| |
| |
| |
Hoofdstuk XXI
Wat blijven er voor banden voor een mens?
De band van nederlanderschap hebben, van hun kant, gebroken degenen, die het land verrieden. Op 9 Mei 1940 overhandigde de duitse regering aan de onze de nota volgens welke ‘Duitsland niet beoogde de souvereiniteit en het Koninkrijk van Nederland, noch zijn europese of koloniale bezittingen, nu of in de toekomst aan te randen’. Toen stond alles al in duitse perfectie klaar voor de komende nacht van de laffe overval. Enige honderden nsb-ers voornamelijk al langer in Duitsland wonend, namen er deel aan, in vervalste nederlandse uniformen. Een van de eerste daden van de vijand was de Nederlanders, die wegens spionnage voor hem hier gevangen zaten, te bevrijden. De uniformsmokkelaars en de andere verraders traden triomfantelijk hun cel uit. Dit waren maar weinigen. Een britse expert schatte eens, dat men, als men tien verraders betrapt heeft, rekenen moet dat er nog 250 grotere en kleinere onontdekt rondlopen. Als u in de trein zit tegenover een man met een neo-fascistisch blad op zijn knie, die vindt dat de lijfstraf weer ingevoerd moet worden voor gewone misdoeners (maar dat de haat tegen de politieke delinquenten nu eens uitgewerkt moet zijn en dat die arme mensen in vrijheid gesteld moeten worden), die van mening is dat Leopold nooit had moeten toegeven en abdiceren (maar dat het engelse koningshuis gedegenereerd is), die vol afschuw voorleest dat die en die in Rusland geweest zijn (maar zelf geregeld in Spanje zit), die het niet kan verbijten dat wij de militaire acties in Indonesië gestaakt hebben (maar schande roept over de militaire acties der Javanen op Ambon en Ceram), wel,
| |
| |
dan hebt u kans tegenover zo'n onontmaskerde verrader te zitten. Is hij er niet zo een, dan is de kans in elk geval zeer groot, dat u plaats hebt genomen tegenover een van de circa 100.000 tweede soort landverraders. De mensen, die na de slagen om de Peel, de Grebbe, de Afsluitdijk, het bombardement van Rotterdam en de bezetting, als nsb-ers of met de nsb-ers mee zich aan de zijde van de vijand keerden tegen het volk, waar zij eens toe behoorden en dat door deze vijand nu werd onderdrukt, waarin hij roofde en moordde.
Het is nu acht jaren nadat de druk werd opgeheven. De lichamen van onze doden zijn al verteerd. De overspanning en de hysterie zijn opgelost. Ik ben blij dat ik dit boek tot heden niet heb doen verschijnen. Het is sine ira et studio dat wij thans kunnen zien welke pest hier heeft gewoed en hoe wij de ontsmetting hebben geloochend. Zij, die hun schuld zien en zich berouwen, zijn van de schuld ontheven. Zij hebben zich ontvijand, zij zijn weer terug, tegen hen zij er geen wrok meer, ook al zitten zij nog gevangen en al vinden wij dat zij hun straf behoren uit te zitten. Maar het is zaak om de anderen niet te vergeten.
De meeste gevangenen zijn gans onbekeerd. Zij zeggen: ‘nooit meer politiek voor mij’ - daarmee brengen zij tot uiting dat het aan politiek doen hun kwaje lot geweest is en niet de soort van politiek, hun eigen keus tot fascisme en landverraad. Sommigen blijven actief als zij vrij zijn: in de stichting oudpolitieke delinquenten, werkgemeenschap Nederland-Duitsland, werkgemeenschap Europa, Algemeen Diets Zus en Zo, ‘de Wolfsangel’, Ons Recht, en ook als volstrekt aannemelijk is dat zij hier aan deel zullen nemen kunnen zij toch gratie krijgen.
Ik heb veel politieke criminelen in de gevangenis meegemaakt. Er zijn redelijke kerels bij en natuurlijk ook schoften. Er is een ter dood veroordeelde bij met gratie, die de ogen wijd open gegaan zijn voor de fascistische furor. Hij getuigt daarvan in zijn kleine gemeenschap en heeft het dus zuur. Als deze man op een recreatie-avond aan toneelspel meedoet, weigeren dertig
| |
| |
van zijn vroegere kameraden de voorstelling verder bij te wonen, ze willen geen ‘overloper’ zien optreden.
