| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII
Zo heb ik Armenië leren kennen van de Armeniërs. Avond aan avond is mij soms verteld van de abrikozen, die er zo sappig, kleurig, groot en zoet zijn dat de onze er harde, schrale dwergappeltjes bij lijken. Van Prins Andranik, die zegevierend uit Rusland trok om de Turken te kastijden en de Koerden, die hij helaas achter zich aanzoog, toen hij moest terugtrekken. Van de berenjacht, van de Ararat, van hoe de Perzen moppen vertellen. Hoe de armeense meisjes nog mooier zijn dan de spaanse, die niemand trouwens ooit gezien had, maar waarvan toch bekend stond hoe mooi zij waren. En hoe kuis zij waren.
Van de huwelijksfestijnen: hoe de familie en de vrienden zich op de avond na de bruiloft voor het huis van het jonge paar verzamelen om zich door de moeder van de bruid het laken te laten tonen met de kleine bloedvlek. Dit verhaal, dat weer eens bewijst welk een absurde zaak de kuisheid is, vond ik niet bevestigd bij Frederic Macler, een auteur over de armeense folklore, maar men houdt het staande. Van de dranken die daarna onder grote vreugde gedronken worden. En tenslotte pocht men ontroerd van de sterke verbondenheid der Armeniërs in de verstrooiing. Overal zitten ze, en vaak in topposities in de olie, de filmbusiness, het bankwezen en het hotelbedrijf, en denk maar niet dat deze geslaagden hun armere landgenoten in de steek laten als het er op aankomt.
De verbondenheid, die de verstrooide Armeniërs blijken te kunnen onderhouden en hun gemeenschappelijke liefde voor het vaderland is niet alleen treffend, maar werpt de grootste puzzle op, die ik in de beschouwing over vaderland en volk op te lossen krijg. Daarom kies ik dit volk als materiaal voor
| |
| |
mijn gedachten. Er is namelijk geen vaderland, nauwelijks een ras en in zekere zin zelfs geen volk!
Wat het ras betreft, het staat vast dat de oudste bewoners van het land Naïri-volken waren, die zich zelf Chalden noemden en die zich, meestal vruchteloos, lang moesten verdedigen tegen assyrische overheersing. Tiglat-Pileser en de Salmanassars I en III hebben ze bij herhaling verslagen. Jeremia noemt ze nog, maar na de achtste en zevende eeuw voor Christus zijn de Chalden verdwenen. Hun semietische bloed is dan vermengd met dat van Phrygiërs en Thraciërs die, tegen de stroom der volksverhuizingen in, van West naar Oost trokken en zich bij de volken, die ze daar aantroffen om de meren Van en Urmia en onder de Ararat, vestigden. Ik wil mij niet opwerpen als een anthropoloog, die eigen onderzoek gedaan heeft, maar geef alleen weer wat de mensen van de wetenschap menen vast te kunnen stellen. Dat is, onder andere, dat de Armeniërs van langschedelig (zie de opgravingen) kortschedelig geworden zijn (zie de hedendaagse Armeniërs). Wellicht door de gemengdheid van hun voorvaderen kunnen talloze volken worden aangewezen, die verwantschap met Armeniërs verraden. Men kan de geleerden rustig laten strijden over vragen als in hoeverre de koningen en de goden op de hettitische reliëfs tussen 2000 en 1000 v. Chr. en die op de sumerische reliëfs en sculptures armenoïde gelaatstrekken hebben; voor mij is slechts interessant dat men, dat zijn eerst de Perzen en in navolging van dezen de Grieken en de Romeinen, sedert ongeveer de zesde eeuw voor Christus over Armeniërs spreekt en dat dit volk uit verschillende, indo-europeaanse en semietische, lang- of kortschedelige, meer of minder gepigmenteerde stammen ontstaan is. Als de bijeenvoeging der elementen in die tijd plaats gehad heeft en de taal zich gevormd, als de staatkundige constellatie, hetzij vrij, hetzij ondergeschikt, zich min of meer gefixeerd heeft, is er een volk. Dat is, merkwaardig genoeg, voornamelijk in niet meer dan een half-vrije staat, althans na slechts korte volstrekte vrijheid. Perzische satrapen hebben het bestuurd, na Alexander was Armenië min of meer afhankelijk van de Seleuciden en nadat de Romeinen de macht
| |
| |
van Antiochus breken, is het land, zij het in twee stukken verdeeld, een driehonderdvijftig jaar onafhankelijk. Zij staan bekend als ijverig, als intelligente landbouwers en ondernemende handelslui; Herodotus vertelde al dat ze de scheepvaart op de Euphraat tot Babyion beheersten. Terwijl het volk, dat zichzelf Haik noemt, een volk wordt, leven er in de bergen overblijfselen van langschedelige blonde Chalden, die zich nog niet vermengen, niet agrarisch en handelend zijn, maar veetelend en soms wat rovend. Later zijn ook deze elementen opgelost.
