, Maag en Lever uit. Voorts maakt men nog een opening by den rug, daar de hals het dikste is, alwaar men de strot en krop uithaalt, de oogen uitsteekt, het onderste van den bek afsnyd, kapt de klauwen af, opent de Maag, haalt’er het harde vliesje af, zondert de gal van de lever; en dus is het Hoen schoon, om te kooken of te braaden.
| |
Verscheide Manier om een Hoen te kooken.
Om een Hoen sneeu-wit te kooken, slaat men het in een Serviette, en kookt het dus; of men steekt het, gelyk als of men het braaden wilde, aan een Spit, en laat ze dus blank afkooken.
Een Hoen voorts gezouten zynde word op ’t Vuur gezet, en gaar gekookt. Dit geschied zynde, laat ze de Kok afkoelen, en maakt ze met allerlei Speceryen enz. toe; waar van wy aanstonts in het byzonder zullen spreken.
Of met een Kapper-sauze. Men snyd het Hoen in stukken, en legt die in een Stoof-pan, met Booter, Foeli, Gember, Cardamom, en Citroen-schillen. Dus laat men het Hoen zoo lang op de Koolen staan, tot dat de Booter door gesmolten is. Daarna stoort men’er een handvol Kappers over, nevens fyn gereven Brood of geroost Meel; men bestort ze met Wyn, en eenige droppen Azyn; ook een stuk Zuiker, als een Okkernoot, en laat dit alles zagtkens met malkander stooven.
Of met een Ajuin-sauze. Men legt het in stukken gesneden Hoen in een aarde Pan, met Wyn, Zout, Peper, Kruidnagelen, en een stuk Booter. Men mengt’er fyne Kruiden onder; en zoo dra het zamen gaar is, discht men het warm op. En op verscheide andere wyzen meer.
| |
Een Gefruit Hoen.
Kookt jonge Hoenderen in Water; snyd ze in groote stukken, en doet’er Zout en Peper by; neemt ze vervolgens daar uit, en legt ze in een korst van Melk, witte Wyn en Eyerdooiren gemaakt, en laat ze in Reuzel of Booter fruiten. Dit gedaan zynde, neemt ze’er wederom uit, en discht ze met een Citroen-sauze op.
| |
Manier, om een gebraden Hoen te vullen.
Het Vulzel van een Hoen, dat gebraden zal worden, bestaat in het navolgende: Rauw Spek, Runderen-merg, Kalfszwezerikken, kort gehakt, Peterzelie, Uyen en fyne Kruiden, zamen met Paddestoellen gemengt en gehakt, en toegemaakt met Zout, Peper en Kruidnagelen. Het Hoen, hiermede gevult zynde moet voorzigtig toegebonden worden, om’er het vulzel niet uit te doen vallen. Als het nu gaar is, discht men het op met een Kampernoelje Sauze. Dog ieder Kok heeft zyne byzondere manier.
hoest. Dit is een zoort van Convulsie, waar door de taaije slym, of andere scherpe Vogten, die zig in de Maag, Long, of Longpyp bevinden, met geweld los geperst en uitgeworpen word.
Deze Hoest is of nat, of droog, naar de verscheidenheid der stoffe, die den Hoest veroorzaakt. Maar als de natte in een drooge Hoest verandert, heeft men doorgaans een ontsteeking der Long, ende een Teering te vrezen. Ja, als de Hoest zeer sterk is, konnen de fyne Aderen dus worden aangetast, dat’er een Longe-zweer uit ontstaat. Immers de Long lyd’er het meest by.
| |
Genees-middelen voor den Hoest.
Die met den Hoest gekwelt is, moet zig wagten voor sterke bewegingen, voor een dikke en donkere Lugt, kouden Drank, zuure Spyzen, en Speceryen. In tegendeel moet hy gebruiken zoete Dranken en verzagtende middelen; by voorbeeld, Haver-gort, Krenten, Vygen, Thee met Melk, Spaansche Wyn. Of anders, Kookt een pint Malrow-zap, en even veel zap van Venkel, met anderhalf pond Honing, tot een Siroop; en neemt’er van ’s ogtens en ’s avonds, by dag en by nagt.
Dit laatstgemelde middel is in het byzonder goed voor Menschen, die beginnen oud te worden. Het Hoofd, Borst en Voeten moeten gedekt en warm gehouden worden.
Het rooken van Zalie, Majolein, Beteunie, of ook Tabak, is insgelyks een goed middel.
Moet iemand voor den Hoest purgeren, men | |
| |
neemt twee oncen Manna, met een infusie van een vierendeel ponds Rhabarber.
Zoo de Hoest uit een hitte ontstaat, is het Aangezigt rood, de Oogen ingevallen. Hierby komt een geduurige druiping langs de Neus, en in de Gorgel, waardoor alle deelen, langs welke het vogt loopt, rauw gemaakt en gelyk als gebrand worden. Voorts is de Pis van een hooge kleur, en eindelyk komt’er een binnen-Koorts by.
Alle deze tekenen zyn by jonge Lieden voorloopers van de Longen-ziekte; maar den genen, die reets mannelyke jaren hebben, staat te vrezen een Pleuris, of ontsteking der Long enz.
| |
Van de drooge Hoest, anders Schaape-hoest genaamt.
Deze Hoest ontstaat, wanneer het vogt zoo fyn is, dat het door de Long niet kan uitgeworpen worden; of zoo dik, dat het nergens na luistert.
Met dit ongemaak worden’er vele gebooren, het zy door een zwakheid van de Borst, ontsteltenis der Long, of anderzins. Dog het heeft ook niet zelden een uitwendige oorzaak.
| |
Genees-middelen voor de drooge Hoest.
Om’er schielyk van genezen te zyn, moet men zyn toevlugt tot een Aderlating nemen. Daar-en-boven moet men den afgang bevorderen; ’s ogtens en ’s avonds een lepel vol gepelde Gerst met een weinig Zuiker nemen; zomwylen ook een Amandel-melkje.
De drooge Hoest ontstaat dikwils door een heete uitwaasseming der Ingewanden, zynde nogtans niet altyd scherp of bytend; hoewel het door verzuim van een kwaad gevolg zou konnen zyn. Men moet derhalven purgeren met Cassia of Catholicon duplex, ontlaaten in een Decoctum van Maluwe, allerlei Quikbereidzels en Violetten. Ingeval by dien droogen Hoest nog eenige andere ongesteltheid des Ligchaams komt, als, Hoofdpyn, prikkeling op de Borst, of ongeruste Slaap, moet men geen zwarigheid maken, zig te doen Aderlaten, en boven al ’s ogtens en ’s avonds het navolgend Opiaat nemen.
| |
Opiaat voor den droogen Hoest.
Neemt een once uitgetrokke slym van Adragant-gom, een once koude Zaaden, even zoo veel gestampte kernen van Pyn-appelen; zygt het zamen door; een once witte Mankop, gestampt; ende een half pond fyne Poeijer-zuiker. Mengt het zamen, en laat het tot een Conserf kooken. Doet’er, eer het koud word, twee gepulverizeerde Kreeft-oogen by, met een halve once van een Vosse-lever, in een Oven gedroogt, en gepulverizeerd. De Dosis is ter grootte van een Noote-muskaat.
| |
Algemeene Genees-middelen voor den Hoest.
I. Hoedanig de Hoest zy, en hoe veroudert hy zy, gepulverizeerde Polei, met driemaal zoo veel Zuiker-Candy zal hem genezen, ’s ogtens en ’s avonds een lepel vol genomen.
II. Die den Hoest hebben met een groote reuteling in de Keel, moeten een Borst-Siroop nemen, of een afkookzel, om de Borst te verzagten, met gepulverizeerd zaad van Barnetelen. Dit zaad heeft ook die kragt, dat het by kookend Vleesch in de Pot gedaan zynde, het zelve eerder doet gaar zyn.
III. Neemt Yzop en Hoefblad, van elks een handvol; Vygen, Razynen, en Zoethout, van elks een once. Laat’er een derde van in Water afkooken. Gebruikt dit Decoctum tweemaal ’s daags, een uur voor het Middagmaal, ende een uur voor het Avondmaal.
IV. Roode Kool met een handvol Hoefblad, ende een siertje Yzop, een of twee walmen opgekookt, en tweemaal ’s daags van het zap genomen, is een goed middel.
V. Mengt rood Sandelhout in Roozen-water, en drinkt’er ’s ogtens van. Men kan’er ook een weinig versche Geite-melk byvoegen.
VI. Neemt een once Zoethout, een halve pint gemeen Water, ende een half pond Zuiker. Laat het omtrent tot op de helfte afkooken; zygt dit afkookzel door een linnen doek; doet’er alsdan de Zuiker by, en kookt het andermaal tot een Siroop. Neemt hier van ’s ogtens en ’s avonds twee lepel vol, en nog een lepel vol op den dag, wanneer de Hoest hevig is. Dit middel is in ’t byzonder goed, als men al hoestende niets loozen kan.
hof. Hierdoor verstaat men een stuk Lants, of agter een Huis, of buiten de Stadt gelegen, en met een Muur of groene Heining omringt; en of tot Boom-vrugten, Peul-vrugten, of Bloemen geschikt. Waar van daan men een driederlei Hof heeft, te weten, een Boomgaard, Moestuin en Bloemhof.
By deze drie zoorten voegt men nog een vierde, namentlyk, een Hof van vermaak en zindelykheid, anders Lust-hof genaamt, en behelzende niet alleen de drie andere zoorten, maar daar-en-boven nog andere Konst-stukken, als Grotten, Watervallen, Beelden, Pyramiden, enz. Hoedanige Hoven doorgaans by de Lusthuizen gevoegt worden.
| |
Lust-Hof.
Men kan eenige algemeene regelen stellen, welke men in het aanleggen en onderhouden van een behoorlyken Lust-hof heeft in agt te nemen; zynde doorgaans by een Lust-huis of Buiten-plaats, alwaar men zig een zekeren tyd van ’t Jaar te onthouden pleegt, gevoegt. Tot een goede Gelegenheid of Situatie behoren vyf zaken. 1. Een gezonde Lugt. 2. Een goede Grond. 3. Een behoorlyke overvloed van Water. 4. Een fraai Gezigt. 5. Een gelegen plaats.
I. Toppen der Heuvelen, ende al te laage Daalen moeten vooreerst als twee uiterstens in het aanleggen van een Lust-hof gemyd worden. Ook moet dezelve op de Zuider-zon, of ten minste tegen ’t Oosten leggen. | |
| |
II. De grond moet nog te steenagtig, nog te droog, of te vogtig, zandig, rul of kleiagtig wezen, maar in ’t omspitten ten minsten twee voet diep in de aarde goed zyn, zonder de minste der gemelde gebreken.
III. Zoo nuttig als het water is voor Boomen en Planten, zoo aangenaam zyn de Fonteynen en Watervallen der Lusthoven voor ’t gezigt. Alleenlyk moet men voor twee dingen zorg dragen; voor eerst, dat den overvloed van water in de Hoven vermyd word; ten anderen, dat men ze nergens laat stil staan, maar bekwamelyk afleid, en daar toe bekwame greppen hebbe.
IV. Het Gezigt is buiten tegenspraak een der grootste cieraden van een Hof. Waarom men het vooral daar op heeft toe te leggen, dat een verre en aangenaame uitzigt nergens door belet word.
V. Een Lusthof, voornamentlyk een Buitenplaats zynde, moet niet verre van een Rivier of ander water afgelegen zyn. Ook brengt een nabuurig Bosch geen gering voordeel aan. Welke beide voordeelen gevoegt by een bekwame weg, maakt, dat men’er Winter en Zomer zyn verblyf kan houden. Eindelyk word ook vereischt, dat de Lusthof niet ver van een Dorp, en dus van andere menschen, zy afgelegen, om in tyd van nood bystand te konnen genieten.
Dog by dit alles moet nog komen de nauwkeurige zorg van den Hovenier; maar voor al in het oog van den Meester.
| |
Grond-regelen, om een Hof wel aan te leggen.
I. De Kunst moet voor de Natuur wyken.
Alles moet natuurlyk schynen te zyn in een Hof. Men plant een Bosch, om de hoogtens te dekken, of den grond omtrent de vleugelen van ’t Lusthuis te vervullen. Door een laagte moet’er een Canaal gegraven worden, om te schynen, als of dat water ergens van een hoogte afstroomde.
II. Een Hof moet een heldere lugt hebben.
Hoven, die al te donker, of belommert zyn, zyn niet bekwaam, om den geest te vervrolyken. Rondom het Huis moet alles geslegt worden, om een ruim gezigt op de Bloembedden (Parterres) te hebben; zonder iets anders, als Taxis op het Terras, en elders, daar men het nodig oordeelt, te planten.
III. Men moet een Hof niet al te zeer ontblooten.
Dit tegengesteld ongemak moet even zeer gemyd worden. Immers het staat niet wel, dat men met een opslag van een oog de gansche ruimte van den Hof ziet.
IV. Een Hof moet grooter schynen, als hy in der daad is. Om hier toe te komen, moet het gezigt stuiten op groene Kamers en Prieelen, verciert met Fonteynen en allerlei Figuuren; voorts moeten de Wandeldreven dus geschikt zyn, dat men zig als vermoeit, gaande uit de eene in de andere.
| |
Algemeene schikking, die men omtrent een Lusthof moet maken.
I. De lengte van een Lusthof moet een derde, of de helft grooter zyn, als deszelfs breedte.
II. De Bloemperken moeten naby de wooning zyn; die zelfs hooger moet gebouwt zyn, als de Bloemperken, om beter van het aangenaam gezigt te konnen oordeelen, als men uit de Vensteren ziet.
III. Het hoofd van een Bloemperk moet met Kommen of andere Watertuigen verciert zyn. Hooger op plant men een Laan boomen, het zy hooge, het zy laage; en nog verder een rond Bosch, dus doorsneden, dat men uit het zelve in Wandel-dreven komt. De ruimte die’er tusschen de Kom en de Laanboomen is, moet met Bloempotten vervult worden.
Wy zullen ons hier niet breeder over uitlaten; want het al te wydloopig vallen zoude, ingeval wy hier spreken wilden, hoedanig de Tuin-aarde behoorde te zyn, waar aan men weten kan, of de aarde goed is, Welke mist in een Lusthof moet gebragt worden, Wat’er by het bearbeiden moet worden in agt genomen; Wanneer men eigentlyk de grond moet besproeijen; Hoe men de Planten der Vrugtboomen alvorens moet behandelen; Wanneer men dezelve moet planten; Welke lugt de Vrugtboomen moeten hebben; Hoe hoog en dik dezelve zyn moeten; Welke zoorten van takken men verkiezen moet. Voorts welke zoorten van Bloemen men moet aanqueeken; Hoe men Broeibakken moet maken; en wat dies meer is.
holwortel. Zie baarwortel en osterlucie.
hond. Dit is een tam, viervoetig, en vleeschvreetend dier, zeer vermaard wegens zyne getrouwigheyd, en bekwaam om allerlei vermakelyke en nuttige Konsten te leeren.
| |
Verscheidenheid van Honden.
Wy zullen van de verscheide zoorten der Honden, derzelver Natuur en Eigenschappen spreken, dog ons, zoo veel als mogelyk is, bekortigen.
| |
Schoot-hond.
Deze houd men wegens hunne kleine en cierlyke gestalte tot vermaak in huis. Zy beminnen het gezelschap der menschen, en zyn in staat, om verscheide Kunstjes te leeren.
| |
Huis-hond.
Deze is best, als hy zwart is, tamelyk groot, sterk en waakzaam; van een middelmatige, heldere en sterke stem, vuurige oogen, ende een wyde bek vol gaave tanden. Hy moet, voornamentlyk by nagt, vreesselyk voor vreemden, dog niet kwaadaartig voor de huisgenooten zyn, nog het vee, dat tot het huis en hof behoort, beschadigen. Men legt deze Huys-honden, anders ook Wacht- of Keten-honden genaamt, op Buiten-plaatzen naby de buitenste poort in een hok aan een lange keten vast, om de huisgenooten door zyn gebas te waarschou- | |
| |
wen, ingeval’er een vreemde op de Plaats wil komen. Het Honde-hok moet met hooi of stroo voorzien, en behoorlyk verschoont worden. In de heete Hondsdagen geeft men hen zoo veel water, dat zy’er bekwamelyk in baden konnen. De meeste Huishonden hebben die gewoonte, dat ze van de Keten losgemaakt zynde niet blaffen. Maar als men van het tegendeel verzekert is, kan men hem ’s nagts los laten, om rondom de plaats te loopen, en die van Dieven enz. te beveiligen.
Men moet het den Huishond boven al aan nodig voedzel niet laten ontbreken; om dat hy anderzins wel ligt de eene of de andere spyze, hem door een Dief voorgeworpen, graag aannemen, en daar door zoude bewogen worden, om niet te bassen, en den Dief op zyn gemak huisbraak te laten doen.