Sommigen daar zeggen dat je rooms moet worden om er gauw uit te komen. Er gaat ook het merkwaardige gerucht dat wie Hersteld Apostolisch is meer kans op gratie heeft dan een ander. Ik ken niemand van die godsdienst en begrijp dat niet, ik geef alleen weer wat ik hoorde. Ze schrijven veel brieven naar buiten, vaak vol beklag. Men zanikt bij zijn vrouw: Dinges, naast mij, heeft 15 Joden gedood en ik maar 7, terwijl hij toch meer gunsten krijgt dan ik. Zo schrijven ze over hun slachtoffers als over vliegen, die ze hebben doodgeslagen. Ik krijg een brief te lezen, die een man, die walgt van zijn gezelschap, naar buiten heeft weten te smokkelen. Hij noemt de groten de ‘staatkundige bestuursprofiteurs’; die komen allemaal gauw vrij, want ze hebben meestal niet meer dan 20 jaar. De anderen, de under-dogs, die het fascistische ‘idealisme’ der eersten ten uitvoer moesten leggen, de kampwachters, de landwachters en de jagers op landgenoten, hebben natuurlijk de zwaarste straffen. Hij schrijft over een lotgenoot, die bij hem ‘op bezoek’ komt klagen over die Joden. Hij had er met zijn kameraad een moeten liquideren, maar zij hadden zich met een onweerstaanbare geldsom laten afkopen. En laat nou zo'n brutale ondankbare Jood hem na de oorlog direct aanklagen! En daar zitten ze nou. Een ander vertelt hoe de Duitsers een polder onder water lieten lopen, zodat de onderduikers ‘as knijne’ uit hun holen kwamen, ‘je kost ze zo afschiete’. Maar veel erger dan dit, grotendeels zelfs buiten haar schuld, lower class-mensentype, in elke gemeenschap voorradig voor gevallen van oorlog en revolutie, zijn de lagergestrafte bestuursland-verraders, de foute burgemeesters, die hun handen schoon hielden, maar de fascistische revolutie gewild hebben.
Bijna allen wachten zij met onverholen plezier op het ogenblik, waarop de nederlandse regering op de knieën zal gaan voor Bonn en de Duitsers onder hen vrijlaten. Zij twijfelen er niet aan, dat dat gebeurt en zien zichzelf niet lang daarna volgen. Zolang zij zich aan dit plezier niet warmen, verachten
| |
| |
en verraden zij elkander. De beschaafden van tot 20 jaar zeggen met afschuw tegen elkaar: is dit nu het tuig, waarmee wij geëncanailleerd waren? De sociaal minderen, die dus bloed aan de handen hebben en derhalve meer dan 20 jaar, wrokken: hebben wij voor die kerels, die ons verachten, de kastanjes uit het vuur gehaald?
Zij, die zich ten onrechte gestraft achten, de onbekeerden, zijn dus opnieuw precies dezelfde vijand als zij waren tot Mei 1945. Als zij zeggen: wij zijn ook mishandeld, dan zeggen wij: met jullie daadwerkelijke of morele steun zijn een miljoen van ons beroofd, gevangen gehouden, of als werkslaven naar Duitsland gevoerd en 200.000 in afschuwelijk lijden gedood. Als van de meest berucht geworden moordenaars van jullie in de psychische explosie, die de bevrijding-van-de-doodsangst was, 40 gedood zijn en 1000 geslagen, dan is dat, hoe afkeurenswaard ook absoluut, relatief niet minder dan een wonder, een groots exempel van de zelfbeheersing van dit volk. Als jullie dit naar verhouding zo geringe noodweer-exces tot eigen verontschuldiging aanvoeren, dan weten wij genoeg. Als jullie zeggen dat jullie idealisten waren, dan antwoord ik niet eens dat je liegt, maar dan wijs ik alleen op de jaargangen van Volk en Vaderland en De Zwarte Soldaat. Het zou zeer nuttig zijn, indien een uitgever thans nog eens een selectie uitgaf uit hetgeen jullie voor eeuwig drukten op de miljoenen kilo's papier, die jullie onder dwang verspreidden.
