| |
G.
gal. Dit is een bitter, scherp en geel Zap, uit Olie en vliegend Zout bestaande. Zy ontstaat uit het Bloed, waarvan ze in de Lever door byzondere Klieren word afgezondert, en in de Gal-blaas vergadert. Deze Blaas is een vliesagtig Vat, in de gedaante van een Peer, gelegen aan het onderste deel der Lever, en waaruit de Gal op haar tyd in de ingewanden gevoert word. Men heeft te vergeefs gemeent, dat er zommige Dieren zonder Gal waren; want de ondervinding heeft het tegendeel geleert.
In de Geneeskunde word de Gal van vele Dieren gebruikt; onder anderen, volgens Dioscorides, die van een Zee-Scorpioen, van een Zee-Rot, een Zee-Schildpad, van een Hyeen, zynde een wild Dier, zwemende naar een Wolf; van een Patrys, Arend, jonge witte Hoenderen; van een wilde Geit, een Stier, Schaap, Beer, Bok en Zwyn.
Om in ’t algemeen van de Eigenschappen der Gal van Dieren te spreken, zoo is, volgens dienzelven Dioscorides, allerlei Gal heet en scherp, de eene minder, de andere meer. De Gal maakt een open Lyf, voornamentlyk by jonge Kinderen. Men gebruikt daartoe een Zet-pil van Wol, in Gal afgeweikt. Galenus sprekende van de Gal, zegt, dat ze het heetste deel der Dieren is. Matthiolus hebbende gesproken van het onderscheid omtrent het temperament der Gal, zegt eindelyk, dat, hoe fyner en klaarder de Gal is, hoe ze minder warmte heeft.
De Gal van een Os of Rund dient in ’t byzonder voor Hardlyvigheid, en heeft de kragt van een Klisteer. Ziet onder het Artykel van buik.
gal is ook een Paarde-ziekte, die zig of aan het Knie, of aan de Hoef en Hiel openbaart. De Knie-gal is een vet en week Gezwel, zittende inwendig en uitwendig, zynde vol geel Water. Dit Gezwel word met der tyd zeer hard. Om het te verdryven, brand men het met gloeijend Yzer; vervolgens legt men’er een stuk Roggen-brood, zoo heet als het uit den Oven komt, op, en laat het drie dagen en drie nagten daarop leggen. Daarna maakt men een Zalve van oud Vet, Zwavel, Pek, en gepulverizeerde Denne-bladen, en bestrykt’er het pynlyk Lid mede.
Of, men neemt een hard gebakken Roggen-brood, en snyd, zoo dra het uit den Oven komt, een stuk byna eens zoo groot, als de Gal is, van de zwarte korst, laat het in Brandewyn afweiken, en legt het, zoo heet als mogelyk is, op de schade. Dit eens en andermaal herhaalt, zal de Knie-gal genezen.
Of, men snyd de huid op, neemt de blaazen, daar de Gal in is, met de vingeren daaruit, en geneest het met goede Heel-zalf wederom toe.
Of, men neemt twee loot Spaansche Vliegen, drie loot oud Vet, ligt het velletje daaraf, en stampt het in een Vyzel tot een Zalve; men doet die in een tinne of blikke Doos tot het nodig gebruik. Men strykt’er zoo veel van op een linnen doekje als nodig is tot genezing der Gal, zeer dun, en bind het met een linnen zwagtel vast. Dog het Paard moet dus gebonden worden, dat het zig niet lekken kan. Ook moet men zorge dragen, dat het ongemak beginnende te dragen, geen vogt langs den blooten Voet loopt; want het haair daardoor | |
| |
zoude uitgebeten worden. Binnen drie dagen zal’er de Gal uitgelopen zyn.
Nog een ander, en beproefd middel voor deze Knie-gal zegt men het volgende te zyn, waarby het Paard nog gesneden, nog gebrand behoeft te worden: Men bereid het Paard, tot dat het warm word; men laat een stuk Zeep in Water smelten, en het Water vervolgens zo heet worden, als men het aan de handen kan verdragen. Men wascht de plaats der Gal met dit Zeep-water. Daar na neemt men een wollen lap, laat het van het warm water doortrekken, en legt het op het ongemak. Hier mede gaat men op den tweeden en derden dag voort.
Anderen besmeeren de Knie-gal maar met Boomolie, waar in men alvorens een menigte Kevers heeft laten sterven. Dus, zegt men, dat ze van zelfs uitloopt en opdroogt.
Het tweede zoort van Gal, namentlyk aan de hoef, is een bloed- of bruin-rood vlekje, doordringende tot op ’t leven. Men noemt het Steen-gal. Het gemelde vlekje word tot den grond toe uitgesneden, en’er twee of drie druppelen water op gedaan; en het zal in den tyd van drie dagen vergaan. Alsdan brand men de plaats met Candy-zuiker, en slaat’er Wasch met Terpentyn om, ten einde’er geen Water by komt; en het zal wel haast weder vergroeijen, en het Paard wederom na gewoonte loopen.
Of laat het Paard loopen, dat het zweet, neemt drie loot Terpentyn, twee loot geel Wasch en geele Zwavel, drie loot witte Wierook, dit gepulverizeerd, dog het Wasch en Terpentyn gesmolten, en het poeijer daarin gedaan, en’er een Zalf van gemaakt, die in de Lente en Herfst by het afnemen van de Maan met een heet Yzer in de hoef moet verbrand worden. Of als het Pard alvorens dun afgaat, giet met heet Eynzaad-olie in den hoef, of men stort drie of viermaal gebrande Aluin op dezelve. Als de Steen-gal boven den enklau doorbreekt, neemt een weinig Peper, Zuurdeessem en Drakenbloed, gestampt Zilverglit, en omtrent twee loot Kalk, nevens drie Eyeren; maakt’er een Zalf van en bind het op de plaats van’t ongemaak, Maar ingeval het leven uit de hoef is, moet men’er gebrand Kooper-water op storten, en de Zalf daar over binden, wanneer de hoef wederom een goed hoorn zal ontfangen.
Deze Gal komt eensdeels uit de natuur, anderen deels uit de vogtigheid van den Stal; of, als men ze heeft afgement, en verhit, ze in de Wedde, en uit dezelve met natte voeten in Stal brengt. Maar in het byzonder ontstaat de Steen-gal door het al te lang stil staan der Paarden op Stal, als wanneer het hoorn der hoef begint te ontsteken.
galbanum. Dit is een Gom, dat door insnyding uit een Syrisch Plantgewas, groeijende op den Berg Amanus, zypelt, zynde omtrent van de natuur der Plante, die de Opoponax voortbrengt. De Inwoonders noemen dit Plantgewas Metopium.
| |
Welke Verkiezing men van het Galbanum moet maken.
Goed en beproefd is het Galbanum, als het uit schoone en zuivere droppelen bestaat; de smaak scherp en bitter; de reuk sterk en aangenaam. Als de droppelen versch zyn, is hare kleur zeer blank, niet veel verschillende van Olibanum, zynde een zoort van Wierook, hoewel zagter en vetter. Men heeft geen andere toebereiding nodig, om ze tot de Compositie van Driakel te gebruiken, of ook tot Mithridaat; want het is genoeg, dat het Galbanum wel word uitgekoozen.
Eigenschappen van het Galbanum. Het is verzagtende, uittrekkende, verdryvende en oplossende. Het bevordert de Maandstonden, en maakt het Baaren gemakkelyk, het zy dat het zelve word gebruikt, of dat men ’t maar als een Reukwerk bezigt. Dus gebruikt men ’t ook voor de opstyging der Moêr. Als het in Wyn-azyn word geweikt en gesmolten, vervolgens met een weinig Zalpeter gemengt, neemt het de vuurigheid van ’t Gezigt wech. Ook is het een goed middel voor de Kroopzweeren en Jigt. Eindelyk is het goed voor een verouderde Kuch, en Aamborstigheid; ja zelfs voor Fenyn.
By gebrek van Galbanum gebruikt men Sagapenum, of Sagapeen-Gom.
gans. Dit is een bekend Pluimgedierte, zynde van tweederlei aart, wild en tam.
De Tamme Ganzen zyn eensdeels nuttig, anderendeels schadelyk in een Huishouding. Nuttig zyn ze daarin, dat ze niet alleen by haar leven door Eyeren te leggen, uit te broeijen, het mede deelen van hare Pluimen, tot zagte Peuluwen, haar Winter-voeder rykelyk vergoeden, want ’s Zomers zoeken ze haar voedzel op de Weiden; maar ook gedoodt zynde, behalven de Pluimen en Schryfpennen, haar Vleesch, om te kooken of te braaden, ten besten geven. Waarvan wy in ’t vervolg meer zullen spreken.
In tegendeel zyn ze schadelyk voor de Velden, Weiden, Hoven, en andere met Gras gedekte Plaatzen, voor zoo verre zy daarover gaan. Want, om niet te zeggen, dat haar drek, wegens deszelfs ongemeene hitte de Graswortelen uitbyt, en den grond geheel onvrugtbaar maakt, zy byten het Gras schier met wortel met al af, zoo dat het ter nauwer nood wederom uitspruiten kan.
Wat de kleur aangaat, zommigen verkiezen de witte, anderen de grauwe of aschverwige, welke ze menen, dat niet alleen gezonder en vrugtbaarder zyn, maar welker Pluimvederen zy ook boven de andere stellen. Dog over deze zake is men het nog niet eens.
Het Mannetje van een Gans word al vroeg van het Wyfje onderscheiden, aan zyne lange pooten en hals. Als men het mannetje by de kop grypt, maakt het een ysselyk geschreeuw, doch de Gans zwygt stil. Op dertig Ganzen telt men gemeenlyk twee Mannetjes. De kortste van pooten en hangenden buik houd men voor de beste Leg-ganzen. | |
| |
Als ze beginnen te leggen, dat geschied, wanneer ze min of meer een jaar oud zyn, moet men ze aan een zekere plaats, het zy in haren stal of elders gewenen; om dat ze anderzins overal hare Eyeren laten vallen, zelfs midden op de Weide. Men betast ze tot dien einde ’s avonds, en als zy een Ey by haar hebben, plaatst men ze afzonderlyk, zonder ze ’s morgens van daar te laten gaan, vooral eer ze gelegt hebben; om dat ze de gewoonte hebben, alle hare Eyeren te leggen, daar ze eerst hebben begonnen. De tyd van Eyeren te leggen begint in Maart, en eindigt in Juny; hoewel zomwylen vroeger of laater, naar maate, dat ze opgepast en bezorgt worden. De vroege Ganzen hebben een beteren wasdom, als die laat uitgebroeit zyn; en deze worden zelden tot het aanqueeken bewaart. Zy leggen zomwylen tien, twaalf, en meer Eyeren; dog zomwylen maar drie, vier of vyf. De versch gelegde Eyeren, en welke men wil laten uitbroeijen, moeten op een getemperde plaats, daar het nog te koud, nog te warm is, gelegt worden; maar die van de grootste Ganzen daartoe verkooren. Eyeren van jarige Ganzen, of zulke, die van Ganzen zonder mannetjes gelegt zyn, worden afgekeurt, als niet goed, om uitgebroeit te worden. Beneden zes of agt, en boven twaalf of vyftien Eyeren moeten een Gans niet ondergelegt worden. De Broeityd duurt vier Weken, na welken tyd de jonge Gansjes te voorschyn komen. Het is een teken van een goede Broei-gans, als ze onder het Eyerleggen vele Veêren laat vallen, en daarmede het Nest vervult.
Men legt ook Hennen, zoo gemeene, als Kalkoensche, Ganzen-eyeren onder, om uit te broeijen; den gemeenen Hennen vier of vyf, maar den kalkoenschen twaalf tot vyftien. Geduurende het broeijen moeten de Ganzen matiglyk gevoêrt worden; dog het voedzel dient zoo naby het Nest te staan, dat ze niet nodig hebben, daaraf te loopen.
| |
Voedzel der jonge Ganzen.
De jonge Gansjes worden in de eerste twee of drie dagen met gekookte en klein gekruimelde Eyeren gevoed, daar onder beslag van Zemelen en Brood word gemengt. Men zet’er een kleine trog met Water by. Vervolgens voêrt men ze met jonge gehakte Netelen, insgelyks met Zemelen van Gersten-meel gemengt. Grof gemaalen Haver en Gort, in Water afgeweikt, is een zeer goed voedzel voor jonge Ganzen. Als ze vier Weken oud zyn, en als ze beginnen Vederen te krygen, zyn ze allerzwakst, en moeten ’s morgens en ’s avonds met Gerst- of Haver-mout gevoed worden. Ook moet men ze niet uitdryven, zoo lang als’er Dauw op het Veld is; en ze voor Netelen en Distel-struiken, insgelyks voor kouden Regen, en Plasregen bewaren. De doppen, uit welke ze gebroeit zyn, moet men niet verwaarlozen; want als de jonge Ganzen beginnen te treuren, en de Vlerken te laten hangen, moet men ze met die doppen berooken, en onderwylen Wynruit in haar Water te drinken geven, latende ze by haar gewoon voedzel blyven, tot dat ze wederom beginnen gezond en frisch te worden. Hare kwaadste tyd hebben ze in Juny en July, als wanneer de Vliegen en Muggen hen in de Ooren gaan zitten, en ze amegtig doen worden. Dit geven ze te kennen, met het nederhangen der Vlerken, het schudden der hoofden, uitstrekken der halzen, snateren en treuren, ook met weinig of niet te eten. Dog het zy men ’t bemerkt, of niet, men moet hen in de gemelde Maanden van Juny en July de Ooren met Boom-Lynzaad-olie bestryken, als wanneer Muggen en Vliegen daarvoor schuwen, en ze niet ontrusten.
| |
Ziekte der Ganzen.
Wanneer de Ganzen den Pip hebben, neemt groote wilde Pimpernel, diergelyke op de warme Weyden in menigte groeit; doet ze in een Pot, giet’er ruim Water op; laat ze staan, tot dat ze tamelyk zagt is geworden, en geeft ze den Ganzen te eten, maar het Water te drinken; en gy zult zien, dat de Pip overgaat, en de Ganzen weder gezond worden.
Als ze van de Luizen gekwelt worden, en niet konnen groeijen, strooit men Varenkruid eens en andermaal in de Ganze-stallen of hokken, als wanneer dat Ongedierte sterft.
| |
Hoe levende Ganzen geplukt worden.
Zoo dra de jonge Ganzen vlug zyn, worden ze zoo wel als de oude geplukt, moetende dus zoo dra het warm begint te worden, in Maart of April, en dus vervolgens na verloop van agt Weken tot het einde van den Herfst van hunne Veêren laten. Maar die men den Winter niet wil overhouden, maar mesten, moeten niet geplukt worden, om dat ze anders nieuwe stoppelen krygende niet vet zouden worden. Men plukt de Ganzen onder de vlerken, aan beide zyden, aan den buik, en op den rug en rondom de schenkelen; hoewel onder de Vleugelen en op de schenkelen allerminst, om dat de vlerken daarop rusten, en anderzins zouden neêrhangen, tot dat de Pluimen wederom gegroeit zyn. De Schryfpennen worden best in Maart en September uit de Vleugelen gerukt. Van het onderscheid en het gebruik der overige Vederen, ziet beneden op het Artykel van veder.
| |
Manier, om Ganzen te mesten.
Men maakt van Tarwe- of Gerste-meel en warm Water een Deeg; men doet’er een weinig Honing onder. Hieruit maakt men balletjes, waarmede men de Ganzen stopt, gelyk de Kapoenen; men zet ze insgelyks geduurende het mesten op een donkere en nauwe plaats. Zommigen steken ze de Oogen uit, menende, dat ze dus beter stil zitten en vetter worden.
De Joden plegen ze in een linnen of wollen doek te binden, en ze daarin op te hangen, na dat ze hen de Ooren met Erweten of iets anders hebben | |
| |
toegestopt, ten einde ze nog door het Gezigt, nog door het Gehoor tot schreeuwen bewogen worden. Dus geven ze driemaal ’s daags een dun gekneede Deeg van Gersten-meel; voorts Water en Zand. Op deze wyze verzekert men, dat een Gans menigmaal een Lever van vier of vyf pond aan gewigt krygt.
| |
Manier, om Ganzen te dooden.
Men pleegt de Ganzen alvorens een tydlang by de voeten op te hangen, ten einde het Bloed door den hals in den kop trekke; want zy boven op den kop een kuiltje hebben, waaruit, zynde alvorens de korte pluimen daar af geplukt, door een steek of insnyding het Bloed afgetapt word. Dit Bloed word in een Pot met een weinig Zout en Edik opgevangen, en met malkander omgeroert, tot dat het koud word.
Anderen snyden ze de keel af, en maken daar-en-boven in de zyde een opening, waardoor de Lever geheel kan uitgehaalt worden; die daarop in koud Water, of in Sneeuw gelegt word, om zuiver te worden.
| |
Manier, om Ganzen toe te bereiden.
Het Ganzen-vleesch is nooit beter in de Pot, wanneer het alvorens gezouten is. Waarom de Landlieden een goeden voorraad daarvan in ’t Zout leggen, na dat ze de Ganzen alvorens hebben gemest; als wanneer een lekkerny daarvan gemaakt word. Men stooft ze ook met Wyn en Speceryen, en maakt ze verder gereed op de wyze van Kapoenen.
De maanden van December en January, wanneer de Ganzen gemeest zyn, zyn de regte tyd, om ze te zouten. Dir geschied op de navolgende wyze: Zoo dra ze gedood zyn, worden ze geplukt, het Vel met het Vet afgehaalt, het welk men smelt, gelyk Varkens-reuzel. Men doet het in een aarden Pot, na dat het met Zout besprengt is; als wanneer het langen tyd goed blyft. Het verschilt nogtans tweezins van Reuzel; want vooreerst is het aangenamer van smaak, ten anderen word het niet sterk, blyvende altyd helder en doorzigtig, gelyk Olie, als het gekookt word. Voorts zout men het Ganzen-vleesch, gelyk dat van een Varken.
| |
Gebraade Gans.
Men verkiest hiertoe vette Ganzen, en ontweyd ze zindelyk. Men bedruipt ze, en discht ze op met Zout, Peper, en Oranje-zaus.
Of, men besprenkelt ze van binnen en van buiten met Zout; men vult ze met Byvoet, Appelen, Peeren, Castanien enz en laat ze dus allengskens braaden. Men kan’er gereeve Peperwortelen en Room tot een Zaus gemaakt, nevens een handvol gepelde en gestampte Amandelen, met Zuiker naar proportie, zamen een weinig opgekookt, by opdischen.
Of, men kneust en Borstbeen, en Vlerken met de Pooten, zoo dat nogtans het Vel daarop blyft; gezouten zynde word ze een weinig op den Rooster gelegt; vervolgens legt men ze in een ander Schootel, en giet’er Azyn op; men laat ze dus eenige dagen lang staan, of wel korter; men snyd reepjes Spek van een vinger lang en dik, met Gember, Peper en Kruidnagelen bestrooit, waarmede men de Gans lardeert. Vervolgens maakt men Deeg tot een Pastei, en doet’er de Gans in. De Deeg moet met Gember, Peper, Kruidnagelen, Rosmaryn enz. zyn toegemaakt. Dus zet men ze in een Bakoven; en maakt na een quartier-uurs een opening boven in het dekzel of korst, om’er de lugt te laten uit trekken. Onderwylen maakt men een Zaus van Booter, Wyn en Edik, men roert’er een weinig Meel in, en laat dus de Zaus boven in de Pastei loopen, en ze dus staan, tot dat ze gaar is.
| |
Van de Wilde Ganzen.
Deze komen in gedaante zeer naby de Tamme, behalven dat ze eenigzins spigtiger zyn, ende spitzer van bek. Van kleur zyn ze of grauw, hoedanige de meeste zyn, of Spier-wit, uitgezondert de vier of vyf Slagvederen, die geheel zwart zyn. Deze worden Hagel- of Sneeuw-Ganzen genaamt; en zyn wel eenigzins kleiner, dog konnen hooger en sneller vliegen, als de grauwe.
De wilde Ganzen leggen in de Lente negen, tien tot twaalf Eyeren, die ze in den tyd van vier weken op Heuvelen, of moerassige plaatzen uitbroeijen. Zy zyn schuw, en zetten zig nergens, ten zy ze eens en andermaal door haar rondom vliegen gemerkt hebben, dat het daar veilig voor hen is. Zy vliegen ’s nagts by wyze van een Driehoek, en onder een groot Geschreeuw na de Velden met Graanen. Men meent, dat ze schreeuwen, om die gene, welke wegens de Donkerheid of mistige Lugt zyn agter gebleven, niet afdwaalen. Ook zegt men, dat de Wilde Ganzen zeer oud worden. Men schiet ze, gelyk de Wilde Enden; of men vangt ze met Netten door Tamme Ganzen, gelyk wy op het Artykel van endvogel gezegt hebben.
| |
Manier, om Wilde Ganzen gereed te maken.
In ’t algemeen kan men zeggen, dat een Wilde Gans ende een Wilde Endvogel op dezelve wyze worden gereed gemaakt.
Men plukt ze droog en ontwyd ze. Zoo ze niet vet zyn, worden ze gelardeert. Wel gebraden zynde worden ze gezouten, en met zuure Zaus, van Azyn en Peper gemaakt, gegeten.
Men maakt ze ook anders gereed, gelyk wy beneden op het Artykel van gansje zullen zeggen.
Eigenschappen. Daar is niets anders, dan het Vet van een Gans, dat in de Medicyne gebruikt heeft; want het is warmer, als Varkens-reuzel; en om zyne fynheid is het bekwaam om snellyk door te dringen, te ontbinden en te verdunnen. Het is pynstillend, en heeft de kragt, om een Ettergezwel tot rypheid te brengen; voornamentlyk het | |
| |
Vet van een Wilde Gans. Het heeft zyn voornaamste gebruik in het uitvallen van ’t Haair, in ’t Zuizen der Ooren, in Stuipen, en verstramming der Zenuwen. Het maakt een open Lyf, voornamentlyk by jonge Kinderen, als het op den ganschen onderbuik geslagen word.
gansje.
| |
Manier, om jonge Ganzen op te queeken.
Zoo dra ze uit den Dop gekomen zyn, sluit men ze met hunne Moeder op in een nauwe plaats, en voed ze aldaar agt of tien dagen lang. Het voedzel bestaat in natte Zemelen en gekookte Gerst. Vervolgens brengt men ze op ’t Veld; dog men moet’er andere groote Ganzen afzonderen, die ze met hare vlerken en bekken slaan en quetzen zouden. Men geeft hen niet alleen Gerst, maar ook uitziftzel van Kooren. Dus gaat men voort de jonge Ganzen te voeden tot half October, het welk de tyd is, wanneer men ze begint te mesten.
| |
Manier, om jonge Ganzen te mesten.
Als men de jonge Gansjes, die men mesten wil, uitgekoozen heeft, plukt men ze tusschen de beenen, en zet ze in een nauwe, donkere en warme plaats. Of, om geen donkere plaats nodig te hebben, kan men hen de Oogen uitsteken; waardoor ze nog in ’t eeten, nog in ’t drinken belet worden. Dit geschied zynde, propt men hen voor de eerstemaal het Voêr in den Krop; daarna laat men ze zelfs eten, mits hen overvloed voorwerpende, namentlyk gekookte Haver in Water. Oude Ganzen worden binnen een Maand gemest, maar jonge Ganzen in den tyd van veertien dagen, of ten hoogsten drie Weken.
| |
Gevulde Gansjes.
Men vult de Gansjes, het zy men dezelve gekookt, het zy gebraden eten wil. Men neemt de Lever en het Hert, en hakt ze zamen klein, mengt’er Zout, Peper, en fyne Kruiden onder; men slaat’er vier Eyeren by. Wil men de Gansjers gebraden eten, laat men het gemelde vulzel alvorens kooken, en steekt het’er dus in; maar wil men ze kooken, kan men’er het vulzel rauw by doen; en het zamen laten gaar worden.
ganzerik. Zie zilverkruid.
geassocieerde. Zie maatschappy.
geboorte-vlies. Zie nageboorte.
geelzugt. Dit is een verspreiding der Gal door het gansche Ligchaam. Men telt drie zoorten van Geelzugt. De eerste, welke eigentlyk Geelzugt genaamt word, ontstaat uit een al te grooten overvloed van Gal in de Massa van het Bloed, of wanneer de Galleiders verstopt zyn. De tweede zoort is zwartagtig, die haren oorsprong uit diezelve Gal heeft, dog met zuure deelen vermengt. De derde zoort trekt naar groen, insgelyks uit Gal en zuure deeltjes ontstaande. Deze zoort zyn doorgaans de jonge Dogteren onderhevig. De Geelzugt maakt het wit der Oogen en de gansche huid des Ligchaams geel en vol Jeukte.
De Geelzugt, by de Medicynen Icterus genaamt, is een Gal, die zig door het gansche Ligchaam verspreid, de natuurlyke kleur wechneemt, en gelyk als een Goud-kleur veroorzaakt. Deze ontstaat nu eens uit een geele Gal, dan uit een Gal trekkende naar zwart, of ook naar groen.
| |
Tekenen der Geelzugt.
Het Geele ontstaat uit de Lever, het zwarte uit de Milt, en het groene uit de vermenging van het een met het ander. Deze Geelzugt bevangt de jonge Dogteren meest, die van een bleeke kleur zyn. Immers zy verandert de natuurlyke kleur.
Het Geele maakt de kleur als Zaffraan, of Citroengeel, zelfs het wit der Oogen, gepaart met een loomheid door alle de Leden. Daar-en-boven veroorzaakt ze zwaarmoedige en verwarde Gedagten. Zy verwekt wel geen Zweet, maar veroorzaakt aan alle kanten steeken met Jeukte. Zy ontstaat dikwils, doordien de Galblaas verstopt is. Immers daar is niets zekerder, als dat de Gal, haren gewoonen en natuurlyken doortogt niet vindende, in de Aderen stroomt; zoo dat ze zig met het Bloed vermengende deze algemeen geele kleur veroorzaakt; of zy ontstaat uit een schielyke verandering (Crisis) der galagtige Zappen. Zy kan ook veroorzaakt worden door Vergift, of door een Purgeer-middel, dat nog zyne behoorlyke werking niet heeft gedaan.
De twee andere zoorten van Geelzugt maken het Gezigt Lootverwig of zwart-bruin, naar maate, dat ze haren oorsprong hebben uit een Melancholyk vogt, zig door het Bloed verspreidende.
De Afgang en Pis zyn zwart-bruin, gepaart met een hardlyvigheid, en aan de linker zyde word een zekere hardigheid gevoelt.
Ingeval het Water bleek is, maar de Aderen dik en geel; als men pyn gevoelt in de regte zyde, zonder nogtans eenige Hardigheid, of Koorts, is het een zeker bewys, dat de Geelzugt niet ontstaat uit een opstopping der Galblaas.
Zoo’er eenige vermaning van Koorts by komt, zoo het Water onklaar is, of dik en geel, gelyk Zaffraan, het geeft een ongesteltheid der verhitte Gal te kennen. Maar is’er een hevige Koorts by, en ingeval men in de regte Zyde pyn gevoelt, maar de Pis zeer galagtig is, het geeft te kennen, dat de Geelzugt uit een ontsteeking ontstaat.
Zoo de Geelzugt uit Fenyn of diergelyk toeval ontstaat, zal de kleur wel aanstonts veranderen, maar daar zal geen Koorts by zyn.
| |
Genees-middelen voor de Geelzugt.
Om dat de oorzaken der Geelzugt verscheiden zyn, zoo volgt, dat’er ook meer dan eenerlei manier van Genezing is.
I. Voor diegene, welke ontstaat uit de Galblaas, | |
| |
moet men van den eersten dag af Aderlaten, en den Lyder ’s anderen daags een Braak-middel ingeven, het zy van twee oncen Braakwyn, of vier grein Wynsteen, of zes grein gecalcineerde Vitriool, als iemand zeer sterk is. Dog in den tusschentyd van het Braaken geeft men de Lyder nat met Zuuring, Verjuis, of Oranje-Zap. Daarom gebruikt men deze navolgende Koeldrank:
| |
Koeldrank voor de Geelzugt, uit een geele Gal ontstaande.
Neemt vier pinten Rivier-water; kookt daar in een handvol wortelen van Eppe, Zuuring, Boomvaaren, wilde Zuikery, nevens een halve handvol Agrimonie, met even zoo veel Miltkruid, of Venus-haayr, of Ceterach. Kookt het zamen op de helfte af, en zygt het door. Geeft’er den Lyder ’s morgens en ’s avonds twee glaasjes van. Twee dagen daarna moet hy purgeeren met een once dubbeld Catholicon, of met anderhalf once merg van Cassia, in twee glazen Wey.
Vervolgens kan men hem in ’t Bad doen gaan, en terzelver tyd hem Vleeschnat, waarin een drachme Cremor Tartari is gesmolten, of tien grein van deszelfs Zout, of een halve drachme Zout van Tamarinde geven.
II. Den genen, wier gansche Ligchaam door Bloed en Gal is ingenomen, en die rondom de Lever, of Milt pyn gevoelen, moet men dikwils een Klisteer zetten, zynde gemaakt van allerlei heilzame Kruiden, en by ieder een vierendeel ponds Honing, ende een drachme Cristal Mineraal. Vervolgens moet hy by tusschen-poozen Adergelaten worden, dog telkens weinig, om hem niet te zeer doen kragteloos worden.
Doet twee of drie lepel vol Kervel-zap in Vleeschnat, of ook Zap van Porcelein, Zuuring, Zuikery, Kappers, Oranje, of Alleluja. De drank moet zyn van Honds-wortel, Wortelen van Aardbeziën, en Beeren-oor, en Pilosella of Roerkruid. Drie of vier dagen daarna moet hy purgeeren met twee oncen Tamarinde, gekookt in zoo veel Water, als nodig is, tot een dubbele Dosis, in ieder van welke men zes drachmen Merg van Kassie smelt, met een drachme Cremor Tartari. Na dezen laat men hem agtien dagen lang een diergelyk Apozema of Afkookzel gebruiken.
| |
Afkookzel voor de Geelzugt.
