Kinderpoëzij

[p. 112]

De ware rijkdom.

't Is geen pracht noch overvloed,
't Is geen geld en 't is geen goed,

Dat ons rijk doet zijn.

't Is geen goud, noch schoon juweel,
't Is geen koninklijk fluweel,

't Is geen zwaar satijn.

Deugd alleen, zietdaar de schat,
Die ooit groote waarde had

En ons rijk doet zijn.

Zij woont soms in 't arme kluis,
Zij versiert het grove buis,

't Pak van bombazijn.

Wilt gij weten, hoe die deugd,
Kindren! in uw vroege jeugd

U reeds rijk doet zijn?

O, vermijdt dan steeds het kwaad,
En volgt dezen goeden raad:

Houdt 't geweten rein!