Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] De spaarpot. Klaas kreeg van moeder 's weeks een cent, Maar kon zijn cent nooit lang bewaren: Nu kocht hij appels, dan een prent, Hij kon maar in 't geheel niet sparen; Nu wafeltjes dan oliekoek, Terstond was weêr zijn centje zoek. Maar eens - hij dacht er nimmer bij, Waar of toch al die centen blijven - Zoo gaf de meester, op zijn lei, Dit voorbeeld op, om na te schrijven: Het kind, dat spaart, verrijkt zich vroeg; Maar snoepers hebben nooit genoeg. ‘'t Is waar,’ sprak Klaas, ‘'k had in een jaar, Wanneer ik van gedrag verander, En iedere week mijn cent bespaar, [pagina 81] [p. 81] Er twee en vijftig bij elkander. Wel, sapperloot! dat was een schat, Wanneer ik zoo veel centen had!’ Kom, 'k neem een doos, waarin ik spaar, Slechts met een scheur in 't deksel open, Dat is mijn spaarpot voor een jaar. En wat zal ik er dan voor koopen? Ja, anders gaat het nog te loor, Ik koop een heel mooi boekje er voor.’ ‘Is eindelijk toch uw snoepen uit?’ Zei vader, die hem hoorde spreken, ‘Nu, Klaas! gij neemt een wijs besluit, 'k Zal ook wat in uw spaarpot steken. Wanneer de week is aan het end, Zoo krijgt gij ook van mij een cent.’ Klaas snoepte niet, hij hield zijn woord, Ging alles in zijn spaarpot leggen. - Wel, kinderen! die 't vertelsel hoort, Gij weet mij immers wel te zeggen, Toen Klaas was aan het eind van 't jaar, Hoe veel had hij wel bij elkaâr? Vorige Volgende