Neemt twee oncen bladen van Malrow, eene once Vygboonen, een halve once wortelen van Ossetong, twee drachmen Alant-wortelen, en evenveel Agrimonie; kookt het zamen in anderhalve pint witte Wyn tot op twee derde af. Doorgezygt zynde doet men het in een Vlesche, en geeft’er den Lyder alle morgen twee oncen nevens twee drachmen Poeijer-zuiker van. Ingeval’er een Koorts by komt, kookt men her in Water, in plaats van Wyn. Anderzins moet hy een Maand lang vier oncen Pis van een sterk Kind, ’s morgens nugteren drinken, daarby voegende een halve once Siroop van Zuikery, of van gemeen Zuiker. Dit dient ook voor de Waterzugt.
III. Doet in een versch Ey een halve drachme van Gom, genaamt Euphorbium, gepulverizeerd; laat het den Lyder nugteren opslikken; of een drachme Zwavel in Vleeschnat, Wederik, of Byvoet, Of droogt Pieren, neemt’er van twee oncen, met een drachme Rhabarber, een halve once witten Honds-drek, zoo droog als gruis; pulveriseert het zamen, en geeft’er anderhalve drachme van nugteren in een Ey, of Vleeschnat. Dit veertien dagen agter een doende, zal de Geelzugt volkomen genezen zyn. Men kan den Lyder ook het Zap der bladen van Andorn of Malrow door de Neus doen opsnuyven, zynde maar eenigzins in de Zon gewarmt.
IV. Indien de Geelzugt een Crisis heeft veroorzaakt, dat is, indien ze een Koorts heeft doen ophouden, moet men, om’er schielyk van genezen te worden, een Purgatie innemen van een Catholicum duplex, of van Cassie, of van Siroop van Perzik-bloessem, in Wey ontlaten. Daarna kan men Driakel een uur voor het ontbyt gebruiken.
V. Ingeval de Geelzugt uit een zwarte Gal ontstaat, moet’er het zelve Genees-middel voor gebruikt worden, dat wy voor de Melancholie geordonneert hebben.
VI. Maar als ze ontstaat uit Vergift, of eenig toeval van die natuur, of uit een sterk Genees-middel, moet men Vleeschnat nemen met het Zap van Ossetong, of van Bernagie, daaronder mengende een weinig Koraal, of Bolus Armenius, of Bezoar, of geprepareerde Paarlen. Bezuikerde Hiacinthen, Alkermes, Driakel, of Orvietaan kan’er insgelyks voor gebruikt worden.
| |
Aanmerking.
I. Ingeval men de Geelzugt laat verouderen, zonder Genees-middelen te gebruiken, staat het te vrezen, dat’er een Waterzugt op zal volgen; en zo de Lever hard word, dat’er een Schirrhus of verhard Gezwel zal ontstaan; welke beide zeer gevaarlyk zyn.
In hoedanig een Koorts het ook zyn mag, zoo de Geelzugt ontstaat zonder hardigheid omtrent de Lever, op den zevenden, negenden, elfden of veertienden dag, het is een goed voorteiken; in tegendeel een kwaad, zoo ze op een anderen tyd komt.
II. Geelzugt den Mensch in een hoogen Ouderdom overvallende, blyft hem by tot in’t Graf.
III. Die van de Geelzugt aangetast worden, hebben weinig Winden.
IV. Geelzugt na een Koorts komende is niet te vrezen; maar voor de Koorts is ze gevaarlyk.
V. Zoo dra als met een Koorts en Geelzugt in de Pis kleine Ligchaamtjes, gelyk Linzen, dryven; zoo daar-en-boven de Stem zwakker word, en de Handen beven, volgt’er binnen veertien dagen de Dood op.
VI. Ingeval in de Geelzugt de kleur sterk na Zaf- | |
| |
fraan trekt, als men geen Water kan loozen, als men niet kan slaapen, als men een Walg heeft van Spyze, en zwak is, men is niet buiten vreze. Dog de Aambeyen beginnende te vloeijen, genezen de Geelzugt.
| |
Algemeene Genees-middelen voor allerlei zoorten van Geelzugt.
I. De zoo genaamde Crocus Martis aperitivus is een sterk openend middel, om de verstoppingen. waardoor de bleeke kleur der jonge Dogteren word veroorzaakt, wech te nemen, welke ontstaan zyn uit dik Bloed, dat niet bekwaam zynde, om naar behooren te circuleeren in zyne Vaten, in dezelve stil staat, en de weyagtige deelen laat doorschieten, en zig door het geheel Ligchaam verspreiden. De gemelde Crocus Martis aperitivus in Meydauw geprepareert, en tot een Opiaat gemaakt, of in Vleeschnat negen dagen agter een ’s morgens nugteren genomen, geneest volkomen de bleeke kleur, en herstelt de vloeibaarheid van het Bloed.
De jonge Dogteren te Montpellier in Languedoc, welke de bleeke kleur zeer onderhevig zyn, gebruiken’er geen ander Genees-middel voor. Zy nemen ook een Koeldrank, gemaakt van de vier openende Kruiden, te weten, een handvol Aspergiewortelen, bladen van Rubia Tinctorum of Meekrappe, van Muisdoorn, en Kruisdistel, op drie pint Water, tot twee afgekookt. Hiervan nemen ze ieder Avond een glals vol.
| |
Manier om Crocus Martis aperitivus te maken.
II. Neemt een pond Yzer-vylzel, en legt het veertien dagen lang in de Mey-dauw; maakt’er een Opiaat van, en geeft’er twee grein van in een Bolus of Poejer in Vleeschnat nugteren, negen dagen lang.
III. Neemt een fyn Yzer, en laat het in een Smeedery gansch rood worden; neemt vervolgens een vierendeel Zwavel, en werpt het op ’t Yzer, hebbende een houten Vat daaronder gestelt, waarin drie pinten witte Wyn zyn. Zoo dra de Zwavel het Yzer raakt, zal het druppels-wyze daaraf loopen; het welk gy in den Kom met Wyn moet opvangen. Dit gedaan zynde moet gy den Wyn door een linnen doek zygen, en’er den Lyder negen dagen ’s ogtens nugteren van te drinken geven. Men moet zig twee uuren daarna van Spyze onthouden. De Dosis is een Roemertje.
IV. Gy kunt ook het gesmolten Yzer in een houte Kom verzamelen, en fyn pulverizeeren. Het is een uitnemend middel voor het zelve ongemak, en voor de opstopping van de Maandstonden, aan welke men het geven moet in een decoctum van Beteunie of Longkruid.
V. Opiaat. Neemt Crocus Martis, geprepareerd Hertshoorn, van elks een once, nevens twee oncen gepulverizeerde Roozen, een once Conserf van Rosmaryn; Zuikery-blaaden, Melisse en Cedrach, van elks een weinig; stampt het met malkander, en geeft’er den Lyder ’s morgens en ’s avonds ter grootte van een Hazelnoot.
VI. Neemt Wortelen van wilde Zuikery, weinig of veel, wascht ze wel, en laat ze droogen; verbryzelt ze vervolgens, en doet ze in een aarde Kan met een pint witte Wyn, ende een weinig Zaffraan, dien gy’er een dag lang hebt laten op afweiken. Zygt het door, en geeft’er den Lyder ’s morgens nugteren een glas van. Men zal dit geen drie maal hebben gedaan, of de Lyder zal genezen zyn, ofschoon de Geelzugt veroudert is.
VII. Neemt zoo veel Drek als gy wilt van een Gans, zynde in de Lente met jonge Kruiden gevoed; laat dien in de Zon of anderzins droogen, en pulverizeert hem zeer fyn. Neemt een drachme of een halve drachme van dit Poeijer, mengt het in een roemetje witte Wyn; doet’er een weinig Zuiker by, nevens een weinig Kaneel, en geeft’er den Lyder vyf of zes dagen ’s morgens vroeg van te drinken.
| |
Aanmerking.
De drek van een Hoen, of van een Kieken doet dezelve uitwerking.
VIII. Neemt een Hoen of Kieken met geele pooten; ontweyd zynde vult het weder op met een handvol Goudwortel, drie of vier Peterzelie-wortelen, twee of drie wilde Zuikery-wortelen, twee wortelen van Venkel, nevens een klein handjevol Marentakken van Haagdoorn. Doet het in een kleine Pot, en laat het tot op een derde afkooken; drukt het door een wit Linnen, en laat’er den Lyder drie of vier dagen ’s ogtens een lepel vol van nemen, met een weinig Zuiker. Het decoctum moet in een aarde Pot en den Kelder bewaart worden.
IX. Nademaal de Geelzugtigen gemeenlyk ook pyn in de Milt hebben, zoo neemt twee oncen Gom Ammoniak, met twee oncen Olie van Kappers, om een Pleister te maken. Tot dien einde laat de Gom in een verglaasde aarde Kom allengskens op een matig Vuur smelten, onder een geduurig omroeren, en stort’er alsdan twee oncen Olie van Kappers by, en roert het zoo lang, tot dat het de dikte van Zalf heeft. Neemt vervolgens Schaapleêr, en bestrykt het met die Zalf, zoo breed, als de Milt is; legt het’er warm op, tot dat het Pleister van zelfs daar af valt.
Geesten van Waterkers. De Dosis is van vyftien droppelen tot tot een drachme.
Vlugtige Geesten van Salarmoniak en Pis. De Dosis is van zes tot twintig droppels.
Extract van Aloë. De Dosis is van een scrupel tot een halve drachme.
Vlugtig Zout (Sal volatile) van Adderen, Hertshoorn, Pis, Wynsteen. De Dosis is van zes tot zestien grein.
Geesten van Terpentyn. Van vier tot tien droppelen.
Melisse-water. Van een scrupel tot een drachme. | |
| |
Water en Tinctuur van Kaneel. Van een tot drie drachmen.
Geesten van Lepelblad. Van zes droppelen tot een drachme.
Alle deze Remedien, op No. X. verhaalt, zyn ook zeer goed, om de Maandstonden te bevorderen.
geers. In ’t Latyn Milium, van Mille, wegens de groote menigte der Graanen, die dit gewas gelyk als by duizenden voortbrengt.
Beschryving. Dit Plantgewas maakt halmen of steelen van twee tot drie voet hoog, een vinger dik, knobbelig en ruig. De bladen zyn breed, en gelyk van Riet. De bloessem groeit gelyk een tros, op de toppen der steelen, doorgaans geel, maar zomwylen zwartagtig van kleur. Op de bloessem volgen de Graanen, bestaande in ronde of Eyronde Korlen, geel of wit, hard en helder, gelyk als in kleine Eyerschaaltjes beslooten. De Wortelen zyn hard en van malkander verspreid. De Aayren verdeelen zig, en hangen na de Aarde.
Plaats. Men zaait de Geers op een vette en vogtige Grond. De Geers, welke te Parys verkogt en genuttigt word, groeit in’t Bosch van Orleans.
Eigenschappen. Het Brood van Geers gebakken, geeft minder Voedzel, als eenige andere zoort. Met Melk gekookt maakt ze hardlyvig, en is Pisdryvend. Geroost zynde is ze van een zonderling gebruik in een Stooving, om Winden te verdryven, voornamentlyk als ze met Zout is gemengt. De Genees-middelen, en zelfs versch Vleesch, bewaren zig beter in Geers, als in iets anders. Men verhaalt, dat de H. Ambrosius een decoctum van Geers maakte, dat met een weinig witte Wyn gemengt en warm gedronken zynde de anderen-daagsche Koorts genas, door Wateren en Zweeten, den Dorst stillende. Geers in Melk tot een Pap gekookt word tot een voedzel der jonge Vogelen gebruikt. Gepelde Geers dient ook in de Geneeskunde, om’er pynstillende òf openende Pappen van te maken.
In Anjou en eenige andere Provincien van Vrankryk kookt men een Pap van Geers, die koud geworden zynde het gemeene Volk voor Brood verstrekt.
geest. Dus noemt men eigentlyk een gedenkend Wezen. God is een volmaakte Geest. De goede en kwaade Engelen zyn Geesten. De Ziel des Menschen is een Geest, hoewel met een Ligchaam gepaart. Deze Ziel verstaat, wil, twyfelt, oordeelt enz. En dit noemt men Denken. Het onderscheid der Geesten van Engelen en Menschen bestaat daarin, dat die der Engelen zuivere Geesten zyn, niet geschapen, om met een Ligchaam te zyn vereenigt.
geest is ook een Scheikundige benaming, bestaande in een Lucht-wezen, fyn en doordringend, en zig naar boven verheffende. Het is aan deze Geesten eigen, vaste Ligchamen te doordringen en te openen.
Men noemt ook Geesten de niet Wateragtige deelen, die zig door de Warmte opheffen, en door de Distillatie in een vogt verandert worden. Zoodanig zyn de Geesten van Vitriool, Zout, enz.
Ook noemt men Geesten van Wateragtige vogten, die door een vloeibaarmaking worden uitgetrokken, wanneer ze van eenige zoute deeltjes vervult en bezwangert zyn, en welke zig door de kragt van ’t Vuur met dezelve om hoog heffen.
Scherpen Geesten worden genaamt, die de Tong gelyk als door een hitte prikkelen, of wel een corrosive kragt hebben.
Men noemt ziltige Geesten, die een smaak van gemeen Zout verwekken.
Zwavelagtige Geesten noemt men, welke eenige overeenkomste met den smaak van zulferagtig Zout hebben. Wanneer deze smaak zeer sterk is, noemt men het Pisagtige Geesten.
Brandende Geesten eindelyk worden genaamt de fynste deeltjes van wateragtige Vogten, die in brand rakende verteert worden.
Geesten van Wyn zyn niets anders, als dikwils gedistilleerde en overgehaalde Brandewyn.
Wy hebben boven op het Artykel van destilleering getoont, op welke wyze de Brandewyn gedistilleert word. Dog wy zullen hier nog iets byvoegen, rakende niet alleen de Brandewyn, maar nog veel meer andere Geesten.
| |
Manier om Brandewyn te beproeven en te kennen.
Men proeft ze, doende Brandewyn in een lepel, en die aansteekende in een plaats daar geene Lucht by komt. Zoo de Brandewyn, of Wyngeesten goed zyn, moet’er niet het minste Vogt in den Lepel blyven.
| |
GEEST van Wyn door het Zout van den Wynsteen gezuivert, of getartarizeert.
Zommigen alleenlyk aanmerkende de benaming van het woord Getartarizeert, gelyk de Scheikundigen van de Brandewyn spreken, hebben gemeent, dat het genoeg was, dezen Geest eens door zout van Wynsteen te zuiveren, om hem den naam van getartarizeert te geven; zonder dat ze aanmerkten, dat men dien naam daaraan niet wettig konde geven, zoo dezelve niet ten minsten een goede menigte van de fynste en vlugtigste deeltjes van den Wynsteen, waarmede hy gemengt is, met zig vereenigt; het welk niet anders dan door een lange Digestie en vernieuwde overhaaling geschieden kan.
| |
Aanmerking.
Zommige Autheuren willen, dat men in een glaze Kolf twee pond Brandewyn op eene once rouwe en grof gestoote Wynsteen zet, en dezelve in een Waterstoof door een matige hitte distilleert, tot dezelve niet zuiver meer opgaat. Zy willen ook, dat men dezen Wyngeest andermaal in dezelve Waterstoof overhaalt, op een drachme van nieuwen Wynsteen, op dezelve wyze gestampt; voorts, dat men het overschot der twee Distillatien hebbende gecalcineert, tot dat het groen of blauw word, en | |
| |
het naderhand gemengt met tweemaal overgehaalde Brandewyn, het zelve zamen door een sterker Vuur distilleert; en zy verzekeren, dat men langs dezen Weg een getartarizeerde Brandewyn erlangt. Ik kan nogtans niet zien, dat de Brandewyn iets anders van deze negen drachmen Wynsteen zou konnen opheffen, als het slymig zetzel (Phlegma) en eenige zuure deelen; aangezien het ziltige, dat het zelve Zuur heeft vast gemaakt, zig nog vereenigen, nog met de Geesten van den Wyn opklimmen kan. Men oordeelt ook, dat, om daarin te slagen, men aan de Brandewyn zyn eigen gisting moet geven; en die middelen gebruiken, welke wy zoo aanstonts zullen aantoonen, oordeelende die de beste te zyn.
| |
Operatie.
Neemt goede nieuwe Wyn, die wel uitgegist is, en hebbende een natuurlyke groenheid en rauwigheid van smaak. Doet by voorbeeld vier oncen zout van Wynsteen in een hooge glaze Kolf; giet’er allengskens van dien Wyn op; waarop een opborreling of gisting zal volgen, veroorzaakt door de onderlinge aandoening der rauwe deelen van de Wyn, en het zout van de Wynsteen op elkander. Gaat voort met allengskens meer Wyn daarop te storten, tot dat de gisting geheel ophoud, tot een teken, dat en het Zuure en het Zoute onder malkander verzagt en vereenigt zyn. Plaatst vervolgens de Kolf, nog een derde ledig zynde, op een Zandbad; bedekt hem met zyn Kolf, en de voegen nauwkeurig toegestreken zynde, nevens den Recipient, distilleert de Geesten door een sterk Vuur, ten einde het zoud van de Wynsteen, dat traag opgaat, en anderzins door zyn eige zwaarte tusschen de droessem zou blyven hangen, genoodzaakt worde zig op te heffen, en het zuure te vergezelschappen, uit kragt der vereeniging met de Brandewyn. Dus kan men met de Distillatie door het zelve Vuur voortgaan, tot zoo lang dat men geen Zoetigheid in de Brandewyn meer gewaar word, of tot dat’er een slymig zetzel volgt.
Dit gedaan zynde moet men deze gedistilleerde Wyn in een vlesch wel toegestopt bewaren, en verzekert zyn, dat’er meer vlugtig zout van Wynsteen in is, als in eenige zoort van Brandewyn; en dat’er gene betere preparatie of overhaling kan gevonden worden. Want Brandewyn eens behoorlyk overgehaalt zynde, of wel van zyn eigen vlugtig Zout voorzien, maar ontheft van zyn natuurlyk gistend Zuur, of iets van die natuur, zal geen ander Zout met zig vlugtig maken. Zie verder van deze en diergelyke Geesten boven op het Artykel van destilleering.
geheugenis. Dit is een der voornaamste vermogens van de Ziel, het welk by zig onthoud en bewaart wat de verbeelding haar indrukt, het zy goed het zy kwaad, voorleden of toekomende.
De Geheugenis is de schuilplaats der Beelden, Gedagten en der Bevattingen, want na dat zy haar door de Verbeelding worden voorgestelt en ingedrukt, zoo onthoud en bewaart zy dezelve. De uitwendige zinnen zyn alleen bekwaam tot tegenwoordige voorwerpen. Het inwendige gevoel (anders genaamt, de algemeene Zin,) onderscheid de zoorten van de dingen, zoo wel van afwezende als van tegenwoordige. De kragt der verbeelding zoekt of vind uit de toekomende; maar de Geheugenis is de bewaarster der voorledenen.
De jonge Kinderen zoo wel als de oude Lieden hebben eene zwakke Geheugenis, om dat de eerste te vogtig, de andere te droog van Herssenen zyn. De Jongelingen en Mannen in den bloei van hunnen Ouderdom hebben de sterkste geheugenis, ten ware die door eene Ziekte of al te veel vogtigheid, Slymagtigheid, ofte door Hitte en opdrooging verzwakt ware.
Het gebrek van Geheugenis, veroorzaakt door hitte of droogte, ontstaat gemeenlyk na een langduurige Koorts, of andere slepende Ziekte, ofte na een heete Koorts, ofte van eenen Slag en Kwetzure op ’t Hoofd, ook wel van eene onmatige beweging of sterke Peinzing, en Letteroeffening, ofte door al te veel Waken.
Als de Geheugenis verzwakt en eene mymering in ’t Verstand daarby is; zoo is het Bloeden uit de Neus een voorteken der Genezing.
Om de verzwakking van dit vermogen, dat den Mensche zoo noodzakelyk is, te genezen, dient men vooreerst noodzakelyk de matigheid in eten en drinken waar te nemen; daarna zal men het een of ’t ander van de volgende middelen in ’t werk stellen:
Men zal in zyn gewoonen Drank wat geraspt Ivoor laten trekken.
Ook mag men dikwils eenige herssens van Hoenderen eten, als mede Patryze-Eyeren, en overal daar men kan, Mostaart by gebruiken.
By het begin en ’t sluiten van de Maaltyd zal men wat Melisse knauwen, ofte wat daarvan in den Wyn laten trekken en dus drinken; ook wel op een pint Brandewyn eene handvol Korrels van Erminum gedaan, met eene handvol Melisse, eene halve once Gember, een halve once Noote-muskaat, eene once Citroen-schil, een half pond Zuiker, en van dit drankje des ogtens nugteren, en ’s avonds by ’t Slapen gaan een of twee lepels vol genomen.
Een of tweemaal ter week zal men de Slapen van het Hoofd smeeren, ofte Olie van Tigchel-aarde, ofte met overgehaalt Water van Klimop. Anders kunt gy ook nemen de wortel van Acorum, wortel van Valeriana, wortel van Ossetong, Hondstong (zynde een Kruid aldus genaamt) en bladen van Wynruit, van elks een vierendeel loots; dit alles wel gedroogt en tot een Poeijer gemaakt. Dan gemengt met een once Olie van Noote-muskaat, twee oncen Olie van Hazelnooten; maakt’er een zoort van Balzem af, en strykt daar twee of drie maal ter week den Slaap van ’t Hoofd mede.
Of men wascht zyn Hoofd en Voeten met dusdanig een Loog: Neemt bladen van Klimop, Rosmaryn, Lauwrier, Betonie, Melisse en Zuuring; | |
| |
van ieder omtrent een handje vol, doet alles zamen kooken in eene ruimte van schoon Water.
Nog kan men zig bedienen van eenen door kunst gemaakten Appel, die de Herssens telkens ten eenemaal zal versterken, als men daaraan reukt. Neemt hout van Aloë, Wierook, Noote-muskaat, Nagelen, wortel van Pioen-bloemen, en Angelica, van ieder een vierendeel loots, Gummi Storax een halve once, Laudanum een once, Amber-grys, en Muskus, van elks een grein; mengt alles door een, en maakt’er een klomp van; hoe meer die door het by zig te dragen, of in de hand te houden verwarmt word, hoe meer Reuk hy zal geven.
Verder heeft men waargenomen, dat men na den Eten niet moet gaan, nog ten eersten slapen, maar zig ergens mede beezig houden, dat een eerbaar vermaak en uitspanning geeft.
Men zal zig zoo veel als men kan, onthouden van veel Wyn te drinken, van Verkens Vleesch te eten, van Ganzen, Endvogels, Visch, Haas, Gebak of andere Spyze, die zwaar is om te verteeren.
| |
Geheim, om een goed Geheugen te maken.
Neemt het hert van een Zwaluwe, bloemen van Rosmaryn, Borragie, Ossentong, van elks een half loot. Daarna fyne Kaneel, klein gestoten; Noote-muskaat, Foelie, gestote Nagelen, lange Peper, van ieder een agtendeel loots; fyne Muskus twee grein, Roozen-zuiker een once; stoot alles heel klein, mengt het Poeijer dan met een once Siroop van Roozen, en maakt’er een Conserfje van, waarvan gy alle morgen de groote van een Noot moet nemen, en een Maand daarmede aanhouden.
Een ander. Neemt eenige Dukaaten, maakt ze gloeijende, en bluscht dezelve dan in een pint Wyn, stopt ze wel toe, tot dat ze koud worden, eer gy daarvan drinkt. Laat ze daarna door eenen doek loopen, en drinkt ze in een glas Wyn.
| |
Overheerlyk middel om de Geheugenis te herstellen.
Neemt Betonie-water, Buglosse-water, Lindebloessem-water, van elks een pond; dubbelt overgehaalde Brandewyn, een half pond; Rosmaryn-bloessem, roode Roozen, fyne Marjolein, Borragie-bloemen, elks een handje vol; de Specien van de Confectio Alkermes, twee oncen; na dat gy de Bloemen zult grof gestampt hebben, moet gy ze in de voornoemde Vogten te trekken zetten, en ze een Maand lang in de Zon laten staan. Daarna haalt ze over in ’t dus genaamde Bad van Maria. Hiervan neemt men alle ogtens een lepel vol, en wryft’er den Nek en Slaap van ’t Hoofd mede.
| |
Nog om de verlorene Geheugenis te herstellen.
Neemt Goud-bloem en edele Zalie van elks evenveel, mengt het met witten Wyn, na dat gy het een weinig gestampt hebt, en geeft daarvan ’s morgens en ’s avonds te drinken.
geit. Onder den name van dit viervoetig en gehoornt Dier begrypen wy hier ook den Bok en gelubden Geitebok. Men heeft’er gansche Kudden van, voornamentlyk op de Gebergtens.
Men kan tweederlei zoorten van Geiten onderscheiden, te weten de gemeene Geiten in Europa, en die, welke men Engelsche Geiten noemt, hoewel ze uit Barbarye en de Indien gekomen zyn. Na dat wy van deze kortelyk gesproken hebben, zullen wy wydloopiger van de andere spreken.
| |
Engelsche Geiten wel driemaal zoo nuttig, als andere Geiten van Europa.
Engeland heeft het ras of den aart zyner Geiten uit Barbarye en de Indien gehaalt. Deze geven wel driemaal zoo veel Melk en Kaas, als andere Geiten, in het byzonder die van Vrankryk. Haar haair is fyn, en zeer bekwaam tot Kamelotten. De Engelschen hebben deze Dieren verspreid in schraale en bergagtige plaatzen, alwaar slegte Weiden zyn voor het Rundvee, en voor Schaapen uit Barbarye en de Indien; op dezelfde wyze, gelyk ze met de Spaansche Paarden en Schaapen gedaan hebben.
Het is ook Wereldkundig, dat Holland geen derde deel der noodzakelyke behoeftens tot onderhoud der Inwoonderen voortbrengt; en werwaarts zig nogtans allerlei Volkeren begeven, wegens den uitnemenden Koophandel, die aldaar alles verschaft; hebbende tot een grond allerlei zoorten van Manufacturen opgeregt. Ook hebben de Hollanders Indiaansche Koejen voortgefokt; die ook van daar in Vlanderen en Vrankryk zyn gekomen, alwaar ze in opgedroogde Moerassen en naastgelege Landen, hoewel schraal van Gras, wel slagen. Tot dien einde houden ze dezelve orde met de Engelschen. En al zulks in Vrankryk, zynde groot en vrugtbaar, ook geschied, kunnen daar insgelyks Indiaansche Schaapen en Geiten gefokt worden. Ziet beneden op de Artykelen van schaap en vee, alwaar wy’er meer van zullen spreken.
| |
Welke zorge men voor de Geiten moet dragen.
De Geiten kosten weinig aan onderhoud, maar geven veel voordeel, zoo ze van een goeden aart zyn. Omtrent het voedzel komen zekere wel overeen met de Schaapen; dog van aart zyn ze zeer verschillende, want gelyk het Schaap zeer zagt van aart is, dus is een Geit zeer korselig.
Die in een groote menigte op het Gebergte geweidt worden, hebben geen Stal, om’er ’s nagts in opgeslooten te worden; hoewel diegene onder dezelve, welke jonge Geitjes werpen, voor de koude en ongemakken der Nagt moeten worden bewaart, voornamentlyk ’s Winters; om dat een Geit zeer ligt van de Koude word bevangen.
Men zegt derhalven, dat men de Geiten even eens moet gade slaan, gelyk de Schaapen; ze terzelver tyd op de Weyde brengen, en wederom op Stal enz. Maar in het byzonder moet men het navolgende in agt nemen:
Wy zullen op het Artykel van schaap zeggen, | |
| |
dat men die Dieren maar eens in ’t Jaar van verschooning moet voorzien, om dat de warmte van derzelver Mist noodzakelyk is, om hen de natuurlyke Warmte te doen behouden, voornamentlyk ’s Winters. Maar met de Geiten is het geheel anders gelegen; want deze willen zeer zuiver gehouden worden. Niets is hen meer tegen, als vogtigheid en drek; zelfs worden ze door den stank van de Mist ziek. Waarom de Geite-stal dagelyks dient uitgeveegt te worden, en met versch Stroo voorzien, immers geduurende de Winter; want ’s Zomers leggen ze al zoo lief op de bloote grond.
De Dauw, zoo schadelyk voor de Schaapen, is goed voor de Geiten. En zoo men kan, moet men ze in de Weide brengen; vooral eer de Dauw van de Kruiden is gevallen.
’s Winters in de Regen, Sneeuw en Ryp, moeten de Geiten niet uit de Stallen worden gelaten, maar gelyk de Schaapen opgeslooten en onderhouden.
| |
Tekenen van een goede Geit.
Een Geit word goed te zyn gekeurt, als ze van groote gestalte, sterk en snel is; als ze dicht van haair, van dikke en lange tepelen is; hebbende voorts dikke dyen en agter-bouten. Zy werpt jongen van twee tot zeven jaaren.
Nopens de kleur van het Geiten-haair zyn de gevoelens verschillende. Zy, die veel Melk verlangen, verkiezen witte Geiten; maar die de hoedanigheid der Melk boven de menigte stellen, verkiezen liever rosse of zwartagtige Geiten. Die zonder hoornen zyn, worden doorgaans voor beter gehouden, dan die hoornen hebben. Zy gewennen zig ook beter, om met Schaapen op de Weyde te gaan.
| |
Teikenen van een goede Geite-bok.
Een Geite-bok word geprezen, als hy groot van Ligchaam is, dik van Beenen, vleessig en kort van Hals, klein van Hoofd, zwart en zagt van haair; voorts van groote en neêrhangende Ooren, en van een langen Baard.
Dus een verkiezing van een Geite-bok en Geit hebbende gemaakt, zoo als men ze kan wenschen, komt het’er maar op aan, hoe beide tot een bekwame Voortteeling te gebruiken. Dog vooraf moet men weten, dat een Bok niet in staat is, om behoorlyk te teelen, voor dat hy vier jaren bereikt heeft.
| |
Van den tyd, wanneer de Geiten moeten besprongen worden.
Geiten en Schaapen hebben dit ook onder elkander gemeen, dat ze ter zelver tyd besprongen worden, ten einde ze in de Lente geworpen hebbende op de Weyden vinden, waarvan ze haren Lammeren Zog geven. Men moet ze derhalven in den Herfst laten bespringen.
| |
Middel, om een Geit veel Zog te doen hebben.
Om Geiten veel Melk te doen hebben, moet men ze voeden met Vyfvingerkruid; of men brengt ze op een Weyde, alwaar veel Diptam groeit. Boven dien laat men ze de toppen der Heggen afscheeren, en drenkt ze ’s ogtens en ’s avonds. Het een en het ander kan gemakkelyk geschieden.
