hem in dien korten tijd waren overkomen. Hij dacht ook aan de schatten, die hij nog steeds niet had gevonden, maar die hij in overvloed hoopte te bemachtigen gedurende deze buitengewone reis. En al deze dingen overdenkend kwam hij toevallig in de buurt van de opening der tent, waardoor hij bij het zwakke licht der halfgedoofde vuren een groep menschen op verdachte manier met elkaar zag praten.
Met ingehouden adem, steeds dichterbij komend, ving hij de volgende allergenoeglijkste samenspraak op:
‘Als de dingen naar ik hoop goed gaan, zal hij heel wat geschenken krijgen,’ zei de Eerste Kamerheer. ‘'tValt niet te ontkennen, hij is sympathiek, en ook ik ben er zeker van, dat onze trouwe bondgenooten zullen wedijveren wie hem de meeste cadeaux geeft!’ voegde de Eerste Ceremoniemeester er aan toe.
‘Daarom moet ik ook tot geduld aanmanen. Is dit bezoek afgeloopen, dan......’
‘Dan zullen we wel zien het met elkaar eens te worden over de verdeeling,’ zei de Eerste Kamerheer met een nog meer gedempte stem dan eerst.
Daarna was het even doodstil, welke stilte alleen nu en dan door het gebrul van den een of anderen leeuw, die in die buurt rondzwierf, werd verstoord, maar vervolgens zei de Eerste Kamerheer tusschen twee trekken aan zijn pijp door:
‘Wat hem betreft, we zullen ons op de meest afdoende wijze van hem bevrijden.’
‘Als hij niet van hout was,’ ging hij even later voort, ‘konden we hem braden, maar......’
Meer kon Pinokkio niet afluisteren, want de Eerste Ceremoniemeester was opgestaan om het vuur aan te wakkeren door er groote takken op te gooien.
De vlammen knetterden en verspreidden hun warmte en licht tot in de tent, maar Pinokkio had het bij het aanhooren van die gesprekken eerst erg koud gekregen aan zijn rechterbeen, daarna aan zijn linker en toen over zijn geheele lichaam.
‘Wacht maar, schelmen, dat ge zijt!’ wilde hij roepen, maar daartoe miste hij toch den moed.