De Engelschen hebben een byzondere kunst omtrent het afrigten van een Huishond, waar in ze buiten tegenspraak alle andere Natien overtreffen, lerende hunne Doggen de Dieven na te zetten en te agterhalen, of schoon ze reets verre gevlugt zyn; waar van de Baron Rozenrood wydloopig geschreven heeft, en waar van de Korte Inhoud deze is; Men verkiest jonge Honden van dien aart, die sterk en groot zyn. Als deze dien ouderdom bereikt hebben, waar in ze gemeenlyk tot de Jagt worden afgericht, leid men ze tot Plaatzen en Vertrekken, alwaar men Zakken met Geld, Zilver Huisraad, en andere dierbare zaken opgesloten heeft, waar na de Dieven meest verlangen. Deze dingen nu bestrykt men met iets, dat sterk riekt, als Vleesch, Spek, oude Kaas, enz. Met het zelve bestrykt ook iemand de zoolen zyner Schoenen, en gaat met zoo een Geldzak of stuk huisraad niet verre van daar. De Hond derhalven dezen reuk in de Neus hebbende, en hem ook aan de voetstappen bemerkende, word vervolgens derwaarts gebragt, alwaar hy is, die tot het afrigten gebruikt word. Daar na word de Hond wederom te rug geleid, men streelt hem, en geeft hem eenig voedzel. Het zelve doet men met een andere reuk, die telkens minder sterk is, eens en andermaal; tot dat men eindelyk geen reuk meer gebruikt, maar alleen een mensch, die warm en bezweet is, en wiens reuk de Hond wel haast ontdekken kan. Men laat hem van tyd tot tyd verder gaan, tot dat hy eindelyk aan alle, ook de geringste voetstappen gewend is. Hoewel daar by ook valt aan te merken, dat een Dief, die bezig is met stelen, uit bekommernis en vrees een groote beweging van bloed by zig bevind; waarom zyne uitdampingen grooter zyn, en geheel anders gestelt, als by andere en geruste menschen; zoo dat een Hond deze uitwaassemende deeltjes, die voornamentlyk na het snel loopen van een Dief, in een grooter menigte in de aarde blyven, gemakkelyk ontdekken kan. Als’er nu een Diefstal is begaan, brengt den Hond ter plaats, alwaar dezelve geschied, en de Dief zyne voetstappen gelaten heeft. De Hond derhalven behoorlyk afgericht, zal het spoor van den vlugtenden Dief wel vervolgen, en hem ontdekken, ten ware het middelerwyl had geregent. Men pleegt hen eenerley en slegt voedzel te geven, ook ze op een en dezelve plaats te houden, om van reuk niet te veranderen.
| |
Jagt-Hond.
Deze zyn verscheiden van aart, en worden op meer dan eenerlei wyze gebruikt, en afgericht. Zie beneden op jagthond.
| |
Herders-Hond.
Deze moeten sterk, dapper, en snel van voeten, lang van ligchaam, en met een breede en scherpe halsband voorzien zyn, om van de Wolven niet gevat of gedood te worden. De witte worden boven de rosse, bruine, of grauwe gestelt; dus kan ze de Wolf bezwaarlyk van de Schaapen onderscheiden. Wil men de Herders-honden jong by de Schaapen opvoeden, men moet zulke nemen, die van een en dezelve worp zyn; want deze beter met elkander accorderen, als welke, of schoon van dezelve teef, nogtans niet van dezelve worp zyn. Laat men ze in tyds lubben, zy blyven liever by de kudde. Voor al eer ze twee jaar bereikt hebben, moet men ze van den worm onder de tong snyden, om te verhoeden, dat ze niet dol worden, en schade veroorzaken. Voorts moet men hen Knuppels aan den hals binden, om hen het springen over heggen en het beschadigen van eenes anderen vee, enz. te beletten. Die hier in nalatig zyn, worden bekeurt en in boete geslagen.
Een teef moet voor de eerstemaal van een edelmoedigen hond gedekt en besprongen worden, aangezien alle volgende Worpen eenige gelykheit met den eersten plegen te hebben.
Men onderstelt verscheide Kentekenen van een goeden Hond. Zommige menen, dat, wanneer men de jonge Honden uit het nest haalt, en’er de moeder bybrengt, deze den besten eerst wederom in ’t nest draagt. Anderen geloven, dat lange, breede en dikke ooren, voorts harde en grove haayren aan den buik, een onfeilbaar teken van een goeden Hond zyn: Wederom anderen menen, dat de Teef den slegsten eerst, maar den besten op ’t laatste werpt.
De Teef draagt negen weken. Die in Maart, April of Mey geworpen worden, zyn beter, als die in de maanden van July en Augustus, of laat in den Herfst worden geworpen.
| |
Ziekten der Honden.
De Honden zyn verscheide Ziekten en ongemakken onderworpen, onder welke alle de Dolheid wel de voornaamste is, en waar van ze of ’s Zomers by gelegenheid van een brandende hitte, of ’s Winters in een felle koude worden aangetast. De gemeene Kentekenen zyn, dat ze hun gewoonlyk voedzel verachten, en liever honger lyden; dat ze hun Heer en Meester niet meer kennen; dat hen de oogen zeer strak in ’t hoofd staan, en dat ze altyd als zeer schuw en benauwt uitzien, en t’elkens omkyken; den bek gedurig open hebben, schuimbekken; dat ze geduurig uit hunne neusgaten snuyven, den staart tusschen de beenen en onder den buik houden; voorts, dat | |
| |
ze een schor gebas maken en alles aanranden. Al wat ze byten, word ook dol. Dus loopen ze niet langer, als negen dagen, en sterven eindelyk een benauwde doodt.
| |
Bewaar-middel voor de Dolheid der Honden.
Deze Dolheid word niet beter verhoed, als dat men den jongen Hond in het afnemen der Maan van den Worm laat snyden.
Is hem den hals gezwollen, zoo dat hy nog eten, nog drinken kan, neemt Honden- en Menschen-drek, mengt het onder malkander, bind het zamen in een lap, en hangt het hem aan den hals; en het gezwel zal wel haast genezen.
Zyn ze anderzins ziek, en willen niets nuttigen, zoo neemt warme Geite-melk, en stort hen die in de keel; voorts kookt een kop van een Hamel met huid en met hayr, besprenkelt hem met Gember, laat den Hond alvorens uithongeren, en geeft hem alsdan en kop en het nat, daar hy in gekookt is, warm te nuttigen.
Is een Hond gequetst, en kan hy de Wond lekken, dan is’er minder zwarigheid; anderzins laat men het zap van Tabak of Olie in de Wond druipen, en ze zal wel haast genezen.
Word een Hond op de Jagt van een wild Zwyn geslagen, dat hem de darmen uit het lyf hangen, moet men dezelve nog warm zynde behendig weder naar binnen douwen, ende een Spek-zwoort, zoo groot als de Wond is, onder de huid leggen, en de huid daar op toenaaijen.
Heeft een Hond leepe oogen, zoo moet men dezelve met warm water dikwils wasschen, en het gezigt zal genezen worden.
Ingeval een Hond het zy een doorn, het zy een spyker in zyn poot getreden heeft, moet men’er Hazen-vet op leggen, dat alles uittrekt.
Is de Hond door loopen gequetst, moet de schade met Wyn zuiver gewasschen worden, voorts met Wond-olie of Terpentyn bestreken, of met het zop van afgekookte Tabak.
Heeft hy zyne Tanden gequetst, neemt dooyren van Eyeren, zap van Granaat-appelen, en gepulverizeerd Roet uit de Schoorsteen; mengt het onder malkander en legt het daarop.
Het zop van roode Kool, of ook bladen daar van opgelegt, zyn een heilzaam Genees-middel voor allerlei Wonden van een Hond.
Als’er Wormen in de Wonde groeijen, maakt men een Zalf van Vet en Kersse, strykt dezelve op een linnen doekje, en legt het, als een Pleister daar op; of men wascht de Wonde met Menschen-pis.
Heeft de Hond Buik-wormen, neemt Aluin, Averuit, en zaagzel van Hertshoorn; kookt het met malkander, en stort hem dit kookzel in de Keel. Of men maakt kleine Pillen van Hertshoorn, Zwavel, Aloë en Alssem-zap; en laat die van de Honden opslikken.
Voor de Kanker, die de Honden niet zelden aan de Ooren hebben, neemt men een vierendeel loots goede Zeep, Olie van Wynsteen, Salammoniak, Zwavel en Spaansch groen, van elks naar believen; men doet’er een weinig Wyn-edik en sterk Water by, en wryft hiermê het ongemak negen dagen lang ’s morgens vroeg.
Van de verscheide zoorten der Schurfdheid, die een Hond onderhevig is, en hoe dezelve moet genezen worden, zie beneden op schurfdheid.
Is een Hond met Vloojen en ander Ongedierte gekwelt, moet men hem eerst in ’t Water doen zwemmen; naderhand tien goede handen vol wilde Kersse, wilde Marjolein, Rosmaryn, Ruite, nevens zes handen vol fyn Zout zamen in Water kooken; en vervolgens den Hond daarmede wryven, en wel onmiddelyk na dat hy uit het Water komt. Of men neemt bittere Amandelen, stampt ze klein, en weykt ze in Water af; of men kookt groene Noote-bolsters in Water, en bestrykt’er de Honden mede; wanneer het Ongedierte wel haast verdelgt zal worden.
| |
Nuttigheid der Honden.
Behalven de trouwe en wakkerheid, waar door een Hond menigmaal den Menschen geen gering voordeel toebrengt, is hy ook in de Geneeskunde niet onvermaard.
Het Bloed van een jonge Hond, die nog zuigende is, geneest den Beet van vergifte Dieren, mits het warm daarop gelegt worde.
Het Vet, inwendig genomen, geneest de Longziekte; uitwendig op de Voeten gestreken vermindert het de pyn van het Podagra. Met Olie en oude Alsem-zap gemengt, en in de Ooren druppelswyze gedaan, is ’t een bekwaam middel, om het Gehoor te herstellen, en de pyn in ’t Oor te verzagten.
Als Honden-leêr gekookt, en tot Handschoenen gemaakt word, maakt het zagte Handen, en zyn goed voor Schurfdigheid, die aan de Handen uitslaat. Dus worden aan witte Honds-drek, voornamentlyk van Honden, die veel Beenderen eten, zonderlinge kragten toegeschreven. Deze Honds-drek moet in de Mey-maand vergadert worden.
hondekens-kruid. Beschryving. Dit Plantgewas maakt bladen, steelen en pluizen, gelyk het Riet. De bladen zyn smal, en voor spitzig, maar veel kleinder, als die van een Riet. De steelen zyn rond, anderhalve voet lang, of iets meer; en elke heeft drie of vier knoopen. Zy dragen veel eer een pluis, als een Aair, gelyk die van Geers of Riet; hoewel kleiner en klaarder. De Wortelen zyn zeer zoet en aangenaam. Zy zyn wit, laag, dun en kruipend, makende vele vezeltjes, naar beneden en naar boven groeijende, en in malkander gewikkelt, en door knoopjes verdeelt, waar aan zekere haayrtjes vast zyn; ook zoet van smaak.
Plaats. Dit Hondekens-kruid groeit overal, voornamentlyk tusschen de Graanen, alwaar het zeer schadelyk is, en zeer vermenigvuldigt. Het bloeit terzelver tyd met het Graan. Men moet de Wortelen in de Herfst verzamelen.
Eigenschappen. Het Hondekens-kruid gestampt | |
| |
is goed voor de Wonden. Men doet het ook in een Koeldrank, en geeft het den genen, die de Koorts hebben. Een decoctum daar van gedronken, geneest het krimpen in de Buik, en het bezwaarlyk Water-maken, nevens de Roo-loop. Ook dryft het de Vuiligheid af, waar uit de Steen geformeert is. Het bevordert het Waterloozen, stopt den Buikloop en het Braaken.
Volgens Schroderus ververscht de wortel van Hondekens-kruid, zuivert, opent, is eenigzins zamentrekkend, en is van een fyne en doordringende kragt. Het kruid zelve en de bladen zyn tusschen een opdroogende en bevogtigende kragt; waarom men ze in een verstopping van Lever, Milt en Pisleiders gebruikt; voorts voor het Bloedspuwen, en om de Wormen des Buiks te dooden. Uitwendig word het gebruikt voor Hoofdpyn, en voor ontsteeking der Oogen. Met een woord, deszelfs gebruik is zoo menigvuldig, dat men zelden een Koeldrank maakt, daar geen Hondekens-kruid inkomt, om alle redenen, boven van ons gemeld.
honden-dood. Zie apocynum.
honds-kool. Zie kool.
honds-tong. Anders met een Grieksche naam Cynoglossum genaamt.
Beschryving. Dit is een Plantgewas, wiens bladen niet ongelyk zyn aan die van groote Weegbree, hoewel veel kleiner en smaller, ook met wit pluis bedekt, voorts vetagtig, en in ’t rond groeijende.
Plaats. Deze Plant groeit op Zandagtige plaatzen. Zy bloeit in Juny. Het Zaad is ryp in July.
Eigenschappen. Het afkookzel van Hondstong in Wyn, ’s avonds en ’s ogtens gedronken, verzagt het Ligchaam, geneest de Roo-loop, Zaadvloeijing en Zinkingen. Waarom men Pillen van Hondstong maakt, welke twee uuren na het Avondmaal genomen, zynde de Dosis een halve scrupel, Slaap verwekken, en de Zinkingen stuiten. De wortelen geappliceert zynde doen het Haayr, door Lazerny uitgevallen, wederom groeijen. De bladen gestampt en gelegt op Brand, vliegende Roos, verouderde Zweeren, Wonden en Ontstekingen, Aambyen enz. zyn een verzagtend en genezend middel.
Men maakt van het Zap een zonderling Zalfje voor de Wonden, daarby voegende Roozen-Honing en Terpentyn.
honing. Dit is een verzameling, die de Byen uit den Dauw en fynste deeltjes der welriekende Bloemen zuigen, zynde min of meer goed naar de verscheidenheid der Bloemen en Planten, waar op de Honingbyen aazen; want terwyl ze den Dauw tot zig trekken, zuigen ze te gelyk een gedeelte van het zap der Bloemen of bladen uit, waar op de Dauw gevallen was. Honing moet wit, of wel Goudgeel, en zeer welriekend zyn; voorts zoet en digt, voornamentlyk als hy eerst gemaakt en doorgezygt is; eenigen tyd daarna zoo styf, dat hy nauwelyks uit het Vat kan gehaalt worden. Hoewel men hem door het Vuur gemakkelyk weder tot zyne voorgaande gedaante kan doen wederkeren.
| |
Maagden-Honing.
Deze word van de jonge Byen verzamelt, zynde geel van kleur, trekkende naar wit; en word voor de beste gehouden; dog moet zeer versch zyn; aangezien de fynste en aangenaamste deeltjes wel haast vervliegen. Ook word Maagden-Honing genaamt, die van zelfs uit Bloemen en welriekende Kruiden druipt.
De Honing is verwarmende, zuiverende en openende. Rauwe Honing heeft een zekere Scherpigheid, die een open Lyf maakt, en Winden verwekt; maar in Water opgekookt en geschuimt, geeft hy meer Voedzel, en opent minder; hy bevordert de verduwing, en is Pisdryvend. Honing is goed voor oude Lieden, en alle die van een koud temperament zyn. In tegendeel is hy schadelyk voor jonge Lieden, want in warme Ligchamen verandert hy zig in Gal. Hy heeft een zonderlinge kragt, om de zappen der Planten, Wortelen, Bloemen en Vrugten voor verrotting en bederf te bewaren.
| |
Manier van Honing te zuiveren of te pynen, zoo als hy in groote Compositien, als Driakel, Mithridaat enz. komt.
Men zet hem in een Kom op ’t Vuur, zonder eenig ander Vogt daarby te voegen, en laat hem maar zagtkens opwalmen; waarna men hem wederom van ’t Vuur neemt, en na een weinig gestaan te hebben schuimt men hem nauwkeurig met een Schuimspaan af. Vervolgens laat men hem door een haayren doek zygen, als wanneer hy zeer zuiver, en van een bekwame gebonde dikte zal zyn. De oorzake, waarom men den Honig maar zagtkens doet opwalmen, is, om dat hy dus doende zoo veel kragt niet verliest, als hy met Water, en sterker gekookt wierd, en wel zoo lang, dat het Water wederom verkookt was, en’er niet dan Honing over bleef; ook zoude hy dus veel van zyn geur en andere deugden verliezen.
Edog als de Honing zeer onzuiver is, doen’er zommigen even veel Water by; anderen tweemaal zoo veel; nog anderen drie vierendeel. Maar zoo Honing zoo lang gekookt zynde, tot dat al het Water afgekookt is, nogtans de vereischte zuiverheid niet heeft, gebruikt men het wit van Eyeren, om hem volkomen te zuiveren.
Maar aangezien door zoo een langduurig kooken de Honing, gelyk wy boven gezegt hebben, al te veel verliest, zoo is het beter, Maagde-Honing te nemen, die nog op ’t Vuur niet is geweest. Deze hangt men in een Mouw op een hoogte in een warme Zonneschyn, of in een plaats door de waassem van heet Water warm gemaakt, ten einde de Honing zagtkens door de Mouw zyge.