Men melkt ze ’s daags tweemaal, ten zy de opkomende Koude de Melk doet verminderen. Maar men begint ze te melken veertien dagen na dat ze geworpen hebben.
Zomwylen werpt een Geit tweelingen, zomwylen maar een. Dit hangt af van hare natuurlyke Vruchtbaarheid, en het temperament van den Geite-bok.
| |
Manier, om de Geiten vet te maken.
Wil men een Geit vet hebben, men moet haar het jong Geitje, een Maand oud zynde, ontnemen, en volgen de orde, die wy beneden op het Artykel van schaap zullen opgeven. Of om het kortelyk te zeggen, een Geite vereischt om gemest te worden, niets meer, dan dat ze de jonge spruitjes en toppen der Gewassen afeet, geen gebrek aan Water heeft, en voor Koude bewaart word.
Men mest dus Geiten en Bokken eensdeels wegens het Vet, het welk gesmolten zynde van een groote nuttigheid is; want wat het Vleesch aangaat, dat is maar middelmatig van smaak, en word van velen voor geen lekkernye gehouden. Velen schikken het, alvorens behoorlyk gezouten zynde, voor hunne Dienstboden.
| |
Van de Melk der Geiten.
Deze dient alleen, om’er Kaasjes van te maken, die voor een lekkerny gehouden worden. Daar Room van te halen, om Booter te karnen, is niet wel doenlyk. Want vooreerst is de Melk niet vet genoeg; ten anderen blyft het weinige van Booter, dat’er van komt, gansch wit, en smaakt als Ongel.
| |
Van de Ziekten der Geiten.
De Natuur der Geiten en der Schaapen heeft zoo veel overeenkomste, dat deze Dieren ook byna eenerlei Ziekten onderworpen zyn; ook konnen’er eenerlei Genees-middelen voor gebruikt worden; uitgezondert de koorts der Geiten, die niet op dezelve wyze, gelyk die der Schaapen, moet genezen worden, en nog drie andere Ziekten, daar de Geiten, maar niet de Schaapen aan onderworpen zyn; namentlyk, de Waterzugt, Opzwelling, waarvan ze aangetast worden, na dat ze de jonge Geitjes geworpen hebben, en opdrooging van ’t Uyer.
| |
Van de Koorts der Geiten.
Men zegt, dat de Geiten nooit zonder Koorts zyn, en dat ze sterven, zoo dra die Koorts ophoud. Dog het valt bezwaarlyk om te geloven, dat dit ongemak den Geiten altoos zou byblyven, om dat een geduurige gisting der Zappen niet zou konnen nàlaten het Bloed te verderven. En dit zoo zynde, wat Dier zou zulks konnen wederstaan? Zoude een | |
| |
Geit altoos koortzig zynde met zoo veel graagte konnen eten? zoude ze zoo helder van oogen, of zoo vrolyk konnen zyn? Want my dunkt, in ’t algemeen gesproken, dat hy, die een Koorts noemt, iets noemt, dat in staat is, om een Ligchaam allengskens te doen veranderen, en in duigen te doen vallen, ten zy men’er Genees-middelen voor gebruikt. En om deze reden zou men niet wel konnen zeggen, dat de tekenen, welke men bespeurt aan de Geiten, onfeilbaar een Koorts te kennen geeven, gelyk de tekenen, die aan de Schaapen bespeurt worden; veel minder, dat zoodanig een Koorts ongeneeslyk zoude zyn. Het zal beter zyn, om zig van dit Wangevoelen te ontdoen, dat men onderstelt en zegt, dat een Geit uit haar natuur zodanige tekenen heeft, hoedanige zy, of een ander Dier hebben zoude, als het de Koorts had; zoo nogtans, dat het geen Koortze, maar een natuurlyke gesteltheid der Geiten is.
| |
Van de Waterzugt der Geiten.
De Waterzugt bevangt de Geiten, wanneer ze al te veel Water hebben gedronken. Maar om ze daar van in tyds te genezen, moet men haar een insnyding onder de schouder maken, om’er dus al het overtollig vogt af te tappen; en naderhand de Wonde met een Pleister van Pik en Varkens Reuzel weer genezen.
| |
Van de opzwelling der Geiten, na dat ze geworpen hebben.
Na dat de Geiten hare jongen hebben geworpen, zwelt de Lyfmoeder dikwils dusdanig door den zwaren Arbeid op; ook gebeurt het wel, dat de Nageboorte niet behoorlyk afgaat; waardoor die Dieren dus worden aangetast en gepynigt, dat men hen met een glas goede Wyn schielyk moet te hulp komen.
| |
Van de opdrooging der Geite-Uyeren.
Men ontdekt, dat de Geiten van deze Quaal zyn aangetast, wanneer hare Uyeren in een groote hitte zoodanig opgedroogt zyn, dat’er geen droppel Melk kan uitgeperst worden. Men geneest ze hiervan, als men ze dagelyks in de Weide brengt, terwyl de Dauw nog op het Gras en Kruid is; en voorts de opgedroogde Uyeren met vette Melk wryft.
gekheid. Zie zotheid.
gekorve diertje. Zie bloedeloos diertje.
geneeskunst. Anders ook genaamd Medicyn. Is de kunst om de Gezondheid te bewaren, of te herstellen, indienze verloren is.
| |
Verklaring van eenige bewoordingen in de Geneeskunst gebruikelyk.
Wanneer men in eenig Receps voorgeschreven vind, de vyf openende Wortels: (Quinque radices aperientes,) verstaat men daardoor die van Eppe, Aspergien, Peterzelie, Venkel en van Bruscus, of stekende Palm.
De verweekende Kruiden, (Herbae emollientes) gemeenlyk onder eenen naam begrepen, zyn de Maluwe, Althea, Beerenklauw, Vioolkruid, Kruiskruid, Beet, Bingelkruid of Merkuriaal, Glaskruid of Parietaria; voeg daarby de Melde, en Lelienkruid. Dog de vyf eerste worden meest in de Apotheken gebruikt.
De vyf Herbae capillares (dat is, haairige of tedere vezelagtige Kruiden) zyn: de Capillus Veneris, Lingua cervina, Ruta muraria, Scolopendrium, en Trichomanes; in Duitsch genaamd, Vrouwenhaair, Hertstong, Steenruit, Steenvaren of Miltkruid, en Wederdood.
De vier cordiale of Hert versterkende Bloemen zyn, Borrago, Buglossa, of Ossentong, roode Roozen, en Maart-vioolen.
De vier verwarmende en Windbrekende Bloemen, quatuor Flores carminativi zyn, Kamillen, Meliloten, of Meloten, Moederkruid en Anysbloemen.
De vier groote verwarmende Zaden zyn, dat van Anys, Kardemom, andere Karwey, Komyn, en Venkel.
De vier kleine verwarmende Zaden zyn, Peterzelie-zaad, Eppe, Daucus, dat is Kroonkens-kruid, of wilde Pastinaken en Ammi.
De vier groote Zaden zyn die van Pompoenen, Meloenen, Komkommeren, en Citrullen.
De vier kleine koude Zaden zyn Slaat-zaad, Porcelyn-zaad, Endyvie en Cichory-zaad.
De vyf stukken van kostelyke Gesteentens zyn, die van Sapphyr, Granaat, Smaragd, Hyacinth, en Karnioolsteen.
De vier Hertsterkende Wateren zyn, dat van Borago, of Bernagie, van Buglossa, of Ossentong, van Endyvie en Cichory.
Men voegt daarby, dat van Ulmaria of Reinette, dat is, Regina prati, dat van den gezegenden Distel, Aqua Cardui benedicti, Scorsonnere, Duivelsbeet, Scabieuse, Scordium, Zuuring en Alleluja; anders genaamt Koekoeks-brood.
Het eerste teken dat in alle Recepten of voorschriften der Genees-meesteren vooraan staat, Ʀ of Ƥ. beduid Recipe, dat is, neemt de Kruiden of Zaaden, die’er volgen.
Als’er verscheide middelen agter een volgen, zonder Gewigt daarby, en by het laatste gestelt is āā. of ana; dat betekent van elk evenveel, dat is, van elk zoo veel als het Gewigt by āā uitgedrukt.
Door de letters S. A. dat is secundum artem, moet men verstaan, naar de regels van de Kunst; ’t geen ook wel geschreven word ex arte.
Door Q. S. quantum sufficit, word verstaan, zoo veel als vereischt word, of behoort; by voorbeeld wanneer de Genees-meester het aan den Apotheker overlaat, hoe veel Water, Zuiker of Honing, hy tot gereedmaking van een middel wil nemen. En in de Pleisters schryft men veelmaals, cerae. Q. S. dat is zoo veel Wasch daarby te doen als’er ver- | |
| |
eischt word, om de Pleister dik genoeg te maken. Om dat men van te voren zoo net niet weten kan, hoe dik of dun iets zal inkooken.
En dewyl de Apotheker het Oog van den Genees-meester moet zyn, zoo wel omtrent de bereiding van de voorgeschreve middelen, als derzelver Gewigt en ingeving, zoo is het heel noodzakelyk, dat hy niet alleen toelegge om de Ordonnantien der Geneesheeren, ’t zy gedrukte of geschrevene, wel te kunnen lezen; maar ook om de Maat en Gewicht van alle Genees-middelen wel te weten; zoo dat, wanneer daar een Druk- of Schryf-fout in een Recept mogte ingeslopen zyn, of de Schryver zig mogte vergist hebben, in den Naam of Gewigt, of dat het Schrift of Character onleesbaar was, hy dan in staat zy, om zelf te kunnen oordeelen, wat voor Goed daarin behoort te wezen, en hoeveel men daarvan mag nemen, volgens de wetten der Apotheker-kunst, en het gevoelen van ervaren Genees-meesteren, om daardoor droevige gevolgen voor te komen, die men anders wel heeft zien gebeuren.
Onze toeleg is niet, om hier eene lyste van Genees-middelen in te lasschen; maar alleen om aan te wyzen, wat gedeelte van een Plante of Dier men moet verstaan, wanneer dezelve enkelyk worden voorgeschreven, en zonder eenig deel te noemen, by voorbeeld, wanneer men schryft: Anys of Venkel, moet men het zaad daarvan verstaan; maar door Iris en Jalappa de wortels; door Vioolen en Roozen, de bloemen, Santalum en Gujajacum, het Hout, of in duitsch Santel-hout en Pokhout; door Ammoniak en Galbanum de Gommen, (want daar is ook een Zout Ammoniac genaamt) van Caneel en Cassia, en andere diergelyke Gewassen alleen de schors. En schryft men alleenlyk Castor, men verstaat daardoor Castoreum, dat is, Bevergeil; door Bezoar ment men den Bezoar-steen, enz.
Ook zyn’er Berggewassen, (mineralen,) dewelke maar een zoort ergens van zynde, nogtans by uitstek den naam van hun geslagte behouden, als de Lapis lasuli, dat is Utramaryn-steen, die door het enkele woord Lapis verstaan word; het gemeene Zee-zout door ’t enkele woord Zout, de gezegelde Lemnische Aarde door het enkele woord Gezegelt of Sigillat; in plaats dat andere Steenen, Zouten, en Aarde hunne byzondere bynamen hebben, zonder dewelke men ze niet verstaat. Die zig verder hierin willen oeffenen, kunnen hier-omtrent meer licht krygen met het lezen van Schryveren, die daar eene breede Uitlegging van doen; hoewel dat niet zeer nodig is, alzoo de ondervinding en de uitlegging die men by het bereiden der middelen vinden zal, kunnen volstaan.
By deze Schryveren vind men ook eene lyst van Droogen, die men by gebrek van zommigen, in derzelver plaats neemt, (’t welk de Apothekers noemen quid pro quo) dewelke hier in te lasschen mede onnodig zal zyn, om dat het een kwaad gebruik is, dat men moet vermyden, zoo veel als doenlyk is, en alle moeite aanwenden om het zelfde magtig te worden, dat’er voorgeschreven is; dog zoo dat volstrektelyk onmogelyk ware, moet men ten minsten zorg dragen, dat men in plaats van eene Wortel, wederom eene wortel; in plaats van Hout, hout; van Kruid, kruid; van Bloem, bloem; van Zout, zout, van Olie, olie; van Geest, geest. enz. verkieze; en dat het dezelfde kragten hebbe als het voorgeschrevene, wiens plaats het moet vervullen. Zie het Artykel van plaatsvullende.
Medicyn of Medicynen, betekent in de wandeling niet alleen de Geneeskunst, maar ook een middel, en voornamentlyk een Purgeer-middel of drankje, bestaande uit allerhande Drogeryen, overeenkomende met de hoedanigheit van de Ziekte. De meeste Medicyn-drankjes bestaan uit Senaas-bladeren, Rhabarber, Cassia, en Tamarinden.
| |
Waarnemingen aangaande den tyd en wyze, om Genees-middelen te nemen.
Wanneer de Genees-meester een Laxeer-middel heeft voorgeschreven, het zy in een Brok of Drank, en hy niet gezegt heeft op wat Uur men het zal innemen; zoo is het een algemeene regel, (mits de Ziekte wat uitstel kan lyden,) dat men het ’s morgens nugteren neemt, en niets ete of drinke nogte slape, dan twee of drie uuren na het innemen.
Ten ware men tot beter voortzetting van ’t middel wat dunne Koffy met Zoethout, of wat heel dun nat daarop dronk; ’t welk eerder goed dan kwaad is, ten ware het uitdrukkelyk door den Genees-meester verboden was.
In den Zomer, als het heel heet is, moet men ’t ’s ogtens met het aanbreken van den Dag nemen, terwyl het nog koel is.
Is het middel van eenen zwaren reuk, dan moet men den Lyder de Neus toehouden, ofte zoo lang iets welriekends onder de Neus houden, als: Roozen-azyn, Kruizemunt-water, Kruidnagelen, Citroen-schil, Eau de la Reine, en diergelyke dingen.
Is het middel bitter of van eenen zeer sterken smaak, moet men den Zieken wat Oranje snippers of geconfyte Oranjen, Anys, Koriander, Roozen-zuiker, of andere Confituuren daarop geven. En zoo hy geen Liefhebber van zoete Kost is, mag men hem eenen Appel, Peer, Oranje-appel, Sinaas-appel of andere zuure Vrugt geven; maar hy moet daar niet van doorzwelgen, dan alleen het Zap, en het Pit weder uitspuigen. Anders mag hy voor en na het innemen, den Mond met een weinig Brandewyn spoelen.
Dit gedaan zynde, moet men den Patient het Hoofd over eind houden, zonder het te schudden, en hem niets geven, dan twee of drie uuren daar na; want dit is de gewoone tyd van de werking der Middelen, ten ware iemand een byzonder hete en schielyk werkende Maag hadde, ofte dat hy by heel heet Weêr zeer zwak ware. In dit geval kan men hem een stukje geharst Brood in Wyn gedompeld geven, ofte wat Vleeschnat, of gezuikerde Pruimen, of andere diergelyke dingen, twee of drie uuren na het innemen.
En indien het heel koud is, als men een Genees-middel inneemt, en den Zieken de Voeten koud | |
| |
wierden, moet men hem die verwarmen met dekens daarom te slaan, en eene Stoof onder te zetten; insgelyks eene warme Serviet om den Hals en Borst.
Maar wanneer in tegendeel de Lyder al te heet ware, het zy door de hitte van den Zomer, of door eene felle Koorts, dan mag men de Kamer met koud Water besproeijen, met wat Azyn, en daaronder stroijen wat groente van Wyngaards-bladen, Wilgen, Berken, Eiken, Weegbree, Nenufar of Water-plompen, of andere Water-kruiden; men kan zelfs natte doeken voor de Vensters hangen en den Lyder van verre wat waajen met een Waajer of tak van eenen Boom, als het van noden is.
| |
Leefswyze by iemand waar te nemen, die Medicamenten heeft ingenomen.
Hy moet wat nat nemen, daar Kalfsvleesch in gekookt is, ofte eenig gevleugelde, of Schaapevleesch, wel gezouten, met wat Zuuring, en andere goede Kruiden daar in, en zoo het Purgeer-middel wel gewerkt heeft, mag men een doojer van een Ey in het nat doen, en zoo de Zieke in staat is om te eten, kan men hem een vleugeltje van ’t Gevogelte geven, ofte wat ander malsch Vleesch, naar zynen smaak, als mede wat ververschende Confituuren na den eten; maar hy moet na die Confituuren niet drinken, nogte zyn Maag overladen, waarmede het ook zy. Zyn Drank zal zyn een deugdelyke Wyn, met de helft Water getempert; kan hy na het eten door de Kamer wandelen, het zal des te beter voor hem zyn; kan hy het niet doen, hy houde zig in ’t Bedde, en prate een uurtje met den een of den anderen, en begeve zig vervolgens om te slapen, zoo hy kan. Daarna ontwakende en Dorst hebbende, geve men hem een weinig Brood in Wyn gedoopt, of men late hem wat Viool-Siroop drinken met Gerste-water of Zoethout-water. En tot zyn Avondmaal kan men hem wat Schaapevleesch geven, of wat van een Kapoen, Kieken, Duif op Patrys, alles gebraden, met ongezoute Kappers, of een paar versche Eyeren.
Indien de Zieke zoo walgende is, dat hy niets kan eten; dient men hem eenig Ragout van ’t voorzegde Vleesch te maken, en daar wat Nooten en Oranje-zap in te doen; maar hy moet nooit veel op een maal eten.
Als iemand heel afkeerig is van alle Spyze, is het best hem niet tot eten te dwingen, want de natuur zoude het wel eisschen als zy het van noden hadde; vooral in korte en hevige Ziektens moet men het Ligchaam niet veel voeden, nog met hartige voedzame Kost spyzigen, maar alles moet dun en ligt om te verteeren zyn; maar in slepende Ziektens moet het Ligchaam voedzel hebben.
| |
Zagt Purgeer-middel.
Neemt een handvol Maart-Vioolen, met een handvol Merkuriaal-kruid; doet het in een kleine aarde Pot kooken met Vleeschnat; drukt het dan uit en neemt het als ’t u gelegen komt. Gy kunt’er wel een weinig Maluwe by doen, en eene hand vol Zuuring, zoo gy wilt.
| |
Uitnemende Koekjes, om te Purgeeren.
Neemt drie zoorten van Zantelhout, roode Roozen, Noote-muskaat, en Caneel, van elks een half vierendeel loots, gomagtige Turbith, Scammonium, elks een half vierendeel loots; fyne Senaasbladeren twee Scrupels; Meloenen en Komkommer-zaad, van elks vyf Scrupels; maakt alles tot een Poeijer met vier oncen Zuiker; maakt daar volgens de kunst Koekjes af. Het gewigt daaraf in een reis te nemen, is vyf drachmaas, dat is een loot; en een vierendeel loots daar-en-boven, als men wat hard is, om te bewegen. Het gansche Maakzel zamen moet wegen vyf en veertig grein.
medicineeren. De Boomen medicineeren, en te maken dat hunne Vrugten zagtjens doen purgeeren. Jean Mizaud, een Fransch Geneesheer, heeft in zyn Boek, tot tytel voerende, Gardinage d’Antoine Mizaud, enz. dat is, Tuin-boek van J. M. behelzende de manier om de Tuinen te bouwen, dezelve te bewaren voor alle Wormen, en Genees-middelen voor de ziektens der Menschen daar uit te halen, gedrukt in ’t Jaar 1578. Zie hier agter den tytel: geheim om Boomen, Vrugten, en Wyn te hebben, die eenen zagten Stoelgang verwekken.
geneesmiddel, of Medikament is alles wat onze Natuur in een beteren staat stelt. De Genees-middelen worden verdeelt in uitwendige en inwendige, en beiden in enkele en zamengestelde. Men noemt enkele, of simpele, die zoodanig zyn als de Natuur ze heeft voortgebragt; alschoon het in der daad uit verscheide hoofd-stoffen zamen gesteld is. Het zamengestelde Genees-middel is, ’t welk afhangt van de vereeniging van verscheide simpelen, in kragten verschillende, en naar de kunst door een gemengt. Nogtans noemt men een zamengesteld middel ook wel eens een simpel middel, om het te onderscheiden van een ander, dat uit meer dingen zamengesteld is, en denzelven naam heeft.
Het Vergift is het tegendeel van een Medicament, en vernielt onze Natuur; maar het kan een heilzaam Genees-middel worden, doordien de Artzenykunst verbeteren en geheel te onderbrengen kan, wat’er schadelyk in is, en het dienstig maken om het van buiten op te leggen, of inwendig in te geven.
De Genees-middelen verschillen onder den anderen of in hunne stoffe, of in hoedanigheden en kragten. De stoffe derzelver word genomen of uit Planten, of uit Dieren, of uit Mineraal, anders genaamt Berg-gewassen. En daar is geen middel, of het behoort tot een dezer drie Classen, dewelke de Chymisten noemen, de drie Ryken. Door het woord Planten verstaat men alle Boomen, Struiken, en Kruiden, in alle hunne deelen, en al wat daar toe behoort of daaran groeit, en in ’t algemeen wat zynen Wasdom uit de Aarde heeft, en eene Wortel of zoort van wortel daar in hebbende, buiten op den grond of boven op het Water groeit. Dus be- | |
| |
hooren tot deze Classe de Wortels, Stammen, Schorsen, Houten, Takken, Bladeren, Bloemen, Vrugten, Knoppen, Beziën, Zaaden, Gommen, Harzen, Zappen, Traanen, Zwammen, Paddestoelen, Mosch, Endenkroost, gedistilleerde Wateren, Geesten, Olien, de steelen, kelken, pitten, boonen, schillen, steenen van Vrugten, Riet, Doornen, Zuiker, uitwassen der Boomen, en Korrels die op de bladen groeijen, als Kermes-granen, Gal-appelen, enz. Ja zelfs het Manna dat van de Boomen vloeit, de Kamfer, en eene menigte andere deelen van Planten, te lang om hier opgehaalt te worden.
Door de Dieren verstaat men den Mensch zoo wel als de Beesten, de vliegende, Land-dieren, Water-dieren, en die in beiden leven, als Otters, Kikvorschen, Water-slangen en diergelyke; niet alleen die, dewelke in de Artzenyen geheel gebruikt worden, als de Scorpioenen, Kikvorschen, Wormen, kleine Honden, Mieren, Pissebedden, Spaansche Vliegen, Hagedissen; maar alle deelen van dierlyke Ligchaamen, dewelke in de Geneeskunde kunnen gebezigt worden, zonder hunne uitwerpzelen en zappen daarvan uit te zonderen; als, het bloed, pis, drek, vet, herssens, herssenpan, haairen, zoo van Menschen als Beesten. Vorder de hoorens, schamelheid, klootkens, beenderen, merg, darmen en ingewanden van de Beesten. By voorbeeld van de Harten gebruikt men meest de hoorens, schamelheid, smout, merg en hert; van den Wolf de lever en darmen; van den Os de gal en de steenen uit de gal-blaas, de milt, en het been uit het herte; van het Elants-dier de klaauwen, van den Neushoorn, den hoorn; van den Vos de long; de herssens van de Mosch; de tanden van den Olyfant en het wilde Zwyn; de klaauw, smeer, en drek van ’t Paard, Ezel, en Muilezel; de muskus, bezoar-steen, die in de maag der wilde Geiten gevonden word; de pis van den Haas, enz. De Peerlen, schulpen en hoornen, de kakebeenen van den Snoek; de schaaren, steenen en zap van de Kreeften; het bloed en smout van den Bok en Geit; de voeten van het Kalf; het hert, lever, romp, kop, staart, smout en huid van de Adderen; het smout en schamelheid of pees van den Walvisch; de lever en vet van den Aal; de beenderen van de Padde; het bloed van de Schildpadde; het smout van den Beir; het vet van de maag van den Kapoen; de vederen van de Patrys en Snep; de klootjens van den Bever; de nieren van de Stincus marinus; het reuzel van ’t Verken, en Das, of Grevel, Gans, Endvogel, Reiger, Haas, en meer andere Dieren; de mist van Koejen, Hond, Muis, Hagedis; de pooten van een Mol, en meer anderen, hun vel en beenderen, zweet, bloed, water, en al wat tot hun Ligchaam behoort.
Door de Mineralen verstaat men alle Metalen, halve Metalen, en al wat Ertzagtig is, alle zoorten van Aarde, Kryt, en Bolus, alle Steenen, Marmer, Keisteen, Vuursteen, Jaspis, Kristal, Diamanten, en vorders Edelgesteentens. Voorts de Zwavels in hunne zoorten, de Vitriolen, Aluinen, Berg-zouten, Sal gemmae, Zee- of groef-zout, Water, Regen, Sneeuw, Hagel, Ys, Dondersteenen, Daauw, verscheide Mannaas, Gips, Kalk, Zement, Tigchelsteen, Peter of Rots-olie, Amber-grys, de blanke en witte Koolen van Gesteente en alle Joden-lym, (Bitumen, asphaltum,) een zoort van Hars dat uit de Aarde welt, Talk, Glas, roode, geele, en zwarte Kryt, Bismuth, Stincs en alle Marcasiten, (zoort van Metaal-aarde,) de gemeene Aarde, Zand, Klei, Mergel, en met een woord alles wat uit de ingewanden van de Aarde, Zee en Rivieren word gehaalt, of dat uit de Lugt komt vallen, en dat geen leven heeft. Zommigen voegen hierby het Koraal en Spongien; anderen willen, dat ze tot de Planten behoren.
Men zou hier wel gelegenheid hebben, om een wydloopig verhaal te doen van de voornaamste Simpelen der Mineralen, dewelke de Planten, Dieren, en Mineralen aan de Apotheek leveren; maar de overtollige en onnodige menigte, die men daarvan in veele Apotheken vind, heeft ons daarvan doen afzien.
zuiveren noemen de Apothekers, het overtollige en onbruikbare van de simpelen wechdoen, of het onreine uitzoeken; zomtyds is Wasschen het zelve te zeggen. By voorbeeld, uit de Koloquinten neemt men de korrels, uit de Dadelen, Pruimen, en Abrikozen, Tamarinden, en andere Vrugten, de Steenen; uit de Druiven haalt men de korrels; van de koude Zaaden, als Citroen, Meloen, enz. neemt men de schors af; van de wortels van Kruisdistel of Eryngium, Venkel, Cichory, Aspergies en meer andere diergelyken het Hert en overtolligheden; aan de groene Nooten de schors, aan de drooge de houte schil, zoo als ook van de Hazel-nooten, en Amandelen, van dewelke men zomtyds ook het binnenste velletje afneemt. Men neemt de overtolligheid wech van de Spica celtica en Gras-wortel. Van de Spica nardus gebruikt men alleenlyk de haairige toppen, en even eens beezigt men de bloeijende toppen van vele andere Kruiden, en smyt het andere wech; men neemt de vliezen en vezelen uit het Bevergeil of Castoreum, als het bereid word om inwendig ingenomen te worden. Men neemt niet anders dan den romp, lever en hert van de gedroogde Adder-slangen, om het Viper-poeder te maken; maar het vet tot Pleister de Ranis; dat is, Pleister van Kikvorschen-kroost; dog zomwylen neemt men de heele Adders, by voorbeeld wanneer men ze in Brandewyn dood en bewaart. Men smyt de beenen en vleugels van de Spaansche Vliegen wech; men gebruikt de nieren van de Stincus marinus, en gooit al het overige wech. Men neemt het zuure zap van de Granaaten, Berberissen, en Citroenen, om’er Siroopen van te maken, of om zekere Mineralen op te lossen. De schil van de Granaat word gedroogt; men konfyt, droogt, distilleert en maakt Siroop van die van Citroenen; welkers zaad men ook op zyn pas gebruikt, om Amandelmelk enz. te maken, even als die van Berberis, en men verwerpt het overige daarvan als ondienstig; men neemt het houtagtige gedeelt en | |
| |
korrels wech van de Cassia, men scheid het binnenste donker-bruine gedeelte van de Rhabarber af, de kelk, doppen en schil van de Akers, dewelke men egter tot een ander gebruik kan bewaren; men doet de korens van ’t getakte Amomum, uit hunne bolsters, gelyk ook die van Kardamom. Men neemt wech de schors en houtagtige deelen van Agaricum, en de aardagtige stoffe die zig bevind in ’t Scammonium, Aloë, en meer andere diergelyke taaje Zappen; als mede de vuiligheden die in ’t gemeen vermengt zyn met de meeste Gommen, dewelke ook tot het geslagt van Zappen behoren. Men zuivert en scheid het Goud van het Zilver door afdryving op de Kapel en andere manieren. Men neemt de vettigheid wech van de Kwik, met ze door een lederen Lap te wringen. Men scheid de onreinigheden van de Metalen en Mineralen, Zouten en Zwavelen. Met een woord, daar zyn zeer weinig middelen en Spyzen, of zy hebben deelen, dewelke afgescheiden moeten worden.
De Wasschinge geschied in zommige Zouten, om hun de al te groote Scherpe te benemen, als in Kalk, Tutia, en andere. Wanneer een ding dikwils gewasschen en herwasschen word, noemt men het edulcoreren, dat is zoet maken.
Andere Zuiveringen, geschieden ook door ’t Vuur, het zy met uitbranden, of kooken en afschuimen.
Zommige drogen moeten opgelost worden, eer men ze kan gebruiken, en worden door de oplossing met een gezuivert. En geschied deze oplossing meest met Brandewyn, zomtyds met Wyn, andere met Water.
Filtreeren noemen de Apothekers, als men een Vogt door een graau Papier laat afloopen. (Meer andere Werkingen, zie onder hare Letters.)
geneesmiddelen die in plaats van andere gebruikt worden. Deze Genees-middelen moeten alsdan eerst gebruikt worden, als wanneer de andere ontbreken, of zoo deze onbekend zyn, of zoo zeldzaam, dat men ze niet kan magtig worden, of ook zoo duur, dat’er niet is aan te komen. Men moet altyd tragten een Eenvoudig voor een eenvoudig Genees-middel te gebruiken, gelyk een Zamengestelt voor een zamengestelt, een Plante voor een Plante, een Wortel voor een Wortel, een Schors voor een Schors, Bladen voor Bladen. Boven al moet men zorge dragen, dat het Substituut Medicament met het ander, in wiens plaats het gebruikt word, van eenerlei kragt is. Maar aangezien deze verkiezing moeijelyk is, zonder het oordeel van een ervaren Genees-heer, kan men by voorraad de navolgende gebruiken:
Voor Alsem, gebruikt Orego.
Voor Acacia, gebruikt Hypocystis.
Voor Beeren-klauw, gebruikt Maluwe.
Voor Eppe, gebruikt Peterzelie.
