zelschap te houden, en ik moet hem dus bedanken en hem verzoeken het zich om mij toch niet lastig te maken en gerust zijn eigen gang te gaan.’
Toen hij dit bedacht had, stak de pop een vinger op om verlof te vragen iets te zeggen, zooals iedere welopgevoede, gehoorzame scholier doet...... maar had hij het maar nooit gedaan!
Bij die beweging hief de leeuw een zoo vreeselijk gebrul aan, dat het heele bosch er van daverde. Toen begon het dier met zijn staart den grond te geeselen, daarbij een wolk zand omhoog jagend, en terwijl zei het in de leeuwentaai, die Pinokkio evenwel uitstekend begreep:
‘Als ge u nog eens beweegt, zijt ge er geweest!’
Of Pinokkio zich stil hield!
Zoo verliep er weer een uur. De zon brandde steeds feller; Pinokkio kon het haast niet uithouden van de warmte, en van zich bewegen was geen sprake, want iedere keer dat hij het waagde riep het gebrul van dien dwingeland hem dadelijk weer tot de orde.
‘Wat is dat dier een stijfkop!’ merkte Pinokkio bijna barstend van woede op. ‘Wat voor plezier kan hij er toch aan hebben daar zoo doodstil te liggen, terwijl er hier in het bosch toch ruim plaats is voor ons allebei!’
Maar de leeuw bleef roerloos liggen en Pinokkio's lot scheen vast te staan! Hij was er nu van overtuigd, dat hij omkomen moest door die schroeiende hitte en droefgeestig keek hij naar zijn armen en beenen, die onder de brandende stralen van die laaiende zon al aangebrand begonnen te ruiken. Bovendien knaagde inwendig de honger, een honger, zooals hij nog nooit gevoeld had en die al erger en erger werd, vooral omdat binnen het bereik van zijn hand die hemelsche gave, de honing, tegen hem scheen te zeggen:
‘Eet me toch op! Eet me toch op!’ Maar hoe kon hij dat? Bij elke poging kwam een waarschuwend gebrul hem dadelijk den lust benemen.
Maar gelukkig, daar kwam een derde personage het duet van Pinokkio en den leeuw onderbreken.