Huishoudelyk woordboek
(1743)–M. Noel Chomel– AuteursrechtvrijVervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen
Op wat wyze men de opregte Zwavel toebereid, bekwaam voor Vrouwen in Baarensnood, en voor alle zoorten van Kolyk.Neemt Venetiaansche Terpentyn, en bladen van Zwavel, ieder een half pond; doet vervolgens de Terpentyn in een dik glaze kommetje, en doet’er de bloem van Zwavel boven op. Sluit het dus met een linnen doek toe, en zet het op heete Asche, tot dat het eene in het andere is ingelyft; wanneer men drie droppelen daarvan in een lepel vol Brandewyn doet innemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Middel, om een Zwangere Vrouw gemakkelyk te doen baaren.Neemt roode Ajuin, en bollen van Lelien; kookt ze zamen in Olie van Olyven, ende een weinig witte Wijn. Als nu een Zwangere Vrouw in haar negende Mand gaat, moet ze hare Lendenen daarmede bestryken; zittende in een Badkuip. Dit zal de Verlossing zeer gemakkelyk maken.
baar-moeder. Dit is het inwendig deel der Vrouwen, alwaar de ontfankenisse geschied, ende het Kind tot aan zyne Geboorte gevoed word. Deze Baar-moeder is vele ongemakken onderworpen. Wy hebben op het Artykel van opstyging der lyf-moeder verscheide middelen voor dezelve aangehaalt, en zullen hier nog eenige andere daarby voegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, voor de Opstyging der Lyf-moeder.De Opstyging is een quaal der Vrouwen, en zomwylen der jonge Dogteren. Om dezelve voor te komen, kan men zig van het navolgende Middel bedienen. I. Neemt tweemaal overgehaalde Brandewyn, tot zes oncen; Roozenwater, vier oncen; fyne Zuiker, drie oncen; fyne Kaneel, een once. De Kaneel moet in kleine stukjes worden gesneden, en de Zuiker gepulverizeert. Vervolgens alles onder malkander zynde gemengt, laat men het twaalf uuren staan. Dit gedaan zynde laat men het twee tot driemaal doorzygen, bewarende het vogt in een zilvere Schaaltje, of immers in een glas. Twee tot drie lepel vol hiervan genomen, zal het opstygen der Lyfmoeder beletten te komen, of gekomen zynde doen ophouden. II. Neemt Zaad van Klissen, tot twee oncen, Kaneel eene once, en drie korlen Muscus. Pulverizeert het met elkander; zet het op vleesch-nat, of witte Wyn, en geeft’er het gewigt van een vierendeel loots aan eene, die de opstyging der Lyfmoeder heeft; dog niet buiten het toeval. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel tegen de Verzweering der Lyfmoeder.Neemt vier hand vol Duizendblad, een half pint witte Wyn, en laat het Duizendblad daarop vier en twintig uuren staan; distilleert het vervolgens, en bewaart het vogt in een glaze flesch, en laat de lydende Vrouw agt dagen lang ’s morgens een lepel vol daarvan nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel tegen de Etterbuilen der Lyfmoeder en Mannelyke Roede.Neemt kruimelen van Wittebrood, Melk, doojer van een Ey, Opium, Zaffraan, Olie van Mankop, van elks een weinig; mengt het wel zamen, en laat het tot op de helft afkooken, en legt het als een Pap op het zeer. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een Wanvrugt in de Lyfmoeder.Deze Wanvrugt is een vormelooze klomp vleesch, die in de Lyfmoeder in plaats van een Kind groeit. Men ontdekt dezelve, om dat ze zig niet beweegt, gelyk het Kind doet. Men moet in zulk een geval de Vrouw met verzagtende middelen koesteren, en met zulke, die een miskraam verwekken; men moet haar doen niezen, ende een vrouwe Zetpil geven. Alles volgens ordonnantie van Geneesheer en Chirurgyn, die in geval de voornoemde middelen vrugtloos zyn, zyne werktuigen moet gebruiken, om dien vleeschklomp af te halen.
baarwortel. Dit is een Plantgewas, dat vele stammen als ranken maakt, maar zwak en buigzaam, hoog min of meer anderhalve voet, bezet by beurten met byna ronde, ligtgroene en zagte Bladeren, bitter van smaak, groejende op korte steelen, en ten deele zig om den stam slingerende. De Bloessem, groeijende onder de bladen, zyn onder als pypjes, maar boven breedt en open; voorts by wyze van tongetjes gekorven, purperverwig, maar donker. Op de bloessem volgt een vleesagtige, eyronde en groene Vrugt; maar bruin als ze ryp is. Deze vrugt is gemeenlyk in hare lengte in zes vakjes verdeelt, zynde vol platte en kleine Zaadjes, zwart en het een op ’t andere gepakt. De wortel is hobbelagtig. Dit Plantgewas groeit in de Weiden, op Wynbergen, Velden, en allerlei vette Grond. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Daar zyn vier zoorten van Baarwortel; elk van die heeft wederom zes zoorten. De beschryving, die wy’er van gemaakt hebben, betreft de ronde Baarwortel, die wy onder de eerste Zoort vooraan stellen. De Baarwortel wordt in ’t Latyn, hoewel eigentlyk met een Grieksch Woort, Aristolochia genaamt, als bekwaam zynde, om de Nageboorte aftedryven. Ook noemen ze het Malum terrae, om dat het naar een Appel zweemt. Men heeft van dit Plantgewas vier Zoorten, een ronde, een lange, gerankte, en kleine. De eerste, genaamt Aristolochia rotunda, maakt vele, maar zwakke takken, een voet hoog. De bladen zyn rond, slap, zonder steel, en vast aan den stam. De bloessem is purperverwig, maar donker. Het Zaad is plat en klein, beslooten in langwerpige basten, en in zes vakjes onderscheiden. De wortel is rond, in de gedaante van een Aard-appel, van buiten bruin, van binnen eenigzins geel; bitter en onaangenaam van smaak. Men vind deze Baarwortel op Weiden, Velden, vette en vogtige Landen. De tweede Zoort word genaamt Aristolochia longa. Deze maakt vele buigzame stammen, omtrent anderhalve voet lang, kruipende langs de aarde. De bladen zyn als zeissen, spitz, en met korte steelen aan den stam vast zittende. De bloessem is gelyk aan die van de Aristolochia rotunda. De vrucht gelykt na kleine peertjes, behelzende kleine en platte zaadjes. zwart van kleur. De Wortel is in lengte en dikte gelyk een arm van een Kind, van kleur en smaak gelyk de Aristolochia rotunda. Zy groeit in Velden, Wyngaarden, Graanen en Heggen. De derde Zoort word genaamt Aristolochia Clemantitis of Saracenica. Deze maakt regte ranken, sterker dan de andere zoorten, omtrent twee voet hoog. De bladen zyn gelyk aan die van klimop, rimpelig, hangende aan twee lange steelen, de bloessem is eenigzins lang en bleek-geel. De vrucht is eenigzins grooter, als die van de andere zoorten. De Baarwortel, zynde eyrond, en verdeelt in zes vakjes, vol platte Zaaden. De wortel is dun, vezelagtig, en grijs. Dit Plantgewas groeit op het Veld, Wynbergen, en in Bosschen, daar een warme grond is; daar zyn verscheide Zoorten van. De vierde zoort word genaamt Aristolochia tenuis, anders Pistolochia of Polyrhison.Deze maakt vele stammen, dun, zwak, en tegen de grond leggende. Bladen en bloessem zyn gelyk met die van de andere zoorten, hoewel veel kleiner en bleeker. De Vrugt gelykt een kleine peer, zappig, en vol Zaad. De Wortelen zeer veezelagtig door een kleine tronk aan elkander gehegt, geel van kleur, scherp en bitter van smaak, maar van een sterke en aangename reuk. Zy groeit op Wynbergen, in Bosschen, en warme Plaatzen. Alle zoorten van Baarwortel hebben veel Olie en Zout, een middelmatige vogtigheid, ende weinig aarde. Zy zyn wondheelend, zuiverend, goed voor de opstyging der Lyfmoeder, voor de Kanker, Slym-verduwend, en de Aamborstigheid genezend; ook zyn ze Zweet-verwekkende, en afzettende. De twee eerste zoorten gebruikt men uitwendig. Maar de wortelen der twee laatste zoorten worden ingenomen. Men brengt de gedroogde Wortelen uit Languedoc, en Provence. Onder de lange en ronde verkiest men de dikste en zwaarste, onlangs gedroogt, buiten grys, van binnen geel, zynde zeer bitter van smaak. De kleine Wortel moet wel doorvoed zyn, digt in malkander gevlogten, gelyk de wortel van zwart Nieskruid, versch gedroogt, geelagtig van kleur, en wel niezend, bitter van smaak. Deze is de beste van alle, als een ingredient van Driakel gebruikt.
bacile. Dit Plantgewas maakt stammen van omtrent anderhalf voet hoog, vol takken, dik en houtig, kruipende doorgaans langs de aarde, maar zomwylen regt op staande. De bladen zyn klein en smal, sterk, drie aan drie by elkander groeijende, van reuk gelyk eppe, maar ziltig van smaak. De bloessem groeit als Zonneschermen, elk van vyf witte bladen, van gedaante als Roozen. Op de bloessem volgt het zaad, twee aan twee, plat, van agteren gestreept, wit, en geurig van reuk, scherp van smaak. De Wortel is lang, dik, houtig, getakt, en eenigzins wit. Men zegt, dat, als men de stammen in haren groei zynde insnydt, een melkagtig zap daaruit zypelt, zig stremmende tot roodagtige droppelen. Eigenschappen. Dit Plantgewas is van een openende kragt, een goed middel voor het Graveel, om den Steen der Nieren en Blaas te vergruizen; en voorts om het Water af te zetten, en de Maandstonden te bevorderen. Het behelst veel Zout, Ollie en Vogt. Plaats. De Bacile groeit in Sicilie am strand, en op een steenagtige grond.
badt. Men heeft twederlei Baden; de natuurlyke, en die door kunst gemaakt zyn. De eerste bestaan uit niet anders dan uit Wyn of Bergwateren, die van zig zelve ergens inlopen, by de Latynen Thermae geheten. De andere worden van gemeen Water gemaakt, dat men met enige afzettende, zuiverende, zamentrekkende middelen, enz. heeft laten koken. De kunstige Baden zyn weder twederlei: de eenen worden in ’t Grieksch Hypokausta of Lakonika, in ’t Latyn Sudatoria geheten, welke wy doorgaans Badstoven noemen; en de anderen worden by de Latynen Balnea of Lavacra genaamt, waar van men gemeenlyk hoort spreken, als men eenvoudig van een Badt spreekt. Deze worden in drie zoorten onderscheiden; ’t eerste hiet by de Latynen Caldarium, het tweede Frigidarium, het derde Tepidarium, by ons Warm, Koud en Lauw Badt. De twee eerste zyn schadelyk, als men ze zonder noodzaak en goeden raad gebruikt, dewyl het eene al te warm, het andere al te koud is. Maar het laatste is het zekerste en minst gevaarlyk; want, om dat het werkelyk verwarmt, zoo helpt het de verduwing, kweekt de natuurlyke hitte aan, en bevordert de verdeling der verteerde Spyzen, als het behoort. Wat meer is, het zuivert, maakt de Huid schoon, verzacht, dryft en zet af, en opent | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de lugtgaatjes; en zoo’er van binnen iets verrot of zwart en verroet is, trekt het naar buiten, en verfrischt dus toevalliger wyze. Behalve dit alles, verdeelt en verdryft het de overtollige vogten, door een ongevoelige doorwaasseming; en hierom is ’t, dat men het voor opdroogende hout; eindelyk het maakt het hele lighaam buigzaam en doorwaassemend. Dus is het gebruik daar van zeer heilzaam voor die gene, die met daaglyke koortzen gekwelt zyn, of met vermoeitheid en schurft. Maar de voornaamste van de vereischte voorwaarden, om’er zig met nuttigheid van te bedienen, is, dat men eerst vooraf den buik moet gezuivert, en de spyzen verteert hebben. Hoe ’t’er ook meê zy, het Badt is niet goed, dan in ’t afnemen der ziekte, (wanneer het tweederlei voordeel toebrengt: te weten, de verdryving der roetagtige vuiligheid, en de doorwaasseming der overtollige vogten) en niet in ’t begin, wegens de rauwheid. Ook is het Badt alleen goed voor warme en droge lieden, dewyl het hen vogtig maakt, maar niet voor die al te vogtig zyn, want zulken is het schadelyk, vooral, zoo ze geen los lyf hebben, en zelfs voor die al te loslyvig, of aan eenigen bloedloop onderhevig zyn; nademaal het bloedt door het Badt gaande gemaakt, en in beweging word gebragt; en ten laatsten voor die te zwak zyn, alzoo het de kragten aantast. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Badt tot zuivering van ’t Lighaam.Neemt rivier-water, maakt het heet, en doet’er een goede handvol zout by; als dat gesmolten is, dan neemt het water van het vuur, eer het begint te zieden: voorts mengt’er zes pond witten honing onder, een pond klein gestoten witten of Engelschen aluin, en zes pinten of meer ezelinne-melk. Men kan’er ook welriekende geuren by doen. Alles wel onder een gemengt zynde; baad’er u in, terwyl het nog meer dan laauw is.
badt of stoof. Een kunstwoord der scheikunde, of Chemie, dat men gebruikt van verscheide kookingen, aftrekkingen en diergelyke werkingen, die men omtrent stoffen doet, die bekwaam zyn om een matige warmte te onderhouden. Dus zegt men een asch badt, als men de kolf, daar de stof in is om uitgetrokken te worden, op de asche zet, en’er het vuur onder doet. Zandt-badt, dat men ook een scheibadt noemt. Vylzel-badt als men’er vylzel van yzer of zand toe gebruikt. Mariaas-badt of waterstoof, als men de kolf in warm water zet, waar door de dingen daar in besloten, warm worden. Men heeft ook een damp-stoof, Balneum vaporatorium, die een minder warmte geeft, en dus genoemt word, dewyl men een glazen vat met eenige stoffe daarin, warm maakt door den waassem van heet water.
baquenaudier. Dit is een tamelyk groote boom, of een Heestergewas met vele takken, die van binnen hol zyn, byna gelyk de vlierboom, maar harder, en zonder merg, hebbende een dubbelde bast, van boven aschvervig, van beneden groen, en dragende vele bladen; negen of elf aan malkander, gelyk aan die van de seneboom, witagtig en beneden ruig, bitter van smaak. De bloessem is gelyk die van peulvrugten, geel van kleur. Afgevallen zynde, gelykt ze naar een bast of vlies, opgeblazen als een blaas, schitterende; en doorgaans roodagtig, bestaande uit twee schillen, in welke het zaad in de gedaante van kleine niertjes besloten is, zynde eerst geel, maar ryp geworden, byna zwart; van smaak gelyk boonen of erten. De drie eerste jaren heeft dit gewas niet meer dan eene stam, die in het vierde jaar takken maakt, ende tot een boom word. Het zaad woord in Oogstmaand ryp. Plaats. het groeit in menigte in het dal van Anania, en op het gebergte van Gualdo. Het bloeit in de Meymaand. Men weikt het zaad in water, en zaait het vervolgens in een vette grond; als wanneer het aanstonts opslaat. Voorts queekt men dezen boom gelyk een ieben- of taxis-boom. Zoo dra het tot een tamelyke hoogte is gegroeit, en men oordeelt, dat het bekwamelyk kan verplant worden, maakt men’er heggingen van, die op allerlei wyze geschooren worden. Eigenschappen. Het zaad met eenig vogt genuttigt, is een braakmiddel, ontstelt de vogten, en quelt het lighaam. Maar omtrent de beesten heeft het die zelve uitwerking niet, voornamentlyk omtrent de schaapen; want deze worden’er zeer vet van.
baguenaudier. Druiveboom. Dit is een klein boompje, wiens bladen zyn gelyk die van een vlierboom. Zyn hout is zeer bros; de bladen zyn wit, en groeijen als trossen by malkander, zoo als de vrugt zelve, zittende in kleine roodagtige basten; binnen in zit een steen, groenagtig, en zoet van smaak, maar doet braken. Men noemt het een wilde pimpernoot. Plaats. Dit gewas groeit in de bosschen, bloeit in Mey, en heeft rype vrugten in de maand van September. Eigenschappen De vrugt heeft byna dezelve kragt met de pimpernooten. Bladen en schillen purgeeren; dog worden zelden tot dien einde gebruikt.
baile. Dus noemt men te Constantinopolen den Ambassadeur, van Venetie by de Porte residerende. Behalven de staats-zaken, welke deze Minister waarneemt, is hy ook eerste Consul der Venetiaansche natie in die hoofdstad van het Turksch gebied; en onder hem staan alle de andere Venetiaansche Consuls in de Levant, die eigentlyk als vice-Consuls moeten aangemerkt worden.
bak is een rond, vierkant of lang houten vat, daar een tuinder eenige byzondere zaaden in zaait. Gemeenlyk zyn ze rond, ter grootte van twee schepelen, of daar omtrent. Men laat’er zomwylen naar zyn eige zinnelykheid by een kuiper maken, die’er duigen, hoepels en tenen toe nodig heeft.
bakelaar. Zie onder laurier. Dit is een verbastert word van baccae lauri.
balzamine. Deze plant maakt stammen van omtrent anderhalve voet hoog, dik, regt, takkig, zappig, beneden zomwylen roodagtig, zig krullend door middel van zyne rankjes, om al het gene ze bereiken kan. De bladen groeijen beurte- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lings, zuiver en glad, in de gedaante van wyngaardbladen, dog veel kleiner, en van een eenigzins bittere smaak. De bloessem groeit onder de bladen, aan roodagtige steeltjes; elk is van een stuk, verdeelt in vier ongelyke blaadjes, schoon rood van kleur. Het bovenste blad is gelyk als overwelft, en het onderste gelyk een zak om hyppocras door te lekken. De twee op zyde staande vallen tegen malkander als een befje, beide met een oriljet verciert. Op de bloessem volgt de vrugt, in gedaante van een peertje, gelyk als met wratjes bezet, en ruig; eerst groen, dog ryp geworden zynde, geel. Deze opent zig van zelve, zoo dat men het zaad kan zien, zynde rond en byna gelyk de linzen, dog rondom gekartelt. De Balzamine word gequeekt in hoven. Men maakt’er een Wond-balzem van, die geprezen word als een uitnemend middel voor allerlei wonden, voornamentlyk voor die van een pees, van een gebrand ligchaams-deel, aambeijen, gespleete borsten, en om de lidteekenen te verdryven. De enkele Balzem word gemaakt, door de vrugt der Balzamine in olie van olyven te doen, zoo dat de olie twee duimen boven staat; en het vat met den olie in de zon word gezet. Het zamen gemengde word dus bereidt: Neemt bloessem, en vrucht van Balzamine, van ieder vier oncen; de wortel van Consolida of waal-wortel, Aristolochia rotunda, of roode Baar-wortel, van ieder twee oncen; vaaren van ipenboomen getrokken, zap van rivier-kreeften, bladen van Maagdepalm, van Sanikkel of beerenoor, de toppen van duizendblad, geel Gallium of walstroo, van ieder anderhalve once, olie van olyven vier pond. Stampt het gene dat gestampt moet worden, en doet het zamen in een geslooten glas; zet het des zomers veertien dagen in de zon. Laat het vervolgens afkooken; perst het uit, en mengt den gezuiverden en overgehaalden olie met een half pond gedistilleerden olie van vernis, om den Balzem te maken.
balzem. Deze is verscheiden. De Joodsche of Palestynsche Balzem komt van een klein boompje, het welk eertyts alleenlyk in het dal van Jericho, in de stamme van Gilead, in het gelukkige Arabie gevonden wierdt. Maar de groote Turk, hebbende Palestina onder zyn gebied gebragt, heeft alle de Balzem-boomen van daar in zyne hoven van groot Cairo verplant, latende dezelve aldaar nauwkeurig door de Janitzaren bewaren, zonder eenig Christen daar by te laten komen. Invoegen men tegenwoordig met meer regt dezelve Balzem-boomen van Egypten of Cairo, als van Judea mag noemen. Deze boom maakt kleine, en regte takken, bros, en vol ongelyke kwasten. De bast is van buiten roodagtig, van binnen groenagtig. Het hout daar onder is wit en vol merg, het welk in stukken zynde gebrooken, een lieffelyken reuk van zig geeft. Men brengt dikwils eenige drooge takken daar van in Europa, zonder bladen; dog deze zyn zeldzaam en zeer duur, ter oorzake dat ze zoo bezwaarlyk te bekomen zyn. En dit is het, dat men met een Grieksche naam Xylobalsamum, dat is hout van Balzem, noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Deugd van de Palestynsche Balzem.Deze is hoofd- en maag-sterkend. Men gebruikt de drooge bladen in aanstekende ziekten, en tegen fenyn. In deszelfs plaats neemt men hout van Aloë. De bladen dezer plant komen naby die van wynruit. De bloessem is als sterretjes, en wit. Na dat dezelve is afgevallen, volgt de vrugt, zynde een bezië, spitz eindigende, eerst groen, maar ryp geworden zynde bruin, hangende aan een klein steeltje en kelkje. De graanen, die droog in Europa worden gebragt, gerimpelt en zonder zap, verwekken zaad, en sterken de levens-delen. Men gebruikt ze als een middel tegen den beet der slangen, en andere vergiftige dieren. Men verkiest versche welriekende en sterk van smaak. Men gebruikt in plaats van dezelve ook cubebe of steert-peper. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Witte Balzem, Syrische Balzem, of opregte Balzem, by de Latynen Opobalsamum genaamt.Dit is een zeker vloeibaar harst, wit en geurig van reuk, zypelende uit den stam van den voornoemden boom, als dezelve des zomers ingekorven wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Deugd van de witte Balzem.Deze versterkt het hoofd en de maag, bevordert de uitwaasseming, inwendig gebruikt zynde; verbetert de kwade vogten, en geneest de fenynige beeten. De dosis is een tot vier druppelen. Is voorts een middel, om de puisten van het aangezigt te verdryven, en verzagt de huid. Waarom de vrouwelyke Sexe zig daar meê wryven, hebbende alvorens hare handen gewasschen. Men maakt’er ook een zoort van maagde-melk van, met het in overgehaalde wyn of eau de la Reine te doen smelten en ontbinden. Dit dus ontbonden zynde, mengt men met een menigte slak-water, of bloessem van boonen, en men gebruikt het, om ’t aangezigt te wasschen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verkiezing van witte Balzem.Gelykerwyze de witte Balzem zeldzaam en duur is, dus is ze ook aan vervalsching onderworpen. Zy moet van een aangename, en te gelyk sterke reuk zyn; wit en doorschynend van kleur, eenigzins trekkende na den geelen, scherp ende een weinig bitter van smaak. Zy moet omtrent zoo dik en lyvig zyn als de Terpentyn. Men vind’er veel olie, maar weinig vliegend zuuragtig zout in. Als men uit nieuwsgierigheid den Balzem distilleerde, men zoude in de eerste plaats zeer fynen en vloeibaren olie daar uit trekken, daarna geelen olie, en eindelyk rooden olie, gelyk als wanneer men Terpentyn distilleert. Maar aangezien de witte Balzem van zelfs vlugtig genoeg is, doet men wel, dat men dezelve zonder te distilleren of over te halen gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om te weten, of de witte Balzem opregt en versch is, laat men een druppel in een glas met water vallen. Versch zynde verspreid zig die droppel als een vliesje over het water in ’t glas, dog zoo, dat men den verspreiden droppel ligtelyk met een zuiver stokje wederom by elkander kan doen lopen. Maar de Balzem oud zynde, zal de druppel zoodanig een vliesje niet maken, maar op de grond van ’t glas vallen, als hebbende meer lyvigheid, dan de eerstgemelde.
balzem van Copahu, in ’t Latyn, Balsanum Copahu. Deze Balzem zypelt uit een boompje in de West-indien, door een insnyding in het zelve gedaan. Men brengt ze over Portugal herwaarts. Daar zyn twee zoorten van. De eerste is zoo helder, als witten olie, en van een harstagtige reuk; de tweede is dikker als Terpentyn, en geelagtig van kleur. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Deugd van de Balzem van Copahu.De eene en de ander zoort zuivert, en doet de wonden genezen. Men gebruikt ze om de zenuwen te versterken, te ontlossen, de zaadloop of druipert te stremmen. Het is ook een goed middel voor de zinkingen, verrekkingen, en beenbreuk. Een dosis is van twaalf tot vierentwintig druppelen, ingenomen.
balzem van Tolu. In ’t Latyn, Balsamum de Tolu. Dit is een zoort van harst, die uit den ingekorven stam zypelt. Deze insnyding geschied in den bast van een Westindisch boompje, genaamt Tolu. Het is een zoort van pynboom, omtrent nieuw Carthago groeijende. Het behelst veel fynen olie en vliegend zout, maar weinig aardsche delen. Van ligchaam of dikte is het gelyk de Terpentyn, roodagtig van kleur, sterk van reuk, zwemende na dien van een citroen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Deugd van de Balzem van Tolu.Deze zuivert en doet de wonden toelopen, wederstaat dekanker, versterkt de zenuwen. Het is een goed middel voor de zinkingen, en heupjicht, zynde uitwendig gebruikt. Men geeft het zomwylen den Aamborstigen in. De dosis is van een tot vier droppelen. Men gebruikt by gebrek van het zelve olie van barnsteen om inwendig; en terpentyn, of olie van Hypericum of St. Jans blad, om uitwendig te gebruiken.
balzem van Peru, in ’t Latyn, Balsamum Peruvianum, of Indicum. Hier van telt men drie Zoorten. De eerste Zoort is een hard harst, roodagtig, en welriekend. Zy zypelt uit de takken van een boom, die in menigte in Peru groeit. Men ontfangt dit zap in kokernoots-doppen; en legt het eenige dagen lang in de zon, of eenige ander warme plaats, om een zeker wateragtig vogt, dat’er mede vermengt is, te doen uitwaassemen, en de harstagtige stoffe harder te doen worden. Men noemt het drooge Balzem. De tweede zoort is een wit vogt, harstagtig en welriekend. Deze zypelt uit den stam, en dikke takken van dien zelven boom, zynde met een mes ingekorven. Men noemt ze witte Balzem van Peru. Deze Zoort zweemt zeer naar Opobalsamum, of opregte witte Balzem. De derde zoort is lymagtig, van dikheid gelyk Terpentyn, van kleur donkerbruin, maar aangenaam van reuk. Men kookt de bladen en takken van dien boom een tydlang in water; en men laat het afgekookte koud worden, als wanneer de Balzem boven dryft, en men ze daaraf schept, om in flesschen te bewaren. Dit zoort is het gemeenste in de Apothekers winkels. De smaak is eenigzins scherp. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Deugd van de Balsem van Peru.De drie gemelde zoorten van Balzem zyn goed tot versterking der Zenuwen en herssenen, hert en maag; zy dienen om de verrotting te beletten, te zuiveren, en de wonden te genezen; voorts om de koude vogten te ontlossen, ende een doorstraaling te maken. Ook zyn ze een middel voor de scheurbuik. Als ze ingenomen worden, is de dosis van een tot zes druppelen. Tot het inwendige gebruik neemt men by gebrek van deze Balzem, olie van barnsteen; gelyk voor het uitwendig gebruik olie van Hypericum, of Terpentyn. De Indianen, na dat ze de donkerbruine Balzem uit de takken van den gemelden boom gehaalt hebben, laten ze het afkookzel uitwaassemen, tot het de dikte van een extract heeft; waar onder ze een weinig gom mengen, en’er een deeg van maken, die ze tot kleine balletjes vormen; welke donkerbruin en welriekend blyven, voornamentlyk als ze aanstonts met een weinig Balzem rondom bestreken worden. Wy ontfangen kleine Balletjes in menigte over Spanje en Portugal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Door konst toebereide Balzem.Deze is een Compositie, dienende tot een Genees-middel, of om op wonden te leggen, of om door den lieffelyken reuk te verkwikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Uitnemende Balzem.Neemt Alzem, drie hand vol; Byvoet; Wynruit; rosmaryn; Saley, blad en bloessem, van elks twee hand vol; Lauwerier-graanen, naar maate van den Balzem, dien gy maken wilt. Maar daar word meer Alzem en wynruit vereischt, als van de andere Kruiden. Laat het met elkander kooken in een ketel met genoegzame olie van nooten. Deze Kruiden genoeg gekookt zynde, het welk blykt, als ze zwart zyn, moet gy ze uit den ketel halen; en den olie zagtkens, zoo klaar als mogelyk, afgieten. Drukt dan de Kruiden in een linnen doek uit; ja perst ze uit, om’er alle kragt uit te halen. Voegt deze by den klaaren olie. Mengt’er onder, naar proportie van de quantiteit, een pond teer, een half pond maagdewasch, die versch uit de byekorf komt, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
twee drachmen Venetiaanschen terpentyn, twee oncen olie van een Adder; en roert het zamen met een houte spatel om. Alles wel door malkander gemengt zynde, zygt het door, om het van alle vuiligheid te zuiveren. Doet vervolgens deze Balzem in een geverniste pot; sluit die wel toe met parkement, en gevernist Leêr daar boven op. Om deze Balzem nog beter te hebben, moet men dezelve zes weken lang onder paarde-mist bedelven; en ze naderhand op de onderstaande wyze gebruiken. Wil men de Balzem vloeibaar hebben, men moet’er minder teer by doen. Eigenschappen. I. Deze Balzem geneest binnen vier en twintig uuren allerlei versche wonden, als zy’er warm opgelegt word; en de wonden alvorens met warme wyn gezuivert zyn. II. Warm op den slaap van het hoofd gelegt zynde, neemt ze allerlei hoofdpyn wech. Ook moet’er een warme linnen doek omgeslagen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem, voor alle zoorten van quetzuuren en Kneuzingen.Drogeryen. Neemt een half pond noot-olie, een half pond vloeibaar Storax, ende een half pond Elemi-gom; vier oncen Spiegelhars, vier oncen Venetiaanschen Terpentyn, een once Adder-olie, nevens een half pond maagde-wasch. Bereiding. Werpt dit met malkander in een schootel, laat het smelten, met malkander kooken, onder een geduurig omroeren, tot dat het de dikte van een zalf heeft. Eigenschappen. Deze Balzem is zeer goed voor allerlei zoorten van quetzuren, wonden en kneuzingen. Zy geneest de Aambeyen, en steeken van fenynige beesten. Zy geneest de jigt, etter-gezwellen en pest-builen. Ook neemt ze allerlei pyn wech. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem voor kneuzingen.De kneuzing mag zoo groot aan eenig deel des lighaams zyn, als ze wil, voornamentlyk zoo het een vleessig deel is, het volgende is een beproeft genees-middel. Neemt Roozen-olie en wyn zamen, en bestrykt’er de kneuzing mede. Dit gedaan zynde, gebruikt het volgende Genees-middel: Neemt maagde wasch, (de geele is de beste,) werpt dezelve in kookend water, om het gedwee te maken, en strykt het dus als een pleister, op een linnen doek; om het op de kneuzing te leggen. Balzem. Neemt van St. Jans kruid, hebbende geele bloessem, de knoppen; doet’er het groene af, en legt’er een half pond van in een kom met een half pond olie van olyven; laat het zamen dus staan en weiken, zes of zeven weken lang. Daarna moet gy het in een schoon en nieuw linnen doen, eerst laten doorzygen, en daarna uitdrukken, ten einde de kragt der knoppen zig met den olie vermenge. Doet vervolgens den olie wederom in den kom, mits dezelve zuiver zy. Neemt daarenboven een once Elemi-gom, tot stof gemaakt, werpt het in den olie; dekt den kom voorzigtig toe met een vel, bestreken met wasch, dat’er niet de minste kragt vervliegt. Hoe deze compositie ouder word, hoe ze beter is. Men moet ze veertien dagen lang in de Zon laten staan, en dagelyks omroeren, om de voornoemde gom beter met den olie te mengen. Maar men moet zorge dragen, dat de kom niet vol olie is, maar dat zulks wel vyf duim breed scheelt, want anderzins zou dezelve, als’er de gom in gedaan word, bersten. Gebruik. Deze Balzem is goed voor alle zoorten van wonden; dog meer voor versche, als oude. Zoo’er een wiek vereischt word, die moet door en door in dien olie geweekt zyn. Zoo zulks niet nodig is, neemt men plukzel, insgelyk dus geweekt, en zoo heet, als men het lyden kan, op de wonde gelegt. Wil men meer van den gemelden Balzem hebben, men neemt van het voornoemde kruid, olie en gom, naar proportie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Onvergelykelyke Balzem voor allerlei zoorten van quetzuuren, diep of ondiep, kneuzingen of verrekkingen.Drogeryen. Neemt een pint roode wyn; evenveel olie van olyven; wilde oranje bloessem; een once wilde granaat-appel-bloessem; een halve once drooge granaat-appel-schillen; twee drachmen storax; een halve drachme cypresse-nooten; en drie oncen anchuza of ossetong. Om deze Balzem gereed te maken, moet men alle deze drogeryen in een vyzel stooten; dog niet zeer klein. Daarna werpt men ze in een pot, met olie en wyn; men laat ze op een matig vuur kooken, tot op de helfte, dat is, tot dat de wyn geheel verkookt is. Dit kan men weten, als men eenige druppelen op heete koolen werpt, en die aanstonts in vlam vliegen zonder te zissen. Maar zoo die druppelen zissen, moet men het nog langer laten kooken. Als nu de Balzem gereed is, moet de pot van ’t vuur worden genomen, ende een half quartier-uurs toe blyven; daarna zygt men het door een linnen doek, en zet het op glaze vlesschen, als wanneer het meer dan twee jaaren lang goed kan blyven. Gebruik. Zoo het een kneuzing of verrekking is, smeert de plaats met dezen Balzem, sprenkelt’er fyn gemaalen provincie-roozen op, of van myrten-bladen; en legt’er vervolgens werk, van deze Balzem doortrokken, boven op. Doet het zelve, in geval de voet verstuikt is, met de enklauwen te omwinden, zonder nogtans dezelve te veel te perssen. Is het een wonde, moet men dezelve met warme wyn afwasschen, en met een linnen doek afdroogen; vervolgens van den Balzem daar op leggen. Dit gedaan zynde, laat men een linnen doekje van den Balzem doortrekken, en het op de wonde leggen; ende een blad van roode kool daar boven op; of van ander kool. Als dan verbind men de wonde, dog zagtkens. Men verbind ze ’s daags tweemaal. In geval de wonde eenige zenuw quetst, doet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
men een weinig terpentyn onder den Balzem, en legt het daarop zoo warm, als het de lyder verdragen kan. Zoo de wonde in ’t Ligchaam doordringt, of diep in de dije gaat, moet men eerst warme Wijn daar in spuiten. Daarna spuit men’er warme Balzem in; en men legt een Koolblad op de Opening; vervolgens een popje, doortrokken van den Balzem. Eindelyk verbind men de Wonde, dog zagtkens. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem, die beproefd is, en waarvan de eigenschappen boven reets verklaart zyn.Drogerijen. Neemt roode Roozen, een handvol, Pimperneel-bladen, en bladen van Saly, Duizendblad, Munte, Marjolein, Keule, Yzop, en Perzikbladen, elks een handvol; een pint keurlyke Wyn, en olie van Olyven; nevens een handvol Zout. Toebereiding. Werpt het een en het ander, behalven het Zout, in een bekwaame aarden Pot, en laat het dus kooken, tot dat de Wyn geheel en al verkookt is, en’er niet anders als olie overblyft. Edog het moet op een matig Vuur geschieden, en geduurig omgeroert worden, ten einde de Kruiden niet aanbranden. Byna dus afgekookt zynde, doet men’er het Zout by. Eindelyk perst men het door een doek, om’er alle kragt der Kruiden uit te halen. Eigenschappen. Deze Balzem is een beproefd middel voor de Kanker, Gebrandheid, Zwakheid der Zenuwen, Hoofdpyn, rouwigheid der Maag, Kolyk, Jigt, enz. Men wryft’er het zwakke deel des Ligchaams mede, tot dat de Balzem geheel en al in de huid is getrokken, En tot dien einde maakt men van tyd tot tyd de hand, met welke men wryft, warm. Vervolgens moet men het gemelde zwakke deel des Ligchaams met een warm linnen doek omwinden. Dog men herhaalt dit wrijven drie of vier maal daags. Maar zoo gy wat meer van dezen Balzem wilt maken, moet gy naar proportie meer van de gemelde kruiden, olie, wyn en zout nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortreffelyke Balzem voor allerlei zoorten van Wonden, Kneuzingen, Ettergezwellen, Jicht en andere Smerten.Neemt Lauwerbladen, ook bladen van Alse, en Wedryk, van elks twee hand vol; vier hand vol kleine Salij; Rosmaryn met zyn bloessem, vier hand vol; Zwarte en rype Jeneverbeziën, vier hand vol; Olie van Olyven, vier pond ende een half; een pint witte Wyn; een pond Maagdewasch; en drie oncen Adderen-olie. Om nu dezen Balzem te bereiden, stampt alle deze Kruiden zamen, dog niet fyn; mengt ze onder elkander; en doet ze in een nieuwe aarde pot; giet’er de olie van Olyven en Wyn boven op; laat het zamen twee of drie dagen weiken, het geduurig met een houte spatel omroerende, eens of twee maal daags. Laat het vervolgens op een matig vuur koken in een ketel, het telkens omroerende, tot dat de Wyn verkookt is. Dan laat men het door een groven doek zygen; men perst het sterk, en wringt het zap in een Kom. Deze kom word vervolgens op het vuur gezet, en’er kleine stukjes van Maagde-wasch by gedaan; deze gesmolten zynde, doet men’er olie van Adderen by; men kookt het verder zamen, met het geduurig om te roeren. Deze Balzem word in aarde potten bewaart. Ingeval men dezelve nodig heeft, doet men’er van in de Ettergezwellen en Wonden; of men strykt’er van op het pynlyk Ligchaams deel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem door kunst gemaakt voor veelderlei Ongemakken.Neemt wortelen van Aristolochia of Baarwortel, wortelen van Lisch, en Pioene, van elks twee oncen; bladen van Byvoet, Moederkruid, Orego, Kattekruid, Poleij, Alsem, Wynruit, Marjolein, Munte, Zevenboom, Stoechas, Lavendelkruid, Sint Jans Kruid, Dil, Lauwerier, Steenklaver, Kamillen en Vlier; elks een handvol; voorts Lauwrieren, Jenever-beziën, van elks een once; het Zaad van Kuisboom, zes oncen; van Koloquint eene once; ook Kaneel, Gember, Kruidnagelen, Nootemuscaat en Aloë, van alles drie oncen; Euphorbium, een once; Storac, vloeibaar zynde, twee oncen; Myrrhe, Opoponax, Bdellium, en Gom Sagapeen, elks twee oncen. Men moet dit zamen in een genoegzame menigte olie van Olyven laten koken, met een afgestroopten en ontweiden Vos, tot zoolang dat het vleesch smelt; vervolgens doet men alle voornoemde drogeryen op de helfte afkoken. Dit nu genoegzaam gekookt zynde, zygt men het door, en perst het uit. Deze Balzem is goed voor scheele Hoofdpyn en duizelingen, als ze warm voor het Voorhoofd word gebonden; Voorts is ’t een goed Geneesmiddel voor allerlei zinkingen op de Borst, die met warme Balzem moet gewreven worden. Ook voor Buikpyn, Kolyk, Winden, Graveel, opstyging der Lyfmoeder; als de Balzem warm op de pynlyke deelen gelegt word. Om de Wormen der Kinderen te verdryven, legt men dezen Balzem op den Navel. Voor de trekkingen der Zenuwen en Beroertheid gebruikt men ze warm, na dat’er een sterke wryving is vooraf gegaan. Men moet op ’t einde een pond olie van Olyven by deze Balzem voegen, nevens vier oncen geel Wasch, met wat Terpentyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem voor Quetzuuren.Neemt de wortel van Kardebenedict, en Valeriana of Speerkruid, van elks een halve once; bladen van Hypericum of Sint Janskruid, twee oncen; verbryzelt het zamen, en giet’er witten Wyn op; laat het dus twee dagen lang staan; doet’er dan drie oncen olie van Olyven by, nevens anderhalf oncen graanen van Tarw; laat het zoo lang kooken, tot de Wyn verteert is. Zijgt het vervolgens | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door een linnen doek, en drukt het uit. Voegt by het uitgedrukte zap negen oncen Terpentyn, twee oncen gezifte Wierook, en laat het een walm of twee opkooken. Doet het alsdan in een kom, en sluit die wel toe. Om dit middel te gebruiken, moet men alvorens de Quetzuur met kouden witten wyn afwasschen; dezelve van binnen en van buiten met dezen Balzem bestryken, en’er zelfs warm van binnen inspuiten; daarna de Quetzuur zamen doen gaan, en’er een linnen met dien Balzem doortrokken opleggen, zoo warm als men ’t verdragen kan. Op dit linnen legt men nog een ander linnen, nat gemaakt in koude roode Wyn; en eindelyk verbind men het met droog linnen. Is het een quetzuur, door een Zwaard of Mes veroorzaakt, zy zal binnen vier en twintig Uuren genezen, en wel zoo gelukkig, dat’er niet het minste Lidt-teken overblyft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem van Arceus, zeer dienstig tot genezing van Quetzuuren.Neemt twee oncen Schaape-vet; Varkens Reuzel, twee oncen; Elemi-gom, en geklaarde Terpentyn, van beide anderhalve once. Het een en het ander word ligtelyk gemengt. Men doet het smelten, het eene voor, het ander na, tot dat het met elkander tot een Zalve word. Men gebruikt het op de Quetzuuren, gelyk als een maagsterkend en verteerend middel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortreffelyke Balzem voor Quetzuuren.Neemt olie van Hypericum of Sint Jans Kruid, een half pond; Venetiaansche Terpentyn, een half pond; Elemi-gom, vier oncen; Florentynsche Lisch en Aloë, van elks twee oncen; Mastix, Storax, Myrrhe, Drakenbloed, en Brandewyn, van elks twee oncen. Om deze Balzem gereed te maken, smelt men en olie, en gom, en terpentyn onder elkander; men laat het Slangen-bloed en het overige in den Brandewyn weiken en doortrekken. Daarna mengt men het onder elkander, en laat het op een matig Vuur koken; of men zet het ’s Zomers een maand lang in een heete Zonneschyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem, een middel voor verrot Tandvleesch.Neemt Myrrhe en Kandyzuiker, van elks evenveel; vemaalt het tot stof, en doet het in hard gekookt Eijwit; snydt het midden door, rygt het aan een draad, en hangt het in een kelder op; Zet’er een glaze vat onder, en daar zal een vogt uitzypelen, waarmede men dikwils ’s Daags het Tandvleesch bestryken moet. Dog men moet weten, dat de algemeene Geneesmiddelen vooraf dienen gebruikt te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlyke Balzem gemaakt van Olmboom-water, ten dienst der Armen.Manier om deze Balzem te bereiden.I. In de groente der maand Junij moet gy de wortel van den Olm- of Ipenboom kerven en schillen, of de toppen der takken afkappen; vouwt ze, en zet’er Recipienten onder; of plukt de blaasjes vol water, dewelke om die Boomen hangen, ter voornoemder tyd van de groente der maand Junij; doet dit water in glaze Kommen, en laat het in de Zon staan tot aan het einde van de Hondsdagen. Werpt een laage Zout onder in de Kommen, om het Water klaar te doen worden; zygt het door een linnen doek, vyf of zes maal los gemaakt, telkens om den vyfden dag, te beginnen van den dag, waarop gy het hebt vergadert. Als het gebruikt word, brand het eenigzins, gelyk Brandewyn; dog de pyn gaat aanstonts over. Het dringt ook door alle Verbindzelen, zoo dat men nat linnen over de verbindzelen der gebroke leden kan doen, zonder ze los te maken; dit tweemaal Daags geschiedende, zal de zinking, zoo zy’er op gevallen is, doen verdwijnen. Als men het nat linnen op de huid legt, moet men, om het zelve niet af te stroopen, een ander linnen in witten Wyn nat gemaakt, daar boven op leggen, of warme Brandewyn. Dit Stoofzel is ook zeer goed voor zwakke Leden, of die van een Geraaktheid en Zinking aangetast worden. II. Als u zoodanig water van Olmboomen ontbreekt, alsdan neemt het tweede schorsje van de Wortel, ter dikte van twee duimen; maakt het klein, zet het op drie pint roode Wyn, Parysche maat; laat het op een matig Vuur tot twee derde afkooken, en legt het warm op de pynlyke plaatze. Het zal omtrent dezelve werking doen, als het water van den Olmboom, en men ziet’er door de ondervinding wonderen van Genezing van. Een pint Parysche maat weegt 32. oncen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Samaritaansche Balzem, waarvan men in het Evangelie leest.Neemt gemeenen Olie, en goeden Wyn, van elks even veel; laat het zamen op een matig vuur in een verglaasde pot, tot dat de Wyn afgekookt is; en gy zult een goede Balzem tot uw gebruik hebben. Men noemt het Samaritaansche Balzem, om dat de barmhertige Samaritaan, waarvan men in de Evangelische Parabel leest, zig van geen andere Balzem in ’t genezen van dien, die onder de Moordenaren gevallen, en dodelyk gewond was, bedient heeft. Men kan ten allen tyden deze Balzem gereed maken. En hoewel het een eenvoudige zoort is, heeft ze nogtans haar gebruik, als zynde een goed middel, om enkele Wonden, in ’t byzonder versche, te genezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem van Merveille-Appelen.Neemt Bloessem, Bladen, en Appelen, genaamt Merveille, van elks vier oncen; wortelen van Consolida of Waal-wortel; Serpentina of Speer-wortel; Aristolochia of Baar-wortel; en Valerium of St. Joris Kruid, van elks twee oncen; voorts Vogel-lym van een Olmboom; Zap van Rivier-Kreeften; bladen van Maagdepalm, en Zanikel; de toppen der | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bloessem van Hypericum of St. Jans Kruid; geel stremsel, van elks anderhalve once; nevens vier pond olie van Olyven. Al het gene gestampt moet worden, en gestampt zynde, voorts in een glazen vat gedaan, en toegedekt, zet men het in een heete Zonneschyn, twaalf dagen lang, tot dat al het vogt vergaan is, daarna perst men het uit. De olie wel geklaart zynde, moet men’er een half pond gedistilleerden olie van Zandrak of Jenever-gom onder mengen. En dus is de Balzem gemaakt. Men verkiest de drogerijen tot dezen Balzem behorende, zoo goed en versch, als men ze vinden kan; en als men in een marmere Vyzel gestampt heeft, het gene gestampt moet worden, en voorts het een met het ander met olie in een glaze vlesche gemengt, of in een verglaasde Pot, zynde naauw van hals, gedaan, en wel toegestopt, zet men ’t in de Zon, twaalf dagen lang. Daarna doet men het in een Waterstoof, waarin men distilleert of overhaalt, en men laat het kooken, tot dat het vogt der drogerijen byna vervlogen is. Vervolgens zygt men het door, en drukt het uit. En als den Olie behoorlyk van den hef is gescheiden, mengt men dezelve met een half pond olie van Zandarak of Jenever-gom. Dus is de Balzem gemaakt. Men bewaart het in een sterke glaze Vlesch, wel toegestopt. Deze Balzem word zeer geprezen, als een beproefd middel voor allerlei Zoorten van Quetzuuren, in het byzonder voor alle zenuwagtige delen; en om gebrande Leden te genezen. Ook neemt deze Balzem de pyn der Aambeijen wech; geneest de spleeten in de tepelen der Borsten, voornaamentlyk als men’er de minste Kamfer by doet; voorts alle Lidtekens, als’er olie van een Eij onder gemengt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Balzem-Recept van den Commandeur van Parma, wiens Werking tegen Yzer, Vuur, Bloedvloeijing, en in den Arbeid der Kraam-vrouwen uitnemend is.Neemt een once drooge Balzem; twee oncen droppelen van Storax; drie oncen droppelen Benzoin; Aloë Succotrina; fyne Myrrhe; Wierook droppelen; Boheemsche wortel van Angelica; bloessem van Hypericum, of Sint Jans Kruid, van elks een halve once. Deze Drogeryen moeten gekneust worden; voorts in een dubbele Schroef-flesch gedaan, op twee pond Brandewyn; dan de flesch met een Kurk, Wasch en Parkement toegestopt, en dagelyks met het begin tot het einde der Hondsdagen een uur na den opgang der Zon, tot een uur voor den ondergang in de Zon gezet. Nooit moet de flesch by vogtig Weêr in de lugt gezet worden: maar men bewaart ze alsdan in een drooge plaats. Ook zet men ze uit de lugt, zoo dra men ziet, dat dezelve betrekt. Na de Hondsdagen doet men deze Balzem in een ander glas, of in verscheide kleine; dog de Droessem moet niet geroert worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van deze Balzem.Zoo de Wonde, door Vuur of Zwaard toegebragt, diep is, moet men dezelve met een Veêr in den Balzem gesteken bestrijken, voorts van plukzel een Wiek maken, om op de Wonde te leggen, vooral er menze vast bind. Zoo de Wonde met een Been-breuk gepaart is, moet men ze maar voorzigtig stooven, zoo van binnen, als van buiten; en ze verbinden, als vooren, wanneer de verrotte Beenderen daar van zelfs zullen uitvallen. Een voorbeeld heeft men gezien voor Verona in Italie aan een Vransch Ruiter, die boven aan zyne dye gequetst, en gene afzetting doenlyk zynde, men het met deze Balzem waagde. De splinters van het gequetste Been, hem door den Snaphan veroorzaakt, vielen’er uit, en de genezing volgde binnen veertien dagen. Ingeval de Slag het Vleesch quetst, moet men een insnijding maken, en met den Balzem, gelyk boven gemeld, bestryken, enz. Zoo het Vuur eenig Vleesch verbrand heeft, bestrykt men het bezeerde deel met deze Balzem van binnen en van buiten. Men zal ondervinden, dat het Vleesch daardoor gezuivert word, voorts wasdom en sterkte ontfangt. Is het een eenvoudige Quetzuur, strijkt’er van den gemelden Balzem op, en voegt de Wonde zamen; zy zal wel haast genezen. Is een Vrouw in Baarens-nood, die bezwaarlyk kan verlost worden, geeft haar vier of vyf druppelen van deze Balzem in een weinig Vleesch-nat. Dit zal de Smert verzagten, en het Baaren gemakkelyk maken. Geeft’er insgelyks vyf droppelen in Vleesch-nat van aan iemand die de Roode loop heeft, met onverdraagelyke snijdingen in den Buik. Hy zal’er onfeilbaar verligting na gevoelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een andere Balzem, zeer dierbaar.Neemt bloessem van Hypericum, droog of versch; naait ze in een doekje, en giet’er twee pond Brandewyn op; stopt de vlesch toe met linnen, en doet’er nog een ander in Eywit nat gemaakt boven op. Zet het vervolgens op heeten Asch; laat het daarna door een linnen doek zijgen, en doet de nu gekleurde Brandewyn andermaal met de Drogerijen, die volgen, in een doekje, dog zynde alvorens gepulverizeert, namentlyk: Aloë Succotrina, een once; Benzoin, drie oncen; Muscus en Amber, van elks zes grein; Wierook en Myrrhe, van elks een once; Storax, Kaneel, wortel van Angelica, Rhabarber, en Gember, van elks een halve once; Balzem van Peru, twee oncen; een vierendeel loots Foeli; stopt het toe, gelyk boven is gezegt, en zet het op een matig Vuur vyf en twintig dagen lang; laat het vervolgens door een linnen doek zygen, en bewaart het doorgezygde in een wel toegestopte Vlesch. Deszelfs Kragt. Deze Balzem geneest de ongemakken en scherpigheit der Maag, Kolyk, Tandpijn, Slapeloosheid; doet de Kinder-pokjes opko- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
men; is een Genees-middel voor ontsteking der Keel, Ettergezwel der Longpyp, Kanker in de Mond, en Witte vloed der Vrouwen. Men neemt dit middel voor allerlei quaalen in. De Dosis is een halve lepel vol, voor uitwendige Ongemakken. Ook geneest het de vliegende Jigt, allerlei zoorten van Schurfdheid, kneuzingen, koude en heete vogten, Klier-gezwellen, verouderde Zweeren, gezwollen Zaadballen, Breuk, Brand, Lidtekens der Kinderpokjes; neemt wech de Wratten, en geneest alle quetzuuren van Vuur en Yzer. Men heeft’er maar een weinig Kattoen, met dezen Balzem bestreken, opteleggen. Men wryft de bezeerde delen, de verzwakte Zenuwen, Beenen enz. Als het Kattoen droog word, bevogtigt men het wederom, zonder het daaraf te nemen. Het komt met de natuur van den Mensch zeer wel over een, verwarmende de koude, en verkoelende de verhitte delen; waarvan in heete Koortzen meer dan eens een proef genomen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem van Paracelsus.Neemt overgehaalde Terpentyn, twee pond; hout van Aloë, anderhalf once; Myrrhe, Bdellium, Aloë, Ammoniac-gom, Storax, Styrax calamita, droppelen van Mastix, Wierook, Kaneel, Galiga, Gom van klimop, Kruidnagel, Nootemuscaat, Cubebe of Steert-peper, Zedoar, van elks een once; het zap van Vygen, anderhalf once; Driakel, een once; Lauwrierbessen, Zaffraan, van elks een once; maakt en wryft het klein, dat ’t kan gemalen worden; zygt het door een teems; en doet het met malkander in een kromme kolf; stopt die wel toe, en laat het agt dagen staan; distilleert het vervolgens, en gy zult zien, dat’er een lymagtig vogt van komt, zynde Citroenagtig en geel, dryvende boven op zyn slym; en eindelyk, een zoort van Olie, zynde de Balzem zelf, die gy door Balzem van Peru kunt louteren en overhalen, om den onaangenamen reuk te verdryven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Vygen-Zap word dus bereid:Neemt zoo veel versche Vygen, als het u behaagt; snyd ze in kleine stukjes, zonder ze te stampen; doet ze in een linnen doekje, en zet ze op Brandewyn, die’er twee duim hoog moet op dryven. Wel toegestopt zynde, zet ze agt dagen lang in de Zon; zygt ze vervolgens door een linnen doek, en perst ze wel uit. Doet eindelyk het uitgeperste in de Distilleer-ketel, en distilleert het tot een zekere dikte. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Kragt van deze Balzem.Een droppel daarvan ’s morgens en ’s avonds in ’t oor gedaan, neemt de pyn in ’t oor, en de doofheid wech; als ook het ongemak der oogen, en opstyging der Lyfmoeder; voorts de braaklust, pyn in de Maag, de verloore eetlust, beroertheid, vallende ziekte, jicht; ingenomen zynde word’er de rauwheid der Maag door verbetert. Het is een goed middel voor hertkloppingen, en aamborstigheit; het versterkt de maag, herstelt de borst, geneest de longeziekte, stilt den buikloop. Men mengt het met witte Wyn, en geeft het den jonge Kinderen, voor krimpingen in de darmen; insgelyks den Kraamvrouwen met Vleeschnat; en aan zulken, die de Kanker en andere gevaarlyke quaalen hebben. De Dosis is van drie tot vyf droppelen. Men ordonneert het in heete en koude Ziekten; het is een goed middel voor de Melaatsheid, zwakke Zenuwen, Klier-gezwellen, verouderde Zweeren, Kanker, Schurfdigheid, en voor de Wormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem, genezende in vier en twintig Uuren allerlei Quetzuuren.Neem de geesten van Terpentyn, van Jenever, een pond van elks; zes oncen Tabak; laat het zamen agt dagen lang in een Mesthoop staan en uittrekken, en drukt het vervolgens sterk uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Balzem van Kruidnagelen.Neemt een pond olie van zoete Amandelen, zynde zonder Vuur uitgetrokken; een half pond fyn gemaalde Kruidnagelen; doet het zamen in een glaze Flesche; stopt die wel toe, en zet ze in de heete Zonneschyn, veertig Dagen en veertig Nagten lang; drukt het vervolgens uit. Het is niet nodig, dat de flesche vol zy. Men moet het in verscheide kleine fleschen overgieten, en die wel toestoppen. De Dosis is van tien tot vyftien droppelen. Men schudt alvorens de flesche om, en neemt’er nugteren van in vleeschnat, een uur voor of na den eten. Het is goed voor de rauwigheid der maag, en voor de winden; het belet een Miskraam, helpt de Kraam-vrouwen, en versterkt de natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Uitnemende Balzem voor Quetzuuren, en allerlei uitwendige Smerten; ook voor pyn in de Zyde.Neemt een groote glaze flesche, en vervult ze tot twee deel met olie van Olyven, maar het overige met de navolgende Bloemen en Kruiden, beginnende met die gene, die eerst opkomen, tot het einde van het Saizoen. Bloemen van Violieren, Thijm, Rosmaryn, Quendel, Kleefkruid, het kruid en bloessem van Duizendblad, Pimpernel, Leeuwenblad, Saly-bloessem, en Roozen, van elks een handvol; de knoppen van Hypericum twee handvol, Lavendel-knoppen, een handvol; Wortelen van Consolida of Waalwortel, en van Schelkenskruid; van elks een handvol. Dit moet zamen wel gestampt worden, Lauwerier-beziën, en van klimop, van elks een handvol; breekt zoo veel kleine blaasjes, zittende op de bladen der Kruiden, welke in Junij groeijen, als gy kunt, af; werpt’er die op, naar maate, dat ze voortkomen; en zet dus de flesche in de heete Zon; neemt vervolgens een half pond vet van een gelubde Bok; laat het smelten, en doet’er een vierendeel Maagdewasch by. Hierby, insgelyks zynde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gesmolten, voegt een pond Venetiaansche Terpentijn; mengt deze drie Drogeryen onder elkander, dezelve geduurig met een houte spatel omroerende. Alles wel onder malkander gemengt zynde, neemt het van ’t Vuur, en roert het zoo lange, tot het koud word, doet’er alsdan vier oncen Brandewyn by; eene once Lavendel-olie; van Wierook, Myrrhe en Aloë succrotina, elks een onze; een vierendeel Zaffraan. Mengt dit zamen met het bovengemelde vet, na dat het tot stof is gestampt, zet het tot dien einde op een matig Vuur, tot dat het behoorlyk is gesmolten; zet het zamen in een kom in de Zon, tot het einde van de maand October. En het moet telkens zoo warm gebruikt worden, als men het kan verdragen, behalven ingeval van Brand, als wanneer men het koud moet gebruiken.
bamboes. Een Indiaansch Riet, groeijende zoo hoog als een boom, zomwylen als een Populierboom, dog zomwylen ook laager: voorts regt, rond, aangenaam van gezigt. Het hout is van binnen hol en vol merg. De takken zyn merendeels regt op staande, dog de fraaiste en langste zyn krom gebogen, door quasten van malkander afgescheiden. De bladen zyn gelyk die van een Olyfboom, dog veel langer, en verre van elkander staande, en bleek van kleur. De wortel maakt veel scheuten. De Bamboes-boomen groeijen dicht by elkander, en vermenigvuldigen dermaten, dat ze dichte bosschen maken, door welke men bezwaarlyk reizen kan. En hoe het hout harder is, en bezwaarlyker om door te kappen, dies te gemakkelyker het gespleten word. Men vind dit geboomte in Malabar, na de kant van Cormandel, langs de Rivieren: en in verscheide andere gewesten van Indien meer. Uit een ieder zyner kwasten vloeit gemeenlyk een dik vogt, zynde wit en melkagtig: dog men kan’er nog veel meer uit drukken. Men maakt’er door uitdamping een zoort van Zuiker van, by de Indianen Tabaxir genaamt. Zy gebruiken dat melkagtig Zap voor veelderhande Ziekten, gelyk de Zuiker by ons gebruikt word, om de vogten te verzagten. Maar aangezien dat Zap niet door het Vuur is gegaan, zoo is het nog meer pynstillend, en bevogtigend, als onze Zuiker. Men ordonneert dit Zap voor Kolyk en roode Loop. De Indianen gebruiken het hout van Bamboes tot het bouwen van Huizen en Schepen, ook tot allerlei Huisraad. Dit hout is zoo hard, dat twee stukken tegen elkander zynde gewreven, vuur verwekken. Als de Inwoonders van het Land Tabak willen rooke, en hunne pyp ontsteken, nemen ze twee stukken van een geklooft stuk Bamboes, in een van welke beide ze een keep snyden, waarin ze het ander stuk wryven, zonder dat het in brand geraakt of van vonken flikkert: maar zoo dra men drooge bladen, of enige brandbare stoffe daar by houd, zie men ’t aanstonts vuur vatten. Groote Bamboes dient om stokken te maken, waar by de Slaven de Draagbedden optillen en dragen, die ze Palantyn noemen, en die in ’t Oosten van een zonderling gebruik zyn. Zy maken’er ook Wateremmers van, in welke het Water zeer versch blyft. Men roemt dit Bamboeshout, als Zweetdryvend, maar de Wortelen, als Pisdryvende, en om de Maandstonden te bevorderen.
bangue. Dit is een Indiaansche Plant, byna gelyk Hennip, dog maar derdehalve voet hoog, vierkant, en niet wel om te breken: van kleur ligt-groen: niet zoo hol als Hennip, dog de bast word ruim zoo wel tot draaden gemaakt. De bladen zyn boven gelyk die aan groene Hennip, maar beneden ruig, witagtig en smakeloos. Het Zaad is nog kleiner, als dat van Hennip, ook niet zoo wit. De Indianen eten het zaad en bladen dezer Plant, en om de lust tot Byslapen, en om den appetyt te verwekken. Zy maken’er een Compositie van, pulverizerende het zamen met Areca, een weinig Opium en Zuiker. Zy slikken het op, als ze gerust willen slapen, en hun verdriet vergeten. Als ze in hun Droom allerlei zotte verbeeldingen willen hebben, mengen zy’er Kamfer, Foeli, Kruidnagelen, en Nootenmuscaat onder. In tegendeel, als ze vrolyke en weelderige Droomen willen hebben, doen zy’er Amber-grys, Zuiker en Muscus by. Clusius merkt aan, dat deze Bangue veel overeenkomst heeft met de Mallac der Turken te Constantinopelen, waarvan ze zig tegen allerlei quaalen bedienen. Zommigen eten ’t op, om dartele lusten te verwekken.
banilla. Dus noemen de Spaanschen een geurige en dierbare Bast, komende uit Nieuw-Spanje, waarmede de Chocolat word toegemaakt.