De twee landen worden samengevoegd tot één rijk door een agressieve koning met organisatietalent, Tigranes, die zijn macht uitbreidt van de Kaspische Zee tot Judea. Cicero zegt dat Tigranes, die de agressieve Lucullus met zijn Romeinen ver terugslaat, de Republiek heeft doen sidderen voor zijn macht, maar Tigranes moet zich later toch overgeven aan Pompeus. Hij wordt zetbaas voor de Romeinen, die hem tegen de Parthen willen handhaven. Armenië blijft bestaan en ‘wordt een speelbal tussen Perzië en Byzanthium’, om het in de taal der geschiedenisboeken te zeggen. Ik hoop niet dat het vervelend wordt, maar het is beter deze historie te voltooien. Avonturiers van verschillende vreemde herkomst proberen de troon te beklimmen. Een jonger broertje van de perzische koning laat zich in Rome door Nero kronen, afstammelingen van hem zien gedurende enige eeuwen kans deze stoel voor elkaar warm te houden. Ze flirten teveel met de Parthen en worden van tijd tot tijd door de Romeinen getuchtigd, een poosje zelfs worden zij voor straf een romeinse provincie. Achter elkaar worden de Armeniërs door Arabieren, Byzanthijnen, Tartaren, Ottomanen, Perzen en Russen overheerst; de perioden waarin zij een betrekkelijke onafhankelijkheid hebben zijn zeldzaam.
Met de Russen begint voor Armenië de nieuwere tijd, die door ons meer op iets nauwkeuriger schaal bekeken kan worden. De laatste perzische sirdar, die in Erivan resideerde, regeerde nog zoals het in sprookjes hoort. Vanuit de vensters van zijn hooggelegen paleis hield hij schietoefeningen op de boeren en hun ezels, die de verkeersweg langs het paleis moesten nemen.
| |
| |
En maar lachen als hij er een van de weg afschoot! Hij legde in zijn serieuzere ogenblikken een vorstelijke verzameling aan van de mooiste vrouwen uit Georgië en Armenië. Maar de Czaar staat gelukkig op het punt de vrijheid en het christelijke leven op de Kaukasus te herstellen.
Nadat dan een verenigd georgisch en armeens leger, onder de Armeniër Madatian, de Perzen verslagen heeft, komen de Russen erbij en nemen Erivan in; de Perzen moeten vrede sluiten en het hele armeense land ten Noorden van de Aarax wordt - onafhankelijk? Dat nu juist niet. Het was wel beloofd, inderdaad, maar het slavische imperialisme, dat de volksdemocratie en het stalinisme nog wel niet uitgevonden had, kende toch principieel al dezelfde rechtvaardigingsgronden van alle aggressoren, van de spaanse veroveraars van Zuid-Amerika tot de nederlandse en javaanse kolonialen toe: er moet Eenheid worden bewaard of gevestigd! Gode zij dank viel er hier ook nog een geloof te verdedigen. Of het een politiek of een religieus dogma is, dat onze wapenen heiligt, doet nooit terzake, of beter, er is vaak geen verschil; vaak kan mooi van de gelegenheid gebruik gemaakt worden ook nog wat groots te verrichten voor een onderdrukte bevolking.
