Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Wieg en graf. 't Blosje vlugt van 's jongskens koonen, Nu het woelig handje rust. 't Lachje zweeft nog op de lippen, Schoon het mondje is moegekust. 't Knaapje, rijk in Engelen onschuld, En van 't kwaad nog onbewust, Werd, bij 't wiegelied van moeder, Spelende in slaap gesust. 't Is als of hij, half aan 't sluimeren, Nog aan 't speelgoed heeft gedacht, Dat zijn moeder voor haar kindje Op haar schoot had zaam gebragt: Aan de doozen met soldaten, Aan die schoone hertenjagt. Zou hij 't zien in zoete droomen, 't Sluim'rend kindje, dat daar lacht? [pagina t.o. 66] [p. t.o. 66] Wieg en graf. [pagina 67] [p. 67] Moeder zal er wel voor zorgen, En dan krijgt gij 't morgen weêr. O, zij zal er goed op passen; Leg gerust uw hoofdje neêr. En toch zou het niet meer spelen Met zijn speelgoed van weleer. - Hij had Englen toegelagchen. 't Knaapje werd niet wakker meer. Vorige Volgende