bank of banco van Amsterdam, van Londen, van Venetie, enz. Om een regt begrip van deze zaak te hebben, zullenwe haar van eenvoudige beginzelen ophalen, aldus: In ieder Stadt kan men een zekere menigte van baar of gereed Gelt stellen, dat in den handel als rond loopt, en van de eene hand in de andere komt, het zy in Koopmanschappen, of in Wisselbrieven, of in gereede Penningen. By voorbeeld, Jan is schuldig aan Piet: die wederom schuldig is aan Kornelis, en deze aan Jacob, die het zelve wel wil leenen aan Jan voornoemd. Het Gelt zouw in det geval een onnodigen ommeloop doen: want zoo deze Perzonen op eene plaats zamen kwamen, en elkanderen opgaven, wat ze schuldig waren, zouden ze elkander betaalt vinden, mits den een op den andren trekkende, dat men Assigneren noemt. Jan zou Pieter betalen door Kornelis, die hem aangewezen is door Jacob, ’t geen op de Missen en Jaarmarkten dikwils geschied, of by slot van Rekeningen, dat men Balans hiet, of vereffening en afrekening. Maar dewyl deze wyze van betaling niet altoos even gemakkelyk kan geschieden, zoo heeft men een lichter middel uitgevonden, dat, naar ’t my voorkomt, op deze eenvoudige onderstelling gegrond is: Indien Jan, Piet, Kornelis en Jacob, en vervolgens alle de Inwoonders eener Stadt niet meer dan eenen Ontfanger of Kassier hadden, die een Lyst en Boek hield voor ieder van hen, ende deze Kassier alle hunne onderlinge betalingen moest doen, zonder eenig gereed Gelt uit te keeren, alzoo het enkel ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
noeg ware, op ieders Boek den ontvangst en de uitgifte van en aan elkanderen op te schryven, waaruit twee zaken zouden spruiten: Vooreerst, datze ontgaan zouden niet alleen de moeite om ’t Gelt te ontfangen en uit te tellen; maar ook de onkosten om ieder in ’t bezonder eenen Kassier en Boekhouder te hebben. Ten tweeden, dat de staat van dezen Kassier zeer voordelig zoude zyn, dewyl hy zig van hun Gelt kan bedienen, zonder daarom zyne bediening en last te buiten te gaan, of den loop der betalingen te stremmen, alzoo hy die voldoed door en in zyne Schriften. Waaruit nog een derde voordeel zou spruiten, als deze Kassier dat Gelt aan de voorz. Deelgenoten leende; die’er hunnen handel meê konden vermeerderen, door het zelve by vreemdelingen, ’t zy met verwisselen of anders, te gebruiken. Dit heeft de Republiek van Venetie gelukkig in ’t werk gestelt, door ’t invoeren van hare Bank; want zy heeft zig voor altoos-durenden Kassier van hare Inwonderen aangestelt. Zy nam daartoe het Gelt van den een en anderen, dat tot betaling moest strekken van de Koopmanschappen, in groote partyen of van de Wisselbrieven. Hierom belaste ze door een Plakkaat, dat de betaling der Wisselbrieven en groote partyen niet mogt geschieden, dan in de Bank. Door dit middel waren alle Schuldenaars en Eisschers, (Debiteuren en Crediteuren) genoodzaakt, de eene hun Gelt in de Bank te brengen; en de anderen, om het daar te ontfangen, dog by enkele overbrenging of Transport. Die in het Bankboek Schuldeisscher was, word Schuldenaar, zoo dra hy zyn post aan een anderen overgeeft, die voor Schuldeisscher in zyne plaats komt; en zoo vervolgens, terwyl de posten alleen van Naam veranderen, zonder dat het daarom nodig is, dat’er een werkelyke en dadelyke Betaling geschiede. Wel is waar, dat men het zomwylen in ’t klein en tot een byzonder gebruik van noden heeft; vooral zyn’er gevallen, dat men gereed Gelt moet hebben voor de Vremdelingen, die ’t willen meede nemen, als ook ten aanzien van eenige Particulieren, die zomwylen verlangen hun goed in baar gelt te zien, en het elders te besteden in Wisselbrieven of anders: waarom het nodig was, een Kas van gereed Gelt te houden, die het zelve geeft aan die het wil en moet hebben: maar zulks maakt geen aanmerkelyke vermindering in het Capitaal van de Bank; in tegendeel deze vryheid om het gelt daaruit te halen als men wil, dient eerder om het te vermeerderen, dan om ’t te verminderen, niet alleen om dat’er zoo dikwils gelegenheit is om’er Geld in te brengen, als om ’t er uit te halen, maar ook om dat het zelve gelt, dat’er uitgaat, niet dan voor eenigen tyd daaruit blyft, en’er weêr inkomt, door de gedurige omloping van den handel: want het goed der Kooplieden is gewoon om te zwerven, dog niet, dan om in zyn oude plaats met Winst weêr te keren, en by al dien de Kooplieden niet doorgaan, zoo moet het zelve Capitaaal in den loop van den Koophandel blyven, en by gevolg in de Bank. Door dit middel heeft zig de Republyk van Venetië, zonder de vryheit van den Handel te benadelen, volstrekt Meester gemaakt van’t Geld harer Inwoonderen, en zonder genootzaakt te zyn, om hare Toevlucht te nemen tot buitengewone belastingen, om den Oorlog zedert zoo langen tyd tegens den Turk te voeren, alzoo ze uit die Kas de Gelden heeft genomen, die ze nodig had, zonder dat zulk een Lenen den Handel harer Onderzaten heeft gekrenkt. Het zelve Capitaal bleef’er, hoewel maar in schyn en by inbeelding, dog van dezelve Waarde als of’er gereed Geld was. Niemand agte zig daarom minder Ryk, of schoon zyn rykdom niet dan in de Bank bestond, want voor die Bankbriefjes kon hy Gelt hebben, als hy maar wilde. Terwyl nu de Republyk voor zulke middelen, die in de inbeelding bestonden, een werkelyke uitkomst vond tot de nodige Onkosten, dat ze nooit door gene belastingen had konnen vinden; zoo moest ze daar omtrent de gedagten der Handelaren als genezen, ’t geen ze gedaan heeft door de goede Order, die in deze Bank gestelt is, waarvan zy Beschermster blyft, en die bygevolg zoo duurzaam is, als de grondslag van hare Regering; als ook met ieder een de Vryheit in schyn te geven, dat hy zyn Capitaal uit de voorz. Bank door den weg van de Betaalkas kan krygen, welke vryheit zoo wel in de inbeelding bestaat, als tegenwoordig het voorn. Capitaal; dewyl de Republyk altoos Meester daarvan blyft, en men genootzaakt is de Wisselbrieven en grote partyen van Koopmanschap in de Bank te betalen. De Republyk in ’t hevigste van den Oorlog met de Turken, dat Capitaal hebbende uitgeput, was genootzaakt de voorsch. Kas van betaling te sluiten, waar door de Bank eenigzins haar Credit verloor, dog zuls brak den loop des Handels niet af; al het kwaade bestond hier in, dat diegenen, die vreesden, altoos Menschen vonden, die hen holpen, met hen 85 tot 90. in baar Geld te geven, voor ’t Hondert in de Bank. Maar de Republyk eenige Jaren daarna weder Gelt muntende, opende met eenen de Betaals-kas, waardoor de Menschen van hun kwade verbeelding genezen wierden; zoo dat de Bank-briefjes op de oude waarde kwamen, en met baar Geld gelyk stonden, op welken voet het zedert gebleven is. Men houd de Boeken en Rekeningen in groote Ponden, Stuivers en Penningen. Het Pond geld tien Dukaten Bank-gelt of 240. groote Penningen, dewyl een Dukaat 24. Penningen houd. Door ’t Wissel-gelt verstaat men altoos Bank-dukaten, dat een ingebeelde Munt is, waarvan hondert by opentlyke Plakaten 120. gemene Dukaten doen; met verbond aan de Handelaars, om ze op een hooger prys te stellen. De Bank word viermaal in’t Jaar gesloten, namelyk den 20. van Maart, Juny, September en December, en blyft altoos 20. Dagen gesloten; in welken tusschen-tyd men evenwel niet nalaat in Bank-briefjes en gereed Gelt te handelen, om het by de opening te laten overschryven. Zy word | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ook buitengewoonlyk gesloten de agt of tien dagen van de Vastenavond, en de Heilige Week door, als ze niet in ’t laatste komt van de Maand Maart, wanneer ze van natuur is gesloten. Nog sluit men haar eenen dag in de Week, om de Balans op te maken, dat op den Vrydag geschiet, zoo’er geen Feest op valt. De Wissel-brieven en Verwisselingen, die op de Beurs en Jaarmarkten gehandelt worden, moeten in de Bank betaalt worden; en zoo de betaling anders geschied, gaat ze in Regten niet door. Ook kan de Verkooper niet weigeren, als men hem zyne koopmanschappen in Bank-brieven betaalt, zoo’er geen ander verdrag omtrent gemaakt is. De Wissel-brieven hebben, door een gewoonte, die tot een Wet is geworden, na hunnen vervaldag nog zes Dagen van Respyt, en by gebrek van betaling is men niet gehouden het Protest te doen, dan op den derden Dag, na denwelken men voor de Penningen moet instaan. ’t Jaar begint, rakende de daagtekening der Wissel-brieven, eerst met Maart. Zoo dra de Bank gesloten is, kan men den Schuldenaar niet noodzaken den Wissel-brief te betalen in Geld nog op eenigerlei wyze, nog daar tegen protesteren, dan na de opening derzelve; en volgens de gewoonte, eerst op den zesden dag, uitgenomen in gevalle van een Bankroet, wanneer een ieder zyn best mag doen, alzoo de gewoone of gebruikelyke tyd, Uso de Banco genaamt, voorby is. De geëndosseerde Wissel-brieven kunnen volgens een openbare Wet niet in de Bank betaalt worden. Aan wie de Brief luid, die moet volmacht zenden aan zynen Vriend of Zamenhandelaar te Venetië, om ’t voor hem te ontfangen, of hy moet maken dat de Brief aan voorz. Zamenhandelaar luide en als in de eerste hand betaalt worde. Dit is een kunstje van de Bankhouders, om voor hun moeite loon te trekken, dat men Provisie noemt. Daar is geen uitdrukkelyk Bevel nopens den Koop en Verkoop, die zig alleen schikt naar de gelegenheit van overvloed of gebrek der goederen. Daar zyn eenige Goederen of Koopmanschappen, die gemeenlyk op een lange tyd verkogt worden, by voorb. de Spaansche Wollen, die men in drie of vier Pajen betaalt, met aftrekking van zes maanden, en daarenboven nog een Respyt-Jaar; en dus trekt men voor een Jaar van twaalf Maanden negen van ’t Hondert af, ’t geen men Rabatteren hiet. De wolle Lakenen worden op de drie of zes Maanden betaalt, en zomwylen rekent men’er een Jaar af. De goude en zyde Lakenen worden doorgaans voor baar Geld verkogt, en de Verkooper doet twee ten hondert goed op de maat. Alle goederen worden met loopende Munt berekent buiten de Bank, behalven het Kwikzilver en Olie, die men beide altoos in Bank-geld rekent. De Winkel-goederen geven gewoonlyk na den verloop-tyd nog eenige Maanden. Dit is ook in gebruik omtrent de Hollandsche, Hoogduitsche en andere Kramers. Belangende de overige Waaren, die voor gereed of contant Geld verkogt worden, zulks verstaat men van een betaling binnen een Maand of daar omtrent, volgens den aart der Waaren en der Schuldenaren. In geval van Bankroet, gaat de eerste vervolger voor de andere Schuldeisschers uit kragte van een algemeene Wet; de verdeelingen geschieden gelykelyk tusschen de Vreemden en Inboorlingen; dan zulks gebeurt zelden, want, dewyl de eerste vervolger het voorschreven voorregt heeft, zoo schiet er voor de overige Schuldeisschers meest al niets over. Men is gewoon naar de Wetten en de byzondere keuren van dit Gemeenebest regt te doen. De Hoogduitsche Natie heeft haar Foutiko of eigen byzonder Huis, en eenige voorrechten boven andere vreemde Volkeren, vooral in de Tollen en Lasten. De belastingen, die te voren op de Munt en ’t Geld stonden, zyn afgeschaft, maar naderhant andere gelegt op de andere inkomsten der Republyk, waarvan men de renten alle halve Jaren betaalt, te weten zes ten Hondert, voor de eeuwig-duurende, maar tien ten Honderr voor de Lyfrenten. Het handelen doet den Adel geen schaade, alzoo hy ’t vryelyk doen mag; dog weinige daarvan leggen’er zig op toe.
bank. Behalven ’t geene wy op het Artykel van Agent of Makelaar in de Bank en Wissel gezegt hebben, moet men nog aanmerken, dat niemand te gelyk Agent van de Bank en Bankier, of Makelaar in de Bank en Bankhouder, kan wezen; dat is te zeggen: dat een Makelaar zig alleen mag bemoeijen met de zaken van de Bank en van den Wissel, tusschen de Koopluiden, Handelaars, Bankhouders, Trekkers, en andere Perzoonen, die hem willen gebruiken; zonder middelyk of onmiddelyk voor zyn eigen rekening in de Bank of in den Wissel te handelen.
bankbreker, achteruitvaarder, bankeroetier of faillant. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat’er de oorzaak van zy.Het begin en de oorzaak van de Bankeroeten, komt meerendeels van de onervarenheit, onvoorzichtigheit en geldgierigheit der Koopluiden, die in zin hebben om zig te verryken, ten koste van hunne Schuldeisscheren. Zulks heeft nooit eenig eerlyk Man voor, maar wel een Schelm en Guit, die met alle strengheit dient gestraft te worden. Daar in tegendeel iemand, die by ongeluk door zyne verliezen en schaden, die hem in den Handel zyn overkomen, met zachtigheit en medelyden moet gehandelt worden. I. De onervarenheit en onkunde der Koopluiden komt, om dat zy in hunnen Handel niet recht onderwezen zyn, of nooit by bekwaame Koopluiden in Dienst gestaan hebben, die hen de vereischte middelen en wegen, om in den Koophandel te slagen, hadden kunnen leeren. II. Of dewyl zy’er niet lang genoeg onder gestaan en gedient hebben, maar datelyk eigen Baas willen zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
III. Dewylze, als men hen in ’t ligchaam der Koopluiden aanneemt, van wat zoort het ook zy, door de Hoofdluiden niet ondervraagt worden op de voornaamste zaken van den Handel, by voorb. op de hoedanigheden der Goederen, waarin ze willen handelen, op de breedte, lengte en stof, die ze moeten hebben. Op de wyze om hunne boeken te houden, zoo enkel als dubbeld; op de behandeling der Wissel-brieven en Schuld-aanwyzingen of Assignatien; zoo dat ze dikwils voor Meesters worden aangenomen, na hunne Leerjaren, nog even onbekwaam en onervaren om handel te dryven, niet wetende wat te doen, maar altoos in onorder en verwarring levende, dat doorgaans de onmydelyke klip is, daar zy Schipbreuk lyden. Want het is zeker, dat, hoe eerlyk een Koopman is, zoo hy alle deze dingen niet grondig verstaat, en altoos een goede order en schikking houd, dat hy altoos blind zal zyn in zyne zaken, en dezelve niet behoorlyk behandelen, maar eindelyk, hoe gelukkig anders, zonder fout in wanorder zal vervallen,’t geen hem ten laatsten den hals moet breken, en noodzaken te failleren. IV. De onvoorzigtigheit der Koopluiden brengt hen ook dikmaals in dat gevaar, als ze zig met al te veel Goederen beladen, en boven hunne krachten, alzoo dat een dood Capitaal is, dat niets voortbrengt, en de vervalle betaals-dagen of pajen veragtert, om welke te verlengen zy zware renten moeten geven. Ondertusschen komen de goederen tot niet, naar mate dat’er de mode van over gaat, zoo omtrent de koleur als omtrent het fatzoen; of wegens het kwade overschot, dat men’er van houd; by vooorbeeld zulke, die men stikt, als alle zyde en wolle Lakenen, gekoleurde Sergen, Banden, Linten, enz. of die vloeibaar zyn, als de Olien, Wynen en andere; of die opdroogen en vervliegen, als de Kruideryen en Droogeryen; voorts die bederven en verrotten; als de Hammen, Kaazen, Olyven, Kastanien, Oranje-appels, Citroenen, Ansjovis en duizent diergelyke waaren. V. De Geldgierigheit der Koopluiden, en hun verlangen, om hun Fortuin in korten tyd te maken, veroorzaken ook Bankbreuken, alzoo deze begeerte hen onvoorzigtelyk aan ieder een dringt te leenen, vooral aan den Adel, die niet betaalt dan als ’t hem gelegen komt, of aan jonge Luiden, die geen twintig jaar oud zyn, die meerderjaarig geworden zig ligtelyk laten ontslaan van alle hunne verbintenissen en beloften, die ze gedaan hadden. Zulke Schulden putten hun wezentlyk Capitaal uit, als mede dat van hunne Vrienden, die hen leenen en toebetrouwen. Dit zet hen buiten staat om te betalen, en bygevolg zyn ze genoodzaakt, hunne zwakheit te bekennen en een Bankeroet te maken. VI. Nog heeft men waargenomen, dat de ongelukken, die een Koopman overkomen, dikwils ontstaan uit de groote onkosten en zware huishouding, die ze hebben, zoo in de huis-huur als in ’t loon hunner Dienstboden en gemachtigden; uit de onnodige kosten, die ze doen, met overvloedige klederen, huisraad, of Tuinen te hebben, met gastereeren en speelen, en dikwils met vreemde Vrouluiden, die hen daar en boven den tyd, zoo kostelyk voor de Koopluiden, ontsteelen. Door de groote en diefagtige Rekeningen hunner bedienden, terwyl ze geen agt geven op derzelver gedrag, en handelingen. Door de Bankeroeten, die ze krygen door hun eige schuld, als ze hunne schulden niet innen, of de Schuldenaars in Rechten vervolgen op den tyd door de Wetten bepaalt; door den overlast van hunne kinderen, zoo zy’er een groot getal van hebben, en ze met te veel pragt opbrengen, en in kost en kleeren te deftig houden, of uit eerzucht, om aan hunne kinderen een aanzienlyk Huwelyks-goed te geven, boven hunne kragten. VII. Aan de Gros-handelaren gebeuren nog vele andere ongelukken, die hen den Nek breken, vooral die over Zee handelen; alwaar ze gevaar lopen van den Vyand, van de Rovers, van storm en onweêr; of dat hun overgemaakte Geld buitenslands mogt gestolen worden. Ook als ze willen smokkelen, en de Tollen van de Hooge Overheid te kort doen, als wanneer die goederen verbeurt worden verklaart, en ze zelve zomwylen daar en boven in een zwaare Geld-boete verwezen; wyders de schade, die ze kunnen hebben met de Wissel-brieven, die ze op de Beurs noodwendig moeten koopen, om hunnen Handel te doen, wanneer dezelve met Protest of andere schade te rug komen. Alle deze kwaade hoedanigheden en voorschreve ongemakken, eenen Koopman overkomende, zoo verliest hy wel haast zyn Credit en agting, waardoor hem nog andere ongevallen bestormen en geheel over hoop werpen. Want om hun Credit, zoo ’t mogelyk ware, staande te houden, zoo brengen ze zig zelve om hals, met hunne Waaren onder de Markt en schande koop aan den man te brengen, om de vervalle Termynen en de Wissel-brieven te betalen, die men op hen trekt. Dus verre van te winnen, vaart hy telkens agter uit, en men heeft meer dan eens waargenomen, dat een Koopman eens ten agteren, en zyn Credit kwyt zynde, noodzaakelyk moet verlooren gaan, ten ware hy door een groot geluk en buitengewoon geval geredt wierd. Men heeft’er verscheide gekent, die twintig Jaren, voor dat ze Bankeroet speelden, reets bedurven waren, en hunnen hendel niet staande hielden, dan door het Credit, dat ze dan op eens kwyt raken. Dit zoort van Bankeroeten is zeer gevaarlyk voor de belanghebbende, die’er meenigmaal drie vierde van hun Geld by moeten missen. Het goede geluk en de voortgang der Koopluiden, ontstaat meest uit de grondige kennis, die zy hebben van den Handel, dien ze dryven, en uit de lange ervarenheit, die ze gekregen hebben in ’t dienen by andere Koopluiden, eer ze zig zelven vesten; uit de goede schikking en order van hunne Boeken; uit de voorzigtigheit en voor uit gezigten, om zig met geen Goed te beladen, nog Geld op te nemen boven hunne kragten; uit de zorg en waakzaamheit, om hunne Schulden te innen, als ook | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
uit de naarstigheit, om in hunnen winkel en pakhuizen te blyven, om de handelingen hunner dienstboden en gemachtigden gade te slaan, en om de onkosten voor hunne Huishouding wel te reguleeren en te besnoeijen, daar ’t noodig is; uit de goede achting, die ze hebben en moeten hebben, van eerlyke Luiden te zyn, en dat ze hun woord houden, zoo zy ’t eens hebben gegeven, al was ’t dat ze by dien Koop of verkoop zouden verliezen; uit de grootmoedigheit en gedult, om de ongelukken en slagen te dragen en zoeken weêr te boven te komen, die ze niet kosten voor zien, wat vlyt en moeite ze daar omtrent ook gedaan hebben; ’t Is zeker, byaldien een Koopman alle de bovenstaande hoedanigheden en deugden bezit, dat hy goed huis zal kunnen houden, hoe weinig geluk hy maar heeft; en zoo hy dan geen groote zommen overwint, zal hy zig egter altoos in zyne agting staande houden, en met eere door de weereld raken, ’t geene aan zyne kinderen voordeeliger is, dan of hy hun groote schatten had naagelaten.
bankier, Bankhouder, is een Koopman in Geld, die in Wissel-brieven handelt, om in verscheide Steden van de gansche Weerelt Geld te ontfangen of te betalen, waarvan breder gehandelt word onder de Artykels van Agent of Makelaar in de Bank en Wissel, als mede van wisselbrief.
Van de Amsterdamsche bank geeft de Heer Luiscius een breede onderrechting op de letter b. die wy hier schromen uit te schryven.
barbarye of bastion de France. Van den Handel der Franschen op de Kusten van Barbarye, op Bastion de France, op la Calle, op de Kaap de Rose, op Bonne en le Colle; van de Goederen, die zy’er van daan halen, van de maten en munten, en van de Koraal-Visschery. Bastion de France is een Kasteel der Franschen in Barbarye, op de Kust van de Middellandsche Zee, tusschen Tunis en Algiers; daar omtrent leggen ook la Calle en de Kaap de Rose, op welke plaatsen Kapiteins en Schryvers zyn, afhangende van den Bevelhebber op ’t Bastion, die hen zyne orders bekent maakt. Doorgaans zyn’er vyf en veertig of vyftig Soldaten op ieder van die plaatsen, nevens zoo veel andere Mannen, die Fregatairs of Zakkedragers genoemt worden, gestelt om de Schuiten te laden, die het Koren en andere Goederen gaan halen. Men geeft aan dit Volk maandelyk drie Ryxdaalders, behalven de kost. Men heeft in Vrankryk, voornaamentlyk te Marseille, eene Maatschappy om op alle de voornoemde plaatsen te handelen, als ook op Bonne en le Colle, en meer andere, die haar van den Koning zyn toegestaan, nevens eenige voorrechten. Deze Maatschappy betaalt en onderhoud de gemelde bezettingen. Zy heeft zeer zwaare onkosten gehad om haren Handel op die Kust te bevestigen; zoo tot geschenken als tot gebouwen voor de Prinsen, Stadhouders en Bevelhebbers in dat Land, om een vryen en open Weg te hebben voor de Moorsche Schepen, die naar ’t Bastion toe varen, en naar andere plaatzen, daar we boven van gesproken hebben, Koren, Leder en ander Goed brengen, om daar te handelen, en de ongevallen, die hen zouden kunnen overkomen, te ontgaan. Het Bastion is de voornaamste plaats, alzoo daar de Commandant zyn verblyf houd, die over de andere Kapiteins te zeggen heeft. De voornaamste Goederen, die de Franschen van die Zee-plaats krygen, zyn Koralen, Koren, Gerst, Boonen, Giers, Wasch, Leêr en Barbaarsche Paarden. Dit wordt meest al naar Marseille en Genua gebragt, voor al het Koren en ander Graan. Maar dewyl de oude Maatschappyen, die opgeregt waren om op het Bastion handel te dryven, en toen rekenden, dat de beste en voordeligste Handel, de Koraal visschery was; zoo onderhielden ze veel Volks op die plaatze, die men Koraal-zoekers of Visschers noemt. Eer we van den inkoop van alle deze Goederen spreken, is het nodig, dat we iets zeggen van de Koraalvisschery, en van de onkosten, die men daar omtrent doen moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Koraal-Visschery.Deze geschied door Luiden die het kunsje kennen, en’er in bedreven zyn. Dezelve komen op het Bastion, in een tyd als de Visschery pleegt te geschieden. Men geeft hen een Schip voorzien met Want, Pasloot, en Touwen om de diepte te peilen, waar van ze Rekening moeten doen, by hun te rug komst van de Visschery. De Koraalvisschers betalen al wat ze voor hunne Kost meênemen; men geeft hen honderd brooden voor een’ Piaster; het vleesch voor een Asper het Pont, bedragende omtrent 15. Fr. Penningen, en den Wyn tegens twee Piasters de millerole. Men voorziet doorgaans de Magazynen met Gaaren en Touw, om’er de Renten van te maken, waarvan de Visschers 25. Fransche Gulden de hondert pont betalen. Als men de Koop maakt met de Koraalvisscheren, strekt men hen doorgaans twee hondert Piasters of zoveel Dukaten voor, met beding, dat ze geen Koraal zullen verkoopen dan aan de Maatschappy van ’t Bastion, op ligchaams Straffe, en dat ze hun eigen Volk zullen meêbrengen. Dit voor af betaalde Geld van twee hondert Piasters strekt om de Menschen te betalen, die de Kapitein meê neemt, als ook de noodige zaken te koopen tot hunnen toestel. Als de Koraal-visscherey gedaan is, maakt men’er dertien deelen van, die dus uitgedeelt worden: te weten, vier voor den Kapitain, twee voor de Uitrusters, vyf of zes voor de Boots-gezellen, en een voor den Koraal-visscher zelve, makende zamen dertien deelen. Daar is geen Koraal-visscher, die niet alle jaren 20. tot 25. hondert pont Koraal vischt, dat de Kapiteins gehouden zyn in de handen der Maatschappy te leveren voor 58. Fransche Stuivers, omtrent een Hollandsche Kroon het pont. Zy doen het Koraal doorgaans in Kassen, die 130. pont, Mar- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
seiller gewicht moeten wegen, op welk Gewicht men ze daar ter plaatse verkoopt, tegens drie hondert Piasters, naar dat het mooi is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Goederen die men in Bastion de France koopt.Men heeft van de Mooren daar ter plaatse geen koren altoos, alzoo ’t volk hun Land niet verder bezaait, dan om zig zelve te voeden; dan men moet hen tot vriend houden, om de omleggende Mooren vry te doen inkomen, die arbeidzame luiden zyn, en het Land wel bouwen, en dus naar ’t Bastion veel Rogge en ander Koren brengen, zelfs ook een menigte Huiden en Leêr. Men kan’er jaarlyks omtrent tien tot twaalf duizend maten Tarwe kopen. Deze maat houd dertig Gausten of Korenschoven, kostende omtrent anderhalf tot twee Piasters. De prijs over ’t koren word doorgaans met de Mooren gemaakt in ’t begin van den Oogst, en men koopt het op de Genueêsche maat, twee Piasters en drie vierde tot vierdehalf Piasters. Maar men moet weten, dat men twintig ten hondert voordeel heeft op de Moorsche maat jegens de Genueêsche. Zy brengen’er ook Gerst en Boonen, waar van men de maat tegen een half Piaster betaalt, zomwylen klimt ze tot een helen Piaster. In’t Jaar kan men 2000. maat Boonen, en 4. tot 5000. maat Gerst uit dit Lant trekken. De Inwoonders brengen op het Bastion nog een menigte Ossehuiden, waar van de grootste vier Realen gelden, en de mindere naar evenredigheit. Men heeft ook ander Leêr, dat men voor zevenvierde Piaster by ’t stuk betaalt. Jaarlyks kunnen’er 3000. Ossehuiden uit dit Gewest worden getrokken. Daarenboven koopt men iet of wat Wasch, en men betaalt aan de Bevelhebbers een kleine Schatting voor de vryheit van dezen Handel. Eindelyk koopt men’er zeer fraije Barbaarsche Paarden. Men betaalt dertien Piasters voor den uitgang van ieder Paard, te weten tien aan den Stadhouder, twee aan den Kapitein, en een aan den Tolk, naar dat men wil, want dat hangt van de Koopluiden af. | |||||||||||||||||||||||||||||||
LA CALLE. De gelegenheit dezer Plaats en haar Koophandel.’t Is een Haven, daar alle Schepen aankomen, dewyl’er de Ankergrond beter is dan elders, en’er meer Koren groeit, ’t ligt in’t Land van de Nadis, die op dezelve wyze leven als de Turken; en aan welke men Schatting betaalt, op dat ze de Mooren ongemoeit laten handelen, die’er hunne Granen brengen van Beirraule, Gatronand en Benimesses, dat goede Koopluiden zyn. Men kan jaarlyks van deze Mooren 30. tot 40. duizend maat Rogge kopen, en 5. of 6000. maat Gerst; 2. tot 3000. maat Boonen, en 5. of 6000. Ossehuiden. Alle deze Granen en Huiden worden gekogt en verkogt op denzelven voet als op Bastion. Men koopt’er zomwlylen ook Wolle, en Wasch, maar in een geringe menigte. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De KAAP DE ROSE. Hare gelegenheit en Koop-waren.Ze ligt in de Landen van Chequembargue, aan wien men insgelyks een Schatting betaalt, om den vryen Handel te hebben. Men kan’er alle jaren drie tot vier duizend maat Rogge, drie of vier hondert maat Boonen, omtrent duizend maat Gerst en duizend of twaalf honderd Huiden kopen. Deze Waaren gelden omtrent zoo veel als de voorgaande. | |||||||||||||||||||||||||||||||
BONNE, en van hare Goederen.Men koopt te Bonne tweederlei Huiden, die men Halhuiden, noemt, geldende zes Realen, maar men ziet’er weinig, dewyl de Tagrains-Audeloux hen opkopen, en ze bereiden ten dienste der Ingezetenen, en de overige verhandelen zy aan andere Natien, als de Fransche. De tweede zoort hieten Berg-of vreemde Huiden, waar van de grootste omtrent vier Realen te staan komen; en de mindere naar mate dat ze groot zyn; hier van kan men’er by de twintig duizend krygen. Nog koopt men’er drie tot vier hondert pond Wasch, waar van de gewoonlyke prys is zestien tot twintig Piasters het hondert, makende te Marseille honderd en dertig pond. Wyders kan men’er 30. tot 40. duizend pond Wolle koopen, die men Surge noemt, geldende van vier tot zestien Piasters het honderd, insgelyks hondert en dertig pond te Marseillle. | |||||||||||||||||||||||||||||||
COLLE, en wat men daar koopt.Men krygt hier ook Huiden van daan, van dezelve trant en prys, als de voorschrevene; dog in grooter menigte, want daar zyn jaren, als de Winter rouw is, dat men’er by de vyftig duizend kan krygen. Men koopt’er ook een groote menigte Wasch, Gierst, Linzen en Reuzel. De eerste Maatschappyen, die ondernomen hebben op Bastion de France te handelen, en op de andere Plaatzen in alle de gemelde Goederen en Waaren, hebben’er in den beginne veel meê verloren, ’t zy wegens de groote onkosten, die ze genoodzaakt waren te doen, om zig te vestigen; ’t zy wegens de zware Schattingen, die ze jaarlyks betaalden aan de Stadhouders en andere Bevelhebbers dier Landen, om de Moorsche Koopluiden in hun Land te laten komen en door trekken, brengende hunne Goederen meê naar Bastion en de andere plaatzen, op dat hen geen overlast en moeite worde aangedaan; ’t zy door de achteloosheit der Koopluiden, waaruit deze Maatschappyen bestonden, die zig vergenoegden met’er hun Geld toe te schikken, en de rest aan hunne Gemachtigden en Commisen, die zy op die plaatzen gestelt hadden, en die zig meer gelegen lieten zyn aan hun eigen belang en byzonderen Handel, dan aan den gemenen, om niet te zeggen, dat ze de Maatschappy mogelyk bestolen hebben; ’t zy dat ze niet voorzigtig genoeg zyn omgegaan met de Stadhouderen en Bevelhebberen in deze Landen, die hen overmaatige en onrechtvaardige Schattingen en andere La- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sten hebben doen betalen; of eindelyk om dat hun de Koopmanschappen, die men naar Vrankryk of naar Italie meende te brengen, door de Rovers van Algiers, van Tunis en van andere Zee-plaatzen en Roofnesten zyn ontnomen, of anderzins beschadigt. Mogelyk zal de Nieuwe Maatschappy, voor eenige Jaren opgeregt, om den gemelden Handel op Barbarye te dryven, daar veel by winnen, alzoo ze alle zaken geregelt vind, en haar voordeel kan doen met de fouten, by de vorige begaan; en vooral by die, die haar het hebbende Regt hebben afgestaan; want de voorgaande Maatschappy betrouwde hare zaken zoodanig aan den Bevelhebber op ’t Bastion, die’er tot zoo verre Meester van was, dat ze niet in staat was, om het uit zyne handen te krygen, en daarom waren ze genoodzaakt hun toevlucht tot den Koning te nemen, wanneer het nog veel moeite koste, eer hy deszelfs Bevelen naarkwam. Men kan evenwel zeggen, dat de voorgaande Maatschappyen, zoo ze haren Handel wel geregelt hadden, en een genoegzaam Capitaal byeengebragt, om hem staande te houden, veel daarby zouden opgestoken hebben; want het Koraal was toen heel goed en duur, en niemand kon het krygen, dan uit hare handen. De Handel van den Rogge, Gerst, Boonen, Giers, enz. was ook heel goed, dewyl ze met voordeel konden vertiert worden, zoo te Marseille, als in Italië, en voornaamentlyk te Genua. Die van het Wasch is ingelyks voordelig. En tot slot mogen we zeggen, dat’er geen beter Handel is in Vrankryk dan in Huiden en Leêr, alzoo men dat daar niet kan missen. Want men dient aan te merken, dat, schoon’er in alle Landschappen van dat Koningryk een schrik van Ossen, Koejen, Kalveren, Schapen en Geiten geslacht worden, vooral te Parys, ’t geen by gevolg menige Huiden moet uitleveren, en schoon’er de Fransche Koopluiden uit de Zee-steden van de Levant, van Egipten, van Barbarye, van Guinée, van de Fransche Eilanden, van Moskovien en van Amerika, enz. laten komen; dat echter dit alles niet genoeg is om heel Vrankryk van Leêr te voorzien; en men is nog genoodzaakt uit Engeland jaarlyks voor een paar Millioenen Guldens toebereide Huiden of Leêr te laten komen, waarvan alleenlyk te Parys voor eene Millioen vertiert word; zoo dat deze Handel in Huiden alleen op de Kusten van Barbarye, veel voordeel kan aanbrengen, zoo men hem met kennis en goed overleg dryft. De Heer Savari spreekt’er ook met lof van, alzoo hy in allerlei Handel, die hy verstaat, niet beter ervaren is dan in den Leêrhandel, als hebbende zedert vyftien of zestien Jaren alle soorten van Leêr door zyn hand laten gaan, voor meer dan derde half Millioenen, die enkel in de Stad Parys verkocht en aan den man zyn gekomen; onder welke ook Barbaarsche Huiden waren, die door de Leêrtouwers toebereid en aan de Schoemakers en andere Werk-bazen verkocht wierden, en daaronder eenige voor vyf en veertig Gulden het stuk. Men kan uit al het voorgezeide ligtelyk opmaken, zoo men ’t wel wil betrachten, dat men grote en sterke Maatschappyen nodig heeft, om handel te dryven over Zee in ver af gelege Landen; dat het Capitaal zwaar en aanmerkelyk moet wezen, alzoo het Geld zoo wel de zenuwe van den Koophandel is als van den Ooorlog, zonder ’t welk hy niet lang kan staande blyven; en om hem derhalve gelukkig en met voordeel te dryven, zoo moet men waarnemen, wat boven herinnert is. Maar onder alle Maaaatschappyen, die in Vrankryk zyn opgeregt, is’er gene beter in staat, om die Regels waartenemen, dan die van ’t Bastion, want deze plaats niet heel ver van Marseille afgelegen is; zoo dat, als een Compagnon of medegenoot dezer Maaaschappy daar een Jaar gewoont heeft, een ander in zyne plaats kan komen voor denzelven tyd, om dien Handel voort te zetten, volgens de laatste Keuren en Wetten, als het de Maatschappy goed vind. Men heeft nog enige Regels waar te nemen omtrent den Handel op ’t Bastion, die zekerlyk zeer gewichtig zyn, om’er wel in te slagen, waarom wy ze hier by brengen, tot dienst van de genen, die’er zig van willen bedienen; of van de jonge Luiden, die’er hun onderricht uit kunnen halen, zoo wel als anderen, die juist geen Koopluiden zyn, en egter in diergelyke Maatschappyen deel nemen. Hiervoren is gezegt, dat de voornaamste Handel op Bastion de France bestaat in driederlei Goederen, te weten in Koraal, in Granen, in Huiden; ieder dezer stukken verdienen byzondere opmerkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Regels en Aanmerkingen over de Koraal-visschery en Handel.’t Eenigste, dat hier omtrent staat aan te merken, is, dat het Koraal in zoo groote waarde niet meer is by het volk, als voor dezen; zoo dat het vertier daarvan veel minder, en de prys merkelyk gedaalt is. Als nu die Maatschappy hedendaags dezelve gedagten maakt omtrent dien Handel, als de genen, die hem begost hebben, zoo zou ze zig kunnen bedriegen, dewyl deze Visschery haar voornaamste oogmerk was, dewyl het Koraal zeer geacht en gezocht wierd van het gemeen, waardoor het sterk vertier had, en de Koopluiden veel deed winnen. Altri tempi, altre cure, zegt de Italiaan, dat is: andere tyden, andere zorgen. Want men moet weten, dat’er goederen zyn, die van de zinlykheit en gemeene gevoelens der Menschen afhangen, zoo dat’er tyden zyn, dat ze achting hebben voor zaken, die ze naderhand weder verliezen. By voorbeeld: De Barnsteen of Amber was voor dezen in Vrankryk zoo wel gezien als het Koraal, dewyl de Paryzer Juffrouwen, zelfs die van groten stam waren, daar Hals- en Armcieraden van maakten, en’er zelfs Rozekranssen van wilden hebben. Maar zulks is nu niet meer in gebruik, zedert dat men in de Kerken de Paarlen en Diamanten zoo wel heeft naargebootst; en een Burgersdochter van Parys zou hedendaags voor een Handwerks-vrouw of buitenlandsche worden aangezien, zoo ze Hals- of Armcieraden of Rozekranssen van Amber of Ko- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
raal droeg; en zelfs de Vrouwen van de andere Steden van dit Koningryk willen’er niet meer mooi meê wezen, dewyl ze zig (zoo veel ze kunnen) naar die van Parys schikken; zoo dat het Koraal in Vrankryk buiten gebruik is, ten zy in de Geneesmiddelen tegen zekere Ziektens, waarvan onder ’t woort koraal. Men zou hier tegen kunnen inbrengen, dat schoon het Koraal in Vrankryk niet geacht word, het egter in andere Landen van Europa, als in Duitschland, Spanje, Italie, enz. van ’t Volk tot verscheiden dingen gebruikt word; maar deze tegenwerping beantwoorde ik met een woord, dat namentlyk schier alle Volkeren van Europa de Mode van Vrankryk, en vooral van Parys volgen, alzoo de Vrouwen haar niet wel meenen opgeschikt te hebben, zoo het niet is op zyn Fransch. Uit al het voorzeide blykt, dat men den Koraal-handel niet voor den voornaamsten moet houden, die op Bastion de France kan gedreven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Regels en Aanmerkingen over den Koren-handel.Ten aanzien van de Granen, die men op alle de voorschreve plaatzen koopt, is het zeker, dat deze Handel in zommige tyden veel voordeel kan brengen, en zomtyds veel nadeel; dus moet men ’ er veel omtrent in acht nemen. Want schoon men het Koren niet kan missen, dewyl ’t het voornaamste voedzel der Menschen is, echter is het een zeer gevaarlyke Handel, vooral zoo het de Koopluiden uit vreemde Landen halen, om ’t in andere te verkopen; dewyl het dikwils altemaal verloren gaat, het zy door innerlyk bederf, ’t zy door Schipbreuk of Zee-water, ’t zy dat de Schepen door de Rovers worden genomen, het zy dat men het in een duuren tyd koopt, en naderhand voor veel minder moet verkoopen. Echter kan deze Handel zeer voordelig zyn, zoo men’er voorzichtig meê te werk gaat. Omtrent den Koren-handel op ’t Bastion kan men voornaamlyk vyf dingen aanmerken: Vooreerst, dat men een volkome kennis hebbe van de natuur en hoedanigheden der Graanen, en van de plaatzen, daar ze groeijen of van daan komen. Want daar zyn Landen, alwaar het Koren veel groter en dikker is, en dus meer Meel uit levert op de Meulen, ook zig langer bewaart dan in andere; en dit word men gewaar omtrent de Rogge, die men uit de Fransche Landschappen naar Parys brengt; want by voorbeeld, die in Isle de France groeit, is beter en williger, dan van andere plaatzen, waaruit de Bakkers het beste Fransche Brood bakken, dat om zyne blankheit en deugd in gansch Europa geroemt word. Ten tweede, dat men wel weet het onderscheid der ronde maaten tusschen de plaats, daar men het Koren koopt, en tusschen die, daar men ’t wil verkoopen; want daar zyn weinig Steden, al liggen ze nog zoo dicht by een, alwaar de ronde maat niet grote of kleinder zou vallen; en men moet aanmerken, dat dit een der gewichtigste dingen is in dezen Handel, dewyl daardoor meenig een zig mis koopt, zoo hy van dit verschil niet weet. Men heeft te voren gezien, dat men twintig ten honderd wint by de Moorsche maat tegen de Genueesche; maar ’t is niet genoeg, dat men dit onderscheid alleen wete; men moet daarenboven kundig zyn in ’t verschil van die der andere Italiaansche Steden, vooral van Rome; dewyl in die Stad dikwils groot gebrek is van Koren, als ook van Parys, en van die der voornaamste Steden van andere Koningryken en Landen,waar heen de Koren-handel heel goed en voordeelig is, vooral indien’er zedert twee of drie Jaren slechte Oogsten zyn geweest. Ten derde, dat men bekwame en drooge plaatzen hebbe, om’er het Koren te laten, en eenige jaren te bewaren buiten bederf. Ook is het nodig, dat men het dikwils zifte en omroere, om te beletten, dat het niet brande, of zyn deugd verlieze door het stof, of vol koren-wormen rake, dat kleine zwarte Beesjes zyn, die men ook Kalanders noemt, welke het Koren doorknagen en uit vreeten; want men moet weten, dat hiervan al het geluk of schade afhangt met het Koren; dewyl de voornaamste Regel, om daar meê winst te doen, is, dat men tyd en gelegenheit afwagte om het te vervoeren en te verkopen op plaatzen, daar de Oogst niet is geslaagt, alzoo de weinigheit het Koren duur maakt, gelyk het goe-koop word door de meenigte. Daar zyn middelen om het Koren een langen tyd goed en buiten bederf te houden. Men heeft Koren in de Magazynen van ’t Kasteel Sedan gezien, dat veertig Jaren op de Zolders had gelegen, en zeer goed was, dat ik op de geloofwaardigheid van iemand verhale, die het gezien en geproeft had. En na dat hy dit Koren onderzogt, vond hy’er een zeker kruid onder gemengt, Hadik of wilde Vlier geheten, ’t geen op de versch geploegde Landen wast, in September en October. Men heeft my verteld, dat dit kruid de Kalanders of Wormen daar uit hield; want zoo’er die eens in komen, is het daarmeê gedaan; maar ’t welk vast gaat, is dat het ziften en omroeren van ’t koren het zelve ten minsten vyf of zes jaren goed houd. Ten vierden moet men omtrent den Koren-handel op Barbaryen in agt nemen, dat men ’t moet kopen, als’er een ryke Oogst is, wanneer men ’t beter koop heeft, en het kan bewaren tot dat’er gunstige tyden komen om het te vertieren. Want men moet zig niet inbeelden, dat men grote voordeelen met dezen Handel kan doen, zoo men ’t Koren uit de eene hand in de andere overdoed, dat is, het zoo koopt, en zoo weêr verkoopt. Hiertoe is, als ik reets gezegt hebbe, een groot Capitaal van noden, om dien handel te dryven, namentlyk eerst om te koopen, en het dan een geruimen tyd te bewaren, om het by voordelige gelegenheden te vertieren. Eindelyk ten vyfden moet men voor een stokregel houden, dat men altoos waakzaam zy, en goede Correspondenten hebbe te Genua, te Rome en in andere Steden van Italie, daar men voornament- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lyk meê handelt in het Koren van deze kust komende, die dan getrouw moet berechten, wat de prys en markt zy van het Koren, om het daar niet dan op zyn tyd te zenden. Men moet’er zelfs te Parys hebben, om te weten, als daar koren van noden is. Maar om dit Koren van ’t Bastion naar Italie te brengen, of naar andere plaatzen, dat niet kan geschieden dan ter Zee, zoo moet men wel in agt nemen, om het wel in de Schepen te laden, en daartoe de droogste en minst nat wordende plaatzen uitkiezen; want hoe droger het Koren blyft, hoe langer het zig kan houden; en vooral moet men bezorgen, zoo veel doenlyk iz, dat’er geen zout water by kome. Want behalven dat het dan nat en slecht van smaak word, zoo zou het daardoor aan ’t schieten raken en uitspruiten, dat groot verlies zou veroorzaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerkingen op den Leêr-handel.Belangende de Huiden of den Leêr-handel, zoo ben ik van gedagten, dat hy wisser winst brengt, dan het Koraal of Koren, schoon’er mogelyk minder meê te winnen is, dewyl deze Handel een der nuttigste is in Vrankryk, daar men veel gebrek heeft aan Leêr, vooral in Provence en Languedok, daar men weinig Horen-beesten slacht, en zelden overvloed heeft van Koren, dewyl Vrankryk behalven het geen’er verteert word, het overschot in de aangrenzende Landen vertiert; maar met de Huiden is het zoo niet geschapen, waar omtrent men allenlyk twee zaken heeft waar te nemen: Vooreerst dat de Huiden niet met gaten nog geschonden moeten wezen door de Slagers, als ze het Beest slachten, dewyl ze daardoor veel minder in prys waard zyn. Ten tweeden dat de Huiden heel droog moeten wezen in de Zon; want zoo ze maar half gedroogt zyn, kunnen ze ligt bederven en rotten. Maar ik oordeele, dat deze aanmerking weinig te pas komt, want, dewyl het in Barbaryen ongemeen heet is, zoo kan men verzekert wezen, dat de Huiden altoos droog zyn, en hierom verkopen haar de Mooren by ’t stuk, en niet by de ponden, gelyk in Vrankryk en andere Landen, die vochtiger zyn, om’er dieste meer geld van te maken. Daar is nog eene Regel waar te nemen omtrent den ganschen Handel op deze Zee-kust, die zeer gewichtig is om hem wel te voeren, te weten, dat men altoos goede verstandhouding zoeke met de Vorsten, Stadhouderen en andere Bevelhebberen, door welker gebied de Mooren moeten reizen, om hunne Goederen naar ’t Bastion te brengen, op dat zy’er vry zonder gevaar en overlast mogen komen, want daar hangt de voortzetting van den Handel af, gelyk als gezegt is. En dewyl deze Luiden niet dan hun eigen belang en winst zoeken, zoo staat men altoos wel met hen, als men maar stipt de Schattingen en Regten betaalt, daar men met hen is over afgesproken, en als men hen daarenboven nu en dan vereeringen doet. Dit is het geheim en de regte weg om in vriend-en nabuurschap met hen te leven; anders doende zal men ze haast verliezen, en dus dien handel kwyt raken. Daar zyn voorbeelden in de oude Maatschappy, dat ze voornemens is geweest, deze onderneming te laten varen, enkel om dat ze de vriendschap der Prinsen, Stadhouderen en Bevelhebberen weinig agtede, en ophield met hen te betalen, waarover men het eens was geweest. Moogelyk was dit de schuld van onzen Bevelhebber op ’t Bastion in een tyd, als de Maatschappy voorhad hem daar af te jagen, of mogelyk wegens de schaarsheid van Geld, of om dat hy zyn Beurs wilde sparen.
barbeel. Deze Visch bemint zoet Water, en zweemt zeer naar een Karper; dog is zeer slap van vleesch, en daarom weinig geagt. Oud zynde is hy best. Men vind deze Visch in Rivieren en Vyvers. Hy leeft by modder en slyk; dog is zeer greetig op Aas, en springt van zelfs over ’t Net, dat hem gespannen word, zoo men zig niet voorzigtig komt te wagten. Hoewel men ook zegt, dat hy zoo bot is, dat hy zyn hoofd verbergende meent veylig te zyn. Men vangt hem met een Visch-angel. Men moet’er vele te gelyk zetten, zynde ieder een duim lang. Deze Visch-angels moeten aan een touw van omtrent twee voet lang vast gehegt worden. Om den Barbeel te doen aazen, maakt men’er Pieren of kleine Vischjes aan vast. Vervolgens worden alle deze Touwen aan een lang Touw vast gemaakt, zynde het eene touw van het ander omtrent twee voet breed afgescheiden. Dus begeeft men zig ter plaats, alwaar veel Barbeel is. Hier gekomen zynde, maakt men het lange Touw aan een Boom, of grooten Steen vast; en men werpt de Vischangelen zoo verre in ’t Water, als doenlyk is, die daarop te gronde gaan; en men laat ze dus tot ’s anderen daags vroeg blyven, wanneer men ze ophaalt, om te zien, hoe vele Barbeelen hebben aangebeten. Dog deze Visch-angels moeten gezet worden ter plaatze, alwaar nog Boomwortelen of Kruiden gevonden worden; zoo men anders een gelukkige vangst wil hebben.
barensnood. Zie baarensnood.
barnetel. In’t Latyn Urtica. Men onderscheid ze in twee zoorten, het Mannetje ende het Wyfje. Het mannetje maakt geen bloessem, maar draagt in spitze Vliesjes een eirond graan. Het wyfje in tegendeel draagt bloessem, maar geene Vrugt. Beschryving. De Barnetel maakt getakte steelen, omzet met doornen. De bladen zyn rondom gekartelt, vol stekelig haair, en brandende, als men ze aanraakt. De bloessem, groeijende boven op de steel, is gelyk Estemyn. De verscheide groote, gevoegt by zommige andere omstandigheden, maakt, dat ze in Groote, Kleine, en Romeinsche onderscheiden worden. Alle zyn van eenerlei hoedanigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Plaats. De Barnetelen groeijen overal, maar voornamentlyk in Heggingen, Tuinen, tegen de Muuren, op onbebouwde en zandige Plaatzen. Eigenschappen. Zy hebben een bytende en openende kragt. Zy vergruizen den Steen der Nieren en der Blaas. Verplettert zynde beletten ze den voortgang van Kanker, als ze uitwendig daarop gelegt worden. Het water uit bladen en bloessem in de maand van July gedistilleert, en ’s ogtens, op den middag en avond gedronken, namentlyk drie oncen aan gewigt, is goed voor het Kolyk, Steen, Hoest, Wormen, en Winden. Het is een uitnemend middel voor vuile Zweeren, en beet van een dollen Hond, als het met een linnen doek op de pynlyke plaats gelegt word; ook voor de Kanker, Fistel, Jigt, en zwellen der Voeten; het geneest Neusgezweren; en met een linnen doek voor het Hoofd zynde gebonden, is ’t bekwaam, om het bloeden uit de Neus te stillen.
doode netelen, in ’t Latyn, Lamium, en Galeopsis. Beschryving. Steel en Bladen zyn gelyk die van gemeene Barnetelen, dog met gene doornen bezet. Zy zyn stinkende van reuk, als men ze in de handen wryft of stampt. De kleur der bladen is purperverwig. Zommige hebben een wit vlekje, als van melk. Plaats. Dit zoort van Netelen groeit langs de Wegen, en op de voorpleinen der Huizen. Zy bloeijen in Juny en July. Eigenschappen. Bladen, Steel, Zap en Zaad verdelen alle zoorten van Hardigheid, Kanker, Ettergezwel, Kroopzweeren, en Oorklieren. Men moet ze tweemaal ’s daags laauw gebruiken als een stoofzel of Pap, met Wynazyn doortrokken. Met Zout opgelegt zynde, zyn ze een goed middel voor verrotte Zweeren, en ineetende Kanker. In ’t byzonder de bladen en wortelen der doode Netelen gestampt en op de Neus gelegt zynde, stillen het bloeden uit de Neus. Het zap daarvan voor het Voorhoofd gestreken, doet dezelve uitwerking. Als men ze op een zelven tyd drinkt, zetten ze het Water af. Een Smeerzalve gemaakt van doode Netelen Bladen, Zout en Olie, bewaart de deelen des Ligchaams voor alle Koude en Huivering. Men strykt daarmede den Ruggraad, de Voetzoolen, en gewrigten der Handen. Het zap dezer Netelen gemengt met een weinig Zalf van Populeon, en op het gewrigt der handen gelegt, vermindert de hitte der Koorts, al zoo wel, als de bladen vergruist en met olie van Vioolen of Slaapbollen gemengt, en op het zelve gewrigt gelegt. De waassem van het Decoctum neemt de verstopping der Neus wech.
barnsteen. Zie amber.
barometer. Zie luchtglas.
basilicum. Dit Plantgewas is zoo bekend, dat’er nauwlyks een beschryving van behoeft gemaakt te worden. Men noemt het ook Ocimum, wegens deszelfs geurigen reuk, want ὄζειν in ’t Griex wel-rieken betekent. Welken naam dit Kruid meer dan eenig ander verdient. Zommigen menen, dat het Ocimum genaamt word, om dat het zoo gemakkelyk en schielyk groeit; want in drie dagen tyds, te rekenen, van den tyd dat het gezaait is, en zomwylen nog vroeger, schiet het op uit de aarde. Nogtans zyn’er die geloven, dat het een zoort van voedzel is, gemaakt van verscheide Graanen, nog groen zynde; het welk men als voeder van het Rundvee gebruikt. Basilicum word het genaamt wegens zyn aangename reuk, als of men zeggen wilde, een Koninglyke Bloem. Ook noemt men het ocimum citratum, om dat deszelfs reuk na die van een Citroen zweemt, veel eer, dan na die van Citrago, zynde een zoort van Melissen, gelyk zommigen gemeent hebben. Daar zyn vier zoorten van Basilicum; drie tamme, ende een wilde, genaamt Acinos. Onder de tamme zyn twee zoorten van breede bladen, maar de derde van kleine, wordende daarom Basilicum minus genaamt. Het gemeen Basicilum van breede bladen, groeit een elleboogs lengte, of de maat van anderhalve voet; zynde getakt, en hebbende bladen gelyk aan die van Glaskruid, dog veel kleiner. De bloessem is zomwylen wit, zomwylen naar violet trekkende; het Zaad is zwaart en zeer klein. Fernel voegt ze by zyn Siroop van Byvoet. Plaats. Men queekt Basilicum in de Hoven, en binnens Huis. Eigenschappen. Dit Plantgewas is waterlaatend, wind-breekend, en vervrolykend. Nogtans word het niet van allen even zeer geprezen; want daar zyn’er, die het verbieden inwendig te gebruiken, bewerende, dat het alteveel vuile Zappen heeft, en by gevolg schadelyk voor de Maag en Oogen is; ja zelfs, dat het dengenen, die het gebruiken, van hun Verstand berooft.
bastion de France. Zie barbarye.
been. Dit is het hardste deel van het ligchaam der Menschen en Dieren, gemaakt en bestaande uit een vergadering van op elkander gepakte vezelen. Het Been ontfangt zyn voedzel van ’t Bloed, dat door de Aderen derwaarts, gelyk tot alle andere deelen van ’t Ligchaam gevoert word. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om een Been week te maken.Neemt bevroren Aluin, smelt het in Water, en doet’er een weinig Roozenwater by, nevens een weinig fyne en doorgezifte Asch. Laat het Been of Ivoir vier en twintig uuren lang daarin weiken, wanneer het Been week zal worden. Laat het vervolgens in helder water kooken, en het zal tot zyn voorgaande staat wederkeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Geheim, om een Been week te doen worden.Zet Radyswortelen en Andoorn op Wynedik, en doet’er het Been in; zet het zamen onder Paardemist. Het Been zal zeer wit worden, als men het in Kalk-water kookt, en telkens afschuimt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Isabelle Cortese zegt, dat men om een Been week te maken, Kooperrood, en gemeen Zout, van elks zoo veel als nodig is, moet nemen; het zamen stampen, en distilleeren; voorts het water tot zyn gebruik bewaren. Zoo gy het nodig hebt, weikt het in dit water, en het zal zagt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een geheim, om Kleur aan een Been te geven.Neemt sterken Wyn-azyn, doet hem in een glas, en werpt’er het Been in. Doet’er een half pond Kooper, Vitriool, Aluin, zoo veel als nodig is, by; mengt het onder malkander, en laat het dus in zyn geheel een dag lang staan; laat het vervolgens kooken in een pot of ketel, waarin het Been is; doet’er een weinig Aluin by, en gy zult het een Kleur geven, die gy wilt. Men zegt, dat het Been in Zap van Eppe en Duizendblad week word. Een Been is aan vyf zoorten van Ziekten onderhevig, namentlyk de verstuiking, beenbreuk, verrotting, uitwassing, en knobbels. Waarvan de genezing aan een ervaren Heelmeester toevertrouwt word.
beeren-oor. In ’t Latyn, Auricula Ursi. Beschryving. Het is een Plantgewas, wiens bladen, spruitende uit de wortelen, zyn dik, zenuwagtig, ruig, en zeer zwemende naar die van het kruid Bornagie. De steel, groeijende uit het midden der bladen, is agt of negen duim hoog, en heeft boven aan den top blauwe bloemen, zittende op een blad, gefatzoeneerd als een rad, ende in vyf deelen gesplitst. De vrugt besluit binnen twee vakjes kleine hoekagtige graantjes; dezelve is eirond, ende een weinig grooter, als een Gerste-koorn. Plaats. De Beeren-Oor groet op het gebergte, by voorbeeld op het Alpische en Pyreneïsche Gebergte; ook op schaduwagtige en vogte plaatzen. Men teelt ze in de Hoven. Eigenschappen. Een Decoctum van deze plant gemaakt, heeft een openende kragt; men gebruikt het in geval van Graveel en Steen. De Spaanschen distilleren’er een water van, dat zy als een middel voor den Hoest gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Queeking van Beeren-Oor.De bloessem van deze Plante is zeer aangenaam, en komt in de Lente te voorschyn. De aangenaamste bloemen zyn de geschakerde, fluweele, glansige, de zoogenaamde Bizarre, de dubbele en driedubbele. Deze moet men verkiezen, als men ze aanqueeken wil. De Beeren-Oor spruit uit zaad, of van lootjes; dog zy moeten wel toebereide aarde hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Toebereiding der Aarde, om Beeren-oor te queeken.Men neemt Moestuin-Aarde, wel doorzift zynde, met Mest uit Tuinbedden, van elks even veel; en mengt het behoorlyk met malkander. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe het Zaad van Beeren-oor moet gezaait worden.Men zaait Beeren-oor in de mand September, in bakken vervult met Aarde, op de voornoemde wyze toebereid. Men moet dezelve aanstonts besproeijen, en in de schaduw zetten. Dit Zaad heeft ten minsten zes maanden nodig, om op te komen, ja zomtyds komt het niet op voor de Lente van het tweede Jaar. En het is hierom, dat men de looten nauwkeuriger moet afzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de looten van Beeren-oor moet afzetten, en wat daarby is in agt te nemen.Voor al eer men deze looten aflegt, moet men vier dingen in agt nemen. Als de Beeren-oor niet dan enkele looten heeft gemaakt, is het niet de pyne waard, dezelve af te leggen. Indien ze twee looten heeft gemaakt, het eene geschakert, maar het andere enkel, moet het geschakeerde bewaart, en het andere wechgeworpen worden. Zoo gy een loot wilt vernielen, plukt de bladen een voor een af. Dit gedaan zynde, zult gy iets in de gedaante van een klein hert ontdekken; snyd dat af, mits zorgdragende, dat gy het onderste van den stam, naast aan de wortel, niet beschadigt. Ingeval een Beeren-oor, verkooren als de beste, vele geschakeerde looten maakt, moet men ze niet afleggen, vooral eer de bloessem voorby is. Dan zult gy den voet of onderstam ontdekken, met den pot te bewegen en te schudden, ende de Aarde ’t onderste boven te keren, zynde nu tot stof gemaakt; verdeelt het vervolgens in zoo vele deelen, als’er looten zyn. Dog zoo de looten zig niet gemakkelyk scheiden, moet men ze met een Snoeimes afsnyden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de looten van Beeren-oor moet planten.De tyd, wanneer men deze looten afzet, is, als ze in haren bloessem staan. Alle looten zyn bekwaam, om afgezet te worden, als ze maar de minste wortel hebben. Legt ze derhalven in de toebereide Aarde, tot boven de wortel; zoo dat’er niet dan de bladen uitsteken. Weest niet karig in ’t besproeijen; en zet ze een maand lang in de schaduwe, overdekt zynde met Stroo, ingeval ze niet konnen verplaatst worden; gaande onderwylen met besproeijen voort. Geduurende de Vorst moet men zorge dragen, dat de Beeren-oor in een Stoof-kachel of andere warme plaats gezet worde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ziektens der Beeren-Oor.Het gebeurt zomwylen, dat dit Plantgewas de Verrotting onderhevig is; in welk geval de verrotte bladen moeten worden afgebroken, om het overige der Plante niet te beschadigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking nopens de Beeren-Oor.Daar zyn driederlei zoorten van Ben, waaronder de Beeren-Oor eene is. Deze drie zoorten van plantgewassen zyn verscheiden van Bloemen, en van Queekery. Men noemt ze Vroegtydige roode, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zomersche roode, en Witte. De vroegtydige bloeit zes weken voor die van den Zomer; zy is lootverwig, ter breedte van een Anjelier. Vroeg in September verplant zynde, maakt ze ontelbare Bloessem; zoo voorts de Plante nog voor den Winter heeft beginnen te groeijen, en geduurende de Droogte is besproeit. De Zomersche Ben, dus genaamt, om dat ze in ’t heetste van de Zomer bloeit, is aan de voorgaande byna gelyk, dog een weinig meer helderrood, en breeder; ook vat ze zoo dra geen wortel, zoo ze niet aanstonts na het verplanten is besproeit, tot dat ze wortel heeft gevat. Zy moet half bedekt worden ter oorzake van de Zon. Het is beter, ze te verplanten voor de Winter, als in de Lente; want ze vat eer wortel, en draagt meer bloessem. De Witte overtreft de twee andere zoorten, blyvende van het einde der maand Mey tot het einde van de Herfst in den bloessem. Beter nogtans is ’t dezelve in September te besnoeijen, en’er alle steelen, die uitgebloeit hebben, af te snyden; maar in het snoeijen moet men agt geven, dat ze dikwils kleine grasjes, gelyk takjes maken, die men drie duimbreed lager moet afsnyden, of afplukken, of eindelyk ter plaatze, alwaar de Koude zoo ligtelyk niet doordringt. Zy blyft verscheide jaren lang, ingeval ze niet verzet, of’er iets al te naby geplant word, waardoor ze verstikken kan. Om geen gevaar te loopen van ze te verliezen, moet men jaarlyks de bovenste grasjes daaraf plukken, zonder nogtans de wortel te quetzen; en die wederom verplanten, gelyk men de andere doet. Alle drie zoorten hebben niet graag Zon; en men kan ze tusschen de Tulpe-bollen zetten, ter distantie van vier duim; het welk een fraai vierkant van een Bloemperk maakt.
beet, in ’t Latyn Beta, in ’t Frans Poirée, is een Kruid of Plant, waarvan men twee zoorten telt, de witte en de roode Beet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de witte Beet.Uit de wortel komen groote, gladde, groene, witachtige, zomwylen bruin-groene bladen; in welker midden een stam opschiet met vele takken, die boven aan kleine roodagtige Bloemen krygen, waaruit een ronde Vrugt groeit, inhebbende twee of drie lang- en roodagtige Korlen. De wortel is lang en houtagtig, en niet dikker dan een pink. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortplanting van de witte Beet.Deze Plant komt voort uit het zaad, dat men in de maand Maart zaait. Men verplant ze, als de Planten zes bladen hebben, na alvorens de Aarde wel bearbeid en gemest te hebben. Men zaait de Beet den ganschen Zomer door, om ze altoos jong en teder te hebben, voor de Soepen of in gehakt Vleesch. Zoo men ze in ’t laatst van Augustus nog heeft, laat men ze den Winter over staan, om ze in de Lente te verplanten, en’er Kaarden van te winnen. Men is gewoon de Beet op bedden te zetten, ten minsten twee voet van den anderen. Dezelve tusschen-wydte moet’er wezen ten aanzien van de ryen, daar ze in staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kaarden van witte Beet.Wil men hebben, dat de Beet schoone Kaarden voortbrenge, zoo moet men ze zorgvuldig omspitten en wieden, ook sterk begieten, vooral in groote Hitte. Zoo men de kaarden wil snyden, moet men het blad een weinig ter zyde trekken, om den stam niet te kwetzen, die de andere nog moet voeden. De beste Kaarden zyn, waaraan het blad blond is; de groene deugen niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Zaad van witte Beet.Om’er Zaad van te trekken, moet men de witste in de hoogte laten schieten, zonder een blad af te plukken. Die dan om hoog schieten, worden aan palen vast gebonden, dat ze de Wind niet beschadige en breke. Men hoeft maar twee Stalplanten, om een groote menigte Zaad te winnen, dat men inzamelt, als het ter degen droog en ryp is. Het tweede zoort van Beet is weder in twee mindere verdeelt; waarvan het eerste van de witte Beet niet verschilt, dan dat de koleur roodagtig it. Het andere zoort noemt men Beet-wortel, roode Peen, of Kroot. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de BEET-WORTEL.Hare bladen zyn kleinder en rooder, dan van de voorschreve Beet. De wortel, die heel dik is, gelykt naar witte of geele Peen, en heeft een zap zoo rood als Bloed. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortplanting der Beet-wortel.Zy komt enkel uit het zaad voort, en word zelden verplant. Men zaait ze in de maand Maart in ’t open Veld, of langs de kanten van beddens, eenige voeten van elkanderen, en vry duntjes. Of zoo ze te dicht op komen, dunt men ze, anders worden ze niet schoon nog groot. Zy begeren een fyne, wel omgespitte en gemeste Aarde. Die rood zyn van vleesch, zyn de beste, en de drooge bladen daarvan zyn mede rood. Zy zyn niet dan op ’t einde van Herfst en den ganschen Winter door, goed om te eten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van ’t Zaad der Beet-wortel.Om’er Zaad van te winnen, zoo verplant men’er eenige van ’t voorige Jaar in Maart, die men voor ’t bevriezen heeft bewaart. Het zaad word in Augustus en September verzamelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verfzel van de Beet-wortel.Het Verfzel word veel gebruikt, om den Wyn, Jenever, en andere gebrande Wateren een roode koleur te geven, en ten dien einde doet men de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wortelen aan schyven gesneden in een ketel met half-ziedend water; en als het maar weinig gekookt heeft, zet men de ketel van ’t Vuur, laat het een Dag en Nagt staan. Neemt’er vervolgens de wortelen uit, en maakt met het water al rood, wat men wil, ’t zy Wyn of ander vocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wyze om de Beet-wortel toe te bereiden.Men moet ze eerst gaar maken, ’t zy in water, of wel in de oven, of onder heete assche. Dat gedaan zynde, doet men’er het vlies af en snytze in schyven, om ze met olie van Olyven, Azyn en Zout te eten. Of men fruit ze met Boter in een pannetje, en doet’er een Ajuyn bij in schyfjes gesneden, die men’er nog wat onder laat stoven, om ze dus op te dissen, na ze met wat Peper, Zout en Azyn besprengt te hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschap der Beet-wortel.Zy verdunnen en verzagten, helpen de Maag aan ’t verduwen, reinigen het Bloed, en ontlossen den Buik; dit is hare uitwerking, als men ze eet. Maar het zap van de witte Beet door de Neus ingesnoven met een Snuitarzeny, dient om het snot in de Neus los te maken, om te doen niezen en de Herssenen te ontlasten.
