te barsten. De man werd zelf ook aangedaan, want wie weet wat hem nog meer door 't hoofd speelde; maar plotseling streek hij met zijn hand over zijn oogen als om een droevige gedachte te verjagen, veranderde van toon en zei opgewekt:
‘Ondertusschen moogt ge den Hemel danken, Pinokkio, dat ge ditmaal zoo goed bent terechtgekomen, want van dit oogenblik af moet ge het maar beschouwen, alsof dit uw eigen huis was. Maar ik ben niet rijk en had juist een jongetje noodig om me bij mijn bezigheden te helpen, en dus kunt gij vandaag al beginnen de zaal aan te vegen, die het - zooals ge ziet - hard noodig heeft, want er zijn veel klanten geweest.’
Dit zeggend reikte hij den marionet een grooten bezem aan, dan kon deze dadelijk gaan vegen.
Pinokkio voelde zich diep vernederd door dit voorstel, maar de gedachte aan de zwarte veldwachters en de onbetaalde rekening deed zijn verontwaardiging gauw verdwijnen, en hij veegde en ruimde ijverig op.
‘Van Excellentie tot keukenjongen! ik ben er wel op vooruit gegaan!’ dacht de ongelukkige marionet en haast kwamen de waterlanders te voorschijn, terwijl hij krachtig den bezem hanteerde, ‘maar dat is mijn verdiende loon, zooals het luie grauwtje zei, toen het klappen kreeg. Ach! als nu mijn vadertje en die lieve Fee me eens zagen, of mijn schoolmakkers, Oliepit bijvoorbeeld, wat zou ik een prachtig figuur slaan!’
En hij ging voort met vegen en nam daarna met een natten doek de vuile, stoffige banken en stoelen af.