De ‘stijfhoofdige en ketterse’ gregoriaanse armenische kerk was een doorn in Christus' oog, wist de Czaar, en spoedig werd de russificatie plichtsgetrouw, gelovig en met geweld ter hand genomen. Scholen overnemen en kerken sluiten, landverraders aanstellen en processen voeren; het bekende procédé. In 1903 is de armeense kerk definitief verboden. Ik verzoek van dit jaartal en het feit wel goede nota te nemen. De voorstelling dat het hinderen van de godsdienst pas in het bolsjewistische tijdperk begon, is wat erg naïef. De Czaren bleven een deel van de Armeniërs pesten in hun nationale gevoel, hun eigen geestelijk leven en de aangelegenheden van hun kerk, maar dat deel, dat het ongeluk had op turks gebied te wonen, had het nog aanzienlijk zuurder. De Turken, die Griekenland, Montenegro, Servië en nog meer hadden moeten prijsgeven, schijnen zich in de verveelvoudigde boosaardigheid van het dépit te hebben
| |
| |
geworpen op dat christenvolk aan het Oosten van hun grenzen. Moord en doodslag, uitzuiging en plundering zijn aan de orde van de dag; de Koerden hebben er vrij spel. De hele christelijke wereld wist ervan. Gladstone schreef in 1876 zijn hartstochtelijke protest tegen de turkse gruwelen, maar de Russen juichten iets te braaf bij de opgeworpen gedachte om de arme Armeniers aan de andere zijde van hun zuidelijkste grens aan de mohammedaanse wolven te ontrukken, wat de edele verontwaardiging bij de anderen, die Rusland niet te groot moesten hebben, aanzienlijk suste. Ik kan de historie hier nog niet laten rusten.
1878: Vredesonderhandeling, na de turks-russische oorlog, in Berlijn. De 5 grote mogendheden zullen de vrede regelen. De Russen staan er goed genoeg voor om iets aangaande de turkse Armeniërs te verlangen, en in art. 61 van de vredesvoorwaarden verplicht Turkije zich voor de veiligheid der Armeniërs te zorgen. Nog tijdens de onderhandelingen echter sluiten de Engelsen een geheime overeenkomst met de Turken: engelse militaire garanties voor de Turken voor het geval, dat de Russen te veel aanspraak op Turks-Armenië gaan maken; de Turken beloven daarentegen voor de zoveelste keer dat ze de Armeniërs nu christelijk zullen gaan behandelen en Engeland neemt het eiland Cyprus als onderpand... De hertog van Argyle in het Hogerhuis: ‘nog nooit hebben wij onze politiek door onzedelijker beweeggronden laten leiden...’
De God van Engeland, zijn koninklijk huis en zijn imperium zij gedankt: de Armeniërs bleven constant de zwaarste vervolgingen doorstaan en zo was Cyprus gauw verdiend.
Gladstone doet weer een goed gebaar door scherpe nota's te sturen, maar laat later onder zijn regering Egypte bezetten, wat Brittannië noopt om zich weer wat koest te houden in onbelangrijke zaken als de vervolgingen in Oost-Anatolië.