begieten. Zie besproeijen.
bekkeneel. Het Bekkeneel van een Mensch is een goed Genees-middel voor verouderde Gezweren. Neemt het stof van een Bekkeneel, en bedekt’er een Wonde of een Ettergezweer mede, en gy zult vinden, dat het van een goede uitwerking is.
belleverdure. Deze Plant is enkel groen. Men noemt ze ook Bellevuë, om dat ze zeer aangenaam en verkwikkelyk voor ’t gezigt is. Zy staat zeer fraai in een pot, en groeit ter lengte van derdehalve voet. Daar is geen grooter cieraad voor de Tuinen. Men kan ze planten en verplanten, zoo als men wil. Zy is in ’t byzonder goed voor Wandelgangen en Bloemperken. Dus den ganschen Zomer den Hof hebbende verciert, begint ze te verwelken en geel te worden; als wanneer het tyd is, om het zaad daarvan in te zamelen, dat zig onder de drooge bladen mengt, en in menigte voortkomt, zynde klein en smal, van kleur, gelyk Aarde. De overgebleve ryskens zyn bekaam tot Kamer-beezemen. Deze Plante groeit overal, als ze maar een goede Grond, en Zon heeft.
bel-roos. Zie roos.
benzoin. Dit is een Harsagtig, en zeer welriekend Gom, dat van zommigen onder de Speceryen getelt word. Het zypelt door insnyding uit een dikke, fraaje, getakte Boom in de Indien, Siam en Sumatra. Ook vind men het veel in ’t Koningryk van Lao, alwaar vele Bosschen van dit Hout zyn. Dit Hout is zeer hard. De Boom zelve zweemt zeer naar een Amandelboom; dog de bladen zyn veel langer, en aan de toppen rond, gelyk die van een Citroenboom, hoewel enigzins kleinder, en niet zoo groen. Zommigen hebben verkeerdelyk gemeent, dat de Benzoin onder de verscheide zoorten van basten is, wordende gemaakt uit een zeker olie, die de hitte der Zon verdikt. Men brengt ons twee zoorten van Benzoin in Europa, de eene bestaande in Droppelen, de andere in Klompen of groote stukken. De opregte Benzoin in droppelen, die zeldzaam is, en waarvan het gevolg van het Siamsche Gezandschap een menigte in Vrankryk bragt, is goudgeel van buiten, maar wit van binnen; met kleine witte en roode aderen, broos, en zonder smaak, maar van een zeer welriekende Reuk; zynde zeer verscheiden van die Benzoin in droppelen, welke gemeenlyk hier te Lande verkogt word, als zynde helder en doorschynend, roodagtig van kleur, doorzaait met witte vlekjes, gelyk gespleete Amandelen; waar van daan de naame van Benzoinum Amygdaloides; zynde voorts zeer aangenaam van Reuk, en zoet van Smaak. Daar is nog een tweede zoort by de Drogisten, zynde zuiver, glinsterend, broos, harsagtig, grys van kleur, tusschen geel en rood, vol witte vlekjes, gelyk het voornoemde zoort, en zeer welriekend. De zwarte, en zonder reuk zynde, word afgekeurt. Dog deze zoort van Benzoin kan ligtelyk door verscheide onder elkander gesmolte Gommen vervalscht worden. De Benzoin in droppelen word boven de andere gestelt. Maar aangezien ze zeldzaam is, neemt men in hunne plaats de even gemelde. Deze laatste zoort word van de Inwoonderen van Sumatra genaamt Benzoin van Boninas. De eerste zoort, genaamt Amygdaloides, is de beste. Deze moet ligt-rood, zuiver, helder, en aangenaam van reuk zyn, makende gebrand zynde een damp gelyk de Aloë maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschappen van Benzoin.Zy opent en verdunt; zy wederstaat het fenyn, versterkt de Herssenen, het Hert, en de Lyfmoeder. Zy is een genees-middel der Long-gezweren, voor Aamborstigheid; zy neemt de Sproeten uit het Aangezigt wech; geneest de Kanker, en maakt de Lugt welriekend. Tot stof vergruist zynde word ze als Snuftabak gebruikt, om niezen te verwekken. Met een woord het word zoo inwendig als uitwendig voor alle ongemakken van ’t hoofd gebruikt. Men moet aanmerken, dat de bloessem van Benzoin goed is voor Aamborstigheid. De Reukmengers gebruiken ze tot Reukballetjes, en alle aangename Geuren. Men trekt van de Benzoin een olie, dienende in plaats van een Balzem voor de wonden.
bernsteen. Zie amber.
bernagie. Zie ossetong.
beroerte. Is eene beroving van de dierlyke, natuurlyke en Levens-Kragten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het is zonder tegenspraak de hevigste en gevaarlykste van alle Ziektens, alzoo ze met eenen slag wechneemt het gevoel en beweging, ofte ook wel het Leven zelf. Ze word verdeelt in de stoffelyke en onstoffelyke. Stoffelyk is ze, als ze veroorzaakt word door het Bloed of Slym, of dus genaamde zwarte Gal, of door Winden, of door overloopende Gal; dog de eerstgenoemde oorzaken zyn wel de gemeenste, en de andere vallen zeldzamer voor. Het beledigde deel zyn de Herssenen, uit welke de Zenuwen haren oorspronk hebben, en de doorstraling van het Zenuwzap, tot het gevoel en beweging der Leden nodig, belet word. Onstoffelyk is ze, als de vaten der Levens-geesten door eene andere inwendige gesteltheid dusdanig verstopt worden, dat ze in haren omloop gestuit worden, ofte niet naar het Hart kunnen toevloeijen; ofte als de Bloed-aderen of Slag-aderen der Herssenen zodanig verstopt en opgespannen zyn, dat zy de herssenen drukkende, deze doorstraling der zoogenaamde Levens-geesten of Zenuw-zappen stuiten. Zoo dat de oorspronk van deze in het Hart gestelt word. Vorders word de Beroerte verdeelt in de zware, kleine, en middelmatige. In de zwaarste voelt men altoos geen Pols, ziet geene Ademhaling, bemerkt geen gevoel nog eenige beweging. In de kleine is de Ademhaling kort en zagt, de Pols heel zwak, en het Voedzel word gemakkelyk doorgezwolgen. In de middelmatige is de Ademhaling bezwaart, en afgebroken, en de Lyder snorkt als iemand die in eenen diepen Slaap ligt; dog is de ronking dikwils zoo hevig als of hy verstikken wilde, en van de groote persing der spieren van de Borst, komt’er schuim uit den Mond, en al wat men ingeeft, komt ter Neus weder uit. De voorboden van Beroerte zyn eene schielyke en groote Hoofdpyn, opzwelling der aderen aan de Keel, flikkerende of schemerende Oogen, Handen en Voeten, koud met klapper-tanden en trekking door alle leden des Ligchaams, groenagtig of zwartagtig Water, en het geen zig daarin op de grond zet als stuivend Meel, dat heel dun uitstuift. Als de zwaarste Beroerte iemand overvalt, is zy zoo hevig, dat hy ter neder stort, zonder het te voren te merken, en aanstonts den geest geeft. Maar als men in de kleine Beroerte staat te vervallen, begint men in ’t gemeen een grooten schreeuw te geven, en daarop volgen diepe Zuchten, als of men stond te stikken; en dan is men aanstonds wech, zonder gevoel of beweging, vervolgens komt het bruisch voor den Mond. De tekens van de bloedige of uit het Bloed ontstaande Beroerte (apoplexia sanguinea) zyn: Een rood Aangezigt en Oogen, dewelke allengskens door het afnemen der natuurlyke Warmte in eene groenagtige en daarna zwarte koleur veranderen. Ook zyn de aderen onder de Tong, die van de Keel en Voorhoofd, gespannen. Deze zoort komt de Menschen meest over, als ze verzuimt hebben zig te doen laten op den tyd, die ze gewoon waren; en te meer, zoo ze ondertusschen vele al te voedzame en te veel Bloed-makende Kost gegeten hebben. De tekens van de slymerige Beroerte zyn eene witte of bleke koleur, druipende leep-Ogen, eene altyt snotterige Neus; zoo dat ze zig geduurig moeten snuiten, en insgelyks veel spuwen, altyd slapen, een lui leven leiden, en veel vogte Kost eten; vele hebben een dik en zwaar Hoofd, eenen korten Hals, en zyn onderhevig aan Flauwens, die hen dikwils overkomen. Die van de zwarte Gal (of Melankoly), zyn van eene donkere koleur; het Ligchaam is droog en hard, hardlyvig, met onderscheid van Sexe, Ouderdom, Beroep, Landstreek en Levenswyze. De Beroerte die van eene verzweering in de Herssenen komt, voert met zig het toeval van eene sterke gedurige Koorts, zonder eenige tusschenpozing, en daar men niet van opkomt. De oude Luiden, die veel aan Draijingen of Duizelingen onderhevig zyn, sterven in ’t gemeen aan eene Beroerte. Als het Water van den Lyder in de Beroerte heel rood is, het is een dodelyk teken. De Kinderen, welke binnen de zeven jaren zynde van de Beroerte aangetast worden, sterven zelden daaraan; alzoo hare warmte in ’t gemeen sterk genoeg bevonden word, om den slym te verteeren, warvan ze veroorzaakt word. Van de zeven tot veertig jaren zyn de Menschen weinig aan de Beroerte onderhevig; maar van veertig tot zestig zyn’er vele aan onderworpen. Ook staat aantemerken, dat’er verscheide uiterlyke toevallen zyn, die de Beroerte kunnen veroorzaken; by voorbeeld, de dampen van eenig metaal, die van doove koolen, insgelyks die van de nieuwe Wyn, die nog niet klaar of gekookt is; als mede de overdaad in Wyn, Brandewyn, Bier of andere sterke Dranken, ofte ook eene buitensporige Blydschap, en onverwagte droevige lyding of schielyke Schrik, of overhevige Gramschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor de Beroerte.Om zig te wagten voor de Beroerte van Bloedrykheid voortkomende, moet men zig drie of vier maal in ’t Jaar doen Aderlaten, by ’t vernieuwen van de Maan, (op welke omstandigheid anderen echter niet letten, om dat de ondervinding leert, dat de Maanwisseling weinig verschil in het Aderlaten maakt;) dog kan men het wel meer dan vier maal in ’t Jaar doen, als men bevind, dat het Bloed de overhand krygt. Die geenen, wien de Speen of andere gewoone Bloedvloyjing gestremt is, moeten zig zoo dikwils op den Voet doen laten, als zy’er verlichting van bevinden; en zullen eene Buikzuivering nemen, het zy van Manna, of purgerende Ziroop, van Rozen, of pillen van Aloë, of van Angelica, die ze ’s avonds voor den eeten, of by het slapen gaan nemen, en de maat of gewigt daarvan verzwaren of verminderen, maar hunne natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hard of zagt is om te bewegen. Daarby moeten ze egter geen andere dan lugtige kost gebruiken, die weinig Voedzel inheeft en weinig Bloed maakt: vooral niet te veel of geen zwaren wyn drinken, zonder hem met water te vermengen. Want het is aanmerkelyk, dat die in dit zoort van Beroerte vervallen, zelden daarvan opkomen; daarom is het goed, dat men ze voorkome. Die van de slymige Beroerte gedreigt worden, moeten dikwils vasten, ook niet anders dan Spyze van weinig voedzel eten, en eerder dat gebraden, dan dat gezoden is; zy mogen wel een matig glas Wyn drinken, dog de witte zal haar wel zoo dienstig zyn als de roode. Zy moeten zig sterk bewegen, weinig slapen, en om kort te gaan, zy moeten alles doen, wat wy in de hoofdpyn van kouden slym voortkomende voorgeschreven hebben, Aan de Melancholyken moet men eene tegenstrydige Levenswyze voorschryven, dan aan de voorgaande; men moet ze drie of viermaal in ’t Jaar doen laten, en insgelyks purgeren, met Senaasbladeren, Rhabarber of Agaricum, gelyk voorgeschreven is in de Hoofdpyn, ontstaande uit Melancholy (of zwarte Gal.) Aangaande de geene, die de Beroerte gekregen hebben, door den damp van eenig Metaal of Kolen, of door te veel Most drinken; deze behoeft men niet te doen laten, men zal hen maar drie of vier lepels Brandewyn laten innemen, en hen het hoofd, de ooren en den slaap van ’t Hoofd daarmede stryken; en hen wat poejer van Betonie in de Neus blazen, of van Kattekruid, Peper, of Gember; ook mag men hen wel een Braak-middel geven. Twee of drie uuren daarna mag men hen een glas wyn te drinken geven, daar men wat Notemuskaat, Kaneel, en Zuiker in te trekken heeft gezet. Als de Beroerte komt van de overdaad van wyn of anderen drank, zoo is het gereedste middel de Braking, en dat men ze dikwils Soepen geeft daar veel zuring, zalade, porcelyn, zuur druiven-nat, limoen, citroen, of oranje-zap ingedaan is; of men laat ze Cidder drinken, of limonade, of gerste-water, op schoon pomp-water, daar men vier of vyf druppels geest van zwavel ingedropen heeft, of geest van vitriool, ofte een vierde deel loots gebrande wynsteen, (Cremor tartari) tot een poejer gemaakt. Indien de Beroerte van overmatige Blydschap ontstaat, of van een schielyke droevige boodschap, of van gramschap en diergelyke toevallen, zal men deze te hulp komen naar mate van den Ouderdom, temperament en onderscheid der kunne, het zy door de aderlating op den arm of voet, of eenig hartsterkend middel, als Theriakel, Rossoli, conserv van Hyacinten, Spaanschen Wyn, en door eene wyze voorzorg van ze op een anderen tyd voor te komen. Die van eene hevige Beroerte worden aangetast, sterven in het nedervallen. Maar de geenen die in eene kleine of middelmatige Beroerte vallen, moet men op eenen stoel zetten, en het Hoofd zoo hoog overeind houden als men kan, dan wat Zout in den Mond doen, ter zelver tyd de Aderen aan beide Armen openen, vorders eene Spaansche Vlieg agter elk Oor leggen, maar geene Koppen zetten, om dat zy de adem-haling benaauwen; men kan hen ook een Klisteer zetten, van een afkooksel van Salie, Betonie, Majoraan, Wynruit, Duizent gulde kruid, eene handvol witte Nieswortel; in elke klisteer doe men smelten eene once Benedictum, twee oncen merkurialen Honing, en zoo veel Braakwyn. Ofte in plaats van alle deze Kruiden kan men een loot Senaasbladen koken, een loot Agaricum, met een half loot Koloquinten, en als ze opgekookt zyn, daarin doen smelten een half loot Aloë, twee kleine worpen Zout, of een half loot Armoniac zout, Sal gemma, met een half loot Ossen gal, als die te krygen is; zoo niet, neemt men een bekwaam zout in derzelver plaats. Neemt poejer van Aloë, poejer van zwarte en witte nieswortel, van elks een half vierdendeel loot, poejer van Koloquinten vyf of zes grein, en mengt de voornoemde poejers met twee oncen wel gekookten honing. Heeft men de gezegde middelen zoo vaardig niet by de hand, men mag in die tusschentyd vast Klisteeren geven van Pis met twee of drie worpen Zout, daarenboven kan men’er ook wat van doen innemen met een weinig Olie. Nog kan men op den Buik leggen wat poejer van witte Nieswortel met wat honing gemengt. Men zal het Hoofd afscheeren en het met een Servet wryven, die men indoopt in een kookzel van Salie, Lauwrier, Rosmaryn, Thym, en Wynruit. Deze kruiden mogen droog of groen zyn, het is evenveel. Insgelyks moet men wat van dit kookzel zien in de Neus te krygen, zoo niet, wat van poejer van Ciclamen, dat is wortel van Hondsgras, of piretrum, anders Bertram genaamt, of Nieskruid, of Euphorbium, of Peper, ofte de Neusgaten wryven met sterken Brandewyn, daar wat Mostert-zaad ingewreven is. Terwyl men deze middelen in ’t werk stelt, moet men twee oncen Braak-wyn ingeven, ofte vyf of zes grein Tartarus emeticus, of agt grein gebranden Vitriool met een paar lepels Vleeschnat gemengt. De ondervinding heeft geleert, dat, als men eene heete Vuurpan, of Bedpan digt over ’t hoofd van den Lyder houd, zoo dat de haairen daarvan schroejen, zulks van eene wonderlyke uitwerking is; ofte op de kruin van ’t hoofd een Kop gezet, midden op de naad van ’t Bekkeneel, is byna van dezelve uitwerking. Daarenboven kan men de braking bevorderen met een half glas Zap van Porcelyn, of kookzel van Radyzen, met anderhalf vierdendeel loot zout daarby te doen, ofte eene Veder in Lynolie, in Narcissen- of Lelien olie te stryken, en die in den hals te steken. Zou de Lyder na het gebruik van alle deze middelen egter niet aan ’t niezen raakt, en gedurig afgaat, het is een teken dat hy’er niet van opkomen zal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ander Middel voor dit Kwaad.Neemt zeven of acht druppels Essentie van Rosmaryn in een glas goeden Wyn. Let, dat de Zieke moet overend zitten, en dat men hem de Maag moet wryven, om het middel wel te doen doordringen; gelukt het in de eerste reis niet, het zal in de tweede niet missen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ander Middel tegens de Beroerte.Doet eene goede handvol zout smelten in een glas Azyn. Als het gesmolten is, zoo laat het door een doek lopen, om de onreinigheid daaraf te krygen; laat de Zieke dezen Azyn in eene, twee, of drie reizen innemen, zoo zal hy kort daarna overgeven en een weinig tot zig zelven komen. Eene poze na de braking moet men hem doen laten, het een of ander purgerend Klisteer zetten, en hem in allerhande manieren kwellen met allerhand bewegingen, om hem het slapen te beletten, tot dat hy zig ganschelyk afgemat en verzwakt bevind, en eene Koorts krygt. Deze beweging moet men hervatten, als de Koorts ophoud, invoegen hy de Koorts ten minsten vier en twintig uuren hebbe zonder te slapen; waarna men hem in rust mag laten, om te kunnen slapen. Als het toeval grooten haast vereischt, moet men den Patient de Tanden met eenen lepel opbreken, hem den Mond vol grof Zout stoppen, en ten eersten doen Aderlaten. Zoo dra de Lyder het Zout gevoelt, werpt hy eene menigte taaje slym uit, die het zout hem in den Mond trekt, en ’t welk hem door zyne prikkeling wakker maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ander Middel.Het Eau de la Reine, van een vierdendeel loot, tot een half loot toe genomen, ofte overgehaalde Brandewyn, van een vierdendeel loot, tot drie vierdendeel toe, verlicht mede veel. Insgelyks de Braakwyn van eene halve once, tot twee en een halve toe; ofte tartarus emeticus solubilis, van vier tot vyftien grein. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Nog voor ’t zelfde.Geef wat Essentie van Rosmaryn in Brandewyn, een half roemertje van elks; (of liever maar tien, of twaalf druppels Extract van Rosmaryn, met een heelen lepel overgehaalde Brandewyn;) vervolgens geef een Braakmiddel in Zaly-water of eenig ander gevoeglyk vogt; zoo’er eene Koorts op volgt, het is een goed teken; men kan het Braakmiddel twee of drie malen herhalen, en men mag ook wel het sterkste Zweetmiddel in een half maat Zaly-water geven, om de Lammigheid voor te komen, en dan moet men den Patient wel toedekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander.Insgelyks is de geest van Zalie een groot geheim voor deze kwaal, en het Hoofd te koppen is mede zeer dienstig. Als mede een Pikpleister over het gansche hoofd gelegt, zoo dat het zelfs de Ooren mede bedekke, is ook wonderbaarlyk goed. Insgelyks, trekt Tabak met geest van Wyn, en geef’er drie gros van met Rozen honing aan den Zieken, hy zal eene kragt van Water en Slym lossen, en genezen; maar men moet dit twee of drie maal herhalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om zig te bewaren voor de Beroerte, als men daarmede gedreigt word.Vult een dun en fyn linnen doekje met gemeen zout, bewind den Hals daarmede eer gy te bedde gaat, en doet dat alle Avond. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ander middel, om zig te bewaren.Neemt drie groote Vygen, heel klein gehakt, doet’er witte mostaart by, en het zaad van Kattekruid, van elks twee lepels, mengt alles zamen in een vyzel met eenen lepel vol van ’t een of ’t ander gebrand Water, van Lavendel, Lelien van den Dale, en eene halve once Violen-zap. Daarvan neemt men alle morgens de groote van eene Okker-noot. Het aanhoudende gebruik van Elixir proprietatis geneest de Beroerte, Lammigheid en Uitteering. (Dog die met Bloedvloeijingen gekwelt zyn, kunnen deze Elixir niet wel verdragen, alzoo het langduurig gebruik der zelver de Speen verwekt.) | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ander middel, om ze voor te komen.Neemt een pint witten Wyn, brandewyn een half pint, versche Melisse in Juny opgedaan, hakt’er drie handvol van kort, drooge citroen schil tot een poejer gemaakt eene once; Kruidnagelen, kaneel, elks een halve once. Alles gestoten en vier en twintig uuren laten trekken; dan overgehaalt door een koelvat, en’er maar een half pint van getrokken; als iemand dan het hoofd zwaar word, eenen lepel vol daarvan genomen.
bertrams-wortel. Deze Plante zweemt zeer naar Venkel, dog heeft in de Geneeskunde weinig gebruik, als enkel de wortel, die op de Tong dus byt, als of ze brandende was. Door het zelve middel trekt ze veel slym en vogt uit de Herssenen. Waarom het een beproefd middel is voor die genen, die in gevaar van een Beroerte zyn. Ook is het een goed genees-middel voor Tandpyn, en allerlei Zinkingen. Vooral is het kragtig tegen de vallende Ziekte, als het tot stof gemalen, en met een weinig honing gemengt is. De dosis zyn vyftien grein teffens.
beschuit. Zie tweebak.
besproeijen. Zie ook het woort Gieter. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene Regels van ’t besproeijen.Wanneer de Planten, die ’s Winters in een stoof of Orangery staan, noodig hebben begoten te worden, moet dat zagtjes geschieden, twee uuren na Zonnen ondergang. Men moet nooit de Plant nat maken. Men doet niet kwalyk, als men zig ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
genoegt met het onderste van de pot, omtrent drie vingeren diep in ’t water te zetten. In den Zomer begiet men de Planten ’s Avonts, en nooit, zeggen zommigen, ’s Morgens, uit vreze, dat de overgroote hitte het water niet al te warm, en de Planten slap make. Egter begieten de Tuinders om Parys hunne Peul-vrugten den helen dag door, en bevinden’er zig niet kwalyk by. De Heer de la Quintirice verbied, ooit warm of lauw Water te gebruiken tot het begieten. Hy geeft voor, door de ervaring geleert te hebben, dat zulk Water schadelyk (ja doodelyk) is voor alle zoorten van Planten. Even wel zyn’er nieuwsgierigen, die’er zig vryelyk van bedienen.
betel. Dit is een Oost-Indisch Plantgewas, makende lange takken, gelyk onze Klimop, en die zig overal omslingeren, het zy de naast aan staande Boomen, het zy staaken, die’er by geplant worden, om’er zig aan vast te houden. De bladen zyn gelyk die van een Citroenboom, dog veel langer, en aan ’t einde boven smaller; hebben verscheide aderen of ribben, van onderen tot boven in de lengte. Zy zyn bitter van smaak, en vol roode Zap, zynde naar ’t zeggen der Oosterlingen, hertsterkende, ende goed voor de Tanden; voorts om een aangenaamen adem te maken. De Vrugt heeft de gedaante van een Haagdisse-staart, twee duim breed lang, bestaande uit twee langwerpig ronde basten, als een Koord in malkander gevlogten, van een kruidigen smaak, en zeer welriekend. Deze Plante groeit in Malacca omtrent de Zee. De Koophandel, die met de bladen van de Betel gedreven word, is aanzienlyk, en word zelfs van de grootste Kooplieden gedreven, byna door het gehele Oosten, alwaar het gebruik zoo gemeen is, dat grooten en kleinen, ryken en armen zelden zonder Betel-bladen in hunne Doozen gevonden worden. Zy bieden ze elkander aan, als de een den anderen ontmoet. Deze plegtigheid vind men niet alleen by Mannen, maar ook by Vrouwen, als ze malkander nodigen. Ja, men neemt het als een versmaadheid op, of zoo het iemand niet aanbied, of zoo een ander het weigert. Het gene dezen Handel gemakkelyk maakt, is, dat de Betel-bladen een geruimen tyd onbeschadigt konnen blyven. Deze Bladen verdunnen den slym der Herssenen, en versterken de Maag; ook maken ze het Tandvleesch gezond en vast. De Indianen mengen ze met Areca, Cardamom en Kruidnagelen, of met Oester-schulpen tot stof gemalen, om een zuiver Mond te hebben. Dog onder het kouwen spuwen ze ’t eerste zap uit, zynde zoo rood, als Bloed. De Betel is goed en gezond, matig zynde gebruikt. Dog de meeste Indianen maken’er een misbruik van, want zy hebben ze altyd in de mond, zelfs slapende, waardoor hunne Tanden zoo zwart worden, als een Koole.
betonie. In ’t Latyn Betonica of Vetonica. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de Betonie.Zy maakt een dunne steel, en vierkant, ter hogte van een elleboog, en zomwylen hooger. De bladen zyn gelyk die van een Eikeboom; zynde zagt, welriekend, en rondom gekartelt. Naast aan de wortel zitten de grootste. Zy schiet hare wortels in de gedaante van Aairen, op den top van de steel, gelyk de Satury. Men droogt de bladen tot zyn gebruik. De wortelen zyn gelyk die van Nieskruid. Plaats. De Betonie groeit op de Weiden, Heuvelen, en vogtige plaatzen, die beschaduwt zyn. Zy bloeit in Juny en July. Eigenschappen. De kragten der Betonie zyn wonderlyk in byna alle voorvallende inwendige Ligchaams ongemakken, en op allerlei wyze zonder onderscheid gebruikt. Zy is een middel voor vergift, geelzugt, vallende Ziekte, Beroertheid, en Jigt. Een weinig Betonie in witte Wyn gedaan neemt de pyn der Nieren wech. De bladen gestampt, en als een Pap opgelegt, genezen schielyk de Hoofd-wonden. Deze bladen met Varkensreuzel by wyze van een Pap gemengt, doen de Bloedzweeren en andere gezwellen etter dragen. Diezelve bladen gestampt met een weinig Zout, genezen diepe wonden, en de Kanker.
bever. Dit is een halfslagtig Dier, dat zoo wel in ’t Water, als op de Aarde leeft. Van het uiterste van zyn bek tot aan zyn dye gelykt hy zeer naar een Rot. Zyne voorste pooten zyn zeer kort. Met deze houd hy vast, het geen hy knabbelt, gelyk de Eykhoorntjes. Van de dye tot aan den staart schynt hy gelyk een Water-vogel. De agterste pooten zyn lang, en met een vlies tusschen de klauwen, gelyk die der Ganzen of Endten. Zyn staart is plat, hoewel zeer dik, eyrond, geschubd, en vol vet. Hy gebruikt en pooten en staart om te zwemmen. Men mag met waarheid zeggen, dat een Bever half Visch en half Vleesch is, diestemeer, om dat hy niet lang in ’t Water kan zyn, zonder adem te halen, en dat hy zyn staart geduurig in ’t Water moet houden. Zyn haair is tweederlei; lang en kort. Men gebruikt het, om Hoeden te maken, die daarvan daan den name van Kastooren dragen. Dit Dier is zeer schrander, bouwt zyn hutken van twee of drie verdiepingen op het Water. Het hakt met zyne tanden dikke Boomen af, maar met de pooten beslaat het de Aarde en Klei; zyn staart dient hem tot een troffel, klopper, en bak, om Kalk na te slepen. Het Mannetje kan bezwaarlyk van het Wyfje onderscheiden worden, om dat de teelleden in de lies verborgen zyn; en zy beide maar eene opening hebben, om zig zoo wel van pis als van drek te ontlasten. Het Wyfken heeft ondertusschen vier borsten. De Zakjes vast aan het Os Pubis of schaambeen, besluiten het Castoreum zoo wel by de Wyfkens als Mannetjes. Men vind dit Dier meest in Duitschland en Polen, langs de Elbe en andere Rivieren. Ook zegt men, dat ze in ’t Vransche Landschap Oise aan de Stranden, en aan de Rivieren Isere en Rhone gevonden worden. Nogtans vind men ze meest in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Canada; alwaar ze op de Rivieren een zoort van huisjes bouwen, en gelyk als een Republyk maken.
beukenboom. Beschyving. Deze Boom is groot, hebbende hard en wit houd. De bast is aschgrauw, digt en helder. De bladen zyn klein, donker en zagt in ’t aanraken; voorts gelyk die aan een Jokboom, anders Booghouteboom genaamt, dog vaster. De bloessem zit in klokjes, zynde boven gelyk als afgesneden, en digt op een in een bast gepakt. De Vrugt is van een driehoekige gedaante, bedekt met een dunne schil, en hebbende de kleur van een Castanje. Zy groeit van de voornoemde basten afgezondert, en heeft rondom scherpe punten. Zy behelst twee zoorten van Nootjes, waarvan de pit zeer aangenaam van smaak is, hoewel eenigzins zamen trekkende. Deze vrugt word een Eikel of Aker genaamt. Plaats. Deze Boom groeit op ’t Veld, in Bosschen, en op bergagtige en eenigzins vogte plaatzen. Hy bloeit in April en Mey. Eigenschappen. De bladen van den Beukenboom zyn ververschende en zamentrekkende. Men gebruikt ze in een Gorgel-drank, voor ongemakken in de Keel en Mond. Het afkookzel dezer bladen, als ze teder zyn, stremt den Buikloop. De bladen gekaauwt zynde, genezen het Tandvleesch en Lippen. Als ze gestampt worden, zyn ze een genees-middel voor verstramde Leden en ontsteeking, als zy’er op gelegt worden. Het zaad is goed voor de ongemakken der Nieren, en bevordert het afzetten van ’t Gruis, dat men in ’t wateren loost, en van den Steen. In den tyd van Hongersnood maakt men’er Brood van. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruik van den Beukeboom.Deze Boom is zeer aangenaam, en word verkooren tot Bosschen en Alleeën; ook tot Palissaden; wegens de aangenaamheid van zyn blad, dat zeer helder is, en tot een cieraad verstrekt. Ondertusschen is het zeer voor Kevers en Rupzen bloot gestelt. Men vind van dit zoort van Boomen genoeg in de bosschen. Dog wil iemand een entery van Beukeboomen aanleggen, moet hy zig van het zaad voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Queekery der Beukeboomen.De Beukeboomen zyn van die natuur, dat ze, om dus te spreken, allerlei grond beminnen, mits dezelve wel bearbeid is. Wil men’er een entery van maken, men heeft niets meer in agt te nemen, als omtrent ’t Land, alwaar men Eikeboomen wil aanqueeken. Wat de Eikelen aangaat, deze moeten in het zelfde Jaar worden uitgezogt, in welke ze gegroeit zyn; alzoo de oude van weinig nuttigheid zyn. Men zaait ze in Maart, gelyk de Eikels van Eikeboomen; en zoo men ze den gehelen Winter in manden legt, zullen ze vroeger opkomen. Als de Beukenboom nu sterk geworden is, moet men’er niet minder de hand aan houden, dan wanneer hy eerst begint hout te maken, en eerst op te schieten. Dus doende zal men’er vermaak en voordeel van trekken.
beving. Dit is een ongeregelde beweging van eenig deel des Ligchaams, zig nu uitrekkende, dan inkrimpende. De oorzake dezer Beving is in jonge Lieden meer uitwendig, dan inwendig; ontstaande of uit al te veel wyn drinken, of killend koud water, of door meer Ligchaams-oeffeningen, als de jaaren en kragten kunnen verdragen. Ingeval de Pis van kinderen, die de Koorts hebben, groen is, zullen ze of beroert worden, of in een buitengewoon sterke Beving vallen. Hoofd en Handen zyn de Beving meer onderworpen, dan Voeten en Dyen; ter oorzaak dat ze nader by den oorsprong der fluimen zyn. De Beving is menigmaal een voorboode van Beroertheid of Stuipen; naar maate dat de stoffe dun en fyn, of grof en dik is. Is de droogte oorzaak, moet men aan de genezing wanhopen. Wanneer de onder-lip begint te beven, is ’t een teken van een aanstaande braaking. In oude Lieden is de vreze een oorzaak van Beving; dog gemeenlyk de Zwakheid, of verwydering van natuurlyke Warmte. De Beving is ook een toeval der Koortze of andere Ziekte. Zoo ze in een Ylhoofdigheit komt, geneest ze dezelve of ten dele, of in ’t geheel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor de Beroerte.Zoo wel jonge Lieden, als die in den bloei hunner jaaren zyn, konnen van de Bevingen genezen worden, zoo ze een goede dieet en matigheid in agt nemen, en zoo ze ’s morgens vroeg nugteren een drachme driakel met een weinig Wyn gebruiken; of wel met een weinig water van Buglossa; voorts zoo ze zig den Ruggraad laten bestryken met olie uit Tigchelsteenen getrokken, anders Filosophische olie genaamt; (zynde de Tigchelsteenen alvorens door olie van Olyven bevogtigt en doorweekt.) of met olie van Eyeren, of met Merg-olie van een Hert; of indien ze in plaats van deze Olien droog laten koppen, zonder insnyding in de huid te maken. Geduurende den tyd van veertien Dagen konnen ze ook een groot glas Decoctum van een once Gajac, en van twee oncen Salsaparil ’s morgens nugteren nemen, en zien daarop te slapen. Maar in dien tusschentyd moeten ze zig van Wyn en Brandewyn onthouden, drinkende niet dan Meede of Honingwater, Appel-drank, of Gerste-drank. Oude Lieden kunnen het zelve gebruiken, zoo nogtans, dat hen de Wyn niet volstrekt word verboden. Doet daarby, dat het bad zeer goed is voor jonge Lieden, mits allerlei welriekende Kruiden daarin gemengt zyn, als Zali, Rosmaryn, Lavendel, Alssem en andere, nevens twee oncen ongebrande Zwavel, een halve once Salpeter, en zoo veel Aluin, zamen gekookt in een gedeelte van het Bad-water. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bevogtigen. Zie besproeijen en gieter.
bezoar is een Steen, dien men in den buik vind van verscheide Oostersche Dieren, als Geiten, Varkens, Apen. Ook vind men hem in de Galblaas. Deze Steen bestaat uit schyven, die byna eenerlei middelpunt hebben, en op elkanderen vast liggen, rondom een pit als een noot, zomtyds onbeweeglyk, zomtyds rammelend als men de Bezoar schud. Deze noot altoos verschillende van het overige des Steens, is meestal eenige Vrugt of Zaad-korrel. Men noemt ze Bezoar, of van de Hebreeuwsche woorden Bel, Meester, en Zaard, Vergif, als of men zeide: Meester van ’t Vergif, wegens de hartsterkende Deugden, die deze Steen heeft; of van het Indiaansche Dier Bezard genoemt, dat dezen Steen voortbrengt, en voor een zoort van Bokken word gehouden, doorgaans ros van koleur. Men vind’er veele in Persien en Indien, naar ’t Landschap van China, op de Bergen. Den Steen heeft het in de Maag of andere holligheden van ’t Ligchaam. Hy is zeer verscheiden van koleur, dan wat donker en zwart, dan wat geelagtig en bleeker, dat niet alleen voortkomt van de verschillende naturen der Dieren, maar ook van de verscheide voedzelen, die ze gebruiken. Zyn aangenaame en speceryagtige Reuk komt van de volkome vertering zyner stof, waardoor hy teffens hartsterkende is. En gelyk hy uit de natuur der Dieren en voedzelen zekere fyne hitte krygt, zoo is hy Zweetdryvende en Lugtmakende. Men stelt tweederlei Bezoar ten aanzien der landen, daar hy van daan komt, te weten de Oostersche en de Westersche; welke laatste gevonden word in den buik van een Dier, dat al heel gelyk is aan dat in ’t Oosten, behalven dat het geene horens heeft. Daarenboven is deze Westersche Bezoar lang zoo uitstekend niet dan de Oostersche, dewyl deze komt van een Dier, dat zig van vele speceryagtige Kruiden geneert. Om dan vaste tekenen te hebben, dat die van ’t Oosten goed is, moet hy groenagtig zwart zyn, en ganschelyk bestaan uit heel dunne en gladde schilfers, die men een na een al brekende kan afligten, en zeer aan elkanderen gelyk moeten wezen, hebbende van binnen eenig Stroo, Aarde, of andere vremde stof. Zoo men egter eenige Korlen of Zaad vind, waarover de Indianen den Bezoar door Kunst maken, die moet verworpen worden. Maar om zyne deugdzaamheid te beproeven, kan men drie wegen inslaan. Vooreerst, als men ongekoelden Kalk in ’t Water werpt, en’er den Steen meê wryft, zoo moet hy geelagtig worden; ten tweeden, als men Papier met witte Kryt of Lootwit heeft bestreken, en’er den Steen op wryft, dan moet hy groene strepen maken; ten derden, als hy Menschen, die Vergif in hebben, van de Dood bevryd, als ze hem door den Mond innemen, dat het zekerste teken is. Rakende den Westerschen Bezoar, die moet zeer weinig rieken, van koleur aschverwig en zoo blinkende niet zyn als de eerste, en dikker schilfers of schobben hebben. Men vervalst hem van wegens zyne zeldzaamheid, eenige met Kryt, Assche, Schulpen, opgedroogt Bloed, en kleine Bezoar steenen tot stof of gruis gemaakt, dat men altemaal onder een mengt. Andere gebruiken berg-rood, Spiesglas en Kwikzilver, onder een gemengt, door middel van ’t Vuur; maar dit zoort van Bezoar kan in de Medicynen niet gebruikt worden, zonder groot gevaar, in plaats van de Zieken te helpen en te genezen; waarom het noodzakelyk is, dat men den regten ter dege kenne. Aangaande de Eigenschappen van den Bezoar, zoo is boven gezegt, dat de ware eenige fyne hitte heeft, waardoor hy lugtmakende is. Zyne deugd bestaat in de vlugtige alkalyne zouten, waaruit hy gevoormt is; hierdoor verdryft hy het zuur, en verwekt het zweten. Hy staat het Vergif tegen, sterkt het Hart, doodt de Wormen, maakt den Steen klein, bevordert de Maandstonden, is goed voor de Opstyging. Hy is met een woord zoo hartsterkende, dat alle Genees-middelen, die strydig zyn met het Vergif, Bezoardica genaamt word. Men gebruikt hem uit- en inwendig. Inwendig is hy goed in de zwymeling, vallende Ziekte, Flauwte, Hertklopping, Geelzugt, Kolyk, Roo-loop, Wormen en Steen. Ook gebruikt men ze dus, om een Kraamvrouw te doen bevallen, en de Maandstonden te bevorderen; maar in ’t byzonder in kwaadaardige Koortzen, en Vergif. Uitwendig gebruikt men de Bezoar voor de Kliergezwellen, zweerende Kanker, en diergelyke ongemakken. De Dosis is van vier tot zestien greinen. Maar aangezien men in Pest-ziekten daar niet genoeg van geeft, zoo kan de Bezoar het fenyn niet wederstaan. Want daar zyn vermaarde Geneesheeren, (onder anderen Marcellinus Bompart, in zyn Tractaat van de Pest) willende, dat de minste Dosis van twaalf greinen zyn moet. Men ordonneert ze tot fyn stof gemaalen, en in een daartoe bekwaam vogt gemengt. De zeldzaamheid en zonderlinge Kragt heeft den Bezoar zoo vermaard gemaakt. Dog tegenwoordig begint deszelfs prys te dalen; en vele vermaarde Geneesheeren merken het enkel aan als een Zuur-breekend middel. Men kan zeggen, dat alle Steenen, of Gal, van wat Dier het zy, een Bezoar is, hoewel min of meer werkzaam, naar de verscheidenheid der luchtstreeken, in welke zy gewoont hebben. De Bezoar, die wy uit Peru ontfangen, en die uit West-indien herwaarts word gezonden, is van minder kragt. De Dosis is van zes greinen tot twee drachmen. Daar zyn nog twee andere zoorten van Bezoar, die in de Genees-kunde zeer geagt zyn; namentlyk die van een Zwyn, en van een Aap. De Bezoar van een Zwyn, in ’t Latyn Bezoar Porci of Lapis Porcinus, in ’t Vransch Pierre de Porc | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
genaamt, is een Steen, omtrent zoo groot, als een Hazelnoot, wit van kleur, trekkende een weinig naar groen; dog zomwylen van een andere kleur, en van een verscheide gedaante, en van buiten zeer glad. Men vind ze in de Gal van zekere wilde Zwynen in Malacca, en op andere plaatzen meer. De Indianen noemen het in hunne taal Mastica de Soho, de Portugiezen Pedro de Vallar, of Piedra de Puerco, en de Hollanders Pedro de Porco. Hy is zeer zeldzaam, en men bewert, dat hy de Oostindische Bezoar overtreft. En als’er van deze Bezoar te Amsterdam aankomen, het welk zelden boven het getal van vyf of zes, zelfs met de grootste Lading, is, die uit de Oostindien komt, word het stuk voor twaalf tot vyftien hondert Gulden verkogt; niet van de Kooplieden, om ze in de Commercie te gebruiken of Koophandel meede te dryven, en dus winst by te doen; maar van de ryke Burgers, het zy om’er aan Lieden van aanzien een geschenk van te doen, het zy, om ze in hunne Familie te bewaren, als een uitnemende Schat. Die ze bezitten, sluiten ze in een goude Doos, zynde rond en vol gaaten, met een goude Ketting daar aan vast, om ze, ingeval men ze wil gebruiken, in een vogt op te hangen. De Indianen zoeken de Bezoar zorgvuldig op, zoo wel als de Inwoonderen van Malacca, daar ze meest gevonden worden; houdende dezelve voor een beproefd Genees-middel voor een Ziekte, by hen Mordoxi genaamt, ontstaande uit een overloping van Gal, en aan den Lyder geen minder ongemak veroorzakende, als aan hem, die van de Pest besmet is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kragten van de Pedro de Porco.Men gebruikt hem tegen Fenyn, Kinderpokjes, opstyging der Moêr, kwaadaardige Koortzen, en opstopping der Maandstonden. Als men’er zig van bedienen wil, laat men hem een tydlang in Water en Wyn weiken, en men neemt dezen Drank een weinig na dat men voedzel genutigt heeft, De smaak is een weinig bitter, dog niet onaangenaam. De Bezoar van den Aap is zoo groot als een Hazelnoot, zwartagtig en eyrond. Men vind ze in een zoort van Aapen op het Westindische Eiland van Macassar. Ze zit in de Gal van den Aap. Deze Steen is zeer zeldzaam en duur. Tavernier getuigt, dat men ze ter grootte van een Noot voor meer dan hondert Ryksdalers verkoopt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kragten van deze Bezoar van den Aap.Men gelooft, dat deze Bezoar Zweetdryvende is, en meer kragt heeft, om de kwaade Slymen en Vogten te verdunnen, als alle andere zoorten van Bezoar. Men gebruikt ze ook tegen de Pest en andere aanstekende Ziekten. De Dosis is van twee tot zes grein. En men kan in ’t algemeen zeggen, dat’er nauwelyks Dieren zyn, in welker ingewanden niet een zoort van Bezoar word gevonden, aan welke men een buitengewoone kragt pleegt toe te schryven, die ze mogelyk nooit gehad hebben. En mogelyk is het ook zoo met verscheide andere van die Steenen, zoo by de oudheid, als tegenwoordig. Men vind de Bezoar niet alleen in verre gewesten, maar ook in Europa in verscheide Dieren. Zodanige zyn die der wilde Geiten in Duitschland, der wilde Zwynen, Runderen en Paarden; ook die, welke der Menschen genaamt worden. Het zyn eigentlyk Steenen, die in verscheide deelen van het Ligchaam dezer Dieren groeijen, als in de Nieren, Blaze en Gal. Die in de Gal gevonden word, is meest in gebruik. De Bezoar van een wilde Geit, of van Duitschland, is Zweetdryvend; en word gebruikt voor de Pest, Kinderpokjes, en kwaadaardige Koortzen. De Dosis is van tien greinen tot een Scrupel, Die van een Rund is Zweetdryvende en openende, wederstaat het Fenyn, en stilt den Buikloop. Men gebruikt ze ook in de vallende Ziekte. De Dosis is van zes grein tot een scrupel. De Schilders in Miniatuur gebruiken ze tot geel. Die van een Paard, Hippolite genaamt, heeft dezelve kragt met de laatstgemelde. De Dosis is van een halve tot twee scrupels. De Bezoar van een Mensch is Zweetdryvend. Mineraal Bezoar, in ’t Latyn Ammites genaamt, is een zandagtige Steen, en word gevonden op het Zwitzersche Gebergte, omtrent Bern, bestaande uit op elkander gepakte Schubben of Schulpen, gelyk de Bezoar, wiens kleur hy ook heeft. Het is ook een uitwaassemend Antimonie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Mineraal Bezoar te maken.Neemt Antimonie of Spiesglas, met de geesten van Zalpeter, van elks even veel; mengt het onder elkander, en gy zult vinden, dat’er zig een geelagtig stof op de grond zet, (precipiteert) trekt het zamen af, eens en andermaal, telkens met versche geesten van Vitriool, moetende ook telkens worden afgetrokken. Het welk driemaal geschied zynde, word het poeijer afgezoet met warm Water; wanneer men het in een Smeltkroes op heete Koolen zet en gloeijend laat worden, om de geesten van Zalpeter te doen uitwaassemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Mineraal Bezoar.Neemt vylzel van Staal, zoo veel als gy wilt; laat het gloeijend worden in een Smeltkroes; doet’er evenveel stof van Antimonie by, en roert het zonder ophouden zamen om, op dat het niet vervliege. Neemt dit schuim, en zuivert het met drie dubbeld Zalpeter; doet het gene aan de zyden van de Smeltkroes zit, wech; en zoet het vervolgens meermaals af. De Dosis is van vyftien grein in een groene Ziekte, (Cachexie) rooloop, enz. Het is een uitnemend middel voor de Geelzucht, Roos, en diergelyke ongemakken. NB. Als een uitwassemend middel gebruikt, zonder van de Zalpeter afgescheiden te zyn, verslaat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het den Dorst, zelfs der genen, die een brandende Koorts hebben. Men doet’er een vierendeel loots van in een pot met Water.
bier. Bier is een drank, gemaakt van Gerst, Tarwe of Haver, waarby men de bloem van Hoppe doet, om hem een sterken smaak als van Wyn te geven. Dit is de gemeene Drank in de Nederlanden, Engeland en Noordsche Landen, daar men geene Wyn-gaardens heeft. In ’t algemeen zyn’er twee zoorten van Bier, wit en bruin Bier. Het laatste verschilt enkel van het eerste hierin, dat’er meer Hop toegenomen is. Men maakt de Bier en ook meer of minder sterk, naar dat’er meer of minder Toebereidzelen toe gebezigt worden. Het sterke Bier hiet dubbel, en het mindere enkel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De wyze, om Bier te maken.De Brouwers zyn gewoon, het Koren, daar ze Bier uit willen maken, eerst wat te laten schieten, naderhand te droogen en grof te malen, op dat het des te beter zyn kragt aan ’t Water moge meededeelen. Daarop mengen ze’er de bloem van Hop onder, om het Bier de sterkte en smaak te geven. Na deze toebereiding doen ze’er nog driemaal zoo veel ongeschoten en mede grof gemalen Koren by. Zy gieten op dit alles eerst half ziedend, naderhand koud Water, of anders laten ze ’t een en ’t ander in Water koken. Zy doen’er zoo veel Zuurdeessem by, als’er toe noodig is, roeren alles een geruimen tyd heel sterk met bekwame werktuigen, en gieten het terwyl ’t nog heet is, in verscheide Vaten over en weêr. Eindelyk stoppen ze zorgvuldig deze Vaten vier of vyf dagen lang, of liever tot dat de waassem, die’er uit opkomt, de Neus prikkelt, en een fynen, doordringenden, wynagtigen Geur van zig geeft. Dan is het Bier klaar, en men bewaart het in de Kelders in Tonnen. Zoo men een bitteren en kruidigen smaak aan ’t Bier wil geven, moet men op de Tonnen, of anders in Flesschen (daar men het eerst in aftapt) wat Kaneel, Kruidnagels, Alsem, Koriander, Sassefras doen. Zoo doen de Engelschen. De Vlaamschen doen’er Honing, Zuiker en Speceryen in. Kortom, men geeft aan ’t Bier zulk eenen smaak, als men wil. Dolik, dat anders Havik of Dronkaart genoemt word, daartoe gebruikt wordende, maakt het al te sterk en ongezond. Alle wateren zyn niet goed, om Bier te maken. Men houd het Put- en Fontein-water voor ’t beste, dat levend, helder en koud is. Alle tyd is ook niet even goed om te brouwen, schoon’er weinig opgelet word. Het begin of ’t einde van den Winter is de bekwaamste tyd. Het Bier dat in de maand van Maart gebrouwt word, is het allerbeste, en daarna dat van November. Het eerste houd zich het gansche Jaar door. Bier dat men in heete Landen wilde maken, zou ras bederven, dewyl het te ras aan ’t gisten zou raken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
BIER. Als het Vat vuil smaakt, zynen kwaden Smaak te benemen.Men hangt daar een warm witte Brood in, als het uit den Oven komt. Insgelyk zal het den vatvuilen smaak verliezen, wanneer men op het Spongat van de Ton een warm opgespleten Garsten Brood legt. Men kan het zelve doen door middel van eene handvol gestoten Jenever-Beziën, Hop, Alsem, of eenige Speceryen daarin te werpen. Als het Bier begint zuur te worden, kan men het weder goed, en zagt maken, door Asche van Byvoet, of Beuken houd, in het Vat te werpen, ofte met een weinig Potasch daarin te goojen; of men hangt’er Irias-wortel, Gember, of Nooten-muskaat, of wortels van gezegenden Distel in, of men brand Kryt en Zout tot Kalk, stoot het fyn, en mengt het met Fontein-water, en giet het in ’t Bier.
bietwortel. Zie beet, en beetwortel.
bingelkruid. In de Apotheken met den Latynschen naam Mercurialis bekend, is eene Plant, wier voornaamste zoorten in de Geneeskunde gebruikelyk, zyn het Mannetje en het Wyfje. Beschryving. Het Wyfje van Bingelkruid, ’t welk wel ’t meeste gebruikt word, schiet eene spruit ter hoogte van een Elleboog, is zeer takagtig in zynen top, en heeft vele knoppen. Zyne bladen gelyken naar die van Basilicum. Het zaad volgt op de knoppen in groote menigte, in gedaante van eene regte Air. De bladen van ’t Wyfje zyn veel witter dan die van het Mannetje. De wortel is dun, en van geen gebruik. Plaats. Dit Kruid groeit in de Velden, ongebouwde Landen, en in de Tuinen. Het bloeit in Junius. Eigenschappen. Men eet beide de zoorten onder andere Moeskruiden, om afgang te verwekken; men gebruikt het afziedsel daarvan ook in klisteren, en het blad van beiden heeft dezelve uitwerking als de Sena-bladeren; en opgekookt in het nat van Hoenderen of Kapoenen, is het een Genees-middel in Koortzen en de Geluwe. Indien men het tot een poejer gemaakt, door de Neus opsnuft, reinigt het de Herssenen; het verwekt de Maandstonden by de Vrouwen. En men brand van beide zoorten een Water in ’t begin van Junius, dat men tot gebruik van alle voornoemde voorvallen bewaart.
blaarmakende. Zie trekkende.
blaas. De Blaas is de bewaarplaats van alle weyagtige en wateragtige deelen, die van de Nieren nederdalen, en vervolgens door het daartoe geschikt Canaal geloost worden. By de Mannen zit de Blaas in den onderbuik boven den Endeldarm; maar by de Vrouwen zit ze tusschen de Lyfmoeder en het Os Pubis of Schaam-been. Zy is langwerpig rond, hebbende een pyp of doorloop, waardoor het Water geloost word. Haar wezen is vliesagtig, om zig te kunnen uitrekken, en naar vereisch weder intrekken. Zy bestaat uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
twee vliezen; het buitenste neemt zynen oorsprong van den Pens-Zak; het binnenste, zynde zeer dik, is met drie zoorten van Vezelen voorzien, van welke de binnenste regt, de buitenste dwars, en de andere Slangswyze lopen. Ook heeft de Blaas vele Aderen, die zig door dezelve verspreiden, nevens twee Zenuwen, van welke de eene van het zesde paar, de andere van het uiterste van den Ruggegraad ontstaat. Zy heeft een Spier, die rondom den hals omringt, en vast houd, om te beletten, dat de Pis niet zonder noodzakelykheid daaruit loopt. De hals der Blaas is vleessiger, dan het overige; ook langer en wyder by Mannen, dan by Vrouwen, hebbende boven twee kleine klieren, Prostatae genaamt, daar de Zaadvaaten aan palen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Ziekten der Blaas.De Blaas is onderworpen aan de Steen, en verzweering, die een zwakheid of opstopping van het Water, met of zonder pyn, veroorzaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Steen in de Blaas.De Steen in de Blaas komt zomwylen van de Nieren door de Waterpeezen; of hy word aldaar geteelt van een grof Zap, en zeer rauw, met het Water van de Aderen afdruipende; welk zap door de warmte der Blaas droog en hard word. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tekenen van een Steen in de Blaas.De zekerste tekenen zyn de smerten aan den hals van de Blaas, welke in het Watermaken vermeerderen; en groote jeukte aan ’t einde der roede; nevens een zwaarte rondom de Schaamte; ende een begeerte, om te wateren en af te gaan, zonder nogtans iets quyt te kunnen raken. Voegt hierby, dat men het niet op de Beenen kan houden, nog zitten, nog leggen, nog wandelen, nog eindelyk te Paard ryden, zonder de uiterste pyn te gevoelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor de Steen in de Blaas.De Genees-middelen voor de ziekte der Nieren, zyn ook voor de Blaas goed. Men moet ondertusschen aanmerken, dat, ingeval men de Steen der Blaas wil loozen, men eerst met een ligt openend Gersten-water moet beginnen. Dog dit moet nugteren, of vier uuren na de Maaltyd geschieden. Ziet hier eenige Genees-middelen, die men met een volkome zekerheid kan gebruiken: I. Neemt twee drachmen poeijer van Duizendbeen; een once Brandewyn; een halve pint afkookzel (Decoctum) van Wikken. Verdeelt dit zamen in twee deelen, en geeft’er tweemaal ’s ogtens nugteren van. II. Neemt twee drachmen poeijer van Duizendbeen; een halve drachme versche Eyerschalen. Mengt het zamen in een glas witte Wyn, en doet’er een lepel vol zap van witte Uijen by. III. Laat den lyder zes weken lang ’s Morgens nugteren een glas gedistilleerd water van witte Wyn drinken. IV. Neemt twee oncen wortelen van Goud-wortel, anders Schelkruid genaamt, zynde wel afgesneden; zet ze op een half pint witte Wyn; en geeft’er ’s ogtens nugteren een half glas vol van. Hoe meer deze drank gebruikt word, hoe meer verligting de Lyder zal gevoelen. Ingeval alle deze Genees-middelen geen baat bybrengen, moet men de Steen laten snyden; waarvoor men dies te minder heeft te schrikken, om dat’er nu verscheide bekwame Meesters gevonden worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Gezweer in de Blaas.Zoo het Gezweer op de grond der Blaas, of aan den doorgang van het Water is, zal men de pyn rondom de Schaamte gevoelen; en men zal nooit zoo wel kunnen wateren, nog ook zoo sterk, ten zy men een pypje door de opening van den Schaft steke. Zoo het aan den hals van de Blaas is, zal men aan het einde van de Schaft jeukte gevoelen, en pyn in ’t Water-maken; en zoo het Water sterk perst, zal men behalven de hevige pyn zig nog leggende, nog overeind kunnen houden. De Lyder zal dan eens van de Koorts aangetast, dan eens door Slaaploosheid afgemat worden. Met een woord, het Gezweer zitte in de Blaas, waar het zitte, de Lyder loopt gevaar van Waterzugt, of Cachexie, zynde een ongedaantheid van het gehele Ligchaam. Zodanig een Gezweer in de Blaas is bezwaarlyker te genezen, als dat van de Nieren, als zynde vleessig, maar de Blaas schraal en Zenuwagtig. Het Gezweer openbaart zig ook door het stinkend Water, gemengt met afschrapzel, en etteragtige materie. Ingeval het Gezweer door de Gal begint, zal het Water gezond zyn; maar ingeval het uit een vuile slym ontstaat, dan zal het bleek-wit van kleur zyn. Onder alle enkele ongemakken, die een schielyke hulp vereischen, is ook het gezweer der blaas; want zoo het maar het minste verzuimt is, word het ongeneeslyk; waarom men wel doet, zoo dra men dit ongemaak gevoelt, dat men zig onthoud van Wyn, van iets kouds te drinken, van gezonten Vleesch, of dat met Speceryen en Zuiker is toegemaakt; voorts van een Opstoofzel (ragout) met Look, Ajuin; van Verjuis en Wynazyn. In tegendeel moet men het met Melk houden, het zy dezelve rauw, het zy ze gekookt zy. Men moet zig eens en andermaal doen Aderlaten. Men moet dikwils een Klisteer nemen, met afgekookt nat van Darmen, en dooir van een Ey; eens of tweemaal ’s Maands met zuivere Kassie, het zy by wyze van een bolus, of brok genomen, het zy in een weinig Melk ontlaaten; of een once dubbele Catholicum, in een glas water van Zuikery geweekt. Zoo lang als men de boven gemelde Geneesmiddelen gebruikt, moet men deze navolgende Spuit-middelen aanwenden: I. Neemt het wit van vier ongekookte Eyeren; klutst het met twee oncen zog van een Vrouw; twee oncen slym van Quee-appelen-zaad, of Vloo- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kruid; een halve once Bolus van Armenische Aarde (zynde roodaarde,) die de Vergulders gebruiken; en even zoo veel Draken-bloed. Mengt dit onder malkander, en spuit het in den Schaft. II. Neemt een vingergreep zaad van Quee-peeren; even zoo veel van witte Maluwe, en Lynzaad; doet het zamen in een half pint Water; zet het op heeten Asch; voegt by ieder twee oncen van dit vogt, dat gy door een linnen doek moet zygen, een once Nenufar-olie, zynde olie van Water-roozen; voorts twee grein Zaffraan, ende een grein Opium. Het moet enigzins warm gemaakt zyn, vooral eer men het gebruikt om in te spuiten. III. Neemt een once versche Booter; laat die in een pintje Melk smelten; doet’er een halve lepel vol Honig by, met drie grein poeijer van Zaffraan. Dit moet eenigzins warm gemaakt zynde drie of viermaal ’s daags ingespuit worden. IV. Mengt een halve drachme Aloë, en tien grein Campher in vier oncen nat van Smeer-wortel, en zoo veel van Weegbree, en gebruikt het om te spuiten, gelyk boven gezegt is. V. Ingeval met het Gezweer de koude Pis gepaart is, neemt vier oncen Born-water, twee oncen Weegbree-water, evenveel Roozen-water, een halve once gewasschen Loot-wit; een drachme Campher; mengt het onder malkander, en gebruikt het dikwils om te spuiten. VI. Of wel, neemt een pintje Melk; doet’er een halve once Komkommer-zaad in doorslaan, of het zaad van een Kauwoerde, of van Meloenen; met even zoo veel Mankop-zaad; het wit van twee Eyeren. Gebruikt dit om in te spuiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerkingen.I. Zoo de pyn op zyn hoogste is, kan men het Bad gebruiken; of anderzins op de lydende partyen een stooving leggen. Namentlyk, neemt het wit van vier versche Eyeren; drie lepel vol Wynazyn; een pint Water; een halve drachme Campher. Klutst het zamen, en doet het enigzins lauw worden; doopt’er een linnen doek in, en legt die in de Liezen. II. Men kan zig ook bedienen van deze koekjes, zynde beproefd wegens hun langduurig gebruik. Neemt van de vier verkoelende Zaaden, het zaad van Mankop, Maluwe, Kattoen, Porcelein, Quee-peeren, Myrthus-zaad, Dragant-gom, Arabische gom, Pyn-appelen, Pimpernootjes, Zoet-hout, Zoete Amandelen, en gepelde Gerst; van elks twee drachmen; Armenisch Bolus, Draken-bloed, grauwe Tutia, of Spodium, roode Roozen, Myrrhe, van elks een halve once; Slym van Vlookruid, twee drachmen. Maakt het zamen tot een poeijer, en maakt’er koekjes van. De Dosis is van twee drachmen, ’s ogtens nugteren genomen. III. Deze Genees-middelen moeten niet alleen gepaart gaan met een goede Eetregel (Dieet), maar men moet zig ook wagten voor Dorst, Honger, Vermoeitheid, onmatige bewegingen, bekommernis, lang waaken, en lang slapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Koude Pis.De Koude Pis is een ontlooping van ’t water, die druppelswyze geschied, zomwylen met pyn, zomwylen zonder pyn. Zy ontstaat of uit de scherpigheid der Pis, of door het altelang ophouden van zyn Water, of ook uit een gezweer van de Blaas, of uit een gezwel van den Endeldarm, of Lyfmoeder, waardoor het een en het ander toegedrukt word, of door een menigte weiagtige deelen en scherpigheden, die van de Nieren afvloeijen. De Koude Pis ontstaat by jonge Lieden, door de zwakheid van dat deel, het welk de Pis moet ophouden, of uitwerpen; of door een verslapping van de Spier der Blaas, genaamt Sphincter. By bejaarde Menschen valt de Koude Pis bezwaarlyk te genezen, volgens de hoedanigheid hunner vogten, in Ligchaams gesteltheid of Temperament. By Stokouden is ze volslagen ongeneeslyk. En ingeval een zwangere Vrouw’er mede behebt is, moet ze daarvoor niets gebruiken, voor dat ze bevallen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Ischuria, of Pis-opstopping.Deze opstopping van ’t Water ontstaat of uit een natuurlyk ongemak der Blaas, door ontsteking; of uit een gebrek der Water-leiding, of eindelyk der Pis-buizen, als ze verstopt zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Pis-opstopping wegens ongemak der Blaas.Zoo ’t is wegens zwakheid, geeft ze haar ongesteltheid te kennen door hare uitspanning; De hoedanigheid van het Water door de ontsteking; hare volheid door het niet gevoelen, dat de Ruggraad gequetst is, of dat’er een Wervelbeen los is geraakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Pis-opstopping uit ongemak der Water-leiding.Het gebeurt, dat deze verstopt is, het zy door de Steen, het zy door gruis van Zand, of door een dik en taai Vogt, of door Etter, of eindelyk door eenige oorzaak van buiten, als, Klieren, Wratten, en Gezwellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Pis-opstopping ontstaande uit een ongemak der twee Pisleiders.Het is niet anders als Gruis of Steen, dat het Water-loozen belet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Pis-opstopping, die uit eenige andere oorzaak ontstaat.De opstopping van ’t Water is ongeneeslyk, ingeval dezelve uit een Wonde ontstaat, of ook uit een ontwrigting van een Wervelbeen; of eindelyk uit eenige verheffing eener heete Koorts. Zy is ook dodelyk, indien ze veroorzaakt word door gestolt Bloed. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Genees-middelen voor de opstopping van ’t Water.I. In welk Jaargety, of in welken ouderdom des | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Levens iemand van dit ongemak aangetast word, de Aderlating is altyd goed en noodzakelyk. Vervolgens moet de Lyder een once Kassie innemen; nevens een halve once Manna, gedaan in een glas van afgekookte Maluwe. Een dag of twee na de Purgatie doet men hem twee drachmen Pynboomhars met Vleeschnat drinken. Hiermede gaat men eenige dagen lang voort, maar ’s ogtens nugteren. Anderzins doet men hem twee drachmen gepulverizeerde Slakkenhuisjes in een glas Pis van een jong Kind drinken. II. Men legt hem op den Buik Glas- of Muurkruid, en Kruis-wortel met het afzetzel van Knoflook, zamen in Wyn gekookt. Ter zelver tyd kan men den Navel wryven met eenige droppelen Scorpioen-olie. Tusschen de maaltyden kan men gebruiken een Gerste-water, toegemaakt met bladen van Agrimonie, of wortelen van Aspergies. III. Tweemaal in de Weke opstaande en te bed gaande moet men drie oncen gedistilleerd witte Ajuin-water drinken, gemengt met een once Siroop van Vioolen, of van witte Maluwe; of van het kruid, genaamt Vrouwenhaair. IV Anderzins neemt men eens en andermaal een drachme geelen Amber gepulverizeerd, in een glas witte Wyn. Men kan’er zelfs een Popje van aan ’t hoofd van den Schaft leggen. V. Het parfuim van Sprinkhaanen zynde van onderen ontfangen, is een volstrekt Genees-middel voor de opstopping van ’t Water, ontstaande uit dikke en taaie vogten. Het parfuim van Geite- of Herte-haairen doet dezelve kragt. VI. Men kan voor de opstopping van het Water dezelve Middelen, als voor de koude Pis gebruiken. Ondertusschen moet men aanmerken, dat, ingeval de Genees-middelen inwendig genomen, veel Water op eenmaal doen loozen, men dezelve moet matigen, om de Blaas niet te zeer te doen opspannen. VII. Ingeval de opstopping van het Water ontstaat uit eenige Klieragtigheid of eelt, moet men zyn toevlugt nemen tot een bekwaam Heelmeester, die een dun Waschkaarsje, gewreven met een bekwaam middel, om het Vleesch te verteeren, in den Schaft moet steken. Vervolgens moet men het Bad gebruiken. VIII. Zoo het Water word opgestopt wegens een dikke stoffe, moet men een halve once Kassie mengen met een halve drachme poeijer van Aloë. Dit zuiverend middel moet ’s morgens vroeg genomen worden, zoo lang, als het de noodzakelykheid vereischt. Het is aanmerkelyk, dat in een tyd van droogte de opstopping van Water gemeen is by galagtige en oploopende Menschen; maar de Herfst is in het byzonder schadelyk voor zulken, die daar mede behebt zyn. IX. Wanneer de opstopping van ’t Water volgt op een ontsteeking der Ingewanden, of der Lyfmoeder, sterft de Lyder binnen agt dagen, ten zy’er een Koorts bykome, die een opening voor het Water maakt. Waarom men zodanige aanstonts op den Arm moet Aderlaten, en ze ’s anderen daags doen Purgeren met Kassie en Siroop van bleeke Roozen, ontlaaten in een glas Decoctum van Maluwe of Violierbloem, of van Wei. Anderzins neemt twee oncen Manna in wat Vleesch nat. Daarna moet men den Lyder dikwils Klisteeren met Melk, en Eyerdooiren, bruine Zuiker, of Honing en Water-roozen. Vervolgens geeft men hem by tusschenpoozingen een Koeldrank, toegemaakt met bladen van Agrimonie, wortelen van Aardbeziën, Zoethout en Aspergies. Of men geeft den Lyder ’s ogtens en ’s avonds een Drankje, gemaakt met de vier verkoelende Zaaden, Siroop van Vioolen, of van Water-roozen, of van Vrouwen-haayr. Men geeft den Lyder ’s ogtens en ’s avonds een Koeldrank, toegemaakt met twee oncen Maluwe-water, even zoo veel water van Vioolen, of van derzelver afkookzel, gemengt met een once Siroop van Althaea of witte Maluwe, of van witte Mankop, of van Water-roozen. Anderzins doet men den Lyder drie oncen Water van witte Ajuin, met een weinig Zuiker gedistilleerd drinken; of men geeft hem vier oncen water van Muurkruid, of twee oncen wel gezuiverde Zemelen, met een once Olie van Olyven, of olie van zoete Amandelen, een once Siroop van witte Maluwe, daarby voegende het zap van een Citroen. Laat hem dagelyks voor het Middagmaal een halve once gezuiverde Kassie, of met het begin der Maaltyd weeke Kaas zonder Zout nemen. Andere Aanmerking. Zoo de opstopping tot het uiterste gekomen is, bind men een Knoflook-bol in een linnen doek, en maakt het aan den Schaft vast, en men zal aanstonts wateren. Het zelve geschied, als’er een Slak aan gebonden word. Men kan daarenboven een weinig witte Wyn drinken, de tong van een Gans doorslikken, of de Borst wryven, nevens de Nieren, en Schaamte-leden met Vossebloed; of men spuit in den Schaft een weinig Kwikzilver met wat laauwe Melk gemengt. Men kan ook deze navolgende Inspuiting gebruiken: Neemt Merg uit het been van een Koe, olie van Water-roozen, en van zoete Amandelen, het Zog van een Vrouw, of Melk van een Koe; van elks twee oncen. Mengt het onder malkander, een weinig laauw zynde gemaakt; en spuit het van tyd tot tyd in den Schaft. Voor Vrouwen is niets zoo heilzaam of kragtig, als dat men ze van onderen met den Rook van Sprinkhaanen stooft. Men moet aanmerken, dat, ingeval de opstopping uit gestremd Bloed ontstaat, dezelve doodelyk is; en zoo de Pisleyders ten enemaal verstopt zyn, sterft men op den elfden of twaalfden dag. Zoo lang als men de bovenstaande Genees-middelen gebruikt, moet men zig wagten voor Vleesch, dat zwaar om te verduwen is, voor Zout, Peeren, Zalaad, gebak, rauwe Vruchten, en zuiveren Wyn.