Voor Calmus, gebruikt Galiga.
Voor Venus-haair, gebruikt Steenruit.
Voor Lorken-zwam, gebruikt Zaad van wilde Saffraan.
Voor Aloë, gebruikt het Zap van Alsem.
Voor Althaea, gebruikt Malva.
Voor Aluin, gebruikt Berg-zout.
Voor zoete Amandelen, gebruikt Hazelnooten.
Voor bittere Amandelen, gebruikt pitten van Perziken.
Voor Ammi, gebruikt Anys.
Voor Gom Ammoniak, gebruikt Propolis of Voorwasch.
Voor Amomum, gebruikt Calmus.
Voor Styfzel, neemt Roggen-meel.
Voor Androsaemum, gebruikt St. Janskruid.
Voor Anys, neemt Daucus of Kroontjeskruid.
Voor ronde Holwortel, neemt lange.
Voor Rottekruid, neemt Sublimaat.
Voor Alantwortel, neemt Lisch.
Voor een Zeilsteen, neemt de steen Belemnites.
Voor Granaat-bloessem, neemt Granaat-schillen.
Voor Balzem, neemt heldere Terpentyn.
Voor Berberis, neemt Aalbeziën.
Voor Beteunie, neemt Yzerkruid.
Voor olie van zoete Amandelen, neemt Booter.
Voor Ebulus of Hadich, neemt Blitum of Majer.
Voor gezegelde Aarde, neemt Drakenbloed.
Voor Bernagie, neemt Ossetong.
Voor Oogniet, neemt Kalamintsteen.
Voor Calmus, neemt Kemels-stroo.
Voor Kattekruid, neemt Majolein.
Voor Calaminth, neemt wilde Munthe.
Voor Chamaedrys of Laage Eyke, neemt Chamaepitys of Veldcypres.
Voor Carpobalsamum, neemt Steertpeper.
Voor Cardemom, neemt lange Peper.
Voor Cassia, neemt Kaneel.
Voor Cataputia, neemt Hartswortel.
Voor Duizend gulden kruid, neemt Polium.
Voor Wilde Zuikery-wortel, neemt Tamme.
Voor Vermilioen, neemt Menie.
Voor Citroen-zap, neemt Limoen-zap.
Voor Civet, neemt Muskus.
Voor Coriander-zaad, neemt Venkel.
Voor Costus, neemt Meesterwortel.
Voor Comyn, neemt Kroontjes-kruid.
Voor Cyperwortel, neemt Alantswortel.
Voor Dadels, neemt Vygen van Marseille.
Voor Kroontjeskruid, neemt Pinsternakel.
Voor de Tand van een wild Zwyn, neemt die van een gemeen Varken.
Voor Diptam, neemt Saly.
Voor Draguntium, neemt Kalfsvoet.
Voor Regen-Water, neemt Fontein-water.
Voor Zee-water, neemt gezouten Water.
Voor witte Nieswortel, neemt Elaterium.
Voor zwarte Nieswortel, neemt Azuursteen.
Voor Epithymum, neemt Epithymbrum.
Voor Kruiswortel, neemt Prangwortel.
Voor Granaat-schillen, neemt Sina-schillen.
Voor Boelkenskruid, neemt Leverkruid.
Voor Venkel, neemt Eppe.
Voor de Gal van een Veldhoen, neemt die van een Quakkel.
Voor Osse-gal, neemt Stiere-gal.
Voor Kooper-groen, neemt Kooper-rood. | |
| |
Voor Zaadhuisjes van Senebladen, neemt eens zoo veel Bladen.
Voor Duivekervel, neemt Cicerbita.
Voor Galiga, neemt Calmus.
Voor Galbanum, neemt Sagapenum.
Voor Maldergeer, neemt Wortel van Zevenblad.
Voor Gember, neemt Peper.
Voor Vosse-vet, neemt Vet van een Wezeltje.
Voor Harte-vet, neemt Geite-vet.
Voor Leverkruid, neemt Agrimonie.
Voor Hypocistis, neemt Acacia.
Voor Yzop, neemt Keul.
Voor Jasmyn, neemt Rosmaryn.
Voor Lisch, neemt Elzenhout.
Voor Borstpruimen, neemt Razynen van Damast.
Voor welriekende Biezen, neemt Calmus.
Voor Bilzenkruid, neemt Slaapbollen.
Voor Latou, neemt tamme Zuikery-wortel.
Voor Patientie, neemt zwarte Violieren.
Voor Lacca, neemt Storax.
Voor Berg-peper, neemt Zeelbast.
Voor Peperkruid, neemt Liberis.
Voor Lavas, neemt Zaad van Pinsternakels.
Voor Zilverschuim, neemt gebrand Loot.
Voor Lyn-zaad, neemt Althaea-zaad.
Voor Mandrogora’s kruid, neemt Slaapbollen.
Voor Venkel, neemt Aspergie-wortels.
Voor Andorn, neemt Melisse.
Voor Maluwe, neemt Melde.
Voor wilde Maluwe, neemt tamme.
Voor Mallooten, neemt Camille.
Voor St. Janskruid, neemt Mansbloed.
Voor Menie, neemt Vermiljoen.
Voor Potloot, neemt Zilverschuim.
Voor Nootenmuskaat, neemt Kruidnagelen.
Voor Myrthe, neemt Smak.
Voor Indische Nardus, neemt Kemelshooi.
Voor Berg-Spikenard, neemt Vransche.
Voor Waterkers, neemt Beekeboom.
Voor Kattekruid, neemt Munt.
Voor Water-roozen, neemt Latouw.
Voor zuiver Opium, neemt Meconium.
Voor Opobalsamum, neemt olie van Kruidnagelen.
Voor Opoponax, neemt Galbanum.
Voor Orego, neemt Yzop.
Voor Zuuring, neemt Klaver-zuuring.
Voor Hagedoorn, neemt Aalbeziën.
Voor Zap van Maankoppen, neemt Zap van Latouw.
Voor Razynen, neemt Borstpruimen.
Voor Duivelsmelk, neemt Tithymalus.
Voor Peterzelie, neemt Opium.
Voor Speerkruid, neemt Elelisphacum.
Voor Weegbree, neemt Roerkruid.
Voor Witniet, neemt gebrande Kalmysteen.
Voor Venushaair, neemt Muur-ruit.
Voor Polium, neemt Calaminth.
Voor ’t Koninglyk Polium, neemt Ceranium.
Voor Phyllitis, neemt Asplenium.
Voor Vyfblad, neemt Aardbezië-kruid.
Voor Raapzaad, om een Braaking te verwekken, neemt Melde.
Voor Zoethout, neemt Razynen.
Voor Hars, neemt Terpentyn.
Voor Raponticum, neemt Rhabarber.
Voor Aalbeziën, neemt Berberisse.
Voor Ryst, neemt Tarwenmeel.
Voor Rakette, neemt edele Rakette.
Voor Rosmaryn, neemt Majolein.
Voor Wynruit, neemt Wormkruid.
Voor Sagapenum, neemt Pynharst.
Voor Zalie, neemt Calaminth.
Voor Satyrium, neemt Zaad van Rakette.
Voor Vlier, neemt wilde Vlier.
Voor Conserf, neemt zoete Wyn.
Voor Keule, neemt Thym.
Voor Steenbreeke, neemt Pimpernel.
Voor Donderbaard, neemt Nachtschade.
Voor Vischbeen, neemt Puimsteen.
Voor Endivie, neemt Wrattekruid.
Voor Scharlei, neemt Zuikery.
Voor Scammonium, neemt Galnooten.
Voor Grieksch Hooi, neemt Orobus.
Voor witte Spikenard, neemt Lavendel.
Voor Indische Spikenard, neemt Syrische.
Voor Tamarinde, neemt Asplenium of Pruimen.
Voor Wormkruid, neemt Moederkruid.
Voor Paardebloemen, neemt Zuikery.
Voor Terpentyn, neemt Mastik.
Voor Thym, neemt Keule.
Voor Thymelaca, neemt Chamelaca.
Voor Hoefbald, neemt Pulmonaria.
Voor tamme Valeriana, neemt wilde.
Voor Mannetjes Eerenprys, neemt Wyfjes Eerenprys.
Voor Berg-groen, neemt fyn Yzer.
Voor witte Nieswortel, neemt Turbith.
Voor zwarte Violen, neemt witte.
Voor roode Wyn, neemt witte Wyn.
Voor drooge Razynen, neemt Dadels.
Voor Kassie-hout, neemt Kaneel.
Voor Balzem-hout, neemt Mastik-hout.
Voor Hadik, neemt Vlier.
Voor Zurumbet, neemt Zedoar.
gengber. Dit is een Specerye, die in de Oostindien overvloedig groeit, en van daar door die van Europa allereerst na de Westindien gebragt is. Het is de Wortel van een zeker Kruid, in de gedaante van Schelf of Riet, groeijende in roode Aarde. Daar zyn twee zoorten van, Mannetjes en Wyfjes Gember, dog die maar in gedaante onderscheiden zyn, zoo dat de Wyfjes Gember van bladen en wortelen maar kleiner is. Hy bemint bergen en dalen. Het Loof verwelkt twee of driemaal in ’t Jaar, als wanneer de Gember word opgenomen, het bovenste afgebroken, en wederom in de Aarde gelegt, om wederom uit te spruiten en te vermeerderen. Of men snyd het Loof naby de Wortel af, en legt het in de Aarde, wanneer het nieuwe Wortelen maakt, die nogtans niet in de diepte groeijen, maar zig wyd uitbreiden, zeer lang en vol Knoppen worden. De Indianen nuttigen den Gember gelyk men dagelyks andere wor- | |
| |
telen nuttigt, dog hy moet versch zyn, om dat de versche Gember zoo heet niet is, als wanneer hy in de Zon is gedroogt, zoo als dezelve tot ons gebragt word.
De witte Gember word met regt voor de bruine en roodagtig-grauwe gestelt. Hy moet versch gedroogt, geheel en niet bros zyn, inwendig als Hars aan te zien, en van een scherpe smaak.
De Indianen confyten de grootste Gember-wortelen, nog versch zynde, in Zuiker, zynde alvorens in Edik of Pekel een uur of twee afgeweikt. En deze Gember is beter, als die eerst te Venetie ingemaakt, en van daar tot ons gezonden word.
Eigenschappen. De kragten van de Gengber bestaan voornamentlyk daarin, dat’er Maag en Ingewanden door verwarmt, en de rauwigheden verteert worden. Ook bevordert hy het Gezigt en klaarheid der Oogen, en verdryft de Hoofdpyn, die uit de Maag ontstaat. Voorts word de Gengber of geheel, of gestooten tot veelderlei Spyze, om dezelve smakelyk te maken, gebruikt.
duitsche gengber. Zie kalfsvoet.
genootschap. Zie maatschappy.
gentiana. Het is een Plantgewas, waarvan men twee zoorten onderscheid, namentlyk de Gentiana Alpina, aldus toegenaamt, om dat ze op het Alpische Gebergte groeit; en de Gentiana Pratensis of Palustris, om dat ze op Weyden en in Moerassen groeit. De eerstgemelde is wederom tweederlei, namentlyk groote en kleine, anderzins Gentianella genaamt; dog deze is geen andere, als de zoo-genaamde Cruciata.
Wy zullen maar de groote en gemeene Gentiana beschryven, welke als een Ingredient van Mithridaat en Driakel gebruikt word.
Beschryving van de Gentiana. Deze Plant heeft een geele bloessem. De bladen zweemen zeer naar die van Weegbree, of liever van wit Nieskruid, zynde zeer groot en roodagtig. De stam is een duim dik, en zomwylen dikker; van buiten glad, en van binnen hol. Hy groeit drie voet hoog, en meer, zynde hier en daar met Knoppen bezet, uit welke de bladen groeijen. De bloessem groeit boven op den top, uit welke de Zaaden komen. De Wortelen verdeelen zig onder de Aarde, zynde van binnen en van buiten geel. Zy zyn slymagtig, zoo lang als ze versch zyn; dog droog zynde geworden, dun en yl; scherp en bitter van smaak. De bloessem is helder blauw, in de gedaante van klokjes. Het Zaad is breed, ligt, en in vliesjes beslooten.
Men noemt deze Plant Gentiana na den name van Gentius, Koning van Illyrie, die hare kragt allereerst ontdekt heeft.
Plaats. Men vind de Gentiana op de Gebergtens van de Sevennes, Auvergne en Savoye op een steenagtige Grond. Zy bloeit in Juny, ende het Zaad is ryp in July en Augustus.
Eigenschappen. Men gebruikt alleen de Wortel der Gentiana, die men in de Maanden van Augustus en September, by een heldere lugt, en volle Maan verzamelt. Andere willen, dat men ze afplukken moet, als ze beginnen blad te maken. Deze Wortel is zeer goed, om te verduuwen, te zuiveren en te openen. Wy hebben reets gezegt, dat men ze tot de Compositie van Mithridaat en Driakel gebruikt.
Afgeplukt zynde moet ze alvorens behoorlyk gewasschen worden, ten einde ze van alle onreinigheid worde gezuivert; vervolgens moeten ze in een heldere lugt worden gedroogt, dog buiten de Zon; en dus worden ze tot gebruik opgeslooten.
Galenus van de Kragten der Gentiana sprekende, zegt, dat ze zeer dienstig is, om te verdunnen, te zuiveren, af te zetten, en te openen. Men moet zig niet verwonderen over alle deze eigenschappen; want zy is uitnemend bitter.
Voorts bevordert ze de Maandstonden, is Pisdryvend, en zeer heilzaam voor den steek van een Scorpioen. Zy doodt de Wormen, wederstaat de Verrotting, en maakt alle Pestilentiaalsche fenynen kragteloos.
In plaats van Gentiana gebruikt men Zevenblad.
genzerik. Zie zilverkruid.
geometrie. Zie landmeetkunde.
gerst. Beschryving. De halm is veel kleiner en brosser, als die van Rogge, hebbende vyf of zes knoppen, uit ieder van welke een blad groeit, zynde breed en hard. De overige bladen zyn breeder, als die van Tarwe. De Graanen zyn aan beide zyden spitz, en midden dik, ligt-geel van kleur, digt in een bast ingeslooten.
Plaats. Men zaait Gerst in alle Landen; en dit zoort van Graanen bemind een vette en drooge Grond.
Eigenschappen. De Gerst is zuiverend, een goed Borst-middel, ende om een Buikloop te doen ophouden. De Gerste-drank is een goed Voedzel, voornamentlyk voor Galagtigen; en maakt, dat het Zog of Melk wederkomt, als’er maar Venkel onder gemengt is. Voor magere en Teering-zieke Menschen is het een heilzaam Voedzel. Dog het Brood van Gerst gemaakt, legt zwaar in de Maag, en maakt dikke zappen. Gerst heeft dezelve kragt omtrent Ettergezwellen, die de Rogge heeft. Met Wyn-azyn gekookt, en als een Pap warm omgeslagen zynde, geneest het de Schurfdheid. Behalven dat de Gerst eigen is, om’er Bier van te brouwen.
| |
Onderscheid der Gerst.
Het voornaamste onderscheid der Gerst is in Winter- en Zomer-Gerst. De Winter-Gerst word spaarzamer gezaait, als de Zomer-Gerst, om dat ze tot het Waterverwen en Bierbrouwen zoo goed niet is; en geene ronde, maar platte Graanen heeft. In tegendeel is de Winter-Gerst beter om te maalen, om dat ze tot Brood gebakken, of anderzins gekookt zynde veel smakelyker is. Wil iemand derhalven Winter-Gerst zaaijen, hy moet ze in een | |
| |
wel toebereide Aarde, nog vetter als het Tarwenveld werpen; ook zoo veel als mogelyk is, op de Zon gelegen. Voorts moet ze in een versch geploegde Grond zeer digt gezaait worden. De Graanen, die gezaait worden, moeten van het zelve Jaar zyn. De Zaai-tyd der Gerst gaat voor die van de Tarwe, namentlyk in het begin van Herfstmaand, of veertien dagen voor St. Michiel. Zoo draa de Gerst gezaait is, moet men het overtollig Water door Vooren van het Veld leiden, om de gezaaide Graanen niet te doen verstikken. Tegen dat de Gerst ryp word, moet ze voor Duiven en Spreeuwen enz. bewaart worden. Het is beter, de Gerst met een Zikkel, dan met een Zeissen af te maaijen.
De Zomer-Gerst heeft dikker Graanen, als de Winter-Gerst, en eischt een goede grond, daar het naast voorgaande Jaar Winter-Tarw, of Winter-Gerst op gestaan heeft; hoewel zodanig Land liever met Haver wil bezaait zyn. Als’er een groote Droogte in den Zaai-tyd is, moeten de Graanen, die gezaait moeten worden, alvorens in Water geweekt worden. De kleinste en droogste Graanen zyn de beste om te zaaijen. De Zaai-tyd der Gerst, die geen Koude kan verdragen, en ligtelyk in de Aarde bevriest, word anderzins naar den Haver geschikt, en na dat deze gezaait is, als de Nagten warm en groeizaam zyn, en het Veld droog is. Anderen voegen zig met het zaijen der Gerst na de Kikvorschen, als die ’s Nagts beginnen te schreeuwen, en na de Eykeboomen, wanneer die beginnen te bloeijen. Zoo de vroege Haver wel slaagt, ziet men de Boeren ook de Gerst vroeg zaaijen; slaagt dezelve niet wel, dan maken ze ook met de Gerst geen haast. Ook menen ze, dat Gerst met een Zuide-Wind gezaait, best opkomt. Anderen willen in de vyftiende Weke na Kersmis geene Gerst zaaijen, gelovende, dat dezelve niet uit haren Bast wil.
Na dat de Gerst ingeoogst en gedorschen is, waarvan onder graanen-dorschen meer kan nagezien worden, worden de Graanen voorzigtig door Wannen als anderzins van malkander gescheiden; de slegtste, en om Mout te maken, onnutte den Paarden in plaats van Haver gegeven, insgelyks den Zwynen, Ganzen, Hoenderen en Duiven. De voornaamste nuttigheid der Gerst bestaat in het Bierbrouwen, en Brood bakken; in welk laatste geval men de helfte van Roggen-meel daaronder nemen moet, om het klevender en smakelyker te maken.
Voorts is het Meel der Zomer-Gerst zoo smakelyk niet, als dat der Winter-Gerst. Ook maakt de Gerst van twee of meer jaren het beste Mout niet.
Gepelde Gerst. Dus noemt men Gerst, die van den bast of zemelen gezuivert is. Kookt dezelve een geruimen tyd in ruim Water; zygt het door, en doet’er een weinig Zuiker by.
Eigenschappen der gepelde Gerst. Het is een verzagtend Borst-middel, en Slaapverwekkend; voorts bekwaam om Fluimen uit te werpen, en de scherpigheden, die op de Borst vallen, te temperen; als behelzende eenige slymerige deelen, waardoor de scherpe deelen ingewikkelt, en dus geloost worden.
gerste-koorn. Dit woord heeft vierderlei betekenis: (1.) Zegt het eigentlyk een graantje van Gerst. (2.) Een ongemak aan ’t Oog, of liever een hard builtje aan de Winkbrauw of daar boven, in gedaante niet ongelyk aan een Gerstekoorn; en haairig. (3.) Een zekere kleine maat, waarvan twaalf op een Duim gerekent worden. De Vranschen noemen het Ligne. (4.) Een Apothekers Gewigt, zynde het twintigste deel van een Scrupel, of vier hondert en tagtigste van een once.
gerste-melk. Neemt een once Meloenzaad; zuivert het wel, en kookt het op een pint Water; voegt’er twee of drie bittere, en zoo veel zoete gestampte Amandelen by. Deze geven’er een aangename en zoete smaak aan. Stampt het met malkander in een Vyzel, en maakt’er een Deeg van. Dog ten einde het onder het stampen niet tot Olie worde, moet men het met een droppel Water twee of drie besproeijen. Na dat en Meloenzaad en Amandelen behoorlyk gestampt zyn, doet’er drie of vier oncen Zuiker by, stampt die ook wel onder den gemelden Deeg. Doet vervolgens deze Deeg in Water, en laat hem daar in ontbonden worden; verder doet’er zeven of agt druppelen Water van Oranje-bloessem by, en zygt het door een wit Linnen, en drukt den droessem wel uit, ten einde daar niets in overblyve. Dit gedaan zynde, laat het zamen in een Vlesch afkoelen, en schud het wel om, alvorens het om te drinken gegeven word.
gerste-water. Zie koeldrank.
getalkunde. Zie rekenkunst.
getempertheid. Zie temperament.
gevogelte. Onder deze benaming verstaat men allerlei zoorten van Vogelen, die in ’t algemeen in Tamme en Wilde onderscheiden worden. Onder de tamme Vogelen worden getelt alle die in en omtrent de Huizen gehouden en gevoed worden, als, Paauwen, allerlei zoort van Hoenderen, Ganzen, Endvogels, Duiven. Dog het wild Gevogeldte word wederom onderscheiden in (1.) Woud-gevogelte; waartoe de Hazelhoenderen, Woud-snippen, allerlei zoort van wilde Duiven, Lysters enz. behoren. (2.) Veld-Gevogelte, als Faizanten, Quakkelen, Lewerken, Nagtigalen enz. (3.) Water-Gevogelte; tot welke behoren de Zwaanen, Reigers, Roerdompen, wilde Ganzen, wilde Endvogelen, Duikers of Water-hoenderen, allerlei zoorten van Water-snippen, Kiwitten, Zee-Zwaluwen, Ys-vogelen enz. (4.) Roofvogelen, als, Arend, Havik, Sperwer, Gier, Uil, Rave, Kraai, Exter enz. die meest alle op hare byzondere Artykelen beschreven worden.
gewas. Zie plant.
gewigt. Dit is eigentlyk een Koopmans woord. Men verstaat’er door een digt ligchaam, dienende, om de hoegrootheid en zwaarte van Koopmanschap en Waaren te bepalen, en derzelver prys te weten. Het gemeen Gewigt, en waar- | |
| |
toe alle andere betrekkelyk gemaakt worden, is een Once. Uit een zeker getal van Oncen bestaat een Pond; welk getal op verscheide plaatzen, en in verscheide Gewesten verscheiden is; aangezien een Pond overal niet het zelve getal van oncen behelst. En dit maakt, dat de Kooplieden verpligt zyn, de Gewigten van verscheide Landen tot elkander te brengen, en met elkander te vereffenen, om dus de hoegrootheid te weten, en de Waaren volgens de regtmatigen Prys te verkoopen.
Te Parys behelst een Pond zestien oncen, te Lion veertien, maar te Venetie niet meer dan agt oncen ende drie vierendeel. Een Pond van Parys komt over een met dat van Amsterdam, Straasburg, Besançon, enz. behelzende zamen zestien oncen.
| |
Overeenkomste der Gewigten in verscheide plaatzen van Vrankryk.
Hondert Pond te Lion zyn maar 86 Pond te Parys, aangezien een Pond te Parys 16. Oncen behelst. Dus een Koopman hebbende gekogt 150. Pond aan Waaren te Lion, en die na Parys willende laten overbrengen, moet naar deze Regel van Drie te werk gaan: Ingeval 100. Pond maken 86. Pond, hoeveel maken 150. pond? En hebbende deze 150. gemultipliceert door 86. en het gene daaruit komt gedivideert door 100. zal hy vinden, dat 150. pond te Lion niet meer als 129. te Parys uitlevert.
Dus, by voorbeeld, heeft een Koopman te Parys 129. pond aan Waaren gekogt, en wil dezelve na Lion laten overbrengen, hy moet deze Regel van drie in agt nemen: Indien 86. Pond hondert pond maken, hoeveel maken dan 129. pond? Hy moet 129. multipliceren met 100. en de Zom, die daaruit voortkomt, divideren met 86. Wanneer hy vinden zal, dat 129. Pond te Parys maken 150. pond te Lion.
Deze Regel dient tot alle andere Reductien of Overbrengingen, die men omtrent verscheide Gewigten heeft te maken, als men de betrekking of overeenkomst van het eene Gewigt omtrent het ander weet.
Honder Pond van Rouen maken 140. pond te Parys.
Hondert Pond van Marseille maken maar 81. pond te Parys.
Hondert Pond van Montpellier, Thoulouse en Avignon maken maar 83. te Parys.
Hondert Pond van Orleans maken 102. pond te Chartres.
Hondert Pond van Troie in Champagne maken maar 80. pond te Orleans.
Hondert Pond van Caen maken 102. pond te Rouen.
| |
Overeenkomst van verscheide vreemde Gewigten met die van Parys.
Hondert pond van Venetie doen maar 55. pond te Parys.
Hondert Pond van Milaan doen maar 59. pond te Parys.
Hondert Pond van Valencie en Saragossa in Spanje doen maar 63. pond te Parys.
Hondert Pond van Antwerpen doen maar 88. pond te Parys.
Hondert Pond van Londen doen maar 91. pond te Parys.
Hondert Pond van Geneve doen 112. pond te Parys.
Hondert Pond van Frankfort, Neurenberg, Bazel en Bern doen 102. pond te Parys.
Een Gewigt van hondert Pond noemt men een Quintaal. Dus zegt men een Quintaal Yzer, in plaats van hondert Pond Yzer, enz.
| |
Aanmerkingen over Gewigten en Maaten.
In Vrankryk zyn twee zoorten van Gewigt, om allerlei Koopmanschap en Waaren te wegen, die namentlyk by ’t Gewigt verkogt worden. Het eene noemt men Mark-Gewigt, om namentlyk met de Weegschaal te wegen, maar het tweede een Weeghaak. Het Mark-gewigt is niet alleen in Vrankryk gebruikelyk, maar ook door geheel Europa. In Italie word dit Gewigt gebruikt van de Goudsmids, om Goud, Zilver, Paarlen en Diamanten met de Weegschaal te wegen; maar in Spanje en Portugal verschilt het twee derde ten hondert; dog men gebruikt het niet, om andere Koopmanschappen en Waaren te wegen, hebbende of kleiner of grooter Gewigten, naar het gebruik en gewoonte der Plaatzen; en hun Pond behelst minder oncen; een once minder vierendeel loots; een vierendeel loots minder Greinen of Aazen.
Het Gewigt van een Mark is zamengestelt, te weten:
Het Pond van - - 2 Mark.
Het Mark van - - 8 Oncen.
Een Once van - - 8 Vierendeel loots.
Een Vierendeel loots van - - - 3 Denieren.
Een Denier van - - 24 Greinen.
Een Grein weegt omtrent een Tarwe-graan.
Wy hebben reets aangemerkt, dat een Pond in Vrankryk minder oncen behelst, namentlyk naar de verscheidenheid der Plaatzen. Deze verscheidenheid ontstaat daaruit, om dat vele Souveraine Staaten het Koningryk van Vrankryk zyn ingelyft, by voorbeeld, Provence, Languedoc, Bretagne en Normandie; welke alle tot zoo vele Provincien gemaakt zyn, met vryheid, om hunne byzondere Maat en Gewigt te houden.
Te Lion zyn twee zoorten van Gewigt. Het eene is het Stadts-gewigt, waarmede alle Waaren en Koopmanschappen gewogen worden, zynde van 14. oncen Mark-gewigt; het ander is van 15. oncen, en word tot het wegen der Zyde gebruikt.
Te Rouen zyn ook twee zoorten van Gewigt. Hondert Pond van ’t Markgraafschap doen 104. ponden Mark-gewigt, gelyk boven reets gezegt is; zoo dat de Gewigten, die men gebruikt, zyn van 52. 26. en 13. Pond. Dog men moet we- | |
| |
ten, dat’er in ’t Markgraafschap geen Gewigt beneden de 13. Pond is; en dat de Koopmanschappen en Waaren, die verkogt en gekogt worden beneden de 13. Pond, met het Mark-gewigt worden gewogen.
In Avignon, Provence en Languedoc behelst een Pond drie Oncen Mark-gewigt.
Het tweede Gewigt is een Weeghaak, of Romeinsche Weegschaal; zynde zeer gemakkelyk in de Koopmanschap, voornamentlyk voor diegenen, welke op openbare Merkten handel dryven, zoo in Vlas, Hennip, Wolle, Dons, als anderzins; welke Waaren gemakkelyk by een Weeghaak konnen gewogen worden.
| |
Gewigten der Apothekers en Scheikundigen.
Ik zal hier alleenlyk spreken van het Gewigt en Maat, welke te Parys gebruikt worden, en die ieder Apotheker aldaar hebben moet. Een Pond der Kooplieden is gemeenlyk van zestien oncen, makende twee Mark. Dog een Pond in de Geneeskunde heeft altyd maar bestaan uit 12. Oncen.
Een Pond word dus geteikent ; twee Pond , en zoo voorts. Anderhalf Pond ; twee Pond en een half zoo , en zoo voorts; een half Pond zoo . Een Once bestaat uit agt Drachmen, en word dus geteikent , twee Oncen dus , en zoo voorts. Een halve Once word geteikent , twee Oncen en een half en zoo voorts. Een Drachme bestaat uit drie Scrupels, en word geteikent ; twee Drachmen en een half zoo enz. Een halve Drachma dus .
Een Scrupel bestaat uit vier en twintig Grein, en word geteikent dus , twee Scrupels zoo , enz. anderhalve Scrupel word geteikent , een halve Scrupel zoo . Een Grein word geteikent door Gr.
De Duitschers begrypen 60. grein in een Drachme; dog die Greinen zyn zwaarder, als de Vransche; zoo dat vyf greinen van hun lieden niet minder dan zes van Vrankryk wegen.
Alleenlyk moet men gewaarschouwt zyn, dat de zwaare Ponden in alle de Provincien van Vrankryk niet overeenkomen met die van Parys, hoewel ze alle uit zestien oncen bestaan; want by voorbeeld, een zwaar Pond van Rouen weegt meer, als een van Parys; dat van Lion, Dauphiné, Languedoc en Provence weegt minder, als dat van Parys ; maar de overeenkomste van het getal der Oncen in ieder Pond vereffent alle deze verscheidenheid, daar in dat men van 16. oncen, welke een Pond van ieder Provincie weegt, 12. kan nemen, om een Apothekers Pond te maken; en voor oncen, drachmen en scrupels rekenen de oncen, drachmen en scrupels van het zelve Gewigt, zonder agt te slaan, of ze meer of minder Greinen als die van Parys wegen.
gezwel.
| |
Middel om een Gezwel te verdryven.