In Rusland krijgt de reactie weer meer te zeggen na de moord op Alexander II en met kracht wordt de russificatie van russisch Armenië hervat. Enzovoort. Enzovoort. In Egypte is de zaak rustig, het schelden van de andere grootmachten om deze brutale britse greep is bedaard, en Gladstone gaat weer vlam- | |
| |
mende redevoeringen houden tegen de sultan. Als die maar weet dat hij Cyprus kwijt is, die moordenaar! Abdul Hamid, die de Armeniërs de rode sultan noemen, heus niet om zijn haar, want dat was zwart, en ook niet om zijn politieke overtuiging, want het historisch materialisme was in Klein-Azië nog niet ontdekt, Hamid bedenkt een stunt. Hij beklaagt zich bij de Paus van Rome over de beledigingen van de Britten. De Paus heeft geen bliksem met de gregoriaanse christenen te maken, die hem niet erkennen, maar wil zich in de internationale politiek wel weer eens doen gelden. Hij zegt tegen Engeland dat het zich wat moet matigen, naar het hem voorkomt. De sultan voelt zich sterker, enzovoort, enzovoort. Voornoemd art. 61 van 1878 heeft een averechtse uitwerking: de Turken zeggen tandenknarsend dat zij daarmee het bewijs in handen hebben van anti-‘nationaal’ gekuip der Armeniërs bij vreemde mogendheden. Kerstmis 1895: twaalfhonderd Armeniërs in de domkerk verbrand te Urfa. De gezanten in Constantinopel bieden in 1896 de volgende documentatie aan: in zeven maanden ± 80.000 Armeniërs vermoord, vele anderen van ellende omgekomen, hele dorpen vernield, andere dorpen waar men zich redde door zich en bloc in het openbaar te laten besnijden. Nu wil Engeland wel weer wat doen (Cyprus en Egypte zijn voor de bakker) maar op dit ogenblik laat de Czaar door Rostovski weten, dat hij de sultan een beschaafd en niet onwelwillend heer vindt. Oostenrijk acht het, na een blik op zijn Balkanbelangen, niet verkeerd om adhaesie te betuigen aan dit vredelievende woord van de Czaar. Engeland en Frankrijk hebben al kruisers naar het Nabije Oosten gezonden, maar laten die weer terugkomen wanneer ook keizer Wilhelm laat weten dat hun activiteit tegen Turkije oorlog met hem zou gaan betekenen.
Omstreeks 1908 schijnt het of men even kan verademen. De Armeniërs hebben zich namelijk verbonden met de Jong-Turken, die na een revolutie de macht in handen krijgen. Deze tragische verrekening berustte op de overweging dat de Jong-Turken geen muzelmannen waren. Inderdaad, zij waren atheïsten en van een verbitterde moderniteit en westeuropese gezindheid. Zij voelen,
| |
| |
fijn genoeg, het meest voor de Duitsers. Zij vormden onder hun Ittihad, het Jong-Turkse ‘Comité voor Eenheid en Vooruitgang’, een corps dat vergeleken kan worden met de SS en alle andere corpora waarin machtsdrift, collectieve eigenliefde en verdere goddeloosheid legitimatie zoeken in begrippen als ‘Eenheid’. Turkije komt onder het Tweemanschap van Enver en Tala'at, en in de macedonische strijd die er op volgt, verwerven de Armeniërs de hoogste lof voor hun strijdbaarheid... het is, of deze arme bliksems altijd het verkeerde front moeten zoeken, aleer zij zich met dapperheid, trouw en blijmoedigheid in het gevecht storten, totdat zij eenmaal zullen leren dat men ook tevreden kan ondergaan zònder de domheid van een oorlog.
In de wereldoorlog worden de Jong-Turken, zoals dat in oorlogen gaat, weer wat godsdienstig en op duitse instigatie proclameren zij de Heilige Oorlog. De mof zou graag zien dat deze heilige oorlog, waarin de ongelovigen die weigerden zich voor de Islam te buigen, vermoord behoorden te worden, het Groot-Brittannië moeilijk maakte in Indië en Afrika. Of echter de heiligheid gedevalueerd was of de Jong-Turken toch niet de invloed hadden die de heer Wilhelm II hoopte, er kwam van dit moorden in de hele mohammedaanse wereld niet veel terecht; alleen natuurlijk wel in Armenië, dat dicht bij huis lag. Deze Armeniërs zijn in de eerste slagen wel weer even dappere verdedigers van het turkse grondgebied geweest als de Turken zelf, maar het feit dat de ‘russische’ Armeniërs met dezelfde opgewektheid trouw aan de Czaar, die de laatste jaren eveneens wat schappelijker geweest was, demonstreerden, met dezelfde blijmoedige, opgewekte, haast masochistisch dienstbare dapperheid, maakte dat het ‘Comité voor Eenheid en Vooruitgang’ de Armeniërs opeens niet meer zíen kon. Over de nieuwe bloedbaden bestaat een authentieke Sammlung diplomatischer Aktenstücken, Potsdam 1919, die, gezien de noodlotsverbonden bloedgemeenschap van Germanen en Turken tussen 1914 en 1918, mijns inziens op de hoogste betrouwbaarheid aanspraak maken mag.