blad. Dit is een uitspruitzel van een Plant. Men kan ze in twee zoorten onderscheiden: na- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mentlyk in bladen van Planten, die gemeenlyk groen zyn, en bladen, uit welke de Bloemen bestaan, en verscheiden van kleur zyn. Daar zyn bladen van Boomen, die een goed gebruik hebben. De Bladen van een witte Moerbezie-boom dienen den Zy-wormen tot voedzel. Men voed ook de Hoornbeesten met groene Bladen van Wyngaarden en Ypenboomen. In ’t algemeen zyn de Bladen der Boomen goed tot Mist, als men’er een hoop van maakt, en laat rotten. Deze Mest maakt het Aardryk vrugtbaar.
blauw. Dit is eene der vyf enkele of hoofdkleuren, waarvan zig de Verwers bedienen, om andere Verwen te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortreffelyk Blauw, om op Hout te schilderen.Neemt vier oncen Blauwsel, zet het op anderhalf pint Water, waarin Kalk gebluscht is, en laat het een Uur kooken.
bleekheid. Pillen voor de Bleekheid. Neemt anderthalve once vylzel van Staal, en laat het met Wyn-azyn in een yzere Kom kooken, tot dat het geheel rood en tot Asche word. Stampt deze asche in een Mortier met een of twee geconfyte Nooten, ende een weinig Zaffraan. Doet’er een weinig Zuiker by, en maakt’er vervolgens negen Pillen van. Eene dezer Pillen moet negen dagen lang ’s morgens vroeg genomen, en onmiddelyk een slokje witte Wyn daarop gedronken worden. Zoo dikwils als men dit ingenomen heeft, voornamentlyk voor de eerste maal, moet men een sterke oeffening ondernemen, zig bewegende, by voorbeeld met een Ladder op- en af te klimmen, te wandelen, en tragten om over te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Middel voor de Bleekheid.Neemt een pintje Water; vier oncen fyn Zuiker, ende een halve once vylzel van Staal. Als de Zuiker in ’t Water gesmolten is, doet’er dan het vylzel by, en zet het zamen op het Vuur, zonder het daar af te nemen, vooral eer het dik is geworden. Stort het dan op een Tafel, om het koud te laten worden. Daarna snyd het tot koekjes, elk twee drachmen min of meer aan gewigt. Van deze Koekjes moet de Zieke ieder Ogtent eene nemen, en twee uuren daarna wat Vleesch-nat. Een weinig voor en na het nemen van dit nat moet hy wandelen; gaande op deze wyze twintig dagen voort. Maar men moet hem voor en na dit Genees-middel doen purgeren. Tot dien einde moet hy driemaal ’s daags, ’s ogtens, ’s middags en ’s avonds van een afkookzel van Pieterzeli in witten Wyn nemen.
blik. Zeker Kruid. Zie zilverkruid.
bloed. Dit is een rood vogt, in de Aderen der Menschen en Dieren, strekkende tot voedzel van alle andere deelen des Ligchaams. Men gebruikt in de Geneeskunde het Bloed van veelerlei Dieren; onder anderen dat van een Gans, Endt-vogel, Geit, Houtduif, Tortelduif, Duiven, Veldhoenderen, Haazen, Herten, Bokken, Schildpadden, Stieren, en groene Kikvorsschen. Maar geen Bloed is in de Geneeskunde meer in gebruik, als dat van een Mensch. In deszelfs plaats, als men het niet kan hebben, gebruikt men het Bloed van een Zwyn, Bok, Haas, en Duive. Maar men moet wel zorge dragen, dat het Dier gezond zy, en wel gedaan, van een middelmatigen Ouderdom, en dat het Bloed hoog rood zy. Het moet nog van ’t eerste, nog van ’t laatste zyn, dat uit de Aderen word getapt; alzoo het eerste al te weyagtig, en het laatste te dik, en van geesten ontbloot is. Het Bloed van een Mensch word gedroogt, met het in de Zon te zetten, of zoo lang te laten staan, tot dat het hard is, en tot stof kan gewreven worden. De Dosis is een tot twee scrupel. Men gebuikt het inwendig als een Zweetdryvend middel, voor kwaadaardige Koortzen, en vallende Ziekte. Uitwendig word het gebruikt, om te lossen en te versterken. De Dogmatyken maken’er een Pleister Contra rupturam (tegen den Breuk) van; maar de Chimisten trekken’er een Zout uit, nevens een voortreffelyk Water, dienende om het Bloed te verbeteren, Koortzen te genezen; voorts voor de vallende Ziekte, Scheurbuik, en allerlei Opstoppingen. De dosis van dit Zout is van zes tot vyftien grein, in zyn eigen Water, of in een ander vogt genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen, om het bloeden der Neus te stillen.I. Als het bloeden der Neus al te lang duurt, neemt dan een menigte bladen van Aardbeziën, en laat die een tydlang op Wyn-azyn staan, en legt ze vervolgens op de linker Borst, tot dat het Bloed gestelpt is. II. Neemt versche Varkens-mist, en legt het op de bloote linker Borst. Dit is een Souverain middel. III. Legt aanstonrs den Duim op het gedeelte der Neus, van waar het Bloed komt. Drukt het uiterste der Neus zoo dicht toe, als mogelyk is; stopt een Wiek van doove Netelen in de Neus, en houd in de Hand de bladen en wortelen van Agrimonie; of houd Bakwater, zoo koud als gy ’t verdragen kunt, in den Mond, mits het eens en andermaal ververschende. IV. Steekt Kamfer, de bloessem van Wilgen, het mos van Quee-appelen en andere wollige Vruchten in de Neus. Legt op het Voorhoofd Kamfer vereenigt met het Zaad van Barnetelen, of met het Zap van Weegbree of Morellen. Of wel, legt op de Slaap van ’t Hoofd, en rondom den Hals, voornamentlyk op de Keel-ader, verkoelende Kruiden, als Nagtschade, Weegbree, Latuw, doove Netelen, of gespikkelde Brandnetelen, met Zout, Wyn-azyn, en Maagdemelk gestampt. Maagdepalm onder de Tong gelegt, doet dezelve werking. V. Men maakt ook een Halsband en Armringen van S. Innocent-kruid. Andere houden een struik van witte Maluwe aan de zyde der Neus, daar ze bloed. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Vele Dorpelingen nemen versche Varkensmist, rollen het in Kattoen, en leggen het op de plaatze, daar ze bloeden. VII. Anderen blazen poeijer van een driehoekige Steen, die in ’t hoofd van een Karper gevonden word, in de Neus. VIII. Een stuk gebruikt Lynwaad, in versch water nat gemaakt, waarin alvorens eenige droppelen Wyn-azyn gestort zyn, en die het tot Azyn-water maken, rondom den Hals zynde gebonden, stelpt het bloeden uit de Neus. IX. De wortel van Nigeliastrum of Githago, van een vermaard Kruidkenner van dezen tyd zeer eigentlyk Sychinis segetum major genaamt, heeft dezelve kragt. Deze Wortel moet een tydlang onder de Tong gehouden worden. X. Het zap van Netelbaden door de Neus, daar ze bloet, opgehaalt, stelpt het Bloed. En alzoo men ’s winters dat Zap niet kan hebben, gebruikt men het gedistilleert water van dezelve Plant, en men ziet’er een wonderlyke uitwerking van. Insgelyks de geesten van Zwavel of Vitriool, met versch Water gemengt, en op dezelve wyze gebruikt. XI. Wil men een Genees-middel hebben, dat altoos by de hand is, en door een lange ondervinding beproefd, men maakt een bloedstelpend Water. Zie op het Artykel van water. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor het Bloed-spuwen.I. Neemt zes oncen van de Wortel van Consolida of Waal-wortel, anders Smeer-wortel genaamt; twee handvol Weegbree-bladen, en naar maate Zuiker. Stampt de twee eerstgemelde in een marmere Vyzel met een houte Stamper; drukt’er het Zap uit door een schoone Linne-doek. Na dat het een weinig heeft stil gestaan, maakt’er een Siroop van, met zoo veel Zuiker daarby te doen, als’er Zap is. Van deze Siroop neemt men meermalen ’s daags, telkens een of twee lepel vol. Om deze Siroop het gansche Jaar door te bewaren, moet men’er eens zoo veel Zuiker by doen, als’er Zap is. II. Neemt vyftien grein gezegende Aarde, en mengt dezelve met Conserf van Roozen en Waalwortel, van elks een half vierendeel loots, en twee grein Opium. Dit alles met Siroop van gedroogde Roozen gemengt zynde, maakt’er pillen van, die verscheide malen moeten ingenomen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geneesmiddelen voor de Bloedgang.I. Neemt drie vingerhoed oly van Olyven; even zoo veel zap van Weegbree, en Eywit. Klutst het onder malkander, maakt het laauw, en gebruikt het als een Klisteer. II. Neemt een graat van een Forel; laat ze droog worden, maakt het tot een poeijer, en drinkt’er een drachme van met witte wyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen, om de Bloedvloeijing der Vrouwen te stremmen.I. Neemt zoo veel gy wilt van de Bolus Armenius, en van Eywit; maakt van het eerstgemelde een fyn poeijer, en mengt het zelve met het Eywit. Maakt’er een pap van, en legt die op de Nieren der Lydende. II. Droogt bladen van een Noote-boom, of Wyngaard-bladen; maakt ze tot een poeijer. Geeft’er een drachme aan de Zieke van in een glas zwaare en warme Wyn. III. Doet de Zieke aderlaten op de regte Lever-ader; maakt daar een kleine opening, en haalt’er het bloed by tusschen-poozen uit, dog t’elkens weinig, en naar maate het de Zieke kan verdragen. Men kan ook Koppen zetten op de Lever, op de Milt, op de Navel, of onder de Tepels der Borsten; en’er een wryving by voegen. IV. Maakt bladen van Maagdepalm droog, en vergruist tot stof. Doet’er het gewigt van een Ryxdaler in Vleeschnat of witte Wyn van, en laat het de Lydende nugteren drinken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geneesmiddelen om het bloeden der Wonden te stillen.I. Bedient u van de Pulvis Sympatheticus, of Sympathetisch Poeijer. II. Neemt de uiterste en tederste eindens der Barnetels; wryft die tusschen de vingeren, of stampt ze in een Vyzel. Legt het op de Wonde, en het bloed zal stelpen. Dit is een souverain Middel. Men gebruikt dit Middel ook voor het bloeden uit de neus. III. Neemt een half kommetje vol Pieren, van ’t kleinste zoort; de tweede schors van een Vlierboom, een goede handvol; een goede Kom roode Wyn; even zoo veel olie van Olyven; een handvol Worm-kruid; een stuk fyne Zuiker; evenveel versch Wasch; drie korlen Zout. Laat dit zamen op de helft afkooken, door een Teems loopen, en legt het op de wonde. IV. In de Voortyd, wanneer de Kikvorschen hun zaad schieten, moet gy een deel daar van vergaderen; neemt drie of vier ellen grof linnen, laat het van ’t Kikvorsch-zaad doorgetrokken worden, en vervolgens in de Zon droogen; doet dit twee of drie maal, en bewaart het linnen tot uw gebruik, het welk hier in bestaat: Neemt’er een stuk van om de wonde dubbeld te bedekken. Het bloeden zal aanstonts ophouden. Dit is door verscheide proeven waar bevonden. V. Zoo de hartader gequetst is, legt’er het afschrapzel van het onderste eener Fruit-pan op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om het gestremde bloed uit het Ligchaam te doen komen.Neemt witten Hoender-drek, het gewigt van een Ryxdaler, met witte Wyn, ingeval’er geene Koorts is, en evenveel water van Kleef-krud. Maar zoo’er Koorts is, water van Kardebenedict, of gezegende Distel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kwalyk gestelt Bloed in ’t menschelyk ligchaam.Men noemt het Bloed kwalyk gestelt, wanneer het of te warm, of te koud is, of ook, wanneer | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het met eenige bedorve zappen vermengt is. Dit word bedorven Bloed genaamt. Zy, die de zieken maar naar een zekeren trant behandelen, willen, dat men ze doe ader laten; en wanneer ze zien, dat het bloed, staande in een Bekken, van boven verrot is, meenen ze wonderen gedaan te hebben, dat ze den Zieken veel van dat bloed hebben doen aftappen; niet gedenkende, dat het Bloed een schat des levens is, en dat men’er niets mag aftappen, dan in geval van overvloed. Daerenboven was het in zulk een geval beter, dien overvloed door een uiterste matigheid en dieet te verminderen, gelyk de Chinezen, en die van ’t Koningryk Annam doen; als zynde veel natuurlyker, als dat men het met geweld aftapt, Maar wanneer het Bloed alleenlyk in zyne hoedanigheid kwaad is, moet het door een behoorlyke eetregel, of zuiverende middelen verbetert worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Zuiverende middelen, om de ongesteltheid van het Bloed te verbeteren.Aangezien’er menschen zyn, die liever ongemak willen lyden, als de gewoone zuiverende middelen, zynde niet zelden onsmakelyk en walgelyk, innemen; zoo zal ik hier eenige opgeven, die iemand, hoe kies hy zy, nogtans zonder de minste afkeer zal konnen innemen. Ik heb reets gesproken van het poeijer der Bolus Armenius en gezegende Aarde; hier van kan men pillen maken, met eenige droppelen wyn; men legt ze in een versche dooir van een Ey, of wel in Conserf van Roozen, of ten minsten in een gedroogde Pruim; en dus slikt men ze op. Behalven dit poeijer kunt gy nog een ander maken van Wynsteen van witte wyn, en zoo ’t mogelyk is, van Montpelier, een halve once; Oostersche Senebladen, een halve onze; geprepareert Scammonium, twee scrupulen; fyn Kaneel, Kruidnagelen, Galiga, fyn Zuiker, agt oncen. Dit alles nauwkeurig onder een gemengt zynde moet in een digt geslote Doos bewaart worden. Men neemt’er ’s ogtens nugteren een halve once van, met een half kommetje goed vleeschnat, of met een glaasje keurlyke witte wyn, en by gebrek van die, Bleeker. Dit Genees-middel is ook goed voor de Cachexie of groene ziekte, aamborstigheid, geduurige koortzen, en ongemakken uit droefgeestigheid ontstaande. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander zuiverend Middel.Als iemand in de Zomer van een heete Koorts word aangetast, en men oordeelt, dat hy van de kwaade Vogten moet ontlast worden, doet men zulks met een glas Gerstewater of zoete Wyn. Men voegt’er na het Middagmaal een halve once vleesch van Dadels by; ’s anderen ogtens laat men’er anderhalve once Calabrisch Manna in smelten; men zygt het zamen door een schoon linnen. Hiervan moet de Zieke nugteren koud drinken, en hy zal bevinden, dat het een aangenaam zuiverend middel is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een zuiverend Middel voor alle diegenen, die niet willen, of niet konnen iets innemen.Zoo het Kinderen zyn, mengt een once zap van Ruit, een once Osse-gal, met een halve once gepulverizeerde Aloë; doorweekt in dit vogt een stuk gebruikt wit Linnen; legt het tusschen de holligheid der Maag en den Navel, maar bind’er een ander schoon Linnen boven op, en laat het dus met bindzels vast gemaakt zynde tot ’s anderen daags vroeg zitten, en gy zult vinden, dat het Kind wel gezuivert is. Het zelve middel is goed voor die ouder zyn, mits de dosis verdubbeld worde. Men moet het aan zwangere Vrouwen niet geven. De oorzaken van het bloedig Water-maken ontstaan of uit de zwakheid der Nieren, of uit de hoedanigheit en hoegrootheid van het Bloed in zyne vaten, of uit het loozen van een Steen, of door de etter van een Gezweer, of door vermoeidheid van te Paard te ryden, of door al te veel beweging, of door zig gestooten te hebben, of eindelyk door een zware Val. Het gebeurt ook wel, hoewel zelden, dat het Bloed uit de Blaas loopt, of door een vloijing der Aambeyen, of der Maandstonden. Het een en het ander is een toeval van een stilstand of schielyke verandering (Crisis) der Ziekte. In dit laatste geval moet men de Natuur niet stremmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen, om het Bloed door het Watermaken te stremmen.I. Wat andere toevallen betreft, moet men voor het gebruik van enige middelen een Aderlating, naar maate der jaren en kragten in ’t werk stellen. Daarna ordonneert men tusschen de Maaltyden een koel Drankje, gemaakt van de wortelen der Consolida of Smeer-wortel, en van Arabisch Gom. II. Men laat hem met een half glas Schaapenmelk een drachme poeijer van Duizendblad drinken, met zoo veel aan gewigt van de Bolus Armenius, of twee oncen Weegbree-zap, met tien greinen Mastik, ende een once zap van Duizendblad, met een halve drachme Koraal. Deze Drank moet vier dagen agter een ’s morgens nugteren genomen worden. III. Mengt een drachme van gebranden en gestampten Bloed-steen met een half glas Zap van Weegbree, en laat het nugteren drinken. IV. Men ordonneert vier of vyf dagen agter een een drachme Philonium Persicum, een halve once zap van Weegbree, gemengt met vier oncen zap van Porcelein. V. Neemt Pluim-aluin, Arabisch Gom, en Dragant-gom, van elks een drachme, met een weinig Wyn; maakt’er Pillen van, en geeft ze ieder morgen ten gewigt van een Vransche goude Kroon. VI. Geeft in een half glas zware Wyn een drachme van Dadel-Steen, gebrand met een halve drachme gebrande onbereide Zyde. Niet tegenstaande het gebruik dezer Geneesmiddelen, kan men den Zieken doen purgeeren met zes vierendeel loots Catholicum duplex, en anderhalve drachme Rhabarber, half gebrand in een pan. VII. Men kan ook een inspuiting gebruiken, toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt met een afkookzel van Teskenskruid en Porcelein; of met een Decoctum van Sumach of Smak, drooge Roozen, de bladen van Myrthe, of met het zap van Biezen.
bloedeloos diertje. Dezen naam geeft men aan zekere kleine Diertjes, van welke men tot hier toe heeft gelooft, dat ze zeer onvolmaakt waren. Daar is een ontelbare menigte zoorten van diergelyke Diertjes, die of andere dieren, of Plantgewassen doorknagen en beschadigen. Men vind Jaren, in welke het Veldgewas door dit ongedierte geheel en al verwoest is. Aangezien’er geen natuurlyk middel voor zodanig een algemeen verderf is, keert zig de Gemeente nevens de Dienaren des Goddelyken Woords in die Omstandigheden in den Gebede tot God, om dus deze Landplagen af te wenden.
bloeding. Zie haemorrhagia.
bloedryk. Dus worden diegenen genaamt, die een overvloed van Bloed hebben. Zodanigen zyn doorgaans sterk en welgedaan, ook goed van aart. Het is niet te min niet goed, al te veel Bloed te hebben, en men moet daarin voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor diegenen, die Bloedryk zyn.Het aderlaten op den Arm, het Bad, en kleine Genees-middelen dikwils herhaalt, nemen den al te grooten overvloed van het Bloed wech. Of men doet hem een poeijer nemen, het welk Keyzer Carel de V. doorgaans gebruikte, bestaande uit twee oncen Saly, een once Lavendel, even zoo veel Ysop en Kruizemunt; een halve once Foeli en Nootemuscaat, Kaneel, Gember, Zedoar en Galiga; twee drachmen Calamus aromaticus; drie drachmen Jeneverbeziën; ende een once Pioene-Zaad; alles wel gepulverizeerd, met zoo veel aan gewigt van Zuikercandy. Zyn dosis was telkens een lepelvol, ’s morgens nugteren, en twee uuren na de Maaltyd. Men legt ook op het Hoofd der Bloedryken poeijer van Zywormen. Of wel men geeft hen koekjes van Diarrhodon Abbatis. Wat aangaat de gramsteurige, droefgeestige, en eenigzins magere Menschen, deze moeten zig niet aanstonts na de Maltyd tot het studeren of eenige Ligchaams-oeffening begeven. Zy moeten nugteren twee groote glazen Water met Oranje-Zap drinken, of met Verjuis, of Zuuring-zap. Of men mengt in een glas gemeene Koeldrank een once Siroop van Violetten, met vyf of zes droppelen geesten van Zwavel, of van Vitriool; of laat ze Azyn-water drinken, als zy gevoelen, dat de dampen naar boven stygen. Zy moeten zig eens of tweemaal ’s Jaars doen Aderlaten; maar drie of viermaal purgeren met een mengzel van Hamech, opgelost in een glas Afkookzel van Pissebedden en Senebladen. De slymagtige, vette en zwaarlyvige Menschen moeten een goede Dieet onderhouden, Ligchaams-oeffeningen hebben, zig wagten voor ’s middags te slapen, en purgeren met een drachme Pillen van Kampernoelie of Aloë, of met twee vierendeel loots Senebladen, gevoegt by een afkookzel van twee oncen Purgeer-dadels, of een vierendeel loots Rhabarber; men moet’er vervolgens twee oncen gesmolten Manna byvoegen. Mannen en Vrouwen moet zig op den Arm en Voet doen Aderlaten, ingeval de dampen ontstaan uit een opstoppen der Aambyen of Maandstonden. Zy moeten zig onthouden van grof Vleesch, en van Peul-vrugten, wier dampen naar ’t Hoofd stygen. Ook moeten ze myden al het geen hen verdriet of vreeze kan veroorzaken; insgelyks plaatzen, alwaar veel geraas is. Zoo deze ongesteltheid ontstaat uit een Sympathie van eenige andere Ligchaams-deelen, moeten ze hunne toevlugt nemen tot het gene hen daarvoor in ’t byzonder geordonneert is.
bloedspuwing. Ingeval het Bloedspuwen ontstaat uit den Slokdarm, uit de Maag, Long, of Strot-ader, of wel uit de Borst, is het zorglyker, als wanneer het uit de Tong, Gehemelte, Tandvleesch, of uit de holligheid der Neus zynen oorsprong had. Zoo het uit den Slok-darm ontstaat, raakt men wel minder Bloed quyt, maar met meer moeite, wegens de tederheid der Aderen. Ja, dat meer is, als men inslokt, moet men een pynlyke Braaking ondergaan. Ontstaat het uit de Maag, dan gaat’er een braaklust voor af. Boven dien raakt men ook met den Afgang geronnen Bloed quyt. Het gebeurt zomwylen, dat men na het innemen van eenige Medicyne Bloed spuwt; ook wel, als men een zware slag of stoot ontfangen heeft, in welk geval het Bloed, dat men uitspuwt, zwart en brokkelig is; en men gevoelt pyn omtrent de plaats, alwaar het Kwaad zit. Zoo het uit de Strot-ader ontstaat, dan is het warm en hoogrood, gemengt met een weinig etter, en altyd met een Kug gepaart, die zeer pynlyk is. Komt het uit de Lever, dan loost men weinig Bloed teffens, maar hoogrood en dun, ziedend heet, en schuimend. Als het van de Borst naar de Lever gebragt is, hoe weinig het schynt, als men ’t uitspuwt, het is nogtans met pyn, een hevige Hoest, en het Bloed zwart, dik en klonterig. Zoo het uit de holligheid der Neus in de Keel zakt, ontdekt men ’t door een kitteling, of door een droppel Bloed, die te voren uit de Neus druipt; zoo ’t in de Strot-ader valt, verwekt het een kuch, die verholpen word door een weinig zwaare Wyn, in welke Yzer gekoelt is, of met conserf van Roozen, of ook met een glas water van Weegbree, waarin een weinig Schalei van Aalbessen gedaan is, of een weinig Zuiker, of Honing. De Honing is gevoeglyker voor bejaarde Menschen. Als het Bloedspuwen met geen Koorts gepaart is, word het voor een goed teken gehouden; want met een weinig poeijer van Koraal, of een weinig | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Mastik, gemengt met een weinig conserf van Roozen, zal men het ligtelyk stelpen; dog anderzins is het kwaad. In een tyd, wanneer de Vrouwen veel Bloed quyt-raken, en haar lieden een Bloedspuwen overkomt, word het Bloed-vloeijen aanstonts gestelpt. By jonge Lieden is het Bloedspuwen gevaarlyker, dan by oude. Als’er een groote Ader geopent of geborsten is, word het Hert verstikt, en de kragten ontbrekende, volgt’er de Dood op. Die aan het Bloedspuwen onderworpen zyn, moeten hun Gezigt niet vestigen op het gene rood is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor het BloedspuwenBy al het Bloedspuwen is het nodig, dat men stilzwyge, ruste, zynen Ademtogt matige, en zig dikwils doe Aderlaten, maar weinig Bloed teffens aftappe. Als’er een Bloedvat door het vloeijen van een scherp en ziltig Vogt geopent of geborsten is, moet men nog meer voorzigtigheid met het Aderlaten gebruiken, en zeer weinig Bloed aftappen. Ingeval het Aderlaten niet aanstonts zyne werking doet, kan men Koppen in de Liezen en op de Billen zetten; anderzins haalt men een sterk Bindzel om de Dyën, en geeft den Lyder by tusschenpoozen Siroop van Granaat-appelen, of quee-peeren, Myrrhe of gedroogde Roozen, Aalbeziën in Weegbree-water verplettert; Porcelein of Bolkruid; of men laat hem in een half glas Zap van Zuuring een once Siroop van drooge Roozen, of Roozen-honing drinken. Twee of drie dagen daarna geeft men een purgatie van een Decoctum, bestaande uit twee drachmen schors van Mirabolan, gemengt met een once Siroop van Roozen; of men geeft hem een once gezuiverde Kassie, met een drachme poeijer van Rhabarber, in een glas Weegbree-water, of een afkookzel daarvan; of wel een once Manna, met even veel Siroop van Zuikery, ontlaten in een afkookzel van twee oncen Tamarins of Purgeer-dadels. Na de Purgatie kan men een Opiaat, of volgende Genees-middelen gebruiken: Neemt Dragant-gom, een halve once; fyne Bolus Armenius, twee drachmen; gezegende Aarde, een drachme; Mastik en Koraal, ieder een halve drachme; maakt’er een poeijer van, en voegt’er twee oncen Conserf van Roozen by, en even zoo veel Siroop van Granaat-appelen, of van Aalbeziën. De dosis is ter groote van een Noot, en moet Ogtens en Avonds ingenomen worden. Anderzins kan men ook in een glas Zap van Waterkers een halve drachme Koraal doen smelten, en nugteren drinken; vier of vyf dagen agter een. Of wel men laat den Lyder een weinig tyds na het Bloedspuwen een once Weegbree-zap nemen, en even zoo veel zap van Porcelein, waarin een drachme Koraal in ontlaten is. Of in een glas zap van Porcelein kan men gepulverizeerde Muizekeutelen met Anys mengen, van elks een halve drachme, en het nugteren drinken; of anderzins twee drachmen gepulverizeerde Eyerschalen in drie oncen Zap van Porcelein, daarby voegende een once Siroop van gedroogde Roozen. Of neemt een once Yzer-vylzel, met een halve once gebrande Hertshooren; laat het kooken in tien oncen Weegbree-zap, tot op de helfte; zygt het afkookzel door, en voegt’er een once Porcelein-zap by, met twee oncen Siroop van gedroogde Roozen. Verdeelt het in twee deelen, het eene voor den Ogtent, het ander voor den Avond. Of wel, laat den Lyder kauwen een halve drachme Rhabarber, in den Oven gedroogt, of laat hem een drachme gepulverizeerde Kurk in een glas lauw Water drinken, of zoo veel aan gewigt van deszelfs Asche. Men kan hem ook drie dagen agter een een halve drachme Philonium geven, als hy naar Bed gaat; of wel een goede kom gepelde Gerst. Boven dien ordonneert men ook voedzel, dat ververschend en zamentrekkend is; by voorbeeld Vleeschnat, toegemaakt met Komkommers, Zuuring, Porcelein en Latuw; gekookte Peeren, geconfyte Quee-peeren, Meloenen, Kikvorschen, Kreeften; zelfs eenige Hirs in Vleeschnat; Koelwater, daar gloeijend Yzer in gekoelt is, of rauw Water met een korst geroost Brood, gedronken. Men moet zig wagten voor Honing en Azyn, tot een Siroop gekookt, (Oxymel;) voor Azyn-water, Citroen-zap in ’t eeten of drinken; eindelyk moet men uitwendig niets gebruiken, dat of al te koud, of zamentrekkende is, uit vreze, dat het Bloed naar de Longe zoude terug gedreven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Middel voor het Bloedspuwen.Men kan den Lyder Water van de eerste uitspruitzels van een Eyke gedistilleerd, of van afkookzel der navolgende Plant-gewassen, als Waal-wortel, Weegbree, Knoop-gras, anders het Kruid van St. Innocentius genaamt, geven. Ook kan men een brokje Mastik slikken; of wel gebrande Hertshoorn, of Bolus Armenius, gezegende Aarde, Koraal, Amber, of poeijer van de inwendige schil van Castanien, of van Kurk. Eindelyk kan men Varkensdrek met versche Booter fruiten, en hem, die Bloed spuwt, daar van te eten geven.
bloedvloeijing. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel voor allerlei zoorten van Bloedvloeijing, van onderen of van boven, veroorzaakt door eenige geborsten Ader van het Ligchaam.I. Neemt een drachme wortelen van Hertstong gepulverizeert, mengt het in een vingerhoed of twee witte Wyn. Zoo de Lyder de Koorts heeft, moet het hem in Vleeschnat gegeven worden. De Bloedvloeijing zal zekerlyk ophouden, al was het, dat de Lyder zynen afgang van boven kwam te loozen. Ingeval de Bloedvloeijing zoo hevig is, voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
namentlyk by een Vrouw, geeft haar dit poeijer in een Klisteer, gemaakt van Kapoen-nat, met twee Eyer-dooiren. Anderzins kan men het bovengemelde middel maar gebruiken, en het navolgende Pleister op de Maag, naar de zyde van het Hert leggen: Neemt een Quee-peer, onder heeten Asch gebraden; maakt’er met een zilvere Lepel een Deeg van; besprenkelt het met gestooten Kaneel en Kruidnagels; en legt het op de Maag. II. Neemt het vel van een Haas, laat het in een aarde Pot, die niet verglaast, maar toegedekt is, in een Oven verbranden. Doet een drachme van het poeijer of stof, dat op de grond van den aarde Pot gevonden word, in Vleeschnat, of witte wyn, zoo’er geen Koorts by is. Het zelve Poeijer is ook goed voor de Neus-bloeding, ingeval het door de Neus opgesnoven word. III. Neemt van het kruid, genaamt Ossetong; maakt het droog, en pulverizeert het. De dosis is een drachme, inwendig genomen. Het zelve kruid kan men ook gansch versch onder de Voetzoolen leggen. IV. Drinkt omtrent vier vingerhoed Zap of afkookzel van doove Netelen, anders witte Netelen genaamt. Maakt een Klisteer met Weegbree-Zap en zap van de plant, genaamt Paardestaart. Gebruikt het nat van gekookte Kool; het zap van Granaat-appelen, Salaad, Weegbree, en Zuuring. Kauwt dikwils Rhabarber. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel voor de Roode-loop.I. Geeft den Lyder in hoog-rooden Wyn poeijer van Haaze-bloed, of anderzins poeijer van Menschen-beenen te drinken. Of wel, vergadert Honde-keutelen, maar van Honden, die zedert drie dagen niet dan Beenderen geknaagt hebben; droogt ze, en maakt’er een poeijer van. Geeft hem, die de roode Loop heeft, twee maal ’s daags van dit poeijer in Melk, waar in gloeijende Riviersteentjes gebluscht zyn, te drinken. Doet dit twee of drie dagen lang. Of wel, geeft hem te drinken gedistilleert Klisse-water, of een afkookzel van Teskenskruid; of gedistilleerde bloemen van Averoone; of een poeijer van Weegbree-zaad; of gedistilleerd Water van het eerste uitspruitzel van Eyke-boomen; of een poeijer van gebrande Slakken, met een poeijer van Braambeziën, een weinig wittte Peper en Galnoot, of gebrand Hertshoorn. II. Kookt Linzen in Water; half gaar zynde, schud’er het water af, en giet’er ander water op; en als ze volkomen gaar zyn, geeft’er den Lyder van te eten. Men kan hem ook van het Water, waar in de Linzen gekookt zyn, te drinken geven. III. Stampt Lynzaad in een Mortier; giet’er Wyn-azyn op, en maakt’er een pap van, die op den buik van den Lyder moet gelegt worden. IV. Neemt Weegbree, genaamt Quinquenervia; Ribben van Duizentknoop, een handvol van elke; een Eyerschaal half vol Weegbree-zaad, en drie pinten Fontein-water. Laat deze Weegbree en Ribben van Duizendknoop in dit Water tot op de helfte afkooken; zygt het door een linnen doek; neemt’er een lepel vol uit, en laat’er het Weegbree-zaad in weiken, zynde alvoorens tot stof gemaakt. Geeft den Lyder hier van nugteren te drinken, eenige dagen lang. Wilt gy den smaak nog aangenamer maken, doet’er een weinig Zuiker by. Ingeval van noodzakelykheid kan men gedroogde Kruiden nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloedvloeijing der Nieren.Ingeval het Bloed zonder smert door de Waterleiding word geloost, zuiver, hoogrood, en overvloedig is, ontstaat het uit een geborsten Ader der Nieren. Zoo de Nieren beknaagt zyn, zal’er het Bloed allengskens en met pyn uitzypelen. Maar zoo het gebeurt, dat iemand door het Wateren veel Bloed loost, met een zwaarte aan de regter zyde van het bovenste des Buiks, gelooft men, dat het Bloed van de Lever ontstaat. Alle Bloedvloeijingen der Nieren geven een zwakheid te kennen, gemeenlyk veroorzaakt door een zware Slag of Stoot, of door iets scherps, ziltig, of kruidig te eten, of door zig alteveel aan de Vrouwlieden over te geven. Pis, die dik is, en waar in men draadjes gelyk als Haayren ontdekt, is een teken, dat de Bloedvloeijing uit de Nieren ontstaat. Hier aan is de jonge Jeugd onderworpen. Zoo men de Bloedvloeijing verwaarloost, word ze van een zwymeling, of schielyke Dood gevolgt. De Bloedvloeijing uit de Blaas ontstaande, kan zoo ras niet, als die uit de Nieren komt, genezen worden.
bloedzuiger. In ’t Latyn Hirudo of Sanguisuga, is een zoort van een Bloedeloos Diertje, zig onthoudende in Moerassen en Poelen. Het is een pink lang, in de gedaante van een groote Worm, hebbende nog been, nog graat. Het hoofd is voorzien met drie kleine, spitze en sterke Tanden, waar mede het niet allen de huid van een Mensch, maar zelfs van een Paard en Rund kan doorbooren. De kleur is verscheiden. Daar zyn verscheide zoorten, en van verscheide groote. Die in de Geneeskunde gebruikt worden, zyn de kleinste. Doorgaans is een Bloedzuiger zwartagtig, of donker-rood. Men vind ook Bloedzuigers in Zee; maar zonder gebruik by de Genees-heeren. De Bloedzuigers zyn Manwyfjes, hebbende beide de Natuuren, gelyk al het kruipende Gedierte, dat zonder Been is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruik der Bloedzuigers in de Geneeskunde.De Bloedzuigers zuigen het Bloed. Men gebruikt ze, om een verandering in de Bloedvloeijing te maken, en het overtollig Bloed, dat zig in zekere plaats verzamelt, gelyk als in de Aambyen, te verminderen. Maar aangezien men zomwylen het Bloed niet kan stremmen, daar deze Diertjes aan gezogen hebben, ontstaat’er doorgaans een sterke Bloedvloeijing, die den Lyder zeer verzwakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een levende Bloedzuiger ingeslokt, kan door het zuigen der adertjes van de Maag droevige gevolgen veroorzaken. Hiervoor dient tot Genees-middel het drinken van Pekel, of zout Water; voorts het innemen van een purgatie, met eenige Mercuriaalsche Sublimatie gemengt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verkiezing der Bloedzuigers.Om de Bloedzuigers wel uit te kiezen, moeten ze niet zwart of ruig zyn, maar groen op de rug, en rood onder den Buik; voorts moeten ze in helder en loopend Water gevangen zyn; ook eenige dagen voor al eer ze gebruikt worden, mits ze ondertusschen in helder Water worden bewaart; op dat ze dus uitgehongert zynde dies te greetiger in het Bloedzuigen zyn. De kleine zyn beter, dan de groote, als zynde minder schadelyk; in ’t byzonder, die een streep over den rug hebben. Haar gebruik bestaat daar in, dat ze het overtollig Bloed uitzuigen, en dus de Gezondheid bevorderen, dat anderzins door Koppen geschied. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier, om de Bloedzuigers te gebruiken.Vooral eer men ze aanzet, om te zuigen, moeten ze een tydlang in helder Water hebben gestaan, om zig te ontlasten; ende een halve dag in een doos zonder Water; vervolgens moet men de plaats, alwaar men ze wil laten zuigen, eerst wryven, het zy met Zout van Salpeter, Bloed van eenig gevogelte, vette Aarde, Melk, of warm Water. Men opent de doos ter plaats, daar ze zuigen zullen; want met de vingers vast gehouden zynde zouden ze niet zuigen. Men snyd het uiterste van de Staart met een Schaar af, om het Bloed te zien loopen, en de veelheid daarvan te bepalen; en ten einde ze beter zouden zuigen. Alzoo het zelden gebeurt, dat ze van zelfs ophouden te zuigen, en men ze met geweld niet zonder gevaar daar kan aftrekken, werpt men Zout, Asch, of gebrand Linnen enz. op haar hoofd. Als zy’er nu af zyn, laat men nog een weinig Bloed loopen, en wascht de plaats, daar ze in gebeten hebben, met zout Water af. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Toestel.Deze word gemaakt met een compres, doorweekt in een Bloedstillend Water, ingeval het Bloed niet word gestelpt; of in Brandewyn, zoo’er een ontsteking by komt. Het Compres moet met een bindzel vastgemaakt worden, hoedanig een met het beledigt Ligchaams deel overeenkomt.
bloem. Dit Plantgewas is merkweerdig eensdeels wegens zyn Reuk, anderendeels wegens zyne veelvuldige Kleuren. Daar is byna gene Plant, die niet hare Bloemen draagt. De Hoveniers en Bloemisten bepalen den naam van Bloeme, die gemeen is, verstaande die alleen van Planten, die gequeekt worden wegens de schoonheid van hare Bloemen, dienende tot cieraad der Hoven. En van deze in het byzonder is het, dat wy nu zullen spreken. De Bloemen hebben tot haar beginzel Zaaden, die steelen voortbrengen, spruitende of uit Wortelen, of uit Bollen. Dus kan men twee zoorten van Bloemen onderscheiden, namentlyk die uit wortelen, en die uit bollen voortkomen. Dog alle deze Bloemen vermenigvuldigen zig door afzetzels; waarvan men onder de Artykelen der byzondere Bloemen kan nazien. Het zou te lang vallen, als men alle Bloemen uit hare Zaaden zoude willen doen voortkomen; waarom men de afzetzels als een gereder middel gebruikt. Ondertusschen aangezien’er zommige Bloemen zyn, van welke men noodzakelyk Zaad moet winnen, zullen wy de manier, hoe ze moeten gezaait worden, beschryven. Daarna zullen wy spreken, hoe men de Zaaden moet vergaderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat men in agt moet nemen, om de Bloem-Zaaden te zaaijen.Van alle Bloem-Zaaden, die den Winter overblyven, zyn zommige die in Broei-bakken konnen gezaait, en verplant worden; andere laten zig bezwaarlyk, of geheel niet verplanten. Wy zullen van de eene en de andere zoort in ’t byzonder spreken; als ook van diegene, die den Winter over niet in de Aarde blyven; ook van den tyd, wanneer ze moeten gezaait, en de granen wederom verzamelt worden. Diegene, welke den Winter overblyven, konnen in de Lente gezaait worden, mits men ze tydig opneemt; want zoo haar de Droogte overvalt, zullen ze dat Jaar niet uitspruiten, of ze blyven zeer klein, en minder van Bloem, dan of ze in den Herfst hadden gebloeit, of in ’t einde van de Winter. Om ze in den Herfst te zaaijen, moet men in ’t einde van Oogstmaand, of in ’t begin van September, vyf of zes dagen voor volle Maan een kleine bak met fyne Aarde vullen, zonder Mist, en vervolgens in een regte rye die Bloemen zaaijen, die gy naderhand wilt verplanten; en wel hoe eerder, hoe liever, mits ze in staat zyn, want als men ze te laat verplant, en de planten voor den Winter geen wortel vatten, worden ze door den Vorst buiten de Aarde gedreven, en genoodzaakt te sterven. Zoo gy ze in een bak zaait, en gene volkome kennis van Bloemen hebt, en ze nogtans begert te kennen, moet gy, zoo dra als ze uit de grond opschieten, een nauwkeurige geheugenis van de plaats hebben, leggende op een ieder streep of rye, daar gy ze hebt gezaait, een schalie met de naam der gezaaide Bloem, of anders naar uw goedvinden. Men moet het kwaade kruid zorgvuldig uitplukken, dat opschiet, ten einde het goede daardoor niet worde verstikt. Als de Zaaden gezaait zyn, en ruim met een duimbreed Aarde bedekt, is het goed, zagtkens daarop te slaan, om de Aarde eenigzins te drukken; want dus doende zullen de kleinste zaadjes beter uitspruiten. Wil men ze wat verhaasten, en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vroeg doen opschieten, moet men ze met een duim dik Stroo bedekken, ze tweemaal besproeijen met Water, door de Zon verwarmt, eerst op den Middag, daarna ’s Avonds, en vier en twintig uuren daarna de volgende Nagt ontdekken. Dus zullen ze binnen weinig tyds alle te voorschyn komen. Zoo lang als het uitspruitzel nog klein is, moet men het ieder Avond begieten, dog niet sterk, om het niet te ontwortelen. Als het heet is, doet men wel, dat men’er iets voor de Zon boven zet, want die haar schadelyk is, behalven de Morgen-Zon. Maar de Bloemen van de Lente vrezen voor de hitte der Zon niet; moetende in tegendeel tegen een Muur in ’t Zuiden geplant worden. Als men ze vroeg heeft gezaait, moet men den bak ’s nagts toedekken, als men vreest voor Vorst. Dog om dit ongemak voor te komen, is ’t best, een weinig laat te zaaijen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier, om de Bloem-Zaaden te zaijen.Alle Bloem-zaaden moeten gezaait worden omtrent het afnemen der Maan in Februarij, omtrent het afnemen der Maan in Maart, tot het afnemen der Maan in Mey. Men kan ze ook in de Herfst zaaijen, immers van het afnemen der Maan in Augustus tot midden in October. Men moet een goede bak bereiden met goede warme Mist, en daarop ruim een halve voed oude en verrotte Aarde werpen; na verloop van agt of tien dagen, als de grootste warmte voorby is, moet gy alle uwe Bloem-zaaden zaaien, een ieder zoort op zyn rye, dog de ryen vier duim van malkander. Zoo dra ze gezaait en met twee duim-breed Aarde bedekt zyn, moet gy uw bak met een kleine gieter besproeijen, om het Zaad niet te beschadigen. Deze besproeijing moet dagelyks by een aanhoudende Droogte geschieden. Men moet ze alle Avond bedekken, uit vreze voor den Ryp; dog het dekzel moet boogswyze gemaakt zyn, zonder de Bak of Aarde te raken; dog rondom zoo digt, dat’er de Koude niet kan doordringen. Als de Zon by dag op den bak schynt, moet er het dekzel afgenomen worden; dog ’s Avonds daar weder worden opgezet. Zoo het niet vriest, kunt gy den bak ongedekt laten; dog met voorzigtigheid, want het Zaad door een Vorst van maar twee uuren sterven kan. Als het reets zoo hoog is opgeschooten, dat gy het oordeelt te kunnen verplanten, zoo verplant ze op uwe Parterres, daar ’t u belieft, mits de Grond goed en wel bearbeid is. Besproeit ze, zoo dra als ze verplant zyn; en gaat dus voort, zoo lang het niet regent. Gy moet uit de gemelde ryen van uw bak niets wieden nog uit trekken, ten zy het zoo groot zy, dat het zig van zelfs van de jonge Bloem-planten onderscheide. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Queekerey der Bloemen.Voor al eer wy tot een byzondere verhandeling overgaan, zullen wy eenige algemeene stellingen, rakende de Bloem-queekery, laten vooraf gaan. I. Zoo dikwils als men Bloem-bollen of wortelen plant, moet men onmiddelyk te voren de Aarde wel omwroeten, en ’t onderste boven keren. Zoo de grond hard, en in langen tyd niet omgespit is, moet ze gebroken en tot stof verbryzelt worden. Dit is zoo noodzakelyk, dat een Plant, daar in gezet zynde, zy mag voorhene zoo traag in ’t groeijen gewest zyn, als ze wil, nu weeldriger zal opschieten, als wanneer ze in een betere, dog niet omgewroete Aarde stond. II. De Zaad-planten, en die zig door scheutjes en takjes vermenigvuldigen, moeten besproeit worden, tot dat ze wortel gevat hebben, en in het begin van een groote hitte moeten ze behalven de besproeijing ook voor de straalen der Zon gedekt worden. III. Als ze wortel gevat hebben, ende reets een weinig zyn opgeschooten, moet men de Aarde rondom een weinig omwroeten, om dat ze door het besproeijen niet zelden een korste krygt, waardoor ze toegeslooten word. IV. Als men Zaad-bloemen verplant, of die van afzetzels geteelt zyn, moet men de Aarde een weinig toe drukken, om dat anderzins de Droogte in de Zomer, de Vorst in de Winter het groeijen belet. V. Men verdeelt doorgaans zyn Parterre in twee deelen, van welke het eerste op de Zon is gelegen, en by gevolg warmer en bekwamer is, om Bloemen voort te brengen; het tweede deel moet schaduwagtiger en vogtiger zyn, alwaar de bollen gelegt zynde, wel later opkomen, maar ook lange duuren. Hier moeten de kleindere gelegt worden. VI. Men moet nog een byzondere plaats houden, alwaar de Tuin schaduwagtig en vogtig is, om daar den geheelen Zomer te planten, de kleine lootjes van dubbele Violetten, Nagelbloemen, Madelieven, en diergelyke meer, die dikwils bekwaam zyn om verplant te worden in een tyd, wanneer ze door de hitte der Zon niet konnen beschadigt worden. Zy moeten een duimbreed van elkander worden geplant, om dat men ze, wortel gevat hebbende, met een Tuin-mes opneemt, en ze in den Herfst ter plaats, daar men het goed oordeelt, verplant. VII. Als men looten verplant, hoewel het in een wel bereide aarde geschied, zynde zagt en ligt, versch en vogtig; of in een bak, dat beter is, om ze wortel te doen vatten, zet men ze, zoo dra ze eenigzins wortel gevat hebben, in de Zon, hoewel allengskens, voornamentlyk in den Herfst. Maar men moet zig voor twee uitersten wagten, voor eerst, om ze niet te veel te begieten, ten anderen, om ze niet al te droog te laten. De overvloed van water doet ze verrotten; en door de al te groote droogte verwelken en sterven ze. VIII. Men moet niet wagten de bollen uit de aarde te nemen, tot dat alle bladen verwelkt en verdroogt zyn; om redenen, die wy op het Artykel van de tulpe gemeld hebben; maar vroeger, om aarde te winnen, als de Tuin klein is; want als men ze vroeg op neemt, kan men in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hare plaats zetten, Fluweelbloemen, Basilicon, en andere, die voor den Winter sterven. Want als het tyd is, de bollen te verplanten, hebben ze reets uitgebloeit, en moeten plaats maken voor andere bollen, daar ze reets zedert drie of vier maanden hebben gestaan. IX. Omtrent het einde van de Oogstmaand, als het overvloedig regent, moet men de bollen niet aanraken, om dat ze als dan reets beginnen te wortelen. Want zoo men ze maar het minste beweegt, kunnen ze dat jaar niet dragen, of ten minsten, men is oorzaak, dat de bloem kleinder is; zoo ze niet geheel verrot. Maar zoo men genootzaakt is, ze op te nemen, moet het hoe eerder, hoe liever geschieden. X. Als gy ze in potten of bakken hebt, het zy planten van Nagelbloemen, Marjoleinen, Violetten, of andere, moet gy ze dikwils besproeijen, en maar ’s ogtens in de zon zetten; want anderzins zouden ze verwelken. Om dit te beletten, is het beter, de geheele plant met aarde te bedekken, en dus hare versche groente te bewaren. Maar als de Winter voorby is, doet men beter, dat men ze in de ruime aarde legt. Met alle naarstigheid, die men kan aanwenden, zullen de Planten nooit zoo wel in potten, als in de ruime aarde, groeijen; mits de grond maar eenigzins goed is. XI. Ter plaatze, daar de aarde mager en traag is, moet men mist vergaderen, en doorrotten laten, bewarende die in een kuil of diepe gragt in den Tuin. Wanneer die mist byna tot aarde geworden is, moet men’er een duim dik van op de potten of bakken strooijen, waarin men Nagelbloemen, Violetten, Marjeleinen, en diergelyke bloemen wil zetten; en men moet dien mist met de aarde vermengen. Men kan’er Anemonen op zetten, wanneer ze beginnen blad te maken. XII. Gedurende de Zomer moet men een Ton hebben, waar in het water, geschikt tot besproeijen, staat en warm word; namentlyk van Fluweelbloemen, Basilicon, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier, om Bloembollen te planten.Bloembollen kan men planten van ’t begin van September, tot het einde van April. Hoe meer werks gy’er van maakt, hoe beter en aangenamer ze groeijen. Wilt gy ze in potten, of op tuinbeddekens zetten, gy moet eenderlei aarde gebruiken, en eenderlei moeite aanwenden. Neemt een vierdedeel goede versche aarde, een vierdedeel goede oude aarde, ende een vierdedeel goede tuin-aarde; slaat het zamen door een horde; doet’er een voet hoog van op uwe tuinbeddekens; waar op gy uwe Bloembollen wilt zetten; of vult’er de potten mede. Zet de bollen een halve voet diep in de aarde, en neemt ze’er niet weder uit, voor dat ze gereed zyn, om te bloeijen. Zoo het niet vriest, en de aarde droog word, moet gy ze een weinig begieten. Zoo het sterk vriest, moet gy vier duim dik goede aarde op de tuinbedden werpen, en ze bedekken. Legt’er hoepels op, om het stroodak te onderschragen; maar neemt’er die weder af, als’er de zon op staat; dog dekt ze weder, als de Zon wech gaat. Zoo het in ’t Voorjaar droog is, moet gy alle uwe planten begieten. Alle Bloembollen worden tweemaal des jaars, namentlyk in de Lente, en in de Herfst geplant. De liefhebbery van zommige Bloemisten bepaalt zig menigmaal tot Tulpen, Anemonen, Ranonkels, Beeren-ooren en Nagel-bloemen. Zy agten nauwlyks andere Bloemen, hoewel ze nog in kleur, nog in reuk, of anderzins voor de overige wyken. Tot de Queekery van deze besteden ze al hunne zorge, daar ze nogtans dezelve met minder moeite ruim zoo goed konden hebben. Vader Ferrari, Jesuït, en Andreas Capranica, leeren ons iets zonderlings nopens de Bloem-queekery. De laatstgemelde zegt in een Redenvoering, te Rome gehouden: “Ingeval men de Scheikunst tot het queeken van Bloemen wil gebruiken, men zal door de kunst de Natuur zelve te boven gaan. De kunst zal iets voortbrengen, dat nooit geschied is. Het hangt alles af van het vernuftig gebruik van de Mercurius of Quikzilver, van het Filosophisch Zout en Zwavel. Hoedanige wonderen van Bloemen zou men niet hebben, als men het warm bloed der Dieren met het zap der Aarde kwam te mengen? Men weet niet, wat dat bloed vermag, mits het geen Ossen-bloed zy, als zynde zeer droog van natuur, en als zodanig aangemerkt niet bekwaam, om groei te verwekken. Indien men het bloed mengt met asch en zout van Planten, of van Salpeter, door zig zelve zoo vrugtbaar zynde, men zal Bloemen van een aangename grootte en uitgebreidheid hebben. Een uitgelezen Misthoop, die wel gebruikt word, is van een wonderbaarlyke kragt, om de Bloemen te bevorderen, en aan dezelve een schilderagtig doorvlamzel te geven. Men moet de laatste hand aan dat groot werk slaan, met alle die dingen op Brandewyn te zetten, en’er door de Distilleerkunst de fynste geesten (quintessentie) uit te halen. Men zal’er onbegrypelyke uitwerkingen van zien. Men moet zig wel wagten, dat die brandende stoffen de wortelen der planten niet raken. Daar moet goede aarde op leggen, om zonder de wortelen te benadeelen, dien fynen balzem voorzigtig op te vangen. Niets verkwikt de Planten meer, als dat ze besproeit worden met water, dat door de Zon verwarmt is.” | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kragt der Asch, om de Bloemen fraaijer en grooter te doen worden.Om een Plant by uitnemendheid te doen groeijen, moet ze eens en andermaal met loog, gemaakt met asch van diergelyke verbrande Planten, besproeit worden. Het is zeker, dat het zout in deze Loog, op een wonderlyke wyze medewerkt tot het groeijen der Planten; voornamentlyk van die gene, met welke dat zout een overeenkomst van gedaante heeft. Want het is zeker, dat het zout, getrok- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken uit den Asch der gebrande Tulpen, hebbende meer overeenkomste met de aaneenschakeling der byzondere deelen van een bol, stengel, bladen en bloem van een Tulp, veel bekwamer is, om een Tulp op een buitengewoone wys te doen groeijen, als Asch van alle andere zoorten van planten. Dit doet ons hier in ’t voorbygaan aanmerken, dat die genen, die ten Platten-lande woonen, zonder onderscheid de Varen, Barnetelen, Jenever- en Braamstruiken verbranden, om daar door het land vrugtbaarder te maken, strooijende tot dien einde den Asch op het zelve. Nu is de vrage, of het zout, dat van een verscheiden natuur met de zaaden is, welke men in de aarde werpt, iets tot het groeijen en vermenigvuldigen kan medewerken? | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om de Bloemen voort te zetten.De Bloemen, die alleenlyk in de Lente en Zomer groeijen, zullen zig ’s Winters vertoonen, ingeval men ze met vet voedzel voortzet, by voorbeeld, met Druive-droessem, Olyve-droessem, en Paarde-mist. Zoo men in ’t begin van October de al te verre uitgelope takjes der Nagelbloemen afsnoeit, en ze met vette en ziltige stoffe aan den voet der plant begraaft, zult gy het bloeijen der Nagelbloemen vier maanden verhaasten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om Bloemen in de Winter, en Vrugten in de Lente te hebben.Dit bestaat alleenlyk in twee dingen; te weten, Voor eerst, of de groei der planten dus van de werkzaamheid der Zon afhangt, dat ze zonder dezelve niet zyn kan? Waar op gemakkelyk kan geantwoord worden, dat alle andere oorzaken, bekwaam om te verwarmen, en de zappen der aarde te bewegen, evenveel kragt daar toe hebben. Het tweede, dat men dient te weten, is, welk de oorzaak zy, die men in plaats der verwarmende Zon zou konnen stellen? De Hoveniers bedienen zig gemeenlyk van Mist en Kalk, om den voet der Boomen, geduurende den Winter, te verwarmen; en ze in de Lente vrugt te doen dragen. Daar zyn’er, die voor in onderaardsche holen stooken, om de lugt der aarde te verwarmen; en om een wonderlyke verscheidenheid van Bloemen in ’t felste van de Winter te doen voortkomen. Het was door dit middel, dat Albertus Magnus, een schrander Natuurkundige, planten van de Lente in den Winter, en planten van den Herfst in de Lente konde doen uitspruiten en bloeijen. Maar aangezien het bezwaarlyk valt, de verscheide trappen aan de warmte der Zon na te bootzen, zoo gebeurt het menigmaal, dat men die te boven gaat, en al te veel beweging aan de aardzappen geeft. En hier van daan komt het, dat het zap al te haastig door de wortelen naar de takken en steelen doordringt, zonder daar zoo lang te blyven, dat het zig vestigen of stremmen kan; en dat de luchtgaatjes der takken, daar de zappen al te schielyk door trekken, zig dus uitbreiden, dat ze niet meer in staat zyn, om eenig voedzel te houden. En hier van daan is ’t, dat de boomen, van de Hovenieren genoodzaakt zynde, al te vroeg rype Vrugten voort te brengen, van geen langen duur zyn. In tegendeel, zy verwelken en sterven, zoo dra ze hunne eerste Vrugten hebben gedragen. Als men een Roozeknop op een Lot van een Amandel ent, zal men zeer fraaije Roozen hebben; zelfs menigmaal, als de aarde nog met Sneeuw en Ryp bedekt is. Democritus getuigt, dat als men in ’t heetste van den Zomer de Roozestruiken tweemaal ’s daags besproeit, ze in ’t felste van den Winter zullen bloeijen. Dog men gelooft, dat men ze met het begin van de harde Vorst bedekken moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geheim, om buiten-gewoone kleuren aan Bloemen te geven.Het voordeel en de liefhebbery hebben verscheide middelen verzonnen, om Tuin-bloemen te schakeren en gelyk als te borduuren; by voorbeeld, groene, geele, blauwe Roozen te maken; ja zelf een Nagelbloem twee of driemaal van Koloryt, buiten den natuurlyken tyd te veranderen. Neemt, by voorbeeld, vette aarde, die in de Zon is doorbakken, en pulverizeert ze, begiet ze vervolgens twee of drie weken lang met rood, geel of anders geverft water, na dat’er het zaad van de gemelde Bloemen, verschillende in kleur van het water, waar mede het besproeit is, alvorens is ingeworpen. Zommige zaaijen en enten in het hert van een oude Zuikery-wortel, en binden dezelve styf toe, leggende rondom de wortel mist, die wel verrot is; en waar uit men door de zonderlinge zorge der Hovenieren blauwe Nagelbloemen, zoo schoon, als zeldzaam, heeft zien voortkomen. Anderen besluiten in een klein, dun en broos rietje drie of vier zaaden van andere bloemen, bedekkende dezelve wel met aarde en mist. De steelen van deze verscheide zaaden lopen in een, en maken maar eene wortel, uit welke vervolgens takjes spruiten, die wonderlyk aangename bloemen, wegens de verscheidenheid der kleuren, voortbrengen. Een zeker Liefhebber onder de Bloemisten heeft op een en dezelve stam verscheide Nagelbloemen geokuleert, welke alle in hun bloei zynde hunne natuurlyke kleur vertoonden, tot verwondering der Aanschouwers, niet konnende begrypen de reden dezer verscheidenheid. Om aan de Bloemen ieder kleur te geven, welke men wil, moet men de Planten, die een sterke steel en takke hebben, tot op het Merg doorbooren, en de kleuren, die men verkiest, in de opening steken. Dit geschied zynde sluit men de opening met Koei-mist wederom toe, of wel met Klei. Wanneer men zien zal, dat de Bloemen die kleuren zullen hebben, welke men in den steel had gesteken. Men moet aanmerken, dat de kragt der ingezette kleuren, niet langer dan een Jaar duuren, en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de Plant hare aangenome kleur latende varen, de natuurlyke weder aanneemt. Daar zyn’er, die beweren, dat men de Plante rondom niet besproeijen moet met Water van dezelve kleur, die men’er heeft ingesteken. Door het zelve middel kan men aan de Bloemen ook een buiten-gewoone reuk geven, als men’er by voorbeeld Muscus enz. insteekt. Wy zullen’er beneden meer van spreken. Men kan het zelve doen omtrent de Vrugten, gevende aan dezelve een genezende, zuiverende, of zoete enz. hoedanigheid, met in de Plante driakel, Rhabarber, Zuiker of Honing enz. te steken, of iets anders, waarna men wil, dat de Vrugt zelve smaakt. Maar men moet zig nauwkeurig wagten, dat men’er niet in steekt, het geen mineraal is; want de Plant dus doende zou doorknaagt en bedorven worden. Wat de Zaai-Planten aangaat, indien men de zaaden laat weeken in Spaansche Wyn, Melk, gezuikerd Water, of iets welriekends, de vrugt zal veel aangenamer van smaak zyn. Dit word van de Liefhebbers omtrent de Meloen-zaaden veelzins in agt genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Geheim, om nieuwe kleuren aan Bloemen te geven.Daar zyn in ’t byzonder drie Kleuren, die omtrent Bloemen zeldzaam zyn, en die de Liefhebbers daar graag wilden inbrengen: De Zwarte, geschikt om den Rouw van een Huis over de Dood van iemand te verbeelden; de Groene, zoo aangenaam en verkwikkelyk voor ’t Gezigt; en de Blauwe, die een Hemels-blauwe kleur over de Aarde schynt te spreiden. Men kan deze drie Kleuren zonder veel moeite in de Bloemen brengen. Wat de Zwarte Kleur aangaat, men neemt de kleine Vrugten, die onder den Elzenboom groeijen, als ze alvorens door en door droog zyn; wanneer men ze zoo fyn als stof wryft. Tot de Groene Kleur gebruikt men het zap van Wynruit; en tot de Blauwe de blauwe bloempjes, die onder de Graanen wassen; men laat ze droogen, en wryft ze insgelyks tot stof. Zie daar het gebruik: Men neemt de Verwe, die men in een Plante wil brengen, en mengt ze met Schapen-mist, een weinig Wyn-azyn en Zout. In deze Compositie moet een derde Verw zyn, en zamen tot een deeg gekneed; vervolgens op de wortel van een Plant, die witte bloemen draagt, gelegt worden. Men begiet deze Plant vervolgens met Water, met diezelve kleur aangemaakt. Dus zal men de anderzins witte Nagelbloemen zwart, groen of blauw zien te voorschyn komen. Om beter te slagen, moet de Aarde wel toebereid worden. Zy moet vet, in de Zon gedroogt, tot stof gewreven en door een teems geslagen worden. Men vetvult’er een pot of zaai-bak van, en zet’er een witte Nagelbloem midden in; want de kleur alleen kan die andere kleuren aannemen. Maar daar moet nog Regen, nog Dauw op deze Plant vallen. By dag moet ze in de Zon gezet worden. Wil men de witte Bloem purperverwig hebben, men neemt Braziliënhout, maakt het tot een deeg, en verft’er het Water meê, dienende om de plant te besproeijen. Door deze kunst maakt men uitnemend schoone Lelien. Als men de Plant met drie of vier Verwen besproeit, op drie of vier verscheide plaatzen, men zal Lelien tot verwondering van verscheide kleuren hebben. Anderen laten de Tulpe-bollen in zekere geprepareerde vogtigheid weiken, waarvan ze de kleur aannemen; anderen maken een kleine snee in de Bollen, en proppen de drooge Verwen daar in. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Geheim, om een nieuwen Reuk aan Bloemen te geven.De Schoonheid is een ydel Cieraad, als ze met geen goede reuk van Naam en Faam gepaart gaat. Dit is in zeker opzigt ook omtrent de Bloemen waaragtig, in welke het schakeersel der kleuren menigmaal het Oog vermaakt, maar die de Neus door een ondraaglyken reuk vervelen. Het is derhalven byna een Wonderwerk, zodanige Bloemen in plaats van stank een aangenamen en een lieffelyken reuk te doen hebben. Een Peonie en Tulp zyn zeer aangenaam voor het Oog, maar van een sterke en onaangename reuk; waarom de kunst aan haar moet geven, het gene haar de natuur geweigert heeft. Het is byna eenderlei werk, vreemde Kleuren, ende een lieffelyken Reuk, die haar niet natuurlyk is, te geven. Men kan een kwade reuk van een plante zelfs voor hare geboorte beginnen te verhelpen. Dat is te zeggen, wanneer men het Zaad daarvan zaait; weikt men Schaape-keutelen in Wyn-azyn, of men voegt’er een weinig Muskus van een Civet-Kat, of poeijer van Amber by. In dit vogt laat men de Graanen, of wel de Bollen zelfs, eenige dagen lang weiken. Het is door de ondervinding bekend, dat de Bloemen, die daarvan komen, zeer aangenaam en lieffelyk van reuk zyn. Zoo men het zeker wil nemen, moet men de opkomende Planten begieten met het zelve vogt, waar in men de Zaaden heeft laten weiken. Ten opzigt der Planten, die uit wortelen, lotjes of afzetsels voortkomen, geschied de operatie beneden aan den Voet, gelyk wy boven van de kleuren gezegt hebben; en dus is het ook ten opzigt der Boomen, want men doorboort den tronk, en voor al eer het zap naar boven trekt, steekt men het gene, waarvan de Vrugt den reuk en smaak hebben zal, ter dikte van Honing in de gemaakte opening. My dunkt, dat iemand, die eenigzins schrander is, zig met het gezegde vergenoegen kan, en zelfs oneindig verder gaan, na dat wy de beginselen hebben aangewezen, waar uit duizend andere denkbeelden ontstaan, en gemakkelyk konnen werkstellig gemaakt worden. Dezelve beginzelen omtrent Peul-vrugten werkstellig gemaakt, zullen dezelve zeer aangenaam van smaak en gezond maken. Men kan ze die kragt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geven, die men wil. De Gezondheid en het Leven zullen’er grootelyks in bevordert worden. Met dit alles moet men zig herinneren, dat de Kunst niet doet al wat ze wil, nog zoo als ze wil; maar zig schikt naar de tuigwerkkunde der Natuur, en zig aan hare Wetten onderwerpt, als zynde de Wetten van den Autheur der Natuur, dat is, van God. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om allerlei zoorten van Bloemen te bewaren.Neemt een pot; vervult hem half met Water, half met Verjuis; en doet’er zoo veel Zout by, als tot Vleeschnat nodig is. Plukt de Bloemen af, en werpt de knoppen daar in; doet vervolgens de pot toe, en zet ze in een Kelder. Als gy een Bloem aangrypt, het moet by den steel geschieden. Schud ze een weinig, en houd ze van verre een weinig tegen ’t Vuur, om de kleur weder te doen komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een eenvoudiger en natuurlyker Middel, rakende de Queekery der Bloemen.Wy hebben boven reets gezegt, dat de Bloemen zig vermenigvuldigen door bollen, lotten of zaaden. Maar men moet aanmerken, dat’er zommige zyn, die beter vorderen, als men ze door middel van bollen queekt. Zodanige zyn Tulpen, Narcissen, Anemonen en Ranonkelen, nevens vele andere, die men door ondervinding kan leren. Het is best, af te zetten, Nagel-bloemen, Beeren-ooren, Bloemen van Damast; want zy komen en fraijer en sneller op. Deze twee zoorten van Bloem-queekery, namentlyk door bollen en afzetzels, zyn een onfeilbaar middel, om het ontaarden te beletten, en de Tulpen mooy geschakert te bewaren; als mede de dubbele Anemonen, dubbele Ranonkelen van twee kleuren, geschakeerde Beeren-ooren, dubbele geschakeerde Bloemen van Damast, en vele andere, die men door de ondervinding leert. Men moet langer wagten na Zaai-bloemen. Zy zyn doorgaans onzeker, en enkel; en hare kleur is gevallig. Met een woord, zy vereischen veel zorge, en ontaarden menigmaal. Nogtans moet men ze hebben, om de kleur der dubbele zoo veel meer te doen afsteken, en van zulke, die by de Liefhebbers meest geagt zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van het verzamelen, zaajen en bewaren der Bloem-zaaden.Men laat een of twee Bloemen aan de Plant, namentlyk van de gaafste, en die ’t eerste gebloeit hebben. Alle de anderen worden afgeplukt. Als de Zaaden dezer twee Bloemen ryp zyn, worden ze zorgvuldig bewaart, om in den Herfst gezaait te worden. Men moet evenwel de Zaaden der Nagelbloemen en Anemonen uitzonderen; want deze moet men zaaijen, zoo dra als men ze verzamelt heeft, een dag na volle-Maan, als de Wind Zuidelyk is; aangezien deze twee dingen meer dan eenige andere de luchtgaten der Aarde openen, en aan de Zaaden kragt byzetten. Waarom men tot de volgende volle-Maan moet wagten, ingeval of de Wind niet Zuidelyk is, of een ander Wind Koude in de Lucht verwekt. Het beste Saizoen om te zaaijen is in de Meymaand en in September, op het einde van de Maan. Zaaden die bezwaarlyk opkomen, moeten een weinig ingekorven worden; wanneer ze gezaait zynde meer kragt om uit te spruiten zullen erlangen. Om de Deugd der Zaaden te kennen, moet men ze in ’t Water werpen. Die aanstonts te gronde gaan, zyn de beste. Om te beletten, dat ze van het ongedierte in de Aarde niet worden beschadigt of opgegeten, moet men ze in ’t zap van Huislook lateu weiken, als waardoor ze niet alleen voor dat gevaar zullen beveiligt worden, maar ook veel fraaijer en aangenamer voor den dag komen. Na deze Infusie zaait men ze in goede Aarde, die nogtans rul en ligt moet zyn, ook door een zift geslagen, zynde tot dien einde in Potten of Tobben geprepareert. De Zaaden dus gezaait zynde, moeten met een duimbreed Aarde bedekt worden, zoo ze groot zyn, of ten minsten met een halve duim-breed, zoo ze klein zyn. Men zet ze twee of drie uuren lang in de Zon, als ze ondergaat; en men besproeit ze dagelyks zagtkens dwars met een natte en druipende Bezem. Als ze opgekomen zyn, laat men ze den ganschen dag in de Zon, en besproeit ze op de gemelde wyze ieder Avond. En naar maate dat ze om hoog groeijen, gaan ze ook dieper in de Aarde. Men moet aanmerken, dat de Zaaden van Uyen matiger moeten besproeit worden; want het is genoeg, dat ze vogtig gehouden worden; om dat ze door te veel Water zouden verrotten, gemerkt ze veel teerderder en kleiner zyn, dan de andere Zaaden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat men in agt moet nemen, om de Bloemen te planten.Een Hovenier, die een goede order in zyn planten wil houden, moet alvorens een teikening van zyn Tuin maken. En naar proportie dat hy zyne Bloem-bollen of Wortelen op de Bedden plant, moet hy ze ook in zyn gemaakte Schets teikenen, om dus de hoedanigheid der Bloemen, door hem op de bedden geplant, te konnen onderscheiden. Voorts moet in het Planten deze Regel in agt genomen worden, ten opzigt van ieder bed: Men spit de Aarde omtrent een voet diep om, en werpt ze in’t pad, of op een andere bekwame plaats. Dat gedaan zynde, zift men ze wederom op het bed, ter bekwaamer hoogte; en na dat men ze gelyk gereven heeft, plant men’er de bollen met een behoorlyke tusschen-ruimte in; ter diepte van vier duim; en men vervult de gemaakte gaaten weder- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
om met gezifte Aarde, zynde mager en ligt. Rondom de bedden kan men Anemonen en Tulpen zetten; maar voor al gene Ranonkels; aangezien dezelve, het zy in potten, het zy op bedden, alleen willen staan. Als men dus met het beplanten van den Tuin gedaan heeft, moet men de paaden en andere wegen cierlyk ryven, en met een Bezem van biezen over halen; het welk een aangenaam gezigt maakt. De cierlykheid van een Bloemhof dient niet alleen, om een aangenaam Gezigt te hebben, maar ook om de Bloemen zelfs te voeden; waarom men en Paden en andere Wegen in den Tuin, zoo wel als de Bedden zelf van allerlei onnut Kruid en Gewas moet zuiveren, waardoor anderzins den Bloemen het voedzel onttrokken word. Dog dit moet niet geschieden, als de grond al te droog is, om dat men alsdan de wortelen van het onkruid in de Aarde zou laten, die daardoor sterker geworden zynde naderhand weeldriger zouden opschieten. Ook moet het niet geschieden, als de Aarde al te nat is. Men moet niet verzuimen, de Bloemen ieder ogtent te bezigtigen, namentlyk als de Dauw valt, het zy, om de Spinrag wech te nemen, die de kleur der Bloemen bederft; het zy, om het ongedierte, dat de Bloemen doorknaagt, te doden; hoedanige zyn de Luizen, Slakken, Oorwormen enz. Een goed Tuinier moet ook weten, dat de Bloemen pas opkomende, en als ze nog klein en jong zyn, minder Water vereischen, dan wanneer ze grooter zyn geworden; waarom men ze naar maate, dat ze groeijen, ook meer besproeijen moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van den tyd, wanneer men de Bloemen moet verplanten.De Bollen, welke van Zaaden voortkomen, worden niet verplant, dan na twee Jaren; ten einde van welke men ze in goede Aarde legt, zynde nieuw en ligt, om’er ’t volgende Jaar Bloemen van te hebben. Kleine Bollen moeten niet diep in de Aarde, en digt by malkander gelegt worden, maar de groote integendeel diep, en verder van elkander. Men verplant de Bloemen in de Lente, en in den Herfst; namentlyk in de Maand van Maart en September. Dit Verplanten moet geschieden omtrent de nieuwe Maan, van den tienden tot den veertienden derzelver Maan; alsdan verplant men allerlei zoorten van Bloemen in goede Aarde, het zy in potten, het zy op Tuin-bedden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat men doen moet, om de Bloemen in de Zomer, maar voornamentlyk in de Winter, te bewaren.Men moet ’s Winters zorge dragen, dat men de Bloem-planten voor de Koude bewaart, met ze in een besloote plaats, die nogtans niet bedompt, maar luchtig is, te zetten. Maar in de Zomer moeten ze voor de Hitte worden bewaart, met ze te planten buiten de brandende straalen der Zon. Geduurende de Winter vereisschen de Planten weinig Water; waarom men ze maar matig moet begieten, twee of drie uur na der Zonnen opgang, maar nooit ’s Avonds, om dat de Koude des Nagts, en de Vorst haar onfeilbaar zoude doen sterven. Zelfs moet men ze niet nat maken, maar allenlyk rondom begieten. In tegendeel moet men ze in de Zonne nooit ’s Ogtens, maar altyd ’s Avonds begieten; aangezien de hitte van den Dag het Water verwarmt, het welk de Aarde dus zoude verhitten, dat’er de Planten door verwelken en sterven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloemen, die in de Lente opkomen, en in de Maanden van Maart, April en Mey de Hoven vercieren.Vroege Tulpen van allerlei zoort. Ruige Anemonen, enkele en dubbele. Ranonkels van Tripoli. Jonkiljes, enkele en dubbele. Hiacinthen van allerlei zoort. Boter-bloemen. Iris. Narcissen. Kroon Imperialen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Planten en Wortelen.Beeren-oor. Nagelbloemen. Violetten van Maart. Lelien der Daalen. Madelieven. Primula veris. Pensee-bloem of drieverwige Violetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloemen, die in de Zomer opkomen, en in de Maanden van Juny, July en Augustus den Hof vercieren.Laate Tulpen. Witte Lelien. Oranje Lelien. Tuberosa. Lelien van een Dag, of Hemerocales. Peonie. Martagons, zynde rood-gestreepte witte Bloemen. Klokjes. Jerusalems Bloemen. Nagelbloemen van verscheide zoorten. Compagnons. Geele Nagelbloemen. Enkele Bloemen van Damast. Dubbele Bloemen van Damast. Ridderspooren. Christus-Oogen. Dubbele Mankop. Dubbele Klapper-roos. Martelaars-Bloemen. Enkele en geschakeerde Basilicon. [illustratie] [illustratie] | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloemen, die in de Herfst opkomen, en den Hof vercieren in de Maanden van September, October, en November.Bollen.Herfst-Crocus. Tuberosa. Cyclamen, dat is, Verkens-brood of Aard-appelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Planten en Wortelen.Calendula of Goud-bloem. Amaranthus of Fluweel-bloem, van allerlei zoort. Tricolor wit en zwart. Indiaansche Nagelbloemen. Geschakeerde Balzamine. Indiaansche Roozen. Stramonium of Doorn-appel. Geranium of Oojevaars-bek. Valeriana of Speer-kruid. Antirrhinum of Orant. Amber-bloem of Turksche Bloem. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloemen, die in de Winter opkomen, en den Hof vercieren in de Maanden van December, Januarij en Februarij.Bollen.Winter-Cyclamen of Verkens-brood. Winter-Hyacinthe. Enkele Anemonen. Winter-Narcis, of Leucojon. Enkele Narcis. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Planten en Wortelen.Primula veris. Hepatica. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloem, die ’s Winters gezaait word.Barbue of Belle Mamie. Deze Bloem is zeer gemeen. Het Zaad is zwart, hard en langwerpig, enigzins verscheiden van die der Ridderspooren, zoo wel als de Plant zelve. Zy word met moeite verplant, en verdient ook de moeite niet, want ze zaait zig zelve voort. Men moet de enkele vergaderen.