Men vind doorgaans twee zoorten van Honing in de Winkels, namentlyk, Gemeenen Honing, en bereide of Medicinale Honing; welke laatste wederom vierderlei is, van Vioolen, van Rosmaryn-bloessem, van Roozen, en van Bingelkruid. Hoewel’er nog vele andere konnen opgetelt worden.
| |
| |
| |
Kracht van den Honing.
De Honing is een goed Borst-middel, loost Fluimen, maakt een ruimen Ademtogt, verdunt den dikken slym, en maakt Buikloozing. Zie verder op honing-bye; en hoe Honing gedistilleerd word, zie op destilleeren.
honing-bye. Dit is een zoort van groote, donker-geele Vliegen, voorzien met kleine en scherpe Tanden, hoornverwige Oogen, een lange Tong, en zes Pooten; hebbende voorts agter in hun Ligchaam een in- en uitgaande Angel, en vier Vleugelen, twee groote, en agter dezelve twee kleindere. Boven de Oogen ziet men hoorntjes, die ze uitsteken en wederom in halen konnen. Tot het vergaderen van haren Voorraad gebruiken ze de Kinnebakken en Tong.
Maar hoewel men verzekert, dat in de Antillische Eilanden Honing-Byen gevonden worden, die blauw van kleur zyn, en meer Wasch, ook beteren Honing maken, als de Honing-Byen in Europa; en hoewel Dapper in zyne Beschryving van de Westindien pag. 306. getuigt, dat men aldaar Sneeuwitte Honing-Byen vind, en die witten Honing maken, en zommige zonder Angel, voorts zeer groot, verbergende den Honing onder de Aarde, en wortelen der Boomen; nogtans zullen wy ze in twee zoorten onderscheiden, namentlyk, in Wilde en Tamme Byen.
| |
Wilde Byen.
De Wilde Byen zyn ruiger, zwarter en dikker, ook korter, als de Tamme; onthouden zig in groote Bosschen en Wildernissen, verzamelende den Honing in uitgehoolde Boomen of Steenrotzen. Men ziet onder deze meer Bye-zwermen, maar minder Honing. Hoewel de wilde Honing-byen ligt tam, en de tamme ligt wild konnen worden; want het gebeurt dikwils, dat ze uit den Hof in een naby gelegen Bosch vliegen. Ook vind men niet zelden gansche Zwermen in de Bosschen aan de Boomen zitten, die men gelukkig van daar in een Hof verplaatst, en tam doet worden. Deze wilde aart gewent zynde op het Veld en in de Hoven te vliegen, maken van tyd tot tyd meer Honing. Hoewel de jonge Zwermen, door deze in de Hoven geteelt, beter zyn, dan de oude, of schoon ze den wilden aart niet geheel afleggen; want zy worden ligt getergt, byten en steken al wat hen voorkomt.
| |
Tamme Byen.
Deze worden in de Hoven gehouden, alwaar ze de Zon ende een vryen Uitvlugt hebben, ook voedzel konnen vinden. Men moet ze op byzondere tyden nauwkeurig gade slaan, zoo men anders den eigendom daar van wil bewaren, en hen geen aanleiding tot het wechvliegen geven. Zy vliegen zamen in een groote menigte, eigentlyk een Byen-zwerm genaamt. Ieder Zwerm heeft zyn eigen en byzonderen Koning, waar van wy beneden spreken zullen; deze vliegt in ’t midden van den Zwerm, en word van de andere verzelt ende gevolgt.
De orde en zindelykheid, welke ze in hun werk houden, is onvergelykelyk; want zy zoeken en vinden niet dan Honing, dien ze uit de beste en heilzaamste Bloemen en Kruiden halen; makende voorts uit het op een zonderlinge wyze zamen gedragen Wasch hare zeshoekige Celletjes met een verwonderens-waardige zindelykheid en snelheid.
Zommige Honingbyen vliegen vroeg uit, en zamelen den Dauw in, en anderen halen Honing en Wasch; welke zoo dra ze met een volle vragt tot den Byenkorf komen, dezelve aan andere Honingbyen overgeven, hoedanige wegens ouderdom en zwakheid niet wel meer konnen uitvliegen. Deze brengen den aangebragten Honing ter behoorlyker plaats. Zommige moeten de gesteltheid der Bosschen, Weiden en Hoven verspieden, en de noestige Byen derwaarts en weder te rug geleiden, terwyl andere, t’huisblyvende, de Celletjes eerst uit den ruwen, nog andere cierlyk voltoojen. Zommige houden den Byekorf schoon, en dragen’er de doode uit; anderen houden wagt, en keeren de Hommels en ander ongedierte, willende op den Honing aazen, van de Byekorven af. Met een woord, ieder Honingbye heeft, om zoo te spreken, gelyk als in een welgestelde Huishouding, hare byzondere bediening waar te nemen.
By nagt rusten de Honingbyen, maar gaan ’s morgens vroeg weder aan ’t werk, zynde dikwils zoo noestig, dat ze haar Broeidzel verwaarloozen; weshalven men in zulk een geval de opening van den Byekorf, daar ze uitvliegen, met een fyn Vloers moet behangen en toesluiten, om ze dus twee of drie dagen lang daar binnen te doen blyven; als wanneer ze, om dat ze dog gezond zynde, nooit stil zyn konnen, omtrent haar Broedzel bezig zyn. Dit Middel kan eens en andermaal herhaalt worden, tot dat men ziet, dat’er jonge Byen uitgebroeit worden. Maar ingeval men geen Broedzel gewaar word, mag men voor vast onderstellen, dat’er geen Koning in de Byekorf is. Dit nu zoo zynde, en de Koning of dood, of anderzins zynde verlooren, moet men den Byekorf wederom van een nieuwen Koning, waar van in zommige Byekorven meer dan een gevonden worden, voorzien; of anders, de Honingbyen zullen treuren, en in ’t vervolg nog Broedzel, nog Honing maken.
| |
Broedzel van Honing-byen.
De oude Byen leggen in de zes-hoekige Celletjes of Vakjes, waar in de Honing verteert is, door den Mond een zeker vogt, zynde veel grooter als Vliegendrek; uit dat vogt groeit gelyk als een Wormpje, dat van de Byen uitgebroeit word, en schielyk groeit, zoo dat’er het gansche vakje vol van word, als wanneer de Byen dit Broedzel boven met Wasch bewaren, gelyk de Celletjes, die met Honing aangevult zyn; met dat onderscheid nogtans, dat deze plat, maar de andere eenigzins verheven zyn. Zoo haast als dit Broedzel begint te leven, byt het in ’t midden van het boven gestreken vliesje door, als of het met een zeer fyne Spelde was doorsteken; [illustratie] [Plaat 18. pag. 304. HONING-BYE. F. de Bakker fecit 1738.]
| |
| |
dog maakt het zonder ophouden grooter, en kruipt’er op den derden dag uit. Deze jonge Honingbye is ligt-vaal van kleur, en blyft wegens zwakheid nog eenige dagen lang in den Byekorf; waarna ze uitvliegt, en allengskens bruiner word. De gansche tyd, van dat de oude Bye het voornoemt Vogt uit haren Mond heeft geworpen, tot het uitvliegen der jonge Bye, bestaat in negentien dagen.
| |
Manier, om de Honing-byen te bezorgen.
Wil iemand de behoorlyke nuttigheid van de Byen trekken, hy moet ze het gansche Jaar in agt nemen, en bezorgen. Na het begin der Lent, en tegen het einde van Maart, in welke Maand de Honing-byen gemeenlyk wederom beginnen uit te vliegen, moet men by een heldere Lugt de Byekorven openen, en van allerlei onzuiverheid en doode Byen zuiveren, om dat’er anderzins Wormen en Motten uit groeijen, welke groot geworden zynde, Vleugels krygen, gelyk Kapelletjes; als wanneer de Byen zelfs verminderen.
Maar vooral moet men het jonge Broedzel nauwkeurig gade slaan in het uithalen van den Byekorf. Ook moet men zorge dragen, dat de Byen door Hommels, Horsels, en diergelyk Ongedierte, dat in ’t begin der Lente nog geen Voedzel in Weyden en Hoven vindende, de Byekorven pleegt aan te vallen, van haren Honing niet berooft worden. Tot dien einde moet men de Byekorven wel voorzien en bestryken; namentlyk half met Leem toestoppen, en ze dikwils met Bevergeil bezmeeren.
Men moet zoo wel in Maart, als in April die Byen, welke gebrek lyden aan voedzel, met zuiveren Honing voêren; want ingeval de Honing een sterken reuk heeft, of anderzins niet versch is, zullen’er de Byen wel haast van sterven.
By ruwe Maartsche buyen, Hagel en Wind in April moet men de Byen zorgvuldig in de Korven houden. Want zoo ze al met een Zonneschyn uitvliegen, en hen wel haast een Regen- of Hagel-buy overvalt, worden ze ter Aarde geslagen en sterven.
In de Mey-maand moeten de Byekorven boven geopent, en de oude, en reets met zuuren Honing staande Wasch-tafelen daar uit genomen worden, ten einde de Honing-byen geduurende de Zomer wederom een nieuw gebouw konnen maken.
In diezelve Maand van Mey moet men ook op de Bye-zwermen nauwkeurig agt geven, (aangezien zommige Byen zeer vroeg plegen te zwermen,) en de Byekorven, alwaar de nieuwe Bye-zwermen in gehuisvest moeten worden, in de Zon leggen, om ze wel uit te laten droogen.
De Maanden van Juny en July zyn de regte Zwerm-Maanden; als wanneer men niet alleen de gaten, om uit te vliegen, grooter moet maken, om hen ruimte tot het uitvliegen te geven; maar men moet ook van agt uur voor de Middag tot vier uur na de Middag wel op zyne hoede zyn, en agt geven, of niet de eene of de andere den Zwerm verlaat, en wech vliegt. Zie bye-zwerm.
Aangezien ook in deze en naastvolgende Maand de Zon op het sterkste schynt, zoo is het nodig, dat men door Planken, als anderzins, Schaduw voor de Byekorven maakt, ten einde door de al te groote hitte het werk in de Byekorven niet smelte, en met Byen met al overhoop valle.
Na de Zwerm-tyd, zoo dra namentlyk de Voor- en Na-zwermen zyn uitgevlogen, brengt men de onderste gebouwen der Byekorven voor den dag, ten einde de ouden, na dat de jongen zyn uitgevlogen, niet ophouden te arbeiden, maar ruimte en gelegenheid daartoe hebben.
In de Oogst-maand moet men de Byen hare vyanden, dog meest zulke, welke ze vervolgen, helpen uitroeijen.
In September moet men by helder Weêr en Zonneschyn, als de Wind stil is, en de Zon schynt, by het afnemen van de Maan, den Byen haren Honing ontnemen; het welk andermaal in de Lente omtrent de Nagtevening pleegt te geschieden. Maar in den Herfst moet men den Byen zoo veel Honing laten, als ze wegens de aannaderende Winter tot haar onderhoud nodig hebben. Vervolgens moet men de Byekorven wegens de aanstaande Koude en Vorst besmeeren, zoo nogtans, dat de Byen een behoorlyke lugt scheppen, maar geenzins naar buiten vliegen konnen.
In de Winter-maanden, November, December en January moeten ze zeer zorgvuldig voor de Koude bewaart worden; zoo nogtans, dat ze niet verstikken. Zoo lang als’er Sneeuw is, al schynt de Zon nog zoo aangenaam, moeten de Byen niet uitgelaten worden. Maar zoo’er geen Sneeuw is, mag men ze veilig laten uitvliegen, om zig te ververschen en te zuiveren; want zoo ze niet gezuivert worden, worden ze ziek, en sterven gelyk de Vliegen. Deze Reiniging geschied gemeenlyk in February; aangezien ze anderzins door het lange missen van versche lugt, wegens stank vergaan zouden. Zoo dra derhalven de Sneeuw in February is gesmolten, laat men de Byen in een warme Zonneschyn uitvliegen.
In deze Maand konnen ook de Byekorven, die men van de oude tot een nieuwe plaats meent te brengen, allergevoeglykst verplaatst worden; aangezien de Byen, hebbende zoo lang op stok gezeten, haar oude Vlugt meest vergeten zyn.
| |
Byen-Hof.
Deze moet op een zuivere en gezonde plaats, niet omtrent Poelen of stilstaande Wateren, maar veel liever by loopende Beeken of Rivieren aangelegt worden; zynde met eene niet al te hooge Heining voorzien; en beplant met eenige der navolgende Boomen, als Kersseboomen, Appelboomen, Peerboomen, Queeboomen, Perzikboomen, Aprikoosboomen, Pruimboomen, Amandelboomen, en Lindeboomen; wier bloessem zeer van de Honingbyen gezogt en bemint word. Edog deze moeten nog zeer hoog zyn, nog te naby de Byekorven, om den vryen uitvlugt niet te beletten.
Ook moet een Bye-Hof van allerlei welriekende | |
| |
en gezonde Bloemen en Kruiden voorzien zyn, als, Vioolen, Lelien, Roozen, Maluwe, Klaver, Zalie, Schelkens-kruid, Marjolein, Komyn, Rosmaryn, Yzop, Orego, Eppe, Quendel of wilde Thym, Mankoppen, en diergelyke meer, maar voornamentlyk van Melisse, anders Byenkruid genaamd, waarop de Honing-byen meest en liefst aazen.
Met moet het Gras in diergelyke Byehoven niet zeer lang laten groeijen, ten einde de Byen met Honing zynde beladen, en door den Regen nedergeslagen, in het lange en natte Gras zig niet verwerren, en van Kikvorschen, Padden of Hagedissen, en diergelyk Ongedierte opgeslokt worden.
| |
Bye-Koning.
Dus noemt men die Bye, welke het hoofd der Byen in een Byekorf is, onderscheidende zig van alle andere, zoo in uiterlyke gedaante, als andere Kentekenen. Want hy is grooter en langer, als de gemeene Honing-byen, van kleur schoon Goud-geel, en zomwylen als Kooper; hy heeft korte Vleugelen, hooge Pooten, en gaat veel langzamer en staatiger, als andere Byen. Hy is aan zyn ligchaam zwart gevlekt, met een wit blaasje aan zyn voorhoofd, verbeeldende een kroontje. Deze Bye-Koning heeft geen Angel, gelyk zommigen willen, of ten minsten hy gebruikt hem niet. De andere Byen betoonen hem een groote eerbiedigheid, makende voor hem, of boven, of in ’t midden van de Byekorf zyne Residentie ook ruimer en grooter, en daar-en-boven aanzienlyker, waar uit hy door verscheide gaten in alle deelen van den Byekorf kan gaan, en den arbeid der andere Byen bespieden. Dit heeft zommigen doen geloven, dat de verscheide groote en ronde Celletjes aan de Honingkoeken de Zetel van den Bye-koning waren; dog deze zyn gelyk kleine Eykel-kapjes, hoewel niet zoo breed, dog eenigzins dieper, en by gevolg niet in staat, om het ligchaam van den Bye-koning te ontfangen. Waarom men veel liever onderstelt, dat het Broei-plaatzen zyn, in welke de Konigin een zeker slym werpt, zynde het zaad, gelyk Room van Melk, dog eenigzins geel, waar in een Koningsbye naar alle hare deelen volkomentlyk geteelt word. En aangezien zy geheel rond daar in legt, geneert ze zig daar van, en groeit, gelyk een Kieken in den dop, tot dat zy’er uitkruipt.
Boven dien verzelt den Bye-Koning zoo wel binnen, als buiten den Byekorf, een afzonderlyke Lyfwagt; en hem volgen alle andere Byen in een Zwerm, werwaarts hy henen vliegt. Zy leven en sterven met hem; want zoo dra deze Bye-Koning sterft, beginnen de andere Byen te treuren, en ten zy men ze onmiddelyk van een ander Koning voorziet, sterven ze. En dit is de reden, waarom men by het opvangen van een Bye-zwerm nauwkeurig op den Koning agt moet geven.
Men vind in een en dezelve Byekorf zomwylen twee, drie, of vier Koningen, die men onderscheidentlyk hooren kan, als men het Oor aan den Byekorf houd, want zy maken een geluid, omtrent gelyk een Kikvorsch. Uit het getal kan men ook afnemen, hoe veel Zwermen dat’er in ieder Byekorf zyn; die zig by het uitvliegen en zwermen of van zelfs afzonderen, of van welke, wanneer een Zwerm oneenig, en door de verdeeltheid te zwak word, de beste by den Zwerm gelaten, maar de slegtste, dien men aan zyne zwarte en wilde gedaante onderscheiden kan, en die dog nooit rust zoude houden, moet gedoodt worden.