Mussert roept in Volk en Vaderland van 28 Juli 1942 op voor het ‘thuisfront’. Zijn artikel wordt, overgedrukt in honderd-duizenden exemplaren, door zijn zwarte volgelingen verspreid. Er staat in: De lieden, die menen nu veilig en voordeelig te kunnen schelden tegen de WA of hun moeders in de NSVO zullen door de terugkeerende strijders zóó worden afgedroogd, dat zij zonder twijfel zullen erkennen, dat er zeer radicale nationaal-socialisten van het front zijn teruggekeerd'. Een knappe voorspelling van de Landwacht! Nu, dat is buiten kijf, die teruggekeerd zijn, hebben deze bedreiging in Landwacht en
| |
| |
Gestapo uitnemend uitgevoerd. De meesten van hen zitten nog, maar de indische planters, de zure nsb-onderwijzers en de nsb-burgemeesters, die dit soort lectuur verspreidden en dus tot deze terreur aanzetten, lopen al jarenlang weer vrij rond om weer hun verenigingen op te richten.
De politieke berechting is ontkracht en dus neemt iedere individu zijn strijd, tijdelijk aan de overheid gedelegeerd, weer op. Wij kennen alleen vijanden en niet-vijanden. Men kan vijand geweest en het thans niet meer zijn, maar als men vijand geweest is, telt totdat bewijs van het tegendeel wordt geleverd, niets en niemand in de beoordeling van de man.
Zo geldt voor ons in de wereld van de kunst na 1940 niet meer of iemand een groot litterator was of een wereldberoemd musicus; het doet niets terzake bij wat hij in de eerste plaats is: een man, die ons in de steek liet en verried, toen wij sterven moesten voor hetgeen alleen de waarde kon zijn waartoe alle kunst strekt, de menselijkheid. Van al deze heel en half fouten interesseert mij alleen, dat zij aan de veilige kant stonden, toen ons alleen nog maar beschoren was om te zorgen voor die trouw bleven en dus van de dood gered moesten worden. Dit is, in het kort, wat wij tegen de Kulturkammer-kunstenaars hebben, tegen tekenaars, spitters en meegaande ambtenaren, geen noot en geen letter van deze mannen interesseert mij langer, of zij ook verder fout waren of niet.
Mengelberg was gewoon fout. Voor zijn dood hebben wij geen grein meer eerbied dan voor de dood van één vermoord Joods kindje, trouwens voor de dood in het algemeen koesteren wij nimmer eerbied, die in strijd komt met de waarheid. Het is volkomen oninteressant voor de waarheid en het recht, dat Willem Mengelberg dood is, maar wat wel van belang is, is, dat hij volmaakt terecht werd veroordeeld en dat een reactie het zes jaar na de bevrijding al weer aandurft om dit lijk te misbruiken voor neo-fascistische ressentimenten. De lijkenschennis wordt dus gepleegd door hen, die schrijven: ‘hij heeft de boete voor heel het niet-principiële Nederlandse kunstenaarschap ten einde toe gedragen’. Elseviers Weekblad,
| |
| |
31 Maart 1951. Wijlen W. Mengelberg dan, is enkel en alleen voor zijn eigen onnederlandse houding in de tijd waarin zijn vaderland de prooi was van duitse cohorten uit het openbare leven verwijderd, niet omdat hij ‘niet principieel’ was, maar àl te principieel en wel pro-vijandelijk. Over zijn gedrag in oorlogstijd is veel bekend, maar het volgende is voldoende. Er was gerepeteerd; de pianist, zijn vrouw en Mengelberg worden bij het verlaten van het Concertgebouw overvallen door lucht-alarm. Zij staan even besluiteloos op de stoep. Dan zegt Mengelberg opgelucht: o, het is niet gevaarlijk, het zijn de onzen! Inderdaad, het waren de zijnen: Messerschmitts!.
Voor zijn dood is deze man nog geïnterviewd door ‘Time’. Volgens ‘Time’ verklaarde de kunstenaar o.a. dat de koningin hem zijn eremedaille in goud van de Huisorde van Oranje in 1947 ontnomen had, omdat zij na hem zou zijn gekomen bij een enquête naar de populairste figuren in ons land (hetgeen evenwel niet waar was, Churchill was 1 en H.M. nummer 2, Mengelberg stond verderop, tussen Bing Crosby en Deanna Durbin).
