Profiteert dus, Dames en Heeren, van het gelukkig toeval dat U nooit geziene dingen bij mij kunt aanschouwen en bewonderen; gelooft mij, dit aanschouwen is nuttig en leerrijk voor alle burgers van een vrijen staat. Ik werk voor de wetenschap, ik werk om de volkeren te onderrichten.
Komt dus, komt, Dames en Heeren, want het zal me een vreugde zijn mijn dierenverzameling, die men in de grootere steden nooit voor minder dan voor twintig frank kan zien, te Uwer beschikking te stellen.
Komt dus binnen! Voor Dames en Heeren twee armzalige vijffrankstukjes; voor kinderen vijf frank, ja werkelijk, maar vijf frank!’
Pinokkio, die gezorgd had op de eerste rij te komen, was juist van plan van die allervriendelijkste uitnoodiging van den deftigen mijnheer gebruik te maken, toen hij de laatste woorden hoorde, die hem al even weinig aanstonden, als wanneer iemand hem een klap om zijn ooren gegeven had.
Verbaasd keek hij den Directeur aan, alsof hij zeggen wilde: ‘Wat gaat U daar nu vertellen? U zei
toch, dat U de wereld doortrok alleen om......?’ Maar toen hij zag, dat één der toeschouwers, om de tent te kunnen binnengaan, twee nieuwe vijffrankstukken op een schaal wierp, zonk zijn moed in zijn schoenen en treurig liet hij zijn hoofd hangen.
Nadat hij zoo twee of drie minuten bedrukt had staan nadenken, stak de marionet zijn handen zoo diep mogelijk in zijn zakken. Als hij er eens een oud vijffrankstuk in vond! Maar hoe hij ook grabbelde, hij haalde er alleen maar wat droge broodkruimeltjes uit.
De arme jongen pijnigde zijn hersens, hoe hij vijf frank zou kunnen bemachtigen en bekeek zijn pakje, dat hij er graag voor zou willen verkoopen,