Als de Bye-Koning krank is, merkt men het ten eersten aan de andere Byen, als welke midlerwyl nog uitvliegen, nog Honing maken, maar al treurende met hangende Vleugelen rondom kruipen. Men geeft hem in dat geval van het beneden gemelde Byen-poeijer, en berookt hem by het geven van dat Genees-middel, en als het vaatje weder uit den Byekorf genomen word, met Hars, Galbanum, gedroogde Roozen-bladeren, en gedroogde Koemist. Maar ingeval de ziekte van den Bye-Koning alleenlyk van den Honger ontstaat, het welk gemeenlyk in February, Maart en April pleegt te geschieden, kan men het aanstonts verhelpen, met Honing in den Byekorf te leggen. Kan men na de dood van den Bye-Koning niet aanstonts een anderen aan de Byen geven, moet men dezelve by een ander Byekorf voegen, die zwak, maar van een Koning voorzien is, veranderende voor een korten tyd de gaten, daar ze uitvliegen moeten; en ze zullen wel haast met elkander gewennen.
| |
Bye-Korf.
Deze worden van Wilgen en Biezen, maar gemeenlyk van Roggen-stroo gevlogten, en met gespleete Wilge-takken zamen gebonden. Roggen-stroo word’er toe gebruikt, om dat het zelve gladder en langer is, als Gerste- of Haver-stroo, en ten einde de Byen dies te minder moeite zouden vinden, met hare korven inwendig te vereffenen, vooral eer ze met Honing en Wasch te maken beginnen.
Een Byekorf moet niet hooger als vyf vierendeel van een El, en beneden niet wyder als drie vierendeel zyn; maar boven enigzins spitz toeloopen, zoo nogtans, dat de punt een weinig plat zy, om hem beter te konnen ommekeeren, en met de opening naar boven zetten. Het is beter, dat ze enigzins kleiner, als dat ze grooter zyn, aangezien de Honing-byen daardoor zouden afgeschrikt worden, wanhopende, dezelve ooit met Wasch en Honing te vervullen, en by gevolg hare noestigheid stakende.
Daar de Byekorf het dikste is, moeten spillen van plat Wilgen-hout door gesteken, maar de buitenste zyde van den Korf met Osse-mist en Kalk onder malkander gemengt, besmeert worden, om de Byen dies te beter voor Koude, Regen en Wind te beschermen. Maar de inwendige zyde word op de navolgende wyze gemaakt, en van de hier en daar uitstekende Stroo-halmen bevryd: Men maakt de buiten-zyde door en door nat, men houd de in- | |
| |
wendige eens en andermaal boven een zagte vlam, en schaaft ze met een scherpe Slypsteen zuiver af. In zulke Byekorven zullen de Byen veel liever haren Honing maken, als in gansch versche Korven. Edog zy moeten alvorens eenige dagen lang in de lugt gestelt worden, daar ze geen Regen treffen kan. In de Vlam, met welke men van binnen de stoppelen afbrand, konnen welriekende Kruiden, alsVenkel enz. geworpen worden; want deze reuk den Honingbyen aangenaam is.
Wil men Bykorven verplaatzen, moet men alvorens lange en korte spillen daar door steken, ten einde ze aan geene zyde uitwyken. Dus stelt men de Byekorven weder op, en laat ze een dag stil staan, om den Byen tyd te geven, het gene van binnen in wanorde gebragt is, wederom te herstellen. Vervolgens worden de Byekorven rondom bewonden, en de ingangen digt toe gemaakt, zoo dat geene Bye wechvliegen kan; en dus draagt of vervoert men ze van de eene tot de andere plaats; men zet ze op een rye, en haalt’er de spillen wederom uit.
| |
Krankheden der Byen.
Deze zyn voornamentlyk twee, namentlyk, de Pest en de Loop.
De Pest ontstaat uit verscheide oorzaken.
1. Als de Byekorven niet naar behooren gezuivert worden.
2. Als de Byen in de Herfst nat in de Byekorven worden gedaan, zoo dat en Korven en Honing verschimmelen.
Het beste middel hier voor is, dat men ze in een heldere Zonnenschyn lucht en zuivert. Of men kan ze in een nieuwe, met Melisse, Zalie, Rosmaryn, en diergelyke Kruiden bestreeke Byekorf zetten; en de Byen zelf met Osse-mist en Galbanum berooken; en ze van de andere Korven verder afzonderen, om die niet aan te steken. Of men geeft haar gestoote kernen van Granaat-appelen, besprengt met goeden Wyn, om zig wederom te ververschen. Maar aangezien ze in den nieuwen Byekorf geen Voedzel hebben, geeft men haar versche, uit goede Byekorven gehaalde Honingkoeken, met gedroogde Roozen-bladen en Vygen, in Honing-water gekookt.
3. De Pest ontstaat uit een vuil Broedzel, als namentlyk de Byen op een doode Hond vliegen, en daar uit voedzel voor hare jongen zoeken; of wanneer men de Byekorven in den tyd, als de jonge Byen voor den dag beginnen te komen, al te sterk berookt, waar van het jonge Broedzel verstikt, en wegens den stank door de oude Byen niet naar buiten wordende gedragen, verrot, ende een Pest onder de Byen veroorzaakt. Het gebeurt ook wel, dat’er boven uit de Byekorven al te veel Honing word gehaalt; en de Byen, om dit verlies wederom te boeten, hare jongen, lager zynde, verlaten, en den Korf boven wederom willende vervullen, de jongen verwaarloozen; die van gebrek stervende, en wegens haren stank door de oude niet naar buiten zynde gedragen, wel haast den Byekorf aansteken, en alle Byen doen sterven; ten zy men ze aanstonts in een versche Byekorf doe overgaan. Dog men moet alvorens Honing en al uit den ouden Byekorf wechnemen, de Byen drie dagen lang daar in opsluiten, om ze honger te laten lyden, en eindelyk met den voornoemden Rook uit den ouden in den nieuwen Byestok doen overgaan.
De Loop ontstaat doorgaans in de Lente, wanneer de Byen in het begin van haar uitvliegen al te hittiglyk op ongezonde en vroegbloeijende Kruiden, als, Zeelbast, anders Berg-peper genaamt, Wolfsbezie, en diergelyke bloessem aazen; of wanneer de Winter scherp en langduurig is, zoo dat ze niet uit de Korven konnen komen, en hare vuiligheid op den Honing laten vallen, waar van ze zig naderhand moeten geneeren. Hoewel dit doorgaans by de jonge Byen gebeurt; want de oude worden zoo ligt van de koude niet bevangen, maar komen by Zonneschyn wel naar buiten, gelyk men aan haren drek op de Sneeuw omtrent de Byekorven kan waarnemen, vertonende geele vlekjes. Dog hoewel ze niet alle door de langduurige en felle koude omkomen, gaan’er nogtans vele verlooren, andere worden zeer afgemat. Waar voor men het beneden gemelde Byen-poeijer moet gebruiken. Of men neemt de helft van een geraspte Noote-muskaat, en Bevergeil, zoo veel als de grootte van een Ert, nevens twee lepels vol gepynden Honing, half zoo veel klaar Fonteyn-water, wel onder malkander gemengt. Hier van geeft men den Byen om den anderen dag een lepel vol; wanneer ze wel haast zullen genezen zyn. Maar ingeval meer Byekorven van die Krankheid zyn aangetast, moet men het voornoemde Geneesmiddel vermenigvuldigen; aangezien de gemelde Dosis maar voor een eenige Byekorf is.
| |
Bye-kruid. Zie Melisse.
Bye-poeijer.
Dit is een voortreffelyk geneesmiddel voor de Byen by gelegenheid van allerlei ongemakken, als, Pest, Rooloop, Motten, Hommelen, enz. waar door ze bewaart en gesterkt worden.
Daar zyn twee zulke Bye-poeijers, het groote en het kleine. Het groote word aldus gemaakt: Neemt Beerwortel, naar believen, en naar maat gy veel of weinig Bye-poeijer wilt maken, snyd ze in kleine schyfjes, en droogt ze in de Zon of lugt; stampt ze voorts in een Vyzel tot poeijer, slaat ze door een Zeef, en bewaart het doorgezifte in een toegedekt vat, om’er de reuk niet van te verliezen. Neemt voorts een derde-deel Venkel, en pulverizeerd ze insgelyks. Dit maakt, dat de Byen het eerstgemelde poeijer van Beerewortel graag nuttigen, daar ze anderzins een natuurlyken afkeer van hebben. Neemt ten derden Komyn van Granaatappelen, zoo veel als van de Venkel, en insgelyks gepulverizeerd. Eindelyk een weinig Kamfer en Amandel-olie, of een paar Amandel-kernen in een Vyzel gestampt. Alle deze Poeijers moeten door malkander gemengt wor- | |
| |
den; en vyf of zes maal zoo veel als men met de punt van een mes nemen kan, in een weinig Honing, ende een paar Lepels vol Malvazy-wyn, of een Lepel vol Brandewyn, nevens een stukje Bevergeil als een Erte gepulverizeerd daar onder gemengt. Dit is een uitnemend middel, om de Byen voor allerlei ziekten te bewaren, en te versterken; in zoo verre, dat’er geen Hommel of ander vyand naby durft komen.
By het gebruik van dit Bye-poeijer zyn de volgende omstandigheden in agt te nemen:
1. Men geeft den Honingbyen dit Poeijer in de Lente, als ze beginnen uit te vliegen; want in dien tyd zyn ze het allerzwakste. Ook verteren ze in dien tyd het meeste van den Honing, het welk anderzins, als ze voedzel genoeg buiten den Byekorf vinden, niet geschied.
2. De Byekorven moeten gesloten worden, zoo dra men den Byen dit Poeijer gegeven heeft; om dat ze anderzins in menigte naar buiten vliegen, voor de Byekorven als dronken neêr vallen, en als ’t eenigzins Koel is, bevriezen.
3. Men moet dit Geneesmiddel den Byen ’s avonds geven, als zynde de bekwaamste tyd, en wanneer ze van andere Roofbyen geen overlast lyden.
4. Met moet niet eenen, maar alle Byekorven, die men heeft, van dit Poeijer en Honing voorzien; met dat onderscheid nogtans, dat men den zwakken Byen meer, dan den sterkeren, geven moet. Anderzins zullen de jonge Byen, die van dit Poeijer niets krygen, zwak en kragteloos worden.
Om het kleine Bye-poeijer te maken, neemt men insgelyks gepulverizeerde Beerwortel; men mengt’er zoo veel, als men in zes maal met de punt van een mes grypen kan, in Honing, en men giet’er een weinig Brandewyn op, en geeft het dus aan de Byen. Hoewel het Groote Bye-poeijer nog beter is, voornamentlyk voor zieke Byen.
| |
Bye-rook.
Hier door verstaat men dat middel, waar door men zig voor den aanval der Byen, als men den Byekorf opent en zuivert, pleegt te beveiligen. Tot dezen Rook nu gebruikt men verrot hout van Wilgen, Populierhout, en, dat het beste van allen is, uitgeholt Lindenhout; insgelyks oud en van Vaaten afgeschraapt Pek, en oude verrotte basten van Pynboomen; of drooge kruiden, als, Orego, Dil, Byvoet, enz.
Kranke Byen berookt men met Wierook, witte Agaat-steen, Gom van Galbanum, drooge Roozen, Duizend-gulden-kruid, en gestoote Gal-appelen. Daar toe gebruikt men een Rookvat, het zy aarden, het zy van koper, met een engen hals, zynde boven vol gaten, om geene vlam te veroorzaken, en de Byen te doden, die’er ook niet in konnen vallen. Dit Rook-vat moet buiten by de Byekorf gehouden, en de rook met een Ganze-vlerk daar in gedreven worden.
| |
Bye-Zalf.
Hier mede besmeert men de Byekorven inwendig, en rondom de gaten, daar ze uitvliegen, om de Byen dies te meer daar in te lokken. Men maakt deze Zalf op de navolgende wyze: Neemt goeden Honing, en roert in dezelve een weinig versch Tarwen-bier, zoo nogtans, dat de Honing niet te dun word; schaaft’er een weinig Kamfer, Myrrhe, Zevenboom, en Melisse onder, om’er een sterk smeerzel van te maken. Insgelyks neemt goede Rhynsche Wyn, oude Mee, zeer versch en zoet Bier; mengt’er drooge vergruisde Ruit, een handvol in de Zon gedroogde Zalie, Poeijer-zuiker, Kaneel, en lange Peper by, en Bye-poeijer; kookt het met malkander, laat het koud worden, en stort het in een Glas, of verglaasde Pot; zet het in de Zon, en roert het dikwils om. Hiermede bestrykt den Byekorf boven, ook inwendig en uitwendig rondom de opening, daar de Byen uitvliegen. Of, neemt in den Herfst de beste en helderste witte Druiven, nevens den besten Honing, met Wasch en den aankleven van dien; legt het in een nieuwe en zuivere verglaasde Pot; eerst een laage Druiven, dan Honing; en zoo voorts by beurten, tot eindelyk de Pot vol is. Doet den Pot met een dekzel toe, en bestrykt hem rondom met Pap, ten einde de witte Druiven met den Honing gisten en verrotten. In de Lente neemt een schoon en fyn linnen doek, en zygt’er den Honing door, perst de Druiven wel uit, maar werpt het overblyfzel wech. Doet’er zestien oncen en vyf drachmen ongepynden Honing by; giet’er ook ruim een kanne van den besten Rhynschen Wyn op; en voorts een loot Candy-zuiker, een half vierendeel loots Kaneel, Nootemuskaat, Foeli, witte Gember, van elks een half loot; een weinig Anys, Sint Jansbrood, Kamfer, Zoethout, Balzem, Everwortel, Klaver, Thym en Melisse. De Kruiden en Speceryen moeten fyn gesneden en onder den Honing en Wyn gemengt, en omgeroert worden; dus vangt het wederom aan te gisten, en mengt zig met malkander. Venkel en wilde Thym of Quendel zyn ook aangenaam van reuk voor de Byen, voornamentlyk als beide gepulverizeerd en in deze Zalf gemengt zyn. Men moet deze Zalf zetten op een plaats, die nog te koud, nog te warm is; voorts moet men ze zuiver houden; en’er geen Vrouwmensch ten allen tyden laten by komen.
| |
Bye-Zwerm.
Dus noemt men de Vlugt van jonge Byen, die met haar jonge Koning uit haar oude Quartier verhuizen, en zig van de oude Byen afzonderen, om elders haar verblyf te zoeken. Zoo vele als’er nu op eenmaal uitvliegen, die worden een Zwerm genaamt. Daar zyn Byekorven, welke veel Broedzel, en bygevolg meer dan een Zwerm uitleveren. Maar aangezien deze daar door te zwak worden, en dus zelden voort komen, moet men hen het veel Zwermen dus verleeren, dat men een of twee Honingkoeken uit zodanig een Byekorf neemt, en de overige Koningen of derzelver Broedzel afzondert. | |
| |
In Mey heeft men de beste Bye-Zwermen; die van Juny zyn zwakker; maar die na St. Jan komen, daar kan men weinig staat op maken. De Voor-Zwermen leggen zig eenige dagen voor henen voor de Byekorven, en zwermen doorgaans voor de Middag, van negen tot twaalf uur. De Na-Zwerm komt na de Middag van een tot drie uur. Als de Zwerm-uuren daar zyn, leggen zig de Byen in een groote menigte voor den Korf, maken een groot Gedommel, als een teken, dat ze willen opbreken, en vliegen in een groote menigte rondom den Korf, tot dat de Koning daar uit te voorschyn komt, die van den ganschen Zwerm gevolgt word. Maar aangezien ze niet alle op eenmaal konnen uittrekken, zoo blyft de Koning zig zoo lang voor den Byekorf in de Lugt onthouden, tot dat de geheele Zwerm by een is; als wanneer men ze met het slaan op een Koperen bekken volgt, tot dat ze zig aan een Boom zetten. Dog ingeval ze niet neder komen, maar in tegendeel nog hooger vliegen, zoo dat men bedugt is, of ze niet wel de Vlugt zullen nemen, maakt men het Bekken-geklank sterker, of men werpt Zand, dog zonder steentjes, onder haar, of men spuit Water naar boven; als wanneer ze menende, dat het regent, niet verder vliegen, maar genootzaakt worden, den naasten Boom tot haar verblyf te nemen. Zoo dra men derhalven bemerkt, dat de Honing-byen zig aan een zekeren Boom of Tak zetten, of schoon nog zommige rondom zwerven, dan moet men niet verzuimen, ze op te vangen.
Daar zyn Bye-zwermen, die den vlugsten Koning niet hebbende, wel tot aan den Avond vertoeven; andere daar en tegen nauwelyks een half uur; weshalven men’er snel by moet zyn. Maar ten einde men den Zwerm niet opvange, ten zy de Koning daarby is, moet men anmerken, wanneer de hoop der Honing-byen, zig zamen aan den Boom zettende, grooter word; want dat is een onfeilbaar Kenteeken, dat’er de Koning by is; dog ingeval de hoop kleiner word, moet men verzekert zyn, dat men vergeefsche moeite doen zoude.