Als hij in leven gebleven was, zou de dirigent weer teruggehaald zijn naar Amsterdam, op den duur, zo corrupt is ons oordeel wel gemaakt. Niettemin kan men op dezelfde bladzijde van het genoemde weekblad, dat ik zelden in handen neem maar dan ook goed bestudeer, het artikel lezen van Mr H. van Riel. Deze verdedigt de stelling dat alle kunst waardeloos is tegenover de dreiging van politieke ondergang. Hij zal het als liberaal en Elsevierman niet prettig vinden, dat wij zijn slogans op de reële oorlog van '40-'45 toepassen, want zijn geschrijf is bestemd voor andere doeleinden, het slaat op een militaire begroting van nu, in tijd van vrede. Wij houden ons inzake Mengelberg echter even aan de strikte strekking van het artikel van Van Riel: niet slechts onder dreiging van politieke nood, maar in een tijd waarin ons land door een wrede vijand onder de voet gelopen en bezet was, heeft men zich de gunst van die vijand laten welgevallen voor zijn kunst. En Mr van Riel spreekt al over verraders. ‘Eerst in leven blijven, dan naar de
| |
| |
concertzaal’ is zijn flinke titel. Zeker. Hoevelen van zijn soort lezers gingen, toen wij oorlog hadden, naar de besmette concertzalen en schouwburgen, terwijl honderdduizenden hun leven verloren?
Zij waren dan van minder gevaarlijk kaliber, de balletcriticus en de journalist, de toneelman en de dichter, maar zij waren verraders toen zij zich redden en flink verdienden waar hun collega's weigerden. En dat dit niet voorbij is ziet men aan het gezelschap waarin al dit tuig ‘toevallig’ weer bij elkaar is. De strijd tegen dezen is niet voorbij, nu de zuivering gesaboteerd is, zij zitten economisch aan de goeie kant en sidderen van de wraakzucht, pas dus op als je per ongeluk ‘goed’ was.
Onzerzijds blijft de vijandschap met al dezen, voorzover zij pretenderen goed gehandeld te hebben, onverminderd in stand.
Wat blijven er voor bindingen met andere mensen over? Van de heel- naar de halffouten komen wij op de ‘goeden’, maar het is niet meer dan een volgende pijnlijke stap naar het einde.
Tegenover de vijand, hiervoor in enige echelons verkend, stond helaas niet een collectief van ‘goede’ mensen. Ik hoef niet te herhalen dat zich onder KP-ers mensen bevonden hebben met de persoonlijkheidsstructuur van de SS-er, en omgekeerd. Dat voorbeeld is wat grof, minder wit en zwart zijn talloze tegenstellingen in andere verhoudingen waarin men zus of zo terechtkwam. Wie kreeg wel, wie kreeg niet de kans om te collaboreren zo goed als om illegaal te werken? Het treffendst geval mij bekend is dat van een professor in de geneeskunde. Hij vatte op io Mei 1540 het voornemen op om zolang hij kon zijn patienten en zijn kliniek te blijven verzorgen, wat er ook zou gaan gebeuren. Hij bleef dat de hele bezetting lang en stoorde zich daarbij niet aan hetgeen door het medisch collectief bij sommige gebeurtenissen van hem geëist werd. In zoverre hij hier niet terecht handelde, werd hij na de oorlog terechtgewezen, dus gezuiverd. Hij heeft dit als een man genomen en zegt: voor mij tellen alleen mijn patienten en mijn eigen oordeel over
| |
| |
wat ik als medicus doen of laten moet en overigens ben ik geen held, zoals jullie allemaal. Nu is deze man een van de onbaatzuchtigste medici, van de origineelste geleerden, de hulpvaardigste professoren die ik ken en, als het nog nodig is dat te verklaren, een bijzonder aardig mens. Deze man nu is in het geheel niet door een politieke overtuiging door het Lot getroffen. Op precies 10 Mei 1940 moest hij een lezing houden voor de Royal Academy of Medicin in Londen, een onderscheidende uitnodiging, die hem hoog vereerd had. Maar de achtste Mei dacht deze man: ik vind niet dat het er veilig uitziet; wat gebeurt er met mijn patienten als de oorlog uitbreekt en ik in Londen zit? Hij telegrafeerde dat hij niet zou komen. Deze suspicie nu en dit verantwoordelijkheidsgevoel moet men voor de aardigheid eens vergelijken met die van enkele regeringspersonen in dezelfde etmalen. En dan moet men zich eens gaan voorstellen, dat de glamour van de Royal Academy daar in de verte sterker aan deze man getrokken had dan zijn zaaltje met bedden. Niemand zou hem dit verweten hebben, integendeel, let nu op. Hij zou op 10 Mei in Londen zijn voordracht niet hebben gehouden, maar gemobiliseerd geworden zijn als officier van gezondheid, voorlopig in de rang van majoor, en na vier en een half jaar zou hij, daar kan men staat op maken, teruggekomen zijn als generaal, met enkele onderscheidingstekenen op de kiel, twee secretaressen met de, toen voor ons nog nieuwe, roodgelakte vingertoppen, een auto en een canadees accent aan zijn engels, precies deze zelfde man. Heeft hij dus pech gehad? Het lijkt er veel op, ik weet alleen niet meer of het wel zo is. Ik bekijk nu alleen veel van de generaals, opperofficieren, hoofd-officieren van dat hele circus Kruis en van het leger met andere ogen en ik. concludeer alleen dat het Lot een evengrote hoer is als de historie. In ieders oorlogsgeschiedenis, genant of lofwaardig, speelt het Lot een aanzienlijke rol. Alleen dat wat er overblijft aan strikt eigen keuze ten goede, op het ogenblik dat de daad van deze keuze gevraagd werd, blijft te bewonderen over. Daarom betekenen mannen als Cleveringa en van de Meulebroeck het bijzondere dat zij betekenen. Er was niemand,
| |
| |
waaraan zij konden vragen om met hen mee te doen en de verantwoording te delen. Wat zij niet konden laten te zeggen en te doen, werd door geen collectief, maar een hoogstpersoonlijke fatsoen aangewezen.
