is, namelijk de maaltijd der wilde dieren, waarbij ge kunt zien, hoe dezelven eten met hun mond......’
Aan alle kanten klonk een bulderend gelach, vermengd met gegil en gefluit, en enkele klokhuizen van appels vielen voor de voeten van den Directeur; maar deze, begrijpend, hoe onhandig hij was geweest, begon nog harder te schreeuwen:
‘Hebt eerbied, heeren en dames, voor de uiterste inspanning, waarmee een moeder op dit oogenblik haar ongelukkig weeskind voor de laatste maal aan haar borst drukt.’
Maar zelfs deze herinnering aan de zwaarzieke moederaap der verzameling kon de woede der toeschouwers niet doen bedaren; ze gingen heen onder het uiten van heftige opmerkingen en bedreigingen. Kortom, er ontstond een geweldig lawaai.
Op de plek waar Pinokkio stond, heerschte daarentegen de meest volmaakte kalmte, en het gesprek tusschen den marionet en de wilde dieren was nog vroolijker en ongedwongener dan te voren.
‘En wanneer vertrekt ge nu?’ vroeg de jonge man, die den panter voorstelde, aan Pinokkio.
‘Heb ik dat dan nog niet gezegd? Morgen vroeg, ook al regent het.’
‘Bravo!......maar ge moet toch wel verschillende dingen meenemen, die ge noodig zoudt kunnen hebben.’
‘Wat meent ge?’
‘Ja, hoe zal ik het zeggen......in de eerste plaats hebt ge, als ge een reis naar Afrika gaat maken, veel geld noodig.’
‘Daaraan is geen gebrek,’ zei Pinokkio kalm.
‘Best! Maar verder moet ge zien een goed geweer machtig te worden.’
‘Zoo, wat moet ik daarmee doen?’
‘U ermee verdedigen tegen de wilde dieren......’
‘Loop heen! Mij zult ge er niet tusschen nemen!! Ik weet er immers al alles van, hoe de Afrikaansche wilde dieren zijn!’
‘Pas op, marionet, weet wel, wat ge doet. Neem een goed geweer mee, want daar in Afrika kunt ge toch nooit weten!’
‘Maar ik weet immers niet hoe ik het moet afschieten!’