bloemkool. Zie kool.
bloemperk. Dit is een zoort van een Hof, verdeelt in verscheide Perken, die gemeenlyk rondom met Palm zyn bezet, en om dus te spreken met geel Zand vergult; zynde geschikt voor Bloemen en Boompjes. Daar zyn’er gelyk als een Borduursel gemaakt, hebbende Takken, Loofwerk, Lelien, en allerlei Figuuren van Palm gemaakt. Deze hebben byna geene Bloemen, dan rondom op de Rabatten. Andere worden eigentlyk Bloem-perken genaamt. Verstaa daardoor Parterren van een viekante, langwerpig vierkante, ey-ronde, cirkel-ronde of eenige andere Figuur, met Bloemen bezet. Ook zyn’er, die men Boulingres noemt, zynde vlaktens of pleinen van aangezette zooden in een Tuin; welke zooden allerlei Figuuren vertoonen; van welke wy hier eenige hebben opgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men een Lyn spant, om gebrooke Vierkanten van een Bloemperk te maken.Laat de Lyn blyven tot dat gy de Perken voleind hebt. Neemt de maat van de Kruiswegen en hoeken, het zy in ’t vierkant, het zy in ’t rond. En in geval gy in ’t midden dezer Perken iets wilt planten, gebruikt zoo genaamde lopende Meet-touwen, met hare stokken, om te planten het gene gy wilt, zonder andere Lynen te spannen of te ontspannen. Men kan in ’t algemeen zeggen, dat de breedte der Bloemperken moet gelyk zyn, of zelfs nog breeder, als de voorgevel van een Gebouw. Ten opzigt der lengte moet men een evenredigheid in agt nemen; en als men na by het Huis is, moet men met een opslag van het Oog het geheel Bloemperk, en alle deszelfs Verdelingen en Ciraden zien konnen. Zie beneden op het Artykel van kruidhof. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbericht aangaande eenige Meetkundige Afteikeningen, en hoe die zelve van ’t Papier op den grond van een Bloemperk te brengen.De wyze om een ontwerp of afteikening op een grond te maken, bestaat meer in oeffening, als in een schrander begrip. Men heeft maar eenige regelen van de oeffenende Meetkunde te verstaan, om’er in weinig tyds zeer bekwaam in te worden. De ondervinding, oeffening omtrent de grond, ende een zekere gewoonte helpen hier toe meest. Ondertusschen moet men zig zonder een voor af gaande kennis der Regelen, ende een ontwerp op het Papier gemaakt te hebben, niet tot het maken van Bloemperken begeven, of anders men zal dikwils vergeefsche moeite doen. Dat is niet te zeggen, dat iemand alvorens de Meetkunde volmaaktelyk moet verstaan, het welk van een Hovenier niet word vereischt. Ook zoude dus doende een Hof lang braak moeten leggen, wagtende na de bekwaamheid van den Hovenier omtrent de Meetkunde; tot welke volkomentlyk te leren dikwils het leven van een Mensch vereischt word. Ook word het van een Hovenier niet vereischt, dat hy Meetkundige Boeken en Tractaten heeft; hoewel zeer goede en kortbondige gevonden worden. Men verschoont hem van die moeite, en men bepaalt hem alleenlyk tot de navolgende twintig Regelen. Maer om een afteikening op de grond te maken, gebruikt men verscheide Werktuigen. Het voornaamste Werktuig is een halve Cirkel, nevens een Winkelhaak. Een Graphometer of halve Cirkel is doorgaans van geel Koper, en moet zyn ter grootte van een halve voet, tot twaalf en vyftien duim diameter. Hoe dezelve grooter is, hoe bekwamer ze is tot het gebruik. Deze halve Cirkel bestaat in 180. graden, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zynde de helft van een volmaakte Cirkel, bestaande in 360. graden. De Figuur is hier by gevoegt. Een Winkelhaak, by de Hoveniers en Landmeters gebruikt, verschilt veel van den Winkelhaak der Metzelaars, en andere Ambagtslieden. Het is een volmaakte Cirkel, in vier gelyke deelen verdeelt, door twee onbeweegbare dwars-stokken, vertonende de gedaante van een Kruis, en aan den Cirkel vast. Gelyk men in de bovenstaande Figuur zien kan, aan de vier uiterste hoeken der dwars-stokken. In het middelpunt ziet men zekere zoogenaamde Visieren, geschikt om zig na de regte hoeken van den Winkelhaak te draaijen. Dit Werktuig is gemeenlyk van Yzer gemaakt; hoewel’er ook wel van Koper gemaakt worden. Ook gebruikt men ten zelven einde een Roede, of Landmeters Maat van zes voeten, een Lyn; staande stakens, daar men naar plant, en Stokken, om het Meetsnoer vast te maken. Het een en het ander is zoo noodzakelyk in het Tuinieren, dat men’er byna een dagelyks gebruik van maken moet, om dat’er nauwlyks een dag in ’t jaar is, op welke een Tuinman niet het een of het ander gebruiken moet. De Roede is een regte stok, lang zes Konings voeten, waar op de verdeeling met kleine nageltjes geteikent staat. Een Konings voet word verdeelt in twaalf duim, de duim in twaalf linien, de linie in twaalf stippen. Men gebruikt de Roede, om de lengte en wydte der Laanen af te meten; dienende voorts, om groote, gelyk een voet, om kleine dingen af te meten. Men gebruikt ook ketenen van drie of vier Roeden lang, met Stokken, aan welke ze vast gemaakt en gespannen worden. Deze Ketenen zyn tot een groote maat veel beter, dan de Roeden. Men neemt doorgaans de lengte der Lyn van vyftien tot twintig Roeden. Om te beletten, dat zig de Lyn langer uitrekt, moet men ze dubbeld nemen, en’er van vier voeten tot vier voeten een knoop in leggen. Ook maakt men knoopen aan de eindens, om ze aan de Staaken of Pennen vast te maken; gelyk als wanneer men een Cirkel, een Ey-rond, een halve Maan, enz. wil teikenen. Aangezien een Lyn zekere ongemakken onderhevig is, namentlyk met zig uit te rekken, of in te krimpen, naar maate dat ze min of meer getrokken word; zig uit te rekken, als ze droog is, maar in te krimpen, als ze nat gemaakt is; zoo kan men dunne Yzer-draaden gebruiken, of Koorden gemaakt van Linden-basten, of van gedraaide Esse-takjes. Deze rekken nog krimpen niet. Als men het oog al te digt by de ingestoken Pen of Staak houd, kan men den misstand der anderen niet wel waarnemen, aengezien zig de gezigt-straalen geduurig verspreiden. Men moet zig derhalven drie of vier voet daar van daan stellen, ende een weinig nederbukkende het een oog toesluiten, en met het ander mikken; als wanneer alle Staaken dus lynregt moeten staan, dat ze op ’t gezigt niet konnen onderscheiden worden, maar dat het schynt een eenige Staak te zyn; al stonden’er dertig in een rye. Het is niet nodig, dat alle Staaken even hoog uit de aarde staan; dan alleen in het meten met een Pasloot. Het komt’er derhalven niet op aan, zoo de eene Staak een halve voet hooger staat, als de andere. Het is genoeg, dat de eene lynregt over de andere geplaatst is. In een lange afpassing moeten kleine stokjes in de aarde gestoken worden, op een zekere tusschenruimte, langs het spoor; eensdeels om het gemelde spoor niet uit te wisschen, anderendeels om het zelve van verre te onderscheiden. Als men een afteikening maakt, moet men het Steek-yzer een weinig van te vooren in de grond steken, om de teikening eenigzins breeder en dieper te maken. Dit herhaalt men eens en andermaal, en zomwylen dwars met de hand, om de teikening nog duidelyker te maken, en te verhoeden, dat ze door de regen en wind niet vernielt worde. Men moet de Staaken niet uit de aarde rukken, vooral eer de afteikening duidelyk gemaakt is. Ook laat men’er altyd ten minsten twee op iedere rye staan, zoo om Boomen te planten, als om andere maaten te nemen, ingeval zulks in ’t vervolg vereischt word. In het afteikenen moet men de voorzigtigheid gebruiken, dat men altyd een Lyn van drie of vier roeden lang by zig heeft, om kleine maaten te nemen, en kleine perken te maken. Ook moet men een groote Winkelhaak hebben van hout, om de kleine kromtens te maken, die in het ontwerp voorkomen. Wy moeten hier aanmerken, vooral eer wy tot de volgende beoeffening overgaan, om den Hovenier niet af te schrikken, die de kunst der afteikeningen verlangen te leeren, door de zwarigheden, die hem zouden konnen voorkomen, het zy ten opzigt van het ontwerp, by hem volslagen nodig geoordeelt, om de kunst der teikening te verstaan, het zy ten opzigt der moeite, die hy hem zelve voorstelt, om alle hier bygevoegde Figuuren te begrypen en in ’t werk te stellen. Ten opzigt der eerste zwarigheid kan men zeggen met betrekking tot alle Hovenieren en Landlieden in ’t gemeen, dat het niet nodig is, dat zy de teikenkunst verstaan, maar dat het genoeg is, dat zy een ruw ontwerp konnen maken; en dat zy, als men hen eene teikening op het papier geeft, daar na het Bloemperk op den grond fatzoeneren. Dit geschied door een kleine dubbele streep, verdeelt by Roeden, en genaamt de Meetlyn (Scala), zynde doorgaans beneden op het papier vertoont. Aangezien nu alle de byzondere deelen van een ontwerp op deze Meetlyn zyn gemaakt, en dezelve een onfeilbare Stokregel is, om het Blomperk daarna te maken; zoo heeft zig de Hovenier maar te schikken naar de Meet-lyn, en te zien, in hoe vele roeden dezelve verdeelt word. Tot dien einde moet hy een Compas hebben, waarmede hy alle de delen van zyn bestek of platte grond afmeet; ende een Liniaal, om de streepen langer te maken, en de middelpunten, die hy op het Papier moet [illustratie] [illustratie] | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vinden; en dezelve afmetende naar de verdeling zyner Scala of Meetlyn, zal hy ontdekken, hoe veel roeden ze in de lengte en in de breedte hebben. Ook moet hy een klein Instrument hebben, Rapporteur genaamt, en in de bovenstaande Figuur vertoont; dienende voorts, om zig van openingen der hoeken te verzekeren. Aangaande de tweede zwarigheid, bestaande in de groote moeite, die zig een Hovenier voorstelt, in het begrypen der onderstaande beoeffening: men kan verzekeren, dat, ingeval hy dezelve zonder vooroordeel gelieft te lezen, hy mag zoo weinig oordeel hebben, als hy wil, hy zal moeten bekennen, dat ze geenzins boven zyn begrip gaan. Men heeft getragt deze beoeffeningen tot een klein getal te brengen, en ze in een gemakkelyke en natuurlyke orde te schikken; behalven dat men alle omwegen en duistere bewoordingen heeft vermyd, en alle vreemde Kunst-woorden uit de Landmeet-kunde gehaalt, overgeslagen. Met een woord, men heeft getragt op zyn Tuinmans te spreken, om zig dies te klaarder te doen verstaan. Men schryft derhalven niet voor ervare Landmeters, nog voor Geleerden, en die in dit stuk geoeffent zyn; maar alleenlyk voor Landlieden, en Liefhebbers van Bloemqueekery. Na dit kort Voorberigt kan men tot de volgende beoeffening over gaan, die men onderstelt op het Papier geteikent te zyn, onder den naam van een schets of platte grond; en de ruimte op de zyde te zyn de grond, waarop ze naar een evenredige proportie zyn gebragt, dat is te zeggen, uit het klein in ’t groot; zynde voorts begrepen in de onderstaande Plaaten. Men kan uit deze overeenkomste van dit Papier met den grond oordelen, van de betrekking, die ze onder elkander hebben. En men kan met waarheid zeggen, dat deze Beoeffeningen behelzen al het geen een Hovenier van de Lantmeet-kunde moet verstaan, om allerlei zoorten van Figuuren op den grond af te teikenen, zy mogen zoo moeijelyk zyn, als ze willen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VERGELYKING VAN HET PAPIER MET DEN GROND, AANGAANDE DE WYZE VAN TEKENING, GEBRAGT TOT TWINTIG BEOEFFENINGEN.EERSTE BEOEFFENING.Een regte Linie op de Grond te trekken, met een Lyn.Laat a b. de regte Linie zyn, die men onderstelt te zyn van twaalf Roeden; men moet deze lengte nauwkeurig afmeten op den grond A en B. alwaar men twee staaken moet planten, en vervolgens een lyn van de een tot de andere trekkende moet men een steek-yzer deze linie op de grond afteikenen, volgende de Lyn, zonder dezelve te rekken, of enigzins te verzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Deze beoeffening kan niet geschieden, dan op een ruimte van omtrent twaalf of vyftien roeden; om dat het bezwaarlyk valt, een lange linie naar een Lyn te trekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE BEOEFFENING.Een regte Linie op de grond afteikenen, met houte Pennen.Voor onderstelt zynde, dat de linie, die getrokken moet worden op het bestek, de lengte van hondert roeden heeft, gelyk de linie van c d. Zoo moet men op de grond aan het eene einde dezer linie een houte pen in steken, by voorbeeld aan A. ende een ander aan het einde van B. zynde hondert roeden de eene van de andere afgelegen; een derde wordt afgemeten omtrent het midden, gelyk C. Daarna verdeelt men de groote lengte van A, en B. in genoegzame deeltjes, invoegen elk niet meer dan twaalf of vyftien roeden lang is. Voorts een lyn die van de eene pen tot de andere getrokken, en de linie verscheide maal geteikent. Dit gedaan zynde, konnen de houte pennen wechgenomen worden, die gedient hebben, om de lyn te spannen; en in derzelver plaats kleiner stokken gezet, zynde maar weinige voeten van elkander, om de teikening dieste beter weder te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
DERDE BEOEFFENING.Een regte linie op de grond te verlengen.Men onderstelt in deze beoeffening, dat de linie, die verlengt moet worden, van een Muur of Gebouw word getrokken, gelyk a b. wanneer men zig moet stellen aan het tegen gestelde uiterste einde der linie, die verlengt moet worden, gelyk aan A. en steken aan de overzyde van den hoek B. een staak, gelyk aan den hoek C. in dier voegen, dat deze staak niet afwykt van A B. na D nog na E. en men teikent de linie B C. naar de lengte dezer linie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VIERDE BEOEFFENING.Teikenen met een Lyn, een regte linie van een Winkelhaak of Waterpas met een ander getrokke Linie.Laat de regte linie C D. op de grond getrokken, en de houte pen E. op het punt gesteken worden; van waar het pasloot moet naar de eene en de andere zyde omtrent zes of agt roeden ver gebragt worden. Steekt daar twee houte pennen, gelyk F en G. daarna gaat voorby de knoopen van het uiterste der lyn, in de twee pennen F en G. en trekt den knoop uit het midden der lyn naar H. ten einde de twee zyden der lyn F H. en G H. gelyk gespannen staan. Men steekt een staak in H. voor den knoop, dat is te zeggen, in den hoek, dien deze twee linien maken; en trekkende een ander lyn van E. tot H. tekent men de linie H E. waterpas met de linie C. D. en gelyk aan die van ’t bestek a b. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE AANMERKING.Om deze en de volgende beoeffening in ’t werk te stellen, moet men een lyn van vyftien tot twintig roeden lang nemen, ende een knoop aan beide einden maken; en ze vervolgens dubbeld vouwen, en beide eindens gelyk trekkende een derde knoop in ’t midden maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE AANMERKING.Deze beoeffening kan werkstellig gemaakt worden door het afteikenen van de deelen des Cirkels van de twee houte pennen F en G. even verre van het punt E. afstaande, door middel van een kleine stok, vast gemaakt aan het einde der lyn, makende de doorsnydingen in H. en ter plaats, daar ze elkander doorsnyden, stelt men de staak H. van waar men teikent tot aan E. de lynregte linie H E. Dit dient ook tot alle de volgende beoeffeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VYFDE BEOEFFENING.Met een Instrument een lynregte Linie teikenen naar een geteikende regte Linie.Laat de regte linie A B. op de grond geteikent worden, en de houte pen C. op het punt gesteken; van waar de lynregte linie moet beginnen, gelyk op het bestek door a b. geteikent is. Zet den halven Cirkel op zyn voet, waterpas boven de houte pen C. Meet vervolgens zyn grondstuk naar de houte pen A; of naar B. door middel van zekere pennen op het voetstuk; en u wederom van de Winkelhaak afkerende, zet de Wyzer-naald, genaamd Alhidade, op 90. graden, en stelt een houte pen gelyk als naar D. die gy moet meten door pennen dezer Alhidade, volgens een afstand over een komende met de lengte, die deze regt afhangende linie moet hebben. Vervolgens moet gy deze linie van de houte pen D. trekken tot C. Deze linie zal lynregt zyn ten opzigt der getrokke linie A B. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ZESDE BEOEFFENING.Een lynregte Linie tot het uiterste van een geteikende regte Linie met een lyn trekken.Men moet op het Papier hebben de linie a b. lynregt met de linie b c. die op de grond moet afgeteikent worden. Om daar toe te komen, meet van het uiterste der linie A B. by voorbeeld tien roeden, en steekt daar een houte pen gelyk c. Neemt een dubbele lyn van omtrent tien of twaalf roeden; steekt de twee knoopen der uiterste eindens in de houte pennen A. en C. trekt de knoop van het midden naar E. en steekt daar een houte pen; trekt vervolgens de knoop van de houte pen A. te rug. steekt ze in een andere houte pen, en rekkende het uiterste dezer lyn, tot dat gy gelyk zyd met de pennen E. en C. gelyk als op het punt G. Steekt daar deze pen, en trekt een andere lyn van de pen A tot C. en de linie G A. zal lynregt zyn met de linie A B. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Men kan dit Pasloot verheffen ten einde van een linie, door middel van een halve Cirkel, stellende het lynregt boven de houte pen van eene der uiterste eindens, en het onderste daar van naar het andere uiterste afmeetende, en voorts de Wyzer-naald, Alhidade genaamt, stellende op 90. graden. Dus kan men te werk gaan gelyk in de Vyfde Beoeffening. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ZEVENDE BEOEFFENING.Met een Lyn teikenen, een Linie-parallel met een een regte getrokke linie.Gestelt, de twee Parallele linien op het bestek zyn A B. en C D. afstaande de eene van de andere twaalf roeden; en gestelt, de regte linie C D. op de grond is C D. verheft aan ieder dezer twee uitersten c. en d. een Pasloot, volgens de naastvoorgaande Beoeffening; geeft aan ieder de lengte van twaalf roeden, gelyk hier van C. en E. en van D. en F. en trekt van het punt E. tot F. de linie E. F. en zy zal met de linie C. D. parallel zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AGTSTE BEOEFFENING.Trekt met een halve Cirkel een linie Parallel met een getrokke regte Linie.Gestelt, dat de twee parallele linien op het bestek, a b en c d. zyn; gestelt, dat de eene van de andere 50. roeden afstaat; en dat de linie A B. op de grond getrokken is, waarna een parallele moet worden getrokken op dezelve tusschenwydte van 50. roeden, van het stippunt c. naar welgevallen genomen op de linie A B. verheft met een Instrument een groot Pasloot, naar de vyfde Beoeffening; brengt vervolgens dit Instrument op het stippunt D. vyftig roeden van het stippunt afstaande; richt het onderste naar de houte pen c. en terwyl de Wyzer-naald op 90. graden staat, meet van daar een pen naar E. en een naar F. en ontwerpt de linie E F. volgens de eerste of tweede Beoeffening, naar de lengte, die deze linie op het bestek heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Wanneer men verscheide linien moet afteikenen, die parallel zyn aan een en dezelve, dan heeft men de tusschenwydte van de eene tot de andere maar af te passen, het zy volgens de zevende Beoeffening, de Paslooten aan de uiterste eindens opheffende, of volgens deze zig van den Winkelhaak te rug kerende met den halven Cirkel tot ieder der stippunten, naar het midden van het groot Pasloot afgemeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
NEGENDE BEOEFFENING.Met een lyn teikenen, op hoek gelyk aan een hoek op het Papier geteikent.Meet op het bestek een lengte naar uw welgeval- [illustratie] | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
len, gelyk hier van agt roeden. Maakt met het Compas van het stippunt van den hoek a. een boog gelyk b c. waardoor de beide zyden van dezen hoek zamengevoegt worden; en meet den afstand der twee stippunten b en c. by voorbeeld van vier roeden, zynde het gene men noemt de lyn van den boog b en c. Meet vervolgens naar een linie op de grond afgeteikent agt roeden, gelyk van A en B. en nemende een lyn van vier roeden, waarvan de knoop in de pen A. is gesteken, en een der agt roeden, waarvan de knoop insgelyks door de pen B. gesteken is; en voegt ze zamen op het stippunt C. alwaar een houte pen moet gesteken worden. Daarna teikent men de linie C B. makende met de geteikende linie A B. den hoek A B C. gelyk met die van het Bestek. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TIENDE BEOEFFENING.Teikenen met een instrument, een hoek gelyk aan een hoek geteikent op het Bestek.Meet den hoek geteikent op het Bestek met een Rapporteur, plaatzende zyn middelpunt op het stippunt a. en zyn onderste ter lengte van de linie a b. Telt vervolgens, hoe vele graden’er van c tot d. gevonden worden; als by voorbeeld 30. graden; en onthout dat getal, om het nauwkeurig op den grond te brengen, onderstellende de geteikende linie A B. en het stippunt B. van waar de hoek gelyk met die van het Bestek moet getrokken worden. Stelt het middelpunt van den halven Cirkel lynregt op het stippunt B. meet zyn onderste af, naar de houte pen, en stelt de Wyzer-naald, Alhidade genaamt, op het stippunt C. en dezelve graad, die gy met den Rapporteur op het Bestek van ’t Papier hebt gevonden; steekt een houte pen volgens de Wyzer-naald naar D. en teikent de linie B. D. overeenkomende met de tusschen-wydte van B. en D. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ELFDE BEOEFFENING.Teikenen met de lyn, een Driehoek gelyk met een driehoek, geteikent op het Bestek.Onderstelt den Driehoek a b c. meet de zyden van ieder hoek, en cyffert ze op het Bestek; teikent vervolgens het gevonden voetstuk A B. by voorbeeld van tien roeden; neemt volgens de maat der twee andere zyden een lyn van 12. roeden lang, steekt’er de knoop van op de houte pen A. ende een ander van 9. roeden, en steekt’er de knoop van op de pen B. en voegende hare uiterste eindens zamen, gelyk in C. zet daar een pen, en trekt vervolgens de twee linien A c en B c. en de Driehoek A c B. zal gelyk zyn met die van het Bestek. | |||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE AANMERKING.Ingeval de Driehoek drie gelyke zyden heeft, dat men Aequilateraal noemt, moet men maar twee lynen nemen, waarvan de lengte gelyk is met die van het voetstuk, op beide einden van ’t welk twee twee pennen moeten staan, in welke de knoopen moeten gesteken worden; en voorts de twee eindens dezer twee lynen om hoog zamen voegende, moet men een pen steken, alwaar ze kruisselings over malkander gelegt worden. Vervolgens moeten de twee linien getrokken worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE AANMERKING.Ingeval de Driehoek zoo groot is, dat men hem met geen lyn kan afteikenen, moet men een der hoeken, gelyk by voorbeeld a. met den Rapporteur meten, vooronderstelt zynde van 50. graaden, en de zyde a b. van 100. roeden, en A C. van 120 roeden. Na dat de linie A B. van 100. roeden op de grond geteikent is, volgens de tweede Beoeffening, moet gy den halven Cirkel op het stippunt A. stellen, deszelfs voetstuk afmetende op het punt B. en de Wyzer-naald stellende op 50. graaden, meet 120. roeden van de houte pen A. en stelt op den afstand de staak C. en teikent van daar na die van B. de linie c B. en gy zult met de linien A C. en A B. den voorgestelden Driehoek vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWAALFDE BEOEFFENING.Teikenen een lang vierkant, genaamt Parallelogramma Rectangulum, of Regtghoekige evenwydige Vierhoek.Na dat de lengte a b. en de breedte b c. van den langwerpigen vierhoek, op het Papier geteikent zynde, is gemeeten, en aangeteikent, gelyk als van 15. en van 8. roeden, moet de linie A B. van 15. roeden geteikent worden, en aan een van deszelfs einden, gelyk by voorbeeld aan A. een lynregt neêrgaande linie van 8. roeden lang, by voorbeeld van A en C. volgens de zesde Beoeffening, opgetokken. Vervolgens maakt een lyn van 15. roeden aan de pen C. vast, en eene van 8. roeden aan de pen B. maakt ze kruisseling door de uiterste eindens in D. en zet daar een pen, en teikent de linien B D. en C D. welke met A B. en A C. den langwerpigen Vierhoek A B C D. zullen maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE AANMERKING.Ingeval het langwerpige Vierkant veel grooter is, als dit, moet men met een instrument aan de eindens der linie A B. twee lynregte linien hangen, volgens de Aanmerking der zesde Beoeffening, en ieder van deze met de breedte van den langwerpigen Vierhoek gelyk maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE AANMERKING.Om een volmaakt vierkant te teikenen, gaat men te werk, zoo als boven gemeld, behalven dat de twee lynregte linien even lang als het grondstuk voor het vierkant moeten gemaakt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
DERTIENDE BEOEFFENING.Teikenen met een irreguliere of onevenregelige Figuur van vier zyden.Onderstelt de irreguliere Figuur a b c d. van het stippunt a, en de tusschen-ruimte a c, teikent met een Compas een boog, gelyk c e. en van het stippunt b. en tussen-ruimte b d. maakt een andere boog, gelyk d f, meet de lengte van a b, die onderstelt word te zyn van 25. roeden, a c van negen, b d van elf, en de lynen der boogen of tusschen-ruimten van c e van tien, en f d van veertien roeden. Teikent op den grond de linie A B. van 25. roeden lang, voegt van A tot E. negen, en van B tot F. elf roeden; zet twee pennen op de stippunten van E en F. Daarna neemt een lyn van negen roeden, vast gemaakt aan de pen A, en een van tien roeden aan de pen E; slaat ze kruisseling door hare eindens op het stippunt C. alwaar een pen moet gesteken worden. Het zelve moet men aan de andere zyde doen, gelyk aan de pen B. waar aan men moet vast maken een lyn van elf roeden, en een van veertien aan de pen F. Die men insgelyks kruisseling moet doen gaan door hare eindens op het stippunt D. en de linien A c, c d, en d B. teikenende, zullen dezelve met het voetstuk A B. het voorgestelde Vierkant maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VEERTIENDE BEOEFFENING.Teikenen met een instrument een irreguliere Figuur van vier zyden.Wy onderstellen, dat de vierzydige Figuur a b c d verre grooter is, als de voorgaande, zynde haar voetstuk lang 100. roeden, de zyde a c 20 roeden, en de zyde b d 30. roeden; meet met den Rapporteur de twee openingen van den hoek, die het voetstuk a b heeft. Onderstelt hier den hoek a van 60. graaden, en den hoek b van 100. graaden; cyffert nauwkeurig alle hoeken op het Bestek, en teikent op den grond de linie A van 100. roeden lang, volgens de tweede Beoeffening; zet vervolgens den halven Cirkel op de pen A. maakt daar een hoek van 60. graaden, dat is te zeggen, gelyk met den hoek b a c op het Papier, volgens de tiende Beoeffening; geeft aan zyne zyde A c. 20. roeden naar het Bestek; stelt daar de pen G. Maakt ingelyks aan de pen B. een hoek van 100. graaden; geeft aan de zyde B D. dertig roeden; stelt een pen op D. en trekt van daar tot de pen C. de linie D C. en zy zal met de linien C A, D B. en het voetstuk A B. een vierzydige irreguliere Figuur gelyk met die van het Bestek maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Alle Figuuren van vele zyden, hoedanig ze zyn mogen, regulier of irregulier, worden Polygona of Veelhoeken genaamt. Zy ontfangen haren naam van het getal harer zyden, van een Vierhoek tot de Figuur van 12. zyden; na welke de Veelhoeken geen byzonderen naam meer hebben. Een Figuur van 5. zyden word genaamt Pentagona. - - - van 6 - - - - Hexagona. - - - van 7 - - - - Heptagona. - - - van 8 - - - - Octogona. - - - van 9 - - - Enneagona. - - - van 10 - - - Decagona. - - - van 11 - - - - Hendecagona. - - - van 12 - - - - Dodecagona. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VYFTIENDE BEOEFFENING.Teikenen met een Lyn, allerlei Veelhoekige Figuuren.Stelt een regulier Polygonum a van vyf zyden, genaamt Pentagonum; trekt van zyn uiterste, of bovenste hoek a twee linien na de uiterste eindens van zyn grondstuk b en c, welke zullen maken den driehoek a b c; meet maar eene van zyne twee linien, en cyffert ze op het Bestek, zoo dat de andere haar gelyk is. Teikent vervolgens op den grond den driehoek C D E. gelyk met die van a b c op het Papier, volgens de Elfde Beoeffening. Neemt twee gelyke lynen met het voetstuk D E, meet hare knoopen vast zynde aan de pennen C en D, en laat ze kruisselings over elkander gaan, en zy zullen u het stippunt G. geven; brengt deze twee linien op de pennen C. en E. doet ze insgelyks kruisseling gaan, en zy zullen u het stippunt F. geven, alwaar gy een pen moet steken, zoo wwel als op G. Trekt de linien D G, G E, C F en F E. Zy zullen u met het voetstuk D E. een regulieren Vyfhoek (Pentagonum) gelyk met a op het Bestek maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Om eenig ander Polygonum of Veelhoek te teikenen, moet men hem eerst tot een Driehoek maken, gelyk in de voorgaande Figuur getoont is; en brengen vervolgens een ieder zyner Driehoeken de eene na de andere op den grond, op dezelve orde als ze op ’t Papier staan. Dit moet ook van de irreguliere Veelhoeken (Polygona) verstaan worden, zoo wel als van de reguliere, zynde het zelve onderscheid als in de reguliere Veelhoeken, de driehoeken zyn gelyk, en by de irreguliere zyn ze ongelyk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ZESTIENDE BEOEFFENING.Teikenen met een instrument, hoedanig een Veelhoek men wil.AANMERKING.Deze Beoeffening kan op twee verscheide wyzen geschieden; want het kan gebeuren, dat het grondstuk van den Veelhoek op de Aarde geteikent zy, of dat men een vast stippunt heeft, alwaar zyn middelpunt moet geplaatst worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE WERKING.Laat de linie B C getrokken worden, en gelyk [illustratie] | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zyn met een der zyden van het Octogonum of achtzydigen Veelhoek a, by voorbeeld van 15. roeden, 4. voet. Meet op het Papier met den Rapporteur een der hoeken gemaakt door de ontmoeting van twee der zyden van den achthoek, gelyk c b, en b i, het welk men den hoek van een Veelhoek noemt; stelt den halven Cirkel op den grond op het stippunt B. alwaar gy een hoek moet maken, gelyk met die van den agthoek, zynde 135. graaden, volgens de lyst hieronder staande; geeft aan deszelfs zyde B I. vyftien roeden, 4. voet, zynde de lengte van het voetstuk b c in ’t Bestek. Doet het zelve op ’t stippunt I H G F E D, alwaar gy pennen moet steken; en trekt de zyden van den veelhoek van de eene pen tot de andere, om regulier en gelyk met a op het Papier te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE WERKING.Als men maar het middelpunt van den achthoek op den grond genomen heeft, gelyk by voorbeeld de pen A, moet men op het Bestek de linien van het middelpunt a naar alle hoeken van den achthoek trekken; neemt de lengte van eene dezer linien, genaamt Straalen, (radii) gelyk a i, de andere daar aan gelyk zynde, en alle voor ondergestelt van 20. roeden. Meet vervolgens op het bestek met den Rapporteur, den hoek gemaakt door de ontmoeting van twee dezer linien of straalen, op het middelpunt a gelyk a b en a c. zynde van 45. graaden, volgens het Tafereel, ende genaamt de hoek van het middelpunt. Stelt op den grond den halven Cirkel, op het middelpunt of pen A. en teikent vervolgens agt hoeken van 45. graaden, volgens de Tiende Beoeffening. Meet op ieder linie dezer hoeken, van de pen A. 20. roeden, en zet daar pennen. Teikent vervolgens de linien van de eene pen tot de andere; en zy zullen een regulier agthoek, gelyk met die van het Bestek, maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
EERSTE AANMERKING.Aangezien het dikwils gebeurt, dat men met het maken van een Agrhoek verlegen is, wanneer namentlyk een der hoeken voor een Wandeldreef (Allée) valt, in plaats van een zyner Voorgevels, moet men het dus verhelpen: Men stelt aanstonts die linie van het middel K L. getrokken op de grond, en het beperkte middelpunt A. van waar in plaats van het instrument van 45. graaden te openen, zynde de hoek van het middelpunt van den Agthoek, men alleenlyk de helfte, namentlyk 22 en een half graaden opent, en bepaalt door een pen de linie of straal A B. met een lengte overeenkomende met de grootheid, welke men aan den Veelhoek wil geven. Vervolgens neemt men van de andere zyde den afstand der pen B tot de linie van het midden K L, zig van den Winkelhaak afwendende, waar door de pen en de gansche voorvlakte van den Agthoek zal bepaalt worden; moetende door een der twee voorgaande werkingen worden volbragt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWEEDE AANMERKING.Men kan deze zestiende Beoeffening gemeen maken met alle reguliere Veelhoeken, zelfs ten opzigt van Driehoeken en Vierhoeken, tot de Figuur van twaalf hoeken; (Dodecagonum) en zig voegen naar het onderstaand Bestek, waar in men ziet de hoeken van een Veelhoek en van het Middelpunt; en het is genoeg te meeten of een der zyden van den Veelhoek, of de Linie getrokken van het Middelpunt tot een zyner hoeken, dat is, de linie of straal. Namen der Veelhoeken Getal der Graaden van den Getal der Graaden van den hoek van den Veelhoek hoek van ’t Middelpunt
| |||||||||||||||||||||||||||||||
DERDE AANMERKING.Ten opzigt der irreguliere Veelhoeken, kan men zig bedienen van de middelen in deze Beoeffening voorgestelt, het zy met ze te verdeelen in driehoeken van een stip of middelpunt, gestelt naar uw welbehagen in ’t midden van dezelve; van waar men met den Rapporteur meet alle hoeken, en alle linien of straalen getrokken naar de hoeken van den Veelhoek; waar aan men op den grond geeft alle dezelve openingen en lengtens, die men op het Bestek vind; of wel meetende ieder hoek van den Veelhoek met den Rapporteur, en vervolgens de zyden, gelyk boven gezegt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ZEVENTIENDE BEOEFFENING.Een Cirkel op de Grond afteikenen.Voorondergestelt zynde, dat de pen A. het middelpunt van den Cirkel is, dien men trekken wil, moet men op het Bestek den afstand van het mid- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
delpunt A tot den ommetrek (Circumferentie) meeten, by voorbeeld van a tot b, onderstelt van zes roeden, zynde de halve Diameter of Straal; steekt den knoop van een lyn, zes roeden lang, op de pen A. en steekt de punt van een Steek-yzer in een knoop, die gemaakt moet zyn aan het andere einde B. Op deze wyze kan men den Cirkel volkomen afteikenen, zorge dragende, dat de lyn altyd gelyk getrokken zy, zonder dat dezelve ergens gestremt worde, en houdende altyd het steek-yzer, zonder deszelfs punt te bewegen. Boven dien laat de pen A. van het middelpunt door iemand lynregt houden; want anderzins zou de Cirkel grooter worden, als die van het Bestek. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Het valt ligt te begrypen, dat deze Beoeffening kan in ’t werk gestelt worden, om een halve of vierendeel van een Cirkel te teikenen, en in ’t algemeen welk gedeelte van een Cirkel men wil. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ACHTIENDE BEOEFFENING.Stelt het eyrond a op het Papier, waar van de groote Diameter alleenlyk is bepaalt tot 12. roeden; teikent op de grond de linie A B. van 12. roeden lang, en verdeelt ze in drie gelyke deelen, en steekt aldaar de pennen, gelyk op de punten C D. Neemt een lyn, ter lengte van D B of van C A, en teikent daar mede twee Cirkels, waar van de middelpunten zyn op de pennen C D. welke cirkels kruisseling zullen lopen op de stippunten E F. alwaar gy twee pennen moet stekken, en de stippunten C D E F zullen de vier middel stippen van ’t eyrond zyn. Maakt een lyn vast aan de pen F. die de lyn D voorby schuurt; past ze af naar de pennen F en D, en rekt ze uit tot dat ze den ommetrek van een der twee Cirkels doorsnyd in een stip, alwaar gy een pen moet zetten, gelyk op G. Doet het zelve aan de andere zyde, om de pen H. te zetten op den ommetrek, en van het middelpunt F. zonder de lyn te veranderen, trekt den boog G H. tot dat gy ontmoet de pennen G H. Verandert de lyn, en brengt ze op de pen E. alwaar gy het zelve moet in ’t werk stellen, om de pennen L en I te plaatzen, en den boog I L te teikenen; en voegende deze twee teikeningen by de twee Kringdeelen der uiterste eindens A B. moet gy uitwisschen het overige dezer Cirkels, geteikent door de stippunten, welke in ’t midden van het eyrond gevonden worden, dat alleen zal overblyven voor het gezigt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
NEGENTIENDE BEOEFFENING.Teikenen een Eyrond, waar van de twee Diameters op het Papier gemerkt zyn.Laat a b c d het Eyrond zyn, wiens groote Diameter is van twintig roeden, en de kleine twaalf, op het Papier uitgecyffert. Teikent op de grond de linie A B van 20. roeden in de lengte, die gy door pennen moet bepalen. Verdeelt ze in twee gelyke deelen, gelyk aan ’t stippunt E. Hangt daar een lynregte linie op, namentlyk c d van 12. roeden lang, volgens de Vierde Beoeffening, nemende zes roeden van iedere zyde van het stippunt E. Neemt vervolgens eene der twee helften E C. van deze lynregte neêrhangende linie met een lyn, die gy moet trekken naar de groote Diameter A B, en beginnende aan eene dezer uiterste eindens, als van het stippunt B naar F. Verdeelt de ruimte, die overig is van F tot op het punt van ’t midden van F. in drie deelen, voorby het punt F, gelyk in G. Neemt de ruimte, die’er is van het punt G. op zyn minste tot het midden van E, en brengt daar, van de andere zyde, als van het punt E. tot het punt H. Plaatst aldaar pennen, die gy moet afmeeten naar die van de uiterste eindens van A en B, en van de twee pennen G en H. Teikent de twee gelykhoekige Driehoeken H I G en H L G, volgens de eerste Aanmerking der Elfde Beoeffening. Verlengt vervolgens de zyden dezer Driehoeken door de onbepaalde linien, die gy maken moet gelyk H I N en I G M enz. De vier stippunten G H I L. moeten de middelpunten zyn, van waar gy het Eyrond op de navolgende wyze trekt: Steekt de knoop van de lyn op de pen G. rekt ze uit tot het uiterste van A B. en teikent een gedeelte van den Cirkel tot de onbepaalde linien M. en P. die de teikening zullen stutten. Brengt vervolgens deze lyn van dezelve lengte tot de tegen-gestelde zyde, en steekt den knoop door de pen H, en teikent van daar een ander stuk van een Cirkel, tot dat gy de onbepaalde linien N en O ontmoet, en aldaar de teikening gestremt word. Zet kleine pennen op de afteikening der linien, gelyk op de vier punten M P N O. Neemt daarna een langer lyn, steekt’er de knoop van op de pen I. vereffent de lengte tot het punt D. en trekt den boog N D M. tot dat gy vind het spoor en de pennen van de deelen des Cirkels, alwaar het steek-yzer weder regt moet gaan. Volbrengt den ommetrek van het Eyrond te teikenen, brengende den knoop der lyn van de andere zyde, en stekende hem op de pen L, teikent van daar ook den boog O C P. Deze twee boogen, welke zig vereenigen aan de twee deelen van den Cirkel, maken het Eyrond volmaakt. Daarna wischt men de linien uit, die maar tot oogmerk gedient hebben; zoo dat’er niet dan de teikening van het Eyrond over blyft, overeenkomende met dat op het Bestek, dat onderstelt word getrokken te zyn door dezelve Beoeffening, die men doorgaans op het Papier gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Als men twee Ovalen of Eyronden wil teikenen, namentlyk het een in het ander, by voorbeeld, een ommeloop rondom een ovale Kom, en men het eerste Eyrond van den Kom geteikent heeft, volgens de voorgaande Beoeffening, heeft men maar de linien der verdeelingen te verlengen, van de wydte, die men aan den ommeloop wil geven, en van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dezelve middelpunten het tweede Ovaal te teikenen, waar van men zig gemeenlyk op het papier bedient. | |||||||||||||||||||||||||||||||
TWINTIGSTE EN LAATSTE BEOEFFENING.Teikenen op de grond een Eyrond, gemeenlyk genaamt Ovaal der Hovenieren.Als men een Ovaal naar welbehagen wil trekken, zonder een Bestek te hebben, of zoo men een op ’t papier heeft, waar van de Diameters niet zyn bepaalt door cyffers, moet men op de grond teikenen de linie A B, welke moet bepaalt worden door Pennen, en van daar neemt men de lengte naar welgevallen, omtrent een derdedeel gelyk van A tot C, en men steekt twee vaste Pennen by de twee punten C en D, zynde de twee middelpunten van het Ovaal. Neemt een Lyn zonder knoopen, trekt ze rondom de Pen D, en rekt ze dubbeld tot het uiterste van A, alwaar gy de twee einden door een knoop moet zamenvoegen, waar door gy het Steek-yzer moet laten gaan. Gaat met het Steek-yzer voort van A tot E. van E tot F. van F tot G. enz. met de Lyn altyd even gelyk gespannen te houden, zoo dat ze onbelemmert rondom de Pennen C en D loopt. Laat en Lyn en Steek-yzer verder voortgaan, tot dat gy weder komt tot de Pen A, van gy had begonnen; en door de verscheide driehoeken, welke de Lyn zal maken, met zig of uit te rekken, of in te krimpen, zal ze het Ovaal teikenen zonder verandering, volgens de gewoone wyze der Hovenieren, waar van daan dit Ovaal den naam ontfangen heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
AANMERKING.Als men een Hoveniers Ovaal wil doen gaan door vier punten op den grond gemaakt, moet men maar tragten de twee middelpunten te vinden. Men onderstelt, dat deze vier punten zyn de uiterste eindens der twee Diameters A B, F H. Men moet met de Lyn de lengte van B K of A K. nemen, zynde de helft van den grooten Diameter, en dezelve brengen naar ’t einde F of H van de kleine Diameter, en van daar gelyk middelpunten met het Steek-yzer teikenen de boogen van den Cirkel, doorsnydende de linie A B op de punten D en C, zynde de twee middelpunten, van waar men het Ovaal trekt, volgens de voorgaande Beoeffening. Wy voegen hier geene Betooging van alle gemelde Beoeffeningen by. Menschen, eenigzins in de Landmeetkunde ervaren, zyn’er genoeg van overtuigt. Liefhebbers en Hoveniers, die’er gebruik willen van maken, konnen’er ten vollen van verzekert zyn, om dat ze op vaste grondbeginzelen steunen.
blyntrekkende middelen. Zie spaansche-vlieg-pleisters.
boelkenskruid. In ’t Latyn Eupatorium of Agrimonia. Beschryving. Het is een Plant, die maar eene steel heeft, dog beladen met harde takken, als van hout, zynde voorts zwartagtig, dun, ruig en regt, ter hoogte van een elleboog en meer. De bladen zyn niet ongelyk aan die van Vyf-blad, of aan die van Kennip. Deze zyn onderscheiden in vyf andere, of meer, met een gelyke tussenwydte. Het zaad komt van het midden der stelen tot naar boven; is ruig, naar de aarde geboogen, en vasthoudende aan de kleederen, als het droog geworden is. De bloessem is geel, in de gedaante van aayren. Plaats. Deze Plant groeit omtrent de heggen, en bloeit in Juny en July. Eigenschappen. Het Boelkenskruid heeft veel Zout en Olie. Hare werkzame beginselen zyn gemengt met veel aarde en weinig slym; het welk maakt, dat de Plant zuiverende, zamentrekkende ten opzigt van den buik, en openende te opzigt van het wateren is. Zy heeft kleine deeltjes, zonder warmte, ende een insnydende kragt. Het zaad in Wyn gedronken is goed voor de Lever, Roode-loop, en beeten van Slangen. Een afkookzel in Wyn, tot zes oncen gedronken, is uitnemend goed voor de opstopping van het water. Het water van de bladen gedistilleert is een Middel voor den Hoest, voor de Borst, Geelzugt, Koorts, en boven al voor het Kolyk.
bok. Dit is het Mannetje van een Geit, geil en stinkend; gulzig en scherp van gehoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verkiezing te maken, omtrent een Bok.Een goede Bok moet hebben een klein hoofd, een groote baard, neêrhangende ooren, een korte en vleezige hals, een groot ligchaam, en grove beenen. Het hayr moet zwart zyn, en zagt in ’t aanraken. Die geene hoornen hebben, zyn de besten. Een Bok onder de vyf jaren is sterker en frisscher, als daar boven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van een Bok.Men vindt aan dit Dier niet dan Hoornen, Smout en Bloed, dienstig tot Geneeskunde. De Hoornen dienen tot een Geneesmiddel voor de Vallende Ziekte, om het fenyn te wederstaan, den Buikloop; het Smout is verzagtende en pynstillend. Men brengt veel Smout van Bokken te Parys uit Auvergne, Nevers, en verscheide andere plaatzen. Men gebruikt het voornamentlyk tot het maken van Kaarssen, zommige Zalven en Pleisters. Men verkiest hard, droog en wit Smeer. Het Merg heeft dezelve kragt met het Smeer, en versterkt de Zenuwen; hoewel het zelden gebruikt word. Het Bloed heeft, volgens het getuigenis van Trallianus, Avicenna, en anderen, de kragt, om den Steen der Nieren te vergruizen. En dit is de reden, waarom Fernelius in zyne Lithontriptica Boksbloed doet komen; maar daar toe word vereischt, dat het wel en behoorlyk bereid is. Om dit wel te doen, verkiest men een Bok van vier jaren, sterk en wel gestelt; men voed hem eeni- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gen tyd met Lauwrier-loof, Fenkel en andere steenbrekende kruiden; en men wascht hem met witte Wyn. Men keelt hem in de maand van Augustus, en vangt het bloed in ’t midden van den loop in een glas op; want het eerste bloed is al te fyn, en het laatste al te dik. Vervolgens bedekt men het met een los linnen, en na dat men het eenige dagen lang in de Zon gezet heeft, en droog geworden is, vergruist men het, en sluit het digt in een verglaasde pot. Het Bloed van een Bok is zeer zweetdryvend, heeft een openende en ontbindende kragt, wederstaat de kragt van het fenyn, verdunt het geronnen bloed; geneest het pleuris, neemt de ontsteking der keel wech, verwekt het Water-lozen en de Maandstonden der Vrouwen. De Dosis is van een Scrupel tot twee Drachmen. Helmond beweert, dat het Bloed van de Zaadballen des Boks beter en kragtiger is, dan het ander Bloed. En daar zyn’er veel, die het Bloed van een wilde Bok stellen boven het Bloed van een tamme Bok. Het vleesch van een Bok is niet goed om te nuttigen, en word zelfs voor het slegtste gehouden, zoo ten opzigt der verduwing, als deszelfs zappen, die fenynig zyn. Men trekt een zonderling voordeel uit het vel van een Bok; want men gebruikt het tot Broeken, rood en zwart geverft, en tot Zakken, bekwaam om Wyn, Olie, Terpentyn en andere vloeibare waaren te verzenden.
boksbaard. Zie klosbaard.