Neemt zes grein Gutta Gamba, verpulverizeert het, en laat het een uur lang in zoete Amandel-Olie afweyken, en daarna den Olie afdruipen. Zet voorts het overblyfzel op witte Wyn, en geeft’er den Lyder ’s avonds drie of vier lepel van. Laat hem een uur daarna mager Vleeschnat nemen, en wederom een uur daarna andermaal. Na vier dagen geeft hem een gelyke Dosis.
Van de Gezwellen der Paarden, Geiten, Schaapen en meer andere Dieren, ziet op de byzondere Artykelen.
gieter, is een Tuinders Werktuig van rood of geel Kooper, de laatste zyn goed, maar de eerste beter. Men heeft’er ook van wit Yzerblik of van Aarde, dog deze passen in geen groote Tuinen.
Het heeft zyn naam van ’t begieten der Planten, en is gemaakt op de wyze van een Kruik met een langen voor uit stekenden hals, die voor met een blik voorzien is vol gaten, daar het Water uit spruit als een Regen, om dus de Aarde zagtjes te besproeijen en ze nat, zonder hart of klompig te maken. De buik moet ten minsten een Eymer Water houden, en boven een groote opening hebben, om’er ’t Water in te scheppen of in te gieten. Eindelyk moet een Gieter een rond Handvat hebben redelyk dik, op dat de Tuinder in ieder Hand een gemakkelyk zou kunnen dragen, en leeg gieten. Zie ook onder het woort besproejen.
gift. Matthiolus onderscheid het doodelyk Gift in heet, koud, droog en vogtig. Het Gift trekt in het Ligchaam door den Ademtogt of doorwaasseming der Pestige lugt, of wel door een vergiftige Beet, of eindelyk door het drinken en eten van eenig schadelyk Fenyn. Dog men noemt Fenyn de doodelyke hoedanigheden der Dieren, gelyk Gift gezegt word van Gewassen en Bergwerken. Het Gift werkt op verscheide manieren. Zommige zoorten van Gift stremmen de beweging der Levens-geesten; andere verwekken eene al te hevige en ongeregelde Beweging; andere verdunnen, wederom andere verdikken het Bloed; nog andere zoorten van Gift zyn van een inbytende en corrosive kragt, waardoor de vaste deelen van het Ligchaam gescheiden worden. Daar zyn ook zoorten van Gift, die gansche deelen aantasten. Dus is een Zee-haas schadelyk voor de Long, Spaansche Vliegen voor de Blaas. Daar zyn insgelyks zoorten van Gift, schadelyk voor den Mensch, maar bekwaam tot voedzel voor zommige Dieren. By voorbeeld, Bilzemkruid en Mandragerskruid zyn een voedzel voor de Zwynen, maar een Gift voor de Menschen. Dus ook de dulle Kervel is schadelyk voor den Mensch, maar de Spreeuwen aazen’er op.
Avicenna en Averroës onderscheiden drie zoorten van Gift. De eene zoort bestaat in giftige Planten en Kruiden, als Nieskruid, Euphorbium, Wolfswortel, dulle Kervel, Roozelauwrier, en | |
| |
verscheide andere. De tweede zoort van Gift komt van schadelyke Dieren, die geheel en al strydig met de natuur der Menschen zyn, als, Adder, Basilisk, groene Kikvorsch, Scorpioen, Spinnekop, Zee-haas, dolle Honden of andere viervoetige Dieren; zulke, die door den Blixem zyn gedood. Eindelyk komt’er ook Gift uit de Bergwerken, als, Quikzilver, Oprement, Sandrak, Zeilsteen, Lootwit, Rottekruid, de zoo genaamde Lapis infernalis, enz. Daar zyn ook zoorten van Gift, die gedronken zynde niet schadelyk zyn, maar wel, als ze in een Wonde gedaan worden. Ook vind men Ziekten, die ongeneeslyk zyn, dan alleen door middelen, uit Gift getrokken. De Planten, welke voor vergiftig gehouden worden, zyn voortreffelyke Genees-middelen, mits behoorlyk gebruikt zynde, gelyk ze ook niet dan tot nuttigheid van den Mensch zyn geschapen. Door de verscheide uitwerkingen, welke een en het zelve Gift in verscheide Menschen voortbrengt, ontdekt men de verscheidenheid der natuur van diegene, welke Vergift zyn. Enkel Water, Melk en Honing in overvloed gedronken wederstaan een inbytend Gift. Het Macedonisch Gift is zoo sterk en fyn, dat het in staat is, om Yzer te verteeren, en niet dan in de hoef van een Muilezel kan gedragen worden. In Goa worden vele Mannen van hunne Wyven door Gift om hals gebragt; welke Wyven het Gift dusdanig weten te bereiden, dat het zyne werking doet op een zekeren van haar lieden bepaalden tyd; zoo dat zommige Mannen, na dat hen Gift is bygebragt, nog wel vyf of zes Jaren lang leven konnen.
gingidium. Beschryving. Dit Plantgewas is zeer gelyk aan wilde Pinsternakelen, hoewel bitterder van smaak. De stam is anderhalve voet hoog, rond, getakt, van binnen hol, zwartagtig, en vol Quasten. Op den top van de steelen groeit een witte Zonnescherm, rondom met kleine blaadjes bezet. Als het Zaad begint ryp te worden, sluiten zig de Zonneschermen toe, zynde slymagtig in ’t aanraken. De Wortel is wit, en tamelyk lang.
Plaats. Men vind deze Plant in Syrie en Cicilie. Zy bloeit in Augustus; maar het Zaad is ryp in September.
Eigenschappen. Het Gingidium is een zonderling middel voor de Maag, het zy men ’t rauw nuttigt, het zy gekookt. Men eet het met Olie en Garum, of Schalei van Vischnat. Anderen eten het met Wyn of Wyn-azyn, om het dies te beter voor de Maag te maken. Met Wyn-azyn vernieuwt het de verloore Eetlust. Maar het is zeker, dat het Gingidium meer een genezende, als een voedende kragt heeft.
gisting. Dit is een inwendige beweging, veroorzaakt door de fyne Geesten, welke een doortog zoekende daar in gestremt worden door grove en aardagtige deelen, die haar ontmoeten en tegenstaan, en de stoffe doen opzwellen, tot dat zy’er van gescheiden zyn. De gisting geschied in verscheide digte en vloeijende Ligchamen. Daar zyn’er, die van zelfs gisten, als, Wyn en Bier, enz De Verrotting der meeste Ligchamen ontstaat eerst uit een Gisting. Als men Hooy, niet behoorlyk droog zynde, op malkander pakt, begint het te gisten, te verrotten, en zeer heet te worden. Deze hitte openbaart zig ook sterk in de Mist.
Daar zyn Vogten (Liqueurs) welke onder malkander gemengt zynde aanstonts een gifting verwekken, heet worden, en zomwylen in Brand geraken. Het eene dezer Liqueurs moet zuur zyn, en het ander Alcali of zuiver Zout behelzen.
Sterk Water gemengt met olie van Wynsteen door afdruiping overgehaalt, maakt een sterke gisting, met een menigte kleine Waterstraalen, die zig in ’t midden der oppervlakte van ’t Liqueur verheffen. Ter zelver tyd word’er een Zout geformeert, dat zig in ’t midden van ’t Glas op de grond zet.
Om door gisting Vlam te verwekken, doet olie van Kruidnagelen en Buskruid in een Glas, en rood sterk Water, of geesten van Salpeter in een ander Glas; opent het boven den Olie, en gy zult een gisting zien met een Vlam, en het Buskruid zal Vuur vatten. Ook komen’er Koolen van, waarby een Zwavelstok kan aangesteken worden.
glas. Dit is een konstig en doorschynend Ligchaam. Daar zyn verscheide zoorten van Glas, naar de verscheidenheid van het Zout, dat daartoe gebruikt word. Het Zout van asch van Varenkruid, gemengt met witte vergruisde Keysteen, of zuiver gewasschen wit Zand, maakt gemeen Glas. Mengt men onder dit Zand een weinig zout van Alcali, het Glas zal nog fyner worden.
Het zout of schuim van het Glas is een stoffe, die men van het Glas afzondert, als het in de Glassmeltery gegooten word.
Eigenschappen. Men pulverizeert dit Zout, en blaast het in de Oogen der Paarden, waar in het kristallyne vogt een Duisterheid onderhevig is, maar die door dat inblaazen wederom verdreven word.
glas door Kunst gemaakt. Om Juweelen na te bootzen maakt men zeker Kunst-glas van Eywit; anderen gebruiken’er het Zand van zekere Rivieren toe; nog anderen zekere Kruiden. Het is best op deze wyze gedaan: Neemt het wit van verscheide Eyeren, klopt het zamen; vervult’er een Blaas mede, en doet die in een aarde Pot vol kookend Water; laat het een geruimen tyd kooken, en naderhand eenige dagen lang droogen, dog op geen zandige plaats. Dus zal het Eywit zoo hard en helder worden, als Glas. Wilt gy het geverft hebben, laat het in geverft Water kooken. Wilt gy de kleur van een Topaas hebben, kookt het in Water, daar Saffraan in afgeweikt is. Verlangt gy de kleur van een Robyn of Karbonkelsteen, laat alvorens Zaagzel van Brazilienhout in ’t Water kooken. En dus omtrent andere kleuren. Maar ingeval uwe stoffe zoo zwaar niet is, als het Glas, of Edelgesteentens, mengt’er zwaare Verwen onder, gelyk Bergrood of Vermiljoen, zwaar wegens zyn Quik, dat’er in is; en dus kunt gy het gewigt van ’t Glas evenaaren; dog niet zoo hard, dat het een Graveer-Yzer of een Vyl zoude konnen tegenstaan.
| |
| |
| |
Een Geheim, om Glas te snyden.
Legt een draad in Zwavel en Olie; bind hem rondom het Glas, daar gy het doorsnyden wilt, en steekt hem in brand. Dit zoo lang zynde geschied, tot dat de plaats door-heet is, bind’er een draad om, die alvorens in koud Watet heeft gelegen, en het Glas zal ter zelver plaats breken, zoo wel als of het met een Diamant was doorsneden. Want hoewel het snyden van een Glas met een Diamant meer eigenschap heeft, vereischt het nogtans meer tyd.
| |
Geheim, om Glas zagt te maken.
Hiertoe dient voornamentlyk het Loot, dat door lang smelten en kooken lymagtig en taai word. Eerst moet het Loot tot Kalk worden gemaakt; dus ook de andere Bergwerken; want het onzuivere en donkere word verteert, maar de zuivere kragt blyft in ’t Glas.
| |
Geheim, om stukken van Glas aan malkander te lymen.
Neemt vloeibaar, vet en oud Vernis, en lymt met het zelve de stukken Glas, voegt ze digt zamen, en legt ze dus in de Zon, of in een Smeltoven, eenige dagen lang, tot dat het Vernis wel gedroogt is. Vervolgens schrapt al het oneffen met een Mes daaraf. De stukken van Glas zullen zoo vast aan malkander kleven, dat ze niet dan door kookend Water konnen gescheiden worden.
| |
Geheim, om Glas te soudeeren.
Eywit geklopt onder ongeleschte Kalk is een middel, om Glas en allerlei aarde Vaten zoo digt te soudeeren, dat geen van allen wegens hare sterke lymagtigheid wederom kan los gaan.
| |
Geheim, om Glas zagt en buigzaam te maken.
Glas in Boksbloed gekookt word zo zagt als Wasch of Klei, en laat zig buigen, zoo als men wil. In koud Water geworpen zynde keert het tot zyne voorgaande natuur weder.
| |
Geheim, om Glas in verscheide stukken gebrooken, wederom aan malkander te lymen.
Neemt Vischlym met Brandewyn in een lepel, en doet het zamen op heete Koolen onder malkander smelten; schuurt’er vervolgens de stukken van Glas meê, welke wederom vereenigt zynde, in den tyd van een half vierendeel uurs vast zitten.
glaskruid. Beschryving. Dit is een Plantgewas, wiens bladen zyn gelyk die van Bingelkruid, maar ruig. De steelen zyn roodagtig, en vol stekelige Zaaden, die zig aan de Kleederen zetten.
Plaats. Deze Plant groeit doorgaans aan Muuren en oude vervalle Huyzen, waarom ze by de Latynen den naam van Parietaria heeft. Ook groeit ze in Heggen en Wynbergen. Zy bloeit in July.
Eigenschappen. Zy is zuiverend, zamentrekkend, verdryvend, eenigzins koud en droog. Geheel versch en half gestampt zynde geneest zy een versche Wonde, zonder dat’er eenig ander middel op gelegt word. Ook is ze goed voor ontsteekingen. Drie oncen van het Zap of Decoctum met een Drankje genomen geneest de opstopping van ’t Water, den Zaadloop en Hoest; stilt de Tandpyn, als men’er den Mond meê spoelt; neemt de ontsteeking in de Keel wech; gedistilleert zynde maakt het een schoon vel in ’t Gezigt. Men gebruikt het tot Klisteeren voor het Kolyk en pyn in de Nieren; en om een Waterloozing te verwekken. Ten zelven einde word het in een Pan gefruit, en’er de onderbuik meê bestreeken.
Het Afkookzel van Glaskruid, of het Water, gemengt met witte Wyn, en Olie van zoete Amandelen, is Waterloozend, en voert veel Zand mede. Het Zap in ’t Oor gedaan, stilt deszelfs pyn; geneest de Fistel in het fondament. Een weinig Zout daaronder gemengt zynde, opent het de Aambeyen. Als men’er het Aangezigt mede wascht, word de huid schoon en glad.
Een Pap gemaakt van Glaskruid, en Geite-Vet, is een zonderling middel voor de Jigt, ende een Val. De bladen in versche Booter of Vet van een Capoen gefruit, ende als een Pap op den Buik gelegt, geneest de pyn van het Kolyk. Het Zap gemengt met evenveel witte Wyn, en Olie van zoete Amandelen, versch uitgeperst, verzagt de pyn van den Steen. Een Pap gemaakt van groen Glaskruid, gestampt met Brood-kruimelen, Lelien-Olie, Olie van Roozen of Camille, neemt de Gezwellen van de Tepelen der Borsten wech. Ook is het Glaskruid zonderling goed voor verzagtende Klisteeren en Baden.
gom. Dit is een lymagtig Vogt, zypelende uit verscheide Boomen, aan welke het stolt. Daar zyn verscheide zoorten van Gom. Wy zullen maar van zommige spreken.
Arabisch Gom. Dit brengt men tot ons uit Egypten en Arabie, alwaar het door insnyding uit een Boom word gehaalt, gemeenlyk Acacia Aegyptiaca genaamt. Dit Gom bestaat uit groote en witte brokken, trekkende naar geel, en doorschynend, dog zonder merkelyke smaak, als men het in de Mond laat smelten,
Eigenschappen. Het Arabisch Gom is een vervogtigend Borstmiddel, en bekwaam, om de weiagtige vogten dikker te maken. Men voegt het by al te sterke Genees-middelen, om derzelver scherpigheid te temperen. Het verzagt ook de scherpigheid der Fluimen, die op de Borst vallen, ingeval van Verkoutheid en Hoest. Men ordonneert het by wyze van een Poeijer, en een Infusie of afweykzel.
Gom van Senogallia. Dit zoort van Gom word tot ons van de Italiaansche Stadt Sinigaglia, tusschen Ancona en Pesaro, aan de Zee gelegen, overgebragt, in witte, maar naar den geelen trekkende, en doorschynende Droppelen.
Eigenschappen. Deze zyn enerlei met die van | |
| |
het Arabisch Gom, in plaats van het welk de Drogisten het doorgaans gebruiken.
Gom, genaamt Gutta Gamba. Dit heeft zynen oorsprong uit een zekere Plant, welker naam nog niet bekend is; maar het is zeer digt. Zommigen beweren, dat het van de Ricinus Indicus komt, ook van de Cataputia en Esula; maar de kleur van elders. Anderen zeggen, dat het een Zap van Euphorbium, wederom anderen, dat het van Chelidonia of Schelkenskruid, Scammonium en Saffraan; nog anderen, dat het van Scammonium en Tithymalus; en eindelyk anderen, dat het een Zap der middelste schors van de Frangula is. Hoe het zy, dit Gom komt uit China, en is hier te lande nog niet zeer lang bekend geweest.
Eigenschappen. Dit zoort van Gom purgeert van onderen en van boven, met zig voerende alle kwade Vogten, die in ’t gansche Ligchaam zyn, voornamentlyk de Weyagtige en Wateragtige. Waarom het veel in geval van Waterzugt, Schurfdigheid en Jeukte gebruikt word.
De Dosis is van vyf tot veertien grein. Hedendaags gebruikt men het, om de Wateren schoon te maken. Men gebruikt het zomwylen, in plaats van Scammonium, om de Genees-middelen, die al te langzaam purgeeren, te hulp te komen, en aan te zetten; hoewel in een minder quantiteyt, namentlyk van twee grein tot vier ten hoogsten.
Diegenen, welke in ’t klein, of miniatuur schilderen, gebruiken dit Gom, om een geele Verwe te maken.
Behalven deze zoort van uitheemsche Gom, ziet men menigmaal Boomen, die Steenvrugten dragen, als Perzikboomen, Abricoosboomen, en Kersseboomen, een zeker Gom uitleveren. Daar zyn’er, die menen, dat het Gom een zoort van ziekte der Boomen te kennen geeft, en gelyk als een Kanker of Gezwel, ontstaande uit een verderf der natuurlyke Zappen, hebbende dik geworden zynde eenigzins de gedaante van Quee-vleesch. Het Gom openbaart zig doorgaans op een gescheurde plaats, of daar de bast van den Boom af is; en waarvan de naaste deelen rondom sterven. Om derhalven dit kwaad niet verder te doen voortkruipen, moet de Gom-zweetende tak twee of drie duim beneden afgesneden worden. Zomwylen ziet men in de Zomer de takken van een Perzikboom sterven, zonder dat’er nogtans de minste bast is afgegaan. Ook zet zig het Gom ter plaats, alwaar de inenting geschied is, en maakt zomwylen, dat de geheele top van den Boom sterft.
gonorrhoea. Zie zaadloop.
gorgel-drank. Dus noemt men een vloeibaar Genees-middel, dat men gebruikt om te gorgelen, om het slym der Herssenen, of der ongemakken der Keel, en naaste deelen wech te nemen.
Als men op de uitwerking van dit Genees-middel agt geeft, men vind, dat’er drie zoorten van zyn; namentlyk, een pynstillende Gorgel-drank, die gemaakt word van Melk en de bloem van Gerst; een zamentrekkende en verdryvende Gorgel-drank, die gemaakt word, niet alleen, om Zinkingen te stremmen, maar ook om ontsteekingen te beletten. Men maakt hem van Verjuis, Oxycratum of Water en Edik, Zap van groene Moerbezien, wilde Peeren, Granaatappelen, en diergelyke meer. En eindelyk een trekkende Gorgel-drank, om slymagtige stoffe uit de Herssenen te halen. Deze Gorgel-drank word gemaakt van Peper, Bertramkruid, Mostaard-zaad enz. Waaronder volgens den raad van Actuarius moet gemengt worden eenige zoetigheden, om door derzelver al te groote scherpigheid den smaak niet te bederven. Men mengt’er gemeenlyk onder Oxymel of Azyn-Honing, Meede of Honing-water, Siroop van Stoechas, en zomwylen ook gepulverizeerd Kaneel, Peper, Kruidnagelen en Nooten-muskaat.
Men kan den Gorgel-drank altyd gebruiken, dog voornamentlyk ’s ogtens; vervolgens tusschen de Maaltyden. Immers men moet hem niet gebruiken, ingeval de Zinking op de Strot valt, maar het Ligchaam moet alvorens wel gezuivert zyn.
Behalven de drie gemelde zoorten van Gorgel-drank, worden’er nog andere gemaakt, elk naar de verscheidenheid der oogmerken. Want daar zyn verdryvende Gorgel-dranken, dog die eerst gebruikt worden, als de Zinking voorby is. Men maakt zodanig een Gorgel-drank van een afkookzel van Agrimonie, Beteunie, Yzop, Gerst, Roozen, bloessem van Stoechas, Zoethout, Roozen-honing. Verzagtende Gorgel-dranken worden gemaakt van Althea, Maluwe, Glaskruid, Bugula of Ingroen, Borstpruimen, Vygen, Dadelen, Zoethout, Gerst, Lynzaad, met op de helfte afgezooden Most, en gemeene Honing. Nog een ander Gorgel-drank is zuiverende. Hiervan zyn wederom drie zoorten. Het eerste zoort neemt het dikke slym, daar de Mond meê bezet is, wech. Deze Gorgel-drank word gemaakt van een afkookzel van Yzop, Orego, Marjolein, Zalie, Thym en Zoethout met Honing-water. De tweede zoort van Gorgel-watet dient, om de Zweeren te zuiveren; en word gemaakt van afdroogende en zamentrekkende middelen, als Weegbree, Roerkruid, Agrimonie, Aardbeziën-kruid, Ceterach, Gerst en Roozen, zamen gekookt met Roozen-honing, en Siroop van gedroogde Roozen. Het derde zoort van Gorgel-drank dient, om de Tanden wit te maken, en word gemaakt van een Decoctum van Zalie, bloessem van Rosmaryn, Zout en Wyn, met Wyn-azyn staande op Zee-ajuin. Deze Gorgel-drank belet het stinken en verrotten van Tanden en Tandvleesch.
goud. Dit is het edelste, zwaarste en zuiverste Metaal, zynde nog verroesting, nog eenige andere Vuiligheid onderworpen. Het is zoo taai en vast, dat het nog door het Vuur, nog door sterk Water kan verteert worden. Men haalt het of uit Goud-aderen der Bergen, of uit het Zand van zommige Rivieren. De beroemdste Rivieren, die nevens Zand ook Goud voeren, zyn in Europa de Donau, Elve, Rhyn, Taag enz. In Asie de Gan- | |
| |
ges; in Africa de Volta, alwaar de zoogenaamde Goud-kust is, enz. De rykste Goud-mynen zyn die van Arabie, Peru en Hongarye; van waar het in Staven verzonden word. Men pleegt het gehalt of fynheid van Goud by Karaaten te rekenen. Een Karaat noemt men het vier en twintigste deel van allerlei quantiteyt van Goud. By voorbeeld, een Karaat van een once Goud, zoo zuiver geloutert als mogelyk is, is een scrupel, of vier en twintig grein. Als het Goud geheel en al geloutert is, en in de Smeltkroes niet meer vermindert aan gewigt, zegt men, dat het Goud is van vier en twintig Karaaten; maar zoo het een vier en twintigste deel vermindert, noemt men het Goud van 23. Karaaten, enz. Men zegt gemeenlyk, dat’er geen Goud van 24. Karaaten is, aangezien het zoo niet kan geloutert worden, dat’er niet het minste Zilver by zou blyven. Men loutert het Goud in een Smeltkroes en scheiding door sterk Water. Deze loutering komt met die van het Zilver overeen. Ziet daarvan op het Artykel van zilver. Goud word best door Antimonie geloutert. Dit geschied op de volgende wyze:
| |
Goud door Antimonie geloutert.
Na dat gy het Goud, het welk gy louteren wilt, hebt afgewogen, zoo werpt het in een Smeltkroes, en zet het op een heete gloed; werpt’er dubbel zoo veel gepulverizeerd Antimonie by, als wanneer uw Goud wel haast zal smelten. Het onzuivere zal zig in schuim of slek veranderen. Zoo dra gy ziet, dat het gene in de Smeltkroes is, gelyk als vonken opwerpt en flikkert, stort het in een met Vet besmeerde en heet gemaakte yzere Kom; kloopt’er rondom, om de zoo genaamde Regulus of het Koningsken op de grond te doen vallen. Als alles koud geworden is, keert dan de yzere Kom om, en scheid met een Hamer de Regulus van het Goudschuim. Weegt den Regulus, smelt hem in een Smeltkroes over een sterk Vuur; werpt’er min of meer driemaal zoo veel Salpeter by, om het Goud van de aanklevende Antimonie te louteren. Stookt het Vuur sterk rondom den Smeltkroes, tot dat alle Rook ophoud, en het Goud helder en vloeibaar blyft. Alsdan giet het andermaal in een yzere Kom. Na dat het koud geworden is, moet gy het van het slek afzonderen. Wascht het eindelyk, en droogt het met een linnen doek af.
| |
Manier, om Goud te calcineeren en te prepareeren.
Neemt zuiver Plaat-Goud, en laat het in goed sterk Water smelten; laat’er vervolgens droppels wyze overgehaalde Olie van Wynsteen in vallen. Giet het zagtkens af in een glas, en op Stof-goud; giet’er een weinig lauw Fontein-water op, en roert het door malkander; laat het een weinig stil staan, en giet het dus zagtkens af. Laat vervolgens het Stof-goud droogen op een Papier in de Zon gefiltreert; maar wagt u, dat het niet by Vuur komt, want het zou met een slag als van een grof Geschut in de Lugt vliegen. Droog geworden zynde, legt het op een Marmer. By een once Stof-goud moet gevoegt worden een once Zout van Wynsteen, een vierendeel loots Kamfer, en twee vierendeel loots Menie, beide geprepareert. Maalt het zamen, en sluit het op.
| |
Drinkbaar Goud, ende een onwaardeerbare schat, genezende de Melaatsheid, Vallende Ziekte, Pest, Beroertheid, Waterzugt, en andere ongeneeslyke Ziekten.
Neemt zeven oude dubbele Ducaten, en pakt ze met een halve drachme Steen-zout in een wel toegestreeke Smeltkroes; zet ze op een matig Vuur; wascht ze vervolgens, en droogt ze af; laat ze op ’t Vuur zeer rood worden, houdende ze in een volmaakt zuivere en nieuwe Smeltkroes. Rood en gloeijend zynde, bluscht ze in Olie van Olyven. Herhaalt het een en ’t aander, dat wy gezegt hebben, zeven maal; en de Ducaten zullen gecalcineert, en als Saffraan tusschen de Vingeren tot stof konnen gewreven worden.
Neemt een pond gepulverizeerde Zuiker-kandy, en maakt van het boven gemelde Goudstof, en dit Zuiker beurtelings laagjes in een glaze Retorte, wel gezegelt; begraaft het in een Pot vol Zilversmids gruis; dekt den Pot toe, om de Warmte te bewaren; legt’er een matig Koolvuur onder en boven, vier en twintig uuren lang. Neemt alsdan het Vuur wech, en stampt het zamen in een marmere Vyzel. Doet het vervolgens in een Scheikundig vat; dog de Matras beneden moet driemaal zoo veel behelzen, als de Helm; en op zyde een bek voor de Stoffe, die gy’er met een half pint van de fynste Brandewyn moet instorten. Laat het vier en twintig uuren digt geslooten op een goed Vuur staan, zoo dat de Brandewyn geduurig kookt; en als gy een witte kleur op de grond ziet, by de Scheikundigen Zonnekalk genaamt, geeft het te kennen, dat het gedaan is. Giet’er de Brandewyn zagtkens af, zynde een violette Tinctuur, trekkende na rood en geel. Dit is een Genees-middel voor Melaatsheid en andere ongeneeslyke Ziekten.
| |
Ander drinkbaar Goud, zonder byvoegzel, hebbende dezelve uitwerking met het gene, waarvan de Filosophen spreken.
Maakt vlugtig Zalpeter naar de Kunst vast, stampt het warm, en doet het in een Kelder ontlaaten, tot dat het als Vleeschnat word. Alsdan doet het in een Retorte, en giet’er even zoo veel Olie van overgehaalde Vitriool op, dog by droppels. Distilleert het vervolgens, en zoo dra de geesten beginnen op te komen, moet het Vuur vermeerdert worden, tot dat’er niets meer uit komt. Vermeerdert dan andermaal het Vuur, om’er alle geesten uit te halen. Dit geschied zynde, laat het koud worden, en breekt de Retorte in stukken, en gy zult vinden, dat de stoffe wit is, zynde vast Salpeter.
Werpt agt of tien deel Zout tegen een deel Goud | |
| |
in een Smeltkroes, en haalt die door vier of vyf gloeijende Koolen in een Oven; wanneer het Zout geheel en al tot Olie zal smelten. Gaat dus met het Vuur voort, tot dat de stoffe op de grond van de Smeltkroes digt en hard word. Alsdan moet gy het Vuur vermeerderen, even als of gy smelten wilde, met meer Koolen daarop te hoopen. Laat het dus een half uur blyven; en steekt voor en na een Yzerdraad in de stoffe, welke Yzerdraad eerst Citroen-geel, vervolgens zwart, daarna stinkend, en eindelyk rood zal worden. De stoffe nu in dien staat zynde moet in een warme Vyzel gestort worden; en zoodra ze koud is, word ze zwart, en ontlaat zig vervolgens in een groen Vogt, gelyk een Smaragd. Dus kan men het als een Genees-middel gebruiken. Maar om het volmaakt te hebben, moet gy het, zoo dra als ’t in de Vyzel gestort is, warm stampen, en’er allengskens een weinig Regen-water, of Dauw-water op sprengen. Dit Water zal zwart en ysselyk stinkende worden. Laat de stoffe vier of vyf dagen lang digereeren, en filtreert ze dan door Klad-papier, en het Water zal groen zyn. Daarna gedistilleert zynde zal’er een geel Zout overblyven, smeltende als Booter. Steekt ze in een Oven, met een weinig Koolen, en ze zal smelten als Wasch. Gaat dus met het Vuur voort, en gy zult zien, dat de stoffe aan het einde van een Kooperdraad rood is. Stort ze dan in een warme Vyzel, gelyk voorhenen, stampt ze warm, en doet ze in goede Brandewyn, die aanstonts zoo rood, als een Robyn zal worden. Na een Digestie van vier of vyf dagen filtreert den Brandewyn. Haalt het nog eens over door een Distillatie, als wanneer gy op de grond een schoon roon Vogt zult vinden, het welk gy op de volgende wyze moet gebruiken:
Aanmerking. Steekt een Zilver Bekken of Plaat in dit vloeibaar en drinkbaar Goud, het zal in Goud veranderen, maar teffens zal het drinkbaar Goud zyne genezende kragt verliezen.
| |
Het gebruik van het bovengenoemd drinkbaar Goud, of algemeen Genees-middel voor alle zoorten van natuurlyke Middelen, zoo van oude Lieden, als jonge, en zelfs Kinderen, zonder het minste gevaar; gevende aan het Ligchaam het gene het zelve nodig heeft, bevogtigende het drooge, en droogende het vogte; verkoelende het heete, en verwarmende het koude; openende het geslooten, en verhardende het zagte; vergoedende alle Gebreken, het zy zuiverende, het zy stoppende of zamentrekkende, door Zweeten, Fluimen loozen, en boven al herstellende de verloore natuurlyke Vogten, het zy door gebrek van den Ouderdom, het zy door de eene of de andere buitenspoorigheid.
