‘Ik heb alleen maar gezegd, dat die groote aap, als hij me opat, iets zwaars in zijn maag zou voelen!’ antwoordde Pinokkio, terwijl hij zijn hoofd weer terugtrok. ‘U denkt toch niet, dat ik U voor den mal wilde houden? Daar zal ik wel voor oppassen! Ik ben bij toeval hier binnen gekomen, toen ik terugkeerde van een wandeling, en nu was ik - met Uw verlof - van plan naar huis te gaan, waar mijn vader op mij zit te wachten. Als ik dus niets voor U doen kan, heb ik de eer U te groeten. Tot ziens en houdt U maar goed!’
‘Luister eens, mijn jongen,’ zei toen een heel groote man, die een olifant moest voorstellen, ‘ik heb ergen dorst, en nu krijgt gij een mooien nieuwen frank, als ge dezen emmer aan de bron vult en er mee hier komt.’
‘Wat!’...... antwoordde Pinokkio beleedigd, ‘houdt U me soms voor een knecht?! Maar kom, voor dezen keer en om U plezier te doen, zal ik dadelijk even gaan.’
Hij stak zijn hoofd door die scheur, sprong er doorheen, rende naar de bron en kwam in een oogwenk met een vollen emmer terug.
‘Bravo, mijn jongen, bravo, marionet!’ fluisterden ze allemaal, terwijl de een na den ander uit den emmer dronk.
Wat was Pinokkio nu in zijn schik! Zoo'n prettig gevoel als nu had hij nog maar zelden gehad.
‘Wat een aardige menschen,’ zei hij bij zichzelf, ‘ik zou wàt graag altijd bij ze zijn.’
Ondertusschen was de emmer al leeg, terwijl ze nog niet allemaal gedronken hadden.
‘Zal ik hem nog eens gaan vullen?’ vroeg de marionet bereidwillig.
En zonder op antwoord te wachten, liep hij hard naar de bron. Bij zijn terugkomst prezen en bedankten ze hem allemaal nog eens; en zoo kwam het, dat Pinokkio vriendschap sloot met die wilde dieren.
Hij dacht er nu niet meer over heen te gaan, want nu had hij eerst recht zin gekregen een beetje meer van die brave menschen, die voor wilde dieren moesten spelen, te weten te komen. Daarom wendde hij zich na een oogenblik van stil-