Kinderpoëzij(1860)–Nicolaas Antonie van Charante– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Wilde Griet. ‘Als de jongens spelen, Heb ik altijd schik. Waar ze woelen, schreeuwen, Stoeijen,.... daar ben ik! Ongedwongen Rondgesprongen. Was ik maar een jongen, In zoo'n oogenblik! 't Akelig borduren Maakt mijn hand zoo stijf, 'k Laat het deftig rusten: 'k Heb geen zit in 't lijf. Bah! dat kousen breijen Is een regte plaag! 'k Laat wat steken vallen, Als ik mij zoo jaag! 't Haken van kapotten Of een tafelkleed, [pagina 51] [p. 51] Is om niet te dulden, Iets waarvan men zweet. En dan zoomen inslaan, Op een haar zóó krek; 'k Wensch je smaaklijk eten, Maar ik heb geen trek. - Weg die stijve poppen, Al die prullenkraam: Keuken, wieg en wagen Opgeruimd te zaam. - Was ik maar een jongen, 'k Wierp het uit het raam! Jongens! wie wil meê doen? 'k Sta al op de wacht. - Zeven ferme jongens! Ik ben nommer acht. - Kees - zoo als ze zeggen - Hoepelt elk voorbij. Laat hij 't eens probéren En 't eens doen met mij! Knikkeren?.... Kom over! Heb je daarin zin? Wie maar durft? Wat denk je, Dat ik het niet win? Tollen?.... kom, laat kijken, Knappe kameraad! [pagina 52] [p. 52] Wie het eerst gaat draaijen En het langste staat. Wie kan verder gooijen, Jongens! met zijn bal? Mis!.... die haalt de reis niet: Dat lijkt niemendal! Wil je soms raketten? Loop vrij als een haas; In een viertal slagen Ben ik je de baas! - Was ik maar een jongen! Was ik 't!!.... maar helaas!! 't Klimmen in de boomen, Dat 's een dol pleizier! 'k Wou dat ik het doen mogt! Maar mama is hier! - Hatelijk barège, 't Lijkt wel spinnerag! Neteldoeken jurken Van een halven dag! Geborduurde broeken, Ook een bitter kruis! In een kiel met mouwen Was ik beter t'huis. Was ik maar een jongen! 'k Droeg een vest en buis. [pagina 53] [p. 53] Kwam het maar tot vechten, Dat het oorlog waar', Ik werd dan een tweede Kenau hasselaar! - Laatst liet oom mij vragen, Toen 'k verjaren zou, Wat ik wel zou kiezen, Wat ik hebben wou? 'k Heb toen een geweer bedongen, Rinkels en wat vliegertouw. Was ik maar een jongen!’ Zoo spreekt zij. En een ieder die haar ziet, Zegt: ‘'t Is een lieve meid, maar toch.... een wilde griet!’ Vorige Volgende