Het gebeurt dikwils, dat de Honing-byen uitvliegen, en zig aan een Boom zetten, wanneer kort daarna Onweder en Plasregen volgt; als wanneer men ze met Lakens, Ryskens en anderzins, zoo veel als mogelyk is, bedekken moet; dog zoo dra het Onweder voorby is, moet men ze opvangen. Dit zoort van Byen blyft graag. Als men nu de Byen wil opvangen, neemt men een Zeef, en legt kleine Ryskens van Linden, of andere Boomen, die groot loof hebben, daar in, bedekkende den ganschen bodem van het Zeef met loof; en daarmede nadert men tot den Bye-Zwerm, houdende het Zeef met de linker hand regt daar onder, en latende een ander het Zeef ook vast houden; maar in de regte Hand houd men een staf, waar aan een klein linnen doekje hangt. Alsdan laat men door iemand een harden slag op den tak, waar aan de Byen hangen, doen, ten einde de Byen in het Zeef vallen. Dit geschied zynde, dekt men ze met het linnen toe, en schudt ze zagtkens in den Byekorf. Of men neemt in plaats van een Zeef een langwerpige, voor spits toelopende Tobbe, om de Byen daar uit gemakkelyker in den Korf te schudden. Voorts moet men zeer zagtkens in het opvangen te werk gaan, als wanneer zer graag in de Byekorven blyven, daar ze anderzins ruw en hard gehandelt zynde ligtelyk wederom vervliegen en nooit wederkeeren.
Ingeval de Byen zig aan kleine en tedere takjes zetten, doet men aldus: Men snyd alvorens het uiterste van het takje, daar geene Byen zitten, zagtkens af; dus doet met ook met het takje, daar de Byen aan zitten; en legt ze zagtkens de eene voor, de andere na in den Korf, tot dat zy’er zamen in zyn. Eindelyk laat men iemand een stam of tak boven vast houden, en snyd dus den tak, daar de Byen aan leggen, beneden insgelyks zagtkens af, doet ze in den Korf, sluit hem toe, en plaats hem naar behoren.
Om te verhoeden, dat’er in ’t afnemen van de takken geene Byen op de Aarde vallen, en vertreden worden, spreid men’er een linnen Laken onder; als wanneer ze zonder zig te vertoornen wederom opvliegen. Alwaar zig een Bye-zwerm aan hegt, aldaar moet hy ook in den Korf gevat worden, en nog op dienzelven Avond, of immers ’s Ogtens daarna, vooral eer de Byen uitvliegen, ter plaatze, daar hy blyven zal, hoewel niet al te na by den ouden Byekorf, daar zy uitgevlogen zyn, om dat ze daar aan gewend zynde wederom in dedelve vliegen zouden. Het zy nu, dat ze de oude Bye-zwerm verdraagt, het zy ze dezelve dood byt, de nieuwe Byekorf word verzwakt.
Men moet den Byekorf naar de grootte van den Zwerm nemen, want kleine Bye-zwermen worden in groote Korven treurig; gelyk groote Bye-zwermen in kleine Korven benauwt zitten, en weinig voordeel doen konnen. Als de Zwerm in den nieuwen Byekorf niet wil blyven, maar andermaal uitvliegt, moet men hem met een Zeef wederom opvangen, en in koud Water dompelen, en na het afdruipen andermaal in den Byekorf zetten; als wanneer geen eene Bye den Korf zal verlaten. Wanneer de tyd der Bye-zwermen aannadert, moeten alle struiken en laag Gras omtrent de Byekorven wechgenomen worden, Ook doet men wel, als men den grond voor de Byekorven een stuk weegs met Planken belegt, of wel een linnen doek op de grond spreid, ten einde de Bye-Koning by ongeluk in het uitvliegen nedervallende, gekent en opgenomen worde. Als een Huisvader twee of drie Bye-zwermen van ieder Byekorf ontfangt, dan heeft hy geene reden, om te klagen. Want meer, dan drie Zwermen uit een eenige Byekorf zyn een zeker teken van den ondergang, zoo wegens gebrek van Voedzel, als Warmte omtrent de oude Byen.
honing-dauw. Dus noemt men een Ongemak, waar van doorgaans in de Lente, wanneer de Graanen opschieten en bloeijen, voornamentlyk wanneer dezelve zeer geil en weelderig staan, insgelyks de al te weelderig uitbottende en | |
| |
bloeijende Boomen, als mede de Boonen en andere Peulvrugten, worden aangetast. Hoewel het zonderling is, dat dit ongemak van Honingdauw niet doorgaans op een plaats gevonden word, maar een zekeren streek houd, en wel een zekere zoort van Boomen meer dan andere, ja zelfs zomwylen maar de eene zyde der Boomen aantast. Dus heeft men aangemerkt, dat de Nooteboom geheel en al van den Honingdauw bevryd blyft. Ook word dit ongemak in het eene Jaar meer dan in het andere, maar voornamentlyk en allermeest bespeurt, wanneer op een voorgaande Regen onmiddelyk Zonneschyn en Hitte volgt. Waarom men daar voor houd, dat de Honingdauw uit de Lugt valt. Hoe het zy, hy zet zig aan de Bloessem en uitspruitzels der Boomen, en andere Gewassen, als een klevende Stoffe, pakt eenigzins het hert van de bloessem zamen, waardoor hen de groeijende kragt word benomen, en zy of verwelken, of de bladen, zoo ze niet afvallen, bruin-geele vlekken bekomen.
Op deze wyze blyft de Honingdauw eenige dagen lang op de Boomen en Graanen leggen, immers zoo hy niet door een kort daarop volgende Regen wederom afgespoelt word. Anderzins groeijen’er kleine Wormpjes van, die de bladen doorknagen, en doen afvallen. De Graanen maken’er een Misgewas van, en worden Brandkoorn.
De smaak van dezen Honingdauw is zoo zoet als Honing, hoewel met eenige Scherpigheid gemengt. Waarom’er de Byen zeer op aazen, zoekende nogtans den witten Honingdauw uit, en laten den geelen, als nadeelig voor hen, onaangeraakt.
De Schaapherders merken den Honingdauw als een schadelyk Gift der Schaapen aan, zoo dezelve op het Gras gevallen is.
Wat den oorsprong van den Honing-dauw aangaat, de Natuurkenners zyn het met elkander niet eens; want zommigen leiden hem af van een kwaade Constellatie der Sterren, andere van de Aarde en Lucht, nog anderen van het Gewas zelve; welk laatste gevoelen tegenwoordig wel het allergemeenste is, aangezien de boven gemelde omstandigheden daar uit best verklaart worden. Hoewel Aarde en Lucht, en het daar uit ontstaande weder ook het hare toebrengen.
hoofd. Wy zullen hier in het byzonder van het Hoofd des Menschen spreken. Men verstaat’er door al het zamenvoegzel boven het eerste Wervelbeen. Het hardste en digtste deel van het Hoofd is het Bekkeneel of Herssen-pan, bestaande uit zeven zamengevoegde Beenen, die de Herssenen bedekken en bewaren. Zy zyn door naaden zamengevoegt, om niet alleen een doortogt te geven aan de Vaten, maar ook aan de Dampen en Uitwaassemingen; en om te beletten, dat een Scheur van een dezer Beenen niet mede gedeelt word aan de andere.
Het Been beginnende van de Neus, tot midden in ’t Hoofd, word het Kroon-been genaamt; om dat’er gelyk als Kroonen op gezet worden, dat, het welk gaat tot aan den Nek, twee andere Opperhoofds-beenen, en twee Steen-beenen, dus genaamt wegens hunne hardigheid; en eindelyk het Wiggebeen, waarop het gansche Hoofd steunt. Alle deze Beenen zyn van buiten met een dikke huid, genaamd het Panvlies, bedekt; en van binnen zyn’er twee, van welke de eerste aan de Herssenpan vast zynde genaamt word dura Mater of dikke Herssenvlies, de tweede pia Mater, of het dunne Herssenvlies, zynde veel dunner als het eerste, en bedekkende de geheele Herssenen.
Het is niet zonder reden, dat de Natuur, of liever God, zoo wyslyk voor de bescherming der Herssenen gezorgt heeft als moetende zyn niet alleen de oorsprong der Dierlyke Geesten, het beginzel der Zenuwen, het beginzel van het Gevoel en Beweging, maar ook de Zetel en Woonplaats der redelyke Ziel. Boven dien is het geschikt om de Herssenen te besluiten, zynde een Merg, onderscheiden van dat der Beenderen, en waar van de helfte het voorste, de andere helfte, welke digter is, het agterste van het Hoofd besluit.
De Herssenen hebben vier holligheden of groefjes; twee naar ’t voorhoofd, te weten, een ter regter, en een ter linker zyde, van elkander gescheiden door een kleine portie der voorherssenen, vervult en doorweven met Adertjes, en omringt van een dun vliesje; hebbende twee Leiders, alwaar de Levens-geesten geformeert worden; de eene gaat naar de Neus, om de verscheidenheid van reuk te ontfangen, en terzelver tyd de Lucht in te trekken, en wederom uit te laten. De tweede gaat tot een derde, om de Levens-geesten derwaarts te brengen. Deze is onder de twee eerste, en heeft insgelyks twee leiders; door de eene loopen de Fluimen tot de Slymklier; door de andere worden de Levens-geesten gebragt tot de vierde, zynde in het agter-Hoofd, en hebbende twee leiders, waar door de Levens-geesten voort gedreven worden.
Daar zyn Geneesheeren, die geloven, dat het gemeen begrip zynen Zetel in de eerste Herssengroefjes heeft; de Denkbeelden, Inbeelding en Overdenking in de tweede; en de Geheugenis in de derde. Anderen zyn van een tegengesteld oordeel. Dog het lust ons niet, in deze geschillen te treden; maar wy merken alleenlyk aan, dat het Hoofd, hoewel het voornaamste deel des Menschelyken Ligchaams, en het aanzienelykste van allen geplaatst, nogtans zyne Zwakheden en Gebreken onderhevig is, zoo inwendige, als uitwendige.
De Hoofd-smerten van binnen onderscheiden zig naar de deelen of plaatzen van het Hoofd, die daar van aangetast worden; want ingeval de Vliezen worden aangetast, ontstaat door derzelver gevoeligheid de Hoofdpyn; zyn het de holligheden en leiders, of buizen, door welke de Levens-geesten in de werktuigen der Zinnen verspreid worden, alwaar een gebrek van gevoel of beweging ontstaat, daar zal op volgen een Beroertheid, of Vallende Ziekte, lammigheid, of draijing in ’t Hoofd, Nachtmerry, of Zinkingen. Word eindelyk het wezen der Herssenen zelve aangetast, alwaar het Begrip, Inbeelding en Geheugenis huisvest, daar moet noot- | |
| |
zakelyk een Onzinnigheid, Droefgeestigheid, of Slaapziekte uit onstaan.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit een overvloed van Bloed.
Teikenen. Men ontdekt de teikenen van Hoofdpyn, ontstaande uit een overvloed van Bloed aan ontsteken Gezigt en Oogen, aan de opgespanne Aderen, hardslaande Pols, roode en dikke Pis, die onder het Watermaken gelyk als kookt.
Oorzaake. Deze zoekt men of in de buitenspoorigheid van de Wyn, in het smullen en brassen, of ontydig gebruikt Bad, hevig Zweeten, door een overmatige oeffening, of in het overtollig Bloed.
| |
Genees-middelen.
I. Jonge Lieden zyn’er meer aan onderworpen als bejaarde; waarom men dezelve ook vrypostiger en meermalen moet doen Aderlaten, als de anderen; en hen voorts ververschen met Limonade en Koeldranken, gemaakt van Reinet-appelen, Gerst en Hondswortel; met een Julep, gemaakt van Latou-zap, Porcelein of Zuikery, waar in ontlaten is een once Siroop van Nenuphar, of van Violetten, nevens vier of vyf droppelen Zwavel- of Vitriool-geesten. Ook geeft men hen van tyd tot tyd een Klisteer, bestaande in een afkookzel van eenige Moeskruiden, nevens gemeenen Honing, en eenige lepel vol Wyn-azyn. Om den derden of vierden Dag moet men ze doen purgeeren met anderhalve once Cassie, gesmolten in twee roemertjes Wey, of met een once Catholicon duplex, ontlaten in een glas Water van Zuikery of Latou.
In den tyd, als men deze middelen gebruikt, moet men op het voor-hoofd leggen een linnen doek, nat gemaakt in ’t zap van Wilgen, of Weegbree, Porcelein of Moerellen, met een weinig Azyn daaronder gemengt.
Ingeval de Hoofdpyn na verloop van vyf dagen nog duurt, kan men een Neusbloeden verwekken, met daar in een Varkens-borstel te steken, of men kan een Ader van ’t Voor-hoofd openen; voornamentlyk zoo de pyn uit het agter-hoofd ontstaat.
Men kan zig bedienen van verdoovende middelen, latende dezelve veel liever rieken, als op te leggen; of men kan een jong Hoen of jonge Duif in twee stukken snyden, en dezelve warm op het Hoofd leggen. Of men neemt een once Roozen-olie, een halve once Wyn-azyn, twee oncen Water van Porcelein of Latou; men doopt’er een linnen doek in, en legt het op ’t Voor-hoofd.
II. Die wat bejaarder zyn, moeten minder Adergelaten worden, zettende hen liever Bloedzuigers agter de Ooren; ook laat men ze meer purgeeren, als de anderen, het zy met Manna, het zy met Tabletten de succo Rosarum.
III. Vrouwen en jonge Dogteren moet men behalven de boven-gemelde Genees-middelen ook op de Voet Aderlaten, ingeval ze ongeregeld zyn.
| |
Van de Eet-regel.
Men moet hen Rundvleesch en Schaapevleesch onthouden; insgelyks Duiven en Eyeren. Hun nat moet toegemaakt worden met Latou, Porcelein, Zuuring, Kappers of Oranje-zap. Zy moeten een behoorlyke rust nemen, en zig onthouden van onmatige oeffeningen; alle bekommernis en verdriet van zig verbannen; een wandeling doen voor de Maaltyd, en daar op rust nemen.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Gal.
Kenteikenen en Oorzaken. Honger, Gramsteurigheid, Waken en Vermoeijen, Dampen van Wyn, en al het gene de Gal vermeerderen en gaande maken kan, veroorzaakt deze Hoofdpyn; en hier van worden meest aangetast menschen van een oploopend Temperament, in een warm Saizoen, als ze in de kragt van hun Leven zyn, en daarby zeer neerstig, het zy met te Studeeren, of eenige andere Bezigheden. Deze zyn bleek van Aangezigt, bitter van Mond, droog van Tong, Lippen en Neusgaten. Deze Hoofdpyn verandert zomwylen in scheele Hoofdzweer, tastende dan de regte, dan wederom de linke zyde aan.
| |
Genees-middelen.
Om deze Hoofdpyn schielyk te hulp te komen, moet men aanstonts een Aderlating ondernemen, zynde de Lyder alvorens geklisteert met een gemeen afkookzel, waarby gevoegt is Honing van Nenuphar, en eenige lepel vol Verjuis of Wyn-azyn. ’s Avonds moet hy nemen een Koeldrankje gemaakt van Zuikery- of Porcelein-zap, Siroop van Appelen of Nenuphar, nevens vier of vyf droppelen Sulfer- of Vitriool-geesten op ieder Glas.
Ingeval de pyn na den derden Dag nog aanhoud, moet men op den vierden Dag wederom een Aderlating ondernemen; en op den vyfden dag moet de Lyder een Braakmiddel nemen, het zy met twee oncen Braak-Wyn, het zy met drie of vier grein Crocus Metallorum, gelyk de Scheikundigen gepulverizeerde Ertzen noemen, of Wynsteen om te braaken. Of men neemt een handvol Radys, even zoo veel Yzop; men kookt het zamen in anderhalf pint Water tot op de helfte af; by vier oncen van dit afkookzel voegt men een once Honing, ende een lepel vol Wyn-azyn; en laat het den Lyder drinken. Ingeval dit middel van weinig uitwerking is, kan men zoo dikwils, als nodig is, herhalen. Anderzins kan men nog een once Olie, twee oncen zap van Zuuring, ende een once Honing in een Glas met lauw Water mengen, ende het den Lyder te drinken geven.
Twee dagen na de Braaking moet de Lyder purgeren met een once Cassie, een drachme Cremor Tartari of gezuiverde Wynsteen, het zy als een Bolus ontlaten in een glas Wey, of met een once Catholicon duplex, ontlaten in Kalfs- of Hoedernat, of in een Koeldrank.
Men moet hem eens en andermaal door de Neus doen opsnuiven het zap van Prei, of van Vlierbladen, gemengt met een weinig Honing, of Vleeschnat zonder Zout. Drie uuren voor het Avondmaal | |
| |
moet de Lyder nemen een drachme Driakel, met even zoo veel Conserf van Ossetong. Zoo de Hoofdpyn niet overgaat, moet men vier grein Opium met zeven of agt lepel vol zap van Weegbree, Roozen, of Beteunie doen afweiken, en’er hem van tyd tot tyd iets van laten opsnuiven; ook moet men een linnen doek, daar in nat gemaakt, hem op het Voor-hoofd en den slaap van ’t Hoofd leggen. Of men weikt vier of vyf korlen Kamfer in zap van Latou, of Morellen, of Porcelein; men maakt’er een linnen doek in nat, en legt het op ’t Voorhoofd. Die verdragen konnen, dat ze gekopt worden, zullen’er veel eer van verlost zyn, zoo wel, als die een Bad gebruiken.
| |
Eet-regel, en Levens-wyze.
