wachtten en hij kon er niets aan doen; hij moest blijven staan.
‘Zou ik het hun nu brengen of niet?’ vroeg hij zichzelf af. ‘Eigenlijk zijn het toch allemaal brave menschen, die genoodzaakt zijn om voor wilde beesten te spelen, en goed beschouwd hebben ze me heel vriendelijk behandeld...... Ik moest het ze toch maar brengen! Of ik nu een keer meer of minder loop, is voor mij tenslotte hetzelfde.’
Hij liep dus op de bron toe, vulde zijn emmer en rende hard terug.
‘Is daar iemand?’ vroeg hij halfluid, ‘hier is de volle emmer water. Pak eens aan, want ik kom niet binnen.’
‘Bravo, marionet!’ zeiden de beesten. ‘We dachten al, dat ge nooit meer terug kwaamt. Dank u wel!’
‘Geen dank,’ antwoordde Pinokkio vroolijk.
‘Maar waarom komt ge niet binnen?’
‘Toch niet: ik moet naar school.’
‘Ge gaat dus maar niet naar Afrika?’ zei een plagende stem.
‘Wie zegt, dat ik er niet heenga?!...... Ik loop even naar school om mijn meester goedendag te zeggen en hem te vragen een dag of wat geduld te hebben. Dan ga ik even afscheid van
mijn vader nemen en vragen of ik gaan mag, dan behoeft hij niet bezorgd over mij te zijn.’
‘Uitstekend, marionet, daar doet ge goed aan.’
‘Wat een beste menschen,’ dacht Pinokkio, ‘het spijt me toch, van ze weg te moeten!’
‘Ge wilt dus heusch niet binnen komen?’
‘Neen, dat heb ik al gezegd; eerst moet ik naar school en dan......’
‘Mij dunkt, dat het voor school wel wat laat is geworden!’ zei de jonge man, die voor krokodil speelde.