Wat er nu gebeurt lijkt het einde van het gewonde armeense
| |
| |
volk: het stoot de ene bloedgolf na de andere uit, tot het in Turkije levende deel welhaast verdwenen is. Djevdet bey, de wali van Van, het armeense centrum in Oost-Turkije, spreekt in een vergadering openlijk uit, dat nu maar eens schoon schip met de Armeniërs gemaakt moet worden. De procedure is dezelfde die de Duitsers te onzent en de tyrannen van alle tijden overal ter wereld volgden: van de onderdrukte volken worden hun goederen en hun diensten verlangd om de ‘gemeenschappelijke’ vijand het hoofd te bieden. Onder voorwendsel van requisities worden de landstreken volkomen uitgeplunderd; vanzelfsprekend ontstaat er verzet: hetgeen gerede aanleiding geeft om eens wat met de bevolking te doen. Men haalt er met gemak het Volkenrecht bij, precies zoals dat onze hele en half-foute juristen van tijdens en van na de bezetting ijverig plachten en nog plegen: ja, kàn en behoeft de turkse regering dulden dat opstandelingen haar in de rug aanvallen? Enver pasja, aan de germaanse ambassadeur te Constantinopel, baron Wangenheim: wij moeten tot onze spijt alle niet geheel betrouwbare families uit de armeense haarden van oproer deporteren. Wangenheim aan de misdadige psychopaath Wilhelm II te Potsdam: Enver verzocht mij met nadruk hem in dezen niet te hinderen. Bedoelde maatregelen betekenen ongetwijfeld de grootste hardheid tegenover de armeense bevolking, maar ik ben van mening dat we de vorm van de uitvoering enigszins kunnen verzachten, doch haar niet in principe verhinderen.
Systematisch wordt dus de bevolking weggehaald, de mannen voor oorlogsarbeid, de ouden van dagen voor de roofvogels langs de kant van de weg en de vrouwen wederom voor bepaalde diensten. De prachtige armeense vrouwen. Een nog niet verkracht meisje ging voor 20 piasters van de hand en een verkracht meisje of een weduwe voor 5 (twee kwartjes). Van de 19000 mensen die uit Erzerum gedeporteerd werden bleven er 11 in leven. Al hun eigendommen vervielen aan de staat. Mededeling van 18 Juni 1915 van de germaanse consul te Erzerum over de stad Erzingian: de 86ste cavaleriebrigade, geholpen door vrijwilligers van de Koerden, sloeg onder leiding van de cavalerie- | |
| |
officieren (overal ter wereld toch maar een speciale selectie!) twintig- tot vijfentwintigduizend gedeporteerde vrouwen en kinderen neer in de Kemakhkloof; 900 vrouwen en kinderen werden verdronken in de Tigris. Meer en meer van deze rapporten der germaanse consuls, zodat de duitse ambassadeur protestnota's gaat overhandigen. Môge Excellentie, ja graag, maar niet te veel soda. O ja, hier had ik nog een kleine protestnota. Maar Tala' at bey, een van het Tweemanschap, zegt tegen graaf Metternich: laten we nou wèl wezen, jullie zouden in deze situatie precies zo gedaan hebben.
