en maakte een heel eigenaardig geluid met zijn lippen; daarop keerde hij doodbedaard en glimlachend naar Pinokkio terug, die al zijn moed reeds kwijt was en wanhopig in zijn zakken zocht, om er iets in te zoeken, dat hij nooit zou vinden.
Eindelijk barstte hij in tranen uit, wierp zich aan de voeten van den patroon en smeekte hem geduld te hebben, daar hij zoodra hij het eerste stukje goud of den eersten edelsteen, waarnaar hij in Afrika kwam zoeken, gevonden had, zijn schuld tot den laatsten cent zou afdoen.
De patroon had moeite om niet in lachen uit te barsten, maar bedwong zich met geweld en goedhartig zei hij:
‘Het spijt me voor u, maar gedane zaken nemen geen keer.’
‘Maar wat hebt U dan gedaan?’ vroeg de marionet ongerust.
‘Wat ik gedaan heb? Nu, ik heb om een paar veldwachters gestuurd!’
‘Veldwachters!’ schreeuwde de marionet, van zijn hoofd tot zijn voeten bevend. ‘Veldwachters? Zijn er in Afrika ook al veldwachters?!! Ach nee, lieve mijnheertje, stuur die veldwachters toch terug, want ik wil niet in de gevangenis.’
Vergeefsche moeite. - Twee veldwachters kwamen al naar binnen, liepen regelrecht op den marionet af en vroegen hem beleefd naar zijn naam.
‘Pinokkio!’ fluisterde de jongen bevend als een rietje.
De patroon keek verbaasd op bij het hooren van dien naam.
‘Wat voor beroep oefent ge uit?’
‘Marionet.’
Weer maakte de patroon een beweging van verbazing en deden de veldwachters hun best hun lachen te bedwingen.
‘Wat zijt ge in Afrika komen doen?’
‘Kijk, dat zal ik U zeggen,’ antwoordde Pinokkio moed vattend, ‘ik ben gekomen, moet U weten, heeren, omdat ik, daar mijn beste vadertje om voor mij een a-b-c-boek te kunnen koopen zijn jas verkocht had, me genoodzaakt voelde, want er is in Afrika zooveel goud en zilver......’
‘Wat zijn dat voor praatjes,’ viel de oudste veldwachter hem in de rede; ‘houd uw praatjes voor u en laat ons dadelijk uw papieren zien.’