booghout. In ’t Latyn Acer genaamt. Beschryving. Het is een groote boom, van een hooge stam, en vermakelyk voor het gezigt, hoewel eenigzins krom en bogtig. Zyne schors in rouw en hobbelig, trekkende naar wit of rood. Het hout is wit, zeer hard en vol aderen. De bladen zyn zeer breed, in de gelykheid van Wyngaard-bladen, dog eenigzins spitzer, boven donker-groen, beneden witagtig, bestaande uit vyf smaldeelen. De bloessem heeft de gedaante van een Roos, gras-kleur en zittende by trossen. De vrugt groeit vleugelswyze, behelzende een eyrond zaad. Plaatze. Deze Boom groeit in Bosschen en onder struiken; ook voorts op schaduwryke plaatzen. Eigenschappen. Deze Boom is zeer gemeen in de Hoven. Men maakt’er fraaije ingelegde Tafelen van. Dog in de Geneeskunde heeft dit hout geen gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Quekery van Booghout.Deze Boom vermenigvuldigt zig door zaaden, dat op de Enteryen gezaait word, alwaar dezelve ligtelyk opslaan. Men gebruikt ze tot Wandel-dreven, Bosschen, en Staket-werk. Als men ze plant, worden ze niet gesnoeit. Men kan ze planten van een tot twaalf voet hoog. Die van Zaad op Enteryen gekweekt worden, zyn in meer agting, als die in de Bosschen groeijen.
boom. Dit is het voornaamste en allergrootste gewas, hebbende maar eene stam, die vele takken en bladeren voortbrengen. Men heeft ontallyke zoorten van Boomen. Wy zullen hier een algemeene schets geven van de behandeling der vrugtdragende Boomen, die men in de Tuinen pleegt te hebben, en voort te planten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de keuze der Boomen.Men moet, zoo veel het mogelyk is, zig by trouwe menschen vervoegen, om eenige zoorten van Boomen te koopen, en hen de naam van de Vrugt op ieder pakje laten zetten. Van uwen kant moet gy bezorgen, dat’er aan ieder Boom een klein tafeltje gehangen word, daar zyn naam, of ten minsten een cyfer op staat, die gy dan overdraagt in een register, daar de verscheide namen van uwe Boomen en Vrugten in uitgedrukt zyn. De Pereboomen, die men wil planten, moeten van het beste zoort zyn. Ook moet men altoos meer Herfst- dan Zoomer-peeren nemen, en meer Winter- dan Herfst-peeren. Betreffende de Appelboomen, daar omtrent moet gy het zelve waarnemen, ten aanzien van het zoort. En de Perzikboomen vereischen dezelve opmerkinge. Omtrent de Pruimboomen moet men ook keuze maken, om de beste zoorten te krygen. Ziet hier van breeder by ieder Woord op zyn plaats. De Boomen, die op wilde Kweeboomen geënt zyn, zyn de beste voor kleine en lage boomen. Zy dragen veel eerder en veel schoonder vrugt, dan die op tamme geënt zyn, waar van de vrugt veel kleinder en niet zoo wel gekleurt valt. Men moet zig wagten, om de boomen, die op een tamme stam geënt zyn, in zware aarde te zetten; dat zou het middel wezen om niet dan na langen tyt vrugt te hebben, en altoos veel hout. De beste tyd om jonge boomen te planten, is als ze drie of vier jaren oud zyn. Jonger zynde hebben ze langer tyd noodig om de latwerken te bedekken, of om een Hage te formeren. En zoo ze te oud zyn, schieten ze niet dan onnutte takken, die onze hoop te leur stellen. Men moet de Boomen met Mosch bewassen, wechwerpen, want uit een slegten grond komende, beloven ze weinig goeds, als ook, die knoesten hebben, of niet schynen haren vollen wasdom gehad te hebben. De Boomen moeten een goed beloop hebben, een gladden stam, een duim of anderhalf dik, en helder van hout zyn. Men moet zorg dragen, dat de Ente zyn stam of tak wel gedekt hebbe, en om laag met takjes voorzien zy, op dat het Latwerk daar door te beter bekleed worde. De Boom, die men uitkiest, moet gezonde en schoone wortelen hebben, die geproportioneert zyn met de stam; die niet dan vezelen heeft, moet uitgeschoten worden. Betreffende de Perzik- en Abrikoos-boomen, die een jaar geënt zyn geweest, moeten boven die van twee jaren gestelt worden. De Perzikboomen op een Amandel geënt, komen beter voort in drooge en ligte aarde, dan in zware en vogtige; terwyl in tegendeel die op een Pruim geënt zyn, beter staan in zware aarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
’t Is genoeg, dat de Appelboomen op een Paradys geënt een halven duim dik zyn; de Stam-boomen mogen liefst vier of vyf duim hebben, en de stam mag wel zes of zeven voet hoog zyn. Men neemt altoos een schoonen dag waar, om de boomen uit den grond te halen, en zoo veel als mogelyk is zorg te dragen, dat ze in ’t overdragen geen letzel krygen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Behandeling der Vrugtboomen.De beste en wenschelykste keuze geschied in den Boomgaart of Entery zelve, tegens half September, om de boomen te teikenen, die men kiest en meê wil nemen. Maar dat is altoos niet mogelyk, wegens de afgelegenheid der plaatzen, daar goede boomscholen zyn. Als men dan op de plaats zelf kan komen, moet men acht geven op zulke boomen, die dat jaar weelig geschoten hebben, en gezond schynen, zoo van blad, als aan ’t einde der loten, en hare gladde en heldere bast; zoo dat men in ’t algemeen moet uitschieten zulk slag van boomen, die niet dan zwakke Loten van een jaar hebben of wel in ’t geheel geene; of welker bladeren veel kleinder zyn dan naar behooren, of reets geel voor den tyd dat de bladeren afvallen; ook zulke, welker loten voor ’t einde zwart en dood zyn, of die een gerimpelde of ruigen bast hebben, en vol mosch. En indien het Pere- Appel- of Pruim-boomen zyn, daar men de Kanker in ziet; of zoo het Neuteboomen zyn, aan welker stammen of wortelen men Gom vind. Hierby komen nog byzondere teekenen van kwade boomen, die ik hier zal laten volgen, om dat ze van groot belang zyn. De Perzikboomen, die Enten hebben ouder dan van een of twee jaar, zonder om laag takjes te hebben geschoten, deugen niet, en hebben groote moeite om voort te schieten op den ouden stam. Zoo is ’t ook geschapen met die omlaag dikker zyn dan drie duimen, of geen twee duimen dik zyn, en die op oude boomen geënt, en omtrent vier of vyf duim dik zyn. De Pruim- Abrikoos- Mispel- en Pere-boomen kunnen bestaan, als ze twee en een halve duim dik zyn, maar zyn keurig van drie of vier duimen. Daar is niet aan gelegen of het Ent een, twee of drie jaren oud is, of het gedekt is dan niet. Maar niet dunner nog ouder zou ik ze willen hebben. Dit slag van Boomen, ’t welk een bekwame dikte heeft in zyn eerste, of ten minsten in zyn tweede jaar, is doorgaans uitnemend, dewyl het een teeken is van een goede voet. De Appelboomen op een Paradys en de vroege Kerssen, zyn goed van anderhalf tot twee duim. De Stam-boomen moeten heel regt en ten minsten ruim zes voeten hoog zyn, onder dik vyf of zes duim, en boven drie of vier duim. Zy moeten immers geen hobbelige bast hebben, maar in tegendeel helder van bast zyn, tot een blyk van hare jonkheit, en van den goeden grond daar ze uitkomen. Wat de wyze betreft, hoe de Boomen moeten gestelt zyn, ik achte, dat voor alle zoorten van lage boomtjes, of de tegens Latwerk zullen komen, het beter is, dat ze regt zyn met een Lot en een enkel Ent, dan dat ze twee of drie Enten, en verscheide Takken hebben. De nieuwe Loten, die uit den eenen stam van een ontkruinde en nieuwgeplante boom voortspruiten, zyn bekwamer om geleid te worden naar iemants zinlykheid, om een schoonen Boom te formeren, dan of ze twee Loten hadden, of oude takken; dewyl men niet wel kan weten, van wat kant de oude takken van een nieuwgeplanten boom, nieuwe loten zullen schieten; en doorgaans komen ze zeer kwalyk van pas, terwyl ze zig onder elkanderen vlegten, en wanorde veroorzaken; zoo dat men gehouden is, hen heel en al af te kappen, en bygevolg den boom te kwetzen, ’t welk maar tyd is verkwist om den Boom mooi, en de Vrugten vroeg te hebben. Ik wil dan dat myne boomen omlaag gansch geene takken hebben, maar dat men’er schoone oogen in zie, die goede takken beloven, vooral wat de Perzikboomen aangaat; zoo dat men nooit zulke moet nemen, wier oogen altemaal als blind zyn, dat is, als de plaats, daar ze uit komen, gestopt is, om dat’er zelden nieuwe takken van voortspruiten. Ook gaat het zoo vast, dat men niet dan een Lot wil hebben, dat men doorgaans, indien’er twee Enten zyn, het zwakste wechsnyd, om het sterkste en dat het best geplaatst is, te behouden. Wat de Stamboomen betreft, die men in de open lugt wil zetten, men ziet geerne, dat ze om haren kruin eenige takken hebben, die men in ’t planten fnuikt; Wy vereischen omtrent dezelve zoo groot een naaukeurigheit niet, aangaande hunne fraaiheit, gelyk wel by de laage boompjes. ’t Is genoeg, als ze omtrent een ronde kruin maken, om mooi en fraai genoemt te worden. Indien de Boomen reets uit de aarde zyn gehaalt, moet men niet alleen alle de voorsz. waarnemingen nakomen, zonder een over te slaan, maar men moet nog toezien, of die Boomen niet al te oud daar uitgehaalt zyn; wanneer ze een rimpeligen bast, en droog hout hebben, dat misschien al dood is. Of wanneer de bast te zeer afschilt, of de plaats van ’t Ent door ’t hennip als verstikt is, of zoo ze te lang geënt zyn, en dat voornamelyk in de Perziken, zoo dat men, om de wortelen wel te leggen, dat volstrekt noodig is, gedwongen zou zyn het Ent meê te begraven; of zoo ze te hoog geënt zyn, waar door ze het Latwerk niet behoorlyk kunnen bekleeden, nog een fraaije Hegge formeren, alzoo beide zes of zeven duim boven de grond moeten beginnen. Dit is ’t nog niet al. Men moet in ’t byzonder en meest op de wortels zien; want al vond gy alle de gemelde kenteekenen van een goeden boom, zoo hy een groote fout heeft aan de wortelen, moet gy hem houden voor kwaad, en afkeuren. Dog om te kunnen zeggen, dat een Boom wel geconditioneert is, aangaande zyne wortelen, moeten ze eerst geklooft zyn naar evenredigheid met de dikte van den stam, dat is, dat’er ten minsten eene zy, schier zoo dik als de stam zelf; want zoo ze al- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
temaal klein en als vezelen zyn, is ’t byna een onfeilbaar teeken, dat de Boom zwak is en haast zal sterven, of ten minsten, dat hy niet veel goeds zal voortbrengen. Zelfs is een al te groote meenigte van vezelen geen goed teiken. Ten tweeden moeten de hoofd-wortelen niet verrot, nog schilferig of splinteragtig, niet doorvreten, droog nog hard wezen; want zyn ze rood, dan beteekenen ze een groote zwakheid in het begin van ’t leven van ieder Boom, alzoo de wortelen nooit rotten, zoo de Boom gezond is; zynde schilferig of splinteragtig op de plaats, daar ze uitkomen; zulks is, om zoo te spreken, eene ongeneeslyke Kwetzuur; de verrotting en de kanker zal’er in komen. Daarom behoren zy, die de Boomen uit de grond halen, wel zorg te dragen, dat zy het geschikt en zagtjes doen, na eerst groote gaten gemaakt te hebben, om niets met gewelt uit te trekken; anders kan ’t niet missen, of zy zullen eenige goede Wortelen schilferen of aan stukken breken. Zoo ze insgelyks zeer doorvreten of geschilt zyn op de plaatzen, die behouden moesten worden, zulks zyn al gevaarlyke Kwetzuren, vooral aan de Neuteboomen, gemerkt zig de Gom daar aanstonts aan voort teelt. En eindelyk, zoo de Wortels droog zyn, ’t zy dat ze bevroren of te oud verplant zyn, of al te lang te voren in de Lucht hebben gelegen, dan moet die Boom zonder eenig bedenken verworpen worden; dewyl het zeker is, dat hy nooit weêr zal aankomen. En boven dit alles is het te wenschen, dat de Boom, dien men wil uitkiezen, de wortels zoo geplaatst hebbe, dat, als men’er de kwade, zoo om hoog als om laag, uitgekapt heeft, daar omtrent twee, drie of vier goede en nieuwe overblyven, die omtrent in de ronte van de stam, of dat ze ten minsten zoo geplaatst zyn, dat men haar, als men den Boom plant, gemakkelyk naar den kant van de goede Aarde kan wenden. Men maakt byzonderlyk werk van jonge of nieuwgeschoote Wortelen. Die komen gemeenlyk boven aan digt by den vlakken grond, en men geeft weinig om de oude, die doorgaans hobbelig en aan Peere- Pruim- en wilde Boomen zwartagtig zyn; daar in tegendeel de jonge roodagtig en tamelyk glad zyn, in de Amandelboomen zynze witagtig, in Moerbeziën geelagtig, en in de Kersseboomen roodagtig. De toebereiding is van zoo een groot gevolg, voor den groei van een Boom, dat hy dikwyls blyft steken zonder weêr aan te komen, of een schoonen Kruin te formeren, alleenlyk om dat hy niet wel toebereid is, voor hy verplant word. Men heeft dan twee zaken toe te bereiden, de eene is min nootzaakelyk, namelyk het Hoofd of Kruin, maar de andere ten hoogsten, namelyk de Voet of de Wortels. Ten aanzien van ’t Hoofd, daar steekt weinig geheim is, ’t zy in stam- of in lage Boomen; men hoeft daar omtrent maar twee zaken indachtig te wezen: Eerst, dewyl men groot nadeel toebrengt aan een Boom, die men uit den grond haalt, alzoo hy zekerlyk verzwakt word, of men vermindert ten minsten zyne kragten en uitwerking voor een tyd; zoo behoort men hem te ontkruinen, naar mate dat men hem die uitwerking en kragt beneemt, gelyk men ze hem zonder twyfel beneemt, met hem van plaats te verwisselen en van Wortelen te ontblooten. Dit is een stelregel, die geen bewys behoeft. Het tweede is, dat men hem geen stam moet laten, dan naar mate van de plaats, daar hy staat te komen. Want de eene Boom word geschikt om zyn uitwerking heel laag te doen, als de Hagen en Spalieren, en daarom moet men ze heel kort snoeijen. Een ander om zyn uitwerking heel om hoog te doen, gelyk de Stamboomen, die by gevolg een aanzienlyke hoogte moeten houden; dog men verkort geenderlei Boom, tot die hoogte als hy moet blyven, of alle de werking omtrent de wortelen dient eerst gedaan te wezen. Ziet hier, hoe zulks geschied. Vooreerst laat men al de vezelen uitsnoeijen, zoo digt als het mogelyk is, aan de plaats, daar ze uitkomen, ten ware men den Boom op dat zelve oogenblik verplantte, als hy uit den grond is gehaalt; anderzins, het minste dat hy in de ope lucht leit, word alles zwart, dat anders goed zou zyn om te behouden; dat is te zeggen, zekere witte en vezelige wortelen, die dan te leur gaan en sterven. Het schynt, dat zy niet meer de Lucht kunnen verdragen, als zekere Visschen, die daatlyk sterven, als ze uit het Water raken. De gelegenheid om die witte vezelen te bewaren, komt niet voor, dan wanneer men den Boom maar op een andere plaats van denzelven Tuin wil verplanten; alsdan kan men iets daar van behouden, dat niet afgebroken is, dat van zyn einde nog levende schynt, en op een goede plaats uitkomt. Indien’er dat alles niet by is, moet men ’t verwerpen. En zelfs om ’t andere beter te behouden, moet men’er teffens, als ’t mogelyk is, iets van de oude Aarde aan laten, en onder ’t planten van dien boom waarnemen, dat men die vezelagtige wortelen wel plaatze en uitstrekke. Laat ons weêr op den Boom komen, die vry oud uit den grond word gehaalt. Men moet hem van alle die haairen of vezelen ontdoen, welke nogtans van vele Hovenieren met zoo veel zorg en zoo weinig reden by gehouden worden. En zelfs, als men een meenigte Boomen teffens heeft te planten, moet men aanstonts aan alle Boomen benemen, ’t geen hen dient benomen te worden, eer men ze plant, ’t zy by dag in eenig hoek van den Tuin, of by nagt en by de kaars in Huis, om geen ander werk te laten leggen dat haast heeft, en niet dan buitens huis kan geschieden. Ondertusschen heeft men de nagt te baat, die in den tyd van ’t Boom-planten zoo ongemakkelyk en zoo schielyk komt. Het haair van de wortelen wechgedaan zynde, waar door de dikke wortelen heel en al komen bloot te leggen, kan men met mindere moeite de kwade vinden, om ze ganschelyk af te snyden, en de goe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de te behouden. Daar op bepaalt men aan ieder de juiste lengte, die men haar wil laten, en dikwils, als de wortels van zulke Boomen eenigzins schynen verdroogt te wezen, laat men ze zeven of agt uuren weiken, eer men ze in den grond zet. Wanneer men van goede of kwade wortelen spreekt, schynt het, dat men niet dan gebroke, geschilferde, verrotte of verdroogde meent. Maar men wil ondertusschen wat meer zeggen, namelyk, dat alle geplante Boomen, vooral die van een Entery, meenigmaal niet dan goede of niet dan kwade wortelen voortschiet, of te gelyk goede en kwade, op deze wyze: Een Boom met alle die toereeding geplant, als wy gezegt hebben, moet zekerlyk nieuwe wortels schieten, of anders sterft hy; want de oude wortels zyn hem onnut, zoo’er geen nieuwe komen. Van die nieuwe zyn’er mede eenige dik en goed; andere dun en zwak. De goede komen of altemaal aan het einde van die men’er aan heeft gelaten, ’t welk dan het wenschelykste is; of zy komen elders, dat is, of uit het ligchaam van den Boom, en by gevolg boven de oude wortels, of omtrent de oude en naast by den Boom, terwyl de ouden niets of maar kleine worteltjes aan haar einde voortgeschoten hebben, en eenige dikke wat verder van het einde. In beide deze gevallen doen de dikke wortels, die uit den Boom zelve of uit de oude wortelen, maar niet aan haar einde, zyn voortgekomen, alle de andere ongevoelig sterven, zoo oude als jonge, en by gevolg moet men zulke voor kwaad rekenen, als die den Boom op eenige plaats by zyn kruin zullen doen geel worden en kwynen. ’t Is niet moejelyk de goede van de kwade te onderscheiden; want genomen, gelyk het waar is, dat het onderste des stams van een Boom, dien men plant, aan welk onderste de wortels hangen, die men heeft behouden genomen, zegge ik, dat volgens den loop der Natuur, dat onderste altoos dikker is dan de rest; zoo moet het zig ook in dien staat houden. Merkt men evenwel, dat die plaats in tegendeel dunner komt te worden, dan eenige plaats hooger op, daar in der daad ettelyke schoone wortels uitkomen; alsdan moet men die plaats houden voor ongelukkig en verlaten van de Natuur, die naar ’t schynt, vermaak schept een andere te begunstigen, en derhalven dient dat zwakke deel met al ’t geen het te voren had kunnen voortbrengen, afgesneden te worden. Zommige Tuinders noemen zulx eene spil, (Pivot) maar bedriegen zig, gelyk wy straks zullen hooren. Het eerste, dat men daar te doen heeft, is, dat men alles, ’t welk dus verlaten is, geheelyk uitsnoeje digte by de plaats, die wel gevoed, en om zoo te spreken, in goede gunst is, om niet te behouden dan zulke wortels, die uit zoo een gelukkig deel uitkomen, zy mogen ook zyn, hoe ze willen, en hoe weinig in getal. Want hun getal kan in der daat nooit groot zyn, vooral dewyl men gehouden is, het grootste gedeelte der oude wortelen wech te kappen; die verre van fris, wakker, levendig en van een schoone kleur te wezen,’er zwart, gerimpelt, hobbelig, en gesleten uitzien; waarom men geen staat moet maken als op nieuwe wortels, die teffens op een goede plaats staan. En deze moet men kort houden, naar mate van hare lengte. In de lage boomtjes, moet de langste, hoe dik ze ook is, nooit meer als 8 of 9 duim lang zyn, en in Stamboomen niet boven een voet. Dog de Moerbezië en Amandel mag ze wel iets langer hebben; want de eerste zeer zagt en week, en de tweede zeer droog en hart zynde, lopen gevaar van te sterven, zoo men hare wortelen al te kort snoeit. Hebbende de lengte bepaalt van de dikste wortelen van onze Fruit-boomen, moet men weten, dat de zwakke volstaan kunnen, met 2, 3, of 4. duimen lengte; en wel ieder naar mate van hare dikte. Het is hier juist verkeerd en het tegendeel van ’t geen wy zeiden van de snoejing der takken. Eene laag Wortelen is genoeg. Zelfs maakt men meer werks van twee of drie goede Wortelen, die wel geplant zyn, waar van hier boven, dan van twintig middelmatige. Men vereischt, dat alle Boomen, eer ze geplant worden, op die wyze gereed zyn gemaakt, dat ze over end kunnen staan, als Kegels, vooral daar men Hagen van wil maken, of Stamboomen in de open lugt. Want rakende die tegens Latwerk zullen komen, dewyl ze altoos wat schuins moeten gelegt worden, en het best is, dat ze geen wortels naar den kant van de Muur hebben; zoo moet men zulke altemaal wechkappen, die tegens de Muur zouden komen; dog moet men ’t zoo schikken, dat de slegtste wechraken, en de beste overblyven, om binnens Tuins gelegt te worden. Deze regels zyn zoo gemakkelyk te verstaan, dat iemand, die maar eenen Boom heeft zien gereed maken, ook aanstonts alle andere zoorten kan bereiden. Voornamelyk de Quee- Kersse- Pruim- en tamme of ongeënte Boomen enz. Maar omtrent de wilde Boomen, uitgezaaide Karrelen of Neuten gewassen, en diergelyke, heeft het een weinig meer moeite in. Men heeft niets minder te vreezen, dan dat de Vorst iets zou bederven op die plaats waar de boom gekort is; daar komt nooit eenig ongemak van, want de ervaring leert dat gewis genoeg. Om de lengte van den stam buiten de grond te reguleeren in allerlei slag van Boomen, merkt, dat zoo ze klein zyn en in drooge Aarde moeten geplant worden, ze maar zes of zeven duim dienen hoog te wezen, ten einde de kruin den voet moge dekken tegens de Zonnenhitte, en in vogtige aarde mogen ze wel 9 tot 10. of 11 tot 12. of meer duimen lang zyn, op dat de kruin niet belette, dat de Zon den voet kan beschynen, die ze noodig heeft. Wat de Stamboomen betreft, die moeten in allerhande Aardryk zes of zeven voet hebben. Grooter, worden ze al te veel door de Winden geschud en loopen gevaar uitgerukt te worden. En korter voldoen ze het gezigt niet, ten ware het een heele rye zou zyn van halve Stamboomen, gelyk men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met Pruim- en Kersse-boomen, enz. wel doet. By de Perzik-boomen moet men gade slaan, dat ze twee of drie goede roeien hebben in de lengte, die ze houden; anders loopen ze gevaar niet dan wilde loten te schieten. Men heeft reets gezegt, dat voor alle zoorten van Boomen, in ’t byzonder voor de kleine en lage, men niet dan een regt Lot begeert; maar in de Stam-boomen eenige takken; men behout die garen lang, die terwyl ze zwak zyn, niet tot de fraaiheid van gestalte bybrengen, maar eerder vrugt geven. Wat de dikke takken belangt, men behoud’er twee of drie, ja zelfs vier van, die wel geplaatst zyn, en een mooi rond beginnen, die men elk tot 7 of agt duim laat voortgroeien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wyze om de Boomen te planten.Eerste Aanmerking. In den Plant-tyd, (die alle Werelt weet dat van ’t einde van Wynmaand tot midden in Maart duurt, of zedert dat de Boomen hunne bladen kwyt raken, tot dat ze op ’t punt staan om nieuwe voort te schieten,) moet men droog en zagt Weêr daartoe nemen, zonder, gelyk in oude tyden, op de Maangestalte agt te geven. Het regenagtig Weêr is niet alleen ongemakkelyk voor den Hovenier, maar gevaarlyk of schadelyk voor de Boomen, die men plant; gemerkt de Aarde dan ligt als mortel aan een pakt, en niet bekwaam is, om de wortels rondom te dekken, zoo dat’er geen open blyve, dat heel gemakkelyk te beletten is. Dog hoewel alle die Maanden even bekwaam zyn om te planten, zoo dat het zelfs schynt, hoe men eerder daar mede gedaan heeft, hoe ’t beter is; nogtans gelyk men in drooge en ligte Aarde garen zoekt te planten van Sint Maarten af, zoo zoekt men in koude en vogtige Aarde niet te planten voor ’t einde van Sprokkelmaand. De Boomen kunnen’er niets uitregten in den Winter, en dus zouden ze eer bederven, dan zig goed houden; daar ze in tegendeel in ligte Aarde van den Herfst af kunnen beginnen kleine wortelen te schieten, en dat is voor hen veel gewonnen, zoo dat ze op den weg zyn om in ’t Voorjaar wonderen te doen. Tweede Aanmerking. Men moet naauwkeurig de tusschenwydte reguleren, die de Boomen zullen hebben; ’t zy voor Latwerk, of voor Heggen, of Stamboomen, om dus juist te weten zoo wel het getal van allen in ’t gemeen, die men te planten heeft, als in ’t byzonder dat van ieder zoort. Derde Aanmerking. Ook moet men heel juist de plaatzen bepalen, zoo voor ieder zoort van Boomen, als voor ieder Boom in ’t byzonder. Men pleegt de Fruitboomen van eenerlei Jaargety in dezelve streek of land te zetten. Vierde Aanmerking. Men laat na een Lyn geslagen te hebben, gaten maken in de groote van een Hoet, onderstellende, dat de Snoeijing wel gedaan is, zoo dat het gat, hoe klein ook, groot genoeg is om den Boom te planten; want tyd, moeite en kosten zouden maar vergeefs wezen, zoo men het grooter wilde maken. Vyfde Aanmerking. Men brengt ieder Boom by zyn kuil, eer men’er een van begint te planten; en wil men Heggen planten rondom eenige vierkanten, of een Planting in ’t verband maken; dan verkiest men doorgaans de schoonste en best geconditioneerde, om ze op de hoeken der vierkanten of der ryen te plaatzen. Insgelyks zoo ze dienen, om tegens een heining te komen, is het raadzaam, de schoonste en die de beste Vrugt beloven, te plaatzen, daar ze het meest in ’t oog vallen; by voorbeeld, digt by de Deuren, en langs Heiningen, daar de fraaiste Lanen zyn. Schoon wy hier een verkiezing maken van de fraaiste Boomen, zoo volgt daar niet uit, dat men’er nooit een mag planten, die niet fraai is en zeer goede hope geeft van weêr te zullen aankomen; maar het is ondertusschen de waarheid, dat wat zorg men draagt om niet dan schoone uit te zoeken, egter de eene altoos veel fraier en schoonder is dan de andere. Zyn de Boomen nu by de kuilen neêrgelegt, en men wil Heggen planten, dan begint men met die op den hoek van ieder vierkant, om tot een Rigtsnoer te strekken aan alle andere; en zoo het aardryk pas te voren opgegraven is, en gemengt met genoegzame Mist, zoo dat het niet schynt zoo diep gezakt te wezen, als ’t wel behoorde, dan draagt men zorg de Boomen daar niet dieper dan omtrent een halven voet in te zetten, dat is te zeggen, dat het uiterste van de laagste wortel niet boven een halven voet diep in de Aarde staat; want na eenige Maanden zal men bevinden, dat de Boomen omtrent een voet diep in de Aarde zullen zyn, ’t welk de netste maat is, die men ten dien opzigte kan geven. Boomen die dieper geplant zyn, missen nooit binnen weinige Jaren te vergaan. De Hoek-boomen geplant zynde, stelt men een Man by dien van de rye, welke men wil beplanten, op dat hy oppasse, of ze in een regte lyn te staan komen. Men neemt nog een ander Man met een Spâ, om de wortels te bedekken, zoo als men ze op die plaats houd, terwyl de vorige Man waarschuwt, dat zy wel en in een regte Lyn staan. Dus kan men op eenen morgen 4 tot 500. voet Heggen planten. ‘t Is nog veel gemakkelyker in minder tyd veel meer Boomen tegens Heiningen of Latwerk te planten, dewyl men niet van nooden heeft toe te laten zien, of ze in een regte Lyn staan. Maar om een planting in ’t Verband te maken, vereischt wat meer tyd en moeite; want dewyl ieder Boom juist op twee ryen moet passen, zoo heeft men twee Oppassers van nooden, namelyk een voor ieder rye, en zoo verloopt’er altoos eenige tyd, eer de Boom met beide de ryen te gelyk over een komt. Voorts moet men niet alleen zorg dragen, om de Boomen wat hoog en regt op te planten, maar zonderling om de voornaamste wortelen naar den goeden grond te keeren; dat hier het grootste Point is, zelfs zoodanig, dat (schoon het wenschelyk is, dat alle Boomen, die tot Hagen zullen dienen, regt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
op haar voeten staan, wanneer ze geplant zyn; indien egter de gesteltheid der wortelen vereischt, dat de Boom een weinig schuins moet staan, om de wortels wel te doen leggen, ten einde hy liever tusschen tweederlei grond dan te diep komt,) men gansch geen zwarigheid maakt, om ’t hoofd van den Boom wat krom te houden, dog altoos naar de getrokke Slag-lyn; ja men raad het zelfs aan, als zeer noodzakelyk. Anders, alzoo de van nieuws uitspruitende wortels altoos de neiging volgen van die daar ze uitkomen, zal ’t haast gebeuren, dat die wortels eindelyk doordringende tot de kwade aarde in den grond, of zelfs te diep neêrschietende, en vooral buiten ’t bereik van ’t Regen-water, de boom daardoor zal kwynen, en’er slegt uitzien, kwade Vrugt dragen, en eindelyk uitsterven. Van ’t geene, wy zoo pas zeiden, rakende de goede gelegenheid der wortelen, volgt, dat men, zoo’er eenige Boomen langs eene Laan moeten geplant worden, zig wagten moet, van de voornaamste Wortels naar de kant van die Laan te brengen. Om meerder reden moet men ’t zelve waarnemen, als men Latwerken wil beplanten, zoo dat geen van de goede wortelen naar de Muur heen moet komen. ’t Overhellen van den kruin der kleine Boomen moet geen de minste zwarigheid nog vreeze maken, voor de fraaiheid van hun gestalte, want het gaat met de takken, die’er uit voortkomen, niet even eens als met de wortelen, alzoo de takken geenzins de schuinsheid van den Boom volgen, maar in tegendeel regulier wassen, heel regt rondom den stam, en dus, dewyl ze digt by den grond uitkomen, zoo maken de Boomen eene Figuur, die alzoo net gedraait is, als of ze regt op hun middelpunt geplant waren. Omtrent de stamboomen in de open Lugt, is men genootzaakt hen zoo veel men kan, regt op hun middelpunt te planten; anders zou die stam altoos schuins blyven, en een slegte gestalte vertoonen. Voegt hierby, dat de Boom dies te meer bloot staat voor ’t geweld der Winden, en bygevolg gevaar loopt van omver te storten; en uit vreeze voor de Winden, dient men ze een weinig dieper, dan andere Boomen te planten; dat is te zeggen, men mag ze wel een goeden voet diep in de Aarde zetten, en zelfs, schoon men niet wil, dat men in ’t planten van kleine Boomen de Kuil met voeten toestampt, ten einde ze niet te diep inschieten, temeer om dat ze van de Winden niets te vreezen hebben, word’er vereischt, dat men de Aarde vast stampt tegens den voet van groote Boomen, om ze te meer te verzekeren tegens ’t gewelt der Winden. Alle de Boomen geplant zynde, dekt men den voet met een laag mist van twee of drie duim, die men wederom met een weinig Aarde toedekt, om’er ’t gezigt van te benemen, dat niet aangenaam zou wezen. Deze Mist dient zoo zeer niet om de Aarde te verbeteren, want men onderstelt, dat ze goed, en wel toebereid is, als om te beletten, dat de Dampen in de Maanden April, Mey en Juny niet mogen doordringen tot de wortels, die dan verhindert om hunne werking te doen, den Boom zouden doen sterven. Heeft men geen Mist, dan vergenoegt men zig in die eerste en gevaarlyke Maanden met den voet van een Boom te dekken met wat Varen of andere kwade Kruiden. Zulks belet, dat’er niets kan uitkomen, waardoor de jonge Loten kunnen belemmert worden. Zoo’er een groote droogte is, moet men drie of vier Maanden lang alle vertien dagen, den Boom met een emmer Water bevogtigen, makende eerst een ronden kring rondom, op dat het Water ten vollen mag doordringen, en zoo dra het schynt doorgetrokken of ingezogen te zyn, maakt men den kring weêr toe en geheel uit. Maar is het weêr een weinig regenagtig, dan is het besproeijen onnodig. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Regels om de Boomen toe te bereiden, eer men ze plant.Om een Boom te bereiden zoo om hoog by den kruin, als om laag aan de wortelen, dunkt my, dat men al het haairagtige moet wechnemen, en niet dan weinig dikke wortels behouden, vooral de jongste of nieuwste. Deze zyn doorgaans roodagtig, en zien’er levender uit, dan de oude. Men moet ze hog snoeijen naar mate van hare dikte. De langste in lage boomtjes moet niet boven de 8 of 9 duim zyn, en in Stam-boomen omtrent een voet. In de Moerbezië- en Kersse-boomen mogen ze wel wat langer blyven. De dunste Wortelen kunnen volstaan met een, twee, drie of ten hoogsten vier duim; en dat weder naar mate van haar dikte. Eene laag Wortelen is genoeg, wanneer ze omtrent volmaakt is; dat is, als’er vier of vyf wortels rondom den voet zyn; zelfs twee of drie goede zyn beter dan twintig middelmatige. Men heeft dikwils Boomen geplant met een wortel alleen, die in der daad heel goed was, en egter zyn ze wel aangekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om de Boomen te planten.Om dit wel te doen, moet men droog Weêr daartoe nemen, om rede als voren. In drooge aarde is het best, met begin van November te planten, en in vogtige Aarde, wacht men liefst tot Maart. De gelegenheit der Wortelen vereischt, dat het laagste eind niet boven een goeden voet diep in de Aarde sta, en dat die het digtst aan de oppervlakte zyn, agt of negen duim hoog gedekt zyn. Men kan zelfs een zoort van een heuveltje maken boven de wortelen in een droogen Grond, om te beletten, dat ze door de Zon niet beschadigt worden, dat men weder wechneemt, als de Boom wel is aangekomen. Als men de Wortels gesnoeit heeft, moet men terstond ieder stam op die hoogte kappen, als hy moet blyven, zonder te wagten, tot dat ze geplant zyn. In lage boomtjes, bepaalt men die hoogte tot vyf of zes duim in een droog, en tot agt of negen in een vogt Aardryk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Maar in de Stam-boomen is de hoogte van zes of zeven voet, de regte maat, in allerlei slag van Aarde. Onder ’t planten, moet men waarnemen, zoo veel men kan, dat geene wortel heel en al naar om laag hange, maar liever met den Horizont of zigt-einder plat kome te liggen. Die de kleine Boomen sterk schudden, of met de voeten de Aarde toestampen, wanneer ze geplant zyn, doen haar groot nadeel; dog omtrent groote Boomen is het goed hen vast te trappen, en’er zelfs een hoogte van Aarde op te brengen, om ze te vaster te maken tegen ’t geweld der Winden. De Boomen tegens Heiningen komende te staan, moeten het hoofd wat naar de muur hangen, dog zoo, dat het uiterste van ’t hoofd drie of vier duimen daar af sta, en dat men de Wonde niet kan zien. De tusschen-wydte der Boomen moet geschikt worden na de deugd van de Aarde, en in ’t byzonder na de hoogte der Muren. Dus kan men ze aan hooge Muren digter by elkanderen zetten, en wat verder van een aan lage Muren. Betreffende de gemeene tusschen-wydte van Latwerk of Heiningen, die word bepaalt van 5. of 6. voet, tot 10, 11, of 12. Wel verstaande, indien de Muren 12. voet of meer hoog zyn, dan moet men eenen Boom in de hoogte laten opschieten tusschen twee anderen, die om laag de Heining moeten dekken. En in zulken geval, kan men de Boomen 5 of 6 voet van elkander zetten; maar, zoo de Muren niet hooger zyn dan 6 of 7 voet, dienen ze omtrent 9 voet tusschen beide te hebben. De wydte der Heggen moet wezen van 8 tot 9. voet, tot 12 of zelfs iets meer, zoo het Pruimboomen zyn of wilde Boomen van Korlen opgewassen. En in Stam-boomen van 4. Vamen tot 7 of 8. Vaam, derdehalve roede tot 4 of 5. roeden voor groote Gewassen. Men moet weten, dat in geen goed Aardryk de Boomen verder van elkanderen dienen af te staan, dan in een kwaaden grond, om dat de toppen zig daar meer uitspreiden. Zoo de kuilen versch gemaakt zyn, zakt de Aarde ten minsten 3. of 4. goede Duimen. ’t Is een noodige Aanmerking, de Aarde hooger te houden dan het omliggende vlak, om niet het ongemak te hebben, dat de Boomen dieper in den grond schieten, dan het wel diende te geschieden. Of het eind in de Aarde, of’er buiten komt, zulks doet niets tot de vrugtbaarheid van de geene, die Korlen hebben. Maar wat de Vrugtboomen aangaat, die Noten dragen, is het beter, dat het eind gansch met geen Aarde gedekt zy. Dog beide zullen ze schoonder Vrugt krygen, zoo het eind daar uit steekt. Maar voornamelyk komt het daarop aan, dat de wortels wel gelegt zyn, in dier voegen, dat ze nog door een groote Hitte of Koude, nog door de Spade kunnen beschadigt worden. Ten aanzien van de wending en stand, die ieder zoort van Boomen vereischt, is dit een stuk, dat wel onderzogt en geleert moet worden. In ’t algemeen is de stand naar ’t Zuiden in onze Landen de beste, en die naar ’t Noorden de slimste. De stand naar ’t Oosten is niet min goed dan naar ’t Zuiden, vooral in warme Landen. Eindelyk die naar ’t Westen is niet kwaad voor Perzik- Pruim- en Peere-boomen; maar deugt niet voor Muskadellen, nog voor de Chasselas, nog eenige Druiven van groote zoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van ’t Snoejen der Boomen.Om het Snoejen redelyk wel te verstaan, moet men ten minsten weten den tyd, de oorzaak en vooral de wyze van Snoejen. Rakende den tyd, die begint met dat de Bladen afvallen, tot dat’er andere in de plaats komen. Men moet, wat Boom het ook zy, hem niet meer dan eens in ’t Jaar snoejen; en’er dit by waarnemen, dat het best is de zwakste vroeger, en de sterkste later te snoeien. Rakende de oorzaak, de eerste is, om de Boomen weliger en schoonder Vrugt te doen voortbrengen. En de tweede, om ze ten allen tyden vermakelyker aan ’t gezigt te vertoonen, dan of ze niet gesnoeit waren. Om dit laatste te verkrygen, moet men ieder Boom zyn behoorlyke en vereischte Figuur weten te geven. Het onderscheid daar omtrent strekt zig alleen uit tot de Haag- en Latwerk-boomen; want omtrent de Stam-boomen bind men zig zoo zeer niet om ze dikwils te snoejen. De groote en dikke takken kunnen alleen die Figuur geven, welke men nootwendig wel moet verstaan, zoo dat men ze gedurig dient voor Oogen te hebben. Een Hegge, die fraai zal zyn, moet laag staan, in ’t midden open, rond in haar omtrek, en gelykelyk gedekt zyn aan alle kanten. De voornaamste van deze vier Voorwaarden is, dat ze in ’t midden open moeten zyn; gelyk het daartegen de grootste fout is, zoo ze in ’t midden verwart zyn, en al te veel hout hebben, welk gebrek zorgvuldig te myden staat. Indien een Espalier of Heining de behoorlyke volmaaktheid zal hebben, zoo moet de kragt van een Boom en zyne takken aan weêr zyde gelykelyk verdeelt zyn, op wat plaats de kruin ook mag beginnen, het zy hy laag van stam is, in welk geval de takken een halven voet van de Grond moeten beginnen, het zy hoog van stam, wanneer ze gemeenlyk van het einde des stams, op zes of zeven voet beginnen. Het geheim hier omtrent bestaat in het onderscheid, dat men moet maken onder de takken, en in het goede gebruik daar van. De takken zyn of dik en sterk, of dun en zwak. Alle hebben ze haar reden, of om lang te blyven, of om kort gesnoeit te worden. Onder beide vind men goede en kwade. De goede zyn die in de natuurlyke orde en plaats komen, en dan hebbenze platte oogen, die ver van een staan, waar om men de kwade takken noemt Waterloten. Om die natuurlyke orde te kennen, moet men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vooreerst weten, dat de takken niet moeten komen dan aan de gene, die in de laatste Snoeijing verkort zyn; en dus alle die op andere plaatzen voortkomen, zyn takken van valsch hout. Ten tweeden, dat de orde van nieuw-geschote takken is, dat, indien’er meer zyn dan een, die aan ’t einde dikker moet wezen en langer, dan die’er onmiddelyk om laag op volgt; en deze weêr dikker, en langer, dan de derde, en zoo met de rest. En bygevolg, zoo men’er een vind, die dik is op zulke plaats daar ze moest dun wezen, die is almeê een tak van valsch hout. Daar zyn hier omtrent eenige kleine uitzonderingen, maar ze komen zelden voor. De kleine en goede takken in Neuteboomen en vrugten met korlen dienen voor de Vrugt, en de dikke, die goed zyn, voor ’t hout. Het tegendeel heeft plaats in Vygeboomen en Wynstokken. De wyze van snoejen word zwaarder opgegeven en gelooft, dan ze in der daad is. Zoo dra men de beginzelen weet, die heel ligt zyn te verstaan, vind men een groote gemakkelykheid omtrent dezen Arbeid, die waarlyk het Meesterstuk is van ’t Hovenieren. De voornaamste Grondregels zyn vooreerst, dat jonge Boomen ligter zyn te snoeien dan oude, en vooral dan die meermalen kwalyk gesnoeit zyn, en de gedaante niet hebben, dieze wel moesten. De bekwaamste Hoveniers vinden werks genoeg, om oude gebreken goed te maken. Ik geve op zyn plaats byzondere Regels voor zulke ongemakken. Ten tweeden, dat de sterke Takken kort gesnoeit en op vyf, zes of zeven duim gebragt worden. In zekere gevallen nogtans houd men ze wat langer; dog zulks gebeurt zelden. Ten derden, dat men onder de overigen zommige korter, andere langer kan laten, te weten, tot 8, 9, of 10. duim, ja zelfs tot een en een halve voet, en misschien daar boven; vooral in Perzik- Pruim- en Kersseboomen, tegens een Heining. Zulks bepaalt zig naar de kragt en dikte, waar meê ze bekwaam zyn, om zonder te breken, de toekomende Vrugt te dragen en wel te voeden. In sterke en vigoureuse Boomen, die teffens schoon van gedaante zyn, kunnen niet te veel Vrugt dragende takken wezen, zoo ze maar geen verwarring maken. Maar ten aanzien van de dikke Takken, die niet dan hout uitleveren, moet men’er doorgaans in allerhande zoort van Boomen niet meer dan een laten blyven, van alle die uit ieder Snoeijing van ’t voorgaande Jaar zyn voort gekomen. Ten ware, indien de Boomen sterk en welig zyn, dat de eindens der nieuwe Takken zig ver van elkanderen bevinden, en aan weerskanten verspreiden, vooral zoo deze nog kaal zyn; zoo dat het noodig is, ten eersten beide zyden te dekken, om de Figuur te volmaken. En in dat geval mag men wel twee of drie Takken laten blyven, mits dat ze alle van verscheide lengte zyn, en nooit de gedaante van een Vork hebben. De vrugtdragende Takken versterven, na dat ze uitgedient hebben, met dit onderscheid, dat zulks in Neuteboomen gebeurt ten einde van een of twee, of ten langsten drie Jaren. Maar in Vrugtboomen met Korlen gebeurt het niet dan na dat ze vier of vyf jaren gedient hebben. En bygevolg is het ten hoogsten nootzakelyk te voorzien, dat men nieuwe Takken doe voortkomen in de plaats van zulke, die men weet dat vergaan zullen; anders vervalt men tot het ongemak van onvrugtbaarheid. Dit zoort van vrugtdragende Takken is goed, op wat plaats de Boom hen voortbrengt, binnen of buiten. Maar een dikke Tak is altoos kwaad, wanneer hy binnen de Hage komt, ten ware hy diende om een anderen te rug te houden, die te ver uitspringt; gelyk doorgaans gebeurt in de Fransche Booter-peeren. De fraaiheid van een Boom; en de meenigte en mooigheid der Vrugt, hangt dan meest af van hem wel te snoejen, zekere Takken wel te leiden, die teffens dik en goed zyn, en andere die dik en kwaad zyn, geheel af te kappen. Dewyl het meenigmaal gebeurt, dat een tak, die voorleden Jaar lang is gehouden om de Vrugt, nu meer voedzel begint te krygen, dan hy natuurlyk behoorde te hebben; en bygevolg dik word, en andere dikke Takken voortbrengt; dan bestaat de voornaamste zorg van ’t Snoejen daar in, dat men niet alleen dien Tak handelt, als andere Takken, die voor enkel hout dienen; maar voornamelyk, dat men hen geen dik Loot laat behouden aan zyn einde, ten ware men voornemens was, den heelen Boom te laten opschieten, en’er een stamboom van te maken. Deze goede manier leert iemand om de Boomen doorgaans laag en kort te houden, alzoo het beter is, onder ’t Snoejen de hoogste Takken, die dik zyn, heel en al wech te nemen, en enkel de laagste te houden, dan het tegendeel te doen. Het zy dan, dat de hoogste beter geplaatst zyn, om den Boom een schoone gestalte te geven, dan de laagste, dat zelden gezien word; want in zoo een geval moet men die om laag wechkappen, en de andere om hoog houden. Het oogmerk is hier omtrent, om fraaije Boomen te krygen, wel verzekert, dat de vrugtbaarheit van mooije Vruchten, nooit mist een gevolg te zyn van zoo eene gedaantgeving, alzoo men geen van de kleine vrugttakken wechneemt, maar hen in tegendeel zoekt te vermeerderen, en te zuiveren van alles dat hen schadelyk kan wezen. Dat korthouden van een Boom maakt, dat al het zap, ’t welk in de bovenste tak of takken (die men heeft afgehouwen) zou gegaan zyn, nu naar die tak toeschiet, die aan het einde is van den afgehouwen tak, en bygevolg word hy veel sterker, en bekwaam tot grooter en meerder uitwerking, dan te voren. En dewyl zomtyts tegen de orde der natuur zwakke takjes voortkomen aan ’t einde van een dikken, die gekort is geweest om de zwakke te houden, dan snoeit men aan de dikke takken dat zwakke takje, ’t welk beneden de nieuwgeschote | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zwakke tak of takken staat, en best voegt om de fraaiheit van den Boom te volmaken. Behalven het snoeijen komt men zomwylen tot een ander middel, dat men nypen noemt, en doorgaans meer nut doet aan Perzik-, dan andere dikke en vigoureuse boomen. De uitwerking van ’t nypen is, dat de takken niet te dik, en dus onnut worden om vrugt te dragen, nog te lang, waar door de Boom al te schielyk zou opschieten, of de takken gevaar loopen van door den wind gebroken te worden. Ook dient het nypen, om in plaats van een tak verscheide te doen voortkomen, waar van’er zommige klein zyn, en goed om vrugt te brengen, andere dik om hout te maken. Men bedient zig van dit middel in de Mey- en Juny-maanden, en ’t bestaat hier in: Men scheurt den tak met zyn nagel open, die van de lengte van een halve voet of iets meer, begint dik te worden, en zig uit te zetten. Om op zyn pas te nypen, moet men dien dikken tak maar drie of vier oogen laten houden, en zoo hy genegen is zig te dik uit te zetten, moet men voortvaren met hem gedurig een neep te geven, maar nooit aan zwakke takjes. Op het woord hof of tuin zult gy meer onderregting vinden, zoo omtrent het snoeijen als omtrent het behandelen van Vrugtboomen. Rakende het snoeijen van Wyngaarden en Vygeboomen, beziet daar van deze artykelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene Aanmerkingen.Oude Boomen moet men de oude basten benemen tot op het leven, met een Snoei-mes of een scherpe Spa, in den Wintertyd; en ze ontdoen van al te veel hout omtrent de volle Maan in February. Men kan ook aan oude boomen de kruin wech kappen, tot op een voet boven de Arm- of Vorktakken, om ze te verjongen; ’t welk gy ook doen moet aan uw Heiningen en Hagen op Kween of wilde boomen geënt, wanneer ze al te oud zyn, en hunne bladen buiten gewoonte geel worden, dat een teeken is dat ze krank of aan hun einde zyn. De wonde bestrykt men met een pap van vette aarde en Paarde- of Koe-mist wel ondereen gemengt, dit belet de boomen uit te waassemen en hun kragt te verliezen, waar door ze met der tyd weer uitbotten en zig herhalen, zonder gevaar van te rotten. Men moet allerlei zoorten van takken tot op ’t ligchaam van den boom afkappen. Om zulks netjes te doen, neemt men een smallen Bytel van een Schrynwerker, en een houten hamer, om’er op te kloppen. Dit Mengzel van vette aarde is ook goed voor ’t Enten, en voor allerlei insnydingen in ’t ligchaam van een boom, vooral als’er Koemist onder gedaan is, waar mee men ook de Kankers bestrykt, na dat ze tot op het leven uitgesneden zyn. De gene, die netter willen wezen, en wat meer onkosten doen, om op hunne Enten en de kwetsuren van jonge boomen te leggen, kunnen een derde Wasch, een derde Hars, en een derde Kaarssmeer nemen, en dit zamen wel gesmolten en gemengt hebbende, op de voorsz. Enten en Kwetzuren leggen. Dog ze moeten de voorzigtigheit hebben, van hunne vingeren te voren met wat olie te smeren, anders zal dit Mengzel koud en gehanteert zynde aan hunne handen blyven kleven. Ten aanzien van groote boomen op een wilden geënt, als men gewaar word, dat ze nodig hebben gemest te worden, dan ontschoeit men ze in November een halven voet diep, 4 of 5 voet rondom de stam naar zyn dikte, en smyt’er goede vette mist op, die half verrot is, een halven voet hoog, op een voet na by den stam. Een maand daar na gooit men de aarde weer boven op de mist, leggende de zooden onder. Dit ontschoeijen en dongen verbetert zoo de meenigte, als de hoedanigheit van vrugt in grootte en fraaiheid; en daarom dient het dikwils te geschieden, omtrent alle twee jaren. Wil men de boomen niet messen, dan vernoegt men zig met ze in November te ontschoeijen, dog men wagt tot Maart om ze weer te dekken. Dus word hun grond door de Wintervogten vet, en deze dringen tot onder de wortel door. Dit kan en moet ook geschieden aan boomen geënt op een wilde Quee; maar wilt gy ze verjongen, dan ontdekt de wortelen zoo handig gy kunt, en snoeitze drie voet of meer van haar stronk, in de gedaante van een geite-voet. Dit gedaan zynde, dongtze en herdekt ze, als voren. Door dit middel zult gy uwe boomen behouden zoo lang gy maar wilt. Dit slag van werk is goed te doen in het voorjaar, als de boomen moeten gesnoeit worden. Men moet de Mos, die aan de boomen komt, met een houte Mes afdoen, als het regent. Die Mos is de schurft van de boomen, die hen en de vrugten merkelyk schaad. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Leiding der Boomen.De Boomen tegens Latwerk of Heiningen staande, behooren meest al in Meytyd geleid te worden, dat hier in bestaat, dat men de takken en nieuwe Loten van ieder Boom ter regter- en ter slinkerhand ordentelyk weet te leiden, zodanig dat’er niets verwart, ledig of gekruist komt te blyven. Maar gemerkt een Heining door ledige plaatzen het meest ontsiert word, zoo moet men geen zwarigheid maken om te kruissen, als men geen ander middel ziet om ’t voorz. gebrek voor te komen. Men moet die Leiding zoo dikwils herhalen, als de takken lang genoeg schynen om ze te kunnen binden, zoo ze anders gevaar loopen van te breken. Vooral is het nodig, alle de goede takken, die een Perzikboom in den Zomer uitschiet, aan te houden, ten ware’er zoo groot een menigte van was, dat ze in elkanderen wassen en zig verwarren, dat evenwel zelden voorvalt in boomen, die wel geleid zyn. Maar in allengeval, zoo het de nood vereischt, moet men met groote voorzigtigheid eenige van de hardnekkigste afscheuren of wechkappen, om te beletten, dat de gene die verborgen zyn, niet te lang, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en ook onnut worden, gelyk het ook in Pereboomen, die tegen een Muur of Latwerk staan, niet kwaad is de takken van valsch hout wech te doen, die somwylen vooruit groeijen, en in Hagen zulke, die in ’t midden voortkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van hooge Stamboomen.De hooge Stamboomen moeten zoo geplant worden, dat ze gedekt zyn tegen de Zuidewinden, zoo ’t eenigzins doenlyk is, want deze winden werpen wel de helft of drie-vierde van hunne vrugten af in de maand September. Hierom is ’t dat de enkelde en dubbelde Heiningen veel vooruit hebben boven hooge stammen, wegens hare laagte en vogtigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier om hooge Stamboomen te planten.Nadien het oogmerk der Boom-scholen en Enteryen niet is, om ze op de plaats te laten, daar ze geplant staan, maar om ze elders in een goeden en vrugtbaren grond te zetten, om’er het voordeel en genoegen van te genieten, dat men zig in ’t begin voorgestelt heeft; zoo is het nodig, om onzen Lezer te onderregten, hoe die grond geschapen moet wezen; hoe hy hem moet verbeteren en bekwaam maken voor zyne goede Boomen, om hen het behoorlyke voedzel te geven, dat ze van noden hebben, om op hunnen tyd goede vrugten, en in meenigte uit te leveren. My dunkt, dat wy deze stoffe tot hier toe byna genoegzaam afgehandelt hebben, en dat de Lezer het overige daar ligtelyk zou kunnen by doen. Dog om ons zelven niets te verwyten, gaan we alles byeen halen, dat de bewerking of praktyk kan verligten. Om dan te beginnen, zullen we zeggen, dat de voornaamste en nodigste zaak, om goede en schoone Stamboomen te hebben, is, hen te planten in een goed aardryk, dat niet bestreden word door de winden, nog bevogtigt door stilstaande wateren, of andere die’er ontspringen, en dat niet al te dor en droog is. Gy zult zeggen, dat men niet altoos kan uitkiezen, en dat ieder zyn eigen grond moet doen gelden en bearbeiden. Maar men zal u antwoorden, dat men niet altoos gelukkig is in ’t gene men voorneemt, by gebrek van goede hoedanigheden, en van zulke onderwerpen te vinden, die bekwaam zyn tot het geen, waar toe gy ze wilt gebruiken. De Natuur en de Kunst zyn twee zeer verscheide zaken. De eerste doet de aarde altoos zulke uitwerkzelen voortbrengen, die haar eigen zyn; terwyl de kunst nooit zoo wel uwe voornemens beantwoord, als wel de Natuur, het gene haar eigen is. Maar dezelve Natuur helpt u veel, om uwe Kunst, arbeid en vlyt te volmaken, zoo dat gy’er uwe rekening wel by kunt vinden, en uw oogmerk bereiken. Laat ons dan zien, hoe we eenen grond door de Kunst en arbeid kunnen doen gelukken, die van zig zelven maar matig, en van geen goede uitwerking zou zyn. Zoo gy een goeden grond hebt, is uw oogmerk voldaan; is hy matig, dan moet gy hem verbeteren, en hoe goed een grond is, mag men hem egter volmaken en verbeteren. Om gewis te zyn, dat eenig aardryk goed is om’er in te planten, moet men niet gade slaan, of het schoone granen in overvloed voortbrengt, en zodanig als gy ze kunt begeren; maar nevens die goede hoedanigheid moet men zien, of het vastigheit genoeg heeft om een Boom te voeden, die sterker en magtiger voedzel behoeft, dan een Koren-halm. Daar-en-boven kan een Land goed wezen in eene zaak, maar niet in alle andere. Zoo gy nu in zulk een Land wilt planten, moet gy anderen arbeid doen voor die eene zaak, dan voor het geheel. Ik onderstel, dat gy wilt planten in een Land, het zy een regt of lang, rond of langwerpig-rond, of wat gedaante het mag hebben. Verder onderstel ik, dat het behoeft gemest te worden; als ook, dat het geen water heeft nog onder de aarde, nog het welk’er op stil sta, want in deze tweederley gronden zou ik u niet raden te planten, op die wyze als wy zullen zeggen. In beide deze gronden plant men, met’er hoopen aarde op te brengen, maar niet met de aarde te doorgrieven en naar goeden grond te zoeken. Om te weten, hoe gy planten, en hoe veel Boomen gy op uw Land, wat figuur het ook mag hebben, zult zetten, is het nodig, dat gy weet, hoe men zig van een Landmeters Winkel-Kruis bedient, of dat gy een bekwamen Landmeter aanneemt, want mist gy in ’t begin of elders maar eenen duim, zult gy uwe rekening nooit goed maken. Behalven dit Winkel-Kruis dient gy een Roede te hebben die redelyk lang is, of liever twee, die gemakkelyk en wel zamengevoegt zyn, zoo dat ze niet los raken; deze Roede moet juist zoo lang wezen als de tusschenwydte is, die gy tusschen ieder Boom wilt laten. Goede Planters gebruiken liever hier toe een Lat of lange Stok als een Koorde, die zig of door het rekken verlengt of nat geworden in een krimpt, en nooit zoo naukeurig meet als een houte Roede. Daar en boven moet gy zoo veel Paaltjes of Stokjes hebben, als gy Boomen wilt planten. Deze drie zaken gereed hebbende, neemt een helderen dag en mooy weêr waar, (want om in de aarde te arbeiden, dient men altoos schoon weêr te hebben) en kiest de zyde, die het regtst en het meest in ’t gezigt legt, en haar wel betragt hebbende, neemt uw Winkel-Kruis, en trekt uw eerste Lyn heel regt op het Land. Deze Lyn welgetrokken zynde, steekt het eerste stokje op de plaats daar ’t Winkel-Kruis gelegt was, om aldaar den eersten Boom van deze eerste Lyn te planten, welk stokje gy niet steken moet voor of agter het Kruis, maar door het gat. Op dezelve linie neemt met uw houte Maatstok, het midden van uw eerste stokje, niet vooraan nog ter zyde, en steekt dan naar het Winkel-Kruis het tweede stokje, om de plaats te tekenen voor den tweeden Boom, welk stokje gy niet steken moet aan ’t einde van uw Roede, maar zoo dat het einde van uwe Roede regt in ’t midden valt van uw stokje, om reden, dewyl het eene wel wat dikker kan wezen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als het ander, gelyk ook de eene Boom dikker valt dan de andere. En zoo gy de tusschenwydte der Boomen woud afmeten binnen of buiten, en niet van ’t midden des omtreks van uw stokje of Boom, kunt gy ligt oordeelen, dat uwe afmetingen, wegens de ongelykheid van diktens, zoo juist niet op elkanderen zullen passen, als wanneer gy wel verstaat en nog beter opvolgt het gene men u onderregt. Dit tweede stokje op dezelve Linie gestelt zynde, steekt’er nog een derde door hulpe van ’t Winkelkruis en de Maatstok op dezelve wyze als boven. Dus zult gy in een regte Linie drie stokjes hebben, die alle even ver van elkander staan. Houd hier meê op in deze lyn of ry, en begint een tweede; die zoo ver af zy van de eerste, als ’t eene stookje van ’t ander afstaat. Om ’t eerste stokje van de tweede ry te steken, stelt uw Winkelkruis in ’t gat van ’t Hoek-stokje, om in een regten hoek een andere lyn te trekken, tot aan ’t einde van uw land. In deze lyn meet de plaats af voor ’t eerste stokje, van de tweede ry; daarop plaatst uw tweede en derde stokje met behulp van ’t Winkelkruis, even als in de eerste ry geschied is. Dus hebt gy in ieder van beide ryen drie stokjes, om de plaats te tekenen van zoo veel Boomen. Laat het tweede hierby blyven, om de derde lyn of ry te trekken, op deze wyze: Plaatst het Winkelkruis by ’t eerste stokje van de tweede ry, zoo dat het daar op, en op het hoekstokje doelt; meet de wydte af, en steekt’er een stokje voor de derde ry. Brengt het Winkelkruis dan by dit laatst gestoke stokje, en meet de plaats af voor de twee overige stokjes van de derde ry enz. Dus zult gy negen stokjes hebben, even ver van elkanderen, en van alle kanten in een regte Lyn, die net een Kegelspel vertoonen, zoo dat hoe gy uwe stokjes beschouwt, gy altoos drie stokjes in een regte Linie zult zien, als zoo veel Kegels. Dit moet tot een grondslag strekken van uw heele vlak. Want deze drie ryen dus begonnen moeten verlengt worden tot het einde toe van uw land, in dezelve orde en gedaante. Dit doet my nogmaals herinneren, dat gy wel agt moet geven op de meeting; als gy uwe stokjes stelt, en even zorgvuldig wezen, als gy uwe Boomen wilt planten, nadien het meesterstuk hier in bestaat, en gy anders nooit wel zult uitkomen. Uw land dus met lynen betrokken en met stokjes beplant hebbende, weet gy juist, hoe veel Boomen’er op uw land zullen komen, en bygevolg hoe veel gaten gy maken zult om ze’er te planten. Om deze wel te maken en u niet te bedriegen, moet gy uwe stokjes heel vast in de Aarde slaan, ten einde hen niemand uit kwaadaardigheid kome uit te rukken, nog ze door den Wind of eenig Beest omver gehaalt worden. Men neemt daar om doorgaans een blok of dik stuk Hout, dat men doorzaagt op de lengte van een voet, en dan in vieren klieft, zoo dat ieder stuk omtrent de dikte heeft van een Wyngaart-staak; deze stukken hout slaat men in de plaats van de stokjes in de Aarde, en laat ze’er maar een goede duim uitkyken, om niet genootzaakt te worden van alles nog eens af te meten. Neemt hierop een Maatstok van zes voet, en maakt in ’t midden een merk, om daarmeê de gaten zes voet breed in de ronde te maken, voor Boomen die in de open Lucht geplant worden. Maakt ook een merk op dezelve Maatstok by den vyfden voet, dienende om de diepte van ieder kuil tot vyf voet te brengen. Steekt dan een yzere pin juist in het middelpunt van de kuil, legt’er het midden van uw Maatstok op, daar het merk staat, en draait hem in de ronde, om den uitersten kring van het gat te teikenen, welken kring gy wat duidelyker moet maken met een Schop of Spâ. Laat’er dan drie voet Aarde uitgraven, zoo ze zoo ver goed is, en doet die goede Aarde ter zyde wech. Daarop laat gy nog twee voet graven, om de voorz. diepte aan de kuil te geven, en deze laatste Aarde moet byzonder wechgedaan worden van de eerste, al was het dat ze ook goed was. Uit het maken van deze eene kuil kunt gy dikwils zien, hoe de grond van uw Land geschapen is. By aldien na die eerste drie voet Aarde, of eerder uwe grond verandert, en gy’er in plaats van goede Aarde een aantreft, die Steen- klei- of leemagtig is, of brandend, rood en geel Zand, of diergelyke kwaade stoffe, kunt gy licht oordeelen, dat een Boom zou verloren zyn geweest, zoo gy hem geplant had, zonder die gaten gemaakt of uwen grond gekent te hebben; ook dat gy die kwaade stoffe daar niet weêr in meugt doen, zoo gy ondervind, dat de Schop niet in de grond wil, maar een houweel moet gebruikt worden, om die stof te breken, en uw kuil te graven, zulks is een wis teeken, dat, zoo de Wortel van uwen Boom tot op dien grond was geraakt, zy verdroogt zou zyn, en uwen Boom hebben doen verdorren by zyn kruin, want daar aan kan men altoos zien, hoedanig de wortel is. Gy moet dan toezien, waar heen die kwaade stoffe gebragt, en waar van daan’er goede Aarde moet gehaalt worden, om die gaten te vullen, en den grond te verbeteren. ’t Is bekent dat’er niets voordeeliger of beter is, om de gaten van een Heining te vullen, dan de Aarde van zware Wagensporen op groote Wegen. Zoo gy het gemak en de vryheid hebt om’er uw van te bedienen, laat dan eene ry gaten heel uitgraven na elkanderen wech. En laat de Aarde, zoo ze het van noden heeft, by voorbeeld, als ze vol groote Steenen of Keisteentjes is, door een horde werpen, op de kant van de kuil, zoo dat’er de goede Aarde in; en de Steenen buiten vallen. Wanneer nu de Kar met goede Aarde van de groote Wegen komt, om de kuil weder te vullen, bevracht dan dezelve Kar met de ondeugende stoffe, die u niet dient; om uw land niet te belemmeren met het vuilnis van alle gaten te gelyk, maar gy laat telkens maar eene ry gaten uitgraven en weêr vullen. Zyn’er gronden in uw Land, die gy wilt gelyk maken, laat’er dan alle goede Aarde van daan halen, om ze tot het vullen te gebruiken, en die kwaade in plaats brengen. Gy maakt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nogtans naderhand gaten in die kwaade Aarde, maar vervult ze heel en al met zeer goede en nieuwe Aarde; dan zullen’er zig de Boomen niet kwalyk by bevinden. Want alle die kwaade Aarde gemengt met Klei of anders, is beter dan alleen op haar zelve gelaten, waardoor de Wortels voorzeker zouden gestorven zyn. Wy willen wel belyden, dat’er tweemaal geplant wierd op een plaats, alwaar de Aarde heel goed scheen, maar, dewyl’er die orde en wyze niet gehouden was, die hier voorgeschreven is, zag men de Boomen dikwils uitsterven, tot dat men het gebrek vond, (daar we van gesproken hebben) en het verbeterde op voorschreve wyze; en weest verzekert, dat de Boomen toen wonderlyk wel droegen. Wy hebben heel zware en dikke Vrugtboomen uit den grond doen halen, maar nooit gevonden, dat de Wortel vyf voet diep lag, schoon het bekend is, dat de Peer-boomen dieper dan eenige andere, hunne wortelen in de Aarde schieten, en’er zig beter vestigen, dan de Beuke- of Eike-boomen. Indien gy geen goede Aarde gemakkelyk kunt krygen om de gaten te vullen, of andere nieuwe Aarde, die zedert een langen tyd brak heeft gelegen, kunt gy die nemen, welke op uw Land tusschen beide, dat is, tusschen twee Boomen ligt, en haar door de horde laten zuiveren, met goede rotte Mist verbeteren, en daar meê de gaten vullen, en de rest, die niet deugt, over uw Land stroojen. De Regen, Hitte of Vorst zullen die Aarde behalven de Keisteenen (die men elders heen moet brengen) wel verbeteren. Maar zoo gy goed en deugtzaam werk wilt maken, moet gy dat nakomen, ’t geen wy gezegt hebben, te moeten geschieden omtrent de Kuilen van de Heiningen; te meer om dat men die onkosten niet meer dan eens doet, wanneer men den Boom plant; maar op die wys kan hy vele Menschen overleven, en met merkelyken woeker goed doen, ’t geen gy’er aan besteed hebt. Daar zyn’er, die het vermogen hebben, van hunne Landen en Gaten wel te mesten; dezen rade ik zulks te doen, en op den grond van die kuilen een voet hoog Mist te leggen, daar op een voet Aarde, dan anderhalf voet Mist, en de rest vervullen met goede Aarde, gemengt met Mist die volkomen uitgedooft is. Byaldien men Duiven-mist kan hebben, die is heel goed; maar men moet’er niet meer dan een halven voet van op den grond leggen, en daar op een voet Aarde; dog dan moet’er geen Duive-mist weêr op, maar Koe-mist, dewyl de andere te heet is, en heel onder in de kuil