Tala'at bey had tevoren al aan Wangenheim verklaard, dat de wereldoorlog ten minste het kleine voordeel had dat Turkije eens grondig af kon rekenen met zijn ‘binnenlandse vijanden’, zonder daarbij gehinderd te worden door diplomatieke interventie van buiten. A. M. Benedictsen publiceerde in 1925 (‘Armenien’, Kopenhagen, blz. 259) een foto van het bij de politie te Aleppo ontvangen telegram van Tala'at bey, door deze in zijn kwaliteit van minister van Binnenlandse Zaken onderschreven, dat gedecodeerd inhoudt: ‘U werd eerder reeds bericht dat de regering besloten heeft tot uitvoering van het plan van het nationale comité ter uitroeiing van alle in Turkije woonachtige Armeniërs. Wie zich tegen dit bevel zou willen verzetten, kan niet geacht worden een vriend der regering te zijn. Hoe betreurenswaardig de middelen ter vernietiging ook mogen schijnen, wij zullen een einde aan hun leven moeten maken zonder te luisteren naar ons gevoel of geweten en zonder te letten op vrouwen, kinderen of zieken.’
God helpe mij dat ik nooit een historische roman zal schrijven. Fictie die in een historisch kader geplaatst is kan nog wel eens goed zijn, zoals Het boek van Joachim van Babylon een aangenaam boek werd, maar verder behoort de doorsnee historische roman tot de botste leesmiddelen. De lezer die door mijn manier van schrijven langzamerhand aan het gapen gebracht wordt, mag zich met de problemen die ik hem opdring echter ook bezighouden in een historische roman. Het is een zwaar-lopend, belazerd slecht geschreven boek De veertig dagen van de Musa
| |
| |
Dagh, maar het is van Franz Werfel, zodat het nu eenmaal bijna tot de wereldliteratuur gerekend kan worden, het is zeer dik, en alles wat de historische roman nodig heeft, staat er in: schieten, erotiek, vastberaden mannen en ondeugende vrouwen. Het enige wat wij missen, zijn plaatjes van Anton Pieck. De ellende van de z.g. historische romans is, dat zij zo a posterioriquasi-à priori zijn. Bij het begin doen wij net of we nog niets weten, en dat loopt dan maar van de eerste zin af door in een deterministische, tragische en mechanistische vertelling, door de ‘knapperen’ koppig volgehouden in een dodelijke monotonie van woorden, woorden, die goede ‘techniek’ heten, en aan het eind is het lot aan de tyran voltrokken of zijn er bloemen op het graf van de held gestrooid. Maar Oorlog en Vrede is mede daarom helemaal geen historische roman of juist de enige goede, omdat Tolstoj maling aan het quasi-à priori heeft en in deel één al verklaart dat Napoleon in deel vier zijn trekken thuis gekregen heeft, zijn figuren schildert met de behoedzaamheid die uit zijn liefde voor de mensen is voortgekomen, en het historische kader waar zij in leven zonder romantisering openbaart. Ik veracht het boek van Werfel als roman, maar ik wil zó graag dat men zich met mij voor de Armeniërs interesseert, dat ik hun die moeite hebben met het verteren van historische notities met commentaar, toesta om dan maar de roman te lezen. Het ontstaan van de moeilijkheden, de administratief-sadistische uitwerking ervan en de wanhopige verdediging van een bepaalde armeense groep tegen hen die deze groep even zouden liquideren, lijkt niet gechargeerd beschreven en is toch verschrikkelijk genoeg. De historie is, dat een vijfduizend Armeniërs die de opdracht ontvangen hebben zich met hetgeen zij op de rug kunnen dragen op te stellen voor de deportatie (die even waarschijnlijk met de dood eindigen zou als die, welke de fascisten met verraderlijke autoriteiten hier te lande voor de Joden organiseerden en uitvoerden), dat een vijfduizend van deze mensen dus, die de dood al in hun keel voelden kloppen, zich verzamelen, vrouwen en kinderen inbegrepen, met wat zij aan wapens bij elkaar kunnen graaien, op de Dzjebel Moessa, een moeilijk te benaderen
| |
| |
berg in het arrondissement Antiochië, provincie Aleppo. Gedurende veertig dagen hebben zij aanval op aanval van de Turken kunnen afslaan. Op het laatste nippertje worden zij van de zeezijde gered door een smaldeel van de franse oorlogsvloot, dat de turkse stellingen bombardeert en de verdedigers opneemt. In keuken en salon mag men dus, wat mij betreft, de roman van Werfel lezen, mijn vrienden zal ik er alleen nog iets over moeten zeggen.