De Lyder moet zig, zoo veel als mogelyk is, wagten voor vermoeitheid van Geest en Ligchaam. Hy moet geen droog Vleesch eten, maar Vleesch van goed Zap, dog dat gene Dampen verwekt. Van hoedanige Peulvrugten hy zig insgelyks moet onthouden. De Wyn moet met veel Water gemengt worden, of de Lyder moet zuiver en enkel Water drinken, of Appel-drank, of dunne Bier.
Het Vleeschnat moet toegemaakt worden met Latou, Porcelein, Zuuring, Verjuis en Spinasie. Appelen, Meloenen, Pruimen, en Perziken zyn ook niet kwaad. Vrouwen, die Zwanger zyn, moeten zig niet ligt doen Aderlaten, of Purgeeren; nog jonge Dogteren omtrent den tyd van hare Maandstonden.
| |
Hoofdpyn, ontstaande van Slym.
Oorzaken. Enkele Fluimen zyn geen oorzake van deze Hoofdpyn, maar als ze onmatig zyn; en dus zyn ze menigmaal een Voorboode van dodelyke Ziekten, als Beroertheid, Lammigheid, Slaapziekte, enz.
Deze overtollige Fluimen ontstaan dikwils uit lang slaapen, lui en ledig Leven, Dronkenschap, en veel Vleesch eten.
Teikenen. De voorloopers dezer Hoofdpyn zyn een zware pyn in ’t Agter-hoofd, beginnende veelzins ten drie uuren na Middernagt, en duurende tot negen uur voor de Middag. Men droomt van Water, Regen en Rivieren; het Aangezigt is bleek; de Oogen zyn gezwollen; de Zinnen zyn gelyk als stomp; men moet zonder ophouden rogchelen; het Water, dat men maakt, is bleek en slymig; de Pols langzaam en zwak, en de Buik zeer slap.
Ingeval de Fluimen zoet zyn, is het gene men uitwerpt, bleek of liever wit, met oprispingen gepaart, en de Maag na het eten en drinken gelyk als vermoeit. Zoo ze ziltig zyn, is de Mond droog, en zonder Eetlust, maar altyd een genegentheid om te Braaken, Puistjes op het Voorhoofd, en het Water geel. Zyn de Fluimen zuur, dan zyn ook de Oprispingen scherp. Zyn ze gelyk als verglaast, is het gene men uitwerpt, smakeloos, dik, en helder, gelyk Kristal; en de Afgang is gelyk schuim.
| |
Genees-middelen.
Wil iemand zig tegen diergelyke Hoofdpyn beveiligen, hy heeft maar een andere levenswyze te aanvaarden, purgerende telkens by donkere Maan met Manna, of Pillen van Aloë, of van Lorkenzwam, (Agaricum) of Engelwortel; (Angelica) die men voor het avondmaal neemt; of met een halve once Koekjes van Citroen, of van Dalen.
In den tusschentyd van het Purgeren moet men den Lyder ’s morgens nugteren een drachme Driakel of Orvietaan, in een weinig Wyn afgeweykt, geven. Maar ’s avonds te bed gaande moet hy het navolgende Liqueur gebruiken:
Neemt een handvol Jenever-beziën; een handvol jonge Zalie, gedroogt; een handvol Yzop, en Rosmaryn; een handvol Bloessem van Vlier, en anderhalf douzain Kruidnagelen. Laat dit zamen in twee pint Brandewyn aftrekken, nevens een pond Zuiker. Stopt de Vlesch digt toe, en geeft hem telkens een lepel of twee vol.
Men kan ook een Poeijer nemen op de wyze van Tabak, bestaande uit twee vinger-greepen Gember, Zalie, Ruit en Marjolein, met een half douzain Kruidnagelen. Ingeval men zodanig een Poeijer niet kan magtig worden, moet men de gemelde Kruiden op een halve pint witte Wyn laten aftrekken, en’er ’s ogtens uit de holligheid van de hand van opsnuyven.
Ook kan men den Lyder ’s ogtens, zoo dra als hy opstaat, laten kauwen, het zy Zalie, het zy Kruidnagelen, of Quyl-wortel, of Staphys agria, (Luiskruid) doen nemen; of zig met een pen, het zy van een Hoen, het zy van een Kalkoen, in de Keel doen steken, waar op onfeilbaar een menigte slym den mond zal uitloopen.
Het gebruik van een afkookzel van Busboom of Zalsa Paril, tot een glas of twee ’s ogtens en ’s avonds is zeer goed voor deze ongesteltheid.
Men moet den Lyder van tyd tot tyd Spaansche Vliegen agter de ooren leggen, of pleisters van Beteunie op de Kroon-naad; of van Pek tusschen de Schouderbladen, of een Fontanel in de Nek, of op den Arm, of de Schenkel.
Anderzins kan men ook Geers, Anys en Venkel met een weinig Zout in een Pan braden; en het zamen in een Kussentje naaijen, en het dus op ’t hoofd leggen.
Men moet altijd een aangename reuk by zig hebben, gelyk Oranjen, Citroenen, met Kruidnagels bespikt; Eau de la Reine, Balzem, en diergelyke.
| |
Eet-regel, en Levens-wyze.
Men moet Wyn met Water gemengt drinken, of veel liever droog, als nat Vleesch eten, zynde toegemaakt met Peper, Nootenmuskaat, Kruidnagelen, en Mostaart. Na de Maaltyd moet men een weinig Rossolis, Spaansche Wyn, of Alsem-wyn nemen. Anderzins gebruikt met het navolgende Maag-poeijer:
Neemt Anys, Venkel, Kaneel, van elks twee | |
| |
drachmen; Komyn, Galiga, Lisch, van elks een drachme; zes Kruidnagelen. Pulverizeerd het wel zamen, en mengt het met vyf oncen Poeijer-zuiker.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit Droefgeestigheid.
Teikenen. Deze Hoofdpyn veroorzaakt een verward Verstand, neemt de Geheugenis wech, verdooft de kragt der Levens-geesten, dreigende daar-en-boven veelderlei ongemakken.
Diegenen, die’er doorgaans aan onderworpen zyn, hebben een benauwde Borst, en donkere kleur, gespanne Aderen, een zwakke en diepe Pols. Zy zyn ruiger, dan andere Menschen, en daarby mager en dor; slapende met veel ongerustheid, onder geduurige naare Droomen.
Oorzaken. Deze hoofdpyn tast dikwils aan die genen, welke genezen zyn van Aambeyen, of die een oud Gezweer hebben laten toestoppen. Zy overvalt ook Vrouwen en jonge Dogteren, welker Maandstonden haren loop niet hebben, het zy by ongeval, het zy door ongesteltheid der vogten.
| |
Genees-middelen.
De middelen boven gemeld tegen de Hoofdpyn, ontstaande uit Slym of Fluimen, konnen hier ook te passe komen. Men moet ondertusschen aanmerken, dat, ingeval’er een opstopping van Aambeyen of Maandstonden geweest is, men eerst op den Arm, daarna op de Voet moet Aderlaten. Als men vervolgens het gemak heeft, moet men zig baden, het zy in een Rivier, het zy t’ Huis; men moet nog Look, nog Uyen nuttigen, ook geenerlei Tuin-gewassen, die de Herssenen konnen aandoen.
Men kan voorts den Lyder doen purgeren, het zy met een Catholicon duplex, of met een mengzel van Zenebladen, Myrobalanus, Epithymum, of Mos van Thym, Viltkruid; of ook Pillen van Duivekervel, Lorkenzwamme of Aloë.
Men moet een open Lyf houden, doende in zyn eerste Vleeschnat twee lepel vol Maluwe-zap, of een lepel vol Brandewyn in twee lepel vol Water mengende, en nugteren drinkende.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit een ontsteltenis der Herssenen.
Oorzaak en Teikenen. Als de Herssenen van een koude en vogtige Ongesteltheid zyn aangetast, is het Aangezigt bleek, en dikwils daar-en-boven gezwollen, zoo dat het Hoofd zwaar is, met een geduurige Slaap-lust, en Loomigheid in al zyn doen; terwyl ondertusschen zonder ophouden een slymerige stoffe door de Neus en gehemelte uit de Herssenen vloeit.
| |
Genees-middelen.
Om deze ongesteltheid te verdryven, moet men zig van middelen bedienen, waar door de koude en vogtige ongesteltheid getempert word; hoedanige zyn, Engelwortel, wilde Galigan, Speerkruid, Peonie, bladen van Beteunie, Vlier, Sleutelbloemen, en Melisse; het zaad van Anys en Venkel, Lauwrier en Jeneverbeziën, nevens de bloessem van Lindeboomen, Duizendguldenkruid, en Lelien der Dalen, of Leverkruid.
De Aderlating word zeldzamer gebruikt in deze omstandigheden, als het Purgeren, ten zy het een volbloedig Ligchaam is. De ingredienten van het Purgeer-middel zyn boven gemeld, tot een afkookzel gemaakt; waar in drie drachmen Senebladen moeten afgetrokken worden; voegt men daarby een halve drachme gepulverizeerde Hermodactylus; of neemt een drachme van het zelve Poeijer, met een weinig Siroop van witte Roozen, en maakt’er Pillen van. Gebruikt voorts de Genees-middelen voor de Fluimen, waar van boven gewag gemaakt is.
Dit Purgeer-middel eens en andermaal gebruikt hebbende, moet gy in ’t byzonder die middelen gebruiken, die de Herssenen zuiveren, en die derzelver vogten door Neus en Mond ontlasten.
Men ontlast de Herssenen door de Neus, als men Marjolein en Vlierbladen in Water kookt, nemende van dat afkookzel vier oncen in vier lepel vol witte Wyn. Doet hier van in de holligheid der hand en snuyft het op.
Neemt tenzelven einde twee drachmen Hermodactylus met bladen van Beteunie en Guichelheil met roode bloessem, kookt het zamen in een vierendeel pints Water tot op de helfte af, daarby voegende vier lepel vol witte Wyn, om het door de Neus op te snuyven.
Nies-middelen konnen ten zelven einde gebruikt worden. Pulverizeerd Rosmaryn en Marjolein-bladen; doet by een drachme twaalf grein gepulverizeerd Nieskruis, om het op te snuyven.
Niets is gemakkelyker tot een Nies-poeijer te gebruiken, als gedroogde en gepulverizeerde Bloemen der Dalen.
Ook ontlast men de Herssenen met ’s morgens nugteren te kauwen wortel van Bertramkruid, Engelwortel, Speerkruid, Meesterwortel, schillen van Oranjen en drooge Citroenen; Lauwrier-bladen en Jeneverbeziën. Wil men ze gemakkelyker kauwen, men kan ze in Zuiker wentelen.
Ook kan men ten zelven einde een Gorgeldrank maken, kookende de bovengemelde Wortelen, Schillen en Bladen in Honing-water.
Diegenen, dewelke met deze koude en vogtige ongesteltheid der Herssnen behebt zyn, en gewoonlyk Tabak rooken, moeten daarby blyven, zoo met dezelve te kauwen, als om te niezen. Neemt twee drachmen Tabaks-bladen, en twee drachmen Engelwortel; pulverizeerd het zamen, en mengt het met goeden Honing, om’er koekjes van te maken.
Men moet aanmerken, dat alle deze middelen, geschikt om door opsnuyven te gebruiken, van geen gebruik zyn, ingeval van het minste ongemaak der Neus, het zy Polypus, het zy Neusbloeding; of ook zoo de Lyder met draijingen van ’t Hoofd, | |
| |
Vallende Ziekte, Zinkingen op de Oogen, of anderzins, behebt is. De ontlasting der Herssenen door de Mond is veel veiliger. Hoewel diegenen, die zwak van Borst zyn, de Zinkingen uit de Herssenen veelzins ondervinden zig aldaar te ontlasten.
| |
Algemeene Aanmerkingen nopens allerlei zoorten van Hoofdpyn.
I. De oorzaken van Hoofdpyn zyn of inwendig, of uitwendig. Inwendig door een gebrek der Herssenen. Uitwendig door een groote Hitte of Koude ; door iets te eten of te drinken; door een slag, stoot, of anderzins.
Om te weten of het Kwaad inwendig schuilt, moet men het Haayr kammen; als de pyn onder het kammen vermeerdert, is de oorzake van binnen. Maar ingeval men de hand op het Hoofd legt, daar het zeer doet, en de pyn vermindert, is ’t een teiken, dat de oorzake uitwendig is.
II. By allerlei Hoofdpyn, het zy die ontstaat uit Hitte, Koude, of eenige andere toevallen, moet men zig nauwkeurig wagten, eenig middel agter op ’t Hoofd te leggen, of iets in de Ooren te steken.
III. Alle zoorten van Hoofdpyn, die een onophoudelyke smert veroorzaken, en die Slapen beletten zyn zeer gevaarlyk; voornamentlyk als men van zelfs groene Gal uitbraakt; en zoo de Geneesmiddelen niet werken, maar de pyn toeneemt, dan is het Gevaar ook grooter.
Daar is nog een andere zoort van Hoofdpyn, die Maanden en Jaaren lang duurt, van welke men den Lyder zeer bezwaarlyk kan genezen. Men heeft’er nogtans gezien, dien een Fontanel veel verligting heeft bygebragt; insgelyks een Aderlating op het Voorhoofd. Anderen hebben baat gevonden by het opsnuyven van het zap van Prey, of gepulverizeerde Beteunie, Rosmaryn en Marjolein, of Poeijer van witte Malrouw. Nog anderen zyn door het gebruik van het Adderen-nat volkomentlyk genezen.
IV. In allerlei Koortzen, zoo het Water troebel is, gelyk dat der Paarden, is het een teken van een dikke stoffe, door de Hitte gaande gemaakt, waardoor de Dampen naar de Herssenen gedreven een zware Hoofdpyn verwekken. Om welke te stillen, men rykelyk klaar Water moet drinken, of ook Limonade, Appeldrank, enz. Ook kan men een Purgatie nemen van Water en Edik, (Oxycratum) ingeval’er geene opstopping in den Onderbuik is, nog benauwtheid op de Borst; want in zulken geval is het beter een Purgeer-middel van allerlei verschillende Kruiden te gebruiken. Deze Hoofdpyn geeft of de zwakheid, of de langduurigheid der Ziekte te kennen.
Ingeval na verloop van twintig dagen de Hoofdpyn niet vermindert, en’er een Neusbloedíng, of eenig Ettergezwel naar beneden zig ontlastende op volgt, is de Lyder van de Hoofdpyn bevryd, ingeval’er Etter, Bloed, of eenige wateragtige stoffe door Neus, Mond, of Ooren geloost word.
V. Men moet als een algemeene regel aanmerken, dat, ingeval de Hoofdpyn haren zetel in ’t Voorhoofd, of in den Slaap van ’t Hoofd heeft, dezelve door de Neusgaten ontlast word, mits men het zap van Weegbree, Uyen of Prey door de Neus opsnuyft. Maar zoo de pyn midden in ’t Hoofd is, ontlast ze zig door de Mond, mits gebruikende afzettende en losmakende middelen; Gorgeldranken van Klimop, Schaapevleesch, ende een weinig Honing zamen gekookt. Zoo de pyn in ’t agter-hoofd is, moet men een Pek-pleister in de Nek leggen, en Pillen van Engelwortel voor het avondmaal tot een Purgatie nemen.
VI. Alle zwaarte des Hoofds geeft te kennen, dat’er een overvloed van Bloed is. Men gebruikt derhalven eerst een Purgatie, daarna een Aderlating.
VII. Allerlei Hoofdpyn, waarby gelyk als een Snyding gevoelt word, geeft te kennen, dat’er scherpe vogten zyn. Men moet een verversching maken met een Purgatie van allerlei Moeskruiden, en gemeene Honing; voorts een Koel- of Gerstedrank voor den Dorft. Men doet twee of driemaal een Aderlating op den Voet, en, ingeval de pyn niet vermindert, ook op den Arm.
VIII. Alle Hoofdpyn, die de Pols sterk doet slaan, is een teken van een groote ontstekïng. Men gebruikt’er de bovengemelde middelen voor. Boven dien moet de Lyder ook het Zog van een Vrouw, of olie van Víoolen door de Neus opsnuyven.
IX. Zoorten van Hoofdpyn, ontstaande uit een Sympathie van het Hert, of Middelrift, Maag, Lever of Milt, Nieren of Lyfmoeder, Ingewanden of eenig ander deel, worden door byzondere toevallen onderscheiden.
X. Om te weten, of de Hoofdpyn ontstaat uit een Sympathie van het Hert, of van het Middelrift, gevoelt men dikwils een Onmagt of Hertvang, een opgespannen Pols, een gebrek der Zinnen, Aamborstigheid. Van de Genees-middelen daar voor zie beneden op onmagt.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Maag.