wonderen uitwerkt, doende de vettigheid om hoog stygen, gelyk een pot zyn schuim. En dewyl deze Mist zoo gemeen niet is, moet men hem in zoo vele kuilen verdeelen als ’t mogelyk is. Wanneer die kuilen gemaakt en gevult zyn, waar toe men van Maart af tot November moet arbeiden, en gy het zelve Jaar uwe Boomen wilt planten; zoo gy daartoe dan zoo gemakkelyk, als in de Maanden van November tot February werkluiden kunt krygen, het zy gy’er ’s Winters of Zomers laat arbeiden. Dan moet gy zonder verandering in de Maand van November gedurig planten, nog vroeger nog later, indien gy u wilt een goeden voortgang beloven, omtrent uwe Plantagie. De gaten weêr gevult zynde, moet ruim een voet goede Aarde boven den platten grond hoog zyn, na dat ze sterk zakken. Om daar in nu wel te slagen, zouw het niet kwaad zyn, de gaten dus een jaar lang te laten blyven, zonder daar de boomen in te planten, ten einde, wanneer de Aarde wel gezakt is, uwe Boomen niet te diep in den grond komen te staan, gelyk wel gebeurt, als men zig haast om ze te planten, zoo dat de kuilen gemaakt zyn. Vooral moet gy zorg dragen, van de wortels uwer Boomen niet te leggen op de Mist; zoo gy dat doet, of zoo gy enkelen Mist legt boven op de wortels, ’t zy onder ’t planten, of daar na, dan zal de Boom zonder fout sterven. Men heeft gezien, dat zommige Menschen hun Boomen in November hebben ontschoeit, zoo dat men’er de wortels van zien kon, en in Maart boven op die wortels goede Koe-mist gelegt, dewyl ze gehoort hadden, dat men de Boomen moest mesten; maar wat volgde’er op? Een Maand daar na waren die Boomen tot op hun wortels verdort, alleen door deze fout. Dewyl gy in ’t graven van de kuilen alle de stokjes hebt wechgenomen, die’er het middelpunt van aan toonden, en de plaats, daar de Boom staan moet, om nu hier in niet te missen, moet gy van voren aan dezelve plaatzen weêr vinden door hulpe van ’t Winkel-kruis, Houten Maatstok en de andere stokjes, gelyk wy boven geleert hebben; met dit onderscheid, dat gy’er in de plaats van stokjes, schoone en goede, en wel toegerede Boomen moet zetten, ’t zy dat ze gekogt of uit uwe Entery genomen zyn, mits gy niet vergeten hebt, hunne wortels te korten. De Entery, waar uit gy de Boomen wilt nemen, moet een goeden grond hebben, en op geen plaats wezen, daar grondig of stilstaand Water is. De deugd van zoo een grond is kennelyk aan den bast der Boomen, die dan groen, rood of witachtig zal zyn, en heel vol, maar niet vast klevende aan het hout, gelyk’er wel gebeurt. Gy moet nooit eenige Appel- of Peere-boomen planten, zoo gy gist, dat de bast aan ’t hout vast kleeft en heel mager is. Zulke zyn niet beter dan op ’t Vuur. Ook moet men geen Boomen nemen, die den kanker of lange witte mosch hebben, of’er geel uitzien van den worm; want dat is een teken, dat de voet niet deugt. Kiest altoos de beste, en spaart’er geen geld aan, om redenen, die wy boven bygebragt hebben. Zoo gy over den prys t’eens zyd, besproeit ze dan, en merktze met een, en schryftze op een papier aan, zoo ze geënt zyn, om alle verwarring voor te komen; zoo niet, is ’t genoeg, dat gy aenteikent, wat Zon ze gehad hebben, om hen altemaal, wanneer gy ze herplant, zoo te plaatzen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat ze dezelve Zon mogen hebben, als ze gehad hebben ter plaatze, daar gy ze van daan haalt. Als uwe Boomen dus gemerkt en uit den grond zyn gehaalt, is het raadzaam, hen op de plaats zelve te knotten met een goed Snoeimesje, dat heel sterk en scherp is; dewyl een Hou- op Kapmes zoo wel niet dient, als een krom Snoeimes, om juist te kappen, daar gy ’t wilt hebben. Een mensch houd de Boom om hoog, terwyl een ander de takken by den kruin snoeit, zoo lang of kort, als ’t hem belieft, of als hem geraden word daar ter plaatze, alzoo’er geene vaste wetten op zyn. Maar doorgaans snoeit men ze op een halven voet na, by den stam, ’t welk altoos van binnen in de gedaante van een Geitevoet moet geschieden, op dat de wonde niet geraakt worde van de Zon, en’er het water uit loope. Ook wanneer gy een hoogen Stamboom verplant, moet ge niet vergeten, zyn kruin op die hoogte te besnoeijen, ten einde hy fraaijer hout make, zonder acht te slaan, zoo hy geënt is, of hy knoppen heeft dan niet, ter plaatze, daar gy hem snoeit. Wilt gy Boomen kiezen om te verplanten, neemt’er dan gene die zig zelve niet kunnen over end houden; en weest nooit zoo onagtzaam, van Boomen te planten, die met een voet of stut moeten ondersteunt worden, want dit bederft maar den Boom; die veel beter voort zal komen zonder stut in de Entery, dan elders. Maakt dan, dat gy altoos stevige Boomen hebt, die bekwaam zyn om aanstonts geënt te worden, of die altemaal reets geënt zyn, mits gy niet bedrogen zyt in de Vrugt, vooral wat de Peeren aangaat. De Boomen staan fraaist, zoo ze drie roeden, (ieder van 12. voet) van elkanderen afstaan; en gy moet u nooit laten belemmeren door een ouden Boom, die geplant is ter plaatze, daar gy meer andere wilt zetten. Ook dient gy ze altemaal in ’t zelve Jaar te planten, en zo veel het kan zyn, Boomen van gelyke dikte en ouderdom. Zoekt gy van uwe nieuwe Plantagie Vrugten te hebben, om uit der hand te eten, daartoe is de Peer de bekwaamste, alzoo ze het eerste van allen draagt, en u by gevolg baar Geld opbrengt. Maar dat doende, moet gy alle uwe teere Peeren planten. Want zoo gy meent, dat de Bon Chretien, Mazuër, Pontpeer, Rateau, Genart, l’Amour, Dagobert, de Fontarabie, enz. en andere schoone Peeren, die goed zyn om te bewaren, volkomen ryp zouden worden op hooge Staam-boomen, dan zyd gy de wyze heel mis. De Herfst-Winden, in September, die nooit uitblyven, werpen u die schoone Vrugten met de grootste woede af; en gy zult’er nooit veel genoegen by vinden, ten ware ze wel gedekt stonden, dat zeer zelden gevonden word; daar en tegen de groote en kleine Ranket, de kleine Muskaat, Bourdon, la Bellissime, Cuisse madam, Epineroze, groote Ajuin-peer, groote Milaan, groote Muskaat rouge, Bigarade, kleine en groote Rousselet, Caillorozat aux Mouches, Brutte Bonne, de Perel-peer, l’Amiral, Messire Jean, enz. De Bergamot, en andere goede teere Peeren, dragen overvloedig, zyn bekend by de Fruit-verkoopers en worden verkogt en gegeten, eerze de Wind kan afschudden, behalven de Messire Jean, Heeren-peer en Bergamot; dog moet men ze daar om niet nalaten te planten, dewyl zy’er wel tegen kunnen. Ook zyn de Peeren veel williger dan de Appelen, zoo wel om dat deze veel gemener zyn, als om dat ze later aankomen. ’t Is wel waar, dat de lekkere Boeren den Oorlog meer tegen de Peeren verklaren, dan tegen de Appelen; maar dat komt daar van daan, dewyl men’er te weinig doorgaans van plant, en de Boeren ze daarom het eerste op hebben; maar indien ze zoo gemeen waren als de Appelen, dan zouden ze zoo veel nood niet hebben. Gy moet wel onthouden, dat gy verscheide Enteryen dient te bezigtigen, om goede Boomen te kiezen, en verklaart u niet, hoe veel Boomen gy hebben moet, voor dat gy ze gezien, en in de Entery opgetelt hebt, wat u dienstig kan zyn. Ontziet immers geen Geld omtrent een goeden en wel geconditioneerden Boom, nog minder zoo gy hem wel geënt vind met die Vrugt, die gy begeert, mits dat de Verkooper u daar voor instâ. Zyt gy genoodzaakt uwe Boomen zelf te enten, om dat gy ze ongeënt uit de Entery hebt genomen, ent dan nooit, dan zulk Fruit dat gy eerst geproeft hebt en wel kent, en maakt meer werk van een goede Vrugt, die wel smaakt, dan van andere, die onbekende namen hebben, alzoo men altoos den naam van goede Fruit kent, zoo wel als van goede Wynen. Om een Boom te hebben, die’er wel zal uitkomen, moet men altoos de enten nemen van het voornaamste en opperste gedeelte, maar niet ter zyde van een Boom. En om te meer van zyn Vrugtbaarheid verzekert te zyn, moet men het ent van een Peereboom nemen, het Jaar als hy eerst draagt, en reets Knoppen heeft. Zoo gy uwe Boomen van verre doet komen, moet gy wel zorg dragen, dat de Stam nog de Takken die gy daar aan laat, geschilt zyn. Zulks baart den Kanker, en als hy hem verplant, dan moet gy de wortel eerst snoeijen. Indien gy uwe Boomen wilt enten, neemt dan nooit als sterke en korte enten, die een schoon groot oog hebben, maar geen lange, die de oogen ver van een hebben. Deze komen nooit zoo wel voort, als de korte enten, met een goed oog. Onthoud deze Les wel, want ze is van eenen goeden en bekwaamen Meester. Laat nooit de kragt van een Boom, die men vreest dat het niet weêr op zal halen, zig verdeelen voor twee enten. Maar omtrent de Steen-vrugten dient men een goed Enter te zyn: de slordigheid in ’t maken van de poppen der Enten, is veel eer de reden, dat ze niet wel voortschieden, dan het gebrek van enten; daar om moet men zorg dragen, om iemand te gebruiken, die het maken van de poppen wel verstâ, en dat hy, die ent, niet anders doe, dan het ent wel houden en plaatzen, terwyl de andere wel gedient word om de poppen vast te binden. Ook dient de Boom, welken gy ent, een weinig naar een Geitevoet te gelyken, op dat het Water niet in de spleet mag lopen, ’t geen geschied, zoo de Boom heel plat legt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Schryft dog altoos de namen van uw geënte Vrugten in een Boek, en laat het niet aankomen op uwe geheugenis, of Leie-tafels. Daar zyn’er die dromen, dat Personen met een stinkenden Aassem niet deugen of gelukkig zyn met hun enten; maar ik zegge u, dat gy’er geen dronke Luiden toe gebruikt, of zulke die half vrolyk en lustig zyn door de Wyn; want die het van natuur zyn, zyn’er heel wel bekwaam toe. Maar de andere zyn niet bekwaam tot een werk, dat zoo veel oordeel en kennis vereischt. Als uwe enten uitschieten, zoo vergeet ze niet wel te wapenen met een stok van een goede lengte, die niet al te dik zy, maar op twee plaatzen vastgebonden, uit voorzorg, dat de stok het ent niet mag breken, als het band los ging. Zoo gy ze niet beschut voor den Wind, en het ent komt te breken, vooral in August, zoud gy ligt en Boom en Ent verliezen. Wanneer uwe enten veel Hout maken, snoeit’er niets van in de drie eerste jaren; maar draagt zorge, van de voornaamste Scheut wel te leiden, en na dien tyd snoeit wech, ’t geen gy best oordeelt. Maar van te voren moet men de Natuur laten begaan, en een Boom zig laten afsloven met hout te maken, om hem naderhand Vrugten te doen brengen. Men moet het zelfde doen met Boomen zoo geënt op een wilde Queê, die een bekwamen grond vindende zoo veel hout maken als tamme Boomen. Zaait dog nooit geen Klaveren in uw Plantagie, alzoo’er geen schadelyker kruid voor is dan dit, wegens zyne wortel; en zoo de Plantagie nieuw is aangeleit, moet men ten minsten twee voet rondom de stammen niets zaaijen. Zoo gy uwe Boomen wilt bewaren voor de mosch en geele mot of worm; laat dan by hunne Kuilen lang Stroo leggen; niets is nuttiger nog voordeliger voor de Boomen, dan deze geringe onkosten. Als nu de Mosch of geele Mot beginnen voor den dag te komen, zoo dra gy het maar merkt, maakt dan Stroowisjes, en wanneer het mistig Weêr is, (ik spreek van geen Regen,) en de Boomen’er wat vochtig van zyn, veegt ze dan met die Stroowischen, en het zal’er al te maal schoon van afgaan. Ziet gy, dat een of ander Boom het by het ent laat blyven, en niets voortbrengt, dat deugend is; dan beziet hem wel, of het niet een van die Boomen is, daar wy boven van spraken, wier bast of schil als op een Been vast schynt gelymt; en zoo het dat is, gebruikt hem dan maar voor Brandhout, en zet’er een levenden en goeden voor in de plaats. Het zelve moet gy doen met zulken Boomen, die zekere zwarte en versturve aderen hebben, tusschen het tamme en levende Hout of Hart, in welke den Boom zyne gladdigheid en zachtheid van de eerste sappige Schil doet verliezen, ’t geen rechtdraats naar den Kanker toeloopt. Men weet geen beter middel voor een kwynenden Boom, die het’er by laat zitten, dan schielyk een anderen in zyne plaats te zetten; en met hem te verliezen, zult gy veel winnen. Hebbende in ’t maken van de gaten en in ’t planten van uwe Boomen het gebrek van uwen grond ontdekt, en al uw werk afgedaan, en niets meer te doen, als uwe Plantagie te onderhouden, dan moet gy denken om die kuilen of gaten te beschutten, indien gy ’t nodig oordeelt. Merkt, zoo gy in goede Aarde geplant hebt, die niet dan met kwade omgeven is, moet gy alle jaren eenige groeven of kuilen maken, om’er naar uwe gelegenheid en vermogen goede voor in de plaats te brengen; dat niet alleen dient om aan de wortels plaats te maken om zig te verspreiden, maar ook om ùw heelen grond te verbeteren en bekwaam te maken tot het dragen van Koren of Peul-vruchten. Zoo uw Aardryk niet boven de twee voet goede Aarde heeft, en gy’er gaten in gemaakt hebt, die 6. voet breed en 5. voet diep zyn, ’t geen noodzakelyk moet wezen, kunt gy het daarby laten berusten, zoo gy wilt, want uwe Boomen zullen’er nooit letzel van hebben. Maar is’er minder, dan ziet toe, om boven die zes voet met der tyd nog drie voet goede Aarde op uwen grond te krygen, ter oorzaak van de voortlopende, en niet van de nederdalende wortelen. Wat het mesten of dongen betreft, neemt daar omtrent waar, ’t geen wy gezegt hebben, toen wy van de Heiningen en Latwerken spraken, als mede, wanneer’er een Boom in uwe Plantagie sterft, en gy’er een anderen in de plaats wilt zetten. Voor ’t laatste moet ik u omtrent de hoge stamboomen nog zeggen, dat een van uwe grootste zorgen moet wezen, van ze voor den Wolf te bewaren, boven al ’t ander ongedierte. Want niets is schadelyker voor de Vruchten, en niets stelt uwen Arbeid meer te leur, dan dit vergif. Daarom, zoo dra gy ziet, dat’er eenige Wolf geteelt word door de Nevels of schadelyke Winden, denkt dan om het uit te roejen, op dat de poppetjes niet door een nieuw opkomend ongeval zig mogen vermenigvuldigen. En wanneer de bladen zyn afgevallen, beziet dan naarstig alle uwe Boomen, zonder u op den Tuinder te verlaten; en eenige Menschen meê hebbende genomen, (die met een dubbele Ladder en bekwame stokken om de Rupzen uit de Boomen te halen, voorzien zyn) laat heel zorgvuldig wechnemen, afkappen en verbranden, al wat gy vind, zoo van poppen als van kleine ondeugende bladen, die gy licht daar uit kunt kennen, als ze onder ’t lostrekken vast houden aan de wolachtige stoffe van die poppen. Vergenoegt u niet, met deze reiniging en uitmonstering in den Herfst en Winter te doen, gy moet ze ook en zelfs dikwils herhalen in ’t begin van de Lente, te meer om dat’er Rupzen en uiltjes zyn, die als ronde kringen zig aan de kleine bladen hangen, en zoo licht niet gemerkt worden; welke uitgebroeit zynde zig in de zwaarste takken en niet in de poppen begeven; en dus schielyk eenen Boom vernielen. Derhalven, als gy eenige bladen of bloeizel ziet door gevreten of vol gaten, laat dan goede onderzoekinge doen, en de voorschreve Takken met stroowisschen wryven. Op die wyze zult gy ze ontdek- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken en dood doen. Hebt gy eenig gezag of aanzien by ’t Gerecht, bewerkt dan dat’er gerechtelyke keur gemaakt, en ieder een op een vastbepaalden Dag op zekere Geldboete belast worde, den Wolf uit zyne Boomen te halen. De vrees zal dan alle Boeren wel doen oppassen, om hune Boomen rein te houden. En ’t is te verwonderen, dat men zulks niet overal in ’t werk stelt, gemerkt de groote Schade, die dit Vergif veroorzaakt, vooral in een jaar, wanneer ze meenigvuldig zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Waarnemingen omtrent de Enteryen, en de Wyze om’er Boomen uit te halen.Men dient te weten, dat alle menschen niet bekwaam zyn om Boomen uit den grond te halen; daarom, om uwe schade voor te komen, kiest’er zulke toe, die het verstaan en meer gedaan hebben. Weet gy niemand, volgt dan op ’t geen wy u zeggen: Voor eerst, teikent alles wat gy uit ieder rije wilt hebben, met een Wynkoopers Krasser, en wel aan de Zuiderzyde, om ze naderhand juist weder zoo te planten, dat ze dezelve Zon behouden. Daar op schryft de naam van de vrugt op een Cedel van papier of perkement, en bindt het omgekeert op een der takken vast met een draad, en zet’er buiten op een letter, of liever een cyfer, om dat de cyfers verder strekken; en in ’t oneindige voortlopen. Dit alles zoo beschreven, gebonden en gemerkt zynde, brengt in uw boekje, daar de namen der Boomen in geschreven staan, die cyfers over ter behoorlyke plaats en naam, om naderhand, als gy de Boomen mee-neemt of verzend, alle verwarring voor te komen. Of zoo gy ze naderhand verkoopt, dan geeft aan den Kooper dezelve cyfers op, ten einde hy verzekert zy van ’t geen hy zal krygen. Hier op treed men tot het uithalen van die gemerkte boomen, dat op deze wyze geschied: Gebruikt, om de aarde wech te nemen, een goede spa, onderstellende, dat de wortels diep genoeg leggen, om zulks toe te staan, zonder beschadigt te worden. Dan bedient u van de Gaffel, om de aarde tusschen de wortels los te maken, die gy’er met een Schop uithaalt, maar geeft acht, dat gy de wortels niet schilt of kwetst. De opening moet rondom uwen Boom zoo groot zyn, als het de naast aanliggende lyden kunnen. Zoo gy de wortels wel ziet open liggen, die doorgaans overdwars met de wortels van andere Boomen vermengt zyn, moet gy ze wel van den anderen onderscheiden, om op zyn tyd wech te snoeijen, ’t geen van nooden is, dog gy moet zoo weinig doorsnyden, als immers mogelyk is, om schier alle wortels te behouden; Daar op staat men met zyn drie of vieren rondom den boom, en beweegt hem van allen kant, zoo sterk men kan, en eindelyk trekt men al te zamen, met verscheide rukken, tot dat men’er den boom uit heeft. Zyn’er eenige hartnekkige wortels, die niet meêgeven, en men genootzaakt is haar door te snyden, zulks moet er geschieden met een scherpen Schrynwerkers Bytel, en een houten hamer; of met een scherpe yzere Schop, zonder de voornaamste en Moederwortels, om zoo te spreken, te kwetzen, die men zoo lang, als ’t vallen kan, moet zoeken te houden. Gelooft vry, indien uw aardryk wel toebereid en zagt is geworden, onder het planten, en naderhand wel onderhouden, dat gy dan weinig moeite zult hebben, om uwe boomen uit den grond te halen, want de aarde zal zagt, de wortels schoon en meenigvuldig zyn, en de Boom schynen vermaak te scheppen, van iets groots en fraais voort te brengen in een goeden grond. Het is waarlyk om’er deernis meê te hebben, gelyk zommigen de boomen uit ongeduld uitrukken, als doorgaans geschied, om dat ze te digt by een zyn geplant. Evenwel is het een verderf voor een boom, zoo men hem niet dan een stomp van wortels laat; terwyl het daar en tegen zyn behoudenis is, zoo men de wortels met wat meer geduld en tyd los makt. Zoo men in staat, en jong genoeg is, om een Entery te beginnen te planten, dient men alles waar te nemen, wat wy hier voren gezegt hebben. Dog in ’t derde jaer, ’t welk het jaar is van uwe Plantagie uit te zetten, en de kruinen der Boomen te formeren, zoud gy noodwendig alles moeten verplanten, beginnende met het eerste boomptje van de eerste rye, tot het laatste, nogtans na eerst de Zuiderkant met een teiken gemerkt te hebben. Gedurende drie jaren moest men driemaal zoo veel Land bereiden en bekwaam maken, als de Entery groot is; en naar mate dat men’er een Boom had uitgehaald met alle zyne wortelen, moest men hem in dezelve orde, en tegens dezelve Zon herplanten, alleen met dit onderscheid, dat, daar ze te voren eenen voet van elkanderen stonden, zy nu drie, of zoo veel voet van een moeten staan, als hun kragt en wortels toelaten. Gy kunt wel ligt oordelen, dat men de Boomen daardoor niet zou veragteren, maar oneindig voortzetten, met hen van grond te doen verwisselen, en dat zulke Boomen niet te duur kunnen betaalt worden, te meer, om dat men hen in den tyd, als men ze wil verplanten, niet alleen makkelyk kan ontschoejen, maar alle hunne wortels vinden, zonder eenige andere te kwetzen, daar men in tegendeel anders om een goeden Boom te hebben, twee dient te bederven. Ik rade u, dat gy de eerste zyd om’er de proef van te nemen, zoo niet voor ’t geheel, ten minsten voor een goede roe Lands. Gy zult’er wonderen van zien, voor zoo veel ik u verzekeren kan, volgens goede reden en waarschynlykheid, dewyl men het zelf nog niet bezogt heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Boomen in de ope Lucht of Wind, hooge of Stam-boomen.Dit is al een en ’t zelve. Men gebruikt deze uitdrukkingen om Boomen te betekenen, die natuurlyk hoog wassen, en niet geknot worden. Zekere Vrucht-boomen zyn beter in de ope Lucht, dan dat men ze kort houd en’er Hagen van maakt, of tegens Heiningen plant. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Hage of Dwerg-boomtje.Zoo hiet een Boom, dien men laag houd, en niet meer dan een halven voet stam laat houden. Men maakt ze van binnen hol en ledig, op dat’er zyne Takken zig naar alle kanten uitspreidende, een ronde Hage of Hegge van worde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Heining Boomtje.Van zoo een Boom zyn de Takken uitgestrekt en tegens een Heining of Muur gebonden, in de gedaante van open Armen, ’t welk men vlakke of platte Snoeijinge noemt. Men snoeit ook wel Boomen, die in de open Lucht bloot staan, en zig op dezelve wyze dubbelt aan weers kanten vertoonen. Derzelver Takken worden met staken onderstut, gezet in de gedaante van een Raket. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tamme Boomen.Zoo noemt men de Boomen, die geënt zyn op een wilden Boom, voortgekomen uit de korlen of het zaad van eenig Fruit, of uit den opslag der wortelen van wilde Boomen. Dus zegt men, een tamme Peereboom, om hem te onderscheiden van een Peereboom, geënt op een wilde Queê. Of een tamme Appelboom, tot onderscheid van eenen, die op een Paradys geënt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Afgematte Boomen.Deze naam geeft men aan Boomen, met welke het haast gedaan is, ’t zy van ouderdom, of by gebrek van goede onderhouding, of van goeden grond; zoo dat ze verder geen fraije Loten nog mooije Knoppen van Bloeisel voortbrengen, maar in tegendeel leelyk beginnen te worden van mosch en schurft, en niet dan ontallige knoppen schieten, agter op den Bloessem. Deze nieuwe knoppen hebben goed bloeijen, alzoo ze of gansch geene, of zeer kleine ondeugende Vrugten voortbrengen. Hoewel wy al veel omtrent de Boomen gezegt hebben, schiet’er nogtans nog veel over. By voorbeeld, zommige Boomen wassen op uit zaad, men plantze in de Entery, en daar uit komende dienen ze om’er een Kreupel-bosch van te maken, of ze tot hooge Stamboomen te gebruiken, ’t Is dienstig, dat gy alle zulke Tytels of Artykels na slaat, en meer andere, die eenige betrekking hebben tot de Boomen, als: Snoeijing, Tuin, Boomgaart, Planten, Entery, Aarde of Grond, enz.
boomvaren. Zie veelvoet.
boom-zap. Dit is een kragtig Vogt, hebbende zynen oorsprong van het zuivere Water in de Aarde, en zynde naderhand gepaart met de natuurlyke hoedanigheid, dat is, het Zout der Aarde, en vervolgens de Wortelen ingedrongen, wordende dus van dezelve Natuur met dien Boom, of Plant, die het moet voeden, doen grooter worden en Vrugt dragen. Want elk Zap is verscheiden, naar de verscheidenheid van het Plantgewas. By zommigen is het slymagtig, gelyk by Steenvrugten; by andere wateragtig en zoet, gelyk by Kernvrugten, en nog meer den Wynstok; wederom by andere wit, als Melk, gelyk by Vygeboomen, het kruid genaamt Wolfsmelk, enz. Dit Boom-Zap heeft twee eigenschappen, vooreerst, dat het anstonts tot den uitersten top der takken klimt, door buisjes daartoe geschapen tusschen het hout en den bast, en zig verandert in Hout, Bast, Bladen, Knoppen en Vrugt enz. De tweede eigenschap is, dat het de nieuwe Wortelen langer, dikker, en menigvuldiger maakt; en ze bekwaam maakt, om het vogt der Aarde, waaruit het Boom-zap gemaakt word, tot zig te trekken. Zie beneden op zap.
boon. Deze naam is gemeen aan zeer vele Planten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de Roomsche Boonen.Zy hieten in ’t Latyn Phaseoli sativi. De stam is vierkant, van binnen hol, en omtrent drie voet hoog. De bladen zyn by paren twee en twee geplaatst. De bloemen wit, en gestipt met zwarte vlakken, of zwart purperagtig. Na deze Bloemen komen Peulen, bestaande uit twee op een liggende schillen, binnen welke vier of vyf groote platte Boonen liggen. De wortel is lang en vol vezelen. Men zaait de Boonen in een goed Aardryk, en ze bloeijen omtrent de Maand Julius. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschap dezer Boonen.De groene Boonen zyn koud en vogtig. Zy openen, zuiveren, droogen op, en maken iemand vet; maar het Vleesch zagt en bol, en den Buik opgespannen. Al te veel gegeten maken ze den Mensch dom, en veroorzaken moeijelyke Dromen. Haar afziedsel belet den Steen en de Zinkingen op de Borst. Het water, dat’er uit gehaalt word door de Scheikunst, is goed om het Vel te verzagten en schoon te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Gekoleurde Roomsche Boonen.Het Blad is gelyk aan dat van de Klim, maar teerder. De stam is dun, en heeft rankjes, om zig aan de bystaande Planten te hegten. Zy schieten zoo hoog op, dat men’er de Tuin-huisjes meê dekt. De Peulen gelyken naar Grieksche Venkel, maar zyn langer en gebulter. ’t Graan is gelyk een nier van verscheide Verwen, en meest al geel. Men zaait deze Plant in allerlei Tuinen. Zy bloeit in Junius en Julius. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschap dezer Boonen.’t Graan van deze Boon met Vleesch gegeten is winderig, en veel zwaarder te verduwen dan van de gemeene Roomsche Boonen. Het vermeerdert het Zaad en de trek tot Teellust. Wanneer de Basten nog week zyn, eet men ze als Zalade. Zy | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maken los-lyvig, verwekken het Water, en veroorzaken misselyke Dromen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wilde Boonen.Deze hiet by de Latynen Aracus. Zy kruipt laag by den grond, en schiet een vierkanten en eenigzins ruwen stam voort; niet veel verschillende van de kleine platte Erweten, en heeft lange Bladen rondom. De Bloemen zyn niet groot, en gelyken naar die van de Paarde-wikken, waaruit peulen komen, niet ongelyk aan de Erweten, maar kleinder, binnen welke men een ruw, rond en zwartagtig Graan vind. Deze plant groeit gemeenlyk onder het Koren, bloeit in Junius, en is in Julius en Augustus ryp. De wilde Boonen zyn zuiverende en losmakende. Zy maken de eerste Wegen schoon en werken van onderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de Vygeboonen.De Latynen noemen haar doorgaans Lupinus. Zy heeft bladen als de Kikkers, en op ieder tak wassen’er elf. Hare stammen zyn buigzaam en dun; de Bloemen purperagtig en helder als die van de Erweten, dog kleinder. Daar van komen hare vogtige, platte en puntige Peulen. De Boon zelve is plat, bitter en ros als ’t Gras. Zy heeft maar eene witte Wortel vol haairen. Deze Plant groeit tusschen het Koren, en bloeit in Julius en August. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschap der Vygeboonen.Deze Boonen zyn bitter van smaak, zuiverende, en openende, en goed voor de Maag. Het Meel daar van zuivert de Wonden en Etterzweren. Met Honing gemengt, geneest het de Sproeten, Vlakken en Schurftheid in ’t Aangezigt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Egyptische Boon.Deze Plant krygt groote Bladen, de stam is een vinger dik, en een elle hoog. De Bloem is van Roozen-koleur, tweemaal zoo groot dan die van ’t Slaapkruid, waar uit een Peul komt, die naar een Wespenest gelykt, in wier gaten de Boonen liggen, die zomwylen van buiten uitzien als de blaasjes op het Water. Het Graan is dikker dan dat van ’t Riet, Colocayo genaamt. Zy groeit in Egypten, in Azie, in de meiren; en zelfs in Italie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigenschap van de Egyptische Boonen.Gelyk de Bloemen daar van veel grooter zyn, dan van onze Boonen, zoo verwekken ze ook meer vogtigheid en overvloedigheid. Evenwel zyn ze goed voor de Maag, en de Roode-loop. Dog het afziedsel van de basten met wat Wyn gedronken, is nog beter, om dat het Zaamtrekkende is. Men eet de Wortel zoo wel als de Boonen zelve. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bokke-Boonen.In ’t Latyn hieten ze Isopyrum, en andere noemen ze Phaselium, om dat ze’er wel naar gelyken, en het blad, dat als Anys uitziet, zig kromt, als de ranken of pezen van een Wyngaard. Aan den top van den stam zyn kleine huisjes of koppen vol Zaad, en van smaak als Nigelle of Nardus-zaad. Zy groeijen op ruwe heuvelen en bloeijen in Meymaand. Het Zaad is in Juny ryp. Het Zaad met Mee gedronken, is goed voor den Hoest en alle Borstkwalen, ook voor die met Leverziekte behebt zyn, of Bloed spuwen. Daar is nog een zoort van Boonen, die men te Parys gemeenlyk Moeras- by ons Groote Boonen noemt. Zy zyn ligt te onderscheiden van andere Boonen, en worden veel in de Keuke gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschryving van de Groote Boonen.Ze zyn dik, langwerpig, rond aan ’t eene einde en plat aan ’t andere, met een breede zwarte streep, van koleur als bemorst wit, en van huid wat gladder dan een witte Boon, die insgelyks Eyrond zyn, maar veel smalder, dunder en kleinder, hebbende aan de naad mede een zwarten streep; aan de eene zyde zyn zy rond en krom, aan de andere wat ingebogen. Zy verschillen van de Venetiaansche Boonen alleen hierin, dat deze wat kleinder en ronder, en zommige wit, andere rood, of bont zyn. De hele Wereld weet, dat zoo wel de eene als de andere in Peulen of basten groeijen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wyze om Groote Boonen klaar te maken.Dopt de Boonen uit, stooft ze met Boter of wat Spek, en een weinig Peterzelie en kleine prei. Dat gedaan zynde, doet’er wat Room by; maakt ze wel toe met voorzigtigheid, en laat ze in een vertinde Schotel by een klein Vuur stoven, en als ze gaar zyn, discht ze op. Anders. Gemeenlyk neemt men van de grootste Boonen, als ze beginnen geel te worden. Men pelt’er de buitenste schillen af, laat ze in Water fruiten, met Boter, Zout en Peperkruid, en wanneer men haar in ’t behandelen deegagtig gevoelt, neemt men ze’er uit en discht ze op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om de Paarde-boonen gereed te maken.Laat ze eerst opkoken met Water, dan neemt ze’er uit, en stooft ze in de Pan met Boter. Maakt ze toe met Zout en Peper, en een scheutje Azyn, of met zoete Room, om de zaus dikker te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Voortplanting der Boonen.Daar zyn driederlei slag van groote Boonen; vooreerst die, welke men Moeras-boonen noemt, die breed, plat en zeer blond zyn. De tweede zyn kleinder, en behalven, dat ze ronder zyn, gelyk aan de eersten. De derde zoort is nog veel kleinder, dan de voorgaande; nadien ze genoegzaam gansch rond, en van een graauwe of roodagtige Verf zyn, die aan de Paarden worden gegeven. Men laat ze ook dikwils malen, om in verscheide gelegenheid te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Om van de grootste te spreken, want van de kleine, als minder van waardy, zullen wy niets zeggen, zoo zyn’er, die ze drie of vier weken voor Kersmis poten, in mening van ze het eerst en ’t best te hebben. Andere wagten tot het begin van February. En de derden willen hebben, dat het vriezend Weêr eerst voorby zy. Ieder brengt zyne redenen by, en zeggen, dat ze het doen, om dat anders zekere Wormtjes de toppen, wanneer ze bloeijen, opeten. Wy houden het met de laatsten, dat men moet wagten, tot dat het vriezend Weêr voorby is, om twee redenen, eerst om dat alles zyn juisten tyd heeft, en dan, om dat ze dienen gepoot te worden in goede Aarde, die laag legt. Dewyl nu zoodanige Aarde het Water eer in zig trekt en inhoud dan een ligt Aardryk, zoo zouden ze voor dien tyd nog kunnen bevriezen. Ik wil u juist niet afraden, van’er voor Kersmis en in de Maand Februarius te planten, maar ik rade u evenwel, zulks spaarzaam te doen, en de grootste menigte tot na het vriezen te bewaren. Om ze te pooten, moet gy de gaafste Boonen uitzoeken, en ze een Dag of twee in Mist-water laten weiken; zoo zullen ze wakker zwellen, en wel tien of twaalf dagen eerder uitschieten, dan anders. Behalven dat het Gewormte, wanneer ze haastig uit den grond opkomen, geen tyd heeft om ze te beschadigen. Ook doet haar de kragt van de Mist al wekende ingezogen, weeldriger als anders groeijen. De Aarde, daar men ze in poot, moet voor den Winter geploegt of omgespit en wel gewied zyn. Men maakt met een Vork twee Groeven, en in ’t midden of op den rug, maar niet in ’t holle, poot men de Boonen, een halven voet of iets meer van elkanderen. En zoo gaat men voort met pooten tusschen twee Groeven, die heel lynregt moeten wezen, op dat men’er, zonder de stelen te kwetzen, tusschen door kan gaan, wanneer men de Aarde wil roeren, wieden en de Boonen van het overtollige besnoeijen. Zommige maken van de Aarde, na dat ze wel bearbeid en bereid is, Bedden, en pooten ze met een Plant-yzer. Maar de eerste wyze dunkt ons de beste te zyn, dewyl die de Aarde fynder maakt door het roeren. In het wassen der Boonen, als men ziet, dat ze van ’t Onkruid zouden verstikken, moet men ze wieden en de Aarde behendig roeren, op dat ze niet beschadigt worden. Wanneer ze reets groot zyn, zal men aan ’t bovenste der stelen, Wormtjes en Muggen gewaar worden, die men met het tengerste van de steel afbreekt en wechwerpt, in bondels gebonden verbrand, of onder de Mist begraaft, of ver van de Boonen wechsmyt, dewyl zy’er anders weêr in zouden kruipen. Gy moet eenige Bedden alleen houden, om de groene Boonen daarvan te eten, zonder dezelve op alle Bedden hier en daar te plukken; en wanneer gy eene Plant ten helen afgeplukt hebt, snydtze digt by den grond af, op dat ze weêr een nieuwen stok schiete, die in den natyd Vrugt zal dragen. Om’er Zaad van te krygen, laat de Plant heel droog worden op haar stam, tot dat die met de Peulen heel zwart zy. Plukt ze dan op het heetste van den Dag, en laat ze met een Vlegel, maar niet te hart, uitkloppen, en op uw gemak wannen. Het Stroo of de Stoppelen, die’er van komen, moet men niet in ’t Vuur smyten, schoon de Assche daar van zeer goed is, maar legt ze onder den Mist te rotten, om hem te verbeteren. Zoo gy uw Aardryk wel wilt mesten, zaait’er Boonen op, en wanneer ze hebben uitgebloeit, arbeidt alles onder malkanderen, Aard en Boonen, zonder uw verlies te beklagen, alzoo deze wyze van mesten het Land wonderlyk verbetert. Men heeft dikke Boonen, die bruin-rood zyn, maar zy zyn zoo lekker niet als de blonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Turksche of Zeeuwsche Boonen.In ’t Latyn Phaseolus, by de Franschen Haricot genaamt, is een Plant, die lange stammen schiet, welke langs den grond kruipen. De Bladen zyn aan ’t lager einde breed, en gelyk aan Klimop, maar niet zoo dik, en wassen drie en drie aan eene steel, gelyk de Akers. De Bloemen zyn doorgaans wit, en het Zaad gelykt naar een kleine Nier, welk Zaad onthouden is in Peulen, die in den beginne groen zyn, maar onder ’t rypen heel droog worden, en den naam hebben van groene Boonen of Snyboontjes, zoo lang ze teder en goed om te eten zyn. Men poot deze Plant in ’t Voor-jaar en na de Oogst op Velden of in Tuinen. Zy zyn verzachtende, openende en losmakende, Het Meel daarvan word in Papzels gebruikt by Geneeskundigen. Dog het gezondste en meeste gebruik hebben ze in de Keuken en op Tafel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voortplanting dezer Boonen.Men moet ze op Bedden zaaijen, in een deugdzaam en bearbeid Moesland. Als ze beginnen op te komen, steekt men’er Boon-staken by, op dat ze te weliger groeijen en dragen. Zy klimmen van zelfs daar langs op, en krullen’er zig om. Als men de Peulen afplukt, moet men zorg dragen, van de stam niet te kwetzen, die t’elkens nieuwe voortbrengt, tot dat hy opdroogt en verdort. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om de groene Boonen te bewaren.Voor eerst zult ze in met Azyn, Water en Zout, gelyk men met de Komkommeren doet. Ten tweeden trekt men ze af, kookt ze blank, en laat ze in de Zon droogen, en wanneer ze droog zyn, zet men ze op een plaats, daar geen vogtigheit altoos is. Als men ze weer groen wil hebben om te eten, laat men ze twee dagen in laau water weiken, waar door ze byna haar oude groene koleur krygen. Eindelyk kookt men ze weder blank, en maakt ze toe op de gemeene wyze. Anders. Neemt groene Boonen, van de murf- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ste, trekze af, rygtze aan een draad als Paarlen, legtze een korten tyd in kokend water, en laat ze weer opdroogen in de Zon; dat gedaan zynde, sluitze op in een drooge plaats. Als men ze wil eten, laat men ze in laauw water drie of vier uren weiken, en bereidze als men gewoon is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Nog van de Voortplanting der witte en groene Klim-Boonen.Men heeft’er twee zoorten van, groote witte en gekoleurde, onder welke men ook witte vind; maar kleinder en ronder dan de groote witte Boonen. Om met de groote te beginnen, die worden op ieder bedde in vier rijen gepoot, om’er te gemakkelyker Boonstaken by te zetten, dan zoo ze zonder orde gezaait waren. Gy moet eenige bedden houden, om’er groene Sny-boonen van te eten, en andere, om ze droog te eten, en’er zaad van te hebben. Als men ze plukt, moet men de stam nog breken nog kwetzen, op dat hy’er meer drage, tot dat hy verdroogt. De gekoleurde, die veel kleinder zyn, worden gemeenlyk in open en versch gespit braakland gezaait, en ingeëgt, zonder’er iets anders aan te doen als aan ’t Koren, dat op het vrye Veld staat, behalven, dat ze agt of tien dagen daar aan, na dat ze opgekomen zyn, dienen omgespit te worden, waar na men’er niet weer aan moet komen, tot dat ze onnodig kruid maken in ’t begin van July, wanneer men ze moet besnoeijen, om de Peulen, die om laag aan den stam zitten, te beter te doen voortkomen, en om te beletten, dat ze door al te veel ranken niet in een loopen, neerslaan en de onderste doen verrotten, in plaats van te rypen. Dit slag van Boonen vereischt zulke vette aarde niet, als de Moeras-boonen, maar wil liever een zandachtigen grond hebben. Zy behooren gezaait te worden met het begin van Mey, en naar mate, dat ze aan de stok droogen, plukt men ze af en laatze uitdorsschen, als boven van de Moeras-boonen gezegt is. Want zoo gy ze te groen plukt, zult gy groote moeite hebben, van bekwame plaatsen te vinden, om haar te droogen, ’t geen u groote belemmeringen zou baren, zoo gy’er een menigte van hebt. Wat de planten aangaat, daar Boonstaken by gezet zyn, dewyl ze daar langs opklimmen, om langen tyd te dragen, zoo is het raadzaam de Peulen, die gy ziet dat droog zyn, te plukken, dewyl ze niet altemaal te gelyk droogen, en’er tweederlei ongemak van kan komen: Voor eerst, wanneer ze overryp zyn, zou zig de schil op ’t heetste van den dag openen, en de Boonen daar uit laten vallen; Ten tweeden, als’er een zware regen opkomt, zou zig de nat geworde bast aan de Boonen vast hegten door zekere lymachtigheit, waar door de Boonen beschimmelen, dat niet alleen het gezigt verveelt, maar ze onsmakelyk maakt; daar en boven is men genoodzaakt om ze met de hand uit de doppen, waar door veel tyd verloren gaat. Gy moet’er alle zwarten uitlezen, als ook alle de zulken, die bont, dat is, zwart en wit zyn, te meer om dat ze zwart worden, en onder het koken het nat verwen. Gy moet van de Rooden het meeste werk maken boven alle anderen, alzoo ze wegens hare teeren lekkerheid de Witten ver overtreffen, hoewel deze te Parys in meerder achting zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe men de vuur-roode Boonen moet voortplanten.Daar zyn twee zoorten van, de eene Zwart en kleinder, en de bloem ook de helft kleinder; de andere is Violet of Paars met dikke strepen, maar de bloem is meer gekoleurt. Om’er de bloem van te hebben, dat heel moeijelyk is, moet men zorg dragen, dat men de eerste laat bloeijen, en het bovenste van de kuif afsnyden, alzoo ze anders geen zaad schieten; daar in tegendeel, als gy ze snoeit, al het zap en kragt, die naar de bloem zouden toeschieten, nu het zaad voeden. Men zaait, plant en kweektze aan op dezelve wyze als de Indiaansche Kers, waar van ter zyner plaatze.
boonkruid. Zie keul.
borago. Zie ossetong.
borstbezie-boom. In ’t Latyn Jujuba major of Ciziphus. Beschryving. De bast van dezen Boom is rouw en hobbelig, gelyk dit van den Wynstok. Hy is min of meer zoo groot als een Pruimboom. De takken zyn hard, met sterke en spitze doornen voorzien. De bladen zyn langwerpig, en rondom eenigzins gekartelt. De bloessem is bleek, of graskleur; bestaande in vyf bladen, in de gedaante van een Roos. De vrugt is een Borst-bezië of Borst-pruim, anders Jubelen genaamt; hebbende de gedaante van Olyven. Deze zyn in den begin groen, maar ryp geworden zynde, wit; en vervolgens rood. De wortelen zyn sterk, en gaan diep in de aarde. Plaats. Deze Boom groeit overal in warme landen, gelyk in Languedoc, Provence, en de Hierische Eilanden. Eigenschappen. De Borst-beziën zyn goed tot Electuarien of zamengestelde Conserven; ook tot een drank voor den hoest; Zy temperen de scherpigheid van het bloed, maken een goed zap, en verdryven de weiagtige deelen. Een afkookzel daar van gemaakt is goed voor de Nieren en Blaas. Zy hebben voorts weinig voedzel, en zyn daar by kwaad voor de maag, als zynde niet wel te verduwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Queekery der Borstbezië-boomen.Men houd daar voor, dat de Jujuben haren oorsprong uit Syrie hebben, en dat ze door Sextus Pipinus van daar in Italie zyn gebragt, en zedert in andere Landen van Europa gekomen. De Vrugt van dezen Boom heeft veel overeenkomste met Kornoeljen, zoo ten opzigt der gedaante, als kleur; maar verscheiden van smaak; zynde de Kornoelje zoet, maar de Borstbezië wrang. Voorts vereischt deze Boom niet veel zorge van den Hovenier, of iemand anders. De Vrugt behelst een Steen, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
uit de Boom word voort geplant. Dog om ze te vermenigvuldigen, moet men’er een Entery van maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bekwaame Aarde voor de Borstbezië-boom.Aangezien deze Boom zynen oorsprong uit een warm geweest heeft, moet men hem een drooge Grond geven; alzoo de vogtige Aarde voor hem schadelyk is. Waarom men hem ook ter plaats, alwaar hy de warmte der Zon heeft, planten en queeken moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Aarde moet bereid worden, om Borst-beziën te zaaijen.De Borstbezië-boom is van die natuur, dat hy een wel bearbeide Grond wil hebben, en zynde behoorlyk gemest. De beste vettigheid, die men hem geven kan, is Mergel, zynde wel verteert; of by deszelfs gebrek, Aarde met de helfte Paarde-mest, en de helfte Schaape-mest gemengt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Zaai-tyd der Borstbeziën.Het is niet goed, de Borstbeziën voor den Winter te zaaijen, om gemelde redenen, namentlyk derzelver natuurlyke Warmte. Men moet derhalven wagten met het Zaaijen tot dat de Maand van Maart gekomen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De wyze, op welke de Borstbeziën moeten gezaait worden.Drie dagen voor al eer de Borstbeziën gezaait worden, moeten de steenen in ’t Water worden gelegt, om ze eerder te doen uitspruiten. Op de wel toebereide en gemeste Aarde maakt men twee streepen, alleenlyk aan de twee einden in de lengte, vier duim van de rand aan weêrzyden. Deze streepen moeten getrokken worden naar een lyn, en drie duim diep zyn. Dit geschied zynde plant men de voornoemde steenen, zynde het zaad der Borstbeziën in de hollen, die een duim diep met het Steek-yzer gemaakt zyn, Deze hollen worden vervolgens met Aarde aangevult, en de grond gelyk gereven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van het begieten der Borstbezië-boomen.Zy moeten besproeit worden, eensdeels om erst op te komen, anderen deels om opgekomen zynde beter te groeijen. Tot het besproeijen verkiest men den Middag. Dog het Water moet niet versch uit den Put of Bron geschept zyn, maar alvoorens een tydlang in de Zon gestaan hebben, om zyne rauwigheid te verliezen. Dog zoo dra de Plant boven de Aarde is, moet men ze niet op den Middag, maar ’s Avonds begieten, en insgelyks met Water, dat door de Zon verwarmt is, en zyne natuurlyke rauwigheid verlooren heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van het Jaargety, waar in men de Borstbezië-boomen plant.Hoewel dit Gewas de Warmte bemint, moet het nogtans in November geplant worden, ten einde de Warmte, die geduurende den Winter in het middelpunt derAarde beslooten is, de wortelen, gelyk omtrent andere Plantgewassen geschied, bekwaam make, om nieuwe voort te brengen. Daar-en-boven, zoo dra de Plante een duim dik, en dus in staat is, om verplant te worden, houdt men daar voor, dat ze voor den Vorst bevryd is. Voorts word deze Boom geplant, gelyk de Kornoelje-boom, op plaatzen, daar ze rondom van de Zon beschenen word. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De tyd van het inzamelen der Vrugten.Men plukt de Borstbeziën omtrent het einde der Maand September, want alsdan zyn ze volmaakt ryp. Men kan ze een tydlang nuttigen; en zy moeten op een drooge plaats bewaart worden, om dat alle vogtigheid voor hen schadelyk is.
borsten. De Borsten der Mannen hebben veel Vet en weinig Klieren. In tegendeel zyn die der Vrouwen zaamgesteld van Vet en eene zeer groote menigte Klieren, dewelke dienen tot de afscheiding van de Melk uit het Bloed, ’t welk haar word aangebragt door de Slag-aderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Stoving voor het opzwellen der Borsten, als’er geene groote Ontsteking by is.Neemt een half pint Wyn, kruim van witte Brood of ander Brood dat men krygen kan, maakt’er een papje van en slaat dat driemaal daags tamelyk warm daar op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om de Tepels der Vrouwen te doen opkomen, als zy’er geen hebben.Neemt eene kleine glaze Flesch, die een engen hals heeft, vult ze met warm Water, en stopt ze wel toe, ten einde zy door warm worde, en het Water haar zyne warmte mede deele; giet’er dan het Water weder uit, en zet de opening van den hals van de flesch tegens de Borst, zoo dat de tepel daar in kan trekken; zoo zal hy zig uittrekken en daar in blyven, tot dat het Glas koud word. Is hy dan nog niet lang genoeg, men kan het herhalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor opgesplete Tepels.Het is by uitnemendheid kostelyk, als men neemt de groene bolster van Okkernooten, enz.
borstpkuimen. Zie borstbezieboom.
boter. Deze word niet alleen tot een dagelyksch Voedzel, maar ook inzonderheid tot veelderlei Genees-middelen voor Menschen en Vee uitwendig en inwendig gebruikt. Want Boter we- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
derstaat het Fenyn, verzagt de verstopping des Ligchaams, en is een goed middel voor de Longziekte en Pleuris. Met een weinig Honing gemengt gebruikt men ze om het Tandvleesch der jonge Kinderen te bestryken, en de Tanden met minder pyn te doen te voorschyn komen. Zy zuivert en geneest alle opene Wonden; word tot Clysteren, voor de Roode-loop en Kolyk gebruikt. Maar tot dit alles word versche en ongezoute Boter vereischt. Voor ongemakken der Oogen is Boter-roed zeer heilzaam. Deze word dus gemaakt: Men steekt een dik lemmet met ongezoute Boter aan; en men houd een Tregter boven de vlam, binnen welken de roest zig hebbende aangezet, daar wederom afgeschrapt, en tot het voornoemt gebruik bewaart word. Meyboter word voor de beste gehouden, buiten twyffel om dat de Beesten alsdan met het beste Gras en Bloemen gevoed worden, waar van daan ze ook een natuurlyke geele Kleur heeft. Wil men de Boter versch gebruiken, moet ze zeer weinig gezouten worden. Maar aangezien ze dus niet lang kan duuren, word ze tot een langer gebruik sterker gezouten, en in vaten gekneed. Waarby nogtans aan te merken is, dat de aarde vaten daartoe beter zyn, dan houte; aangezien de pekel in houte Vaten meer verteert, en dezelve ook zoo versch niet zyn, als die van verglaasde aarde vaten.
boterbloem. Dit is een goudgeele glinsterende Bloem, groeijende op vogtige Weyden en aan Wateren. Men vind in de Hoven een zoort van gevulde of dubbele Boterbloemen. Men houd daarvoor, dat de enkele Boterbloemen der Weiden, van de Koeijen afgegraast zynde, de Melk vermeerdert, en aan de Boter de goudgeele Kleur geeft. Ook verzekert men, dat Boterbloemen met Honing genomen, een goed middel zyn voor een quaade Keel; maar gepulverizeert en met Vleeschnat of Wyn genomen, voor de Geelzugt. De Bloessem-Knoppen zweemen zeer naar Kappers, en konnen op dezelve wyze ingezult worden.
botten, uitbotten, Knoppen zetten. Dit is een Tuiniers-woord, betekenende dat de Boomen knoppen beginnen te krygen, (waar uit de Bloessem en Bladeren voortkomen.) Dus zeggen de Tuinlieden: Onze Boomen botten of zetten dit Jaar sterk. De Peer-boomen hebben in ’t voorgaande Jaar zeer slecht gezet. Onze Perziken hebben wel gezet. enz.
bouwery. Zie landbou.
braaking. Deze bestaat in een bedorve beweging der Maag, waardoor dezelve uitwerpt het gene haar hinderlyk is. Deze Braaking is of uitwendig, of inwendig. De inwendige word veroorzaakt of door een Rauwigheid, of door een Etter-gezwel, of door eenige bedorve Zappen, of door een verandering van een Koorts, of door een Sympathie van de Herssenen, of van de Milt, of van de Lever, of van de Blaas, of van de Gal, of van de Lyfmoeder, of van de Ingewanden, of eindelyk van eenige geborsten Ader. De uitwendige Braaking ontstaat of door de hoedanigheid, of door de menigte van Voedzel, of door eenig Vergift, of door een ineetend middel, of door een Breuk of Quetzuur, of door een Slag of Stoot, of door een Hoofd-wonde, of door een ongewoone Beweging. De Braaklust is ongemakkelyker, als het Braaken zelve, om dat de quaade stoffe zig aan de Maag vast zet, en hare vliezen doorweekt. De Voorboden van Braaking zyn walging, beving van de Onder-lip, opspanning van den Onder-buik, ende een onklaar Gezigt. Ingeval het uitbraakzel zuur is, zonder dat men Dorst heeft, geeft het een koude gesteltheid te kennen; zoo het geel is, of groen, geeft het te kennen, dat men Dorst heeft, dat de Mond bitter is, dat men een prikkeling in de Maag gevoelt, dat Tong en gehemelte rauw en droog zyn; en de Braaking ontstaat uit de Gal. Indien met het uitbraakzel een etteragtige stoffe gemengt, en de smaak en reuk afschuwelyk, ontstaat ze uit bedorve Vogten en Zappen. Of zoo het gene men uitbraakt, de kleur van Latou-Zap heeft, of groen is, ontstaat de Braaking uit Fluimen. Maar indien ze ontstaat uit den geborsten Ader in de Maag, zal men’er de hitte maar van gevoelen; zoo ze van de Slokdarm komt, zal men pyn in ’t nederslikken gevoelen, en in de rug. Maar als het uitbraakzel schynt hard te zyn, en gelyk als kleine brokken Vleesch, het is een teiken, dat’er een verzweering in de Maag is. Een toevallige Braaking, die iemand in ’t begin der Ziekte overkomt, zonder eenige voorafgaande tekenen van koking der Maag, is altyd schadelyk, zoo wel als in een dodelyke Koorts. Het dikwils Braaken is menigmaal een Voorbode van hachelyke Ziektens. Een Braaking, enkel uit de Gal ontstaande, of ook uit Fluimen, of Droefgeestigheid, is zeer gevaarlyk. Groen Uitbraakzel, of stinkende, in ’t begin van een Ziekte, is dodelyk. Alle Braakingen, zynde donker-geel en stinkende, betekenen een zekere Dood. De Braaking in een vallende Ziekte een opkrimping der Zenuwen veroorzakende, is dodelyk; ten zy die gevolgen binnen drie uuren ophouden. Roode Oogen en de Hik, volgende na de Braaking, zyn dodelyke Tekenen. De Bloed-braaking buiten Koorts is niet gevaarlyk. Uitbraakzel met Gal en Slym gepaart, verligt en zuivert de Maag. Die genen, welke afgemat zyn door een langduurigen Buikloop, als zy aan ’t braaken komen, zyn ze genezen. Ook geneest het Braaken van Bloed de Vrouwelyke Sexe, welke aan den Bloedgang onderhevig is. De Braaking is niet ondienstig in langduurige ziektens, gelyk als in een overvloedigheid van Bloed in ’t geheel Ligchaam, Waterzugt, Geelzugt, Jigt of Beroertheid, vliegende Jigt, geborsten Ader, Melaatsheid, Hartklopping, Niergezwellen, Derdendaagsche Koorts, en Droefgeestigheid. In tegendeel is de Braaking nadeelig voor de Borst, voor de Longzugtigen, voor Tanden en Oogen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voor zulken, die een langduurige Hoofdpyn hebben, die niet uit de Maag ontstaat, en eindelyk voor Galzugtige en vette Menschen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verscheide Braak-Dranken.Daar zyn voornamentlyk drie zoorten van Braa-dranken, namentlyk, Zagte, Middelmatige, en Sterke. Zagte bestaan uit zaad van Dil, Melde, Prei, Nardus-zaad, Knollen, Ajuin-zaad, Hazewortel, lauw Water, Meloen-wortelen, Olie, vet Vleeschnat, Boter met Azyn, honing of Wyn gemengt. Middelmatige bestaan uit Steen-zout, Indiaansch Zout, Narcis-bollen, Bloessem van brem, het zap der wortel van Hadik of wilde Vlier, zoo genaamde Braak-nooten, tot twee drachmen in een afkookzel van Dil gedaan, of van Lauwrier-bladen, of van Agaricum, genaamt Lorken-zwam. Deze dringen door tot aan de Gal. Sterke bestaan uit de Palma Christi, anders Wonder-boom en Kruis-boom genaamt, wilde Wynruit, wit Nieskruid, Komkommers, Crocus Metallorum, Wynsteen, en gecalcineerd Vitriool. Deze dringen door tot de ver-af-gelegenste deelen. Daar zyn ook Braak-middelen, die op de Maag gelegt worden, gelyk Cyclamen of Verkensbrood tot een Zalfje, of de Gal van eenig Dier, of Scammonium, of het Zap, anders de Melk van Tithymalus genaamt, of zwart Nieskruid gepulverizeert, en met Honing tot een deeg gemaakt. Nog zyn’er andere, die men in de handen wryft, of onder den voet. Edog wy oordelen niet nodig, hiervan breeder te spreken; om dat men het by de boven gemelde kan laten berusten. Men ondervragt hem, die de Braaking onderhevig is, naar de oorzaak; want ingeval ze ontstaat uit dikke Vogten, en slymagtig, klevende aan de Maag, of deszelfs Vliezen, gebruikt men een Decoctum van Raapen, gemengt met een weinig Honing en Wyn-azyn. Anderzins verwekt men de Braaklust, met een pen in de Keel te steken, en men ontlast zig met een Catholicon, ontlaaten met Water van Agrimonie of Leverkruid, of van Weegbree, of van Duizendkoorn, of van Roozen; herhalende dit middel, tot der tyd men baat vind. Ontstaat de Braaking door een galagtige slym, gebruikt men laauw Water, met drie of vier lepels vol zap van Zuuring; of anderzins neemt men twee oncen Braakwyn. Zoo eindelyk de Braaking ontstaat door een Sympathie der Herssenen, Milt, Lever, Baarmoeder, Zenuwen, of anderzins, men kan de Genees-middelen ieder op zyn plaats vinden. Het gebeurt zomwylen, dat jonge Dogteren of Vrouwen Bloed braaken, ontstaande uit een opstopping der Maandstonden, dog op den Voet gelaten zynde, gaat het over. Dit moet op deze wyze geschieden: Ten zes uuren voor de Middag tapt men negen oncen Bloed af; ten een uur na de Middag twee oncen, en ’s Avonds ten negen uuren, anderhalf once, op dezelve Voet, en dezelve opening. Dit is een onfeilbaar middel. Voor de Braaking, ontstaande uit de Lyfmoeder, stampt men Alsem en Polei, met Olie en Wyn-azyn; daarmede de Neuze inwendig dikwils wryvende. Het zaad van Eppe heeft dezelve kragt; want het stuit de Braaking; en als men zig beweegt, verwekt het Zweet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen om de Braaking te stuiten.I. Neemt een versch Ey, laat het matig in ziedend Water koken; slorpt het met goeden Driakel, ter grootte van een Boon, op. II. Neemt een drachma Alsem-zout, met een lepel-vol Limoen-zap, of van een Granaat-appel; mengt het onder elkander, en slikt het op. III. Neemt vier oncen Roozen-water; drie oncen Zuiker; laat het zamen koken, tot dat de Zuiker gesmolten is; neemt vervolgens een halve once Terpentyn, (de Venetiaansche is de beste) wascht dezelve eens en andermaal met het gemelde Water; maakt’er pilletjes van, gelyk Erweten; en laat’er den Lyder drie, vier, vyf, zes, tot twaalf naar vereisch van innemen. Het zelve Middel is ook goed voor het nierzugtig Kolyk, of Darmwee, en bezwaarlykheid in ’t Water-maken. De Braaking word veroorzaakt door de kragt van een Galagtige stoffe, die ze door hare eige beweging naar boven dryft. Dit nu geschied meer in de Zomer, dan in de Winter. Men ontdekt dit Kwaad door de bitterheid in den Mond; door de geele kleur van het geen men uitspuwt; door het gevoelen van Warmte; en door de baat, welke de Lyder gevoelt, als hy eenige ververschende en bevogtigende Middelen gebruikt. IV. In dit zoort van Braaking kan men veilig doen Aderlaten, om de hette en drooge ongesteltheid te verbeteren. Daarop is een Purgatie goed, bestaande in een afkookzel van Agrimonie- en Weegbree-bladen, met een halve drachme Rhabarber. Men kan een Braaking verwekken door een goed glas lauw Azyn-water. Want volgens het gevoelen van Hippocrates word Braaking door Braaking genezen. V. Om de Braaking te stuiten, maakt een Decoctum van Barbarisse, en neemt’er een glas vol van. Neemt ten zelven einde een lepel-vol Geesten van Kersen, eens en andermaal herhaalt. VI. Zoo de Lyder de vogtige Genees-middelen niet kan by zig houden, gelyk dikwils geschied, geeft hem een drachme gezuiverde Aloë, en zap van witte Roozen. VII. Kookt Quee-vleesch in Wyn-azyn; doet op ieder pond een once gepulverizeerde Galiga-wortel, of Oranje-schil; en neemt’er ’s Ogtens en ’s Avonds ter grootte van een Hazel-noot van. VIII. Neemt een drachma zaad van Zuuring en Porcelein; twee drachmen gepulverizeerde Munt; twee drachmen gepulverizeerd Hertshoorn; ende en scrupel van gedroogde roode Roozen. Neemt dit Poeijer in Vleeschnat; of mengt het met een weinig Siroop of gekookt Quee-vleesch, om’er een Opiaat van te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Maakt een Apozema met een afkookzel van Zuuring-wortelen, Klaver-bladen en Barberissen. Doet by vier oncen een weinig Klaver-zap; by het welk, hebbende een gelyke kragt met Limoen-zap, men een weinig Zuiker kan mengen. Als men by het boven gemelde Apozema twee droppelen van Vitriool-geesten doet, zal deszelfs kragt vermeerdert worden. X. Een once rauw Quee-zap is een uitnemend Genees-middel, om de Braaking te doen ophouden, namentlyk gedronken zynde; en de gekookte en gestampte Quee-appel op de Maag zynde gelegt. XI. Ingeval de Braaking door de voornoemde middelen niet ophoud, moet men de Lyder drie grain van Laudanum, gemengt met een drachme Aloë, geprepareert, gelyk boven gemeld, geven. XII. Als de Braaking word veroorzaakt door een slymagtige stoffe, Nier-zugt, Kronkel-darm, of ontsteeking der Herssenen, Milt, of Lever, moet men, om bekwame Genees-middelen te hebben, op de afzonderlyke Artykelen van deze Ziekten nazien. XIII. Slymen en Vogten, die naar geene purgerende middelen luisteren, worden dikwils door een Braaking uitgeworpen, wanneer de natuurlyke gesteltheid, de hoedanigheid der vogten, en het Jaargetyde een veerdige en gemakkelyke ontlasting maken. Want het is zeker, dat een Galagtige slym door een Braaking gemakkelyker word ontlast, dan door eenig ander middel; dat de Zomer bekwaamer is, om de Braaking met voordeel te bevorderen, als de Winter; en eindelyk, dat die genen, welke een Borstziekte onderworpen zyn, bezwaarlyker braaken, als anderen. Men kan drie trappen van Braaking aanmerken; gelyk ook beneden van de Purgatie word aangeteikent. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Braakmiddelen, die zagtkens, en in den eersten graad ontlasten.I. Laat een half pint Water met vier Radyzen, of gekneusde Knollen tot op de helft afkooken, zynde gemengt met drie of vier lepels Olie van Olyven. Laat dezelve lauw na de Maaltyd genomen worden. Twee oncen Radys-zap, gemengt met een matig glas lauw Gerste-water, doen dezelve werking. II. Een vierendeel pints Oxicratum, of Azyn-water, lauw, gemengt met twee of drie lepels Wyn-azyn, een groot glas Meede of Honing-water, met twee pinten Water toegemaakt, en met vier oncen Honing gekookt, en geschuimt, zoo lang als’er schuim op komt. III. Neemt twee oncen Oxymel of Azyn-Honing met een glas lauw Water; prepareert den Azyn-Honing, kookende en schuimende twee pond Honing, ende allengskens een pond witte Wyn-azyn daarby doende, tot dat het een dik zap word. IV. Twee drachmen bloessem van Spaansche Brem, diergelyke wy in onze Hoven queeken, in een glas Water; de takken van dezelve Plant afgekookt, en het gewicht van een halve once in Vleeschnat gedaan, verwekken een Braaking. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Braakmiddelen, die in den tweeden graad ontlasten.I. Een halve once Asar-wortel afgekookt in een half pint Gerste-water tot een vierde van een pint; of een afkookzel van twaalf bladen dezer plant in het zelve Water; of het zap dezer bladen in een glas lauwe witte Wyn. II. De wortel van een Gratiola of Cyclamen tot een halve drachma in Vleeschnat, of afgetrokken in witte Wyn of Meede tot een drachma. III. Gepulverizeerde wortelen van Komkommer of Meloenen, in een gevoeglyk vogt, tot een drachme. IV. De Schors der Wortel van Vlier of van Hadig, tot een drachme, in Vleeschnat, waarin een weinig Citroen-schil is gekookt. Het zap van dezelve Wortel in een bekwaam vogt, van twee tot drie drachmen. De bloessem van Hadig en Brem heeft dezelve kragt. V. Zaad van Colutea of Lombartze Linze, die in de Hoven gequeekt word; tot twee drachmen in een genoegzame menigte van Meede genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Braakmiddelen, die in den derden graad ontlasten.I. Drie oncen gedistilleerde Wyn-edik met gekruimelt Roggen brood, zyn een sterk Braak-middel. En dit Genees-middel word nuttig gebruikt voor een afgaande Koorts, als het in het begin van de verheffing word ingegeven. II. Wit Vitriool in Vleeschnat, van een halve drachme tot een drachme, is een sterk Braak-middel, zonder de Maag te benadeelen, zoo men een weinig Citroen-schil daarby neemt. III. Zap van wilde Komkommers, door het inprikken van dezelve daar uit zypelende, in witte Wyn, van vier tot agt grein, met een weinig Citroen-schil. IV. De wortel van wit Nieskruid, hebbende eenige dagen op Wyn-azyn, met Roozen-water toegemaakt, gestaan, zynde gedroogt, en tot twaalf grein in een Quee-appel gedaan, verwekt Braaking, als men de Quee-appel drukt, en het zap in Vleeschnat, of een glas Bleekert doet. V. De Tabaks-plant, die hier te lande ook geteelt word, is een sterk Braak-middel, als men acht of tien bladen kookt in Water, mits ze daar in werpende, als het reets kookt. Het Zap dezer bladen, van een tot twee drachmen, in Vleeschnat of witte Wyn genomen, doet dezelve werking; hoewel verscheiden in verscheide Menschen. Want de Tabak zuivert zommigen door Braaking, anderen door den afgang. De Tabak doet slapen, en waken; doet zommigen niezen, anderen rachelen en spuwen; maakt dronken en nuchteren; zynde dus een verscheiden middel in de Medicyne. Ja byna een algemeen Genees-middel; want men trekt uit den Tabak zuure Geesten, voor de Aam- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
borstigheid en Verstoptheid; een Olie, voor de Wonden; ende een Zout, voor kwaade Zweeren; en zynde daar-en-boven een sterk oplossend of verdunnend middel omtrent kwaadaartige Vogten en Slym, die naar geen ander middel luisteren.