Ik heb de Bibliothèque Nubar aan de Square Alboni bezocht, waar Werfel zijn stof heeft opgedolven. Ik heb het boek dat Paul Chack over deze zaak gemaakt heeft, Pavillon Haut, óók gelezen. Van Chack even: deze man, die zich zo vurig verontwaardigd had voor een christelijke en humane zaak in 1915, die toen barmhartigheid kende, is in 1944 als een zeer diep gezonken verrader en sadist ter dood gebracht door de vrije Fransen. Dit alleen om de zaak waarover wij spreken, die van de mens, even weer moeilijker te maken. Ter zijde zij dan meteen meegedeeld, dat de secretaris van de Volkenbondscommissie die onder Fridtjof Nansen naar Armenië geweest is, niemand anders dan de toen nog onbekende noorse kapitein Quisling was... Letterlijk alles heeft zijn betekenis. In dit slechte boek dan van Werfel staat, romantechnisch ergerlijk stuntelig, ook als men geen enkel bezwaar heeft tegen het verhaal-in-het-verhaal, de story van de duitse dominee Johannes Lepsius in Constantinopel als een struikelblok overeind. De belevenissen van Lepsius zijn weer op zijn oostenrijks geromantiseerd, maar de kern is historisch. Ik heb een interview gelezen dat Werfel aan Les Nouvelles Littéraires geschonken heeft, in 1936, als de franse vertaling van Musa Dagh uit is. De schrijver begint met er terloops op te wijzen, dat hij in Praag geboren is, evenals Rilke en Kafka, zegt hijzelf. Verder vraagt hij of men meent dat het franse publiek een film van dit boek op prijs zou stellen. Die film zou, tussen haakjes, in 1940 in Amerika door de grote Mamoullian, een Armeniër!, gemaakt worden, maar de Verenigde Staten hebben voltooiing verboden uit beduchtheid voor geprikkeldheid bij de Turken, die ten koste van alles non belligerent moesten
| |
| |
blijven. De film zal er dus voorlopig nòg wel niet komen, wat dunkt mij niet als een verlies betreurd hoeft te worden. Dan deelt de grote schrijver nog mee dat hij in Wenen met de dood bedreigd is na de verschijning van het boek... Toen ik zijn foto gezien had, kon ik mij dat voorstellen, daar hoef ik Bernadette niet voor te lezen. Genoeg van de romanschrijver.
De krankzinnigste situaties waarin het armeense volk geplaatst was kunnen ons ten bewijze strekken van de onmogelijkheid om voor enig historisch profijt en anders dan ten behoeve van het geweten, beslissingen te nemen op de punt van de naald die de seconde is dat men naar links of naar rechts kiest. Men mag van de duivel zeggen wat men wil, maar hij heeft een exclusief gevoel voor humor. Zo waren er Armeniërs die uitermate dapper en met succes in het turkse leger tegen de Engelsen vochten, voor ook zij later ontwapend werden. De mannen van de Mozesberg die door de franse kruisers naar Port Said werden gebracht, trappelden van begeerte naar wapenen en kregen permissie het bekende Légion d'Orient te vormen. Ik heb er in Parijs verschillende oud-strijders van zien lopen, overdekt met decoraties. Ook was er een 150.000-tal dat in de legers van Prins Andranik schitterend tegen de Turken streed, turks-Armenië bereikte en onder de indruk van wat zij daar vonden een en ander afrekende met de Turken die ze daar vonden. Het staat ook vast dat die daarop op grote schaal westwaarts vluchtten en dat in Anatolië velen de dood vonden. Er waren ook Armeniërs die zich van de strijd onthielden, en die in een soort Amor Fati het hoofd bogen en zich lieten uitroeien. Deze laatsten maakten dat de Turken de Armeniërs voor een gedegenereerd en laf volk uitmaakten en er in geheiligd sadisme op los sloegen; de eersten, dat zij hun gruwzame werk later verdedigden door naar de aggressie, de vechtlust en de opstandigheid der Armeniërs te wijzen.
