XVIII
Pinokkio ziet een karavaan voorbijtrekken met de hoofden naar beneden en de beenen in de lucht. Hoe verbaasd hij is; dan maakt hij het plan zich bij die menschen aan te sluiten.
* * *
Zijn honger begon steeds meer te knagen en Pinokkio keek overal rond of hij niet iets vond, om erop te knabbelen. Maar rondom was niets dan zand en steenen; de steenen glinsterden als spiegels in de zon en het zand was zoo schroeiend heet, alsof het in een oven geweest was.
Radeloos door al dat troostelooze om hem heen, begon de arme marionet, terwijl zijn maag een geluid maakte als een houten rammelaar, droefgeestig en op goed geluk af voort te wandelen. Na een heelen tijd geloopen te hebben was hij eindelijk op een verhoogd gedeelte van het terrein aangeland, zoodat hij een groote vlakte kon overzien met een breeden straatweg er dwars doorheen. En op dien weg zag hij een langen optocht van mannen, vrouwen en kameelen, die - ja, het was ongelooflijk maar heusch waar! - die met hun hoofd naar beneden en hun beenen in de lucht voortliepen!!
Bij dat nieuwe, wonderbaarlijke schouwspel had de pop eerst veel lust eens hartelijk te lachen, maar toen vond hij het haast angstig en begon eens flink zijn oogen te wrijven, want hij twijfelde of dat omgekeerde soms aan zijn oogen lag.
‘Droom ik nu, of niet?’ zei hij een paar keer tegen zichzelf. ‘Droom ik of waak ik?’ Maar die optocht volgde maar steeds op die zonderlinge manier zijn weg en duidelijk hoorbaar was