Ingeval dezelve ontstaat uit een overvloed van Slym, gaat de Appetyt of Eetlust over, en de Spyze word bezwaarlyk verduwt, men bespeurt een zwakheid door het gansche Ligchaam, gepaart met een groote ongerustheid; maar ingeval ze uit de Gal ontstaat, heeft men een groote bitterheid in de Mond; met een geduurige Braakluft, Stekingen en Bevingen. Het een en het ander ongemaak word genezen, met twee of driemaal te braken, en daarna den Lyder iets te doen nuttigen.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Lever.
Men gevoelt Pyn ende een zwaarte aan de linker Zyde; het Water, dat men maakt, is rood of geel, en de Afgang zeer kwaadaartig.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Milt.
De Pyn bezet alleen de linke zyde van het Hoofd. | |
| |
Zomwylen gaat ze na de Maag. Deze Pyn gebeurt zelden, zonder dat’er de Lever mede iets toe doet.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Nieren.
Deze ontstaat dikwils door een kwaade gesteltheid der Nieren, welke zig openbaart door een zwaarte ende ontsteking. De Pyn zet zig doorgaans in ’t agterste van ’t Hoofd.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Lyfmoeder.
Deze Pyn is op beide zyden van de slaap des Hoofds, en van de Nek. Zy gebeurt, wanneer de Maandstonden of opgehouden worden, of staan te komen, of ook na het Baaren.
| |
Hoofdpyn, ontstaande uit de Darmen.
Als men bemerkt, dat de Darmen ontroert worden door Winden, of geprikkelt door Wormen, of eenige andere stoffe, klimmen de Dampen naar boven, en veroorzaken zomwylen een Vallende Ziekte. Men ontdekt ook, dat hoe meer men rogchelt en spuwt, hoe de Adem stinkender is, in de Mond en Neus veel Etterzweeren komen, en zoo dra deze vogten of deze Wormen zig beginnen te bewegen, en te byten, zal men bemerken, dat de Hoofdpyn zig vermeerdert.
Genees-middelen hiervoor vind men by ieder byzonder Artykel aangeteikent.
XI. Daar zyn vele Menschen, die over Hoofdpyn klagen; maar ingeval zy de oorzaak daar van onderzogten, zy zouden ondervinden, dat het veel meer de Studien, of Speelen, of eenige andere onmatige oeffeningen waren, als eenige ongestalte des Ligchaams.
XII. Ingeval in een hevige Koorts, en omtrent den tyd van de Crisis het Water helder en doorschynend is, is het een teken, dat dezelve naar de Herssenen slaat, en bygevolg Hoofdpyn verwekt.
XIII. Na een hevige Koorts, zoo de Hoofdpyn blyft aanhouden, dan is de Natuur te zwak, om het kwaad te boven te komen; waar uit dan ontstaat of een raazende Koorts, Slaapkoorts, Beroertheid, Lammigheid, Dulligheid, Doofheid, of Blindheid. Met een woord, het een of het ander kwaad zal’er op volgen, naar mate zig de heete of koude stoffe ontmoet.
XIV. De Hoofdpyn volgende op Stuiptrekkingen, Aposteunie, Koorts, verdraaijing der Oogen, en die den Appetyt en Slaap wechneemt, is dodelyk.
Zoo de Hoofdpyn door een Slag ontstaat, of door een Val, of Kwetzing, moet men een ervaren Heelmeester om hulp verzoeken,
Alle Wonden van ’t Hoofd, die tot het Panvlies doordringen, zyn gevaarlyk, nog meer, als ze gaan tot het dikke Herssen-vlies, (dura Mater) maar die tot het dunne Herssen-vlies (pia Mater) doordringt, is dodelyk.
In zulke toevallen en Hoofdpyn moet men nooit eenig Braakmiddel geven.
Zoo de Hoofdpyn ontstaat uit een Vergift, dat zig door de vaste delen heeft verspreid, moet men deze navolgende Genees-middelen in ’t werk stellen:
Neemt om den anderen Dag een Purgatie, bestaande uit een once Cardebenedict, of een halve once Aloë, met drie lepel vol Ajuin-zap, ende een afkookzel van Maluwe, Muurkruid, Beteunie, Wynruit, Orego, en Kattekruid.
Men kan den Lyder laten purgeren drie of viermaal, na een tusschen-pooze van twee of drie dagen, met tien drachmen van Catholicon duplex, twee drachmen Hamech, in een Infusie van twee drachmen Zenebladen, Boomvaren, ende een vingergreep Anys.
De dagen, als men niet Purgeert, moet men ’s ogtens vroeg nugteren een drachme Driakel met twee drachmen Conserf zan Ossetong nemen.
Over dag laat hem gebruiken een ligt afkookzel van Pokhout, Beteunie, Ossetong en Hop; en ’s ogtens een gelyk afkookzel, dog zynde een weinig sterker, en hebbende wat langer gekookt. Dit zal eenigzins Zweetdryvende zyn, zoo nogtans, dat men’er op kan gaan slapen.
Vervolgens laat men hem het Haayr afscheeren, om’er het volgende Pleister op te leggen:
Neemt een halve once Meloten of geele Steenbreeke, een drachme stof van Griex Hooy, en even zoo veel van Lynzaad, nevens vier grein Saffraan. Mengt het onder malkander, en maakt’er een Zalfje van. Strykt’er van op een Leêr, zoo dat het de Herssenpan bedekt; laat het daarop leggen, tot dat het van zelfs wederom afvalt. Zoo alsdaan de Pyn nog niet gestilt is, moet het Pleíster ververscht worden, nevens een herhaling der voorgemelde middelen.
| |
Algemeene Genees-middelen voor allerlei Hoofdpyn.
I. Neemt wit Nieskruid, zwart Nieskruid, Beteunie en Zalíe, stampt elks afzonderlyk, maar niet sterk; laat het zamen in een verglaasde Pot op vyf oncen Fontein-water aftrekken, den tyd van twee dagen en twee nagten; doet’et fyn gestampt Zout by. Laat het vervolgens tot op een derde afkooken, of ook tot op de helfte. Koud geworden zynde, zygt het door een fyn Linnen, en bewaart dit Water in een glaaze Vleesch, digt toegestopt.
Gebruik. Men moet’er ’s ogtens nugteren omtrent een halve Nootedoop vol van door de Neus opsnuyven.
Dit Water kan veertien dagen lang goed blyven; zomwylen wel drie weken, naar het Saizoen.
II. Neemt een pint goede Brandewyn, doet daar een once Kamfer gepulverizeerd in. Laat het tweemaal vier en twintig uur staan, vooral eer het in een Vlesch gedaan word. Het moet dagelyks drie of vier maal worden omgeschud; na dat de Vlesch met een Blaas of Perkament wel toe gestopt is.
De Brandewyn kan alle den Kamfer niet vatten, en het overschot rnoet zinken, en zig op den grond van de Vlesch zetten. | |
| |
Gebruik. Na dat den Lyder de Haayren zyn afgeschooren, moet men van dezen gekamferden Brandewyn nemen, en’er een derde gemeen Water, warm gemaakt, byvoegen, en’er hem ’s daags twee maal mede stooven. Vervolgens moet men hem een spitze Muts met Hoofdsterkende Kruiden opzetten; hoedanige zyn Rosmaryn, Marjolein, Beteunie, Melisse, bloessem of Graanen van Lindeboomen, Orego en Kattekruid, van elks even veel; en wel door malkander gemengt. Deze Muts zal zyn Hoofd versterken, en de doorwaasseming bevorderen, zoo door de Zweetgaaten, als Naaden; waar door het belet zal worden, dat de vogten niet op de Borst vallen.
III. Neemt de toppen van Wilgen, nevens een weinig Rosmaryn, laat het zamen in Wyn-azyn tot op een derde afkooken, en wascht’er het Hoofd mede.
IV. Laat zap van Pimpernel in ’t Oor druipen; en de Hoofdpyn zal gestilt worden.
V. Neemt driemaal ’s Weeks twee droppelen Zulfer-olie, in een glas gekookt Water met Yzerkruid, Beteunie en Druivekruid, bladen en bloessem, van elks twee handvol. Laat het zamen vier en twintig uuren lang op twee pint Rivier-water, staande op heeten Asch, aftrekken.
hoos-vat. Zie uythoozen.
hooimand. Anders Julius, na dan eersten Roomschen Keízer Julius Caesar zoo geheten, is by ons de zevende Maand van ’t Jaar. Omtrent den 22. treed de Zon in het teiken van den Leeuw,
wanneer de Hondsdagen beginnen, die met den zoo veelsten van Augustus weêr uit hebben.
| |
Wat voordeel men op ’t Land doen kan in deze Maand.
Men moet nu geen kalveren meer aanhouden, alzoo het te laat is, en de vette Beesten worden altoos wel verkogt.
De Kerssen hebben zoodra niet gedaan, of de Peeren beginnen met July, dog in den aanvang nog raar, en kunnen by gevolg duur verkogt worden, dewyl ze voor den gemeenen Man nog niet overvloedig genoeg zyn. Deze Peeren zyn in ’t eerste de groote en kleine Muskaat, met de kleine bastert Muskaat, Bourdon Muské, Hativaux; de Magdaleen-peer, Figue muské; de dikke Jargonel; Cuisse madame; de groote en kleine Blankers, l’Admiré Joannet; de Nieren -peer en vroege Rosselet.
Daar zyn ook vroege Perzikken en Pruimen, daar men goed Geld van kan maken.
Maar ten aanzien van de Pruimen, moet men’er gene van verkoopen, dan die niet dienen om gedroogt te worden; alzoo deze veel meer opbrengen, als ze in de Vasten verkogt worden. Ziet hier de namen van de Pruimen, die de beste zyn om te droogen:
De zwarte Damas. Deze is in der daad wel goed daar toe; maar egter de beste niet.
De roode Diapré, anders Rochecorbon. Deze Pruim gaat van de steen niet af; ze is vet, rond en heerlyk om te droogen.
De roode Keizerlyke is dik, lang en schoon. Schoon ze raauw heel goed is, egter is ze een van de beste om gedroogt te worden.
De Montmirel is wit, lang, en puntig; zy gaat van de steen niet af, maar is heerlyk om te droogen.
De witte of roode Dadelpruim, de Katrynpruim, die dik en meer plat dan lang is; de Norberte, die naar een kleine zwarte Damast lykent, en de Damast van Tours, zyn al te maal goed om gedroogt te worden.
Ik zeg niet, dat alle deze Pruimen ryp worden in July, want zy komen een na de andere. En de optelling, die ik’er van doe nevens ’t onderscheid om ze te kennen, kan dienen voor de overige Maanden, als ze ryp en goed zyn om te eten. lk zeg dit vooraf, om naderhand geen onnodige herhalingen te doen.
Betreffende de mirabel, d’Ile vert, en de Burgundische Neut, zoo stuurt men dezelve by de Zuiker-bakkers, die’er wel mede gedient zyn, om’er Konfituren van te maken.
Deze Luiden zoeken ook de kleine Blanket-peer op, om ze in te maken, waarom ze hen moeten verkogt worden.
Zoo men tot op dezen tyd Wyn bewaart heeft, moet men hem beginnen te verkopen, vooral zoo gy merkt, dat hy afvalt.
| |
Wat een Landman in de Hooimaand te doen heeft.
Men moet de Wyngaarden voor de tweede reis omspitten, en zyn oog slaan, gelyk in alle andere Maanden, op de Kudden, om te zien, of het’er wel meê gesteld is. Men dient ook van tyd tot tyd op de Markt te gaan, zoo om Beesten te koopen als te verkoopen, dewyl de Handel het beste middel is on zig te verryken.
Men begint ook te Maajen, na alvorens plaats en gelegenheid gemaakt te hebben, tot het inzamelen der Koorenschoven.
| |
Behandeling der Moestuinen in deze Maand.
Deze Maand vereischt insgelyks groote Arbeidzaamheid van een Tuinder, om te doen, ’t geen hy geduurende de Maand van Juny niet heeft kunnen ter uitvoer brengen, en om denzelven Arbeid voort te zetten, behalven de Mestbedden. De groote Hitte zonder begieting doet veel schade en verwoestingen; maar zoo men op het begieten past, heeft men schoone Vrugteu en groot voordeel te wagten.
In deze Maand vergadert men veel Zaad, en men zaait de Sichoree voor den Herfst en Winter, als mede Koninglyke Lattou, die goed word tegens ’t uitgaan van de Herfst.
Nog zaaít men eenige Uyen en wat Prei voor den Herfst, en knollen in koele plaatzen, of die | |
| |
sterk begoten worden, om ze met het begin van Augustus goed te hehben.
Zoo het Saizoen heel droog is, begint men op de Pruim- en wilde Queeboomen te enten, en insgelyks de witte Kool te verplanten, tot voorraat in ’t einde van den Herfst en begin van den Winter.
Men zaait voor de laatste reis vicrkante Erten halfwegen July, om ze in October te eten.
Nog zaait men Turksche Boontjes voor den Herfst. Erweten, die men den ganschen Zomer droog eet. Zuikery voor den Herfst en Winter.
| |
Arbeid in de Boomgaardens.
De Perzikken schieten vooral in deze Maand verscheide Loten. Dus begint men met half July de uitspruitzelen in te leggen, zoo zy’er sterk genoeg toe zyn. Anders moet men tot de Maand Augustus of zelfs tot half September wachten.
| |
Peeren die in de Maand van July goed zyn.
De Cuisse Madame; de groote Blanket-peer, welke zeer hoog geschat word; muskaat Robbert, anders Nieren-peer, goed om te eten met half July.
Amberpeer, goed in dezelve tyd. Zy heeft verscheide namen; men hiet ze de groote Muskê van Coué; de Princes, Pucelle de France of de Xaintonge.
Peeren zonder schil. Deze is heel goed, en komt op Tafel tegens den twintigsten van deze Maand. Blankette met lange steelen, goed in dezen tyd. Boudon musqueé. Men plukt ze af op het einde van July en in ’t begin van August.
De Spaarpeer of Beau Present, is goed te eten met half July.
Magdaleinpeer, is vroegtydig, en eetbaar omtrent half July. Kleine Blanket of Parelpeer word zeer gezogt, en gegeten tegens ’t einde van July. De Bouchet is goed op de helft dezer Maand. Kleine Muskaat of zeven een Mond vol, is ryp met begín van Hooimaand. Roode Amiré muskeert sterk, en is Zuiker-zoet. Portugaalsche Zomer-peer, anders Admiraal of Princen-peer, is ook heerlyk in Hooimaand. Zomer-Parfuimpeer is heel lekker.
| |
Bezigheid in de Bloem-tuinen, omtrent deze Maand.
Dit is de beste tyd om de Palm te scheeren en’er Figuren van te maken.
Men kan de Verkens-brooden of Aardappels van de Lente nevens andere Bollen, die in de Juny of Zomer-maand geroemt zyn, opnemen, om ze terstond te verplanten. Het zaad van de Aardappelen word in deze Maand ryp. Men verzamelt, en zaait het te gelyk in Potten.
Men ent in deze Maand de Jasmyn, Oranjeboomen, Roozestokken en diergelyke Heestergewassen.
Zedert het begin van deze Maand tot in September legt men de afzetzels in de Aarde, als van de Nagelbloemen, Perzikken, enz.
hop. By de Latynen Lupulus genaamt, is een Plante, die men in tweederlei slag onderscheid, het Mannetje, ende het Wyfje. Dit laatstgemelde zoort verschilt niet van het eerste, dan dat het lager groeit, en onvrugtbaar is.
Beschryving. De Hop slingert zig gemeenlyk om de Boomen, en wat ze verder bereiken kan. De bladen zyn gelyk die van den Wynstok, vyfmaal gekorven, en scherp, gelyk die van Komkommers. De ranken en scheutjes zyn ruig en eenigzins doornagtig. de bloessem is bleek, en zittende als Druivetrossen, waar uit een menigte kleine zakjes spruiten, hangende de eene op de andere gestapelt, van kleur geelagtig, behelzende een zwart en bitter zaad in zig.
Plaats. De tamme Hop groeit in de Hoven; maar de wilde vind men langs de Heggingen en struiken. Zy bloeijen in Augustus, en zyn ryp in September.
Eigenschappen. De Hop is droog en warm; maar de toppen, díe men nuttigt, en tot Salade kookt, zyn veel eer vogtig en koud, als warm. Zy zuiveren het Bloed, verzagten den Buik, openen de Lever en Milt, en zyn aangenaam van smaak. De bloessem van Hop word tot het Bier-brouwen gebruikt, zynde min of meer sterk, naar maate men ze daartoe gebruikt.
hovenier. Zie tuinman.
huislook. Dit is een Plantgewas, waar van men drie zoorten onderscheid, van welke de eerste Anacampseros, de tweede Sedum, en de derde Vermicularis genaamt word.
| |
Beschryving van de eerste zoort.
Deze Plant heeft groote bladen, zynde vlessig en dik, een duim breed, en spits toelopende, gelyk een tong. De steel is een voet hoog, en daarboven, omringt met bladen, gelyk aan de Kruin. Deze steel maakt twee takken, omzet met bloessem van een geele kleur.
Plaats. Deze Plant groeit op oude Muuren en Puinhoopen. Zy bloeít in Augustus.