Een jaar na het uitbreken van de russische revolutie rukten de Turken weer turks-Armenië binnen en daarna zelfs verder. Met het moorden ging het van dik hout zaagt men planken, nu vooral ook omdat de Armeniërs zelf, zie boven. Maar de vredesonderhandelingen zouden nu misschien weldra uitkomst brengen.
| |
| |
Op 28 Mei 1919 roept de regering te Erivan haar onafhankelijkheid, dus die van de armeense landstreken in de vroegere russische en ottomaanse rijken, uit, maar Mustafa Kemal zegt: dat zullen we nog eens zien.
1920: de Hoge Raad der Vredesconferentie erkent de armeense staat de facto en stelt voor dat de Volkenbond de nieuwe staat zal beschermen door mandaat. De Volkenbond antwoordt: wij beschikken niet over de nodige organen om zulk een taak te aanvaarden; zou het niet beter zijn dat een mogendheid het mandaat op zich nam onder onze contrôle en natuurlijk met onze zedelijke steun? Diverse naties worden door de Hoge Raad uitgenodigd, maar zij weigeren beleefd. President Wilson verklaart zich echter bereid om als arbiter de grenzen van de nieuwe staat Armenië vast te stellen. 10 Aug. 1920 wordt het vredesverdrag van de geallieerden met de Turken te Sèvres gesloten en onder de ondertekenaren bevindt zich de president van de souvereine staat Armenië. Dit verdrag bevestigde de arbitrage van de president der Verenigde Staten. Wilson stak de handen uit de mouwen, hij zei: geef mij de kaart, waar is mijn potlood? en hij gaf Armenië op 22 Nov. 1921 zijn grenzen. Dit zou tijdelijk het einde kunnen betekenen van de armeense quaestie. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf, dat alle morele en juridische internationale verplichtingen op slag hun betekenis verliezen als ze niet opportuun of zelfs gevaarlijk zijn. Als de bolsjewisten Transkaukasië gaan saneren, zijn de anderen allang blij dat het pas onderworpen turkse ondier zijn ketting lostrekt, zich geen spier aantrekt van het tractaat van Sèvres en het vrije Armenië binnentrekt onder Mustafa Kemal. De nederlandse christelijke pers vindt dat men, met enige bezwaren tegen de hardheid van Kemal Pasja, moet inzien dat deze potentaat orde en rust vestigt in zijn gebied van Klein-Azië en dat hij toch maar een waardevol dorpelwachter tegen het voortschrijdende communisme is. God is Orde! Vergeet ook niet dat er hoe langer hoe meer olie aangeboord wordt in het Nabije Oosten. Onder hen wordt in Kars en Alexandropol op de bekende gruwzame wijze huisgehouden, het land van Erivan ontsnapt aan dit lot door zich met spoed
| |
| |
tot Sovjet Armenië uit te roepen, wat maakt dat Kemal en zijn geuniformeerde moordenaars zich toch maar bedenken en niet verder gaan. Deze nieuwe Sovjet sluit in godsnaam een overeenkomst met Ankara, waarbij de Turken Turks-Armenië houden, op dezelfde dag dat in de Volkenbond, die nog steeds discussieert over de mogelijkheid om het onafhankelijke Armenië als lid op te nemen, het aanbod van Spanje, Brazilië en Wilson wordt gedaan om ten behoeve van de Armeniërs tegen Turkije op te treden. In Sèvres erkende Turkije in art. 88 Armenië als een onafhankelijke staat, maar in het tractaat van Lausanne, dat er voor in de plaats komt, komen de woorden Armenië en Armeniërs niet meer voor... ‘la paix pétrolière’, schrijft Essad Bey in L'épopée du pétrol, ‘mit un point final pour l'Arménie’. Het einde. De overledene werd 3000 jaar. Maar er zijn nog Armeniërs.
|
|