De Dosis is van een tot negen of tien droppelen, in allerlei zoorten van nat, warm Vleeschnat, Wyn, Bier, Water, Melk, naar de gesteltheid van den Lyder. Als men het geeft met deze bepaling, zal de werking ongevoelig zyn; het versterkt de natuurlyke Zappen, en neemt de Wortel van allerlei ongemakken wech, door een verwonderlyke werking, zynde dagelyks, of om den tweeden of derden dag genomen.
Het is een bewaar-middel voor allerlei toevallige Ziekten, ende een tegengift voor alle zoorten van Gift en aanstekende Lugt. Is de Dosis grooter, de werking zal ook sterker zyn door Zweeten, Fluimen loozen, Water maken en Afgang. Al wie dit algemeen Genees-middel gebruikt, moet zig wagten te zondigen, het zy in te weinig, het zy in te veel te doen, maar hy moet de middelmaat verkiezen.
In tyd van Pest of aanstekende Koortzen geeft men’er een druppeltje van aan een Kind; aan die grooter zyn, twee druppeltjes, aan groote en sterke twee of drie druppelen. In tyd van Pest geeft men een dubbele of driedubbele Dosis aan den Lyder, en men dekt hem warm toe, om sterk te zweeten. Dit moet in alle aanstekende Ziekten waargenomen worden, ook in allerlei zoorten van Koortzen. Men heeft geen ander Genees-middel van noden voor pyn in de Zyde, enz, In vallende Ziekte of Stuipen der Kinderen, moet men dezelve aanstonts na de geboorte een zeer klein druppeltje met Melk of versche Booter geven, en op den derden Dag een klein druppeltje; en ingeval men na eenigen tyd wederom een verheffing gewaar word, geeft men wederom een gelyke Dosis. Grootere konnen tot zes droppelen nemen, zoo zy konnen, dagelyks, maar ten minsten een om den vierden Dag, tot dat ze volkomen genezen zyn. Dit drankje geneest de Melaatsheid, Schurfdigheid, Spaansche-Pokken, mits de Dosis grooter makende, naar maate dat men den Lyder sterker wil doen zweeten, de Braaklust meer verwekken, of een sterker afgang veroorzaken. De Lyders moeten dit Genees-middel om den anderen dag gebruiken, tot de volkome herstelling toe, die onfeilbaar na de vyftiende Dosis zal volgen. Het geneest de Jigt en Waterzugt, daar gemeenlyk de Artzen geen raad voor weten. Het neemt wech alle verstoppingen van Lever en Milt, waarvan het bedorven Bloed zoo vele Ziekten veroorzaakt; welke alle op te tellen niet nodig is, nademaal wy verzekeren, dat het een algemeen Genees-middel is. Waarom wy hier in ’t byzonder van de Roos, Scheurbuik, Jigt, Hoofdpyn, Flauwtens, stinkenden Adem, Hertkloppingen enz. niet zullen spreken. Ook verzekeren wy, dat, ingeval de Ziekte van een Maand is, ze binnen tien of twalf dagen zal genezen; en zoo ze reets veroudert is, ten minsten dog in den tyd van een Maand of wat langer.
Wat ook de Scheikundigen van hun Aurum Porabile, of drinkbaar Goud, en deszelfs kragten mogen roemen, het is nogtans zeer waarschynlyk, dat die Compositie van weinig nuttigheid is. Het Goud dog zynde een zeer digt Ertz, is het tot hier toe onmogelyk geweest, het zelve in zyne eerste beginzelen wederom op te lossen. En de oplossing van Goud door sterk Water doet niets anders, als het in ongevoelige deeltjes te scheiden; welke deeltjes door de smelting wel haast tot hun voorgaande staat we- | |
| |
derkeeren. Voorts heeft men aangemerkt, dat iemand het drinkbaar Goud hebbende ingenomen, dezelve zwaarte door den afgang wederom is quyt geraakt.
Eigenschappen van het Goud. Het Goud kan ten opzigt der Geneeskunde de navolgende kragt hebben: Wy zien by de ondervinding, dat het Goud zig ligtelyk door Quikzilver tot Kalk laat maken. Het is zeer goed voor diegenen, welke al te veel Quikzilver genomen hebben. Het heeft ook zyn gebruik by diegenen, die door de dampen van Loot van het Kolyk gekwelt worden, gelyk Glazemakers en Lootgieters. Wil men Goud tot een zekere Compositie gebruiken, men moet Blad-goud nemen, hoedanig de Vergulders gebruiken; want zy vercieren de Compositie.
goudsbloem. By de Latynen Caltha genaamt.
Beschryving. Deze Plante maakt ruige, getakte, dunne en eenigzins hoekige steelen. De bladen zyn lang, en naar proportie breed, zittende zonder steel digt aan den stam. De bloessem is rond, straalswyze geschikt, van een Goud-kleur, sterk en aangenaam van reuk. Zy groeit op de toppen der steelen. De zaaden zyn langwerpig, en in hulzen opgeslooten. De wortelen zyn houtagtig.
Plaats. Men vind deze Plante overal, voornamentlyk in de Hoven. Zy bloeit in Mey, en duurt den ganschen Zomer.
Eigenschappen. De bloessem is Hertsterkende, en wederstaat het Gift en aansteekende Koortzen, op wat wyze men ze ook gebruikt. In Wyn gedronken verwekt ze de Maandstonden. De rook daanvan dryft de Nageboorte af. Het loof in Vleeschnat gegeten verwarmt. Een once van het Zap gemengt met een once gepulverizeerde Pieren geneest de Geelzugt. Het zap der Plant gedistilleert, wanneer dezelve in haar bloessem staat, is goed voor de ontsteeking der Oogen, als het daarop gelegt, of ingedaan word. Het is beter de Goudsbloem uitwendig, dan inwendig te gebruiken. Bloessem en bladen worden ook by Salade en in Vleeschnat gebruikt. Het zap van Goudsbloem gemengt met een weinig lauwe Wyn of Wyn-azyn is een uitnemend middel voor Hoofd- en Tandpyn, daarmede gewasschen zynde. Men zegt, dat de bladen veel gegeten het Gezigt ophelderen. Het Poeijer van gedroogde bladen in een holle Kies gedaan, neemt de Pyn wech.
Twee oncen Zap van bloessem gedronken in het begin van een aanstekende Koorts, is een goed Genees-middel, zelfs voor de Pest, mits de Zieke aanstonts na dat hy het gedronken heeft, zig te bed legt, om te zweeten. Het is ook een beproefd middel voor de derdendaagsche Koorts.
| |
Queekery der Goudsbloem.
Dit Plantgewas is zeer gemeen, en groeit overal. Maar zoo gy fraaie en groote bloemen wilt hebben, moet gy’er een gedeelte der takken afnemen, nevens eenige kleine knoppen, die naby de eerste uitbotten, welke bloeijen moeten. Na dat ze hare voornaamste bloessem gemaakt hebben, maken ze nog vele andere in ’t rond, die de Plante geheel en al bezetten.
gouw-wortel. In ’t Latyn Chelidonia genaamt, is tweederlei, de groote en de kleine.
Beschryving der groote. Het is een Plante, die een steel van anderhalve voet maakt, zomwylen hooger, dun, vol takjes, bezet met bladen, by ieder van welk een bloessem uitspruit, gelyk die van Violetten. De Plante is vol geel, scherp, en bitter Zap, zynde onaangenaam van reuk. De vrugt gelykt naar Slaapbollen, waar in de Zaaden beslooten zyn. De Wortel is boven enkel, dog onder in vele gesplitst.
Plaats. Deze Plant groeit in schaduwagtige plaatzen, onder de Muuren, en in de scheuren der oude Gebouwen. Zy bloeit in April.
Eigenschappen. Het zap der Gouw-wortel met honing in een koopere Ketel gekookt, maakt een helder Gezigt. De Wortel gekaauwt geneest de Tandpyn, enz.
Beschryying der kleine Gouw-wortel. Deze maakt bladen gelyk die van Klimop, hoewel kleiner, ronder, zagter en eenigzins dikker. Dezelve leggen op de Aarde, zonder steel. Zy maakt een groote menigte van Wortelen, die alle uit een en dezelve hardigheid, gelyk Riet, voortkomen. Onder dezelve zyn maar drie of vier, die zig verder uitbreiden. De bloemen zyn geel, en komen in ’t begin van de Lente te voorschyn. Op de bladen ziet men roode vlekjes.
Plaats. Deze Plant groeit in Moerassen en andere vogtige plaatzen. Zy bloeit in Maart en April; dog groeit en verwelkt in de Lente.
Eigenschappen. Het zap door de Neus opgehaalt zuivert de Herssenen. Het Water, daarvan gedistilleert, is een zonderling middel voor Kropzweeren. Voor de Aambeyen is de wortel met de Pis van den Lyder daarop gelegt, zeer goed.
Het zap der Bloemen gemengt met Honing of Zog der Vrouwen, of wel eenig ander vogt, dat deszelfs scherpigheid tempert, neemt de vliezen der Oogen wech, zuivert de Gezweeren, geneest de Schurfdigheid van ’t Hoofd en elders. De Scheikundigen maken’er veel werks van in hunne Ertz-Extracten. Men zegt, dat de Zwaluwen door kragt van de bladen der Gouw-wortel de Oogen van hare jongen openen. Ook verzekert men, dat de bladen onder de bloote Voetzoolen gelegt, de Geelzugt genezen; voorts dat ze gepulverizeert, en met de wortel van Kamille op den Navel gelegt zynde, het Kolyk verzagten. De gansche Plant gedroogt en gepulverizeerd, is een Wond-middel.
Zoo bladen, als wordel genezen de Kropzweeren en Aambeyen, Kanker en koude Gezwellen; door een verzagtende en verdelende kragt, die ze hebben.
graanen. Dus worden eigentlyk die Veld-vrugten genaamt, welke Aairen dragen; hoewel anderen ook de Peul-vrugten daaronder begrypen. Wat aangaat de oorzake van de vermeerdering der | |
| |
Graanen, daar omtrent hebben de Natuurkundigen verschillende Gedagten; in het byzonder, hoe het komt, dat’er verscheide Halmen en Aairen gelyk als in een tros groeijen. Zommigen willen, dat, zulks geschiedende, men onderstellen moet, dat’er verscheide Graantjes onder het Zaajen digt by malkander zyn gevallen. Anderen hebben beweert, en onder deze ook de Abt van Vallemont in zyne Curiositez de la Nature & de l’Art sur la Vegetation, & c. Chap. 6. en 7. dat een ieder tros, hy mag uit zoo vele halmen bestaan, als hy wil, zelfs die van twee hondert negen en veertig Gerste-halmen, die hy aanhaalt, nogtans uit een enkel Graan voortspruit. Maar de vermaarde Wolffius in tegendeel houd staande, dat de wonderbare vermenigvuldiging der Graanen daarin bestaat, dat’er wel vele Aairen uit een enkel graantje konnen groeijen, maar dat het zelve nogtans maar eenen hoofd-halm maakt, en dat de overige neven-halmen daaruit ontstaan, wanneer een of twee bladen, zynde naast aan de Wortel, hunne knoppen, uit welke ze voortkomen, in of naby de Aarde hebben, welke knoppen wortel schieten, uit wiens merg een Halm voortspruit. Voorts, dat deze neven-halm met den hoofd-halm parallel opwassende, het welk niet anders geschieden kan, of zy moeten eenigzins van elkander gescheiden zyn, en in den begin van den hoofd-halm afwyken, en dus wederom een of twee knoppen naast de Aarde mede slepen; zoo dat by ieder neven-halm wederom een of twee nieuwe voortkomen, en zoo voorts, tot dat de Aarde geen genoegzaam Zap tot het groeijen meer kan geven. De menigerlei zoorten van Graanen konnen afzonderlyk op hunne Artykelen nagezien worden.
| |
Middel, om de Rotten en ander Ongedierte van de Graanen te houden.
Het beste middel, om de Graanen wel te bewaren, is, dat men een goede Koornzolder hebbe, zynde zuiver en helder. De Graanen, gelyk men weet, zyn veelderhande verderf onderworpen. Men moet derhalven altyd zorge dragen, dat het door en door droog is, als men het op de Koornzolder brengt, of anders groeijen’er Koorn-wormen en ander ongedierte in, die in staat zyn, om de Graanen in de grond te vernielen.
En ingeval zulks kwam te gebeuren, moet gy Hoenderen op de Koornzolder zetten, want deze zullen’er het kleine Ongedierte zuiver uit kippen, zonder een eenig graantje aan te raken.
Neemt Pekel van Verkensvleesch, en maakt’er een kring van vier Vinger breed van rondom den Graan-hoop, die van Koorn-wormen, Kevers, en diergelyk Ongedierte beschadigt word; en gy zult wel haast zien, dat zulk gespuis zig derwaarts, als tot een lekkerny zal haasten; by welke gelegenheid men dat Ongedierte gemakkelyk verdelgen kan.
Men verdryft ook het schadelyk Ongedierte uit de Graanen, met’er een menigte Hirs onder te mengen, die’er naderhand gemakkelyk weder uitgezift kan worden. Want de natuurlyke koude van Hirs, dus onder de Graanen gemengt zynde, belet dat ze dus digt opgehoopt, niet warm worden, en eenigelei klein Ongedierte daar in uitgebroeit worde.
Eindelyk belet men ook, dat de Graanen niet verderven, met ze van tyd tot tyd op de Koorn-zolders om te slaan, en met Schoppen van de eene op de andere plaats te werpen. Dus doende worden de Graanen ook van het stof gezuivert, en voor een onaangename smaak bewaart.
| |
Dat zig de Graanen wel dertig tot veertig Jaaren goed konnen houden.
In ’t Jaar 1610. kort na de Belegering van Metz, onder Koning Henrik de II, wierd het Kasteel aldaar gebouwt onder Koning Henrik de III. Wanneer de Hertog van Espernon aldaar een menigte van Graanen dede opzamelen, die goed bewaart zyn tot het Jaar 1707. Daar was een hoop Kooren in het Pakhuis van tien roeden, en omtrent twee voet hoog. Men had’er zedert niet aangeraakt; en diegenen, dewelke den Hoop hadden gestapelt, hadden of by geval, of opzettelyk, het Jaargetal 1578. op den ingang van ’t Pakhuis geteikent. Wanneer de Koning, Monseigneur, en de Marschalken en Gouverneurs der Provincie door Metz trokken, aten ze Brood van deze Graanen.
Om de Graanen wel te bewaren, moet men dezelve wel droogen en zuiver houden. De Koornzolder moet aan de Noord- of Oost-zyde den Wind ontfangen. Boven in de Koornzolder moeten luchtgaaten zyn. Ten minsten in de zes eerste Maanden moeten de Graanen telkens na verloop van veertien dagen omgeslagen worden. Vervolgens is het genoeg, dat men ze ieder Maand door een Zeve laat loopen. Na verloop van twee jaren heeft men niet anders te vrezen, als een vogtige Lugt van buiten, waarvoor zorge moet gedragen worden.
Een der voornaamste dingen, om de Graanen te bewaren, is een Korste, die zig boven op den Koornhoop zet, ter dikte van anderhalve duim. Hy, die Graanen van Metz te Parys gebragt heeft, verzekerde, dat hy over de korst van de Koornmyt gemakkelyk heeft konnen gaan, zonder dat dezelve gebroken wierd.
De abt van Louvois zag te Sedan een Magazyn onder een Rotze, en in het zelve een aanzienlyke menigte van Graanen, zynde aldaar reets hondert en tien jaren lang verborgen geweest. Deze hoop Graanen was mer een korst bezet van en voet dik, en vol uitspruitzels der bovenste Graanen. Onder deze korst was Kooren, zeer fraai en goed, zoo dat nooit eenig Veld beter konde dragen. Deze korst was in staat, om te beletten het indringen van eenige vogtigheid, en daaruit spruitend bederf; zelfs het doordringen der Lugt, die alles bederft.
Te Chalons sur Saone zyn Koorn-Magazynen, waar in de Graanen dertig tot veertig jaren bewaart worden. Men verkiest de beste zoort van Graanen, en van het beste Gewas. Men maakt’er Koorn-myten van, zoo zwaar als de Zoldering het kan verdragen. Vervolgens nemen ze gepulveri- | |
| |
zeerde ongeleschte Kalk, en bestroojen’er de Koornhoopen mede, ter dikte van drie Vingeren. Deze Kalk word dus gestrooit zynde met een Gieter besprengt, als wanneer ze met de Graanen gelyk als vereenigt zynde een korst maakt; en de opperste Graanen maken Halmen van anderhalve voet hoog; deze raakt men niet aan, want zy vergaan met de Winter van zelve. Als men in tyd van nood de korste wechneemt, bevind men, dat de Graanen zoo goed zyn, als of ze maar twee jaren oud waren.
| |
Overvloed van Graanen.
Men vermenigvuldigt de Graanen door verscheide Zouten, en derzelver Preparatie. Ik zal alle ontdekkingen der Natuurkundigen over deze zoo gewigtige zake aanhalen. Elk een derzelve zyn goed, volgens het gevoelen van den Abt van Vallemont, in zyn Boek, genaamt Les Curiositez de l’Art, & de la Nature. Daar zyn’er onder, die ik boven andere zou stellen, gelyk ik in ’t optellen genoeg te kennen geve, en de reden van dien aantone. Een ieder kan ze met elkander vergelyken, en vervolgens naar den aart van zyn land de beste uitkiezen. En deze verscheide zoorten van het vermenigvuldigen der Graanen konnen nog dagelyks meer en meer tot volmaaktheid gebragt worden.
| |
Eerste Vermenigvuldiging.
Neemt een maat Graanen van omtrent twintig Pond, en werpt ze in een groot kooperen Vat; giet’er vyf Emmer Water op, en laat het kooken, tot dat de Graanen bersten, en het Water het natuurlyk Zout der Graanen in zig getrokken heeft. Zygt vervolgens het Water door een linnen doek; en geeft de Graanen aan het Gevogelte, om niets te verliezen. Doet drie pond Salpeter in een groote Ketel, en stort’er het bezaait Water, om dus te spreken, op, nevens vier Emmers Vuilnis-water, en laat het met malkander kooken; het Zalpeter zal smelten.
Dit gedaan zynde, neemt een groote houte kuip, en doet’er een menigte Tarwe, Rog, Gerst enz. in, die gy zaajen wilt; giet’er het gemelde nat op, maar laauw, en vier duim dryvende boven de Graanen, die wel haast zullen opzwellen. Dekt de Kuip vast toe, om’er de warmte zoo lang als mogelyk is, in te houden, en brengt het Zout in beweging. Laat de Graanen vier en twintig uuren lang dus staan, om van dit vrugtbaar Zout bezwangert te worden, van dit zoo genaamde Menstruum der Scheikundigen, of Chymicaal Scheidmiddel, anders van hen een Balzem des Levens genaamt, waardoor de ontelbare Korentjes of Zaaden van ieder Graan geopent en uitgebreid worden. Met een woord, dit is de grootste Tuigwerkkunde der Vermenigvuldiging.
Haalt’er de Graanen uit, laat ze een weinig in de schaduw droogen, en zaait ze spaarzaamlyk; want daar is een derde minder nodig, als gewoonlyk, om de Aarde te bezaajen. Men moet’er gehakt Stroo byvoegen, om ze met een volle Hand te konnen zaajen. Dog die aan Zee woonen, konnen’er een derde Zand bynemen. Dus kan de Vermenigvuldiging nog verder uitgebreid worden.
Het overblyvend Water is tot het zelve gebruik, en tot den laatsten druppel goed. Een pint van dit Water aan de Wortel van een jonge Boom in het Voorjaar, wanneer het Zap begint op te klimmen, gesproeit, is een uitnemend middel, om den groei en vrugtbaarheid te bevorderen. De Wynstok in ’t byzonder word’er zeer door geholpen, het vergoedende met een hondertvuldigen Oogst. Als men dit aanmerkt, kan men nog veel verder gaan, en dit middel tot Moeskruiden en Bloemen overbrengen.
| |
Tweede Vermenigvuldiging.
Al het Geheim der Vermenigvulding bestaat in ’t gebruik van de zoorten; en daar is geen twyfel aan, of men kan alles van de Aarde hebben, wat men wil, als men de Natuur maar te hulp komt. Maar aangezien de Vermenigvuldiging voornamentlyk van ’t Zout afhangt, moet men zig daarvan wel voorzien. Te weten:
(1.) Neemt drie Tonnen, die aan de eene zyde open zyn, en werpt’er alles byna in, wat gy by de weg vind, namentlyk, Beenderen van allerlei Dieren, Vederen, Kruiden en Leêr, oude Handschoenen en Schoenen, Hoornen, Paardehoeven, en Klauwen van andere Beesten, met een woord, allerlei dingen, die veel Zout behelzen. Slaat de Beenderen in stukken, en snyd het overige klein. Verdeelt het dus, dat gy in de eerste Ton werpt die dingen, die de zagtste zyn, en eerst doorweyken; in de tweede Ton die dingen, welke minder zagt zyn; en in de derde Ton de harde. Vervult ze alle drie met Regen-water, of in deszelfs plaats met Rivier- of Vyver-water. Het gene in de eerste Ton is, laat men vier dagen staan afweyken; dat in de tweede Ton is, zes; dat in de derde is, agt dagen. Daarna giet men’er het Water af, en bewaart het zorgvuldig. De afgeweykte stoffe is van een onaangename reuk.
(2.) Verzamelt allerlei Planten met bloessem en Zaaden, uit Bosschen, Velden, Heuvelen, Dalen en Hoven, in welke veel Zout gevonden word. Brand ze tot stof, en trekt’er door uitwaasseming al het Zout uit. De basten van Eykeboomen, welke veel Zout behelzen, zyn zeer goed, als mede de Rosmaryn, Lavendel, Zalie, Beteunie, Munt, Duizendblad, Zonnebloem enz. In de opdamping vergadert zig het Zout by wyze van Kristallisatie, en kan gemakkelyk verzamelt worden. Men moet het laten droog worden, om het te bewaren.
(3.) Neemt zoo veel pond Salpeter, als gy Mergentallen Lands hebt te bezaajen. Laat ieder pond Salpeter in twaalf pint Vuilnis-water smelten. De Salpeter gesmolten zynde, doet’er naar proportie een weinig Zout der bovengemelde Planten by, als wanneer dat vogt (Liqueur) genaamt word Materia universalis of Algemeene Stoffe; aangezien het Salpeter waarlyk de Algemeene Geest der stoffelyke Wereld is, gelyk wy in ’t vervolg zien zullen. | |
| |
Ziet daar het wezentlyke van het geheim der Vermenigvuldiging. Wy zullen geprepareert Water noemen het geen in de Tonnen gemaakt is, en het Water, waar in het Salpeter, en het Zout uit de Planten getrokken is, Algemeene stoffe.
| |
Gebruik.
Maakt dus uwe Graanen gereed voor twee Mergen lands teffens, of zoo veel gy in een of twee dagen kunt zaajen.
Neemt voor een Mergen twaalf pinten geprepareert Water, en mengt’er aanstonts de bovengenoemde Algemeene stoffe onder, in welke een pond gesmolte Salpeter moet zyn. Het vat, daar gy deze vogten in doet, moet groot genoeg zyn, om de Graanen, geschikt voor een Mergen lands, te bevatten; strooit dan de Graanen op het vogt; en om de Graanen, die boven dryven, met een Schuimspaan daaraf te konnen nemen, moeten zy’er zagtkens in geworpen worden; aangezien de bovendryvende Graanen niet goed zyn, om te zaajen. Waarvan Rai in zyne Hist. Plant. Lib. I. Cap. 18. kan nagezien worden.
Het Water moet twee duim hoog boven de Graanen dryven. Zoo’er geen geprepareerd Water genoeg is, moet men gemeen Water daarby mengen, van het beste, dat men hebben kan. Dog Vuilnis-water is het beste hiertoe. Men laat de Graanen twaalf uur lang weyken, roerende ze telkens na verloop van twee uuren om. Zoo ze in dien tyd niet zwellen, moet men ze’er in laten, tot dat ze beginnen dik te worden; als wanneer men ze in een Zak schud, om af te druipen. Dus laat men ze eenige uuren lang, om te gisten en warm te worden. Men moet het Water, dat’er af druipt, niet laten verlooren gaan, om dat het tot den laatsten druppel goed is; van wat zoort van Graanen het ook zy.
Men zaait deze Graanen nog eenigzins vogtig zynde, en heeft een derde minder voor ieder Morgen lands nodig. Zelfs kan men’er veilig de helfte toe gebruiken, en dezelve met gehakt Stroo mengen, om den Boer met volle handen te doen zaajen.
| |
Aanmerkingen.
(1.) Men moet de beste, zuiverste en zwaarste Graanen tot het zaajen verkiezen.
(2.) Vette en zwaare Aarde moet in tyds geploegt worden, voor dat de menigvuldige Regenvlagen vallen, die de Aarde nog zwaarder maken. Men bezaait zodanig een grond onmiddelyk na dat hy beploegt is, ten einde het Graan door de Magnetische kragt, waarmede het bezwangert is, den zoogenaamden Algemeenen Geest, die door de gansche Lugt verspreid is, aan zig trekke. Men moet de zware Regenvlagen voorkomen, zoo men kan, ten einde dat gebeurende, het huwelyk tusschen Hemel en Aarde, gelyk de Natuurkenners spreken, voltrokken zy.
(3.) Ingeval de Aarde met Onkruid bezet is, moet ze twee of drie maal bearbeid worden, om al het Onkruid met de wortel daar uit te halen. Dog in het volgende Jaar is eens te ploegen genoeg, mits de Vooren diep en digt by malkander getrokken worden.
(4.) Het is niet nodig, de Aarde te mesten; dog ook niet ondienstig, aangezien die moeite door den Oogst rykelyk vergoed word.
| |
Derde Vermenigvuldiging.
Daar zyn Landbouwers, die een menigte Paardemist in een Kuil vergaderen, en’er dikwils Water op sproeijen. Na dat deze Mist eenige Weken lang heeft gerot, scheppen ze het Water, met het Zout van de Mist bezwangert, daaraf; kooken het op in een groot Kooperen vat, en mengen’er een weinig Salpeter onder. En als het Water van ’t Vuur afgenomen, en nu maar lauw is, werpt men’er de Graanen, die men zaajen wil, in, en laat ze afweyken den tyd van drie dagen, als wanneer ze gezwollen zynde, daar uit genomen en eenigzins gedroogt worden, om te zaajen. Om’er een derde minder van op een Morgen lands te zaajen, mengt men’er gehakt Stroo onder; en heeft by de uitkomste gebleken, dat’er een ryke Oogst op gevolgt is.
| |
Vierde Vermenigvuldiging.
Men vind in Engeland Landbouwers, wier zorge niet gaat over de toebereiding der Graanen, maar alleen der Aarde. Te weten, zy verzamelen in ’t begin van Juny allerlei Kruiden, zoo van het Gebergte, en Dalen, als Velden. Deze laten ze in de Zon droogen, en verbranden ze dus; en mengen Zand van den oever der Zee onder den Asch. Dit mengzel stroojen ze weinig dagen voor den Zaai-tyd over het Land. Men moet bekennen, dat dit van een goede uitvindig is; want het Zout van den Asch der Kruiden en Planten, nevens den Asch van het Zee-zand veroorzaken een wonderlyke Vrugtbaarheid.
| |
Vyfde Vermenigvuldiging.
Cambden in zyne Beschryving van Cornwal, een Landschap in Engeland, verhaalt, dat de Landbouwers zig aldaar bedienen van Zee-wiert en Modder, om de Velden vrugtbaar te maken, die uit de natuur onvrugtbaar zyn; en dat ze verzekeren, dat het Land door dit middel meer dan door eenig ander een ryken Oogst voortbrengt.
| |
Zesde Vermenigvuldiging.
De Heer Childrey in zyne Natuurlyke Beschryving van Engeland merkt aan, dat de Inwoonders van Cornwal hebben aangemerkt, dat’er niets de vrugtbaarheid hunner Velden bevordert, als het Zeezand; ja dat, hoe vroeger dit Zand uit de Zee gehaalt is, hoe overvloediger hun Oogst bespeurt word.
De bovenstaande wyzen van Vermenigvuldiging der Graanen zyn gehaalt uit de CXII. Aanmerking van het Collegium Curiosorum Naturae in Duitschland, 1671. | |
| |
In diezelve Aanmerking word gesproken van een Halm en Koorn-aair, zynde van een buitengewoone groote en dikte. Te weten, daar waren vyf groote, en negen kleine Aairen, alle met zeer zwaare Graanen beladen. Deze zeldzame Halm groeide in Silezie, van waar men hem naar Wenen bragt, om hem aan den Keyzer te vertoonen. Zommige Natuurkundigen waren van oordeel, dat deze Halm was gesprooten van verscheide Graanen Gerste, welke by geval onder het Zaajen op een en dezelve plaats waren gevallen. De Jesuit Ferrari zegt, dat ingeval men eenige Graanen van dezelve zoort maar van een verscheide kleur zamen in een stam van een Vlierboom laten vallen, en dus in de Aarde legt, de Keenen der Zaaden zig onder elkander vermengen, ende een Plante maken van fraaie en veelverwige Bloemen, gelyk een Regenboog.
Diezelve Geleerde Duitschers voegen’er nog iets merkwaardigs by. Het is zeker, zeggen ze, dat de naarstigheid der Landbouwers door de Kunst kan navolgen, het gene de Natuur van zelve doet. Zy zouden ons ook wel zodanig een Halm met Aairen, gelyk die van Silezie, konnen doen hebben. Zy hebben maar de Natuur nauwkeurig gade te slaan, en van naby te volgen, wanneer dezelve het vermaak neemt, met zulke zeldzaamheden omtrent Halmen en Aairen voort te brengen. De Natuur mag zig verbergen, zoo ze wil, men kan ze nogtans wel ontdekken, als men geene naarstigheid spaart. En als men eens de wyze, op welke zy werkt, ontdekt heeft, valt het niet bezwaarlyk, haar na te volgen, en dien zelven Weg in te slaan; en men zal zyne aangewende moeite rykelyk betaalt vinden.
| |
Zevende Vermenigvuldiging.
