Was Pinokkio's verbazing groot, die van de schutters was duizendmaal grooter! Ze keken elkaar verwonderd en doodelijk verschrikt aan en konden maar niet begrijpen, dat die marionet al niet lang dood was!
Maar nu begon het onzen held te vervelen, woedend draaide hij zich naar zijn aanvallers om en begon luidkeels te schreeuwen:
‘Wilt ge wel eens ophouden met dat speelgoed......? Ziet ge dan niet, dat het tijd vermorsen is?’
Tenslotte schenen de zwartjes toch ook te begrijpen, dat ze zich nutteloos inspanden; ze hielden op met schieten en een groepje van de moedigsten kwam snel op den marionet af, vormde een kring om hem heen en één hunner riep hem toe:
‘Hoì! Hoì! Hoì?’
‘Pinokkio!’ antwoordde de marionet.
‘Jah! Jah! Jah!’
‘Pinokkio!’ schreeuwde de jongen weer. ‘Zijt ge soms doof?’
Toen begonnen ze met hun allen tegelijk:
‘Jah! Jah! Hoì! Hoì! Oef! Oef! Oef!’
En Pinokkio beantwoordde dit met:
‘Jah! Jah! Hoì! Hoì! Oef! Oef! Oef!’
Het vreemde tooneel duurde wel wat lang en Pinokkio, die er volkomen genoeg van had, zag zijn kans schoon en rende tusschen een paar zwarten door. Maar hij was net niet vlug genoeg, want die zwartjes, lenig als katten, sloten hem aan alle kanten in, pakten hem bij zijn beenen, lichtten hem van den grond en gilden als bezetenen:
‘Leve Koning Pinokkio de Eerste! Leve de Keizer! Hoera!!’
Pinokkio, die zoo iets heelemaal niet verwacht had, meende eerst dat ze hem voor den gek wilden houden, maar toen die kreten steeds luider werden, zei hij opgetogen:
‘Hè, eindelijk!...... Dat wist ik ook wel, dat mijn verdiensten ten slotte in Afrika aan het licht zouden komen...... Waar blijft ge nu, gij mooie waard met uw Napolitaansche macaroni, waar geen smaak aan is, en gij, mijn waarde zwarte veldwachters, die me zonder een schijn van reden wilde arresteeren, of gij,