| |
| |
| |
Hoofdstuk XX
Maar is het wel nodig om te reizen, als men zoekt naar zijn oorsprong? Men kan er over nadenken in Zoutkamp zowel als in Menton, een en dezelfde zee rijst mistig en snotkleurig over het wad of klopt gestaag in chemicaliënkleuren aan de voet der heuvels. Het zijn dezelfde mensen, dat wil zeggen, dezelfde mensen in beginsel zijn aanwezig in dezelfde soorten varianten van wat mensen van zichzelf plegen te maken.
Juist die staten, waarvan men dat het minst als gunstig kan beschouwen, zijn nogal verrukt van Nederlanders als immigranten en bondgenoten. Dat is bedenkelijk. Laten wij goed begrijpen dat Duitsers, al zijn zij ook typische sergeant-majoors, ja al waren (dat is zijn) zij nazi's, aldaar nog een schaal hoger gewaardeerd worden dan wij. Ikzelf houd meer van joodse dan van brabantse nederlanders in het algemeen. Ik houd eigenlijk wel erg van Belgen, maar dan meer van die met waalse dan die met de vlaamse cultuur. Ik mag de Groningers wel graag, maar men zou verschrikkelijke dingen van ze kunnen zeggen. Laten wij dat liever eens van de Friezen doen, om de eenvoudige reden dat die dat erg zullen vinden. De Groningers hebben evengoed hun eigen taal, of talen, maar zij voelen noch behoefte zich die af te wennen noch om zich met behulp daarvan een mythe te scheppen. Dat de Oost-Friezen, aan hun oost-grenzen, letterlijk hùn gronings spreken ontroert ze geenszins, dat zijn duutsers, moffen, te kruiperig en tegelijk onnodig aggressief, vinden zij, tegelijk als bouwers van dezelfde gronden niet geheel te achten, maar toch als gevaarlijk te beschouwen. Roerend daarentegen is de friese flirt met deze gronings pratende wezens in Noord-west-Duitsland. De Groningers zijn behoorlijk tevreden met
| |
| |
zichzelf, het zijn harde maar niet te geborneerde materialisten, tenzij voor humor, maar het is een onaandoenlijke veeleer hardvochtige soort humor. Zij lijden naar verhouding weinig aan neurosen en hun openhartigheid is vaak niet meer dan onbeschoftheid, manco aan gevoel voor wat de ander voelt.
De Friezen heten eerlijk. Nu, ik kan niet zeggen dat mij gebleken is dat zij meer liegen dan andere Nederlanders. Evenveel, denk ik. Schijnbaar minder, omdat zij minder openhartig liegen, wat dus moreel geen enkel voordeel betekent. Als alles glad verloopt kan men best met ze te doen hebben en leggen ze hun overeenkomsten zonder moeilijkheden ten uitvoer. Maar zodra de overeenkomst hen bezwaart gaat hun lip trillen en verzamelen zij van links en rechts verbitterd chicanes. O, was dat zó bedoeld? Nou, dat hebben ze nooit begrepen. En men ziet de brok zwellen in hun keel. Daarom hebben de Friezen in de loop der tijden zulke grote adamsappels in hun lange halzen gekregen.
De eerlijke openhartigheid van de Friezen is vaak ongevoeligheid, gemengd met bemoei- en praatzucht. Want wat het laatste betreft, geloof nooit in het beeld dat zij in romans en gedichten zo graag van zichzelf verkopen: dat van het stille water. Er zit iets infantiels in ze; zij denken van zichzelf dat zij droog zijn en zwijgzaam, maar zij laten geen kans voorbijgaan dat te zeggen.
In Friesland kan men de schoonste geluiden der aarde horen, de conversatie van miljoenen vogels en het klappen van duizend zeilen, maar vlucht zodra er twee Friezen in het panorama stappen. Dan stoot daar een staccato van harde en zelfverzekerde klanken alles kapot wat er zoëven nog was. Nu goed, men denkt, deze ene man is door die andere onrecht gedaan, zo luid en verbitterd klonk zijn taal. Dan hoort men de andere man spreken. Deze is bedaarder en zelfverzekerder tegelijk, maar ook zijn woorden weten van geen ophouden. Dan merkt men dat zij het helemaal niet oneens zijn. En zij blijven spreken, zolang zij in uw panorama staan, hard en kelig, over kerk en kunst, over vee en motoren, over Friesland en over zichzelf,
| |
| |
verongelijkt en zelfverzekerd beide, en als zij zich met veel godverdommes luid op de knieën slaan dan betekent dit dat zij elkaar een grap verteld hebben.