Men moet niet veragten het gene ons groote verstanden, die de wetenschappen beschaven, ontdekt hebben. En hoewel de Heer Rai maar geschreven heeft van het bezaajen der Hoven, kan nogtans zyn gevoelen omtrent den Akkerbouw ook plaats vinden.
Dan zyn’er, zegt hy, die de Graanen, welke ze zaajen, vooraf in Water, met Salpeter gemengt, afweyken; of wel in Wyn, om de Keenen en uitspruiting te verhasten. Dog ik vinde dit niet noodzakelyk omtrent versche Zaaden of Graanen. Omtrent vreemde en reets verouderde Graanen oordeelt het Corvinus niet ondienstig. Vader Ferrari zegt, dat Corvinus omtrent harde en traage Zaaden dus te werk gaat, dat hy ze twaalf uuren lang in Water met een weinig Salpeter laat afweyken, en zomwylen langer; besproeijende ze naderhand met het zelve Water, ten einde de Salpeter met de warme uitwaasseming der Aarde vermengt zynde, de Keenen dies te vlugger doet voortkomen, en uitspruiten.
| |
Agtste Vermenigvuldiging.
Neemt Koei-mist, Paarde-mist, nevens Mist van Schaapen en Duiven, van elks even veel. Werpt het zamen in een Kooperen of Houten vat; giet’er kookend Water op, en laat het dus eenige dagen lang staan afweyken. Laat vervolgens het Water zagtkens daar af loopen in een ander Vat, en laat daar in zoo veel pond Salpeter smelten, als gy Mergen Lands bezaajen wilt. De Salpeter gesmolten zynde werpt men’er de Graanen in om af te weyken den tyd van vier en twintig uuren. Daarna moeten’er de Graanen uitgehaalt, en eenigzins vogtig gezaait worden. Dog zoo de grond vogtig is, moeten de Graanen meer door gedroogt worden op een Koornzolder. Het is genoeg, de Aarde eens bewerkt te hebben, zonder ze te mesten; want de grond mag zoo mager en onvrugtbaar zyn, als hy wil, men mag zig veilig een ryken Oogst beloven, en zelfs eenige weken voor den gewoonen Oogst-tyd.
| |
Tegenwerping.
Het is bezwaarlyk om te geloven, dat het weinig Zout, het welk zig met ieder graantje vereenigt, aan zoo vele Halmen en Aairen genoegzaam Voedzel zou konnen verschaffen, als men door dat Geheim verwagt op een eenigen Halm.
| |
Antwoord.
De Zouten, waarmede ieder graantje bezwangert word, zyn niet eigentlyk geschikt, om zulk een menigte te voeden. Hare eerste werking is, dat ze de bastjes der verscheide Keenen, die in de Graanen zyn, doorsnyden en scheuren, om zig verder te openen en uit te breiden.
De tweede werking dezer Zouten bestaaat dar in, dat ze in de Graanen de kragt van een Zeilsteen hebben, om het Salpeter aan zig te trekken, dat in de Aarde verborgen is, zynde door het onderaardsche Vuur en Warmte in Dampen uitgebreid, dewelke in de benedenste lugtstreek tot Voedzel van Plantgewassen en Dieren moeten verstrekken.
| |
Eerste ondervinding der Magnetische kragt van de Salpeter.
Als men een zekere steenagtige Stoffe uit oude loode Pypen haalt en calcineert, en’er het Zout uit trekt, zal men zien, dat dit Zout in de Lugt gehangen zynde geduurig Water na zig zal trekken, het welk zynde gefiltreert en uitgedampt, een fraai Salpeter uitlevert. Dit Zout word niet in vogt verandert, maar blyft in ’t Vat, als men het Water, dat het tot zig getrokken heeft, zagtkens afgiet. Manconys, Voyage, Tome 1. pag. 19.
Ziet daar, wat de Salpeter doet, zynde met een Graan vereenigt, hy trekt geduurig de Salpeteragtige deelen, die in de lugt dryven, tot zig, en doet dus de Graanen en andere Gewassen haren wasdom hebben.
| |
Tweede Ondervinding.
De Geleerde Duitschers bewyzen deze Magneti- | |
| |
sche kragt uit nog een andere ondervinding of Experiment, waardoor het buiten alle bedenkelykheid volgt, dat Salpeter de kragt heeft, om Salpeter aan zig te trekken. Legt gecalcineerde Keysteenen ’s Zomers geduurende de Nagt in de Lugt, en gy zult ondervinden, dat deze stoffe, in welke Salpeter is, de ziltige vogten der Lugt tot zig zal trekken; aangezien de Athmosphaera of benedenste Lugtstreek, die den Aardkloot omringt, vol Salpeteragtige deeltjes is, die uit de Aarde en Zee opkomen. Zie Observ. XVIII. Curiosorum Naturae. 1675. en 1676.
Deze Salpeter is een vrugtbaar Zout, zynde het dierbaarste in de Natuur, hoewel aan weinigen bekend, dan alleen aan zommige Natuurkenners. Het is buiten tegenspraak de Balzem des Levens, zynde van zoo een groote kragt in het ryk der Mineraalen, Plantgewassen en Dieren, en zonder welk alle zamengestelde dingen wederom tot hare enkele deelen zouden gebragt worden, en tot hare eerste beginzelen wederkeren. Met een woord, dit is het dierbaar Zout, dat alle stoffelyke ligchamen der Wereld in hun staat houd.
De Geleerden van Vrankryk zyn het daar in met die van andere Geweesten in Europa eens. Homberg heeft getoont, hoe grootelyks de Salpeter tot den groei der Plantgewassen helpt. Hy zaaide Venkel in een Bak, en besproeide die met Water, waar in hy Salpeter had gemengt. In een ander Bak zaaide hy Waterkers, en besproeide die met gemeen Water. Maar de Venkel, hoewel van het zelve gewicht met de Waterkers gezaait, bragt nogtans tien oncen ende een half aan Planten meer voort, als de Waterkers. Waarom hy daarvan schryvende daarby voegt deze woorden: “Hieruit kan men besluiten, dat, ingeval de Zouten niet volstrekt nodig zyn tot het voort-telen der Plantgewassen, zy ten minsten dezelve bevorderen, in ’t groeijen en sterk te worden; om dat men uit een Aarde met Salpeter besproeit een groote menigte ziet voort komen.” Zie Memoires de l’Academie Roiale des Sciences. 1699.
| |
Derde Ondervinding.
Als men Salpeter in Water smelt, word’er het Water geheel en al van doorgetrokken. Maar het valt gemakkelyk de Salpeter wederom van het Water te scheiden. Men heeft het maar op het Vuur een weinig te laten uitdampen, tot dat’er een vliesje op het Water gezien word; als wanneer men het laat koud worden, en de Salpeter zal zig zamen voegen als een helder Kristal. Zoo waaragtig is het, dat de Zalpeter zig zelve zoekt en zamen voegt. Dus ook de Salpeter, dryvende in de lugt, vereenigt zig met de Salpeter, waarmede de Graanen, vooral eer ze gezaait worden, bezwangert zyn.
| |
Negende Vermenigvuldiging.
Neemt tien maaten goede Graanen, calcineert ze, en maakt ze tot Asch, trekt vervolgens het Zout daaruit door Loog. Als men in plaats van Water Dauw van Mey of September neemt, de werking zal onvergelykelyk beter zyn, Solve & Coagula. Het Zout der Asch moet in Regenwater worden afgetrokken, als men geen Dauw heeft; en zoo dra het Water van het Zout bezwangert is, moet gy het filtreeren, en laten zamen stremmen. Deze Coagulatie of stremming geschied door een opdamping der Vogten. Dus vind men het Zout, dat zorgvuldig moet bewaart worden.
Neemt vervolgens allerlei Mist, dog die van Paarden, Hoenderen, Duiven en Schaapen is de beste. Werpt ze in een groot Kooperen vat, giet’er een of twee pint Brandewyn, en Dauw zoo veel als mogelyk, met eenige pinten witte Wyn in; alles naar proportie van de Vermenigvuldiging, die men maken wil; en zoo’er geen Vogt genoeg is, moet gy’er Regenwater by doen. Dus laat men het vier en twintig uuren lang op een matig Vuur staan, mits het dikwils omroerende. Daarna filtreert men het vogt, en bewaart het voor het navolgende gebruik:
Men neemt van dit Vogt zoo veel als nodig is, om de Graanen op een Mergen lands te zaajen. Men werpt’er een once Zout van Graanen, ende een pond Salpeter in. De Zouten wel gesmolten zynde, spreid men de Graanen op een Laken, en sproeit ze negen dagen lang met het meer gemelde Vogt. Op den tienden dag zaait men de Graanen, een derde minder dik, als naar gewoonte. De ryke Oogst betaalt de moeite en onkosten. Men moet zig niet verwonderen, dat men Wyn tot deze preparatie gebruikt. De Wyn dog heeft een groote werking omtrent het groeijen, en behelst veel Zout. Cononherius getuigt, dat een Plaan- of Ahorn-boom beginnende te quynen en te verwelken, na dat men de wortelen met Wyn besproeit heeft, wederom verkwikt word, en sterk groeit. Dit is het, dat Plinius Hist. Nat. Lib. XII. Cap. 4. getuigt, schryvende: Docuimus, etiam arbores vina potare. Dat is: “Wy hebben bewezen, dat ook de Boomen Wyn drinken.”
| |
Tiende Vermenigvuldiging.
Virgilius leert ons in zyn I. Boek der Landgedigten, vers 193. wat de Ouden gedaan hebben, om een overvloedigen Oogst van Graanen te erlangen; zeggende, gezien te hebben, dat vele Landbouwers de kragt der Graanen te hulp kwamen, met eerst Salpeter, daarna Olie-droessem daarover te storten. Columella, die een weinig na Virgilius heeft gebloeit, schryft in zyn werk de Re Rustica lib. II. Cap. 10. op dezelve wyze. Maar Plinius, Hist. Nat. lib. XVIII. cap. 17. getuigt het zelve van de Boonen. Daar zyn’er, die menen, dat de Vermenigvuldiging grooter is, als ze drie dragen, voor dat ze in de Aarde gelegt worden, in Water en Pis worden afgeweikt. Democritus wilde, dat men alle Graanen in het Zap van een zeker Plantgewas, groejende op de toppen der Huizen, en by de Latynen Sedum, dat is, Huislook genaamt, moet afweyken; volgens het getuigenis van Plinius, op de voor- | |
| |
noemde plaats. Dog daartoe zou veel van diergelyk Zap vereischt worden.
Dit Geheim is uitnemend goed, om te beletten, dat het Ongedierte de Graanen by gelegenheid van een zagte Winter niet beschadigen; gelyk veelzins in Italie geschied. De vermaarde Denis, Koninglyke Artz in Vrankryk, getuigt, dat het een zonderling geheim is rakende de menigvuldiging der Graanen, dezelve een tydlang in zekere loog, van Zalpeter bezwangert, te laten afweyken, vooral eer men dezelve zaait. Ook getuigt dezelve Denis gezien te hebben, dat elk dezer Graanen, zynde geprepareert, meer dan twee hondert Halmen, met even zoo veel Aairen maakte, zynde alle vol Graanen.
| |
Elfde Vermenigvuldiging.
Men moet de Graanen vier en twintig uuren lang in Traan of Walvisch-olie afweyken. Daar uit genomen zynde besprenkelt men ze met ongeleschten Kalk, waaronder een weinig gepulverizeerde Salpeter gemengt is, als zynde de voornaamste werkende oorzaak ten opzigt der bezaaide Aarde; volgens het getuigenis van verscheide groote Natuurkenners, die’er alle een proef van genomen, en het dus bevonden hebben. De hier bygevoegde Figuur vertoont een Gewas van meer dan tagtig Halmen, en zoo vele Aairen, alle met goede Graanen bezet en vervult, spruitende zamen uit maar een enkel Tarwe-graan. Welk Gewas te Parys van vele Duizenden gezien en aangeraakt is.
granaat-appelboom. In ’t Latyn, Malus Punica. Dit geboomte word in twee zoorten gedeelt, namentlyk Tamme en Wilde Granaat-appelboomen. Welke laatste nergens anders in van de eerste onderscheiden is, dan alleen dat ze harder en scherper is.
Beschryving van de Tamme Granaat-appelboom. De bladen zweemen naar die van Olyven of Myrthe. Zy zyn volkomen groen, met roode aderen en steelen. De takken zyn zagt en buigzaam; en de bloessem als een klein Klokje, rondom gekartelt, van binnen met kleine en Vuur-roode blaadjes. De Granaat-appel zelf heeft een schil, van buiten roodagtig, maar van binnen groen. Van binnen zitten een menigte Graanen, rood als een Robyn, van malkander door een dun vliesje afgescheiden, en van een wynagtig Zap.
Daar zyn drie zoorten van Granaat-appelen, die maar in smaak verscheiden zyn, namentlyk zuure, zoete, en wynagtige. De laatste, zynde Wynzuur, zyn gelyk als tusschen beiden, en worden voor de aangenaamste gehouden.
Plaats. Deze Boom groeit overal, daar maar een warme Grond is, zonder veel moeite of kunst te vereisschen. De wilde Granaat-appelboom groeit van zelfs in Heggen en elders.
Eigenschappen. Alle Granaat-appelen zyn goed voor de Maag; zy openen en ververschen, voornamentlyk de zuure, en beletten de verrotting; de zoete veroorzaken ontstekingen, en zyn schadelyk in een Koorts. De Wyn-zoete zyn van een middelmatigen aart, hoewel meer verkoelende als verwarmende. Hoe het zy, men gebruikt in ’t byzonder de Zuure in Galagtige Koortzen, voor een bedorve smaak der zwangere Vrouwen, voor den Zaadloop en verrotting in den Mond. De Wynzuure worden gebruikt voor Flauwte, Duizeling, enz. En de Zoete voor een langduurigen Hoest.
Schil en graanen van Granaat-appelen worden ook in de Geneeskunde gebruikt. De Schil, Malicorium genaamt, is zeer wrang van smaak, en by gevolg zamentrekkend. De Graanen verkoelen en verstoppen, voornamentlyk die van zuure Granaat-appelen.
De Bloessem, gemeenlyk by de Apothekers Balaustia genaamt, is, gelyk de Schil, zamentrekkende. Poeijer van Granaat-appelen in een aarde Pot gecalcineert, maakt een open Lyf.
| |
Queekery der Granaat-appelboomen.
De Liefhebbers onderscheiden vier zoorten van Granaat-appelboomen, namentlyk die van een dubbeld blad, de gestreepte, de Westindische, en die, welke na een enkele bloessem vrugt dragen.
Men queekt ze alle in Broei-kassen. Maar de Vrugtdragende Granaat-appelboom wil een ruime Grond hebben, mits tegen een Muur in ’t Zuiden staande. Die van een dubbele Bloessem groeit ook zeer wel in een warme grond.
De Granaat-appelboomen willen een zeer goede Grond hebben, gemaakt half van Mist uit oude Zaai-bakken, half van nieuwe Aarde, door een horde gezift. Men bearbeid ze dikwils, dog zagtkens en met een greepje der Hovenieren, als ze in Broei-bakken staan; maar zoo ze op de Grond staan, word dezelve met een spaâ omgegraven. Hiermede begint men met April. Deze laatste willen niet besproeit zyn, dan in een groote Droogte, en alsdan om den tweeden of derden Dag.
De schoonheid van een Granaat-appelboom bestaat daar in, dat hy een ronde en dikke Kroon heeft; welke schoonheid door het besnoeijen der overtollige Takken bevordert word. Na dat ze hunne eerste Scheutjes gemaakt hebben, moet men ze afsnyden. Daarna geeft men hen om het tweede Jaar wederom een halve groei, en besprengt den Bak met twee of drie duim Mist-aarde.
De enkele Granaat-appelboomen aarden ter nauwer nood in Bourgonje en te Parys, dragende byna nooit Vrugt, en zeer weinig Bloessem. Het is waar, dat zulks daar van daan komt, om dat ze niet genoeg gesnoeit worden, en beneden al te veel Hout maken. Men heeft ook gezien, dat ze tot op een enkele of ten hoogsten twee takken na afgekapt zynde, die men liet opschieten, overvloedig Bloessem, en zelfs Vrugt droegen, hoewel die niet volkomen ryp wierd. Ten minsten, men had het vermaak, om de Vrugt te zien voortkomen.
De dubbele zyn de kostbaarste wegens hare bloessem, die van dezelve kleur is met de enkele, dat is, van een Vuur-roode. Dit is ’t al, dat men’er | |
| |
van verwagt, maar men moet ze voor een strenge Koude bewaren.
Zoo dra de Takken onder uit den Stam schieten, en wederom Aarde raken, schieten ze weder Wortel, en worden gemakkelyk vermenigvuldigt.
grasmaand. In ’t Latyn Aprilis, is de vierde Maand van ’t Jaar, dat met Januarius begint. Zy heeft dertig Dagen, en omtrent den twintigsten komt de Zon in het teken van den Stier.
| |
Wat Voordeel men in deze Maand kan doen.
In deze Maand, waarmeê de zoete tyd begint, moet men de drooge Kazen, gezoute en gesmolte Booter verkogt hebben, zoo dat men niet dan versch goed te Markt moet brengen, nevens de Eyeren, welke de Hoenders in menigte zullen leggen, zoo ze wel gevoed zyn.
De Kuiken kunnen ook met winst verkogt worden, zelfs doet men niet kwalyk, zoo men ze al te maal verkoopt, zonder een aan te houden, dewyl het nog tyds genoeg is, om’er andere het geheele Jaar door te hebben.
Men maakt op de Markt geen werk meer van het groot Gevogelte, als de Gras-maand is gekomen, dewyl deze Dieren dan heet en ritzig worden, waardoor ze de goede smaak verliezen. Dus moet men zien hen voor dien tyd t’ontlasten van de Kapoenen, Kalkoensche, en gemeene Hoenderen, die men te veel heeft.
Zoo gy gemeste jonge Duiven hebt, die zullen wel gewilt zyn op de Markt, indien’er maar eenige Lekkerbekken in de Stad zyn, daar gy ze heen stuurt.
De Landman moet tot op dien tyd zyne Schaapen bewaren, om ze dan te verkoopen; dog niet voor dat ze drie of vier Jaar oud zyn. Zy zyn alsdan duur, en voor dat Geld kan de Landman (als een goed Huisvader) eenige versche koopen, om ze aan te houden.
Zoo’er in dezen tyd eenig Kalf komt ter plaatze, daar goede Weiden zyn, moet men het immers niet verkoopen, dewyl ze dan geen Geld gelden. Maar kan het Land ze niet voeden, zoo is het beter, dat men ze goed koop aan de Slagers overdoet, dan dat men ze met groote kosten aanhoude, als ze naderhand kunnen gelden; zoo men geen gevaar wil loopen van’er groot verlies op te hebben.
Tegens ’t uitgaan dezer Maand, als men goed Weyland heeft, kan men eenige magere Ossen of Koeien voor weinig Geld koopen, en ze vet weyden tot op de Slagt-tyd, wanneer men ze weder verkoopt. Maar men moet wel agt geven, indien men zig tot dezen Handel wil begeven, dat die Magerheid niet ontsta of door te grooten ouderdom dezer Beesten, of door eenige andere zwakheid. Den Ouderdom betreffende, die is ligt te kennen. Wat de Zwakheid of Ziekte aangaat, zoo is het Beest daar van al of niet genezen. Is het al genezen, en vind men, na het wel onderzogt te hebben, geen teken van Ziekte, behalven deze Magerheid, kan men ’t koopen, en haar in haren oorsprong aantastende (gelyk wy op zyne plaats zullen aanwyzen) mag men zig daar een groot voordeel van beloven, onderstellende, dat men het niet te duur heeft gekogt. Maar by onderzoek vindende, dat men in het Beest nog eenige Ziekte ontdekt, moet men ’t vooral niet koopen, hoe goed een Geneesmeester men ook zy omtrent de Beesten, alzoo dit een stelregel is, dat de tyd voor een Landman al te kostelyk is, om onnuttig doorgebragt te worden.
Indien’er in deze tyd nog Vrugten zyn, kunnen het niet anders dan Bon Chretiens of Renetten wezen, die dan zeer duur verkogt worden. En men kan zeggen, dat een Huismoeder, die ze zoo lang bewaart heeft, geen berou zal hebben over de gedane moeite.
Zoo men in deze Maand Biggen heeft, en ze wil verkoopen, zulks mag geschieden, om dat ze wel gewilt zyn.
Vette Ossen en Koejen zyn insgelyks raar in dit gety. Waarom ik de Huismoeder zou raden, altoos geduurende den Winter een van die Beesten boven de andere goed te doen, om’er alle Maanden een te hebben, dat in staat is om na de Hal gestuurt te worden. Haar tyd en moeite zal niet verloren wezen. Zy moet ook hare Geitjes, zoo dra ze twee of drie weken oud zyn, zoeken te verkoopen.
| |
Wat een Akkerman te doen heeft in deze Maand.
Zoo dra de Grasmaand begint, vangt men aan de Aarde haar eerste gedaante te geven.
Men moet immers niet vergeten, aan de Duiven wat eten voor te goojen, alzoo zy geen kost meer in dezen tyd kunnen vinden. Daar-en-boven moeten de Byekorven schoon gemaakt worden.
| |
Wat men in de Bloem-tuinen in April te doen heeft.
Het begin van deze Maand is de beste tyd om allerlei zoorten van vezelagtige Planten te verplanten, die genoemt zyn in ’t tweede Artykel van de voorgaande Maand maart.
Men zet alle Planten, die voor de Vorst te vrezen hebben, uit de Stoof, zoo men ze vergeten heeft in Maart daar uit te zetten.
Men moet de Anemonen en Renonkels zorgvuldig begieten, zoo dra de Aarde droog is, als mede alle Planten, die men in Potten of Kasten houd.
Men dient nog de schoone Pluim-tulpen, Beeren-ooren of Aurikels, de Anemonen, en Renonkels en andere fraaie Bloemen voor de Regen, Winden, Hagel en brandende Zonnen-hitte te dekken, waartoe men Matten of Dekken gereed moet maken en houden met het begin van deze Maand.
| |
Andere Arbeid in de Moes-tuinen.
Daar is geen Maand in ’t Jaar, waar in men meer in den Tuin heeft te arbeiden, dan de Maand van April. De Aarde begint zeer bekwaam te worden, niet alleen om ze te bearbeiden en om te spitten, | |
| |
maar ook om’er alles, wat men maar wil, daar in te zetten, te planten of te zaajen; als Latou, Beet, Sluitkool, Bernagie, Ossetong, Artischokken, Dragon, Kost, enz. Voor deze Maand is de Aarde nog te koud, en na dezelve word ze te droog.
Men verziet de plaatzen van nieuws, alwaar de nieuw-geplante Boomen geen goede uitkomst beloven, ’t zy wegens de Gom, zoo het Nooteboomen zyn, of wegens de elendig kleine Loten in allerhande Vrugt-boomen. Maar om deze gewichtige verbetering te maken, moet men daar toe eenige Boomen in een groote Korf hebben aangequeekt. Een keurig Liefhebber zal dat immers niet vergeten, maar zelfs deze Boomen zetten digt by zulke, die zig niet wel kwyten, byaldien men van hun versterf niet ten vollen verzekert is. Want zoo dat vast gaat, rukt men ze wis uit, om voor de nieuwe plaats te maken; waartoe men Regenagtig en donker Weêr moet nemen.
Men snoeit voor de tweede reis de Perzikboomen, dog alleenlyk de vrugt-takken, en kort ze tot op de plaats, daar vrugt-knoppen staan. En wanneer eenige Perzikboomen op de hooge takken heel dikke loten schieten, gelyk wel gebeurt na de Volle Maan in Maart; knypt men zulke af, om ze tot Vrugt-takken te brengen, en laag te houden, zoo men wil, dat ze niet te hoog opgroeijen.
Erweten in een warme of lauwe plaats half October gezaait, beginnen halfwegen April te bloeijen; waarom men ze moet afknypen. De Bloem komt doorgaans aan de Erweten uit de navel van het vyfde of zesde blad, en op dezelve plaats schiet een arm uit, die oneindig voortloopt, en by een ieder blad een paar Bloemen krygt, gelyk aan de eerste. Om nu de eerste te versterken, snyd men den nieuwen arm juist boven de tweede Bloem af.
Men besnoeit de Meloenen en de Komkommers. Ook gaat men voort met de oude Mistbedden aan te hoogen, met nieuwe te maken en Komkommers te zaajen, op dat men’er in voorraat hebbe, om te verplanten in volle Aarde, die in het laatst van den Zomer of het begin van den Herfst Vrugten kunnen geven.
Het is in deze Maand, dat men de zoo genaamde rosse Maan heeft, en dezelve pleegt doorgaans zeer winderig, koud en droog te zyn. Waardoor veel nieuwgeplante Boomen vergaan, zoo men geen zorg draagt van ze eens ter week rondom den voet te begieten. Daartoe maakt men rondom de Boom een kuil ter diepte van drie of vier duimen, op de plaats, waar men gist dat de uitersten van de wortels leggen, en men giet een kruik Water in deze Kuil, zoo de Boom klein is, of twee of drie, zoo hy groot is. En als het Water ingezogen is, vult men de kuil, zoo men wil, met de uitgegraven Aarde, of dekt ze met wat droogen Mist of versch geplukt Gras, om ’t eens ter Week te herhalen geduurende de groote Hitte.
Men wied het Onkruid, dat zig onder de Moeskruiden opdoed, als mede uit de Aardbeziën, Erten, en verplante Latou; zelfs steekt men het met de Schoffel af, om de Aarde te roeren, lugtig en ontfangbaar te maken, voor den ersten Regen, die’er valt.
Half April begint men wat witte Zuikery in volle Aarde te zaaijen, om ze onverplant te doen wit worden. Niets schiet’er zoo ligt in het zaad, als de Zuikery, wanneer ze dun gezaait is. Men zaait in ’t midden van deze Maand de eerste Spaansche Distels, en in ’t begin van Mey de tweede. De eerste zyn omtrent een Maand gezaait, eer dat ze opkomen, en de andere veertien dagen.
Men zaait nog in deze Maand Zuuring, zoo men’er anders geen voorraad van heeft. Men zaait ze op bedden in Voren, dat zindelyk staat, of in ruime Aarde, zoo als men gemeenlyk doed; of men zaait ze wel langs de kanten van vakken, om tot een boordzel te dienen. Men verplant mede in Voren de Zuuring, die men elders van daan heeft, en die maar omtrent een Jaar oud is, en vooral die van de groote zoort, ’t zy dat men uit noodzakelykheid eenige bedden heeft wechgedaan, en dat men ze niet wil verliezen, of ’t zy, dat men zulks met voordagt heeft gedaan.
Men zoekt uit de Krop-latou, zoo wel die van de Winter, gelyk daar is de witte en Jeruzalemsche Latou, als de krul-latou, die op de bedden onder een Klok gewonnen is, een party uit, die de beste en mooiste zyn, om ze by elkanderen een voet van een op bedden te planten, gebruikende het Boor- of Plantyzer, op dat ze daar in zaad mogen schieten.
Nog plant men in dezen tyd langs de zomen of boorden der bedden Thym, Saly, Majolein, Yzop, Lavendel, Wynruit, Alzem, enz.
Men verplant de Latouwen van de Lent om te kroppen, en wel in deze orde: De witte Krullattouw is de eerste en beste, alzoo die de tederste en lekkerste is; maar vereischt een zagte en ligte Aarde, of vooral een Mist-bedde, om daar al van Februarius of tot in April Lattou onder te Klok te planten. De grove Aarde dient haar niet, daar ze niet in groeit naar behooren, maar eerder wechsmelt. De groene Krul- en kleine roode Latou, nevens de andere, die de Franschen La George, la Royale, la Bellegarde, la Perpignane noemen, volgen hierop. De Royale of Koninglyke Latou is zeer schoon en groot, verschillende van de Bellegarde alleenlyk hier in, dat deze iets meer gekrult is. De korte Latou, la Capucine, de Oostenryksche en de Aubervillier komen na deze, en schieten zoo ligt niet in zaad, als de voorgaande. Eindelyk heeft men de Alfanges, Chicons en Keizerlyke Latou, die men alle kan binden. De Genueesche, zoo de roode als de blonde en groene, is de laatste van den Zomer. Men moet’er een menigte van verplanten, met het begin van Mey, om goed te zyn tegens St. Jan, en ’t overige van den Zomer. Zy is de eenige van alle Lattouwen, die de grootste Hitte best kan tegenstaan, en die het slimst in zaad schiet. Om’er dat nu van te winnen, moet men ze op een bedde zaaijen met het uitgaan van February, om goede Latou te krygen, die men tegens ’t einde van April verplant.
De Koninglyke Latou begint weêr goed te wor- | |
| |
den tot het verplanten tegens half September, om nevens de Genueesche de rest van den Herfst te voorzien. De Winter-Latou zaait men na den uitgang van Augustus, om ze in de October- en November-maanden tot voorraad van den Winter te verplanten.
’t Is heel moeijelyk om ieder zoort van de Lattouwen te beschryven, om ze daardoor te kennen, alzoo haar onderscheid nergens in bestaat, dan dat het blad van deze en gene min of meer groen of gekrult is. ’t Is genoeg, als’er de Liefhebbers de namen van weten, om ze by hunne Vrienden of by anderen voor Geld te krygen.
Men heeft ontallige zoorten van Latou. De allerslegtste is, die men Kattetong noemt; deze is heel puntig en zet geen kroppen. d’Aubervilliers word uitermaten hard, en deugt gansch niet tot Zalaat, maar beter tot Moes, hoewel ze bitter pleegt te vallen.
Men dient niet te vergeten, om de veertien dagen een weinig Genueesche Latou te zaaijen, om’er altoos eenige goed te hebben, die men den helen Zomer door kan verplanten, tot half September toe.
Men moet de Slakken, die de nieuwe herplante Latou en Kool zeer beschadigen, zorgvuldig beoorlogen en zoeken te verdelgen.
Indien de rouwe en schrale Winden regeren, gelyk ze doorgaans in deze Maand doen, zoo moet men alles, dat onder de Moeskruiden getelt word, rykelyk besproeijen, behalven de Aspersies.
Men gaat ook voort met de Meloenen en Komkommers te besnoeijen, en plant’er nieuwe op nieuwe Mist-bedden; en zelfs zaait men’er eenige in gemeene Aarde in kleine greppels vol van oude en meest vergaane Mist, zoo als met de Tuindistel word gedaan.
