En het kasteel met zijn torens, waar was dat gebleven?
Vaarwel soep, vaarwel vleesch, vaarwel kippeboutje, vaarwel glaasje wijn, alles verdwenen!
Pinokkio rukte wanhopig aan zijn haar, vast besloten er minstens twee vlokken uit te trekken. Maar toen hij zijn oogen opsloeg, zag hij aan den voet van een zacht glooiende helling een verwonderlijk mooi plekje, begroeid met prachtige planten en door frissche beekjes besproeid en in de verte huizen, villa's en paleizen, wier daken zoo vroolijk schitterden in de zon, alsof ze met kristallen waren overdekt.
Bij dien aanblik uitte Pinokkio een zoo blij en luid Oh! van verbazing, dat het wel op 10 K.M. afstand te hooren was, en zonder verder een oogenblik te wachten, rende hij in die richting. Hij sprong over slooten en struiken, liep dwars door boschjes met prachtige vreemde planten, zooals hij ze nog nooit gezien had, en joeg zoodoende
heele zwermen duiven, goudfazanten, tortelduiven, meerkoeten en kwartels op de vlucht.
‘Hè, wat is Afrika mooi!’ zei de marionet, maar stil stond hij niet, zoo verlangend was hij in de bewoonde wereld aan te komen; ‘als ik had kunnen denken, dat het zóó was, zou ik er al eerder naar toe zijn gegaan!’ En steeds liep hij voort.
In een paar minuten kwam hij op een groot plein aan, waar mannen, vrouwen, jongens en meisjes in allerlei verschillende kleederdrachten op den grond zaten of lagen, babbelend,