Veel Friezen zijn intellectualistisch en daardoor relativisten. Velen hebben geen beschaving, bijna geen enkele heeft manieren. Al ontroeren zij zichzelf makkelijk, zij hebben geen hart. Zij gaan voor niemand dan voor zichzelf door het vuur. Zij zijn sentimenteel en missen echt gevoel. Daarom hebben zij ook geen gevoel voor humor. Als een Fries een goed verhaal wil vertellen, gaat dat goede verhaal gewoonlijk kapot. Het is of de Fries dit plotseling weet, terwijl het verhaal zijn mond nog verlaat. Wat moet hij doen?! Hij blijft moedig tegen zichzelf vechten. Hij houdt vol en het verhaal raakt uit. Nu moet er geweld gebruikt worden, hij slaat zich daverend op zijn knie en de godverdommes zijn niet van de lucht, gelijk wij zo net nog zagen. Probeer nu vooral te lachen. Als men niet lacht, heeft men in de Fries op slag een gekrenkte, verbitterde man voor zich: wij hebben niet gelachen, omdat wij anti-Fries zijn.
Hun betrekkelijke eerlijkheid, door het minder openhartig liegen, is een kwestie van cultuur. De bevelende taal die hij tegen zijn vrouw uitslaat vormt het onsympathiekste kenmerk van de friese man en is ook een zaak van cultuur. Behalve cultuur heeft de Fries ethiek. Helaas onderscheidt hij zich in dit opzicht maar weinig: zijn ethiek is hem een grens, is hem tot last, is hem dus een lot, zoals dat bij christenen en humanisten helaas algemeen het geval is. De Friezen zijn religieus. De roomsen onder hen behoren tot de sympathiekste roomsen in Nederland, terwijl de combinatie van Fries en calvinist bijzonder onaangenaam valt: plechtiger, expressie-armer, zelfverzekerder, ‘liberaler’, commerciëler, en geborneerder Nederlanders bestaan er niet. Overigens geldt, naar mijn gevoel, in het bijzonder voor Friezen de uitspraak van die Fransman: hoe minder christelijk zij zijn, des te religieuzer. Geef mij het liefst de friese herbergier, die iets met paarden te maken heeft, die correlatie is gunstig, of de rode friese landarbeider.
Zo ziet mijn fancy-rapport over de Friezen er uit en ik mag
| |
| |
hangen als het niet verbluffend raak is. Maar ik kan ook een heel ander rapport van bevinding opstellen. Ik kan ook bewijzen dat de roomse Fries bijna calvinist is enerzijds en in het religieuze tot het onbetrouwbare sentimenteel daarenboven. Ik kan nog gans andere verhalen vertellen.
Van de oudste dochter van tien landarbeiderskinderen in de friese oosthoek bijvoorbeeld. Hollanders kunnen zich niet voorstellen hoe het daar is en leeft. Dorre zandgrond met veenpetten, waar door aanhoudend ploeteren een stuk brood aan ontrukt wordt. Voor een deel tot het zand afgegraven veen en voor een deel ijstijdzand met moraine. Heide, veen, rogge, konijnen, nog wat reeën, een paar eenden en ontelbare scheermessnelle snippen. Het huisje, waar zij met haar ouders en 9 broertjes en zusjes woonde, was zo klein, dat men zich afvroeg hoe alles er in kon, maar alles was kraakhelder. Toen het huis een keer afgebrand was, heeft de familie een tijdlang in het kippenhok gewoond. Nu zitten daar weer kippen in; er zijn verder een koe en een varken. Er is aangeharkt zand op het paadje naar de deur. De ouders werken zich de armen van het lijf. De kinderen moeten een uur lopen naar school en onderweg komen zij drie huisjes voorbij.
Het oudste meisje wordt 16 en zegt: ik ga naar de stad. Zij haalt een vriendinnetje over om met haar de mogelijkheden te onderzoeken. Op een goede dag trekt zij haar zondagse jurk aan, loopt een uur naar de bushalte, waar zij de vriendin treft en zij rijden er twee uur over naar de stad. Daar zoeken zij het arbeidsbureau. Zij wordt dienstmeisje voor dag en nacht.
Let hier nu even op, lezer, wiens zestienjarige dochter op dit ogenblik vergadering heeft van de schoolclub, of een franse thema maakt, of met een klein verwend jongetje in de bioscoop zit: dit kind is volkomen onbekend met de verschijnselen electriciteit, gas en waterleiding; zij belandt in een huis, waar men een taal spreekt, die zij weliswaar op school geleerd heeft, maar daar buiten nooit gepraktizeerd. Maar zij valt van de eerste dag af niet uit de toon in haar spraak en haar gewenning aan het gebruik van de ‘esclaves techniques’ gaat zo snel, dat niemand merkt dat zij er ooit zonder douche en ijskast geleefd
| |
| |
heeft. Zij gebruikt haar ogen. Zij ziet hoe de mensen uit de stad eten en neemt hun manieren dermate op slag over, dat het verbijstert. Uit niets blijkt echter, dat zij er grote wezenlijke betekenis aan hecht, wellicht juist daardoor kan zij zich deze behaviour zo gemakkelijk eigen maken. Maar waarom wil zij het dan? Zij vraagt mij na de zomervacantie om advies: waar kan zij engels leren? Want zij heeft een vriend ontmoet, die engelse boeken leest. Ik zoek een avondschool met haar uit en na een jaar begint ze de gemakkelijkste engelse belletrie uit mijn kast te lenen.
