‘Niets beschadigd,’ zei hij; ‘eigenlijk is deze rots heel beleefd geweest. Maar nu moet ik eens goed uitzien, waar ik hier in het donker mijn voeten kan zetten. Lucifers zal ik wel niet bij me hebben......’ en hij voelde met zijn handen in zijn zakken. ‘Dan moeten we maar hopen, dat het gauw dag wordt, want als ik me niet vergis, schijn ik een beetje honger te hebben,’ en zoo pratende verzette hij voorzichtigjes aan den eenen voet voor den anderen, totdat hij op het droge meende te zijn. Toen ging hij zitten en zei: ‘Ik heb net een gevoel of ik moe ben,’ en hij ging languit op de kale rotsen liggen.
‘'t Is of ik slaap heb!’ voegde hij er bij en tegelijkertijd viel hij in een diepen slaap.
Toen hij wakker werd, was het helder dag. Hij keek eens om zich heen, maar zag aan den eenen kant niets dan al hooger en hooger opgestapelde rotsblokken in een halven cirkel; van uit de verte gezien schenen ze een heel hoogen muur te vormen als van een reusachtig kasteel, bekroond door torens en torentjes, die allemaal bouwvallig waren; aan den anderen kant was zee, zoover het oog reikte.
‘Als dat Afrika is,’ zei Pinokkio mismoedig, ‘kom ik van een koude kermis thuis; wat zeg ik: dan ben ik wel warm terechtgekomen, want die zon daar, die juist om het hoekje komt kijken, heeft naar het schijnt maar al te goede voornemens. Als dat zoo doorgaat, ben ik tegen den middag gaar!’
Ondertusschen had hij maar werk, dat hij zich het zweet van het voorhoofd veegde met de mouw van zijn jasje, dat al kurkdroog was.
Het was inderdaad geweldig warm: zoo'n hitte had Pinokkio nog nooit meegemaakt zelfs niet midden in den zomer. Uit de zee steeg een donkere nevel, die al dichter werd en in plaats van lichter te worden, werd de dag al zwarter.
Pinokkio keek naar de zon, die zich op dat oogenblik in bundels van een roodachtig licht verdeelde achter het oude kasteel, waarvan de torens en torentjes wel reuzen geleken, gehuld in de vlammen van een geweldigen brand. Toen doofde plotseling ook de brand en was de zon geheel verdwenen.
‘Wat is dat voor een aardigheid?’ zei Pinokkio. ‘Wat voor