Eigenschappen. Het Zap of afkookzel is goed voor de Roo-loop, Wormen, en steken der Spinnekoopen. Het zelve Zap gemengt met gepulverizeerde Barnetelen, en Roozen-olie, geneest uitwendig de Hoofdpyn. Dit zap met een weiníg Katoen of Wol ín de Lyfmoeder gesteken, stremt den Bloedgang der Vrouwelyke Sexe. De Plant alleen, of met geroost Gerstenmeel gemengt, en op wild Vuur en Waterpuisten gelegt, is een goed Genees-middel.
| |
Beschryving van de tweede Zoort.
Deze word by de Latynen Sempervivum genaamt, om dat de gekorve bladen altyd groen zyn. Dezelve zyn vleessig, dik, ende een duim lang, in de gedaante van een tong, en om hoog staande, dog die by de Wortel zitten, hangen na beneden. Deze Plant maakt een menigte takjeet; de bloessem zit aan de wortel, en is ligt-groen van kleur. | |
| |
Plaats. Men vind deze Plante overal op Muuren en Huizen. Zy bloeit in July en Augustus.
Eigenschappen. Zy is ververschende en zamentrekkende. Het zap en gedistilleerd Water is goed voor ontstekingen, voornamentlyk voor raazende Koortsen, en pyn der Oogen, als’er een linnen doek, daar in nat gemaakt zynde, word opgelegt.
| |
Beschryving van de derde zoort.
Deze maakt uit eene steel vele takjes, zittende vol smalle blaadjes, hebbende de gedaante van Wormen in verrotte Kaas, waar van daan de Plant Vermicularis genaamt is. De bloessem bestaat uit vyf bladen, van binnen wit, met donker purpere streepjes. De wortel is ruig.
Plaats. Men vind deze Plant op oude Muuren en in Schaduwagtige plaatzen. Zy bloeit in Mey en Juny.
Eigenschappen. Deze zyn dezelve met die der voorgaande zoorten.
huwelyk. Pligten van gehuwde Lieden, om hunne Middelen te vermeerderen en te bewaren. De Getrouwden zullen hunne Goederen by een houden en vermeerderen, als zy getrouw zyn in het waarnemen der volgende Pligten:
I. Toezien, of zy zig als in Godts Tegenwoordigheit hebben gestelt, om hem zyne Verlichting te bidden; ten einde hy hen te kennen geve of het hem behage, dat zy zig in dezen staat begeven, ende of de keur der Persoon hem aangenaam zy; men moet zig in geenen staat begeven, hoe hy ook genaamt, zonder alvorens met hem te rade te gaan. Ieder staat heeft zyne Genade, zonder dewelke het onmogelyk is in denzelven zalig te leven. Maar wat voor verwagting kan’er zyn, om deze Genade van hem te verkrygen, tegens wiens Wil men dien staat heeft omhelst?
II. Of zy by het verkiezen van den Huwelyken staat, tot oogmerk hebben gehad de vleeschelyke Lusten, of wereldsche belangen. De H. Schriftuur vergelykt de zulken by de Beesten, en zegt ons dat zy onder de macht des Satans behooren.
III. Of zy in den Echten staat getreden zyn zonder toestemming van hunne Ouders of Voogden, ’t welk by de Wetten verboden is, en word zoodanig een Huwelyk altyd voor onwettig gehouden, kunnende zelfs de Kinderen daar uit voort komende, geene Erfgenamen van Groot-vader of Groot-moeder worden. In zommige Landen konnen de Ouders de Huwelyken der Kinderen altyd beletten, zonder eenige rede van weigering te geven, al waren ze meerderjarig, als in Gelderland, Kleefsch land, en veel andere plaatzen van Duitschland.
IV. Of zy hunne Geboden drie Zondagen agter een hebben doen aflezen, dan of zy ontslaging van Geboden (Dispensatie) verkregen hebbende, wettige reden hebben gehad om zulks te zerzoeken? of die Geboden ook in die plaatzen aangetekent zyn geweest, daar zy een Jaar te voren gewoont hebben. En of zy Weduwe of Weduwnaar zynde, den behoorlyken tyd afgewagt hebben, eer zy hertrouwden. Want eene Weduwe mag niet binnen het jaar of ten minsten niet binnen de negen Maanden hertrouwen, en hoewel de tyd der Mannen daar omtrent minder bepaalt is, zoo is het egter schandelyk voor hen, te vroeg in een tweede Echt over te gaan. Dan staat hen ook nog toe te zien, dat zy zig niet buiten hunne Woonplaats, nog buiten hunne Wyk laten trouwen, ten ware zy de Boetens daar toe staande, wilden betalen.
V. Of zy na de Huwelyks beloften, of geduurende de Geboden in een en het zelve Huis gewoont hebben? want de Eerbaarheid vermaant die genen, die een Huwelyk willen ingaan, dat ze niet in een Huis wonen, voor het voltrekken van de wettige Trouw-plegtigheden.
VI. Of zy zig op den Trouw-dag in staat hebben gesteld, om Godts Zegen op goede gronden te konnen verwagten, en in de Kleeding en Optooi alle ydelheid en wulpschheid vermyd hebben? met needrigheid ter Kerke zyn gegaan, en het overige gedeelte van den dag in eene Christelyke Zedigheid gebleven zyn, zig niet te buiten gaade in eten, drinken, danssen, en alle ongebondenheid in de gewoone vermaken en zot geklap en scherts-reden, enz.
VII. Of zy de een voor den ander altyd de liefde en opregte trouwe gehad hebben, die tot zulk een Trouwverbond vereischt word.
VIII. Of zy zonder elkanderen altyd te Vrede hebben onderhouden, en door den geest der Liefde verdragen hunne wederzydsche Zwakheden, Gebreken, Droefgeestigheid, Gemelykheid, en alle Wederwaardigheden en tegenspoed, dien ’t Gode behaagt heeft hen toe te zenden, d’een den anderen helpende en versterkende door Gebeden en alle andere onderstand die in hun vermogen is.
IX. Of zy een goed gebruik van hunnen tyd hebben gemaakt, denzelven nuttelyk bestedende, elk naar zyn beroep, zoo wel om de ledigheid te myden, als het misbruik des tyds, dien men gewoon is te verspillen in bezoeken (visiten,) wandelingen, speelen, ryden, en andere onnodige vermaken, dewelke uit een Leven eenen Christen betamelyk een Leven maken, dat zelfs eenen wyzen Heiden onwaardig is. Alzoo de Wysheid der Heidenen niet toelaat, dat men de vermaken anders gebruike dan tot vermaken, dat is, dat men’er geene gewone bezigheid van make, maar ze alleen tot eene uitspanning onder zyne bezigheden vermenge, om daar door nieuwe kragten te verkrygen tot de volgende bezigheden. Dog de Christelyke Wysheid gaat nog verder, nademaal zy daarop uit is, om alle daden eenes Christen te heiligen, ’t welk niet geschieden kan, als God het einde daar van niet is, zoo wel als het begin.
X. Toe te zien of hunne Klederen, Huisraad, Stoel, Tafel, en andere diergelyke dingen hunnen staat niet te boven gaan, of met de Christelyke Zedigheid strydig zyn; als mede of zy hun Huishouden niet veragtert hebben, of te kort gedaan aan Schuldenaars, Kooplieden, of Ambagts-volk, zoo door de overtolligheid hunner verkwistingen, als door het lang ophouden der Betaling, ofte met hen | |
| |
te veel daar van af te korten, of in ’t geheel niet te betalen.
XI. Of de Man de magt misbruikt hebbe, die hem ’s Lands gewoonte geeft; om zyne Vrouw te kort te doen, en zyne Vrienden daarmede te bevorderen; en of de Vrouw ook iets genomen hebbe buiten weten hares Mans, of tegens zynen Wille.
In de Nederlanden mag men daar wel byvoegen, of de Vrouw den Man den behoorlyke Eerbiedigheid wel toegedragen hebbe, die zy by ’t Huwelyks-Formulier, dat op Gods Woord gegrond is, heeft belooft, en den Man als het Hoofd verschuldigt is.
XII. Dat zy elkanderen nooit berispen in tegenwoordigheid van hunne Dienstboden, dewyl dit strekt tot kleinagting voor hun Volk, ’t welk een eerbiedig ontzag voor zynen Meester en Meestresse moet behouden. Veel minder moeten zy over elkanders gedrag of fouten by de Dienstboden klagen by afwezenheid van hun Echtgenoot.
XIII. Vriendelyk en minzaam met hun Dienstvolk om te gaan, dog zig niet te gemeen met hen te maken, ’t welk een algemeen gebrek in deze Landen is, en het gezag allermeest vermindert, ’t welk men daarna met hevigheid wederom wil handhaven. Nooit zonder de gewichtigste reden te kyven, en zulks niet met boosaardigheid, nog met Scheldwoorden, alzoo dat meer haat dan stichting baart; maar den bozen, die zig door goede onderregting niet wil laten verbeteren, uit zyn Huis te doen gaan.
XIV. Het Oor niet leenen aan ’t aanbrengen der Dienstboden tegens hunne mede Dienstknegten of Dienstmaagden, in afwezenheid der beschuldigden; maar dezelve ereder te berispen over de onderlinge nydigheid, en ze tot verdraagzaamheid te vermanen.
XV. Indien zy met Kinderen gezegent zyn, vooral zorg te dragen, voor hunne goede Opvoeding, en dat ze hunnen Schepper vroeg leeren kennen en beminnen, hun eigen Wil leeren breken, de lust der Jeugd tegenstaan, en zonder tegenspreken gehoorzamen. Dat dan geen van beiden den Kinderen voorspreke of gelyk geve in hunne tegenwoordigheid, maar zig altyd eensgezind toone om door te zetten, wat Vader of Moeder pligtmatig van het Kind geeischt heeft dat het zal doen, veel minder der verdiende Straffe ontrukke, waar door meer kwaad aan de Kinderen word toegebragt, dan men in ’t gemeen geloofd.
hyacint. De liefhebbers onder de Bloemisten onderscheiden vele zoorten van deze aangename Bloem, waar van wy reets in ons Konst-Woordenboek der Wetenschappen een goed getal hebben aangehaalt.
Beschryving. Het is een Plant met een ronde steel, omtrent een halve voet hoog. De bladen zyn groen, helder, smal, en gemeenlyk zoo lang als de steel zelve. De bloessem bestaat in lange buizen, boven opgespalkt, en in zes deelen gesplitst, veelvervig van kleur, en aangenaam van reuk. Het Zaad is zwart, rond, ende in een driehoekige vrugt beslooten, hebbende de gedaante van drie vakjes. Deze volgen onmiddelyk op de bloessem.
Plaats. Deze Bloem groeit op ’t Veld, langs de Wegen, maar word ook in de Hoven gequeekt, voornamentlyk in Engeland, alwaar ze zeer gemeen is.
Eigenschappen. De wortel der Hyacint is van een zuiverende kragt; het zaad opent, als het gepulverizeerd is. De Dosis is van een halve tot een gansche drachme.
| |
Queekery der Hyacinten.
Aanmerkingen.
I. De Hyacinten schynen wegens hare verscheidenheid van kleuren den Narcissen de rang te betwisten; want daar zyn zoo veelderlei zoorten van, en zoo verscheiden van kleur, dat het te verwonderen is.
II. Zy hebben de gedaante van Kroesjes of Bekertjes, spruitende uit haren stam, en zittende elk afzonderlyk aan een klein steeltje. Beneden vertoonen ze een knop, waaruit zig kleine buisjes verheffen, maar veel smaller, die zig by de opening met gesplitste blaadjes uitbreiden, zynde de toppen dezer blaadjes naar buiten omgekronkelt, en vertoonende de gedaante van kleine Lelien. Zy bloeijen meerendeels rondom den stam, zommige digt, andere dun en helder.
III. Daar zyn’er, die maar weinig bloessem maken; andere in tegendeel zitten’er vol van. Zommige hebben kleine kelkjes, andere veel grootere. Deze noemt men Oostersche.
IV- Daar zyn’er met, daar zyn’er ook zonder bladen. Daar zyn enkele en dubbele. Eindelyk, daar zyn’er vroege, gemeene, en laate.
V. De kleur der Hyacinten is zoo verscheiden, dat men’er witte ziet met Vleeschverwige kelkjes; voorts roode, van kleur gelyk Chinees Inkt, blauw, aschverwig, van kleur gelyk Rosmaryn, groen, en van meer andere kleuren. Waarom men zig niet moet verwonderen, dat ze ook van een verscheide Queekery zyn. Wy zullen ze derhalven in drie Classen verdeelen, om’er dies te gemakkelyker van te konnen spreken.
VI. Tot de eerste Classe brengen wy diegene, dewelke een algemeene Queekery vereischen. Tot de tweede, die een afzonderlyke eisschen.. Tot de derde behooren diegene, welke uit de Indien tot ons gebragt zyn.
| |
De eerste Classe der Hyacinten
Tot deze behooren de gemeene witte Hyacinten; witte met vleeschverwige kelkjes, ligt-blauwe; blauwe, trekkende naar Rosmaryn; Turkoys-blauwe, zynde zeer welriekende, en anders Constantinopolitaansche Hyacinten genaamt; aschverwige; vroege Violet-karmoizyne; gekroesde violette; gemarmerde violette; Bloemerante of bleek-blauwe, hebbende een menigte kleine blaadjes.
| |
| |
| |
Queekery van de eerste Classe der Hyacinten.
Alle boven genoemde Hyacinten willen op de Zon leggen, ende een grond hebben, gelyk de Moeskruiden. Zy moeten een goede halve voet diep in de Aarde gelegt worden, ende een halve voet van malkanderen. Na verloop van drie Jaren neemt men ze op, om ze van de menigvuldige vermeerdering te ontlasten.
| |
De tweede Classe der Hyacinten.
Tot deze brengen wy de vroege witte; de Oostersche laate witte; de bladryke violette; de laate vleeschverwige; blauwe; dubbele groene; witte Vlaamsche; Turkoys-kleurige; laate vleeschverwige, en rosverwige Spaansche.
| |
Queekery van de tweede Classe der Hyacinten.
De witte vroege Hyacint heeft ook graag Zon, ende een grond, gelyk de Moeskruiden. Zy moet vier duim diep leggen, ende een span van malkander. Deze word iedere Jaar opgenomen, na dat de bladen droog en verwelkt zyn, aangezien haar bol zeer teder is; zoo dat dezelve in de Aarde gelaten zynde of van de Zon verbrand word, of verrot door het Water.
De bladryke violette, en laate vleeschverwige vereischen dezelve Queekery met de voorgaande.
De blauwe wil Zon hebben, versche Aarde, maar mager, ende een halve voet diepte, ende een gelyke tusschen-wydte. Men moet de bollen bedekken met twee duim goede Aarde, en die wel doorweyken, ten einde de magere Grond, die daaronder is, de verrotting belet, en de vette, die’er boven legt, een bekwaam Voedzel verschaft. Men moet ze om het derde Jaar opnemen, om de aangewasse bolletjes daar af te nemen.
De dubbele groene heeft liever Schaduw als Zon, omdat de Zon haar aschverwig maakt. Zy wil een Grond hebben, gelyk de Moeskruiden. Zy moet een halve voet diep, en even zoo verre van malkander leggen. Men neemt ze op, gelyk de voornoemde.
De witte Vlaamsche, Turkoisverwige en vleeschverwige willen niet veel Zon hebben, maar drie duim diep in de grond leggen, en vier duim van elkander. En aangezien hare bollen klein zyn, moet men ze alleen van de aangewasse bolletjes zuiveren, en voorts in de Aarde laten.
| |
Derde Classe der Hyacinten.
Hiertoe behoort die zoorte, welke uit de Indien gebragt, en zedert zeer gemeen is in Europa. Men noemt ze anders Hyacinte van Peru. Zy maakt boven op haren top gelyk als een Aayr, bestaande uit vele knoppen, die zig van malkander scheidende gelyk als een Ruiker vol sterren maken, van een vleeschverwige, witte en blauwe kleur. Het is wel waar, dat ze niet alle te gelyk bloeijen, maar ze beginnen van onderen aan; en als de eene heeft uitgebloeit, dan begint de andere.
| |
Queekery van de derde Classe der Hyacinten.
Deze Hyacint wil in de Schaduwe staan, ende een grond hebben, gelyk de Moeskruiden, vier voeten diepte, ende een span van malkander staan. En aangezien ze zeer vermenigvuldigt, moet men de bollen jaarlyks opnemen.
De hyacinten worden voort geplant uit Zaaden, die in September en October gezaait worden. Na verloop van twee jaren moeten de bolletjes opgenomen en verplant worden. Ondertusschen is het beter, de Hyacinten door bollen voort te planten.
| |
Hyacinten door Kunst gemaakt.
Doet Loot in een harde aarde Pot; zet die in een Glasblaazers Oven, en laat ze daar in zes weeken staan; wanneer gy een stoffe zult vinden, gelyk Glas, met een kleur van een natuurlyke Hyacint, zoo dat’er geen onderscheid tusschen beiden kan waargenomen worden; zelfs zal deze voor de eerste van alle andere worden gehouden.
hypocras. Zie hipocras.
|
|