Ik zie het niet zo dat zij met een programma geboren is, zoals alle geslaagde personen in de carrièreromans, waar vooral Duitsers, Scandinaviërs en Amerikanen zo door ontroerd worden. Van aangeboren beschaving kunnen we ook niet spreken, omdat dat een contradictio in terminis is. Ik denk dat het zo is: zij is cultuurrijp geweest. En als ik van de Friezen een eigenschap wil aanduiden, die bij hen in het algemeen opvallender lijkt dan bij de bevolkingen der andere provincies, die ik ken, dan is het dat zij rijp zijn voor en hongeren naar cultuur. De friese socialisten onderscheiden zich, weer zeer in het algemeen, op eenzelfde wijze van hun kameraden uit de industrie en de grote stad en vooral ook uit de rode gewesten in Groningen; ook als zij soms zuinig zijn, dan nog reiken de doelen waarvoor zij strijden veel verder dan die van een groot aantal der hedendaagse socialisten. Zij zien dat het niet in de eerste plaats om de centen per uur en de boter op het brood gaat, maar om de verheffing van een stand, om het slaken der boeien die een klasse neerdrukken, om zaken, waarvan vrij onderwijs maar een voorbeeld is.
De liefde van veel Friezen voor hun taal is natuurlijk en respectabel, maar het fries autonomisme, dat achter hun talenstrijd schuilgaat is geen minder bedenkelijk nationalisme dan alle andere nationalismen. En hier, op deze kleine schaal, kunnen wij duidelijk het diabolische daarin zien. Dat is niet hierin gelegen, dat iemand die een streektaal spreekt, deze taal niet zou mogen willen conserveren, maar daarin, dat een groep drijvers
| |
| |
hun toevallige collectief van genenhouders, uit minstens drie oudere van deze collectieven (stammen) gevormd, fixeren willen. Zij maken van hun volk een mythe en laten zich door deze mythe bezeten houden. Zij doen dit met de techniek van alle nationalisten, zij identificeren al hun persoonlijke onaangepastheid met het grotere collectief, of die meer hun eigen schuld is of in grotere mate niet, met een collectieve spanning tegenover de anderen. Zij willen die spanning in stand houden en leggen daarom hun ‘volksgenoten’, die niet gewend waren fries te spreken, de plicht op om het wel te doen. Ik ken uit ervaring veel te veel Friezen, tegen wie de laatste paar jaren meer of minder sterke morele druk werd toegepast om toch Friezen te zijn. Het is niet zo dat de friese beweging instandhouding van de friese streektalen begeert, maar het wenst een fries volk aanzienlijk verder te fixeren dan het gefixeerd is, ten behoeve waarvan vandaag of morgen een algemeen beschaafd fries zal worden ingevoerd. Het aantal in Friesland wonende mensen, dat dagelijks alleen fries spreekt, bleek in de minderheid; bovendien zijn er vele afzonderlijke ‘friese’ dialecten.
Als deze beweging doorzet en volledig succes zou hebben, dan zal er, maar dat ziet men niet, een tijd komen waarin het volk van Rotpokkeweer zich met tranen in de ogen tegen het a.b. fries zal keren en rotpokkeweers op de scholen en de verkeersborden wensen. Dezen zullen willen zweren in het rotpokkeweers en met kleine terreurtjes een, naar zij denken, heilige strijd willen voeren. Maar zij zullen tegenover zich hebben de opposanten van gisteren, die dan conservatief zullen zijn. Want elk nationalisme is een conservatisme en derhalve demonisch.
Het conservatief-historisme van de friese beweging uitte zich het duidelijkst in een pleidooi in een der ontketende rechtzaken. ‘Wij weten door God als Friezen op deze grond te zijn neergezet en wij erkennen onze goddelijke roeping om fries te zijn’.
Ziehier de fictie van de gefixeerde en normatieve geschiedenis, die overal in de historie en alom op aarde zoveel misdadigheid heeft veroorzaakt. En infantiel, ja, met blindheid geslagen
| |
| |
gaat men, tot belijdenis van deze Eeuwigheid, vrouwenkleding opzoeken en dragen die in, laten we zeggen, 1300 na Christus door een middeleeuwse Fath van Stiens of Snits is ontworpen en zoveel succes oogstte dat ze in grotere streken klederdracht werd. Overdrijf ik? O, maar ik lees nu van de vraag naar een te ontwerpen historisch fries herencostuum, dat aan deze en gene ‘historische’ eisen voldoen moet, omdat - dat costuum er nog niet is. En er zijn al proeven en sommige ontwerpsels worden al gedragen. Zodra er een ontwerp aanvaard is zal dat van stonde aan tot traditie worden uitgeroepen en zal het deel uitmaken van de goddelijke roeping om fries te zijn, dat historische costuum te dragen.
|
|