Dan zoekt men jonge Aardbeziën uit, om haar in een Queekery voort te planten, die men, zoo de Aarde droog is, in een hol uitgegraven bed zet, om daardoor het Regen-water in te houden, of anders in een bedde, dat voor het Noorden gedekt staat.
De Artischokken, indien ze sterk genoeg zyn; neemt men ze op, en plant ze in groeven, die drie tot vier duim diep en ruim derde halven voet van elkander zyn. Ieder bed moet vier voet breed wezen, om’er twee reien Artischokken in te zetten, en op de kanten van de bedden en tusschen de reien plant men Biet of Bloemkool.
Men plant mede Aspersies, voorziet de ledige plaatzen, en bezorgt, dat de nieuwe Planten wel besproeit worden.
Men zet de Vensters van de Orangerie open, zoo dikwils het mooi Weêr is, om de Boomen en Planten aan de buiten-lugt te gewennen. Tegens het einde van de Maand zet men’er de Jasmynen uit, en snoeit ze.
Nog snoeit men den Wyngaart, in de eerste dagen dezer Maand, zoo men het niet met half Maart heeft gedaan; dog veel eer die tegens Heiningen, dan die in de ope lugt staan.
In Maart heeft men de Amandels in den grond gestoken, die dan vroeg zyn uitgeschoten. In dezen tyd poot men zulken, die met de anderen niet opgekomen zynde, weder in gemist of ander Land, of Zand gelegt waren, enz.
De Tuinen moeten met het begin van deze Maand byna volmaakt wezen; zoo wat de netheid in ’t algemeen aangaat, als om de Aarde gedekt te hebben, ’t zy van allerlei Zaad, dat gezaait en reets moet uitgesprooten zyn; of van alle Planten, die men’er gezet heeft, behalven de Zuikery, Zellery, Bloemkool, die men eerst half Mey verplant.
Eindelyk, zoo men in Maart niet alles heeft afgedaan, als ’t behoorde, dan moet dit met den begin van deze Maand geschieden; en voor al moet men de wilde Zuikery, Peterzelie, de eerste Turksche Boonen zaaijen. De tweede worden tegens half Mey, en de derde tegens ’t einde van die Maand gezaait, om’er na twee Maanden Peulen van te krygen. Men zaait ook andere Boonen met half April.
In dezen tyd komen ook de Aardbeyen uit den grond, en men moet zorgvuldig toezien om de Koekoeks uit te roeijen; dat is, zulke, die sterk bloeijen maar zig tot geen vrugt zetten. Zelfs zou men u raden zulke uit te roeijen, die in ’t Fransch Kaproens hieten, ten ware daar iemant zonderlinge genegenheid toe had. Men kan ze ligt kennen, dewyl ze korte, dikke, en ruige steelen, breede Bloemen, en de bladen vol Haair hebben, die eenigzins steken. De Koekoeks zyn moeijelyk te kennen, en vooral, wanneer ze nog niet uit zyn. Voor ’t grootste gedeelte zyn ’t verbasterde Aardbeyen, en dus gelyken de bladen zoo van de goede als kwade zeer na elkaâr. Maar deze verbasterde voeten maken door hunne uitspruitzelen ontallyke andere, die’er schoon uitzien, en bygevolg iemand ligt bedriegen. Die ze kennen, zien wel dat ze wat ruig en groender zyn dan de goede; maar om kort te gaan, zoo men deze ondeugende Plant niet zoekt te verdelgen, zal men wel haast bevinden, dat men’er geen andere meer heeft, en hier kan vooral het Spreekwoord plaats hebben; Veel Geschreeuw, en weinig Wol; of: ’t Is niet al Goud, wat’er blinkt.
Men moet de steelen van de Aardbeyen wel afknypen, en zelfs eenige van die, welker zwakke Plant te veel steelen maakt. Het afknypen bestaat daar in, dat men de laatste bloemen en knoppen van ieder wechneemt, om’er maar drie of ten uitersten vier te behouden, van die het eerste te voorschyn zyn gekomen, en ’t naast by den Grond zyn.
’t Is gemeenlyk tegens ’t einde dezer Maand, dat de Maan van Mey begint, die zoo vrugtbaar is en zoo veel doet uitkomen, dat men met alle mogelyke zorg de Heiningen moet doorloopen, om de takken, die agter de Palen of Latwerk zyn gekropen, zoo wel de dunne, als voornamentlyk de dikken, voor den dag te halen.
Omtrent dezen tyd moet men ook de Perzik- en andere Noote-boomen voor de derde maal snoeijen; ’t welk ten tweedenmaal gedaan was, terwyl ze bloeiden, om de plaatzen, die niet gebloeit had- | |
| |
den, wech te nemen. Voor tegenwoordig rekent men, dat de bloessem zig reets gezet hebbe, en by gevolg moet men voor geen regte Perziken aanzien, dan die goede knoppen hebben, en zelfs redelyk dik; dewyl’er tot op deze tyd genoeg afvallen, die wel gezet schenen. ’t Is daarom raadzaam, dat men alle de takken kort, die men om der Vrugt wille lang had gelaten, en die nu of gansch gene of weinig Vrugt behouden hebben, en mogelyk of enkele bladen of heel dunne ranken schieten. Men moet de zwakste takken zoo ver brengen, dat ze maar een of ten hoogsten twee loten voortbrengen, en in ’t algmeen alle de takken korten, die niet sterk schynen, of door de schrale Winden verbrand zyn; en eindelyk dient men te zien naar den natuurlyken staat der Boomen, wat last zy kunnen dragen naar hunne jaren en kragt, en daar nevens zorg te dragen voor de fraaie gestalte van een Boom, bestaande hierin, zoo het wezen kan, dat ieder Vrugt-tak aan zyn uiterste einde eene Vrugt drage. Deze derde snoeijing geschied voor ’t vastbinden der takken, of ten minsten, terwyl dat word gedaan.
Nog moet men tegens ’t einde dezer Maand aan ’t knypen gaan; dat is, de zware loten, welke na de groote snoeijing van dat Jaar op de Perzik-boomen gegroeit zyn, tot vier of vyf oogen afbreken, op dat ze drie of vier middelmatige voortbrengen, die ten deele Vrugt-takken worden, in plaats van een; die over zou zyn gebleven voor een Water-loot. Men doet zulks vooral aan de heel dikke, die in den top van den Boom staan, wanneer hy reets hoog genoeg is. Zelden doet men het aan de loten om laag, als men een ledige plaats moet voorzien, die ontstaan is by de zwaarste takken, zoo jong als oud, die men ’s Winters heeft gekort. Deze dikke zyn dikwils gewoon niets voort te brengen, of vol Gom te worden, zoo wel zy zelve, als de nieuwe, die’er in de Lente van komen. ’t Is niet raadzaam alle andere Vrugt-boomen te knypen, behalven de enten, die op dikke stammen staande, sterk beginnen uit te loopen. Zulke loten zouden te groot en te verwart in elkaar komen, zoo men ze door dit middel niet tegenhield, en verscheide loten deed maken, die goed zyn in plaats van eene, die niets had kunnen dragen. Buiten diergelyke gevallen heeft men gansch geen voordeel van ’t knypen, dat zomwylen ook gedaan word aan de Vygeboomen, dog eer tegens ’t einde van Mey.
graveel. Dit is een ongemak der Nieren en Blaas, veroorzaakt door Gruis en Zand, dat zig aldaar vergadert.
| |
Geneesmiddelen voor het Graveel.
I. Neemt twee lepel vol ongeperste Olyf-olie, en twee lepel vol witte Wyn; mengt het wel onder malkander, en geeft het den Lyder ’s ogtens nugteren te drinken.
II. Neemt twee pond Wortelen van gespikkelde Brandnetelen, maakt ze schoon, en kookt ze in twee Potten met Watet tot op een derde af; doet’er drie halve pinten goede witte Wyn by, en laat het een nur op een matig Vuur koken, en vervolgens koud worden; neemt’er de Wortelen uit, drukt ze uit, en doet het Zap met het afkookzel zamen in een nieuwe aarde Pot. Klaar geworden zynde neemt drie klompjes versche Booter, slikt ze op, en neemt’er ’s ogtens zeer vroeg en nugteren een Glas van dat afkookzel op; en twee uuren daarna klaar Vleesch-nat, doet dit drie dagen agter een, telkens by het afnemen der Maan. Een openend Spuit-middel gebruikt, als men van dit afkookzel nemen wil, is zeer heilzaam.
III. Neemt de Vrugt van een Eglantier of wilde Roozen, pelt’er de Graantjes uit, en laat ze aan de Zon droogen, liever als in een Oven; stampt ze vervolgens en pulverizeert ze; doet’er een drachme van in een klein Glas witte Wyn, en laat het zeven of agt uuren afweyken. Dit geschied zynde neemt het op eenmaal een half uur voor dat gy gaat slaapen, dog alvorens wel zynde omgeroert, ten einde niets op de grond van ’t Glas blyve. Dit middel dryft alle zandige deeltjes wech, breekt den Steen, en doet hem door het Wateren loozen. Het is een beproefd middel, dog moet maar om den anderen dag genomen worden. De overblyvende roode Vrugt kan als Queevleesch ingemaakt, en na de Maaltyd genuttigt worden; want zy maakt, dat’er niets aanklevend of dik word.
IV. Het Water van Radys-schillen, of gansche Radyzen, met gepulverizeerde Terpentyn is een goed middel voor het Graveel.
V. Zommigen beweren, dat de Graanen van Leucantha of witte Weeg-distel, met witte Wyn genomen, een goed middel voor het Graveel zyn.
VI. Alle zoorten van Steenen, die men in de hoofden der Visschen vind, vergruist ende in Wyn gedronken verzagten de pyn van het Kolyk, en breken den Steen, die zig aan de Nieren vast zet.
VII. Velen beweren, dat het gepulverizeerd vel van een Snoek, in witte Wyn, en zap van Muurkruid gedronken, een beweerd middel voor het Graveel is. Anderen getuigen het zelve van het vel van een Barbeel, en gedistilleerd Water van Zilverkruid, of wilde Agrimonie. Mizauld.
VIII. Men maakt Glas-poeijer op deze navolgende wyze: Men bestrykt een stuk Kristal met de Wortel van een Terpentynboom; men laat het op gloeijende Koolen heet worden, en koelt het in Water af; daarna bestrykt men het andermaal, maakt het andermaal heet, en koelt het in Water. Dit zevenmaal gedaan zynde, stampt men het tot een Poeijer; waarvan een drachme in witte Wyn genomen, op een wonderlyke wyze den Steen der Nieren vergruist. Galenus, Avicenna.
IX. Een Musche, zegt Troglodytus, gezouten en rauw gegeten, dryft het Graveel met het Water af, en geneest den Lyder volkomen. Om dit Vogeltje wel toe te maken, moet het geplukt zynde rondom in ’t Zout gelegt worden; wanneer men het behoorlyk afgedroogt zynde kan nuttigen. Men kan hem ook pulverizeeren, en den Lyder den asch met Peper en Kaneel laten gebruiken. Dog leven- | |
| |
dig geplukt en gezouten is hy beter. Anderen nemen hem gansch gebraden, en werpen alleen de Veêren wech. Aëtius, Aegineta.
X. Gom van Kersseboomen in witte Wyn opgelost is een beproefd middel voor het Graveel en den Steen. Mizauld.
XI. Prang-wortel word voor een goed middel gehouden, om het Graveel te verdryven; want de bast der Wortel gepulverizeerd en met witte Wyn genomen maakt dat het gruis geloost word. Mizauld.
XII. Een vermaard Geneesheer gaf den Lyder Siroop van Yzop, met twee of driemaal zoo veel Water van Muurkruid. Dit ’s Winters tien of twaalf dagen agter een nugteren genomen geneest den Lyder onfeilbaar van het Graveel. Mizauld.
XIII. De Wortel van een Peonie in de Meymaand by het wassen der Maan uit de Aarde genomen, en opgehangen, is een Genees-middel voor Jigt en Graveel. Cardanus.
XIV. Kookt in Water, of, zoo gy wilt, in witte Wyn het Kruid genaamt Geranium, dat is, Oyevaars-bek, of Duive-voet; drinkt’er ’s ogtens, ’s middags en ’s Avonds een Glas van. Zoo het al te sterk werkt, moet gy de Dosis vermindereren; en gaat’er veertien dagen mede voort. Dit eenvoudig middel heeft het Graveel, waaraan jaren lang te vergeefs door de Genees-meesteren gewerkt was, volkomen genezen.
XV. Neemt een handvol Peterzelie-wortelen en bladen, laat ze in een pond Water op de helfte afkooken, met een klomp Zuiker-Candy daarin gesmolten. Volwasse Menschen drinken’er telkens ’s ogtens nugteren van; dog Kinderen wat minder. Men moet’er veertien dagen of drie weken mede voortgaan, binnen welken tyd de Lyder een menigte gruis door het Wateren zal quyt raken. Dog als het alleenlyk voor de opstopping van ’t Water is, moet men’er van drinken, tot dat het ongemak over is; het welk niet lang zal duuren.
XVI. Neemt de knoppen van Aalbeziën, die gereed zyn, om blad te maken; en kookt ze in Vleeschnat, en de Steen zal gebrooken en vergruist worden.
XVII. De inspuiting van warm Vosse-bloed doet den Steen der Blaas breken.
XVIII. Neemt een pond Kerssen; haalt’er de steenen uit, en kraakt ze, maakt vervolgens een laag Kerssen, ende een laag Pitten in een Kolf; laat ze een Nagt staan, en doet’er ’s ogtens een halve once Lithospermum of Parel-zaad by; dog kneust het alvorens, en bind het in een doekje. Laat het zamen in een Waterstoof distilleeren. Neemt’er ’s ogtens een Drankje van, en doet een Wandeling.
XIX. Neemt wortelen van Peterzelie, Venkel en Weegdistel; van elks een handvol; maakt ze schoon en zuiver; neemt’er het merg uit, en kookt het in anderhalve pint witte Wyn tot op de helfte af, in een nieuwe aarde Pot. Gebruikt dit afkookzel een Maand, of veertig dagen lang.
XX. Neemt witte Ajuin, zoo veel het u belieft, snyd ze op, en vervult ze met fyne Candy-zuiker; dekt ze vervolgens weder toe, distilleert ze in een glaze Kolf, en geeft’er den Lyder ’s ogtens en ’s avonds twee vingerhoeden van in een Glas.
XXI. Doet een vingergreep van het Kruid Turquette genaamt in een vingerhoed witte Wyn, en drinkt het.
XXII. Neemt een witte Ajuin, snyd ze in vier stukken, en laat ze vier uuren in witte Wyn afweyken; drukt’er vervolgens het Zap uit, mengt een once zoete Amandel-olie in witte Wyn, en drinkt dit mengzel nugteren, zoo gy kunt, als gy Wateren moet.
XXIII. Een souveraine Koeldrank voor het Graveel. Neemt Duivekervel, en kookt dezelve in een aarde Kan met Water, gelyk men een Gerste-drank kookt; en neemt’er ’s ogtens een Glas van.
YXIV. Een zonderling Water voor het Graveel. Neemt de Wortel van Peterzelie en Venkel, maakt ze schoon en neemt’er het merg uit; van elks vier hand vol. Kookt het zamen in zes pinten Rivier-water. Half gaar gekookt zynde, doet’er jonge spruitjes van Maluwe, witte Maluwe, wilde Violetten, van elks vier handvol by, en laat het zamen op de helfte afkooken, zygt het door een schoon linnen doek, laat het in een glaze Kolf distilleeren, en doet’er twee pond Venetiaansche Terpentyn by.
grieksch hooy. Beschryving. Dit Plantgewas, in ’t Latyn Foenu Graecum genaamt, is in de Apothekers Winkels genoeg bekend. De bladen zyn gelyk die van Klaver, rondom gekartelt; de steelen en takken zyn zeer dun. De bloessem is klein en wit. De Zaaden zyn beslooten in kleine hoorntjes, krom, lang, teêr, spitz, en sterk van reuk. Voorts heeft het Grieksch Hooy een menigte van Wortel-vezeltjes.
Plaats. Men zaait deze Plante in de Maart in vette Aarde. Men vind ze in het Dauphiné op het Gebergte van Ambrun. Zy bloeit in July.
Eigenschappen. Als het Grieksch Hooy nog groen is, is het gestampt en op Wyn-azyn gezet een goed middel voor de zwakheid der Lyfmoeder, en voor Zweeren en Gezwellen. Het Zaad heeft een wonderlyke kragt voor de Rooloop. Het Meel daarvan met Salpeter gemengt neemt de Sproeten van het Aangezigt wech. Het is ook een goed middel voor Gezwellen agter de Ooren, en voor Jigt aan Handen en Voeten. Met Wyn gekneed zuivert het de Kanker. Het afkookzel (Decoctum) daarvan is een heilzaam middel voor zulken, die een langduurigen Hoest hebben gehad, en met een zweerende Borst bezet zyn, mits’er een weinig Zuiker by gedaan word.
Op heete Gezwellen gelegt zynde ontsteekt het dezelve nog meer. Het zuivert, verzagt en ontbind. Het Zaad in Honing-water afgeweikt verdryft de inwendige Gezweeren; maar met een weinig Honing genomen, trekt het alle kwade Zappen der Ingewanden uit, en verzagt de inwendige smert. Het afkookzel en gestampte Zaaden op de Teel-leden van Mannen en Vrouwen gelegt nemen de pyn wech.
griffelen. Dit noemen de Hoveniers | |
| |
dien Arbeid, waardoor een wilde en onvrugtbare stam door een tak van een vrugtbare Boom, daarop vast gemaakt, tam en vrugtbaar gemaakt word. Dit is een voortreffelyke Uitvinding, als waardoor niet alleen wilde en onvrugtbare Boomen tam en vrugtbaar, maar zelfs oude gelyk als vernieuwt en wederom jong worden; behalven dat ook spaade Vrugten in vroege veranderen, en zelfs een andere kleur en smaak ontfangen.
De Boomen, op welke gegriffelt word, moeten niet dikker zyn, dan een Been, maar ook niet dunner, dan een duim. De jonge Boomen worden laag, de oude hooger, de wilde naby de Aarde gegriffelt. De Enten moeten van jonge en gezonde Boomen, welke reets hebben gedragen, niet van laage, maar van hooge takken, zynde gaaf en zappig, voorzigtig genomen worden, zonder den bast te scheuren; en wel in February, drie dagen voor nieuwe Maan, voor den Middag, by een heldere Lugt. Wil men ze verzenden, moeten ze met vogtig Leem of Kryt, daar ze van den stam genomen zyn, bestreeken, of met Mos bewonden worden. Hoewel ze ook nog in Maart en April van den stam konnen genomen worden, voornamentlyk van Ooft, dat steenen en kernen heeft, en die aanstonts zullen gegriffelt worden.
Tyd. Wat den Tyd aangaat, men moet tot het Griffelen verkiezen de Lente, in ’t byzonder de Maanden van Maart en April, als wanneer de vorst voorby is, en de rysjes en takjes Zap gevat hebben. Ook pleegt men zig naar den loop der Maan in het griffelen te schikken, en men houd daarvoor, dat, wanneer men aanstonts met de nieuwe Maan griffelt, het Hout zwelt, vroeg ryp word, maar ook haast wederom onvrugtbaar word; dat het Ooft wateragtig word, ligt afvalt en verslenst. Maar in geval het griffelen met de volle Maan geschied, men zal zien, dat de Boom veel bloessem, maar weinig Vrugten draagt. Eindelyk gebruikt men een onderscheid tusschen Ooft en Ooft. Is het zagt en week, dan kan men het eenige dagen later na nieuwe Maan gegriffelt worden. Maar ingeval het hard en steenagtig Ooft is, wil het onmiddelyk na nieuwe Maan gegriffelt worden. Voor reden geeft men, om dat week Ooft, aanstonts na nieuwe Maan gegriffelt, nog weeker en wateragtiger; gelyk hard en steenagtig Ooft kort voor de volle Maan gegriffelt, in enkel Hout en Steen verandert word, en by gevolg geen Zap heeft.
| |
Verscheide zoorten van Griffelen.
De gemeenste manier van Griffelen is in de Kloof; wanneer men namentlyk in Maart met volle Maan een gaave en gladde twee- of drie-jarige stam, op welke men griffelen wil, met een scherpe Boom-zaag behendig afzaagt, en de afgezaagde oppervlakte met het Griffel-mes glad makt, den Stam, dog zonder benadeling van deszelfs merg, klooft, en in die Kloof aan eene, of, zoo de stam sterk genoeg is, aan beide zyden een aan het einde behoorlyk daartoe gesneden Rysje, na dat alvorens de kloof van den stam met een Wigge geopent is, dus insteekt, dat de levende en zappige bast van den stam met den bast van het rysje sluit. Dit geschied zynde trekt men de Wigge wederom uit den stam, men legt Mos op de kloof, stopt ze met Boom-wasch, en bind ze met Wilgen-bast digt toe, ten einde geen Regen of Zonne-schyn daar eenig nadeel aan doet. Dit zoort van Enten of Griffelen is best voor Ooft, dat een Kern heeft.
In of tusschen den bast griffelt men op zulke stammen, welke men niet kan klooven. Hiertoe neemt men rysjes, die een goeden duim in haren omtrek, en in de lengte vier of vyf goede Knoppen hebben. Zy worden aan het dikste einde schuins gesneden, en deze sneê moet omtrent een duim lang zyn. Voorts word het rysje gelyk dat van een Kloof-griffel gehanteert, en binnen den bast van een afgehouwen stam met een beenderen Wig ingepropt, en met Boomwasch toegestopt en omwonden. Deze zoort van Griffelen gelukt best by Appel- en Peerboomen; is ook gemakkelyker, als het Griffelen met een Kloof.
Met Kerven te griffelen geschied omtrent oude en onvrugtbare Boomen, voornamentlyk omtrent Kern-Ooft; als wanneer men een stam of dikken tak afkapt; rondom de Kroon diepe kerven door den bast in ’t Hout hakt, en daar in goede afgesnede rysjes zet, zoo dat Hout op hout, en Bast op bast behoorlyk schynt te passen; wanneer eindelyk de kerven naar gewoonte bestreeken en vast gebonden worden. Naar de stam sterk is, kan hy vier tot zes zulke inkervingen verdragen. De bekwaamste tyd, om door Kerven te griffelen, is het Voorjaar, wanneer het zap nog niet in de Boomen is geklommen, en by gevolg de bast nog niet van het Hout kan scheiden, maar vast daaraan zit.
By wyze van Okulatie te griffelen geschied niet met gansche rysjes, maar alleen met een Oog of Knop, behendig van een gaaf rysje in July of Augustus genomen, en binnen den bast gevoegt, en behoorlyk vastgebonden. Dog deze wyze van Griffelen word alleen by fyne Vrugten, als Citroenen, Oranje-boomen, Abrikoozen, Perziken, enz. gebruikt; maar ook omtrent laage Dwerg-boompjes. Die in July geokuleert worden, groeijen nog in het zelve Jaar, maar die in Augustus eerst het volgende Jaar. Waarom ze by de Vranschen Dormans, dat is, slapende genaamt worden. Zie okulatie.
Men griffelt by wyze van rietjes of pypjes, als men in Mey, wanneer het Zap in de takken klimt, en de bast zig gemakkelyk laat afschillen, aan een gaave en vrugtbaare Boom, een rysje van het zelve Jaar, twee vinger breed onder, en zoo hoog boven een knop den bast rondom los maakt, en hem behendig daaraf schuift; maar onmiddelyk wederom op een wild rysje, insgelyks zoo verre afgeschilt, voegt; voorts boven en beneden met Boomwasch bestrykt, en met bast of Hennip toebind, zonder nogtans of den band, of het rysje nat te maken; ook boven op eenige bladen vast maakt, om het rysje voor de hitte der Zon te beschermen, | |
| |
en in staat te stellen, om het zap aanstonts tot zig te trekken. Na verloop van vyf of zes weken, als wanneer de knoppen gezet en uitgesprooten zyn, kan het bindzel wederom wech genomen worden.
Van het Griffelen door Afzuigen, en van het Afleggen ziet ons Kunst-Woordenboek op het Artykel van BOOMEN AFZUIGEN.
groeibaarheid. Dit is een Akkermans en Tuinmans woord. Wy verstaan’er door de werking, door welke de Plantgewassen en Boomen gevoed worden, groeijen, bloeijen, en door middel hunner Zaaden vermenigvuldigt worden.
De wasdom der Planten geschied per intus susceptionem, gelyk de Filosophen spreken, dat is, dat de groeibaarheid binnen in de Plant geschied, wanneer de zappen der Aarde, door de gisting in beweging gebragt, door de luchtgaaten der Wortel indringen, en door de warmte der Zon zig naar boven verheffen, en zig in den stam vereenigen, met zig in de inwendige deelen der Plante te stremmen.
Het is niet geheel en al buiten alle waarschynlykheid van reden, het geene zommige Filosophen van het dierlyk leven der Plantgewassen gevoelen. Ten minsten daar is een groote overeenkomste tusschen beiden, ten opzigt der Groeibaarheid; en men ontdekt in de Plantgewassen eenige werktuigige deelen, gelyk aan zommige dergenen, die men in de Dieren ontdekt. De vezeltjes en buisjes, die wy dagelyks in de Planten aanmerken, zyn gelyk zoo vele Aderen, en het Zap is in plaats van Bloed. Zie boomzap. Het is derhalven de beweging dezer Zappen, die de Plante doet groeijen. Het is dit voortreffelyk Vogt, waardoor de Graanen en Zaaden uitspruiten, dat zig de bladen uitbreiden, en de wortelen en takken langer worden, en’er eerst Bloessem, daarna Vrugt voortkomt.
Of Planten van verscheide zoorten door verscheide Groei-zappen gevoed worden, of niet, zulks behoort tot de Geschil-vragen der Filosophen. Maar de zwarigheid is, hoe het Boomzap tot in den bovensten top der Boomen, die zoo uitnemend hoog zyn, kan klimmen. Het voorzigtigste naar ’t gevoelen van Rai is te onderstellen, dat het Zap tot den top der Boomen klimt, gelyk het Water klimt in ’t Brood, in een Spons, in een lang uitgereekt Laken. Maar het zou mogelyk beter te begrypen zyn, indien men onderstelde, dat het zap in de Plantgewassen circuleerde, gelyk het Bloed in het Ligchaam der Menschen en Dieren circuleert, het welk zommige Filosophen beweren.
Het valt zoo moeijelyk niet te begrypen, hoe de zappen der Aarde in de wortelen der Plantgewassen trekken. De Regen of ’t gesproeide Water maakt dat het Zout der Aarde geweykt ende ontbonden word; waardoor de Zappen aanstonts in beweging geraken; want daar word niets meer vereischt, als de warmte der Aarde, om die Zappen naar boven te doen klimmen. Daarby komt dan de warmte der Zon, waardoor de lugtgaaten der Planten verwydert worden, en dus een opening maken voor de Zappen, om zig langs den stam in alle takken te verspreiden.
Wat de warmte der Zon aangaat, niemand spreekt het tegen, maar al de Wereld bekent, dat deze in de Lente wederkeerende, de Planten doet inzuigen, het gene geduurende den Winter in de Aarde en in de wortelen der Plantgewassen gelyk als door een Digestie gekookt is. Alle diegenen, welke dit Kooken en deze Digestie erkennen, schryven’er de werkende oorzake van niet toe aan het onderaardsche Vuur, waaraan vele twyffelen. Ondertusschen schynt het, dat’er niets zekerder is in de gansche Natuurkunde, als het onderaardsche Vuur. De Vuurspuwende Bergen, Springbronnen op hooge Bergen, warme Baden, Aardbevingen, veelderlei Ertzen en Bergwerken, toonen klaarlyk aan, dat’er een Vuur in het middelpunt der Aarde is, waardoor de gemelde en meer andere dingen haren oorsprong hebben.
grond. Zie aarde.
guichelheil. By de Latynen Anagallis genaamt, is een Plantgewas, waarvan men twee zoorten vind, het Mannetje en het Wyfje.
Beschryving van het Mannetje. Dit is een klein Plantgewas, hebbende een vierkante steel, en leggende langs de Aarde. De bladen zyn klein, en byna rond; het Zaad is rond, en de Bloessem rood.
Plaats. Dit Plantje groeit op het Veld, in de Tuinen, en elders, daar een vette grond is. Het bloeit midden in de Zomer.
Eigenschappen. Het is zuiverend, pynstillend, een goed middel voor de Pest en Fenyn. Voor den Slaap ingenomen, en zig warm toedekkende dryft het door sterk Zweeten alle Pestilentiaalsche dampen naar buiten. Het Zap is goed voor het byten van een dollen Hond. Om deze reden bedienen’er zig de Jagers van, ingeval hunne Honden van wilde Dieren gebeten zyn. Het Zap tot een Gorgel-water gebruikt neemt de Fluimen wech, en stilt de Tandpyn; door de Neus opgesnoven zuivert het de Herssenen van allerlei Slym, uitwendig met Honing gebruikt maakt het een helder Gezigt; het geneest de Wonden; ende een Drachme daarvan met Wyn genomen geneest een steek van een Slang.
| |
Beschryving van Wyfjes-Guichelheil.
Dit verschilt niet van het voorgaande, behalven dat de bladen grooter zyn, en de bloessem blauw.
Plaats. Het groeit op het Apennynsch Gebergte, en elders op Wegen en in Gragten; het bloeit den gehelen Zomer tot in Augustus.
Eigenschappen. Het heeft dezelve kragten met het Mannetjes Guichelheil.
Het Guichelheil van roode en blauwe Bloessem, gestampt en op de Oogen gelegt, of het zap daar in by droppels gedaan, neemt de ontstekingen wech, heldert het Gezigt op, en verdryft de Gezwellen. De blauwe Bloessem is zonderling met Zout en Water gekookt zynde goed, om de schurf- | |
| |
digheid der Handen wech te nemen, mits men dezelve dikwils daar in wascht.
gulden-getal. By de Latynen Cyclus Lunaris genaamt, een Tydkring van negentien Sterrekundige Zonne-jaren; aangezien de Maan na een ommeloop van 19. jaren omtrent het zelve stippunt des Hemels wederom bereikt. Dat is, ingeval de Maan op den 1. January van zeker Jaar nieuw is, dan is ze na verloop van negentien jaren wederom nieuw op den 1. January. Deze Tydkring is uitgevonden door Meton, een vermaard Sterrekundige van Athenen, en Gulden-getal genaamt, aangezien ze dezelve te Athenen met gulde Letters lieten graveeren, en in ’t openbaar stellen.
|
|