aankomen, al was het alleen omdat tegenwoordig geen vorstenhuis nog claimen zal ‘van den beginne’ te stammen. Wij zijn tenminste zo verlicht, dat onze mythologie nog maar een verwaterde is. Dat wil zeggen, wij geven toe, dat onze eerste prins niet het resultaat is van de vrijage van een goddelijke persoon met een sterfelijk wezen. Hij is een historische figuur, de ezeldrijver die een sociale mutant werd. Maar wil deze van zijn kant niets liever dan de mutatie voortzetten, dat is zijn existentie, als mutant, in zijn nageslacht verlengen, dan heeft hij daarbij de volle medewerking van ‘het volk’, dat altijd nog wel behoefte heeft aan een béétje mythologie. De held wordt dus hoe langer hoe goddelijker, dat is hoe langer hoe onsterfelijker. Het is een kwestie van, ‘een standbeeld opwinden’, om met Remco Campert te spreken.
Ik ben niet alleen tegen erfelijk koningschap maar tegen het instituut van de adel, omdat dit een rudiment is van de duistere tijden van een permanent gemaakte ongelijkheid van de mensen. Wij weten allemaal dat de adel biologisch een onhoudbare pretentie is. Als men de duur van de geschiedenis van de mensheid vergelijkt met een meterstok, dan is ons alleen van de laatste paar millimeters daarvan iets bekend. U die dit leest hebt een stamboom met een miljoen elkaar in rechte linie opvolgende namen! Ze zijn alleen niet allemaal opgeschreven. Misschien kent u er twee van, als u een prinses bent misschien twintig. Als van die twintig een paar excelleerden en