branding. Dit is gemeenlyk een Quetzing van het oppervelletje en de huid, door het Vuur; maar zomwylen word zelfs het spieragtig Vleesch, Aderen en Zenuwen beschadigt. Dit ongemak word onmiddelyk gevolgt van een hevige Smert, ontsteeking, puisten, en zoo het diep ingebrand is, en het Ligchaam vol kwaade zappen, slaat ze ligtelyk over tot een kwaadaartig en stinkend Gezweer. Daar zyn drie trappen van Branding. In de eerste trap is het vel rood, de smert groot, en steekend, even als of men de huid met Barnetelen geslagen had; de gebrande huid zwelt op met puisten vol helder Water; het oppervelletje zondert zig af. Voor eerst en voor al moet men zorge dragen, dat’er gene Water-puisten of Blaren ontstaan; het welk kan voorgekomen worden, met het gebrande Lid aanstonts in Olie te steeken, of in heet Water, of ook met het zelve zoo na by het Vuur te houden, als mogelyk is; want het Vuur zelve is het eigentlyke tegengift der Branding; of wel deze navolgende middelen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor de Branding.Neemt een Uye, kookt ze; gekookt zynde verplettert ze wel, en maakt’er gelyk als een Zalfje van; legt dat op den Brand. Snydt onderwylen een Uye in twee of meer stukken, stampt ze een weinig, en legt ze op het bezeerd Lid, tot dat een andere Uye gaar is. Dit alleen kan genoeg zyn. Neemt grauwe Zeep, schrapt dezelve, en legt dit afschrapzel op den Brand; wryft’er het Linnen mede, dat gy’er op bind, en de Brand zal wel haast genezen. Brandewyn is’er een uitnemend middel voor. Men moet den Brand aanstonts met dezelve bestryken, en’er een linnen Doek, in Brandewyn nat gemaakt, op leggen. Zoo dra gy u gebrand hebt, neemt Wyn-azyn, en zuivert’er den Brand mede. Legt’er voorts een Linnen in Wyn-azyn nat gemaakt, op; en ververscht het van tyd tot tyd. Legt een Schop in ’t Vuur; zoo dra dezelve gloeyend is, legt’et Lardeerspek op, steekt het vol Haver, en laat het afdruipen in een ander Pot met Water; schept het gene’er boven op dryft af, en maakt’er een zoort van Pomade van, en smeert’er de Brand mede, tot dat hy volkomen genezen is, het welk eerlang geschieden zal. In den tweeden graad zwelt het gebrand deel aanstonts op, word rood, verwekt een hevige pyn, en werpt te gelyk Blaren op, en de Lyder klaagt over een sterke opspanning der Huid, aangezien ze door de kragt van ’t Vuur uitgerekt, en deszelfs zamenvlechting heeft doen inkrimpen. In dit geval de Huid gebrand en ingekrompen zynde, moet men geen middel gebruiken, dat van Uyen gemaakt is, nog van Zout of Zeep; maar men moet’er verzagtende middelen, zynde warm en vogtig, opleggen; by voorbeeld de onderstaande Zalf, waarmede de geheele Brand moet bedekt worden: Neemt een once Basilicum; olie van Roozen en witte Lelien, ieder een halve once; twee Eyerdoojeren; mengt het zamen, en als gy het op den Brand hebt gelegt, doet’er een Compres op, in Oxycraat of Water en Edik nat gemaakt, en bezwagtelt het voorts. Men kan by het zalfje een weinig Saffraan voegen, en zelf Opium, ingeval de pyn ongemeen groot is. In de derde graad van de Branding, op het oogenblik dat de oorzaak van het Kwaad nog by het lydende deel is, en het vel zwart, of ten minsten blauw word, en byna het gevoel verliest, als men’er in snyd; dan is de Huid hard, en niet anders, dan een uitgedroogde Korst; maar opgeligt zynde, openbaart zig een diepe, en stinkende Wonde. Deze derde graad van Branding is zeer gevaarlyk, aangezien de Huid reets verkankert zynde, de versterving van dezelve gemakkelyk aan de deelen, die’er onder zyn, mede gedeelt word. Men moet derhalven het Scherf-yzer gebruiken, en tot het vleesch toe insnydingen doen, en wel op verscheide plaatzen. Zulks moet op den eersten of tweeden dag geschieden. Daarna kan de bovengemelde Zalf gebruikt worden, namentlyk die voor den tweeden graad van Branding. Men moet daar-en-boven den Lyder eens en andermaal doen Aderlaten, naar vereisch van zaken. Vervolgens moet een stooving gebruikt worden, om de pyn te stillen, de Huid te verzagten, ende een verettering te maken. Neemt twee oncen Althea-wortel; zaad van Quee-appelen, en Griex Hooi, van ieder een halve once; Bloessem van Kermille en Meloten, van elks een handvol. Laat het zamen kooken in Fontein- of Regen-water, zoo veel als voor een stooving genoeg is. Doet’er wat Brandewyn by. Maar ingeval de Branding zoo aanmerkelyk is, dat het geoordeelt word Koud vuur te zyn, moet men voorzigtig te werk gaan, gene andere Genees-middelen gebruikende, als die de verrotting wederstaan. In alle zoorten van Branding moeten de puisten of blaren aanstonts geopent worden, om het weiagtig vogt daar uit te doen lopen, war uit niet als kwaad, door deszelfs Scherpigheid en Hitte, ontstaan kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Genees-middel voor den Brand in de Oogen.Men legt defensyve middelen op den slaap en ’t Voorhoofd; men verandert de vloijing door Aderlaten en andere middelen. Men laat zonder ophouden Zog van een Vrouw in ’t bezeerde Oog druipen, dog met Roozen-water gemengt; en men legt’er het navolgende Cataplasma op: Neemt twee oncen van gestoofde Appelen; gepulverizeerd Griex Hooi, twee drachmen; ende een once Gerstenmeel. Kookt het zamen in Melk van een Koei, zoo dik als een Pap. Voor alle Brandingen, die met een ondraaglyke Smert gepaart gaan, is een Pap, gemaakt van gekruimelt Brood, gekookt in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Melk, met een weinig Saffraan en Opium, zeer bekwaam, en pynstillend, ten minsten voor een tyd; maar voor den Brand in de Oogen dient geen Opium. Laauw Bloed, versch van een Duive getapt, is een uitnemend pynstillend middel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor den Brand, ontstaande door Vuur, Water en Buskruid; en om de Lidtekens daarvan wech te nemen.Neemt een lepel-vol mist van een Koe, of van het Mannetje van een Varken; doet die in een pan, met zoo veel Varkens-reuzel, ook van het Mannetje; fruit het zamen, en doet het in een pot, tot uw gebruik. Neemt Raapen, welke gy wilt, en kookt ze met Varkens-reuzel, tot een zalf; doet’er een weinig Roozen-water by, en het zal nog beter zyn, om op den Brand te leggen. Neemt olie van Olyven, zoo veel gy wilt; Maagdewasch naar proportie; twee of drie Eyerdoojeren; zet het zamen op een matig Vuur; maakt’er een Zalf van, en legt die aanstonts op den Brand. Neemt Wyn-edik, Roozen-water, Zap van Uyen, en olie van Olyven, van elk even veel; klopt het wel onder malkander, en maakt’er een zoort van Zalf van, om op den Brand te leggen. De olie van Olyven en het Roozen-water onder malkander geroert, zyn zeer goed. Men maakt’er een Linnen in nat, en slaat het op den Brand. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Branding in negen Dagen te genezen, zonder Lidt-teken.Smelt een once Wasch, in kleine stukken gesneden, in vier oncen van Olyven; werpt’er twee harde Eyerdoojeren, in stukjes gesneden, in; mengt het met elkander, en zet het op heeten Assch, tot dat het de dikte van Zalf ontfangt. Om het te gebruiken, strykt het koud geworden zynde op een linnen Doek, zoo dat het zelve maar geel word, en legt het op het Zeer. Doet dit tweemaal ’s daags, tot aan de genezing, welke op den negenden Dag volgen zal. Men kan de pyn van den Brand in een oogenblik tyds wechnemen, zoo men het bezeerde Lid in Brandewyn steekt, of in Vitriol-water; waardoor ook belet word, dat’er gene blaren opkomen. Kan men het bezeerde Deel niet in Brandewyn steken, moet men het daarmede betten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Genees-middelen voor allerlei Brand door het Vuur ontstaan.Neemt een afkookzel van Raapen met Loog van ongebranden Kalk; of een Uye onder den Asch gebraden; of Noot-olie; of een Eyerdoojer met Olie gemengt; of Hoender-drek met Roozen-olie gemengt; of wel mos van zwarte Doornen, zoo fyn als gy ze kunt vinden; droogt het in een Oven, of in de Zon; maakt het tot stof, mengt het met Melk van een zoogende Vrouw; maakt’er een zalfje van, om op de gebrande plaats te leggen. Of wel neemt zout Water, of Pekel, maakt’er een linnen Doek in nat, en legt het op den Brand; of Zeep met Honing en Booter; op zap van Uyen; of olie van Eyeren, of smelt Aluin, Kooperroot, ende zeer weinig Camfer, in Fontein-water en goeden Wyn-edik. Giet dit Water dikwils uit den eenen Pot in den anderen. Maakt het lauw, en legt een linnen Doek, daarin nat gemaakt zynde, op den Brand. Of neemt het wit van twee Eyeren, schud het zamen met Noot-olie, en Roozen-water. Giet’er het bovenste van het Water, waarin Kalk gelescht is, by. Schud het andermaal zamen onder malkander; en laat het vervolgens stil staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Middel voor Branding.Smelt wit Wasch en olie van Olyven; werpt’er wat Campher in, als het begint te zieden; roert het vervolgens om; en wanneer het tot de dikte van Zalf geworden is, doet het in een bus, en bewaart het tot uw gebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Zalve voor Branding.Neemt Menie, laat het smelten in Wyn-azyn; ende een weinig dik geworden zynde, doet’er naar proportie Raapzaad-olie by; en stampt het in een warme Mortier van Loot wel door malkander. Dit Smeerzel is het beste van alle Middelen voor een Branding. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Middel voor Branding.Zoo dra iemand zig gebrand heeft, moet hy een weinig Wyn-azyn nemen, en de bezeerde plaats daarmede betten, voorts een linnen Doek in Wyn-azyn nat gemaakt, daarop leggen; het van tyd tot tyd ververschende. Zie zalve.
brem. Dit is een Heester-Gewas, waar van men twee zoorten onderscheiden kan. De eerste word witte of stekende Brem, in ’t Latyn Scorpius, en Genista Spinosa, de andere Spaansche Brem, in ’t Latyn Genista Juncea, of Genista Hispanica genaamt. Beschryving van de witte Brem. Dit Heestergewas groeit zoo hoog en zoo fraai, dat het onder de Boomen zou konnen getelt woren. Het maakt vele takken, op welke een menigte dunne en scherpe Doorntjes groeijen, anderhalf of twee voet hoog; deze Doorntjes maken blaadjes, gelyk die van Wynruit; nevens een menigte bloessem, zynde onder rood, en boven wit. Deze zittende digt aan de takjes, maken een gedaante, als of dezelve bepaarlt waren. Plaats. Dit Heestergewas groeit in Duitschland, Vrankryk, Italie en Spanje, en voorts op onbebouwde Landen. Eigenschappen. De bloessem en het zaad van de steekende Brem worden in de Geneeskunde gebruikt. Zy zyn zuiverend en openend; voorts goed voor de Miltzugt, Waterloozend, ende een Geneesmiddel voor het Graveel. Beschryving van de Spaansche Brem. Dit Gewas | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
maakt vele takken zonder bladen. Deze takken zyn sterk, en bekwaam om de Wyngaarden te binden. Het maakt een Zaad, gelyk Wikken of Linzen, zittende ook in schillen. De bloessem is gelyk die van een geele Violier. Plaats. Dit Heestergewas groeit op het Gebergte en Heuvelen. Het bloeit in de Maand van Juny, en zomwylen later. Eigenschappen. De bloessem van de Spaansche Brem purgeert van boven, zonder het minste gevaar, gelyk Nieswortel. Het Water der Bloemen is goed voor de Steen. Het Zaad gestampt, ende een halve drachme daarvan genomen, purgeert van onderen, dog is schadelyk voor de Maag; waarom men’er een weinig Honing van Roozen moet byvoegen, nevens Mastix. Het zuivert insgelyks de Fluimen; is een sterk middel om te wateren; breekt den Steen der Nieren, en der Blaas; belettende voorts, dat’er zig gene vreemde stoffen aanzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Queekery van Brem.Witte Brem en Spaansche Brem worden op dezelve wyze gequeekt. Zy vereisschen weinig Zon, maar Tuin-aarde, en besproeijing geduurende de hitte. Zy vermenigvuldigen door Zaad. Men werpt twee Zaaden in eene pot; zoo ze beide opkomen, verplant men een van beiden in een andere Pot. Alvorens men het Zaad in de Aarde legt, laat men het een Nagt in Water weiken. Om het gelukkig te doen opkomen, moet men de Pot in de Zon zetten. De Brem is aangenaam voor de Bloembedden, voornamentlyk de Spaansche.
breuk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Genees-middelen voor de Breuk.I. Neemt Boon-meel, een weinig Verkens-gal, nevens iets van een Ey; mengt het zamen, en maakt’er een Pleister van; legt het op ’t Zeer, mits het ’s Morgens en ’s Avonds ververschende, tien dagen lang, of tot dat gy ziet, dat het ongemak vermindert. Daarna neemt anderhalve once Ammoniak, werpt het in heet Water; en legt het op ’t Ongemak, tot dat het’er van zelf weder afvalt. II. Neemt Wortelen van Klissen, schrapt ze af, en maakt ze schoon, snydt ze in schyfjes, en zet ze een Nagt op Wyn. Gebruikt dien Wyn voor uw gewoonlyken Drank. Daar zyn Menschen veertig jaren lang met dit ongemak gequelt geweest, die door het drinken van dezen Wyn genezen zyn. Men moet een Breukband dragen, tot dat men genezen is. III. Neemt de Wortel van de Consolida Major of Smeer-wortel; schrapt ze boven af, en maakt van dit afschrapzel een Cataplasma of Pap, en legt die op het ongemak; bind het vervolgens, en laat den Lyder zes Weken lang te Bed liggen. Ververscht dit Verband menigmaal. IV. De Patient moet een tydlang te Bed blyven, ende een glas Reseda-water drinken, zynde een beproefd Middel. Zoo hy een geruimen tyd met dit ongemak is behebt geweest, moet hy drie of vier Weken te Bed blyven, en dagelyks van het gemelde Water drinken. Ingeval hy’er pyn van gevoelt, gelyk omtrent de Nachtevening, wanneer Dag en Nacht even lang zyn, en de Zonnestand, zynde de langste en kortste Dag, moet men van de vier warme Zaaden nemen, van elks een Vingergreep, en laten dezelve in een weinig Wyn koken; zygt den Wyn door een linnen Doek, en geeft’er den Lyder van te drinken, zoo heet als hy het verdragen kan. Kunt gy het Water van Reseda of vreemde Raket niet hebben, moet men in deszelfs plaatze dat van Madelieven, het welk dezelve werking doet, gebruiken. Een Zalfje van Linaria of wild Vlas, dat gemaakt word uit een mengzel van een Eyerdoojer, en het zap van het gemelde Gewas, op het ongemak gelegt, is een byzonder Genees-middel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen voor de Navelbreuk der jonge Kinderen.I. Neemt het opperste der wortel van Kalmus, laat het in Water weiken, en geeft het aan ’t Kind te drinken. II. Neemt Varenkruid, distilleert het in een glazen Helm; geeft’er aan het Kind ’s Morgens drie vingerhoed vol van te drinken, dog nugteren; laat het Kind een half Uur daarna opzitten. III. Neemt Wasch, komende uit de Byekorf, daar nog Honing aan zit; wryft het met een weinig Venetiaansche Terpentyn tusschen de Handen; maakt’er een Pleister van, en legt het op het ongemak, zonder eenige Breukband. Legt’er vervolgens een Cataplasma of Pap op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Cataplasma of Pap voor den Breuk.Neemt Kermille, Consolida of Waal-wortel, van elks een handvol; Maagdewasch, en drooge Roozen, van elks een halve handvol; een halve once Kamillen-olie, en Wyn naar proportie. Laat het zamen in een Pannetje koken; maakt’er een Pap van, en legt die op het ongemak, na dat gy’er het Pleister hebt afgenomen, het welk’er drie of vier dagen had opgezeten, zynde eens of tweemaal ’s Daags ververscht. De gemelde Pap is zeer goed, om het kwaad geheel te genezen. Dog men moet dit Genees-middel ook een tydlang dagelysch ververschen. IV. Neemt Mastix-droppelen, tot een halve once; Laudanum, drooge Cypres-nooten, van elks drie drachmen; Hypocistis, Zegel-aarde, van elks een halve drachme; Venetiaansche Terpentyn, geel versch Wasch, van elks een once; Wortelen van Consolida, een halve once. Pulverizeert het geene daarvan moet gepulverizeert worden; en kookt het vervolgens zamen, het geduurig omroerende, tot dat het de dikte van een Zalf heeft; die gy gebruiken moet, gelyk volgt: Legt een Pleister van deze Zalf gemaakt, of twee, zoo het nodig is, op den Breuk, hebbende alvorens, de plaats, alwaar het Pleister moet gelegt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden, af geschooren. Vervolgens moet de Patient een Band hebben, zynde styf toegehaalt; en men moet hem alsdan het volgende Genees-middel geven; en zulks twintig dagen lang. Neemt drie of vier droppelen Geest van overgehaald Zout; mengt dezelve in een lepel of twee Wyn, en laat dit den Lyder drinken. Men geeft dit ook aan zuigende Kinderen; hoewel de Breukband alleen dezelve genezen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Genees-middel, onlangs beproeft omtrent een Man van vyftig Jaren.Voor een Breuk, zoo zwaar en oud dezelve zyn mag, neemt een drachme zaad van Talictrum, anders Waterpoel of valsche Rhabarber genaamt, voor die genen, die sterk zyn, voor anderen wat minder. Werpt ze ’s Morgens telkens in een week Ey, of in een weinig Vleeschnat, zeven of agt Dagen na den anderen. Gy zult volstrekt gezond worden, ingeval gy vervolgens de onderstaande Pap op den Breuk legt. Of zoo men wil, een Pleister contra rupturam, diergelyke by vermaarde Apothekers gevonden worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Compositie van een Cataplasma of Pap.Men maakt dezelve van Rys, Boonen, zoo Roomsche als Witte, en schil van Granaat-appel, zamen tot een kookzel gemaakt, op de navolgende wyze: Verbryzelt de Boonen, Rys, en schil van Granaat-appel; laat het zamen zagtkens koken; doende daar een weinig Water by, naar mate, dat het verkookt. Het kookzel zal zeer lymagtig en klevende worden. Dit moet men op het ongemak leggen, na dat alvorens de plaats kaal geschooren is, ingeval’er Haayren op gegroeit zyn. Men moet niet verzuimen een Band daarop te leggen, en zig wagten van rauwe Vrugten of Peulvrugten te nuttigen. De enkele Gezwellen aan de Liesklieren, zonder een Breuk, neder zakkende in het Balzakje, hebben dit Pleister of Pap niet volstrekt van noden; want een Verband is genoeg, met eens of tweemaal van het Talictrum of valsche Rhabarber te nemen. Twintig grein is genoeg voor de kleinste Kinderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking.Men heeft door dit Middel zedert onlangs genezen een Vrouw, die twee Breuken had, een Navel-breuk, ende een Breuk der Lyfmoeder. Een ander Middel. Neemt Gom Sagapeen, Ammoniak, Galbanum, van elks drie vierendeel loots; fyne Terpentyn en Maagde-wasch, van elks vyf oncen en vyf scrupels; van inbytende Zeilsteen twee vierendeel, en vyftien grein; de wortel van Arum of duitsche Gember, een vierendeel. Laat de Gommen smelten in Wyn-azyn, en vervolgens koken ter dikte van een Zalf; strykt’er een Pleister van op Leêr, en legt het op den Breuk. Men heeft’er wonderlyke uitwerkingen van gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking.Men moet van allerlei Heel-kruiden innemen het zap van Herniaria of Duizendkoorn, ieder Morgen met witte Wyn, of elk een afkookzel, of een poeijer van het gedroogde Kruid, of Perfoliata, Deurblad. Een ander Middel. Neemt een genoegzame menigte Zaad van Water-kers, met zoete witte Wyn; maakt’er een Pleister van; wel gemengt zynde, strykt het op een Leêr, en legt het op den Breuk, latende het daarop blyven, tot dat het van zelfs afvalt; geeft’er den Lyder ’s Ogtens en ’s Avonds een vierendeel van in roode Wyn. II. Men weikt Compressen in het vogt, dat uit de Bobbels of blaaren der Olm- of Ipen-boomen komt; men legt ze dikwils op den Breuk, zelfs der jonge Kinderen, aan welke men ook geeft een poeijer van Muurkruid, veertig dagen lang. III. Wryft twee Tigchelsteenen tegen elkander; en zift het zand door een Teems; mengt het met Tarwen-meel, van elks even veel. Te bed gelegen zynde, neemt een lepelvol van dat Mengzel, mengt het als een Pap; doopt’er een Popje van Werk in, ter grootte van een Noot, en legt het op den Breuk; bindt het vervolgens sterk toe, ’s Ogtens en ’s Avonds negen dagen lang. IV. Neemt Harst, Ammoniak, van elks een once; weikt het zamen vier en twintig Uuren lang in sterken Wyn-azyn; laat het op een Vuur smelten, zonder aan te branden; doet’er by een Cypressenoot, een Galnoot, van elks twee vierendeel; mengt het zamen tot een Zalf; maakt’er een Pleister van; legt het op den Breuk, en ververscht het ieder vier Uuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking.Neemt na deze stooving de Herten van vier Mollen, in Mey gevangen; geeft’er den Lyder vier dagen agter een het gepulverizeerd als een Poeijer in Vleeschnat van; en gy zult een wonderlyke uitwerking zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking.Wat aangaat de Water-breuk der Kinderen, zynde een opzwelling der Vliezen, rondom de Zaadballetjes; neemt Slakken zonder huisjes; legt ze op een Schootel met gepulverizeerde Wierook, en Eywit. Wryft hiermede den Water-breuk. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander Genees-middel, gebruikt aan een Man van Zeventig Jaaren.Neemt Water-kers, verplettert ze, en kookt ze met een pint witte Wyn in een nieuwe Pot; laat het op de helfte of twee derde deelen afkooken; en neemt’er ’s Ogtens en ’s Avonds drie vingerhoeden van, geduurende negen dagen, mits een Breukband dragende. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een onfeilbaar Geheim, en beproefd omtrent allerlei Jaaren en Ouderdom.Vooreerst moet men allerlei Drogeryen, die niet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
konnen gestampt of gezift worden, byna ter zelver tyd, in een kleine nieuwe en verglaasde Pot doen, dog niet zeer na by den Haard, op dat het niet zamen overkookt. Het Galbanum hebbende rondom vele kleine takjes, moet daarvan ontdaan worden, vooral eer het gesmolten word; of gesmolten zynde, moeten ze met een Schuimspaan daar af worden genomen. Dus wel zynde gezuivert, moeten’er de andere Drogeryen wel gezift, de eene voor, de andere na, worden bygedaan, onder een geduurig omroeren, mits de Pot niet van ’t kooken raakt, en alles wel gemengt word. Ondertusschen moet men de Consolida major en de Wortel van de zoo genaamde Salomons Zegel, zynde alvorens behoorlyk gewasschen en afgedroogt, met het Poeijer van Drakenbloed een groot half Uur, stampen. Dit gestampte moet met het overige, dat in de Pot is, onder een geduurig omroeren worden gemengt. Als gy ziet, dat alles wel gemengt en gesmolten is, moet gy den Pot van ’t Vuur nemen, en koud laten worden. Om het gemakkelyker daar uit te doen gaan, moet het wederom eenigzins warm gemaakt worden. Steekt vervolgens uwe Handen in koud Water, en kneed het wel zamen; koud geworden zynde rolt het in een Blad Papier. Om dat middel te gebruiken, moet men de lydende plaats ingeval ze ruig is, bescheeren; de Lyder moet te Bed leggen, als’er het Pleister opgelegt word, met het onderlyf om hoog, om dus den Breuk dieste gemakkelyker weder in te brengen, het Pleister daarop te leggen, en den Band daarom toe te halen. Het is genoeg, dat het Pleister een duimbreed rondom de Breuk legt; het welk men door het voelen met een Vinger ontdekken kan. Het Pleister moet ter dikte van een Ryxdaler op Schaapsleêr gestreken worden; zonder dat het nodig is, het zelve alvorens te verwarmen, als wordende warm en zagt genoeg door de behandeling. Voorts moet het Pleister dus gesneden worden, dat’er de Liezen en Mannelyke Roede vry van blyven. En zoo het al gebeurt, dat de Breukband de minste Quetzuur veroorzaakt, heeft men’er maar van het Pleister op te leggen, en het zal genezen. Onmiddelyk op het Pleister moet een vierdubbeld linnen Doekje gelegt worden, en vervolgens de Breukband, die het gat wel moet toe sluiten. Daar is veel aan gelegen, dat de Breukband wel gelegt worde; en hierin bestaat de meeste moeite. Men moet om de veertien dagen het Pleister ververschen; ten hoogsten driemaal. Midlerwyle moet zig de Lyder wagten eenig sterk werk te doen; hoewel een Wandeling niet kwaad is, nogtans is de Rust beter. Het is ook beter, ’s Avonds, terwyl de Patient te Bed is, het Pleister op te leggen, als ’s Ogtens. Hy moet zig van al het gene gebakken is in Olie en Booter, onthouden. Men ontdekt de Genezing aan het inkrimpen van de huid van het Ongemak. Dies niet te min moet men den Breukband nog eenige Maanden lang dragen, om de Genezing nog meer te bevorderen. Wat de omstandigheden van de Stooving aangaat, men moet de Ingredienten wel stampen, en den Droessem wel uitperssen, en het uitgeperste in een glaze Vlesch doen, mits dezelve wel toestoppende, en vooral eer het gebruikt word, sterk omschommelende. Men neemt telkens een Dosis van een Eyerschaal, men maakt het op een Bord heet, en legt het dus met een Sponsje op het Ongemak, ’s Ogtens en ’s Avonds vier of vyf dagen lang. Zoo lang als het afkookzel duurt, leggende een linnen Doekje vier dubbeld, en vervolgens de Breukband vast daar op. Men maakt deze Stooving voor die genen, die verscheide Jaren met dat ongemak zyn behebt geweest, of wier Balzak buiten gewoonte zeer gezwollen is, of die zig door een harde Stoot of anderszins op een buiten gewoone wyze bezeert hebben. In dit geval gebruikt men eerst deze Stooving, vervolgens het Pleister en Breukband, als wanneer men volkomen genezen zal. De Drogeryen, uit welke het Pleister gemaakt word, zyn deze: Neemt een once fyn Terpentyn; twee oncen Burgondisch Pek; een vierendeel Maagdewasch; twee oncen Harst en Galbanum. Deze Drogeryen behoorlyk gesmolten zynde, doet men’er deze navolgende Poeijers by: Een once Drakenbloed, Storax, Mastik, Benjoin, Wierook en Bolus Armenius; stampt het elk byzonder, en doet het een voor een in een Pot; laat het zig behoorlyk mengen; doet’er twee oncen wortelen van Consolida major by, en even veel van Zalomons Zegel, of een klein handje vol. Stampt de Wortelen zamen met gezift Poeijer van Drakenbloed, een half Uur lang; als alles met malkander gemengt fs, smelt het met het overige, en laat de Pot geduurig koken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe de Stooving gemaakt word.Neemt een goede handvol Wynruit; even zoo veel Glas-kruid, Zalie, Consolida major, en Salomons Zegel, of een once van elks Wortel; een handvol Boonen-meel, even zoo veel Roggenmeel; doet het zamen in een groote verglaasde aarden Pot met goede en sterke Wyn, ende een vierendeel Olie van Olyven; laat het zamen tot een derde afkoken; stampt het, en perst het uit, in een glaze Vlesch, tot uw gebruik.
bril. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Om te beletten, dat een Bril iemand niet zeer doet op de Neus.Neemt een stukje Riet, of van een dunnen stok om de buigzaamheid, snydt’er aan ’t eene end een kerfje in, en bindt’er de Bril vast aan met wat garen; het andere end snydt allenxkens dun aflopende, als een pen, om boven ’t Voorhoofd onder de Paruik of Hairen te steken. Dus zal de Bril alleenlyk boven de Neus zweven, zonder haar te knypen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Anders.Neemt een dunnen Yzer- of Kooperdraad, buigt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hem in de form van een Galg, en de twee einden buigt krom tot een Ring in A en B. In het midden by C. bind den Bril vast, en voorts bewint al den Draad met eenige Wol of Sayet; dus steekt men dezen Galg aan de Slapen van ’t Hoofd, die om de buigzaamheid van den Draad naar de dikte van iemands Hoofd kan verwydt of naauwer gemaakt worden. Merk: Het eerste middel dient best voor de Mannen, en het tweede voor de Vrouwen.
broei-bak. Dit is een Tuinmans woord, betekenende een schuins afgaande Kas of Bak van Steenen of sterke Planken, Lessenaars wyze gemaakt, en van boven met Glazen of geolijde Papieren overdekt, waarin men voornaamelyk Meloenen in voortkweekt, ofte andere Planten en jonge Boomen, die men of in ’t midden van den Winter wil doen groeijen, of in ’t Voorjaar vroeg wil hebben.
broei-bedde. Is, wanneer men de Aarde schuins aanhoogt tegens een Muur in ’t Zuiden, om’er in den Winter of Voorjaar iets in te zaijen, als Zalade, Peterzelie, ofte iet diergelyks, dat men anders zoo vroeg niet hebben zou in ’t midden van den Tuin.
bron. Zie fonteyn.
bronstyd. Dus noemt men den tyd, in welke de Beesten hitzig zyn. De Herten beginnen met September, en eindigen met het midden van October; zoo oude als jonge. De Bronstyd der oude Herten begint eerst. Zie beneden op het Artykel van hert. De Bronstyd der Reebokken begint in October, en duurt veertien dagen; want de Reebok speelt met zyn Wyfje, als ’t hem behaagt. De Bronstyd of eigentlyk het Rammelen der Haazen, is in December en January. Hoewel deze tyd zoo zeer niet bepaalt is, als die van andere Dieren. De Bronstyd der Wolven begint met het einde van December, tot aan het begin van February. De wilde Zwynen hebben haren Bronstyd in December. Wanneer hen wilde Zeugen ontbreken, speelen ze met tamme. De Vossen hebben haren Bronstyd in December en January.
brood. Men noemt eigentlyk en gemeenlyk Brood, bestaande uit Meel, Zuurdeeg of Hef van Bier, dat gekneed zynde in een Oven word gebakken, voornamentlyk tot voedzel van den Mensch. Brood in ’t algemeen. Het allernoodzakelykste van alle voedzelen, die de Goddelyke goedheid tot onderhoud van het menschelyke Leven geschapen heeft, is het Brood; en des Heeren Zegen strekt zig over dat voedzel zoo verre uit, dat men’er nooit van walgt, en dat zelfs de lekkerste zoorten van Vleesch met Brood moeten gegeten worden. Men onderscheidt verscheide zoorten van Brood, naar de verscheidenheid der Graanen, waar van, of naar de wyze, op welke het gemaakt word. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verscheide zoorten van Brood, naar de verscheidenheid van Graanen, waar van het gemaakt word.Het beste Brood is, dat van zuivere Tarw gebakken word. Masteluin, of half Tarw en half Roggen Brood, is een zoort minder. Roggenbrood dient, om een open Lyf te hebben. Brood van Gerst, Boekweit, enz. word van de Armen, en in tyd aan Hongersnood gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verscheide zoorten van Brood, met betrekking tot de wyze, op welke het gemaakt word.Men heeft en in Steden, en ten platten Lande ook Huisbakken Brood; als mede een minder zoort voor de Dienstboden. Dit zyn in Vrankryk groote ronde Bollen, zynde of van Masteluin, of van enkel Roggen Meel gebakken. Dit Brood is zeer voedzaam, en goed voor Arbeids-volk, dat sterk is, en kragten van noden heeft. Het Brood by de Bakkers is verscheiden van Huisbakken Brood, en word in verscheide Landen in verscheide gedaantens van Tarwe- en Rogge-meel gebakken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier om goed Brood te bakken.Niet alleen moeten hiertoe de beste Graanen verkoren worden; maar ook de Moolen, het Water, de Bakoven, en de Vorm doet’er veel toe. Wat de Graanen aangaat, de zuivere Tarwe word billyk boven alle andere Graanen geschat, namentlyk Rogge, Gerste, Haver, ook witte en grauwe Erten, Boonen enz. hoedanige van arme Lieden onder het Tarwen-meel gemengt word. Craanen groeijende op een Steenagtige en ligte grond, en hebbende een dikke en sterke Halm, maken het beste Brood; in tegendeel, die op hooge en zwakke Halmen groeijen, maken veel slegter Brood. Het Brood van versch Kooren is doorgaans aangenamer op het gezigt, en smakkelyker, als dat van oude Graanen. Dog de versche Graanen leveren ook meer Zemelen uit, aangezien ze door het langduurig leggen, verlugten en omslaan op de Koorenzoldaars weinig bast verloren hebben. Omtrent de Moolen is’er weinig verschil, of het Water- dan of het Wind-moolen zyn; maar men moet diegene kiezen, welke het vlugste maalen; om dat door die snelheid wel de Graanen, maar niet de Bast klein gemaalen word; het welk op een langzame Moolen anders geschied. Ook doen ze meer profyt, die Graanen voor een gehele Maand laten maalen, als die telkens versch gemaalen Meel gebruiken. Het Meel moet geduurende de hitte des Zomers in Kelders of andere koele plaatzen gelegt worden, om zig beter te bewaren. Daar zyn vier zoorten van Water, namentlyk, Rivier-water, Bron- of Fonteyn-water, Put-water en Regen-water. Men kan ze alle vier in een gelyke maate wegen, en nemen het ligtste, dat het beste om Brood te kneden en te bakken is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Bak-oven moet van een dik gestel zyn, en van een sterk Metzelwerk, zoo onder als boven; voorts nauw van ingang, en laag van verdieping. Men moet hem van langzamer hand heet maken, ten einde de hitte, overal even zeer indringt. Droog grof Hout, in ’t byzonder Beukenhout, is beter, als Takkebossen of iets diergelyks, als makende te veel Asche, die’er telkens moet uitgehaalt worden; waardoor de grond van den Oven niet gelyk met de overige deelen kan heet gemaakt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier, om het Brood wezentlyker en voedzamer te maken, als naar gewoonte.Neemt de gebuidelde Zemelen, werpt ze in een Ketel met Water, en laat ze koken; gekookt zynde laat het Water door een Teems zygen, en gebruikt het, om het Meel te kneden; en gy zult bevinden, dat het Brood voedzamer zal zyn, en dat gy een vierde meer Brood zult hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een ander zoort van Brood, dat zeer uitnemend zynde zig een Maand langer goed houd, als het gewoonlyk Brood.Neemt Pompoenen, en kookt die zoo lang, tot dat het water slymig is. Kneedt met dit gekookt Water uw Meel, en maakt’er Brood van: gy zult bevinden, dat het uitnemend goed is, een vierde meer uitlevert, ende een Maand langer goed blyft, als ander Brood. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Brood, waarvan een stuk in staat is, om een Mensch agt dagen lang te voeden, zonder enige andere Spyze te nuttigen.Tot dien einde neemt een menigte Slakken, maakt ze schoon, droogt en pulverizeert ze; kneedt het vervolgens tot een Deeg, en bakt het als Brood.
bruineren. Dus noemt men Goud of Zilver polysten. Dit geschied met een Wolfstand, Hondstand, of Bloedsteen. Als men Goud op andere Ertzen bruineert, maakt men den Bloedsteen in Wyn-azyn nat; maar als men bladen van geslagen Goud op Waterverwe legt, moet nog Bloedsteen, nog Tand nat gemaakt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Manier van Goud op ’t Vuur te bruineren.Neemt zoo veel Lym, als gy wilt; doet het in een aarde Pot met Water na proportie; laat het zamen 24. uuren staan; en vervolgens een oogenblik opkoken, om het maar te doen smelten. Koud geworden zynde, laat den Lym wederom koken, en de Beelden, of het gene gy wilt vergulden, daarvan doortrekken, en wederom droog geworden zynde, bruineert het met een Hondstand. Wilt gy Goud om te vergulden bruineren, moet gy omtrent een lepelvol van deze Lym nemen, raspt’er Zeep onder, ter grootte van een Boon; maakt het daarop warm, ten einde de Zaap daar in gemengt worde. Dit zamen koud geworden zynde, zal de gedaante van Vleeschnat hebben.
bryonia. Zie quartelbezie.
buglossa. Zie ossetong.
bugula. Beschryving. Dit is een Plant, wiens bladen groot, en van onderen purperverwig zyn, gelyk die van Cyclamen of Varkensbrood; de Tak is een voet hoog, van binnen hol, vierkant en ruig. De Bloessem is Hemelsblauw, groeijende tusschen de bladeren, rondom den stam, maar ten dele op den top, gelyk een Aair. De Wortel is gebaard, en niet diep. Plaats. Deze Plant groeit in de Hoven, en Wyngaarden. Zy bloeit tot in July. Eigenschappen. Het zap dezer Plant gedronken zynde, trekt het Bloed uit de Vaten, en is goed voor allerlei inwendige Quetzuuren; voorts zeer goed voor de verzweeringen in de Mond, en van het Tandvleesch. Met een woord, het is van die zonderlinge kragt, dat men zegt, dat iemand deze Plant behoorlyk gebruikende, een Heelmeester besparen kan.
buik. De Buik, waarvan hier gesproken word, is dat gedeelte des menschelyken Ligchaams; het welk besluit den Penszak, het Net, de Ingewanden, de Lyfmoeder, Blaas en andere delen. De Penszak of Peritonaeum is een dun, fyn vlies, onder de Huid, zynde nogtans dubbeld. Dit vlies omringt al het gene in den Buik is, aan een ieder deel een zeker vlies mededelende, om zig in zyn natuurlyke plaats te houden. Het Net of Epiploon is ook een dubbeld Vlies, beginnende van de holligheid der Maag, en zig uitstrekkende over de Darmen, om die warm te houden, en om een steunzel aan de takken der Poortader te geven. De Ingewanden dienen, om het Ligchaam van den afgang te ontlasten; en den gyl te kleinzen, die door de Melkvaten, en door de Gal- of Borst-pyp tot het Hert gevoert word. Men verdeelt de Darmen in zes, hoewel ze alle van dezelve legte zyn. Maar aangezien ze niet van dezelve dikte zyn, maakt men’er een noodzakelyk onderscheid tusschen, om hare bezondere Ziektens te kennen. Ook onderscheid men de Darmen in dunne en dikke. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Dunne Darmen.De eerste word genaamt Intestinum duodenum, anders Dodecadactylum, of twaalf-vingerige Darm. Deze neemt zyn begin van de Maag. De tweede word genaamt Intestinum jejunum, als of men zeide, nugtere Darm, zynde altyd ledig, en dus als ’t ware nugteren. Deze is nogtans vol Darmscheils Aderen, van welke ze den gyl na ’t Herte zend. De derde word genaamt Ilium, of omgewonde Darm, om dat hy vele kronkels maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Dikke Darmen.De eerste word genaamt Intestinum coecum, dat is, Blinde Darm, als een zak nederhangende, ende aan het eene einde geslooten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede word Colon, anders Kronkel-darm of Kartel-darm genaamt, en waarin de afgang tot een zekere dikte of hardigheid gebragt word. De derde word genaamt Intestinum rectum, anders Endel-darm, of Aars-darm, lopende regelregt naar beneden; alwaar de Sphincter, of Sluit-spier belet, dat hy zig niet buiten noodzakelykheid ontlast. Onder de Ingewanden zit een hoop Klieren, in de gedaante van een klomp Vleesch, dienende de Poort-ader tot een stut, en gelyk als tot een Oorkussen. Men noemt het Pancreas, dat is Alvleis; ook Buikklier-bedde, en groote Klier. Het Mesenterium of Darmscheil is een dubbeld Vlies, dat alle Darmen by malkander houd, om niet van haar plaats te wyken. Het is vol Aderen, Zenuwen, Vet, en Klieren. Wat de Lyfmoeder en andere delen, in den Buik beslooten, aangaat, wy spreken daarvan op zyne plaats. Wy zullen hier maar spreken van de ongemakken, welke de Darmen onderhevig zyn. De Buikloop word onderscheiden in een Lienteria of Afgang van onverteerde Spyzen, en Diarrhoea of Loop, een Coeliaca of grauwe Loop, ende een Dysenteria of Roo-loop. De Lienteria ontdekt men, als het gene men genuttigt heeft, niet verteert is, maar rauw door den afgang weder geloost word. Het gebruik van lymagtig en vet Vleesch, al te veel Meloenen, Komkommers, versche Nooten, en ander Fruit, veroorzaken een Lienterie. Insgelyks Wyn met Ys koel gemaakt, of Sneeuw-water te drinken; een groote Koude te lyden, of op vogtige plaatzen te leggen. Maar zoo de Lienterie alleenlyk uit zwakheid ontstaat, veroorzaakt ze geen pyn; dog zoo dra de materie scherp word, vilt ze de Darmen met een gevoelige Smert. Hoe het zy, men moet daarin voorzien, om het kwaad niet tot een Dysenterie of Rooloop te doen overslaan, of ook tot een Teering. Pyn in de Zyde, ende een bezwaarlyke Ademhaling zyn’er de Voorbooden van. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Genees-middelen voor de Lienterie.I. Om de Lienterie te genezen, geeft men den Lyder koel Water, waarin gloeijend Yzer gekoelt is, te drinken. II. Eenige dagen lang moet men nugteren een halve drachme Wierook nemen, met een weinig Wyn of Schalei van Aalbessen, met dertig grein Rhabarber, zynde half op ’t Vuur gebraden. III. Mengt in een glas Alssem-water een halve drachme gepulverizeerde Mastik. IV. Doet twee vinger-greep Alssem, evenveel Munte, ende een drachme Kaneel, in een glas water; laat het twee uuren lang op heeten Asch staan; alles wel door elkander getrokken zynde, doet’er een vierendeel ponts Zuiker by, en laat het dus zamen tot een Siroop koken; waarvan de Lyder ’s morgens en ’s avonds twee lepel vol nemen moet. V. Neemt een afzetzel van Knoflook, vergruist het, en mengt het met wat Kinderpap, nevens een halve once zoete Amandel-olie, of olie van Olyven. VI. Men kan den Lyder ook een halve once Olie van Amandelen, of van Perziken laten inslikken. VII. Droogt het velletje, dat binnen in een hoender-maag zit, en pulverizeert het, en geeft’er den Lyder een drachme van in een glas Wyn. VIII. Men kan de Handen in warm Water steken, en laten zig ter zelver tyd de Voeten met een koorde vast binden, zoo styf als men het verdragen kan; of men gaat op den Buik leggen. IX. Een Braaklust te verwekken is een onfeilbaar middel. Aanmerking. Ingeval onder het Braaken scherpe en zuure opwerpingen verwekt worden, zulks is een zeer goed teiken. X. De Lienterie ontstaat dikwils uit een Gezwel, of Zweer in de holligheid der Maag; het welk zig openbaart aan zeker Etter, die met den rauwen afgang geloost word. Om dit te verhelpen, moet men een once Kaffie in een goed glas Weegbree-water mengen, en laten den Lyder ’s morgens nugteren daar van drinken. Gemeenlyk ordonneert men hem een Gersten-drank, met Druiven en witten Honing toegemaakt, doende by ieder pint een lepel vol Wyn-azyn. Geduurende vyf of zes agter een volgende dagen moet men ’s morgens nugteren den Lyder in een glas zwaren Wyn een drachme gepulverizeerde wynsteen geven; de Maag met olie van Queepeeren of van Mastik wryven. XI. Die genen, welke veel Koude lyden, of Sneeuw-water hebben gedronken, of iets in Ys-water gekoelt, konne genezen worden met wortelen van Calmus, of met Driakel, of agt tot tien dagen met een once van Duivelsdrek, tot kleine pilletjes gemaakt. XII. Ingeval het ongemaak uit een overvloed van eten of drinken ontstaat, word’er noodzakelyk eene onthoudenheid vereischt; mits nemende een weinig Noote-muscaat, Rosmaryn, en Zuiker, zamen in Wyn gemengt, en by tusschen poozen gedronken. XIII. Daar is nog een ander zoort van Lienterie, volgende op een Dysenterie, of Roode Loop, en ontstaande door Lidtekens, gezweeren in de Ingewanden; zoo dat de afgang maar half verteert is, en’er een gedeelte van den gyl teffens mede geloost word. Hier moet men dezelve Genees-middelen gebruiken, die boven in den begin gemeld zyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelen, om een Buikloop te maken, of te laxeren.I. Neemt een weinig zap van Alsem, een weinig olie van Olyven, ende een weinig Zout. Mengt deze drogeryen zamen, en geeft ze den Lyder te drinken. II. Doet in uw Vleeschnat de bladen en takjes van Wedrik. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
III. Drinkt Schaape-nat met Water gemengt. IV. Neemt om te purgeeren twee drachmen Senebladen, ende een gelyk gewigt van Violier-zaad, in het zap van zoete Pruimen; of een afkookzel van Latu-bladen en bloessem van Nenufar of Water-roozen; gy moogt’er by voegen het zap of siroop van witte Roozen. Ingeval dit middel niet doet purgeren, moet de Lyder veertien dagen lang ieder ogtent getapte Melk gebruiken, van welke hy telkens een of twee pint kan nemen, doende van twee dagen tot twee dagen in het eerste glas twee drachmen Senebladen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanmerking nopens het Purgeeren.Het is nodig, het Lyf te bevogtigen voor al eer men een Purgatie inneemt, want oorzake, waarom menigmaal de sterkste Purgeer-middelen gene werking doen, is, om dat het Ligchaam alvorens niet doorvogtigt is; het welk geschieden kan met nat van een Kalfs-schyve, met Latuw, Porcelein, Beet, Zuikery; insgelyks met ververschende Klisteeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel om den Buikloop te stoppenNeemt Boom-mos; zet het een Dag ende een Nagt op Wyn; en drinkt’er ’s anderen daags nugteren van. Een ander Middel. Mengt het Zap der wortelen van Water-roozen onder Wyn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hardlyvigheid zonder Klisteer te genezen.Als men geen Klisteer wil gebruiken, en nogtans Hardlyvig is, neemt men Osse-gal, daar het velletje afgenomen is, en doet het met Wyn-azyn in een pot, nevens een weinig Zout; men laat het door malkander trekken, en roert het om. Vervolgens steekt men’er een Ganze-veêr in, of een ander bekwaam spitje; het welk rondom daarmede bestreken zynde men van onderen in het Fondament steekt; waar op onmiddelyk een open Lyf gemaakt word. Een ander Middel. Stampt Zout met versche Booter en Vet; bestrykt’er de boven gemelde pen of Spit mede, en steekt het, zoo als gezegt is, in het Fondament. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Middel, om den gezwollen Buik te doen slenken.Legt op den Navel van den Lyder een levende Zeelt, het Hoofd om hoog, naar de Maag. Bindt dien Visch met een linnen doek vast, en laat’er hem vier en twintig uuren lang op blyven, tot dat hy sterft. Neemt hem alsdan wech, en gy zult zien, dat de opzwelling vermindert is.
bunder. Zie maat en roede.
bunzing. Dit is een viervoetig Dier, in gedaante niet ongelyk aan een Vos. Zyn vleesch is goed om te nuttigen, en van smaak, gelyk dat van een wild Zwyn. Het vel is hard en stinkend; het haair ruig en stekelig, donkergrauw van kleur. Zyn Smoel is lang, en de Tanden zeer scherp. Hy heeft een breede Rug, en korte Schenkelen. Men vind dit Dier op het gebergte van Italie, Zwitzerland en Normandie. Zyne jaren ontdekt men aan het getal der gaten onder zyn staart, waar by ieder Jaar een nieuwe gat komt. Het wykt zelden van zyn plaats, levende byna altyd verborgen. De pooten van een Bunzing verschillen veel van die der andere wilde Dieren. Zyne Teenen zyn elkander alle gelyk, en de hielen zeer dik. Daar zyn twee zoorten van Bunzingen. De eerste heeft byna een Varkens-snuyt. Deze zyn de grootste. De tweede zoort heeft een Honds-neus, zynde een weinig kleinder, als de anderen. Beide leven op een en dezelve wyze, werpende hare jongen in de Maand van December. Zy maken verre van hun gewoonlyk verblyf, een diep gat in de Aarde, daar zy telkens na toe gaan, om hun gevoeg te doen, tot dat het gat vol is. En om dat ze geduurig den zelven weg houden, dien ze met het uiterste van hun Staart teikenen, kan men ze ligtelyk ontdekken en vangen. Zy doorbooren de Heggingen, om op de Velden of in de Wyngarden te komen. In de Hoven vergaderen ze de Vrugten; en in de Lente maken ze jagt op de Kikvorschen, Slekken en Sprinkhanen in de Weiden. Als men ze op het hoofd tusschen beide Oogen slaat, moeten ze sterven. Hoewel andere zeggen, dat een slag op de Neus dodelyk is. Het Haayr van een Bunzing is goed, om Schilders pincelen te maken. Het Vet is een goed middel voor de Nierenzucht, als het onder een Klisteer gemengt word. Ook is het goed voor de Heupjicht, tot versterking der Zenuwen, en voor de kloven in de tepelen der Borsten. Men droogt het Bloed der Bunzingen, men pulverizeerd en nuttigt het als een poeijer. Het is heilzaam voor de Schurfdigheid, en om de kwaade vogten te doen uitwassemen. De Dosis is van een scrupel tot een drachme. Zy houden haar verblyf in de Aarde, gelyk de Konynen, en slapen zig vet, gelyk de Hazel- of Relmuizen; meest in Bosschen en Konynewouden, dog voornamentlyk in die gene, welke in ’t Noorden gelegen zyn. Aangezien ze den Dag niet konnen verdragen, komen zy niet uit hunne hollen, dan na Zonnen ondergang; of een uur of twee te voren, in de lange dagen, wanneer ze door den honger gedreven worden, de kost te zoeken. Zy aazen op jonge Konynen, Vogeltjes, Krengen, Aardwormen, Honingbyen, Honing en Vruchten. De Honden spooren ze op door haren sterken reuk en stank. Men vind in de West-indien een Dier, zeer gelyk aan een Bunzing, en zeer greetig naar Honing. De Bunzingen zyn groote vyanden der Vossen, en maken’er graag Jagt op; door welk middel de jonge Konynen daar omtrent in ’t leven blyven. Zy maken insgelyks Jagt op tamme en wilde Katten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bunzing-Jagt.Men kan Jagt op de Bunzingen maken met Brak- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken. Ingeval de Warande op een hoogte gelegen is, moet men de Honden door openingen beneden doen gaan, om dus den Bunzing naar boven te jagen. Terwyl de Brakken aan de eene zyde in de hollen gaan, moet men aan de andere zyde een groot geraas met Knuppels en Geschreeuw maken, om ze dus den Bunzing te doen ontmoeten. Zoo dra men bemerkt, dat de Brak het Wild ontmoet is, roept men hem, en men opent den grond der Aarde. Het Dier daar uit komende word aanstonts van de Honden omringt; dog men moet beletten, dat ze het niet afmaken of quetzen. Ook moeten de Jagers zig wagten, dat ze van den Bunzing zelve niet gebeten worden; om dat zoodanig een beet gevaarlyk, en byna ongeneeslyk is. Men vangt de Bunzingen met allerlei zoorten van strikken; dog zy byten ze doorgaans in stukken. Waarom men, om ze gewis te vangen, een Kunstwerktuig (Machine) in de bygevoegde Figuur vertoont, pleegt te maken, waar in ze nootzakelyk verstrikt en geworgt worden. Wil iemand het vermaak hebben, om de Bunzingen op deze wyze te vangen, hy moet zig van vier of vyf van diergelyke Machinen voorzien, om dezelve tegelyk op verscheide plaatzen te konnen stellen. Dit strik nu bestaat uit een stok, geteikent door A. ter dikte van een Vlegel, daar mede men Graanen dorscht, anderhalve voet lang, met een gat van vier duim, naby het uiterste einde van A. Zynde boven zeer spits gemaakt; en uit een tweede stok B. zynde een weinig dikker, van dezelve lengte met den eersten stok, hebbende een Keep, van de eene tot de andere zyde, om’er een houte Katrol in te steken van vier duim, naby het dikke einde B. Daar moet nog een derde stok C. zyn, omtrent vyf voet lang, een arm dik, zynde aan zyn dik einde spits gemaakt, ende aan de andere kant als een Vork gespleten; of men maakt’er een gat in, om’er een pin door te slaan, of een koord. Ook moet men zoo vele Kabeltouwen, als Machinen, hebben. Deze touwen moeten twee of drie roeden lang zyn; en gemaakt, gelyk men op de letteren H I G. ziet. Men moet aan ’t einde H. een oog maken, om’er het einde H. door te steken, en twee voet daarvan, gelyk op I. is aangeteikent, een klein bindzel, gelyk als een knoop van bindgaren gemaakt. Deze moet twee of driemaal vast om het Touw getrokken worden; daar na moet de knoop toegehaalt worden, en dus aldaar blyven. Elk Touw moet een yzere Ring hebben, gelyk op D. vertoont word. Deze moet ook met een ander Touw van twee voet lang voorzien zyn, om van de Vork, die aan den paal C. is, af te hangen. Men moet aan de voet van ieder Machine een Steen E. van dertig of veertig pond leggen, om’er zig van te bedienen, gelyk in ’t vervolg zal gezegt worden. Men zal mogelyk denken, dat deze Strik moeijelyk om te maken is, ter oorzake van de verscheide stukken, die daar toe vereischt worden; maar als men’er de proef van neemt, ondervind men, dat het veel minder omslag geeft. En men heeft diergelyk een Machine meermalen in minder als een Uur gespannen. Deze twee Figuuren zyn elkander gelyk; en het onderscheid is klein, gelyk uit de bygevoegde Figuur blykt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Machine gestelt, om Bunzingen te vangen.Na dat gy het spoor van den Bunzing, gelyk boven gezegt is, ontdekt hebt, moet gy langs de Heggingen zoeken het hol, daar hy is doorgegaan. Dit zult gy ontdekken aan zyn haair, zynde aan beide einden wit, ende in ’t midden zwart. Dit haair vindende, maakt aanstonts uwe Machine gereed, en gy zult onfeilbaar den Bunzing vangen. Om te weten, hoe gy dezen Valstrik zult spannen, bezie de voorgaande Figuur, waar in een Hegging vertoont word, en de plaats F. betekenende deszelfs Spoor. Slaat den stok A. zoo diep in de Aarde, dat het bovenste einde maar vier duim boven de Aarde staat. Steekt een voetbreed verder den stok B. in dier voegen, dat het onderste van de Katrol regt tegen het gat van den eersten stok te staan komt. Steekt den derden stok C. in de Aarde, op dezelve Hegging, anderhalf of twee voet daar van. Maakt boven aan de C. den yzeren ring D Vervolgens steekt het bovenste einde van I. door het oog van het touw G. en van daar in het gat van den eersten stok A. en daar na door de Keep onder de Katrol van den stok B. en eindelyk trekt het einde van dit Touw door de yzere Ring D. tot dat het bindgaren na by het gat van den stok A. is, waar in gy een pin van een duim moet steken. Neemt vervolgens den Steen E. en heft hem op tot aan den ring D. en bindt’er het Touw rondom, zoo dat hy’er aanhangt. Opent vervolgens de Valstrik F. zoo dat de Bunzing genootzaakt is, zyn kop daar in te steken. Ingeval de opening of doorgang al te groot is, en de Valstrik van zelfs niet vast houd, maakt ze aan beide zyden met een bindgaren vast; zet’er voorts tot meer vastigheid een vorkje K. onder. De Bunzing daar door willende zal zyn kop daar in steken, en de valstrik na zig slepen. En als het Dier, gevoelende, dat het vast zit, het wil ontworstelen, zal op de minste kragt, die het doet, de kleine pin L. uit het gat gaan, en dus den knoop I los maken, waar door de steen E. los gemaakt zynde, door zyne zwaarte den Bunzeng zal worgen. Zie beneden op vos.
bye. Zie honingbye.
byvoet. Dit is een zeker kruid, dat van de Latynen Arthemisia, of Sint Jans Kruid genaamt word. Het heeft breede maar zeer ingekorve Bladen, gelyk Alssem, dog kleinder, voor al digt by den stam, boven donker-groen, onder grysachtig. De stam is lang en regt, en heeft vele takken. De Bloemen zyn opgesloten in kleine ronde knoppen, wassende langs de takken, als in de Alssem; de wortel is houtachtig en vol vezels. De Byvoet wast omtrent Zee-oorden en stilstaande wateren, en bloeit in Julius en Augustus. Dit Kruid verwarmt en verdroogt matig. Gekookt is het goed om de Vrouwen te stoven, om | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de Maandstonden, de Vrugt of de Nageboorte te doen voortkomen. Het heeft een byzonder gebruik tegens de verstopping en ontsteking der Baarmoeder. Het breekt den Steen, en geneest de opstopping van ’t Water. Men noemt het Sint Jans Kruid, dewyl’er de Boeren in Roomsche Landen uit bygeloof Gordels van maken op Sint Jans Dag. De Byvoet is een van de heilzaamste Kruiden voor de Baarmoeder; zy kan daar niet te minste onreinigheid lyden. Daarom als men met het afzietzel daar van de Vrouwe heimelyke deelen stooft, doet het de Stonden voort- en alles wat’er binnen van kwade stoffe schuilt, uitkomen, zelfs de Vrugt, zoo ze dood is, met de Nageboorte. Ook zyn’er wat fyne deelen by, ’t welk maakt, dat het goed is voor het Graveel. Deze Plant heeft nog een byzondere kragt tegen de Slange-beten , zoo binnen als buiten gebruikt, ja zelfs tegen de Pest. De bladen gestampt zynde, en met bitter Amandelen-olie op de Maag gelegt, verminderen de Maagpyn. Het Sap is wonderlyk goed tegen een Slaap-Drank. Het stof van zyn gedroogde blaren met Wyn gedronken, drie vierendeel loots zwaarte, dient kragtig voor de Heupjigt. Men zegt, dat een Wandelaar, die de Byvoet aan zyne Voeten of Dyen gebonden draagt, gansch geen vermoeitheid gewaar word. |
|