De naam van de eerste kent men in Noord-Nederland beter dan die van de tweede, daarom zal ik nog even vertellen hoe hij deed. Hij was burgemeester van Brussel en liet op 30 Juni 1941 in duizendvoud de proclamatie aanplakken waarin hij tot het volk van Brussel sprak: Il m'avait été proposé de continuer l'exercise de mes fonctions, mais dans des conditions telles qu'elles impliquaient de ma part une participation a l'exécution des Arrêtés des 16 avril et 26 mai 1941, pris, par une autorité belge, en violation de la loi du 10 mai 1940 sur laquelle cette même autorité s'appuie pour exercer le pouvoir; en me soumettant, je foulais aux pieds l'honneur et le devoir et je désobéissais a une des lois fondamentales de notre Pays, lois auxquelles j'ai juré obéissance: j'ai refusé.
Contrairement à ce qui se dit, je n'ai pas quitté mon poste et n'ai pas offert ma démission.
JE SUIS, JE RESTE ET JE RESTERAI LE SEUL BOURGMESTRE LEGITIME DE BRUXELLES.
Daarna is hij naar zijn stadhuis gegaan om te wachten op soldaten van de vijand die zich haastten om hem te komen arresteren. Hij had het niet nodig dat anderen ook deden wat hij eenvoudig niet kon laten. Bij de noordnederlandse rechterlijke macht, de beschamendste groep hogere ambtenaren die ik in de oorlog gekend heb, maakte ik mee hoe vrijwel niemand iets ‘gevaarlijks’ wenste te ondernemen als niet alle anderen meededen... Eenheid maakt geen macht, eenheid protegeert zwakte. De medische stand heeft zich ten onzent goed gedragen, zeker, maar voorzover zijn organisatie opportunisten tegen zich zelf beschermd heeft, is deze het nederlandse volk tot minder nut geweest dan men wel denkt.
Wij behoeven libertas zonder concordia. Wij moeten de onbehaaglijkheid, die het leven om ons heen wekt, niet menen te verdrijven door de zogenaamde eenheid. Eenheid maakt geen
| |
| |
macht, maar brengt voor velen een onverdiend lot mee, ten kwade of ten goede. Als men professor in de geschiedenis is en gedurende de bezetting niet onder de, overigens karaktervolle, straffe directie van een Medisch Contact gestaan heeft maar wel met spade en laarzen gehoorzaamst voor de vijand aan diens militaire werken is gaan spitten heeft men geluk gehad met de keuze van zijn studie, men ontkomt de zuivering. Als ik aan het Lot denk, denk ik aan de twee vrienden in Parijs, die met dezelfde avondvriendin uit geweest waren. De een merkt het na vijf dagen en de ander is zo wijs dus ook meteen maar mee naar de huidarts te gaan. De franse dokter onderzoekt beiden en zegt tegen de eerste: meneer, ik feliciteer u, om u heeft ze tenminste kennelijk iets gegeven, uw vriend heeft niets. Daarmee is alles gezegd van het Lot, heren denkers en dramaturgen, meer blijft er niet over.
Ik heb alleen te maken met iemands vrije keuze. Ook het Lot is niet in staat mij geestverwanten te verschaffen, laat staan bondgenoten.
|
|