Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] De kleine sprokkelaarster. 't Is koud en guur, de grond is nat, De regen stroomt op 't dorre blad Langs tak en struiken neder. De wind blaast langs mijn kaken heên; 'k Ben ver van huis, ik ben alleen. Hoe vreeselijk is het weder! Het duister valt, mijn pak is zwaar, Maar 'k heb mijn vrachtje bij elkaar; Ik deed het voor mijn' vader. 'k Bemin hem nu, na moeders dood, Nog eens zooveel, nog eens zoo groot: Want ik heb niemand nader. Ik zag het, o! hij was zoo koud: De haard was leêg, er was geen hout; Ik dacht: ‘Ik zal wat halen!’ 'k Wil alles voor mijn' vader doen: En hij zal 't strakjes, met een' zoen, Mij zekerlijk betalen. [pagina 105] [p. 105] 'k Heb alles van den grond geraapt, Niets onbehoorlijks weg gekaapt, Geen boomgewas geschonden. Men mag aan ander mans plantsoen Geen nadeel en geen schade doen: O neen, dan doet men zonde. Ja, 'k deed ook nu mijn' pligt als kind, Voor vader, die mij zoo bemint; Nu kan hij zich verwarmen. Het weêr is guur, de wind is koud, Ik dank U, God! Gij geeft ons hout. Gij zijt de hulp der armen. Vorige Volgende